IV Binnenstad (De Nieuwe Eindhoven)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 19-01-2023 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.1.1 Herontwikkeling
Aanleiding tot dit bestemmingsplan is de (her)ontwikkeling van de project locatie 'De Nieuwe Eindhoven'. Stein Ontwikkelt II B.V (hierna: initiatiefnemer) is voornemens het kleinschalig parkeerterrein aan de Vestdijk 19-21 (hoek Vestdijk/Raiffeisenstraat), kadastraal bekend Eindhoven, sectie C, nummer 1474 en 1181 te herontwikkelen De herontwikkeling betreft de realisatie van een woontoren met maximaal 180 woningen en de inrichting van een openbaar verblijfsgebied in de vorm van een Stadstuin.
De voorgenomen herontwikkeling past niet volledig binnen het vigerende bestemmingsplan. Volgens het geldende bestemmingsplan is ter plaatse binnen de bestemming 'Centrum - 1' onder meer de gebruiksfuncties wonen en eventueel aan-huis-verbonden beroep toegestaan, maar het te realiseren bouwobject 'De Nieuwe Eindhoven' kan niet binnen de geldende bouwregels op de planlocatie worden gebouwd (deels buiten het bouwvlak en niet passend binnen de toegestane goot- en bouwhoogte ter plaatse).
Dit bestemmingsplan is opgesteld en voorziet in een passende planologisch-juridische regeling om de herontwikkeling mogelijk te maken.
1.1.2 Plan
Het bestemmingsplan "IV Binnenstad (De Nieuwe Eindhoven)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
1.2.1 Ligging
Het plangebied ligt in het centrum deel van de binnenstad van de gemeente Eindhoven en wordt begrensd door de Vestdijk (westzijde), de Raiffeisenstraat (zuidzijde), het extended stay hotel 'The Little Grant' en 'De Groene Toren' (noordzijde) alsmede het openbaar gebied en de Pathé bioscoop Eindhoven (oostzijde). Zie afbeelding 1.1.
Afbeelding 1.1: Luchtfoto met ligging plangebied (gearceerd vlak)
1.2.2 Begrenzing en kadastrale percelen
Het plangebied omvat:
- gronden die tot ontwikkeling worden gebracht en in eigendom toebehoren aan de initiatiefnemer. Het betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Eindhoven, sectie C, nummer 1474 (310 m2) en 1181 (370 m2);
- naastliggende gronden, waar overkragende bouwdelen van het hoofdgebouw en balkons behorende tot het hoofdgebouw op een hoogte vanaf 18 meter gerealiseerd gaan worden. Het betreft gronden westelijk aan de Vestdijk (C, gedeeltelijk nummer 2116), zuidelijk aan de Raiffeisenstraat (sectie C, gedeeltelijk 2234) en oostelijk op openbaar gebied richting Pathé bioscoop Eindhoven (sectie C, gedeeltelijk nummer 2132).
Op onderstaande afbeelding 1.2 is met rood omlijnd de te ontwikkelen plot op de luchtfoto weergeven en met blauwe stippellijnen de beoogde overkragingen (balkons/loggia's) op hoogte (boven openbaar gebied).
Afbeelding 1.2: kadastrale percelen in eigendom van de initiatiefnemer (rood) en beoogde overkragingen boven openbaar gebied (blauw gestippeld)
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "IV Binnenstad (De Nieuwe Eindhoven)" vervangt deels het bestemmings- plan 'Binnenstad', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven d.d. 20 augustus 2013). In het geldende bestemmingsplan is het plangebied grotendeels bestemd tot 'Centrum - 1' en voor een zeer klein deel (de randen aan de west-, zuid- en oostzijde) bestemd tot 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Ter plaatse van het plangebied gelden ook de bestemmingsplannen 'Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' (vastgesteld op 12 juni 2018) en het 'Paraplu- bestemmingsplan waterberging' (vastgesteld op 24 november 2020). Eerstgenoemde paraplu- bestemmingsplan is bedoeld om woningvorming en omzetting van woonruimte voor de gehele gemeente Eindhoven te regelen en het parkeerbeleid binnen de gehele gemeente op een eenduidige manier te regelen. Het 'Paraplubestemmingsplan waterberging' is bedoeld om klimaat- adaptatie binnen de gehele gemeente ruimtelijk te reguleren. Beide paraplubestemmingsplannen maken geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Hiermee vormen deze bestemmings- plannen geen onderdeel van de planologische vergelijking.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieu aspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.1.1 Inleiding
Eindhoven is een voor Nederlandse begrippen een grote stad maar heeft een klein hart ('De Binnenstad'). Het plangebied maakt onderdeel uit van deze binnenstad van Eindhoven. Deze binnenstad bestaat uit de gebiedsdelen Kernwinkelgebied en Catharinakwartier, plus het Tramstraatkwartier.
De binnenstad is compact, de centrumfuncties liggen er samengebald. Opvallend is daarbij de historische gelaagdheid. De binnenstad van Eindhoven is de plek van waaruit het historische stadje Eindhoven zich heeft ontwikkeld tot de stad van nu. Een stad die meer en meer in het licht is komen te staan van technologie, design en creativiteit en waar het vizier voortdurend op de toekomst is gericht en minder op het verleden. Na de verwoestingen in de oorlog werd de binnenstad herbouwd en konden structurele aanpassingen aan de stadsstructuur worden doorgevoerd. Veel van historische waarde is verdwenen, en heeft plaats gemaakt voor iets nieuws met als gevolg een sterke historische gelaagdheid van verschillende gebouwen uit verschillende tijden pal naast en door elkaar.
2.1.2 Ontwikkeling van Eindhoven met 'binnenstad'
Eindhoven is van oorsprong een middeleeuwse stad, gelegen op een kruising van diverse handelsroutes en de samenkomst van de beken Dommel en Gender.
De binnenstad omvat een groot deel van het vroegere stadje Eindhoven, direct gelegen aan de rivier de Dommel en waarschijnlijk op de plek van een toen al bestaande route naar omliggende dorpen. Met name de dekzandruggen tussen de beekdalen van onder meer Dommel en Gender vormden een uitstekende, wat hoger gelegen ondergrond voor verbindingswegen met de omliggende dorpen. Dit is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de stad als handelsplaats, en heeft onder meer geleid tot de toekenning van stadsrechten in het jaar 1232 door de hertog van Brabant en daarmee het recht op het houden van een markt.
De markt is van oudsher het centrale plein in de binnenstad, gelegen in het gebied van de belangrijke noord-zuidroute: de Rechtestraat. Deze kruist met de beide Oost-Westroutes: de Vrijstraat – Marktstraat - Nieuwstraat én de Kerkstraat - Ten Hagestraat - Kanaalstraat. Deze straten spelen nog altijd een belangrijke rol in de alledaagse beleving van de binnenstad en verbinden deze met de rondom gelegen stadsdelen, de vroegere dorpen Strijp, Woensel, Tongelre, Stratum en Gestel.
Rondom de Markt vond vermoedelijk de eerste bebouwing plaats. De begrenzing van het terrein werd gevormd door losstaande woonhuizen in vakwerk (hout en leem). De huizen stonden op de kop van langwerpige woonerven die gebruikt werden voor landbouw en uitvoering van ambachten. Vanaf ca. 1350 heeft op of bij de markt een bijzonder gebouw gestaan: misschien was dit de vleeshal die in verschillende bronnen genoemd wordt. Daarnaast was sprake van een waag, een lakenhal en een gasthuis. Ook kende Eindhoven in die tijd een begijnenhof. Waarschijnlijk werd al in de dertiende eeuw een stadsomwalling aangelegd met een drietal bakstenen poorten, waarbij een riviertje (de Gender) op de stadsgracht uitkwam. De eerste vermelding van de stadsvest is uit 1340.
In 1554 werd Eindhoven getroffen door een grote, verwoestende stadsbrand. In hetzelfde jaar liet Willem van Oranje, de toenmalige heer van Eindhoven, bouwvoorschriften opstellen. Deze schreven voor dat de huizen voortaan met de kopgevel naar de straat moesten staan en voorzien moesten zijn van leien of pannendaken en stenen scheidingsmuren. De verordening had tevens invloed op de stedenbouwkundige structuur: de Markt werd vergroot, de straten verbreed en rechtgetrokken volgens rooilijnen. Het is die toestand die rond 1560 door Jacob van Deventer is weergegeven. Zie hieronder afbeelding 2.1.
Afbeelding 2.1: kaart van Eindhoven uit 1580 van Jacob van Deventer
In de eerste eeuwen na de stadsrechtverlening in 1232 ontwikkelt Eindhoven zich tot een regionaal economisch centrum. Toch blijft Eindhoven tot aan het begin van de 19e eeuw een klein stadje. Pas met de opkomst van de industrialisatie brak er voor Eindhoven een nieuwe periode aan.
Vanaf de achttiende eeuw werd het wegennet uitgebreid en in 1818 kwam de straatweg van Den Bosch naar Luik gereed, die van de Boschdijk via de binnenstad naar de Stratumsedijk en de Aalsterweg liep. Door de aanleg van de Willemstraat (1884) werd de verbinding tussen Eindhoven en Strijp verbeterd. Eerder waren al de Geldropseweg (1855) en Tongelresestaat (1872) aangelegd. De Vestdijk was van de 14e tot 19e eeuw nog een brede stadsgracht, die langzaam maar zeker in breedte zou slinken. Naast de ontwikkeling van transport over de weg kwam er steeds meer aandacht voor andere, snellere manieren van transport. Met de aanleg van het Eindhovensch Kanaal in 1846 werd de economische reikwijdte van de stad vele malen groter. De aanleg van de spoorlijn en het station in 1866 versterkte dat proces en wordt Eindhoven een interessante plek voor bedrijven en industrie om te vestigen. In 1874 werd de stad daartoe uitgebreid met delen van Woensel en Tongelre. Naast de opkomst van de grotere industrieën (textiel) aan de randen van de stad, was er ook een opleving van de bedrijvigheid in kleinere industrieën, zoals tabaksverwerking (sigaren), leerlooierijen, brouwerijen en hoedenmakerijen. Na de textiel- en tabaksindustrie, zorgt met name de komst van Philips in 1891, door zich te vestigen met een gloeilampenfabriek in het pand Emmasingel 31, voor een ongekende groei van de stad in de 20e eeuw. Vanaf 1897 werd de fabricage van gloeilampen verplaatst naar de overkant van de Emmasingel, waar Philips een westwaartse expansie langs het spoor begon.
De stad binnen de vest werd voornamelijk bewoond door middenstanders en fabrikanten. De open ruimtes tussen stadsgrachten en de hoofdstructuur werden in toenemende mate opgevuld, bijvoorbeeld door statige herenhuizen aan de Keizersgracht en Vestdijk vanaf ca.1880. De stadsgrachten waren rijk begroeid en daardoor aantrekkelijker als woonplaats voor de gegoede burgerij en andere notabelen. Een groeiende stad vroeg om betere stedelijke voorzieningen. Voor de zakelijke dienstverlening vestigden zich in deze tijd verschillende banken rond de Markt. Maar ook post-, telefoon- en telegraafkantoor in de binnenstad.
Om de snelle groei van Eindhoven te kunnen bolwerken, vindt er in 1920 een bestuurlijke samenvoeging plaats van Eindhoven (56 ha) met 5 dorpen (Strijp, Gestel, Woensel, Tongelre en Stratum), en ontstaat er van de één op de andere dag een 'Groot Eindhoven' met een grondgebied dat ruim 10 x keer zo groot is (6.424 ha). Dit betekent dat de vroegere stad een binnenstad was geworden en dat het verzorgingsgebied werd vergroot. Het huidige Tramstraatkwartier dat voorheen 'buiten de stad' lag aan de oostzijde op het grondgebied van de gemeente Woensel, ging vanaf dat moment meer en meer deel ging uitmaken van de huidige - vergrote - binnenstad.
Om de annexatie in goede banen te leiden en de relatie tussen stad en dorpen te verbeteren, werden verschillende uitbreidingsplannen gemaakt, waarin verschillende ideeën over de rol van het centrum werden geïntroduceerd. De drie belangrijkste discussiepunten waren of (en zo ja, hoe) het centrumgebied vergroot moest worden, hoe de verkeersfuik van het Noord-Zuid verkeer opgelost moest worden en, tenslotte, hoe er een structurele verbinding gelegd kon worden tussen de dorpen en het centrum. Het plan dat J.Th.J. Cuypers en L.J.P. Kooken in 1918 opstelden om de annexatie te begeleiden, behandelde Groot Eindhoven voor het eerst als een geheel. Het plan introduceerde functiegebieden, waarbij de binnenstad werd gezien als centrum voor stedelijke voorzieningen met zaken als het raadhuis, een arbeidsbeurs, een concertgebouw en een politiebureau. Om daarvoor plaats te maken, moesten industrie en arbeiderswoningen uit het centrum verdwijnen.
Het gebied aan de oostkant van Eindhoven, net buiten de vesting, maakte eind negentiende eeuw een snelle ontwikkeling door. De belangrijkste bedrijfstakken waren er de textiel- en tabaks- industrie, maar ook de houtindustrie en hoeden fabricage. De Vestdijk werd in deze tijd een laan met enkele villa's en fabrieken, met onder meer de luciferfabriek Vissers Langemeyer & Co (zie afbeelding 2.2).
Afbeelding 2.2: de Vestdijk (toen Langen Dijk) rond 1905 met stadsgracht, waarbij de diverse villa's met een bruggetje verbonden waren met de Vestdijk
De industriële ontwikkeling en de komst van het gemotoriseerde verkeer maakten ruimtelijke maatregelen noodzakelijk. In 1928-1929 werden de Gender en de stadsgrachten rondom de historische binnenstad (Emmasingel, de Keizersgracht en de Vest) gedempt. Vooral in de 20e eeuw is de gracht aan de Vestdijk sterk versmald en opgevuld met allerlei afval uit de toen nog sterk geïndustrialiseerde binnenstad. Overigens hield de tabaksfabriek van Mignot & De Block de doorbraak van de Vestdijk enige tijd tegen omdat de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf daarmee beperkt werden.
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Opbouw
De binnenstad van Eindhoven in zijn geheel kan worden aangemerkt als de functionele en ruimtelijke kern van de stad en de regio. Het gebied herbergt veel stedelijke en boven stedelijke voorzieningen op het vlak van detailhandel, dienstverlening, kunst en cultuur etc.
Stratenpatroon
Één van de belangrijkste dimensies van de binnenstad is haar historische stratenpatroon tezamen met de markt. Groot belang wordt gehecht, dat de van oudsher belangrijkste straten van de stad, als herkenbare en doorgaande straten in het stadsbeeld verschijnen. Deze straten vormen de historische onderlegger voor de ruimtelijke structuur van de binnenstad en zijn in grote mate bepalend voor de identiteit en kwaliteit van de openbare ruimte. Het gaat hierbij om de Noord-Zuidroute, die bestaat uit Demer, Rechtestraat, Stratumseind en Stratumsedijk, en om de Oost-Westroutes Kleine Berg, Vrijstraat, Markstraat, Nieuwstraat, Dommelstraat én Grote Berg, Kerkstraat, Catharinaplein, Ten Hagestraat, Kanaalstraat/Tramstraat.
Niet minder belangrijk daarbij is de Binnenring die is aangelegd op de in de jaren '30 van de vorige eeuw gedempte vroegere stadsgracht rondom de historische binnenstad. Het gaat hierbij om de Keizersgracht, Wal, Emmasingel, Vestdijk en de Dommel, die aan de zuidzijde wordt over- genomen door de Bilderdijklaan/Geldropseweg. Door de demping en aanleg van twee ceintuur- banen werd het centrumgebied vergroot, verdween de barrière van het water en ontstonden stadsstraten met mogelijkheden voor stedelijke functies. Om de relatie tussen de centrale centrumas (Demer etc.) en nieuwe omliggende straten te verbeteren werd in 1929 de Hooghuisstraat aangelegd. Hierdoor transformeerde de Vestdijk mede in één eeuw van een lommerrijke weg in een drukke verkeersader, waarbij de weg transformeerde van één rijbaan naar twee rijbanen (tweezijdig berijdbaar).
Ook na de Tweede Wereldoorlog zette de snelle ontwikkeling zich voort en veranderde de bebouwing aan de Vestdijk enorm. De fabrieken met villa's en het Binnenziekenhuis werden vervangen door hoge kantoren, appartementen, een hotel en een winkelcentrum. Zie foto's op afbeelding 2.3, waarbij de verandering van de Vestdijk in beeld is gebracht.
Afbeelding 2.3: transformatie van de Vestdijk gedurende de jaren met foto's in beeld gebracht (bron: Eindhoven in Beeld)
De drukke verkeersader is vervolgens in de loop der jaren gefaseerd gereconstrueerd/ heringericht en uiteindelijk getransformeerd tot een moderne stadsboulevard anno 2021 (zie afbeeldingen 2.4 en 2.5). Hiermee is invulling gegeven aan de visies die bestuurlijk zijn vastgesteld om te komen tot een aantrekkelijk, gezond, groen, en goed bereikbaar stadscentrum. Dit vanwege het overschrijden van de wettelijke normen voor luchtkwaliteit in de binnenstad alsmede om noodzakelijke maatregelen te nemen in het kader van de klimaat opgave (zoals met name ontharden, vergroenen en betere waterberging). Door de herinrichting ontstaan tevens kansen en mogelijkheden voor verbetering van de verblijf kwaliteit ter plaatse.
Op de Binnenring wordt steeds minder verkeer voorzien door het doorgaande verkeer van noord naar zuid te beperken. Dit biedt de kans om met minder asfalt toe te kunnen en meer ruimtelijke kwaliteit te maken in de vorm van structureel groen en verblijfkwaliteit, en mogelijk op enkele specifieke plekken water terug te brengen in de binnenstad. Door een smaller straat profiel te maken en minder verkeer toe te laten wordt de oversteekbaarheid van de binnenring bovendien sterk verbeterd en wordt een vergrote binnenstad mogelijk gemaakt.
De oude randen van de stad en voormalige grachten (Vestdijk, Emmasingel, Keizersgracht en Wal) blijven door de forse schaal van de bebouwing en de ruime straat breedte nog altijd als zodanig herkenbaar.
Door de herinrichting van de Vestdijk is er meer ruimte voor voetgangers en gescheiden rijstroken voor fietsers, bussen en auto’s en is er ruimte voor groene bermen met bomen. Tussen de bermen ontstaat bovendien ruimte voor nieuwe functies zoals terrasjes, fiets parkeren en bushaltes, maar ook voor taxistandplaatsen en laden en lossen.
Afbeelding 2.4: de Vestdijk in noordelijke en zuidelijke richting met groen (mei 2021)
Toekomstig centrumgebied
De Binnenstad is nu nog sterk versteend en nauwelijks groen. Inmiddels heeft de gemeenteraad op 15 december 2021 de verdichtingsvisie voor de binnenstad vastgesteld (zie hiervoor paragraaf 3.9). De verdichtingsvisie moet resulteren in een binnenstad die “leef-/bewoonbaarder, groener, aantrekkelijker, gastvrijer, socialer en levendiger” wordt.
De omgevingsvisie beschrijft de ambitie voor Eindhoven en definieert daarbij zes stedelijke opgaven; werken aan een gezonde groei, aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum, leefbare en sociale wijken met een sterke identiteit, duurzame en concurrerende economie, energietransitie in de stad en goede stedelijke bereikbaarheid. De omgevingsvisie bevestigt dat verdichten plaats moet vinden binnen de bestaande stad.
De gemeente wil invulling geven aan onder meer de ‘vergroening’ van het centrum, door de drie landschapsparken die vanuit het buitengebied (de groene wiggen) tot in het centrum van de stad lopen, te verbinden met de fijnmazige groenstructuur in de stad.
Woningen waar een grote vraag naar is binnen Eindhoven, moeten door middel van onder meer verdichting, binnen de bestaande stedelijke structuren van de Binnenstad een plek krijgen. Verdichting in het centrum biedt kansen voor een kwaliteitsimpuls van de stad. Kansen voor een prettige binnenstad met een goed ingerichte en aantrekkelijke openbare ruimte. Ook de Vestdijk transformeert daarin mee en behoudt twee sferen. Zuidelijk van de Dommel is en blijft de bebouwing relatief klein en wordt een deel van de westelijke wand gevormd door een industrieel blok. Noordelijk van de Dommel is en wordt de schaal sterk vergroot.
De verdichtingsvisie wijst specifieke gebieden in de Binnenstad aan waarin hoogbouw mogelijk is. Deze focusgebieden zijn locaties waar zich een kans of noodzaak voordoet om de plek en de directe omgeving een kwaliteitsimpuls te geven. Deze locaties zijn zorgvuldig geselecteerd op basis van een inschatting op welke plekken de toename van de verblijfkwaliteit en de beleefbaarheid van de stad het grootst kan zijn. De locaties zijn kansrijk omdat ze zich ruimtelijk, vanwege de grootte van het kavel of de ligging aan een binnenhof of plein, uitermate goed lenen voor verdichting. Deze wat grotere locaties bieden kansen om met een samenhangende ontwikkeling een meerwaarde te creëren voor de stad. Deze focus gebieden zijn belangrijke nieuwe plekken in de stad die het verschil gaan maken in de beleving van de Binnenstad.
Op basis van de ambities uit de omgevingsvisie om een gezonde en toekomstbestendige stad te zijn, wordt gestreefd naar een autoluwe binnenstad, als onderdeel van een autoluw centrum. Ingezet wordt op meer ruimte voor voetgangers en fietsers en openbaar vervoer. Voor de auto wordt ingezet op duurzame en slimme mobiliteitsoplossingen, zoals deel mobiliteit (deelfietsen/-auto’s etc.) en nieuwe mobiliteitsdiensten (Mobility as a Service; MaaS). Nieuwe ontwikkelingen dienen hier op in te spelen. Het vastgestelde beleid zoals opgenomen in de visie Eindhoven op Weg en de Menukaart Autoluw is daarbij uitgangspunt.
Door de toegenomen uitstoot van CO2 verandert het klimaat, wat leidt tot hittestress en wateroverlast. De leefomgeving en gebouwen moeten daarom gezond, aantrekkelijk, duurzaam en toekomstbestendig worden. Dit betekent dat bij nieuwbouw in de Binnenstad nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de verschillende aspecten van duurzaamheid. Het gaat dan om thema’s als aardgasloos, waterneutraal en circulair bouwen en gezondheid. Maar ook de vergroening van de Binnenstad is hier een belangrijk aspect. Het toepassen van groen in de openbare ruimte zorgt voor schaduw en verkoeling, kan water opvangen en vasthouden in (te) natte of (te) droge periodes en bindt CO2 en fijnstof voor een betere luchtkwaliteit. Als het groen op de juiste manier en op de juiste plekken wordt toegepast, zorgt dit er mede voor dat het centrum klaar is voor de toekomst.
2.3 De Buurt
De planlocatie in de binnenstad is gesitueerd in het Tramstraatkwartier (bruin), dat door de Dommelstraat, de Raiffeisenstraat en de Kanaalstraat met de historische binnenstad (paars) is verbonden (zie afbeelding 2.7). De Vestdijk vormt daarbij de scheiding tussen de historische binnenstad en het Tramstraatkwartier. De bebouwingsrand aan de Vestdijk is hoog stedelijk, terwijl de Dommel als landschappelijke rand een mooie overgang biedt naar het oostelijk gelegen villapark.
Afbeelding 2.5: de binnenstad opgedeeld in de Historische Binnenstad en het Tramstraatkwartier
De Nieuwstraat werd in 1879 verlengd naar de Dommel (de Dommelstraat) en in 1896 werd de tramremise gebouwd ten westen van de huidige Tramstraat, en vestigde zich de Tramweg-Maatschappij De Meierij. Hieraan dankt de buurt ook de naam Tramstraatkwartier. In 1934 had de tramwegmaatschappij haar beste tijd gehad en moest het station complex met rangeerlijnen plaatsmaken voor woningbouw met grote herenhuizen (Tramstraat 2-58).
Afbeelding 2.6: het voormalige complex van de tramwegmaatschappij met rechts de luciferfabriek (bron: Eindhoven In Beeld)
2.4 De Planlocatie En Omgeving (Historisch)
2.4.1 De directe omgeving
Afbeelding 2.7: plattegrond van de planlocatie en directe omgeving (bron: Eindhoven in Beeld)
Tussen 1832 en 1877 was het gebied waar nu de Raiffeisenstraat ligt in gebruik als begraafplaats voor de Rooms katholieken, de Hervormden en de niet-gelovigen (zie afbeelding 2.7); in 1900 werden de beenderen geruimd en werd het terrein verkocht aan A.J. Mignot.
De Vestdijk heeft in het verleden verschillende namen gehad. Het pad over de dijk lag eerder buiten Eindhovens grondgebied, maar na een grenscorrectie in 1866 werd de "Dijk" bij Eindhoven gevoegd. Aangezien voor 1920 nog niet alle straatnamen waren vastgelegd, komen er in de eerste jaren verschillende namen voor. De naam 'Dijk' en 'Langedijk' (ook wel 'Langen Dijk' of 'Groote Dijk' genoemd) vind je het meeste terug. Ook wordt er regelmatig melding gemaakt van de 'Kloosterdijk', omdat het pad naar het klooster Mariënhage leidde, maar de huidige Ten Hagestraat had dezelfde naam. Nadat in 1866 de spoorlijn Eindhoven-Boxtel is aangelegd, is er een weg vanaf het station naar de markt aangelegd, de Nieuwstraat. De aanleg van deze straat zorgde ervoor dat de Dijk in twee delen werd gesneden. In de volksmond werd het korte stuk voortaan de 'Korte Dijk' en het lange stuk de 'Langen Dijk' genoemd.
In 1904werd een imposant woonblok, op de hoek Vestdijk-Raiffeisenstraat, gebouwd door A.J. Mignot (zie afbeelding 2.8). Het betrof een dubbel woonhuis aan de Raiffeisenstraat (5-7) bewoond door A.P. Mignot (Den Baard) en aan de Vestdijk (24) door A.A.L.M. Mignot, vanaf 1904 directeur van sigarenfabriek Mignot & De Block (M&dB). De huizen bestaan nog steeds, al is de baksteen witgeverfd en is het torentje omstreeks 1980 afgebroken, toen dit een te gemakkelijke entree voor inbrekers bleek te zijn geweest bij de bank Mees en Hope die toen in het pand zat. Zie afbeelding 2.9.
Afbeelding 2.8: bouwtekening van vergunning dubbel woonhuis aan de Raiffeisenstraat/Vestdijk
Afbeelding 2.9: huidige situatie bebouwing aan de Raiffeisenstraat/Vestdijk
In 1906 mocht na een raadsbesluit door A.J. Mignot een verbindingsweg aangelegd worden tussen de Vestdijk en de Dommelstraat. Oorspronkelijk was dit zanderig verbindingsweggetje, dat geleidelijk werd omgevormd tot een bestrate weg met trottoir genaamd Raiffeisenstraat.
2.4.2 De planlocatie
Op afbeelding 2.10 is de locatie rond 1915 weergegeven. De Vestdijk heeft inmiddels trottoirs en ook de bomen zijn tot wasdom gekomen.
Afbeelding 2.10: ansicht rond 1915 van de Vestdijk, met de stadsvest in beeld.
Een deel van de planlocatie is inmiddels bebouwd en een deel is nog onbebouwd maar wel voorzien van een erfafscheidingshekwerk. In een latere periode is bestaande bebouwing afgebroken en voorzien van nieuwe bebouwing inclusief bebouwing op het eerder onbebouwde terrein deel (zie afbeelding 2.11).
Afbeelding 2.11: hoekpand circa 1928 (bron: Eindhoven in Beeld)
Tot en met 2013 was het plangebied nagenoeg volledig bebouwd. Het gebouw telde twee bouwlagen en een kap. De gevels van het gebouw aan de Vestdijk en Raiffeisenstraat bevonden zich direct op de perceelsgrenzen. In het pand was een arbeidsbureau gevestigd. Zie afbeelding 2.12.
Afbeelding 2.12: foto opnamen (april 2013) van bebouwing op de planlocatie
2.5 De Planlocatie (Huidige Situatie)
Na een periode van leegstand zijn de gebouwen op de planlocatie in 2013 gesloopt en is het volledig onbebouwde terrein sinds enkele jaren in gebruik genomen als tijdelijk parkeerterrein (zie afbeelding 2.13), waarbij een aantal parkeerplekken ten behoeve van comfort zijn verhuurd aan Crown Hotel Eindhoven gelegen aan de Vestdijk.
Het terrein is voorzien van grindverharding en wordt volledig omringd door een hekwerk met een hoogte van circa 2 meter met klimop groen. De locatie is voor auto's toegankelijk via de Raiffeisenweg. Door middel van een toegangshek is deze ontsluiting afgesloten van het openbaar gebied. Aan de Vestdijk is een toegangspoort voor voetgangers gesitueerd. Het parkeerterrein biedt ruimte aan circa 20 parkeerplaatsen. De planlocatie bevat zelf geen openbaar groen. Het hekwerk rondom het plangebied is wel voorzien van groen beplanting. Bij de perceelsgrens aan de oostzijde zijn wel enkele bomen aanwezig.
Afbeelding 2.13: huidige planlocatie
Vanwege de ligging in de binnenstad van Eindhoven is er een grote diversiteit aan functies rondom het plangebied waar te nemen. Direct ten noorden van het plangebied is een hotel/restaurant gelegen ('The Little Grand') met daarnaast de hoogbouw van 'De Groene Toren'. Zie afbeelding 2.14.
Afbeelding 2.14: 'The Little Grand' en 'De Groene Toren'
Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een bioscoop (Pathé). Aan de zuidoostzijde, aan de overzijde van de Raiffeisenstraat bevinden zich een aantal kantoorgebouwen met (een beperkt aantal) woningen op de verdieping. Aan de westzijde van het plangebied is de Vestdijk gelegen met een aantal kantoren met woningen op verdiepingen Zie afbeelding 2.15.
Afbeelding 2.15: de Raiffeisenstraat (links) en panden aan de overzijde van de Vestdijk)
Aan de Dommelstraat en op het Stationsplein, circa 150 meter ten noorden van het plangebied, zijn diverse horecagelegenheden met terrassen gelegen. Het centraal station van Eindhoven bevindt zich op circa 250 meter ten noorden van het plangebied gelegen. Zie afbeelding 2.16.
Afbeelding 2.16: horeca en bioscoop aan de Dommelstraat/het Stationsplein
Het kernwinkelgebied van Eindhoven is op circa 200 meter ten westen van het plangebied gelegen. Aan de oostzijde van het plangebied is wonen de meest dominante functie.
Het merendeel van de gebouwen rondom het plangebied telt drie tot vijf bouwlagen. Op verschillende plaatsen rondom het plangebied komen ook afwijkende bouwhoogtes voor. Zoals de 'De Groene Toren' ten noorden van de planlocatie met een hoogte van circa 50 meter. Hierin is onder andere ruimte voor een hotel met congreszalen, een fitnessruimte en hotelkamers op de eerste tot en met zevende verdieping, short-stay appartementen vanaf de zevende tot 12e verdieping alsmede restaurants (op de begane grondlaag en dertiende verdieping met op de 14e verdieping een rooftopbar. Zie afbeelding 2.14 (rechter deel).
Op circa 250 meter ten zuiden van het plangebied is de 'Vesteda toren' gelegen. Deze woontoren heeft een bouwhoogte van circa 80 meter. Rondom het station zijn ook meerdere gebouwen met ten minste tien bouwlagen gelegen.
2.6 De Planlocatie (Toekomstige Situatie)
2.6.1 Bebouwing
Op de kleine planlocatie in de binnenstad wordt een bijzonder gebouw gerealiseerd in de vorm van een woontoren genaamd 'De Nieuwe Eindhoven' die op een sokkel wordt geplaatst. Zie afbeelding 2.17 voor een impressie van het gebouw op de locatie, met zicht op de west- en zuid en afbeelding 2.18 met zicht op de noord- en westgevel.
Afbeelding 2.17: impressie van de beoogde bebouwing (bron: Diederendirrix Architectuur & Stedenbouw)
Afbeelding 2.18: impressie van de beoogde bebouwing (bron: Diederendirrix Architectuur & Stedenbouw)
De sokkel die de woontoren draagt wordt centraal op de planlocatie gepositioneerd. Zie afbeelding 2.19.
Afbeelding 2.27: positionering van de sokkel op de planlocatie (bron: Diederendirrix Architectuur & Stedenbouw)
Het bebouwingsoppervlak van de sokkel op maaiveld is beperkt. De sokkel heeft een totale hoogte van circa 18 meter en de contour van de sokkel neemt boven maaiveld in omvang toe. Zie afbeelding 2.19.
Afbeelding 2.19: opbouw sokkel van de 'De Nieuwe Eindhoven' (bron: Diederendirrix Architectuur & Stedenbouw)
De sokkel zelf gaat mede als een gemeenschappelijk dakterras in het groen fungeren, waarbij de gemeenschappelijke ruimten voor bewoners aanhaken op de collectieve uitkragende terrassen uitkijkend over de stadstuin. Zie afbeelding 2.20.
Afbeelding 2.20: impressie van de sokkel van 'De Nieuwe Eindhoven' (bron: Diederendirrix Architectuur & Stedenbouw)
Boven op de sokkel worden diverse woonlagen gerealiseerd.Hieronder op afbeelding 2.21 is een impressie opgenomen van 'De Nieuwe Eindhoven' met woonlagen vanaf het zuiden met zicht op de zuid- en zuidwestgevel.
Afbeelding 2.21: impressie op de zuid- en zuidwest gevel van 'De Nieuwe Eindhoven' (bron: Diederendirrix Architectuur & Stedenbouw)
2.6.2 Openbare ruimte en groenvoorzieningen
Met de ontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven' wordt een bijdrage geleverd aan de vergroening van de binnenstad. De planlocatie wordt als stadstuin ontwikkeld, met groen op maaiveldniveau en gevel verbonden groen op of aan de sokkel bouwlagen alsmede groen op en aan de balkons. Beoogd wordt een verbinding aan te brengen met de groenvoorzieningen aan de Vestdijk en het beoogde stadsbos als onderdeel van de herontwikkeling van het VDMA-terrein. Zie afbeelding 2.26.
Afbeelding 2.26: plattegrond van afstemming groenvoorzieningen in de omgeving (bron: Delva Landscape Architects)
De groene inrichting van de openbare ruimte wordt afgestemd op de kleinschaligheid en de unieke geborgen sfeer aan de Vestdijk, met de mogelijkheid om te passeren én te verblijven. Gekozen wordt voor de aanleg of het aanbrengen van inheemse beplanting op grondniveau en/of op of aan (delen van) de bebouwing ten behoeve van een comfortabel verblijfsklimaat dat ook bijdraagt aan stadsecologie, hittestress en klimaatadaptie.
De Nieuwe Eindhoven
De groene invulling van 'De Nieuwe Eindhoven' bestaat uit 4 onderdelen, te weten: de stadstuin, de publieke balkons, de private balkons en het (groene) dak (optioneel).
Afbeelding 2.27: opbouw van de stadstuin van 'de nieuwe Einddhoven' (bron: Delva Landscape Architects)
De Stadstuin met groene gevels wordt een groene oase, die de sokkel van 'De Nieuwe Eindhoven' omhult en een verbinding vormt tussen het gebouw en het maaiveld. De groene beeldkwaliteit is van hoog niveau en is een fraaie plek om te passeren en te verblijven. De beplanting bestaat uit hoofdzakelijk inheemse soorten en draagt bij aan de ecologie in de stad en het tegengaan van hittestress.
Bij de inrichting van de stadstuin wordt rekening gehouden met de kaders zoals opgenomen in het 'handboek toegankelijkheid openbare ruimte', qua inrichting en materialisatie (zie afbeelding 2.28). Het betreft een omvang van 395 m2 aan groenvoorzieningen op eigen terrein.
Afbeelding 2.28 inrichtingsaspecten en materialisatie Stadstuin op planlocatie (bron: Delva Landscape Architects)
Voor de grondgebonden beplanting op maaiveld is het streefbeeld bomen en heesterbeplanting met ondergroei van kruidachtige planten. Onderhoud is gericht op ontwikkeling van gelaagde vegetatie van meerstammige bomen en een stabiele onder begroeiing met hoofdzakelijk inheemse planten op een stabiele, levende bodem met een goede humuslaag.
Bij de plaatsing van de heesters en overige beplanting op de planlocatie zal sprake van maatwerk gelet op de bereikbaarheid van ondergrondse afvalcontainers, aanwezige kabels en leidingen en de beoogde toegankelijkheid van de tuin.
Afbeelding 2.29 impressie van uitstraling Stadstuin op planlocatie (bron: Delva Landscape Architects)
Begroeiing op / aan balkons
Het streefbeeld is goed onderhouden groene gevels met een gesloten bladbedekking in een diversiteit aan soorten, bij voorkeur inheems of anders met een ecologische meerwaarde. De noodzakelijke irrigatie vindt op een duurzame wijze plaats. Zie hiervoor afbeelding 2.30. voor de publieke balkons en afbeelding 2.31 voor de private balkons.
Afbeelding 2.30: impressie van beplanting publieke balkons (bron: Delva Landscape Architects)
Afbeelding 2.31: impressie van beplanting private balkons (bron: Delva Landscape Architects)
Het betreft een omvang van 280 m2 aan groenvoorzieningen op private balkons en 110 m2 aan groenvoorzieningen op publieke balkons.
Afbeelding 2.32: impressie van uitstraling beplanting aan balkons (bron: Delva Landscape Architects)
Verticaal groen
Het aanbrengen van groenvoorziening aan een bouwwerk geplaatst op eigen terrein voor de gevel van het naastliggende hotel 'The Little Grand' zal onderdeel uitmaken van het totaalplaatje voor de invulling van de Stadstuin van 'De Nieuwe Eindhoven'. Het betreft een oppervlak van 280 m2 aan te brengen groen (hoogte maximaal 10 meter). Zie afbeelding 2.33. Voor een impressie van de groene aankleding wordt verwezen naar afbeelding 2.34.
Afbeelding 2.33: situering bouwwerk met verticaal groen (bron: Delva Landscape Architects)
Afbeelding 2.34 impressie van uitstraling gevelbekleding hotel (bron: Delva Landscape Architects)
Begroeiing op het dak
Op het dak is ruimte om naast de installatie optioneel groenvoorzieningen aan te brengen in combinatie met kratten (optioneel) op het dak voor waterberging (zie afbeelding 2.35 voor impressie).
Het betreft een omvang van 265 m2 aan groenvoorzieningen aan de binnenkant (laag) en 370 m2 aan de buitenkant (hoog). Laatstgenoemde omvang is als optie toe te passen indien de groene beplanting voor de gevel van het hotel geen doorgang kan vinden.
Afbeelding 2.35: impressie van uitstraling groenvoorziening op dakvlak (bron: Delva Landscape Architects)
Volgens de verdichtingsvisie van de gemeente Eindhoven, dient per nieuw te realiseren woning 8 m2 aan groen gerealiseerd te worden (in totaal 180 x 8 m2 = 1.440 m2). Hieraan kan voldaan worden bij de ontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven', door de aanleg van groenvoorzieningen volgens het groenplan behorende bij 'De Nieuwe Eindhoven', dat voorziet in groenvoorzieningen op maaiveldniveau, op en aan de sokkel, balkons en dak alsmede door het plaatsen van een bouwwerk met groenvoorzieningen voor de gesloten wand van het naastlggende gebouw 'The Little Grand''.
In bijlage 1 is een integrale beschrijving van het landschap en beplanting (groenplan) behorende bij 'De Nieuwe Eindhoven' opgenomen.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de van toepassing zijnde ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Er wordt onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- duurzaam economisch groeipotentieel
- sterke en gezonde steden en regio’s
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Toetsing
Voor dit project zijn de relevante nationale belangen:
- bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
De realisatie van 'De Nieuwe Eindhoven' betreft een binnenstedelijke herontwikkeling in het centrumgebied van Eindhoven, waarbij wordt ingezet op intensivering en functieverbreding met woningen en een stadstuin om de leefbaarheid er te vergroten. Het project is in lijn met de NOVI en in dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven (artikel 3.1.6, lid 2 Bro: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling"). Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". In het Bro is geen harde ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Uit jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.
Toetsing
- Op de hoek Raiffeisenstraat/Vestdijk in het centrumgebied van Eindhoven is 'De Nieuwe Eindhoven' beoogd met maximaal 180 woningen. Het centrumgebied valt binnen bestaand stedelijk gebied.
- In het geldende bestemmingsplan is op de planlocatie de woonfunctie toegestaan. Het bestemmingsplan bevat echter geen bouwtitel ten behoeve van de realisatie van een woongebouw met maximaal 180 woningen op de planlocatie. Er wordt daarom een nieuw bestemmingsplan opgesteld, wat ruimtelijk-planologisch 'De Nieuwe Eindhoven' zoals beoogd mogelijk maakt. De ontwikkeling kan daarom als stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied worden gezien.
- Hierna wordt de behoefte voor de woonfunctie onderbouwd.
Beschrijving woningbehoefte
De relevante regio voor wonen is Eindhoven binnen Stedelijk gebied Eindhoven in de regio Zuidoost-Brabant (zie afbeelding 3.1).
Afbeelding 3.1: woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen, september 20217)
De woningbehoefte in de gemeente Eindhoven blijkt uit diverse onderzoeken. Hierna wordt kort ingegaan op deze onderzoeken.
Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2020
De provincie verwacht in haar Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (Actualisering 2020) dat het aantal inwoners in Eindhoven van 234.460 in 2020 zal toenemen naar 264.625 in 2030, een toename met ruim 30.000 inwoners. Doordat ook het aantal huishoudens de komende jaren nog sterk toeneemt, zijn er ook meer huizen nodig. Naar verwachting is in 2050 zo'n 43% van alle huishoudens een éénpersoonshuishouden. Vooral het aantal oudere alleenstaanden van 75 jaar en ouder neemt sterk toe. Vergeleken met de vorige prognose uit 2017 ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger. De indicatie voor de gemeente Eindhoven is ruim 19.000 woningen in de periode 2020-2030. Onderstaande tabel 1 is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.
Tabel 1: indicatie toename woningvoorraad gemeente Eindhoven, 2020-2040
Feitelijke woonvoorraad | Indicatie toename woonvoorraad | |||||
2020 | 2025 | 2030 | 2035 | 2040 | 2020-2030 | |
Eindhoven | 112.965 | 122.990 | 132.190 | 140.090 | 147.435 | 19.225 |
Regionale afspraken
Een toevoeging van maximaal 180 woningen als bedoeld in onderhavig project voornemen in het plangebied past binnen de nieuwe regionale afspraak dat Eindhoven kan bouwen voor haar eigen behoefte. Een sterke stad is immers een sterke regio. Het initiatief geeft invulling aan de versterking van dit centrum stedelijke woonmilieu.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouw ontwikkelingen opgenomen:
- De regio geeft ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is weergegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant (beleidsneutraal overgenomen in de Interim omgevingsverordening).
- In principe beschouwt de regio de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied.
Uit de Woondeal BZK-Stedelijk Gebied Eindhoven-provincie Noord-Brabant blijkt dat de toename van de woningbehoefte zich voor meer dan de helft afspeelt in vijf grote stedelijke regio's; de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag, de regio Utrecht, de Metropoolregio Amsterdam, de regio Eindhoven en de gemeente Groningen. Dit zijn ook de regio's waar het woningtekort nu al aanzienlijk is en de bouwopgave het grootst. Daarbij is een regionale aanpak gewenst waarbij naast het versnellen van de woningbouw ook ten aanzien van de beschikbaarheid en kwaliteit van betaalbaar woningaanbod en de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de krappe woningmarkt afspraken worden gemaakt.
In de SGE-Woondeal (2020) hebben partijen daarom afgesproken dat de regio Stedelijk gebied Eindhoven de komende 5 jaar 27.000 woningen realiseert. Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt (als onderdeel van het totaal van 27.000 voor het SGE). Dit vraagt een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ca. 3.000 woningen gemiddeld per jaar. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring (waaronder het centrumgebied en Knoop XL).
Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020
In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020 staat dat er in de regio Zuidoost Brabant slechts harde plan capaciteit is voor 26.550 woningen.
De eerstkomende tijd zal de feitelijke realisatie van woonruimte in het betaalbare segment extra inspanningen (blijven) vragen. Hierbij zal ook de midden huur, met huurprijzen net boven de liberalisatiegrens (> €763,37), moeten worden betrokken. Voor de gemeentelijke en (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de mogelijkheden hier ook daadwerkelijk – bijvoorbeeld via volkshuisvestelijke en/of ruimtelijke instrumenten) op te sturen - zijn dit belangrijke onderwerpen.
Afbeelding 3.2: woning bouwcapaciteit en opgaven
Visie op wonen Stedelijk gebied Eindhoven (2019)
In het Stedelijk Gebied Eindhoven wonen op dit moment zo'n 521.000 mensen. Komende jaren zal dit aantal fors toenemen, als gevolg van de (economische) groei van bedrijven en de hieraan gerelateerde groei van het aantal werknemers. Ook een toename van het aantal studenten (nationaal en internationaal) draagt hieraan bij.
Naast gezinsverdunning is de groei van huishoudens in de regio de komende jaren vooral afkomstig van (buitenlandse) migratie. Dit is grotendeels te verklaren door de aantrekkende economie en werkgelegenheid. Zowel laag opgeleide arbeidsmigranten als hoger opgeleide kenniswerkers (expats) trekken naar de regio om zich (tijdelijk) te vestigen. Veelal zijn dit 1- en 2 persoonshuishoudens in de leeftijdsklasse 18 tot circa 55 jaar, belangrijke groepen die de regio nodig heeft om de economische groei vast te houden. Ook de samenstelling van de bestaande inwoners verandert. Steeds meer mensen wonen (langer) alleen. Dit kan een eigen keuze zijn: jongeren gaan later samenwonen, mensen die zich niet willen binden of tijdelijke arbeidskrachten. Maar ook als gevolg van echtscheiding en de vergrijzing; mensen blijven alleen achter nadat de partner overlijdt. Het aantal personen per huishouden loopt terug. Dit betekent dat voor een gelijk aantal mensen meer woningen nodig zijn. En aangezien komende jaren de regio flink groeit in inwoneraantal zullen er nog meer woningen nodig zijn om iedereen te kunnen huisvesten. Deze wijziging in de demografie vraagt wat van de woningvoorraad.
Er is veel aandacht nodig voor het behoud van sociale huurwoningen voor de primaire doelgroep. Daarnaast voor voldoende middensegment huur- en koopwoningen, mede om de doorstroming op gang te houden. Voor de sociale huursector geldt dat de bestaande voorraad beter afgestemd kan worden op de veranderende woonwensen. Hierbij is aandacht voor huishoudens met een zorgvraag en het groeiend aantal 1-2 persoonshuishoudens. In wijken met een overschot aan grote gezinswoningen in de sociale huur kan gedacht worden om deze woningen om te zetten naar meerdere kleinere woningen. Hiermee kunnen tekorten in andere segmenten binnen de sociale huursector ingevuld worden.
Gezien de huidige druk op de woningmarkt is het van belang om de bestaande woningbouwplannen snel te realiseren. Innovatie in bouw processen en tijdelijkheid kunnen hieraan ook bijdragen.
Conclusie
Tot 2030 moeten er nog zo'n 19.000 woningen in Eindhoven bij komen om in de behoefte te kunnen voorzien.
In de SGE-woondeal (ondertekend op 7 maart 2019) gesloten tussen de gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE), het ministerie van Binnenlandse Zaken en de provincie Noord-Brabant op 7 maart 2019, is geconstateerd dat een versnelling in de bouwproductie met 27.000 woningen, plus zo'n 1.000 tijdelijke woningen gedurende vijf jaar dient plaats te vinden binnen de SGE-regio om aan de behoefte te kunnen voldoen.
'De Nieuwe Eindhoven' voorziet in een woningbouwprogramma van maximaal 180 woningen, allemaal behorende tot het huur segment en verdeeld in minimaal 20% sociale huurwoningen, minimaal 30% midden dure huurwoningen en maximaal 50% dure huurwoningen. Hetgeen in een overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer ook is vastgelegd.
De toevoeging van 180 woningen past zowel binnen de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de voldoende woningen te realiseren in een dynamisch onderscheidend hoog stedelijk woonmilieu met internationale uitstraling binnen Zuid-Nederland.
Het plangebied ligt bovendien op een zeer aantrekkelijke centrum locatie in de binnenstad. De marktbehoefte aan het type woningen dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd is groot, temeer het woningtype in een hoog stedelijk woonmilieu op andere plekken in de regio niet of nauwelijks aangeboden wordt.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)
Naast de NOVI is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Toetsing
Voor Eindhoven is de zone van de 380 Kv hoogspanningsleiding van toepassing en van belang. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Er is géén sprake van een 380 Kv hoogspanningsleiding binnen onderhavig plangebied. De 150 Kv hoogspanningsleiding die door de buurt Woensel heen loopt, is ook niet van invloed op de beoogde ontwikkelingen in onderhavig plangebied.
Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNN een provinciaal belang geworden. Toetsing aan het beleid rondom Natura 2000-gebieden en NNN vindt plaats in paragraaf 4.7.
Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd. In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn algemene regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied. Onderhavig plangebied ligt volgens het Rarro niet binnen het obstakelbeheergebied (IHCS), de vliegfunnel en/of de Instrument Landing System (ILS) rondom vliegbasis Eindhoven en het vogelbeheersgebied.
3.2.4 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie afbeelding 3.3) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- een Vertical Directional Finder (VDF-baken): dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte in het plangebied (tussen de 150 en 160 meter) geen consequenties.
Afbeelding 3.3: Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt.
Afbeelding 3.4: uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
3.2.5 Outer-horizontal
Met de “outer-horizontal” moet rekening worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hoge objecten door de “outer-horizontal” kunnen leiden tot aanpassing van de vliegprocedures wat het, bijvoorbeeld, minder goed mogelijk maakt om het vliegverkeer van- en naar Eindhoven te spreiden. Deze “outer-horizontal” heeft een radius van 15 kilometer rondom het midden van de start- en landingsbaan en ligt op een hoogte van 150 meter boven maaiveld (gerelateerd aan de baan). Objecten hoger dan 150 meter zijn toelaatbaar indien aangetoond is dat deze geen impact hebben op het vliegverkeer. Op de hieronder ingevoegde kaart is aangegeven binnen welke gebieden hoogbouw/windturbines kansrijk (=groen gekleurd), kansarm (= oranje gekleurd) of onmogelijk (=rood gekleurd) zijn. In de oranje gekleurde gebieden kan vooraf advies worden gevraagd bij de luchtverkeersleiding van de vliegbasis of de hoogbouw/winturbines op die locatie mogelijk worden geacht. Zie afbeelding 3.5.
Afbeelding 3.5: situering 'outer-horizontal' behorende bij vliegbasis Eindhoven
Het plangebied voor 'de Nieuwe Eindhoven' is gesitueerd in een kansrijk gebied voor hoogbouw. De “outer-horizontal” heeft geen consequenties voor de ontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven'.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant (2018)
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren.
Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2022 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussen doel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling gaat uit van een locatie invulling binnen bestaand stedelijk gebied, wat momenteel als parkeerterrein in gebruik is, naar een stedelijke woonfunctie in de vorm van een woongebouw met (openbare) stadstuin.
Afbeelding 3.6: situering planlocatie in stedelijk gebied (bron: kaart Omgevingsvisie provincie Noord-Brabant)
Er is sprake van duurzame verstedelijking uitgaande van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. De omgevingskwaliteit verbetert en er wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheids- en klimaatdoelstellingen van de provincie. De beoogde ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met Omgevingsvisie Noord-Brabant.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (2019)
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
- provinciale milieuverordening;
- verordenring natuurbescherming;
- verordening ontgrondingen;
- verordening ruimte;
- verordening water;
- verordening wegen.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
De Interim omgevingsverordening bestaat uit regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Afbeelding 3.7: kaart "Instructieregels gemeente: Stedelijke ontwikkeling en erfgoed" (bron: Interim Omgevingsverordening)
Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Gezien de situering van het plangebied (buiten Natura 2000-gebied en niet landbouw gerelateerd) zijn uitsluitend de volgende rechtstreeks werkende regels voor activiteiten van toepassing:
- vrijstelling vergunningplicht grondwater onttrekking (artikel 2.21): geen vergunningplicht voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodem energiesysteem, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater ten hoogste 10 m3 per uur bedraagt en de onttrekkingsput niet dieper is dan 30 meter minus maaiveld.
- een verbod tot onconventionele koolwaterstofwinning boven, in of onder een Diep grondwaterlichaam. (artikel 2.20).
Instructieregels voor gemeente
Binnen het plangebied zijn uitsluitend voor het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' instructie regels van toepassing voor de gemeente. Voor het onderhavige plangebied gaat het om het thema 'duurzame stedelijke ontwikkeling'.
Op basis van artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het Stedelijk gebied te liggen. Het bestemmingsplan dient daarbij te zijn voorzien van een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Toetsing
Het belang 'zorgvuldig ruimtegebruik' is in de Verordening ruimte aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten aanzien van het aspect woningbouw en de onderbouwing ervan wordt tevens verwezen naar hetgeen hieromtrent beschreven is in het gemeentelijk beleid m.b.t. woningbouw als bedoeld in de paragraaf 3.5. Hierin is zowel inzicht verschaft in de kwalitatieve als kwantitatieve onderbouwing van het aantal woningen alsmede de daarover gemaakte afspraken in regionaal verband. Dit bestemmingsplan past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.
3.3.3 Ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant
De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:
- Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
- Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
- De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
- De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
- Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.
Gedeputeerde Staten hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze lag vanaf 9 april 2021 ter inzage voor de duur van zes weken.
Toetsing
In het ontwerp van de Omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, wordt deze visie lerende wijs (verder) ontwikkeld. Dat betekent concreet dat de gemeente, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie is gekomen. Het betreft een 'light-variant' (versie 1.0), die één of twee jaar later zal worden aangevuld en verfijnd.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische top regio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. De Brainportregio is sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Eindhoven is een stad die in de belangstelling staat, goed scoort op verschillende rankings en volop in beweging is. De gemeente werkt samen met investeerders en vele initiatiefnemers keihard aan de stad. Brainport City, de Internationale Knoop XL, BIC en Strijp S zijn slechts een paar voorbeelden van de enorme ontwikkelingen die momenteel in Eindhoven gaande zijn. Daarnaast is de stad een magneet voor expats, designers en evenementenbezoekers.
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
- economische wereldspeler;
- gezonde en toekomst bestendige stad;
- een sociale, inclusieve en gastvrije stad;
- een authentieke stad met sterke gebieden.
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie. De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Dit brengt ook uitdagingen met zich mee, bijvoorbeeld op het vlak van gezondheid en bereikbaarheid. De gemeente wil de economische toppositie graag vasthouden en versterken, maar wel in een gezonde en duurzame leefomgeving, waar iedereen mee kan doen. In de worden ambities gecombineerd, bekijkt men hoe deze kunnen worden ingepast in de ruimte en wordt bepaalt waar (in welke gebieden) maatwerk kan worden geleverd. Zoals Ruimte die geboden wordt door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groen stedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied. De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat echter gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Stedelijke opgaven
Stedelijke opgaven zijn opgaven waar in de hele stad, langdurig aan wordt gewerkt. De stedelijke opgaven zijn integraal: je kunt uit diverse hoeken naar ze kijken, en vanuit verschillende vakgebieden. De eerste zes stedelijke opgaven die worden opgenomen in de omgevingsvisie zijn:
- Gezonde groei van de stad: een duurzame stad, met groene gebieden, gezonde lucht en een aantrekkelijke openbare ruimte. Een stad waar we inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering,
- Aantrekkelijk en hoog stedelijk centrum: werken aan een levendig en aantrekkelijk centrum, met meer en unieke plekken om te wonen. Een centrum waar veel te doen is voor iedereen.
- Leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit: wijken die leefbaar en veilig zijn met een aantrekkelijke openbare ruimte. Een stad waar alle Eindhovenaren prettig kunnen wonen, werken en leven.
- Duurzame en concurrerende economie: versterken van bedrijventerreinen, campussen en buurteconomie met aandacht voor duurzaamheid.
- Energietransitie: op weg naar schone energie in de stad en wijken, denk bijvoorbeeld aan gasloos bouwen en zonne-energie.
- Slimme en duurzame mobiliteit en goede stedelijke bereikbaarheid: een stad die goed bereikbaar is, met oog voor schoner vervoer, zoals fietsen, lopen en OV. Meer Park & Rides en een autoluw centrum.
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar de gemeente de komende jaren samen met haar partners aan gaat werken. Deels door zelf aan aan deze opgaven te werken en deels door het stimuleren van andere partijen in de stad om dit ook te doen. Samen met de stad en regio wordt bepaald welke kansrijke initiatieven en locaties er zijn. Prioriteit wordt gegeven aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast wordt ingezet op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Toetsing
De realisatie van 'De Nieuwe Eindhoven' draagt bij aan een gezonde groei van de stad met de tussenliggende ruimte als groen gebied en een aantrekkelijke openbare ruimte. De ontwikkeling draagt verder bij aan een aantrekkelijk en hoog stedelijk centrum. De ontwikkeling gaat gepaard met een ontmoediging van het gebruik van auto's door het OV en de fiets te stimuleren. Ook energietransitie maakt onderdeel uit van het plan voornemen. De woningen zullen gasloos worden uitgevoerd en mogelijkheden voor het aanbrengen van zonnepanelen op het gebouw worden onderzocht.
3.4.2 Binnenstadvisie Eindhoven 'Internationale hotspot'
De Binnenstadvisie "Binnenstad Eindhoven Internationale hotspot" is op 27 september 2016 vastgesteld. De binnenstad is het centrum van de Brainport-regio, het kloppend stadshart. Om de kwaliteiten te versterken is het nodig om gericht te werken aan de binnenstad. Op basis daarvan is een visie opgesteld samen met de stad. Een visie waarin keuzes worden gemaakt en doelen worden bepaald.
De binnenstadsvisie stelt als doel dat de binnenstad van Eindhoven zich ontwikkelt tot een eigen icoon van internationale allure met als kern opgaven het realiseren van een schaalsprong in de stedelijke dynamiek in de binnenstad en het centrum en specifiek de stationsomgeving door te ontwikkelen tot een internationaal knooppunt van allure. Om dat doel te bereiken is het, volgens de binnenstadvisie, van belang de ambities goed te kiezen en doseren. Het is beter enkele gerichte doorbraak projecten op te pakken dan te investeren in een wolk van activiteiten. En de ontwikkeling van de binnenstad kan alleen succesvol worden opgepakt als de gemeente en private partners en maatschappelijke stakeholders effectief met elkaar samenwerken.
In de visie worden acht concrete strategie lijnen gedefinieerd waarmee de stad Eindhoven aan de slag kan:
- Natuurlijke verstedelijking
- Internationale standaard
- Onverwachte ontmoetingen
- Menselijke krachten
- Hoogwaardige knooppunten
- Dynamische districten
- Slimme verbindingen
- Vernieuwend ondernemerschap
Daarnaast wordt onder andere ingezet om de binnenstad te vergroenen, het inwonersaantal van de binnenstad te vergoten en meer zitplaatsen te realiseren in de openbare ruimte.
Toetsing
Zoals in paragraaf 2.6 is beschreven past onderhavig plan zowel in zijn verschijningsvorm en programma binnen de visie en doelstellingen die zijn opgenomen in de Binnenstadvisie.
3.4.3 Visie Centrumgebied Eindhoven
In de Visie Centrumgebied Eindhoven (september 2016) zijn de volgende doelstellingen geformuleerd. In 2025:
- Is minimaal 10% van onze huidige horizontale en verticale oppervlakte in de binnenstad getransformeerd van grijs naar groen;
- Zijn er 150 extra zitplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd;
- Is het algehele inwoneraantal van de binnenstad minimaal verdubbeld (van 6.000 naar 12.000 inwoners) en is daarnaast het aandeel internationale inwoners met 25% toegenomen;
- Zijn er minimaal 500 kwalitatieve culturele of experimentele interventies gepleegd in aanbod of straatbeeld;
- Levert onderzoek onder inwoners van Eindhoven op, dat 80% van de respondenten tevreden is over de leefbaarheid van de binnenstad;
- Hebben we een toename van 50% gerealiseerd in het aantal bezoekers dat te voet, per fiets of met OV naar de binnenstad komt;
- Zijn er minimaal 1000 extra arbeidsplaatsen gerealiseerd in de stationsomgeving;
- Zijn er circa 6 herkenbare, dynamische en energieke leefdistricten te onderscheiden;
- Zijn er minimaal 10 succesvolle internationaal toonaangevende Smart Society Living Labs gerealiseerd;
- Is de totale leegstand in de binnenstad teruggedrongen naar maximaal 5%.
De binnenstad vereist een duurzame openbare ruimte. Ruimte die uitnodigt om te verblijven, te ontmoeten en te ontspannen. Je vindt er betekenisvolle plaatsen, ontworpen vanuit de menselijke maat.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet in extra woonruimte voor diverse doelgroepen in een omgeving voorzien van een hoog voorzieningenniveau. Het plan voornemen voorziet daarmee in een bijdrage om meer inwoners in de binnenstad te krijgen.
Er wordt tevens een bijdrage geleverd aan de mobiliteitsdoelstellingen en vergroening van de binnenstad door de aanleg van een (klein) openbare stadstuin en gevel verbonden groenvoorzieningen.
Het bestemmingsplan past dan ook binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de Visie centrumgebied Eindhoven.
3.5 Volkshuisvesting
3.5.1 Regionaal beleid
Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouw ontwikkelingen opgenomen:
- We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Interim omgevingsverordening.
- Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij. Het regionaal portefeuillehouders overleg neemt hierover een unanieme beslissing. Uitleg locaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale interim omgevingsverordening.
- In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal
mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de
woningbouw ontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen. - Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehouders overleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehouders overleg voorgelegd.
De provincie ziet erop toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.
Afsprakenkader wonen SGE 2022 "Bouwen aan de toekomst"
Het Afsprakenkader Wonen SGE 2022 is een herijking van het in 2017 vastgestelde Afsprakenkader Wonen. Doel van onderhavig afsprakenkader is nieuwe afspraken te maken voor het regionaal omgaan met woningbouwplannen binnen de bestaande regionale Visie op wonen. In deze actualisatie is het goede van het vorige afsprakenkader behouden. Daarnaast is er een aanvulling doorgevoerd naar aanleiding van huidige en nieuwe ontwikkelingen. In het nieuwe Afsprakenkader Wonen is vooruit gekeken naar de periode tot 2040.
De individuele gemeenten leggen hun woningbouwplannen voor aan het onafhankelijke Coördinatieteam (CT) Wonen SGE. Het CT adviseert en toetst de ontwikkelingen op elf benoemde locaties als mede andere projecten van enige omvang op basis van de 'Brainport Principes' en de onderlinge regionale afspraken. Het CT brengt advies uit aan het Portefeuillehouders overleg Wonen. Zij neemt vervolgens een besluit. Bij een positief besluit kunnen plannen dan worden uitgewerkt en gerealiseerd volgens de gebruikelijke procedures. Het CT monitort de voortgang en evalueert de afspraken.
Brainport Principes
De "Brainport Principes" bestaan uit 7 toets onderdelen: identiteit, innovatie, invloed van bewoners, vraaggerichte ontwikkeling, gezonde verstedelijking; gevarieerde woonmilieus, benutting van de regio kracht.
Advies Coördinatieteam
Initiatiefnemer heeft de planontwikkeling voor 'De Nieuwe Eindhoven' op 13 december 2021 gepresenteerd aan het CT. Deze presentatie is als bijlage 2.6 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd. Het CT heeft vervolgens de planontwikkeling getoetst aan de 'Brainport Principes' en aangegeven dat het plan een goede invulling geeft aan deze principes (positief advies van 10 januari 2022: Het plan 'De Nieuwe Eindhoven – Eindhoven' scoort goed tot zeer goed bij de toetsing aan de Brainport Principes").
Portefeuillehouders overleg Wonen SGE
Op basis van voornoemd advies heeft het Portefeuillehouders overleg Wonen SGE de kwalitatieve toets van het plan schriftelijk behandeld en ingestemd (= besluit) met de verdere planontwikkeling. Hiermee heeft regionale afstemming plaatsgevonden. De instemming is per schrijven van 1 februari 2022 medegedeeld.
Toetsing
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 180 nieuwe woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Interim Omgevingsverordening.
Het CT heeft het bouwplan getoetst aan de 'Brainport Principes' uit het Afsprakenkader Wonen SGE 2022 'Bouwen aan de toekomst' en op basis van haar advies heeft het Portefeuillehouders overleg Wonen SGE ingestemd met de verdere planontwikkeling. Daarmee past de planontwikkeling voor 'De Nieuwe Eindhoven' binnen de afspraken voor woningbouw ontwikkelingen binnen de gemeente en regio.
3.5.2 Lokaal beleid
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee wordt de richting waarin de gemeente zich wil ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid wordt verstaan een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
De gemeente Eindhoven staat voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. Verwacht wordt dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in de Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. De gemeente wil ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vraagt de gemeente aan initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
De gemeente wil dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
Er is oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. Eindhoven zet in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
De gemeente Eindhoven gaat partijen uitdagen om klant georiënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder wil de gemeente dat inwoners in de koopsector zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En verder wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties wil de gemeente de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplu- bestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel eenzelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling wordt in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat ernaar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is door vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
3.6.2 Cultuurhistorie
Eindhoven heeft ruim 550 monumenten nader aangeduid op een monumentenkaart, waarvan een deel rijksmonumenten (blauwe kleur) en een deel gemeentelijke monumenten (rode kleur). Daarnaast zijn op de kaart ook cultuurhistorische panden (groene kleur) opgenomen. Deze panden zijn van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische waarde en hebben een beschermde status in het betreffende bestemmingsplan.
Afbeelding 3.9: uitsnede van monumentenkaart van gemeente Eindhoven
Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.
Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven
Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
Het gebied van de binnenstad is vanwege de cultuurhistorische waarde op de cultuurhistorische waardenkaart aangemerkt als een historische stedenbouwkundige structuur. De Vestdijk is daarnaast aangeduid als historische wegstructuur voor 1900. Het herkenbaar houden van de historische karakteristiek voor de belevingswaarde van de binnenstad is een belangrijk uitgangspunt. Ten behoeve van het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ (vastgesteld 20-08-2013) is een onderzoek gedaan waarin de cultuurhistorische waarden zijn geïnventariseerd en nader zijn geanalyseerd en gewaardeerd.
Voor wat betreft de Vestdijk is het van belang dat deze deel uitmaakt van de historische structuur van Eindhoven. De oervorm van de binnenstad bestaat uit de historische ruggengraat Demer – Rechtestraat – Stratumseind, omkaderd door de vroegere waterlopen: de vroegere stadsgracht langs de Emmasingel, de Keizersgracht, de Wal en de Vestdijk en de Dommel. Het deel van de Vestdijk ten noorden van de Dommel maakt onderdeel uit van de historische wegenstructuur van vóór 1900. Het zijn voor de bezoeker herkenbare routes naar en door de binnenstad. Voor de oude randen van de stad en voormalige grachten (Vestdijk, Emmasingel, Keizersgracht en Wal) geldt dat deze door met name de ruime breedte nog altijd als zodanig herkenbaar zijn. Het straatprofiel is in de loop der tijd wel aangepast waardoor er minder doorgaand verkeer over de Vestdijk komt, maar hierdoor is er meer ruimte gekomen voor openbaar groen en langzaamverkeer.
In de door de gemeenteraad vastgestelde Integrale Visie Erfgoed Eindhoven, het huidige gemeentelijk beleidskader voor erfgoed bij ruimtelijke ontwikkelingen, wordt het belang van het zichtbaar maken van erfgoed nogmaals onderstreept door aan te geven dat de historische interessant plekken zichtbaar worden gemaakt in het stadsbeeld. Daarbij wordt nadrukkelijk gewezen op het meenemen en uitwerken van deze doelstelling in projecten. Dit volgt uit de twee centrale beleidsdoelstellingen voor erfgoed van de gemeente Eindhoven:
- Het herkenbaar houden van de historische ontwikkeling en gelaagdheid van de stad om daarmee de identiteit en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken.
- Het zichtbaar maken, het verbinden en presenteren van het erfgoed voor brede lagen van de bevolking.
Toetsing
Met de planontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven' wijzigt het historische karakter van de wegstructuur van de Vestdijk, met name door de toevoeging van hoogbouw. De bebouwing kraagt op grote hoogte over de openbare ruimte aan de zijde van de Vestdijk. Aan de rand van de Vestdijk op maaiveldniveau wordt nieuw groen in de vorm van een stadstuin aangebracht. Door op maaiveldniveau intensief te vergroenen wordt kwaliteit toegevoegd aan de openbare ruimte.
Het te realiseren gebouw zelf wordt op een smalle sokkel gezet. Hiermee worden de zichtlijnen naar de cultuurhistorisch belangrijke panden in de omgeving behouden. De zichtlijn op de Mignot villa's vanuit het station is ineens veel prominenter. Tevens wordt bewust afstand gehouden tot het cultuurhistorisch pand 'The Little Grand'. Door afstand te houden tot dit plan en de planlocatie te vergroenen wordt de kwaliteit van 'The Little Grand' vergroot.
Met het bouwplan van de 'De Nieuwe Eindhoven' wordt op verantwoorde wijze rekening gehouden met de uitstraling en presentatie van de tegenoverliggende gemeentelijke monumenten (voormalige herenhuizen) aan de Raiffeisenstraat 5-11, Vestdijk 23.
Door realisatie van onderhavige planontwikkeling wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden in de omgeving.
3.7 Verkeer En Parkeren
3.7.1 Verkeer
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.
Autoverkeer
De wegen categorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegen categorisering: de zogenaamde 'buurt- en wijkontsluitingsweg'. Voor de ordening van wegen gericht op een doelmatig én duurzaam veilig gebruik is het stedelijk wegennet van Eindhoven ingedeeld in vier categorieën, te weten:
- Stroomwegen: deze auto(snel)wegen met gescheiden rijbanen en ongelijkvloerse aansluitingen; 80 km/uur, 100 km/uur en 120 km/uur (buiten de kom).
- Gebiedsontsluitingswegen: de lokale hoofdwegen, 50 km/uur, 70 km/uur (binnen de kom), 80 km/uur (buiten de kom).
- Buurt-/wijkontsluitingswegen: de verzamel wegen binnen een buurt of wijk: 30 km/uur of 50 km/uur (binnen de kom) Het te kiezen snelheidsregime voor deze wegen is afhankelijk van het verkeersgebruik, het wegprofiel en de omgeving en de mogelijkheden dit in de gewenste richting te beïnvloeden.
- Erftoegangswegen: overige wegen, 30 km/uur (binnen de kom), 60 km/uur (buiten de kom).
Afbeelding 3.10: wegen categorisering Regio en Randweg (bron: visie 'Eindhoven op Weg')
In het plangebied komt geen stroomweg voor. In de nabijheid van het plangebied is de Vestdijk aangewezen als weg in de categorie 'wijk- en buurtontsluitingswegen' (paarse lijn). De overige wegen nabij het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Zie afbeelding 3.10.
De Vestdijk is onderdeel van de binnenring van Eindhoven. In de beleidsvisie “Eindhoven op Weg” van de gemeente Eindhoven wordt in breder verband naar het verkeerssysteem in het centrum en binnenring gekeken. De voetganger, fietser en hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) worden gezien als belangrijke verkeersdeelnemers en krijgen een prominente plek in het centrum. Het HOV blijft tweezijdig via de binnenring door het centrum rijden, op exclusieve infrastructuur (bus stroken). Het autoverkeer krijgt een ondergeschikte positie. Het doorgaande autoverkeer op de binnenring moet daardoor afnemen. In het kader van de beleidsvisie zijn verschillende scenario’s met gewijzigde verkeerscirculatie opgesteld. De scenario’s moeten enerzijds bijdragen aan een verbetering van de luchtkwaliteit op de Vestdijk en anderzijds passen binnen de doelstellingen van “Eindhoven op Weg”. In bijlage 3 van de beleidsvisie is een notitie opgenomen waarin verschillende scenario’s zijn uitgewerkt. Het scenario 2b Rondje Binnenstad met Vestdijktunnel in twee richtingen heeft op basis van de geringe uitstralingseffecten en beperkte infrastructurele aanpassingen de voorkeur gekregen. Wel zijn maatregelen uitgevoerd om te komen tot een afname van het stagnerende verkeer op de Vestdijk. De visie “Eindhoven op Weg” is daarbij richtinggevend geweest.
Verkeersgeneratie
De gemeente stelt momenteel een Ontwikkelplan Centrum op gericht op een aantrekkelijke, klimaatbestendige en autoluw centrum. Uitgangspunt daarbij is dat o.a. al het doorgaande verkeer uit het centrum verdwijnt en gebruik van lopen, fietsen en openbaar vervoer structureel toeneemt.
De nieuwe ontwikkeling aan de Vestdijk zal naast de parkeer vraag ook extra verkeer genereren. Door het niet aanbieden van parkeer voorzieningen aan de toekomstige bewoners van de huurappartementen wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van autoverkeer. Hiermee wordt aangesloten bij de gemeentelijke ambitie om een aantrekkelijk en autoluw centrumgebied te ontwikkelen.
Op bais van de theoretische verkeerksgeneraticijfert (CROW-publicatie 381), uitgaande van een werkdag, zeer sterk stedelijk en appartementen koop (middenklasse), bedraagt de verkeersgeneratie voor 180 woningen 580 (180x 1,11 werkdag x 2,9).
Feitelijk zal deze verkeersgenneratie lager liggen voor de ontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven'.. Bewoners met autobezit en bezoekers van de bewoners van de 'De Nieuwe Eindhoven' zullen gebruik moeten maken van de in de nabijheid gesitueerde openbare parkeerplekken. Zie afbeelding 3.11.
Afbeelding 3.11: parkeren automobilist Eindhoven centrum en binnenring (bron: visie Eindhoven op Weg')
Verkeersafwikkeling
Met betrekking tot de verkeersafwikkeling richt de planontwikkeling zich op het langzame verkeer en wordt het terugdringen van het autoverkeer als cruciaal gezien om het gebied te laten functioneren als een prettige openbare ruimte. Het eindbeeld is dan ook om het autoverkeer zoveel mogelijk te vermijden ten faveure van de voetganger en de fiets. Dit sluit aan bij de visie van de gemeente Eindhoven "Eindhoven op Weg". Hierin richt de gemeente zich op voetgangers en fietsers en wordt voorrang gegeven aan duurzame wijzen van verplaatsen.
Ontsluiting autoverkeer
Logistiek afhandeling in de zin van laden en lossen zal kunnen plaatsvinden aan de Raiffeisenstraat. Hier zal rekening mee gehouden worden in de verdere uitwerking van het ontwerp van de inrichting van de openbare ruimte op de planlocatie.
Ontsluiting voetganger
De verbinding met het centrum wordt gemaakt met goede oversteek voorzieningen over Vestdijk in de directe nabijheid van de planlocatie.
Laden en lossen
In het profiel van de (nieuwe) Vestdijk zijn geen parkeerplaatsen voor auto’s terug te vinden. Wel is het van belang dat laden en lossen niet op de rijbaan plaatsvindt vanwege het blokkeren van de rijbaan. De Vestdijk is voorzien van voldoende laad- en losplaatsen of dient laden en lossen plaats te vinden op gereserveerde vakken op het trottoir. Daarnaast is in het profiel voldoende rekening gehouden met de verkeersafwikkeling als gevolg van de parkeergarage onder winkelcentrum Heuvel Eindhoven en de toegang tot het parkeerterreinen aan de Raiffeisenstraat. Doordat het straatprofiel is veranderd, is er meer ruimte voor groene bermen met bomen. Tussen die bermen is volop ruimte voor nieuwe functies zoals terrasjes, fiets parkeren en bushaltes, maar ook voor taxistandplaatsen en laden en lossen.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding 3.12.
Afbeelding 3.12: fietsnetwerk Eindhoven centrum en binnenring (bron: visie Eindhoven op Weg')
Onderzoek heeft uitgewezen dat er veel gefietst wordt op de Vestdijk. Het aantal fietsers in Eindhoven neemt alleen maar toe en de Vestdijk is een van de drukst bereden fietsroutes in de stad. Bovendien blijkt dat de huidige eenrichtingsfietspaden door veel fietsers in twee richtingen worden gebruikt. De fietsroute aan de Vestdijk is in twee richtingen gerealiseerd aan de westzijde. Hier zijn de minste conflicten met gemotoriseerd verkeer en dat maakt fietsen dus veiliger en comfortabeler. Beoogd wordt om aan de centrum zijde het fiets parkeren (voor bezoekers) te realiseren. De oostzijde van de Vestdijk (zonzijde) is dan volledig vrij om in te richten als verblijfs- en ontmoetingszone.
De toegang tot het fiets parkeren op de planlocatie zit aan de Raiffeisenstraat met oversteek van de Vestdijk.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen. Zie afbeeldingen 3.13.
Afbeelding 3.13: HOV-netwerk in Eindhoven met planlocatie aan de rode HOV-lijn (bron: visie 'Eindhoven op Weg)
Het plangebied wordt direct door een HOV-route ontsloten (zie afbeelding 3.13). De HOV-routes hebben een hoge kwaliteit: het zijn directe routes met in principe eigen infrastructuur (busbaan of bus strook), prioriteit bij verkeerslichten en een hoge bus frequentie. Ook de halte voorzieningen zijn van hoge kwaliteit en zijn voorzien van goede fiets parkeer voorzieningen. Op circa 280 meter van het plangebied (circa 5 minuten loopafstand) is het Station Eindhoven gelegen. Dit openbaar vervoersknooppunt heeft ontsluiting richting Den Bosch, Breda en Maastricht. Verder zit aan de noordzijde van Eindhoven Centraal een groot busstation dat de lokale centra met elkaar verbindt. Dit bij elkaar biedt een uitstekende ontsluiting middels het openbaar vervoer.
Conclusie verkeer
Het plangebied is optimaal ontsloten voor het gemotoriseerde verkeer, het fietsverkeer en de HOV-verbinding en op zeer korte afstand gesitueerd van het treinstation en busstation.
3.7.2 Actualisatie nota parkeernormen 2019
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere proces afspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een proces afspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de proces afspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Zie figuur 3.15.
Afbeelding 3.15: Ruimtelijke Strategieënkaart
Beoordeling
Dit bestemmingsplan is gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Naast de gebiedsgerichte ambitie zijn binnen de gemeente ook ambities op een aantal belangrijke thema's. Deze zijn in een aantal speerpunten verwoord. De speerpunten zijn duurzaamheid, klimaatadaptatie, biodiversiteit, cultuurhistorie, gezondheid, samenwerking, educatie en innovatie. De aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie hebben een invulling gekregen bij de planontwikkeling (bebouwing alsmede inrichting openbare ruimte - inrichting van en stadstuin). Zie afbeelding 3.16, bijlage 1 met een beschrijving van het groenplan behorende bij 'De Nieuwe Eindhoven' en paragraaf 2.6.2.
Afbeeldingen 3.16: impressie van De Nieuwe Eindhoven en stadsecologie (bron: Delva Landscape Architects)
Gezien het voorgaande is er een integraal groenplan voor 'De Nieuwe Eindhoven' opgesteld. De rapportage van het complete groenplan is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. In paragraaf 2.6.2 zijn de belangrijkste aspecten van het groenplan beschreven.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie fysiek en/of financieel vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Beoordeling
Op de planlocatie is geen sprake van een aantasting van bestaand groen, wegens het ontbreken van groen. De bestaande 3 bomen direct grenzend aan de oostzijde van de planlocatie blijven behouden en bij de aanbrengen van de ondergrondse fundering van de woontoren wordt rekening gehouden met de wortels van deze bomen.
3.8.2 Beleid Bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
3.8.3 Bomen Effect Analyse (BEA)
Gemeente Eindhoven stelt als bescherming voor bomen, dat in het geval van werkzaamheden, voor alle bomen die binnen een straal van 10 meter staan en een omtrek van 30 centimeter of meer hebben alsmede bomen die binnen de invloedssfeer van een bronnering vallen een Boom Effect Analyse (BEA) verplicht is.
Gelet de voorgenomen planontwikkeling heeft er een inventarisatie en controle plaatsgevonden naar de bomen die direct buiten de planlocatie zijn gesitueerd. De bevindingen van deze inventarisatie zijn in een rapportage opgenomen die integraal als bijlage 4 bij dit plan is gevoegd.
Beoordeling
De BEA is opgesteld voor drie bomen gesitueerd aan de Raiffeisenstraat te Eindhoven vanwege de planvorming voor de bouw van een maximaal 75 meter hoge woontoren op het perceel Vestdijk 19/21 te Eindhoven. In de BEA is het effect op de geplande werkzaamheden rondom de nieuwbouw getoetst op de bestaande bomen. De geplande bouwwerkzaamheden bestaan uit ontgraving, heiwerkzaamheden, grondverzet en algemene bouwactiviteiten. De bomen, één plataan en twee paardenkastanjes, hebben een redelijke conditie, met een toekomstverwachting van meer dan 15 jaar. Er is geconstateerd dat er geen verhoogde risico's zijn bij deze bomen.
Afbeelding 3.18: drie onderzochte bomen
De drie onderzochte bomen staan op onvoldoende afstand van de geplande werkzaamheden en ondervinden hierdoor een negatief effect van de geplande bouw. De ontgraving ten behoeve van de fundering zorgt voor verlies van 40% van het wortelgestel. Dit heeft niet alleen negatieve gevolgen op de conditie van de boom, maar ook op de stabiliteit van de boom. Als gevolg hiervan kunnen de bomen niet duurzaam behouden worden.
De levensverwachting na uitvoering van de geplande werkzaamheden wordt < 5 jaar met een bijkomend risico dat de bomen hun stabiliteit verliezen en gevoelig zijn voor windworp. Naast bovengenoemd effect zal na realisatie van de bouw de kroon van de bomen te maken krijgen met schaduwwerking van de woontoren. Dit heeft ook een effect op de ontwikkeling van de bomen.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het 1e onderzoek is er een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de beworteling van drie bestaande bomen" op basis van een aangepast funderingsontwerp voor woontoren 'De Nieuwe Eindhoven. De wijziging houdt in dat de fundering niet meer het volledige perceel beslaat maar aan de zijde van de groeiplaats van de bomen begint op 6 meter afstand van de perceelgrens (zie afbeelding 3.19).
Afbeelding 3.19: tekening (nieuwe) fundering van 'De Nieuwe Eindhoven'
De bevindingen van het vervolgonderzoek zijn in een rapportage opgenomen die integraal als bijlage 5 bij dit plan is gevoegd.
Uit het vervolgonderzoek blijkt dat er zich in de eerste 40 centimeter onder maaiveld geen beworteling bevindt. Deze bodemlaag bestaat uit een toplaag van split met daaronder een funderingslaag van gebroken puin. Onder dit pakket is een geotextiel aangebracht. Onder deze laag bevinden zich een matig fijne beworteling (wortels tot 1 centimeter omtrek). Conditioneel zijn deze wortels in een matige toestand. In de laag bevinden zich erg veel afgestorven wortels met een omtrek tot 1 centimeter. Van 50 tot 120 centimeter bevindt zich een matig extensieve fijne beworteling deze wortels hebben een omtrek tot 1 centimeter. Er is één grove wortel (gestelwortel) aangetroffen met een omtrek van 12 centimeter. Vanaf 120 centimeter is er geen wortelactiviteit meer. Hier wordt ook de huidige grondwaterstand bereikt.
Het construeren van een funderingsplaat die verticaal wordt aangebracht zal ervoor zorgen dat de groeiplaats vanaf 6 meter en verder in het perceel niet meer beschikbaar is. Op basis van bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat de zone vanaf 6 meter vanaf de perceelgrens gemeten een beperkte bijdrage levert aan de groeiplaats van het bomenbestand. Het verwijderen van dit deel van de wortelkluit zal een negatieve invloed hebben. Deze invloed kan echter worden gecompenseerd door de bovenste 40 centimeter van de overgebleven groeiruimte optimaal in te richten als wortelzone. Nu is deze nauwelijks doorwortelbaar als gevolg van de laag puingranulaat.
Met deze compensatiemaatregel kunnen de drie bomen op deze plek met het oog op het geplande aangepaste inrichtingsplan duurzaam worden behouden. Een compensatieplan voor de groeiruimte dient bij keuze voor deze inrichting verder te worden uitgewerkt.
Plaatsing vuilcontainers
Er is specifiek onderzoek uitgevoerd naar de plaatsing van twee onergrondse vuilcontainers
Afbeelding 3.20: situering ondergrondse vuilcontainers t.b.v. 'De Nieuwe Eindhoven'
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de ondergrondse containers geplaatst kunnen worden op minimaal 5,5 meter vanaf de stam van de bestaande bomen. Dit is conform de positie op de plattegrond (zie afbeelding 3.20). Hierbij zijn bovengronds geen problemen te verwachten. Er is voldoende ruimte om de containers te kunnen plaatsen en legen.
Het ondergronds aanbrengen van de vuilcontainers tast de beworteling aan, wat zorgt voor een tijdelijke vermindering van toevoer van voedingstoffen. Indien de groeiplaats van de boom voorafgaand aan de beoogde ingrepen wordt verbeterd heeft het verlies van deze beworteling een acceptabel negatief effect op de conditie en levensduur van de boom. Om het negatieve effect van de plaatsing van de vuilcontainers voortijdig te compenseren dient de groeiplaats verbeterd te worden. Dit kan door middel van het realiseren van een open groeiplaats (verwijderen van verhard oppervlak en storende laag zoals gepland in de uitbreiding van de tuin tot onder de bomen). Indien dit niet mogelijk is kunnen er voedingspijlers in de wortelruimte worden toegepast. Deze ingrepen dienen minimaal één groeiseizoen voorafgaand aan de werkzaamheden te worden gerealiseerd.
In de toekomst wordt verwacht dat de lengte van de kroon toeneemt als gevolg van lichtdeprivatie. In dit geval kunnen de takken in de takvrije zone komen. De takken kunnen dan schade oplopen door het legen van de containers. Om dit te voorkomen zullen de takken indien deze in de takvrije zone komen, gereduceerd moeten worden.
Conclusie
Door de planontwikkeling (verwijderen grindverharding, civieltechnische werkzaamheden, aanleg fundering en de bouw van de toren wordt rekening gehouden met de drie bestaande bomen aan de oostzijde, net buiten het plangebied. Tevens zal bij het aanleggen/plaatsen van de afvalcontainers rekening worden gehouden met de bestaande bomen, zowel ondergronds als bovengronds, door het treffen van de hiervoor beschreven maatregelen.
Bij de realisatie van de voorgestane ontwikkeling binnen het plangebied wordt rekening gehouden met de gebiedsgerichte thema's maar ook invulling gegeven aan de thema's duurzaamheid en klimaatadaptie uit het gemeentelijk groenbeleid zoals verwoord in het 'Groenbeleidsplan 2017' van de gemeente.
3.9 Hoogbouwbeleid En Verdichtingsvisie
3.9.1 Hoogbouwbeleid
In de notitie 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven' (Gemeente Eindhoven, vastgesteld door de Raad in haar vergadering van 16 december 2008) is het hoogbouwbeleid van de gemeente Eindhoven vastgelegd. Het doel van de notitie is het vormen van een afwegingskader voor nieuwe hoogbouwprojecten. Het hoogbouwbeleid levert een bijdrage aan de doelstellingen van het raadsprogramma Ruimtelijke Kwaliteit. Het beleid is bindend voor besluitvorming en visieontwikkeling, maar heeft geen juridische status (dat ligt vast in bestemmingsplannen). Het is een toetsingskader waarmee de wenselijkheid van hoogbouw kan worden bepaald.
Afbeelding 3.21: Hoog- en laagbouwstructuren uit 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven'
Hoogbouw is een vorm van intensief ruimtegebruik en levert een belangrijke bijdrage aan de manier hoe de stad omgaat met de verstedelijkingsdruk. Eindhoven wil het beste van twee werelden zijn. Aan de ene kant is Eindhoven een dynamische stad, die prikkelt en stimuleert; aan de andere kant is Eindhoven een stad waar het goed en rustig wonen is, met volop groenvoorzieningen.
Het is daarom belangrijk en wenselijk dat gebieden in de stad zich sterk van elkaar onderscheiden om daarmee die diversiteit te waarborgen. Vanuit die visie bezien moeten duidelijke keuzes worden gemaakt over de gebieden waar hoogbouw wel of niet wordt toegestaan. Dit is sterk afhankelijk van externe factoren en de bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer speelt een bepalende rol. Een belangrijke functie wordt toegedicht aan de HOV-lijnen.
In de Hoogbouwnotitie wordt onderscheid gemaakt tussen:
- hoogbouw in de S-categorie (buurtaccenten tot vijf lagen hoog);
- de M-categorie (structuur dragende hoogbouw tot 45 meter);
- de L-categorie (stedelijke oriëntatiepunten tot ongeveer 75 meter);
- de XL-categorie (regionale landmarks, torengebouwen zichtbaar van buiten de stad tot 105 meter);
- en de XXL-categorie (gebouwen hoger dan 105 meter).
In de Hoogbouwnotitie is het plangebied gesitueerd in (of raakt aan) het gebied aangeduid als 'nader te onderzoeken intensivering' (zie figuur 3.15). Hoge gebouwen versterken immers de stedelijkheid van het centrum en bovendien kondigen ze het centrum aan in de wijde omgeving. De intensivering zal echter voornamelijk in het stationsdistrict en het Emmasingelkwadrant plaats vinden.
Het aanwijzen van kansrijke gebieden voor hoogbouw betekent niet dat hoogbouw zonder meer op de locaties worden toegelaten. Voor iedere afzonderlijke locatie gelden een aantal programmatische, ruimtelijke en technische criteria waaraan deze nieuwe hoogbouw moet voldoen. Deze criteria zijn in de hoogbouwnotitie benoemd. Een belangrijk programmatisch criterium is afstemming met de prioriteitennota. In deze nota wordt onder andere aangegeven dat het centrumgebied qua toevoegen van kantoren en appartementen prioriteit heeft, maar dat gewaakt moet worden voor overaanbod wat op den duur kan leiden tot leegstand.
In de Hoogbouwnotitie is vermeld dat in het centrumgebied mogelijkheden zijn voor verdere intensivering. In het centrum staan reeds veel hoge torengebouwen. Het gebied wordt daarnaast met de doorontwikkeling van de HOV-lijnen steeds beter bereikbaar. Hoge gebouwen versterken de stedelijkheid van het centrum en kondigen het centrum van de stad in de wijde omgeving aan. De planlocatie leent zich, door de bijzondere ligging in de stad en de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied, voor hoogbouw (L-categorie).
Verder vermeld de hoogbouwnotitie, dat de situering van de toren moet passen in de ruimtelijke structuur van punten, lijnen en vlakken. Hoogbouw sluit aan bij hoogtes in de omgeving en versterkt de herkenbaarheid van de stedelijke hoofdstructuur en de skyline van de stad. Hoogbouw initiatieven moeten worden ingetekend in een isometrie van de wijdere omgeving, zodat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een oordeel kan geven over de ruimtelijke impact die het object te weeg brengt.
Het plangebied c.q. bouwplan
Het ontwerp voor de 'De Nieuwe Eindhoven' aan de Vestdijk betreft een torengebouw met een hoogte van maximaal 75 meter. De voorgestelde hoogte behoort tot de L-categorie (tot 75 meter) uit voormeld hoogbouwbeleid.
In de ruimtelijke vorm van de stad wordt een (toren)gebouw met deze hoogte aangemerkt als “stedelijk oriëntatiepunt”. Het is een type gebouw dat herkend gaat worden als een bekend punt in de stad. Daarmee markeert het gebouw de bijzondere ligging van deze locatie in het centrumgebied. Het gebouw met deze hoogte staat bovendien aan een (moderne) gebiedsontsluitingsweg. Aldus sluit het bouwplan voldoende aan bij de hoogbouwvisie. De bouw van de 'De Nieuwe Eindhoven' met een hoogte van 75 meter in de Binnenstad van Eindhoven past binnen de gemeentelijke Hoogbouwvisie. Op de planlocatie vormt het initiatief een uitstekende vorm van verstedelijking passend binnen de gemeentelijke Hoogbouwvisie (L-categorie tot 75 meter).
3.9.2 Verdichtingsvisie
De verdichtingsvisie is eind 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Eindhoven is in trek. Bewoners die willen doorgroeien binnen hun eigen stad, starters op zoek naar hun eerste woning, studenten en werknemers vanuit binnen- en buitenland. Eindhoven als centrum van de Brainportregio met haar stedelijke voorzieningen trekt mensen aan uit alle windstreken. Eindhoven groeit en er is behoefte aan meer woningen. Voor alle doelgroepen, van luxe appartementen tot betaalbare huurwoningen.
De gemeente Eindhoven wil een fijne binnenstad, waar je je veilig voelt en waar iets te beleven valt. Een binnenstad die aantrekkelijk is om te wonen, werken, winkelen, verblijven en recreëren, met alle daarbij behorende stedelijke voorzieningen.
De groene wiggen, de drie landschapsparken die vanuit het buitengebied de stad in komen tot in het centrum, vormen samen met de fijnmazige groenstructuur een waardevolle kwaliteit van de stad, die de gemeente wenst te behouden en versterken. De woningen waar zo'n behoefte aan is, wil de gemeente realiseren door verdichting binnen de bestaande stedelijke structuren niet zijnde de groenstructuren.
Verdichting in het centrum biedt kansen voor een kwaliteitsimpuls van de stad. Het huidige hoogbouwbeleid 2008 is in de verdichtingsvisie verder uitgewerkt en aangevuld. Verdichting geeft mogelijkheden voor een beter functionerende binnenstad met een goed ingerichte en aantrekkelijke openbare ruimte. Meer inwoners in de binnenstad levert meer reuring op en een verbeterde sociale veiligheid. Waarbij als belangrijkste voorwaarde geldt, dat Eindhoven een leefbare en inclusieve stad blijft, waar iedereen de vruchten plukt van het succes van Brainport Eindhoven.
Afbeelding 3.22: situering bestaande hoogbouwprojecten (bron: Verdichtingsvisie Binnenstad Eindhoven)
Door in het centrum te kiezen voor een hoogstedelijk woon- en werkmilieu, wordt een aanvullend woningaanbod op regionaal niveau gecreëerd. Passend bij de uitstraling als centrumstad van de Brainportregio.
Focusgebied
Focusgebieden zijn locaties waar zich een kans of noodzaak voordoet om de plek en de directe omgeving een kwaliteitsimpuls te geven. Deze locaties zijn zorgvuldig geselecteerd op basis van een inschatting op welke plekken de toename van de verblijfskwaliteit en de beleefbaarheid van de stad het grootst kan zijn. De locaties zijn kansrijk omdat ze zich ruimtelijk, vanwege de grootte van het kavel of de ligging aan een binnenhof of plein, uitermate goed lenen voor verdichting. Deze wat grotere locaties bieden kansen om met een samenhangende ontwikkeling een meerwaarde te creëren voor de stad. Deze focusgebieden zijn belangrijke nieuwe plekken in de stad die het verschil gaan maken in de beleving van de Binnenstad.
Binnen een focusgebied kunnen meerdere initiatieven plaatsvinden. Deze worden in samenhang bekeken. De initiatiefnemers in een focusgebied stellen gezamenlijk een gebiedsvisie en/of stedenbouwkundig plan op. initiatiefnemers kunnen zo binnen een focusgebied plannen op elkaar afstemmen en samen, onder regie van de gemeente en in samenspraak met bewoners en eigenaren, oplossingen zoeken en realiseren voor grotere, project overstijgende opgaven zoals energie, mobiliteit en groen. Deze gezamenlijke aanpak levert direct meer kwaliteit op voor de gehele binnenstad en pakt vraagstukken aan die niet zijn op te lossen binnen individuele projecten en losse initiatieven. Zo wordt geborgd dat de nieuwe bebouwing samen met de nieuwe openbare ruimte een kwaliteitsimpuls levert voor de stad. In een gebiedsvisie is maatwerk mogelijk. De gebiedsvisie geeft input voor het op te stellen bestemmingsplan en de gemaakte afspraken worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst of een gebiedsexploitatie. De ontwikkeling van de focusgebieden zal gefaseerd in de tijd plaatsvinden, mede afhankelijk van de marktomstandigheden.
Eindhoven wil de Binnenstad verdichten met kwaliteit en kiest daarom voor een aantal richtinggevende principes. Met de volgende tien kwalitatieve verdichtingsprincipes wordt een duidelijke koers uitgezet voor nieuwbouw, gericht op het realiseren van ruimtelijke kwaliteit in de Binnenstad.
- Verdichting draagt bij aan een inclusieve stad met een gemengd programma en gemengde groepen.
- Verdichten met respect en aandacht voor de kansen voor cultuurhistorie.
- Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit en vergroening van de Binnenstad.
- Ontwikkelen volgens een gemengd programma met levendige plinten en actieve plekken op hoogte.
- Duurzaamheid, klimaatadaptatie, leefbaarheid en toepassen van duurzame mobiliteitsoplossingen zijn voorwaarden bij ontwikkelingen.
- Verdichting vindt plaats met aandacht voor de effecten op de directe omgeving, zoals schaduw en windhinder.
- Ontwikkelingen dragen bij aan openbare ruimte van hoge kwaliteit die bestaat uit een fijnmazig en toegankelijk netwerk.
- Het daklandschap wordt bruikbaar en toegankelijk voor groen, duurzaamheid en/of sport en spel.
- Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van een ontwikkeling worden in het gebouw opgenomen, niet in de openbare ruimte.
- Ontwikkelen volgens drie typologieën: Eindhovense laag, Brainport laag en Speciale gebouwen.
De Eindhovense laag is de laag in de binnenstad die je op ooghoogte ziet en ervaart als je door de binnenstad loopt. Het is de laag van de bestaande stad waarin ook onze cultuurhistorische panden liggen. Juist hier wil de gemeente de bestaande kwaliteiten behouden, maar verdichting mogelijk maken door de toevoeging van nieuwe ontwikkelingen en programma. Op bestaande gebouwen kan nieuw volume worden toegevoegd. De Eindovense laag heeft een maximale hoogte van 17,5 meter.
De Brainport laag is de nieuwe, verrassende en bijzondere laag bovenop de Eindhovense laag. Het voegt nieuwe bijzondere kwaliteit toe aan de stad. Het kunnen torens zijn, maar ook andere bijzondere vormen van verdichting zijn mogelijk. De Brainport laag geeft ruimte aan een hoogstedelijke binnenstad met meer en unieke woonmogelijkheden.
Bij een nieuwe ontwikkeling moet bovendien een groenplan worden gemaakt. Hierbij wordt uitgegaan van een toevoeging van minimaal 8 m2 groen per woning (of 10% van het BVO) op basis van het meest recent vastgestelde groenbeleid. Dit kan in de vorm van een groen binnenhof, terras of balkon, op het dak en aan de gevel. Het toegepaste groen heeft (altijd) meerdere functies, het is geen 'decorgroen'. Functioneel groen heeft naast recreatief gebruik een waarde voor schaduwwerking, verdamping, biodiversiteit, productie en/of waterberging.
De verdichting in de binnenstad vindt plaats onder supervisie. Dat betekent dat er hoge eisen worden gesteld aan de architectuur en groeninvulling.
Toetsing
Afbeelding 3.23: Binnenstad met focusgebieden (bron: Verdichtingsvisie Binnenstad Eindhoven)
De planlocatie voor 'De Nieuwe Eindhoven' is gesitueerd in een van de focusgebieden in de Binnenstad (zie afbeelding 3.23). Binnen de focusgebieden is hoogbouw mogelijk variërend van M (tot 45 meter), L (tot 75 meter), XL (tot 105 meter) en XXL (> 105 meter).
De ontwikkeling van de planlocatie met een woontoren van maximaal 75 meter past binnen de gemeentelijke verdichtingsvisie voor de Binnenstad. Tevens wordt voldoen aan het vereiste om maximaal 8 m2 groen te realiseren per woning. Zie hiervoor paragraaf 2.6.2.
Voor de ontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven' is een stedenbouwkundig ontwerp met groeninvulling opgesteld dat door de supervisor voor de Binnenstad is goedgekeurd.
De beoogde ontwikkeling op de planlocatie is in overeenstemming met de opgenomen uitgangspunten in de verdichtingsvisie.
3.10 Windhinder, Bezonning, Gezondheid-hittestress En Privaatrechtelijke Belemmering
3.10.1 Windhinder
In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar niet hoeft te worden meegenomen in de afwegingen. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.
NEN-norm 8100 'Windhinder en windgevaar
In 2006 is de privaatrechtelijke norm NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' vastgesteld. De NEN 8100 is een privaatrechtelijke norm, die niet is aangewezen in het Bouwbesluit of nadere publiekrechtelijke wetgeving. In Nederland is de NEN 8100 sinds het verschijnen in 2006 de meest gebruikte norm voor het onderzoeken en beoordelen van het windklimaat. De norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van een windtunnel- en CFD-onderzoek om het windklimaat te toetsen. Met de norm wordt een beoordelingsmethodiek voor windhinder en windgevaar omschreven. Hierbij wordt gewerkt met uurgemiddelde windsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar. In het beslismodel is voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) een beoordeling van het windklimaat gegeven (slecht, matig, goed). Daarnaast is een toetsingskader ten aanzien van windgevaar uitgewerkt.
Tabel: beslismodel NEN 8100
Ligging | Hoogte | Noodzaak van toetsing |
Beschut | tot 15 meter | Voor beschut liggende gebouwen tot een hoogte van 15 meter is geen nader onderzoek noodzakelijk |
Beschut | 15 tot 30 meter | Voor beschut liggende gebouwen met een hoogte van 15 tot 30 meter is de hulp van een windhinder deskundige noodzakelijk om te beoordelen of er wel of niet CFD- of windtunnelonderzoek noodzakelijk is. |
Onbeschut | tot 30 meter | Voor onbeschut liggende gebouwen tot een hoogte van 30 meter is de hulp van een windhinder deskundige noodzakelijk om te beoordelen of er wel of niet CFD- of windtunnelonderzoek noodzakelijk is. |
Beschut* of onbeschut | hoger dan 30 meter | Voor gebouwen met een hoogte vanaf 30 meter is nader onderzoek met CFD of windtunnel noodzakelijk |
*Beschutte ligging Een bouwwerk en de directe omgeving liggen, conform NEN8100, beschut wanneer op loop of verblijfsniveau bij alle wind sectoren aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan: - Het oppervlak dat obstakels als boomkruinen en gebouwen beslaan, bedraagt 20% of meer van het totale oppervlak binnen een straal van 300 meter; - Het bouwwerk steekt niet meer dan 50% uit boven de gemiddelde hoogte van de obstakels binnen een straal van 300 meter. |
De bouwhoogte van de 'De Nieuwe Eindhoven' in het plangebied is met een bouwhoogte van 75 meter ruimschoots hoger dan de maatgevende hoogte van 30 meter. Op basis hiervan is derhalve onderzoek noodzakelijk om het windklimaat nauwkeurig en zorgvuldig te beoordelen.
Gemeentelijke beleidsregel
Op 26 mei 2020 heeft de gemeente Eindhoven de beleidsregel gemeentelijke normen windhinder vastgesteld. De gemeente Eindhoven kiest nadrukkelijk voor het toevoegen van hoge gebouwen binnen de stad maar stelt ook eisen aan windhinder en windgevaar.
Windhinder en windgevaar moeten conform NEN-8100:2006 ('Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving') in beeld worden gebracht. Deze norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van windtunnel- en CFD-onderzoek. Het doel van het onderzoek is om een indicatie te krijgen van het te verwachten windklimaat. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in windhinder en windgevaar. Bij overschrijding van een bepaalde windsnelheid en afhankelijk van de activiteit (doorlopen, slenteren of langdurige zitten) wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van goed, matig of slecht windklimaat.
Voor de openbare ruimte moet als ondergrens een 'goed' (zoals gekwalificeerd in NEN 8100:2006) windklimaat worden nagestreefd. Voor 'langdurig zitten' wordt altijd een kwalificatie 'goed' verlangd. Deze kwalificatie geldt ook voor 'slenteren' wanneer een hoofdentree van een gebouw in een dergelijk gebied is gelegen. Een matig windklimaat kan door middel van een bestuurlijke afweging geaccepteerd worden.
Van windgevaar is sprake indien zodanig hoge windsnelheden ontstaan dat mensen daarvan ernstige problemen ondervinden tijden het lopen. Voor het beoordelen ervan worden de gradaties gevaarlijk, beperkt risico en geen gevaar/voldoet gebruikt.
Toetsing
Door DGMR Bouw B.V. is een windonderzoek uitgevoerd om het windklimaat rond het plangebied op maaiveld te bepalen. Tevens is onderzocht wat de invloed is, van de nieuwbouwplannen ten zuiden van de planlocatie op het VDMA-terrein, op het windklimaat rond 'De Nieuwe Eindhoven'. Het onderzoek maakt als bijlage 6 onderdeel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan. Voor de analyse is de Nederlandse norm "NEN 8100:2006: Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving" gebruikt. Ten behoeve van het onderzoek is een 3D-model gemaakt van het gebied en de omgeving om het windklimaat te kunnen toetsen aan de gestelde eisen. Het model is met Computational Fluid Dynamics (CFD) gesimuleerd om de luchtstromen rond gebouwen te bepalen. Aan de hand van de klimaatgegevens zijn de windstromingen voor twaalf verschillende windrichtingen verwerkt tot het windklimaat rondom 'De Nieuwe Eindhoven' en directe omgeving. de berekende gemiddelde snelheden zijn een maat voor het optreden van windgevaar en windhinder. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten uit het windhinderonderzoek weergegeven:
Huidige situatie
Windgevaar: er is géén windgevaar
Windhinder: het windklimaat is over het algemeen goed te noemen. Op de Vestdijk, ter plaatse van de 'De Nieuwe Eindhoven' heerst windklasse A, verder langs de Vestdijk heerst windklasse A t/m C. In de onderdoorgang naast het Pullmanhotel heerst plaatselijk een windklasse D.
Toekomstige situatie op maaiveldniveau
Windgevaar: er is géén windgevaar
Windhinder: nergens heerst een windklasse E (=slecht). Het windklimaat rond 'De Nieuwe Eindhoven' is over het algemeen goed (windklasse A t/m C). Alleen op de westhoek ontstaat een klein gebied met windklasse D (=matig windklimaat). De aan te brengen boombeplanting rond 'De Nieuwe Eindhoven' heeft een positieve invloed op het windklimaat direct rond 'De Nieuwe Eindhoven'.
Ten opzichte van de huidige situatie ontstaat in de Raiffeisenstraat door de ontwikkeling een windklasse C (was windklasse A).
In het gebied Dommelstraat/Stationsplein, ten noorden van 'De Nieuwe Eindhoven' verslechtert het windklimaat iets ten opzichte van de huidige situatie. Er ontstaan twee kleine gebieden met windklimaat D (=matig windklimaat) en het gebied met windklimaat C wordt groter. Ook in de steeg ten oosten van het NH-Hotel verslechtert het windklimaat. Daar ontstaat een klein gebied met windklasse D (= matig windklimaat). Tevens ontstaat in de steeg tussen de twee hotels een windgebied met windklasse C (was windklasse B).
Invloed van de VDMA-ontwikkeling
Het windklimaat rond 'De Nieuwe Eindhoven' zal verslechteren door de ontwikkeling op het VDMA-terrein. Aan de noordkant van 'De Nieuwe Eindhoven' ontstaan twee gebieden met windklasse D (=matig windklimaat). Ook op de Raiffeisenstraat ontstaat een gebied met windklasse D, evenals in het gebied in de steeg tussen de twee hotels. Ook verder weg, ten noorden van 'De Nieuwe Eindhoven' worden de gebieden met windklasse D iets groter.
Maatregelen
Door het plaatsen van een scherm aan de noordzijde van het hotel (terras) kan het windklimaat voor langdurig zitten (terras zone) plaatselijk verbeterd worden van windklasse B (= matig) naar windklasse A(= goed).
In de Stadstuin kan op inrichtingsniveau door een verbeterde positionering van de voetpaden een lopen in een windklasse D gebied voorkomen worden. Zie bijgevoegd afbeelding 3.24.
Afbeelding 3.24: verleggen voetpad op inrichtingsniveau in de stadstuin (oranje belijning)
De twee gebieden met windklasse D voor het doorlopen in de Raiffeisenstraat worden voornamelijk bepaald door de ontwikkeling van de hoogbouw op het VDMA-terrein en niet zozeer door 'De Nieuwe Eindhoven'. In samenspraak met de gemeente en de ontwikkelaar van VDMA wordt een praktische oplossing gezocht om de gebieden met windklasse D kleiner te maken, bijvoorbeeld door rekening te houden met de bestaande bomen ter plaatse en extra groenvoorzieningen.
Conclusie
De hoogbouw van 'De Nieuwe Eindhoven' in samenhang met de ontwikkeling van hoogbouw op het VDMA-terrein zal ter plaatse van 'De Nieuw Eindhoven' deels een matig windklimaat veroorzaken. Door het plaatsen van bomen rond de voet rond de sokkel van 'De Nieuwe Eindhoven' wordt het windklimaat ter plaatse echter sterk verbeterd. Het aanbrengen van effectieve luifels is moeilijk tot niet inpasbaar op de planlocatie, aangezien daardoor de doorgang van mensen wordt belemmerd.
Door het plaatsen van een scherm aan de noordzijde van het hotel (terras) kan het windklimaat voor langdurig zitten (terras zone) plaatselijk verbeterd worden van windklasse B (= matig) naar windklasse A (= goed) en op inrichtingsniveau kan door een optimale positionering van de voetpaden in de Stadstuin een lopen in een windklasse D op de planlocatie voorkomen worden.
Het ontstaan van een matig windklimaat op grotere afstand van 'De Nieuwe Eindhoven' en het VDMA-terrein ten gevolge van de realisatie van de hoogbouw 'De Nieuwe Eindhoven' en hoogbouw op het VDMA-terrein kan niet gemitigeerd worden door het treffen van maatregelen zoals de plaatsing windschermen en luifels ter plaatse van 'de Nieuwe Eindhoven' en de VDMA-locatie aangezien deze maatregelen op deze grotere afstand geen invloed hebben.
3.10.2 Bezonning
Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn wel vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Wel bestaan er de zogenaamde TNO-normen voor bezonning van woonkamers. Deze vinden hun oorsprong in het woonwaarderingsstelsel uit 1962. Volgens de lichte TNO-norm is er sprake van een voldoende bezonning bij tenminste 2 mogelijke bezonningsuren/dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober (gedurende 8 maanden) ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Gemeenten met eigen bezonningseisen hebben deze meestal gebaseerd op de lichte TNO-norm.
Voor het beoordelen van de effecten van beschaduwing gelden er dus geen algemene eisen in Nederland. Het bevoegd gezag kan in het kader van een bestemmingsplan echter wel eisen opnemen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Deze beleidsruimte heeft de gemeente Eindhoven ingevuld door op 10 januari 2017 de 'beleidsregels voor bezonning woningen' vast te stellen.
Binnen de gemeente Eindhoven zijn de volgende regels gesteld aan de bezonning:
- Zonlicht in de woning: in de periode tussen 19 februari en 21 oktober (een periode van 8 maanden) dient minimaal 2 uur zonlicht per dag aanwezig te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer aan de binnenkant van het raam. Voor hoek- en doorzonwoningen mag bezonning op voor-, zij- en achtergevel worden opgeteld. Deze eis komt overeen met de veelgebruikte 'lichte TNO-norm' voor bezonning van woningen.
- Zonlicht in de tuin of op balkon (geen inpandig balkon of loggia): hier dient tussen 21 maart en 21 september minimaal 2 uur zonlicht per dag in de tuin of op balkon te vallen. De duur van bezonning mag in een nieuwe situatie met niet meer dan 50% afnemen ten opzichte van de bestaande situatie. Bovenstaande eisen gelden alleen voor woonfuncties. Deze periode vloeit voort uit het gegeven dat buiten verblijven in tuin/balkon pas waarde krijgt wanneer de temperatuur het buiten verblijven aangenaam maakt.
Hierbij zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
- de beleidsregels gelden niet voor de binnenstad. De centrum stedelijke belangen prevaleren in de binnenstad boven de belangen van een vermindering van de bezonning bij de woonfunctie;
- groenvoorziening wordt niet meegerekend in de bezonning;
- zonlichtinval wordt getoetst t.o.v. de huidige bouwkundige situatie, inclusief gebouwde erfafscheidingen, bij- en aanbouwen;
- indien in de huidige situatie, niet zijnde de binnenstad, niet voldaan wordt aan bovenstaande zonlichtnormen dan mag de situatie qua bezonning in de nieuwe situatie nietverslechteren in de woonkamer en tuin/balkon;
- in de Verdichtingsvisie Binnenstad Eindhoven is daarnaast opgenomen dat de bezonning op de sunspots niet mag verslechteren.
Er zijn in Nederland, noch in Eindhoven specifieke eisen gesteld aan beschaduwing van functies zoals kantoren, hotels/short stay of andere gebouwfuncties.
Toetsing
De geplande 'De Nieuwe Eindhoven' ligt net naast het gebied dat gemarkeerd is als Binnenstad. Daarom is namens de initiatiefnemer een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze studie maakt als bijlage 7 onderdeel uit van de toelichting. Met het onderzoek is beoogd de effecten van de te realiseren 'De Nieuwe Eindhoven' op de bezonning van de omliggende bebouwing inzichtelijk te maken. Naast een kwantificering van de afname van de mogelijke bezonningsduur ten opzichte van de huidige bestemmingsplansituatie is op globale wijze getoetst of in de geplande bebouwingssituatie wordt voldaan aan de zogeheten “lichte TNO-norm” voor bezonning van woonkamers.
Afbeelding 3.26: modellering De nieuwe Eindhoven en omgeving (bron: Peutz)
In het onderzoek wordt uitgegaan van de theoretisch mogelijke bezonning. De mogelijke bezonningsduur op de gevels van de rondom het plan gelegen bebouwing is gevisualiseerd voor de huidige en de geplande situatie voor de data 19 februari, 21 april en 21 juni middels zgn. valse-kleurenplaatjes.
De bezonningsduur van de tweede helft van het jaar is vanwege de symmetrie van de zonnebaan rond de langste dag gelijk aan die van de eerste helft van het jaar. De resultaten van februari zijn dan ook representatief voor oktober en de resultaten van april voor augustus. De bezonningsduur is weergegeven op twee schalen: één waarbij de kleurenlegenda van de bezonningsduur loopt van 0 t/m 2 uur en één van 0 t/m 8 uur.
In figuren met een schaal van 0 t/m 2 uur zijn alle gebieden/geveldelen waar de bezonningsduur voldoet aan de lichte TNO-norm in beeld gebracht (gele kleur). Naast de figuren met de bezonningsduur is ook de afname van de bezonningsduur gevisualiseerd, waarbij de schaal van de figuren loopt van 0 tot 4 uur.
Afbeelding 3.27: bezonningduur in uren op 21 april - linkerdeel zonder en rechterdeel met 'De Nieuwe Eindhoven' (bron: Peutz)
Voor de afname is een vergelijking gemaakt met de bebouwingssituatie zoals mogelijk binnen het huidige bestemmingsplan. De bezonningsduur is daarbij alleen gevisualiseerd op de panden waar woningen in aanwezig zijn.
Afbeelding 3.28: afname bezonningsduur in uren op 21 april (bron: Peutz)
Uit de opgemaakte figuren valt op te maken dat op de meest kritische datum voor de beoordeling volgens de lichte TNO-norm (19 februari) er aan de Dommelstraat geveldelen zijn die ten gevolge van de nieuwbouw niet meer voldoen aan de lichte TNO norm. De Dommelstraat valt daarbij net buiten het gedeelte gemarkeerd als binnenstad. Ook zijn er geveldelen die in de huidige situatie al niet voldoen, en waar er een verdere afname is van de bezonning. De schaduwduur blijft dankzij de afstand tot de nieuwbouw beperkt tot ruim een uur. Door de grote gradiënt in de mogelijke bezonningsduur over de hoogte (door de schaduwwerking van de bebouwing aan de zuidzijde van de straat is bovenin veel meer zon mogelijk dan op laag niveau), is het deel van de gevels dat niet aan de norm voldoet beperkt.
Er liggen vrijwel geen balkons of tuinen in het invloedsgebied van de nieuwbouw op 21 maart. De gebieden met een significante afname liggen in het openbaar gebied, en niet in tuinen van woningen. Op Raiffeisenstraat 1c, 3 en 3a is er wel sprake van een afname in een deel van de tuin waar minder dan twee uur zon mogelijk was.
Op de dichtstbijzijnde sunspot (Markt) is er door de afstand tot het plan geen extra schaduw van de nieuwbouw te verwachten. Als de schaduw van de toren richting de Markt valt, ligt de Markt al in de schaduw van de bestaande gebouwen rond het plein.
Beoordeling
Gemeente Eindhoven heeft het bestaande hoogbouwbeleid voor acht locaties verruimd. Het betreffen de zogenaamde focusgebieden, waar ook het de locatie van 'De Nieuwe Eindhoven' onder valt. Op deze locaties doet zich een kans of noodzaak voor om de plek en de directe omgeving een extra woningbouw- en kwaliteitsimpuls te geven. De focuslocaties zijn zorgvuldig geselecteerd op basis van een inschatting op welke plekken de toename van de verblijfskwaliteit en de beleefbaarheid van de stad het grootst kan zijn. De locaties zijn kansrijk omdat ze zich ruimtelijk, vanwege de grootte van de kavel of de ligging aan een binnenhof of plein, uitermate goed lenen voor verdichting. Ze bieden kansen om met een samenhangende ontwikkeling een meerwaarde te creëren voor de stad.
In algemene zin kan geconcludeerd worden dat zonder aanpassingen aan de hoogte van het gebouw er een aantal geveldelen aan de Dommelstraat en een zeer beperkt aantal tuinen formeel niet voldoet aan het beleid van de gemeente Eindhoven. Bovendien betreft het een zeer kleine periode, te weten 1,5 week van de periode van 35 weken waarvoor de beleidsregels over bezonning gelden. Daarnaast kan worden opgemerkt dat door de ontwikkeling van de VDMA-locatie er geen sprake meer zal zijn van zonlicht in de tuinen van de panden Raiffeisenstraat 1c, 3 en 3a, vanwege de realisatie van kantoorruimtes op die locatie.
De invloed van het gebouw is in dientengevolge op de omgeving relatief beperkt. Aanpassingen aan het gebouw om op alle punten aan het beleid te voldoen zou leiden tot een significante reductie van de mogelijk bouwhoogte, wat niet wenselijk is.
Gelet op al deze omstandigheden prevaleert het ontwikkelen van onderhavige locatie boven het strikt toepassen van de 'beleidsregels voor bezonning woningen' en wordt van deze beleidsregels afgeweken.
3.10.3 Gezondheid - hittestress
Bebouwing in de stad houdt veel warmte vast die als het 's avonds afkoelt langzaam wordt afgegeven aan de omgeving. Daardoor koelt het nauwelijks af. Donkere bouwmaterialen houden bovendien warmte meer vast dan lichte bouwmaterialen. Een tekort aan groen versterkt dit alles. Groen koelt namelijk de omgeving door verdamping in de bladeren. Bovendien is er in steden, bezien vanuit het stedelijk weefsel, vaak te weinig wind in de warme perioden doordat de bebouwing dicht op elkaar staat. Hierdoor kan de wind niet voor verkoeling zorgen. Al deze factoren samen maken van de stad een hitte-eiland.
Klimaatverandering leidt bovendien tot meer hittegolven, stijging van de temperatuur, vaker extreme neerslag, en meer droogte perioden. Als steden zich hier niet op voorbereiden, heeft dit invloed op de gezondheid van mensen, leefbaarheid van buurten, comfort in woningen en gebouwen, op de arbeidsproductiviteit, en leidt dit tot economische schade.
Boven een bepaalde waarde kunnen hoge temperaturen leiden tot hittestress, afhankelijk van omgevings- en persoonlijke omstandigheden. Deze hittestress kan leiden tot een verminderd thermisch comfort, slaap verstoring, gedragsverandering (grotere agressie) en verminderde arbeidsproductiviteit. Hittestress kan echter ook tot serieuze hitte gerelateerde ziekten en gezondheidsklachten leiden zoals: huiduitslag, krampen, oververmoeidheid, beroertes, nierfalen en ademhalingsproblemen. Soms kan hittestress zelfs sterfte tot gevolg hebben.
Met een toename van zomerse en tropische dagen kan in de steden (binnensteden met name) een aanzienlijke toename van het aantal dagen met verminderd thermisch comfort verwacht worden. Gezonde jonge mensen kunnen zich goed aanpassen aan hitte. Ouderen vertonen vaak een suboptimaal gedrag tijdens hittegolven, door een verminderde waarneming van temperatuur en dorst. Door de hitte raken kwetsbare groepen zoals ouderen, kinderen, hart- en longpatiënten extra verzwakt. Zij kunnen namelijk veel slechter tegen extreme hitte. Hun lichaam kan die hitte minder goed afvoeren dan het lichaam van gezonde volwassenen.
De gemeente Eindhoven wil hitttestress in de stad voorkomen door onder andere meer te vergroenen. Centraal in de plannen staan drie groene gebieden die de stad grotendeels omsluiten: Brainport Park in het noorden, de Karpen en het Dommelpark in het oosten en de Genneper Parken in het zuiden. “Zij vormen samen Eindhovens groene longen”. De gemeente wenst deze drie wiggen in het centrum te laten samenkomen, zodat er tijdens hittegolven luchtstromen zijn die de stad 'doortochten' en er als het ware flinke ventilatiekanalen ontstaan. Daarnaast gelden vergroeningsmaatregel voor projectontwikkelaars en bouwers die aan de slag gaan in het centrum van de stad. Bij elke nieuwe woning moet acht vierkante meter groen aan worden gebracht. Zie eerder paragraaf 2.6.2.
Het planten van meer bomen en de aanleg van meer openbaar groen heeft een positief effect op het leefklimaat in de stad en daarmee ook op de gezondheid van bewoners. Uit een onderzoek van de Wageningen universiteit blijkt dat 1% meer groen zorgt voor een daling van 0,06 graden (Wageningen university & research, 2014). Overigens koelt niet al het groen even goed. Gras bijvoorbeeld koelt in het begin heel erg goed maar droogt redelijk snel uit, met als gevolg dat de verkoelende werking natuurlijk stopt. Bomen daarentegen houden dit een stuk langer vol (wortels dieper) en tevens zorgen ze voor schaduw. Bovendien zorgt meer groen bij aan biodiversiteit, verbetert de luchtkwaliteit, en biedt recreatiemogelijkheden.
Andere mogelijke maatregelen al dan niet in combinatie zijn:
- gebruik van lichte bouwmaterialen bij bebouwing en in de openbare ruimte, waardoor zonlicht wordt gereflecteerd;
- meer bewegend water in de stad brengen, doordat water de temperatuur eromheen verkoelt;
- zoninstraling voorkomen door (buiten)zonwering of rolluiken te gebruiken;
- gebouwen actief koelen door gebruik te maken van WKO-systemen. Het gebruik van airconditioning werkt negatief vanwege de warmteproductie in de stedelijke omgeving en de bijdrage aan klimaatverandering door het energiegebruik.
Een combinatie van maatregelen zal veelal het beste gaan werken. De belangrijkste maatregel is en blijft echter de aanleg van meer groen. Dit heeft namelijk het meeste effect op de temperatuur.
Op de projectlocatie van 'De Nieuwe Eindhoven' wordt voorzien in de aanleg van veel groen (zie paragraaf 2.6.2), waaronder ook bomen in de te realiseren stadstuin op maaiveldniveau. Dit zorgt voor verkoeling en levert een verbetering op ten opzichte van de bestaande situatie (verhard/parkeerterrein). Daarnaast wordt de bebouwing voorzien van een lichte gevelkleur en zal geïnvesteerd worden in een duurzaam klimaatbeheersingssysteem in het gebouw. Ook geldt de beleidsregel 'Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen', waarin onder andere is bepaald dat het bestemmingsplan voorziet in voldoende waterbering. In paragraaf 5.5.1 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022/ WKA zijn daartoe normen opgenomen, waar op grond van de voorwaardelijke verplichting van artikel 11 van de planregels aan voldaan moet worden voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (zie hoofdstuk 5).
3.10.4 Privaatrechtelijke belemmeringen
Uit bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat er sprake moet zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering, wil deze in de weg staan voor bijvoorbeeld de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning. Voorts heeft de Afdeling aangegeven dat de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om de vraag omtrent een privaatrechtelijke belemmering te beantwoorden.
Een belemmering is ingevolge vaste jurisprudentie pas evident, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het (bouw)plan voorzien is op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten.
Beoordeling
Overkragende delen van de realiseren 'De Nieuwe Eindhoven' bevinden zich in de lucht boven de grond (openbaar gebied) dat in eigendom is van de gemeente Eindhoven. De gemeente Eindhoven heeft, vanwege de hoogte waarop de overkraging plaatsvindt en er géén belemmeringen zijn ten aanzien van de toegankelijkheid in het openbaar gebied, hiermee ingestemd en dit contractueel vastgelegd in de anterieure overeenkomst (erfdienstbaarheid 'recht van overbouwing') die met initiatiefnemer is gesloten. Wel dient initiatiefnemer ervoor te zorgen dat het hemelwater afkomstig van gevel, overkragingen, balkons en dak van 'De Nieuwe Eindhoven' op eigen terrein wordt opgevangen en overkragingen en balkons voor eigen rekening (goed) worden onderhouden.
3.11 Explosieven
Kaderstelling
De Arbeidsomstandighedenwet (kortweg Arbowet) is een Nederlandse wet die regels bevat voor werkgevers en werknemers om de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van werknemers en zelfstandige ondernemers te bevorderen. Doel is om ongevallen en ziekten te voorkomen, die het werk kan veroorzaken. De Arbowet is een kaderwet. Dat betekent dat hierin geen concrete regels staan, maar algemene bepalingen en richtlijnen over het arbeidsomstandighedenbeleid (arbobeleid).
Vanaf 1994 geldt vanuit de Arbowet voor alle werkzaamheden een wettelijke verplichting om voorafgaande aan werkzaamheden een risico-inventarisatie en -evaluatie uit te voeren. Doel is vooraf bepalen of er tijdens de uitvoeringsfase van een project risico´s te verwachten zijn en zo ja, de betrokkenen risico’s kunnen wegnemen of kunnen terugbrengen naar een aanvaardbaar veiligheidsniveau. In 1998 is de Arbowet aangescherpt, waardoor verantwoordelijkheden veelal op persoonsniveau zijn gedefinieerd.
De belangrijkste regelgeving voor het opsporen van CE volgt uit artikel 4.10 van het Arbobesluit (Staatsblad 2006, nummer 142), de zogenaamde Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). Dit besluit is in werking getreden met ingang van 31 december 2006 (Staatsblad 2006, nummer 715). In de BRL-OCE werden proceseisen gesteld aan het opsporen van conventionele explosieven (OCE). Opsporen van CE omvat het geheel van organisatie en uitvoering binnen het opsporingsgebied van detecteren, lokaliseren, interpreteren, laagsgewijs ontgraven, identificeren van de vermoede explosieven, tijdelijk veiligstellen van de situatie, de overdracht aan de EODD en het proces-verbaal van oplevering.
De BRL-OCE is vanaf 1 juli 2012 vervangen door het Werkveld Specifieke Certificatieschema OCE (WSCS-OCE). Het proces OCE – conform vigerende wet- en regelgeving – is gevisualiseerd in een processchema.
Kaart verdachte gebieden NGE's
De gemeente Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van NGE's (niet gesprongen explosieven).
Aan de hand van uitgebreid historisch archiefonderzoek is geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (zogenaamde blindgangers). In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek NGE’s worden aangetroffen worden deze geruimd.
Afbeelding 3.29: Informatie risicogebied OO van Binnenstad Noord uit de online versie (atlas van de ondergrond/veilige bodem).
Het plangebied is gesitueerd in een 'explosieven verdacht' gebied zie afbeelding 3.29) waar mogelijk onderzoek nodig wordt geacht. Er zal -vóórdat tot realisatie van het bouwplan wordt overgegaan- een zogenaamde projectgebonden risicoanalyse uitgevoerd worden om antwoord te krijgen op de vraag of een onderzoek naar explosieven nodig is. Indien nodig zal verder onderzoek plaatsvinden.
Onderzoek
Door REAseuro is onderzoek verricht op het plangebied. De bevindingen zijn in een rapportage verwerkt. Deze onderzoeksrapportage is als bijlage 8 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
Naar aanleiding van het onderzoek kan kort samengevat het volgende worden vermeld:
- Een deel van het terrein dat ontgraven wordt is verdacht op OO vanaf een diepte van 0,5 m-mv t/m 3 m-mv. De ontgravingsdiepte is groter dan de verdachte laag waardoor de gehele verdachte laag geroerd gaat worden. Dit betreft een oppervlakte van circa 165 m2.
- Mogelijk gaan er ook grondroerende werkzaamheden plaatsvinden buiten de funderingsplaat bij het herinrichten van de ruimte waar momenteel een bomenrij staat. Deze mogelijke werkzaamheden blijven beperkt tot een diepte van 1,5 m-mv. Dit betreft een oppervlakte van circa 60 m2.
- Voor deze oppervlaktes wordt een Bodemonderzoek Ontplofbare Oorlogsresten geadviseerd. Vastgesteld is welke opsporingsmethode het best toepasbaar is. Hierbij is onder andere rekening gehouden met het zoekdoel, de verticale afbakening en de aanwezige detectieverstoringen.
Opsporingsgebieden
- Vastgesteld is dat de grond ter plaatse van de projectlocatie verstoord is met puin. Hierdoor levert passieve oppervlakte detectie niet het gewenste resultaat. Geadviseerd wordt de opsporingsgebieden door middel van laagsgewijze actieve realtime detectie te onderzoeken vanaf een diepte van 0,5 m-mv. Met deze methode kan, afhankelijk van de aanwezige detectieverstoringen, telkens een laag van 0,3 tot 0,5 meter onderzocht worden, tot de maximale diepte van de werkzaamheden of maximale penetratiediepte van 3 m-mv plus een veiligheidsmarge van 0,5 meter.
- Na iedere laag kan een herdetectie met een passieve detector worden uitgevoerd, wanneer op grotere diepte de detectieverstoringen afnemen kan met een passieve detector mogelijk een grotere laag worden onderzocht.
- In afbeelding 3.30 is het gebied weergegeven waar opsporing wordt geadviseerd. Het opsporingsgebied voor de funderingsplaat dient tot en met de maximale penetratiediepte van 3 m-mv te worden onderzocht. Het opsporingsgebied overige ruimte dient tot de maximale diepte van de verwachte grondroeringen te worden onderzocht. De opdrachtgever heeft aangegeven hier tot 1,5 m-mv grondroeringen te verwachten.
Afbeelding 3.30: opsporingsgebieden op de planlocatie (bron: REAseuro)
Het zoekdoel en onderzoeksdiepte
Locatie specifieke omstandigheden
- Het opsporingsgebied is gelegen binnen de gemeente Eindhoven. De gemeente is het bevoegd gezag op het gebied van Openbare Orde en Veiligheid. Per 1 januari 2021 geldt voor bodemonderzoek OO nieuwe wetgeving in de vorm van het CS-OOO en vervangt het WSCS-OCE. Volgens het WSCS-OCE diende het projectplan ter goedkeuring aan de gemeente te worden aangeboden voorafgaand aan het bodemonderzoek OO. In het CS-OOO is goedkeuring door de gemeente geen eis meer. Er is echter een convenant in 2021 ondertekend door het Platform Blindgangers en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), ter benadrukking dat het zowel voor de opsporingsbedrijven als voor de gemeente onverminderd van belang is dat het projectplan door de plaatselijke gemeente vooraf kan worden geraadpleegd. Geadviseerd wordt dus om de gemeente wel op de hoogte te brengen van het voornemen van bodemonderzoek OO, gezien de mogelijke impact op de openbare orde en veiligheid bij het aantreffen van OO/vliegtuigbom (en de daaropvolgende maatregelen).
- Gezien de grondwaterstand en de diepte van de ontgravingen vormt grondwater mogelijk een aandachtspunt voor een eventueel bodemonderzoek OO en kan bronbemaling noodzakelijk zijn. Afhankelijk van de hoeveelheid te onttrekken grondwater en de duur van de onttrekking kan een melding of watervergunning noodzakelijk zijn en dient afgestemd te worden met de uitvoerende partij. Bij het plaatsen van bemalingsfilters bestaat mogelijk de kans op aantreffen van OO, afhankelijk van de wijze en locatie van aanbrengen. Indien bronbemaling nodig is, is overleg tussen de projectuitvoerder en opsporingsdeskundige noodzakelijk.
- Er moet rekening gehouden worden met detectie verstorende elementen in het plangebied.
3.12 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industrie-watervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Het principe voor kabels en leidingen bij nieuwe ontwikkelingen is dat alle functieloze ondergrondse infra verwijderd dient te worden.
Beoordeling
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen en drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden. In de directe omgeving van het plangebied zijn wellicht ook nog reguliere leidingen aanwezig (kabel-/nutsvoorzieningen). Bij aanvang van grond- en bouwwerkzaamheden zal de ligging van deze leidingen door middel van een Klick-melding in beeld gebracht worden.Bij de aanleg van de groenvoerzienigen ten behoeve van de stadstuin zal hier ook rekening mee gehouden worden. Infrastructurele voorzieningen vormen géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:
- D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:
- de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
- de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
- de mogelijke gevolgen van de activiteit.
Toetsing
De woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De in dit plan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van ten hoogste 180 woningen. De ontwikkeling binnen het plangebied ligt ruim beneden de genoemde drempelwaarde. Er kan worden volstaan met een aanmeldnotitie/ vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldnotitie/ vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze notitie is als bijlage 21 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
4.1.2 Conclusie
De uitgevoerde onderzoeken (bodem, luchtkwaliteit, archeologie en cultuurhistorie, geluid, bezonning, windklimaat, flora en fauna en externe veiligheid) tonen aan dat het realiseren van woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen en een verantwoorde situatie inhoudt vanuit milieuoogpunt. Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk 4 behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied in voldoende mate is afgewogen, dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten en dat een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is. Dit blijkt ook uit de aanmeldnotitie/ vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
4.2.2 Het plangebied
Voor de beoordeling is het van belang om te weten of het gebied getypeerd kan worden als een rustige woonwijk of een gemengd gebied. Een gemengd gebied wordt als volgt getypeerd: "Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven". Daarnaast kunnen gebieden aansluitend aan hoofdinfrastructuur worden getypeerd als gemengd gebied.
In de omgeving van het plangebied zijn woningen en andere functies gelegen zoals hotels, kantoren, detailhandel en horeca. Ook is het plangebied aansluitend aan hoofdinfrastructuur (Vestdijk) gelegen en maakt het plangebied onderdeel uit van de binnenstad van Eindhoven. Gelet op de diverse functies in de directe omgeving van het plangebied kan het gebied derhalve getypeerd worden als 'gemengd gebied' waardoor met 1 afstandsstap kan worden afgeweken van de richtafstanden van de VNG-brochure.
Het programma in het plangebied bestaat uit uitsluitend woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de milieuzonering van bestaande bedrijven en milieubelastende functies en activiteiten ten opzichte van woningen in de nabijheid van het plangebied.
Ten noorden bevindt zich de spoorlijn Boxtel - Eindhoven en het station van Eindhoven. Het station valt volgens de VNG-brochure onder milieucategorie 3.2 en heeft een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Hier wordt aan voldaan. Ook bevinden zich ten noorden van het plangebied hotels (The Little Grand en hotel NH in de Groene Toren) alsmede diverse horeca zaken. Ten westen is de Vestdijk gelegen alsmede kantoren en een hotel (Crown-hotel) en ten oosten een bioscoop. Zie afbeelding 4.3. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich onder meer kantoren.
Afbeelding 4.3: horeca, hotel en bioscoop
Naast de feitelijk situatie is ten noorden, westen en oosten van het plangebied de bestemming 'Centrum - 1' van toepassing en ten zuiden de bestemming 'Centrum - 3'. Binnen de bestemming Centrum -1 zijn onder meer de functies kantoren, dienstverlening, maatschappelijk, detailhandel en horeca (categorie 1,2 3 en 5) toelaatbaar en binnen de bestemming 'Centrum - 3' de functies kantoren, dienstverlening, maatschappelijk en horeca categorie 1 toelaatbaar.
Situatie 'The Little Grand' en 'De Groene Toren' met bestemming 'Centrum - 1' met onder meer specifieke functie aanduiding horeca van categorie 1,2, 3 en 5.
Situatie 'Pathé bioscoop met bestemming 'Centrum - 1' met onder meer specifieke functie aanduiding bioscoop en horeca van categorie 1.
Situatie Raiffeisenstraat met bestemming 'Centrum - 3' met toegestaan kantoor, vrije beroepen, maatschappelijk in de vorm van sociaal en/of medische instellingen, horeca, categorie 1, dienstverlening en wonen
Situatie overzijde Vestdijk met bestemming 'Centrum - 1' met onder meer horeca activiteiten 1,2, 3 en 5
Kantoren, dienstverlening en maatschappelijk functies vallen met name in milieucategorie 1 en hebben een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. De horecavoorzieningen behorende tot categorie 1, 2, 3 en 5 betreffen maaltijdverstrekkende bedrijven, drankverstrekkende bedrijven en logiesverstrekkende bedrijven die in milieucategorie 1 vallen. Volgens 'Bedrijven en milieuzonering' dient bij de horeca activiteiten 1,2, 3 en 5 een richtafstand van 10 meter in acht genomen te worden vanweg het aspect geluid en aspect geur. In een gemengd gebied mag deze afstand echter teruggebracht worden met 1 stap tot een in acht te nemen richtafstand van 0 meter. Dit betekent dat "The Little Grand" - horeca categorie 5 - hotel/pension) naast woningen gerealiseerd met inachtneming van de milieuaspecten geluid, geur mag worden.
Discotheken en dancings (horeca categorie 4) zijn in de directe omgeving niet toegestaan. De enige locatie waar een dergelijke functie is toegestaan bevindt zich ten noorden van 'The Little Grand' en 'De Groene Toren' op een afstand van circa 43,3 meter.
Horeca, categorie 4 heeft een richtafstand van 50 meter (vanwege het milieuaspect geluid), maar deze kan vanwege de ligging in een gemengd gebied met 1 stap teruggebracht worden tot een in acht te nemen afstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt voldoen, bovendien bevindt zicht tussen het plangebied en de betreffende locatie al bebouwing ('De Groene Toren' en 'The Little Grand' met een afschermende werking).
Situatie Dommelstraat ten noorden van 'De Groene Toren' en 'The Little Grand', waar ter plaatse horeca, categorie 4 is toegestaan.
Conclusie
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven, bedrijfsmatige activiteiten c.q. functies aanwezig die een belemmering opleveren voor de woningbouwontwikkeling in het plangebied. Omgekeerd levert de toevoeging van woningen geen belemmering op ten aanzien van de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling op de planlocatie.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In het voorliggend plan is de geluidgevoelige functie wonen in de vorm van een woongebouw met appartementen binnen de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Door Peutz is een onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelasting ten gevolge van weg- en railverkeer ter plaatse van de te realiseren 'De Nieuwe Eindhoven' op de planlocatie in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Door middel van dit onderzoek zijn de te verwachten geluidbelastingen ter plaatse van de gevels van de appartementen (woonfunctie) in de planontwikkeling berekend en inzichtelijk gemaakt.
Op basis van verkeersgegevens, aangeleverd door de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant en het Geluidregister Spoor is een akoestisch rekenmodel opgesteld waarmee de geluidbelasting ten gevolge van weg- en railverkeer op de gevels van de beoogde nieuwbouw is berekend. De berekende geluidbelasting is getoetst aan de grenswaarden conform de Wet geluidhinder, een goede ruimtelijke ordening en het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven.
Het betreffende onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
4.3.2 Wegverkeerslawaai
Krachtens de wet worden zones aangegeven aan weerszijden van een weg. Binnen de zones wordt geëist dat ten gevolge van die weg ter plaatse van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen een zekere maximale geluidbelasting (voorkeursgrenswaarde) niet wordt overschreden. Voor woonfuncties bedraagt deze voorkeursgrenswaarde 48 dB (per weg). In bepaalde gevallen kan door Burgemeester en Wethouders ontheffing worden verleend tot een hogere geluidbelasting (een hogere waarde). Deze hogere geluidbelasting mag echter de in de Wet Geluidhinder gestelde maximale belastingen niet overschrijden.
De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder hoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Voor binnenstedelijke situaties bedraagt de maximaal toelaatbare geluidbelasting in eerste aanleg 63 dB (per weg). Bepaalde wegen zijn niet zone-plichtig. Dit zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt en wegen die binnen een woonerf liggen. Op deze wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing. In voorliggende situatie is de planlocatie gelegen binnen de zone van:
- de Vestdijktunnel (50 km/uur);
- de Stationsweg/Stationsplein (50 km/uur).
In de huidige situatie betreffen dit 50 km/uur-wegen en zijn daarmee gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. In overleg met de Gemeente Eindhoven is echter besproken dat deze wegen in een toekomstige situatie als 30 km/uur-wegen worden ingericht en derhalve niet meer gezoneerd zijn in het kader van de Wet geluidhinder. De Gemeente Eindhoven heeft aangegeven dat hiermee in de berekening al rekening gehouden mag worden.
Het plangebied is eveneens gelegen aan de Vestdijk en Raiffeisenstraat (30 km/uur wegen). Tevens zijn in de nabijheid van het plangebied nog enkele andere 30 km/uur wegen gelegen. Al deze wegen zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook in de akoestische berekening meegenomen. Het betreft de volgende wegen:
- Augustijnendreef (30 km/uur);
- Dommelstraat (30 km/uur);
- Hubert Seijssemaeckerstraat;
- Tramstraat (30 km/uur);
- Willem Dicbierstraat (30 km/uur).
Op basis van de geformuleerde en toegepaste uitgangspunten zoals verwoord in het akoestische rapport zijn berekeningen uitgevoerd. Uit de rekenresultaten volgt een geluidbelasting per weg van ten hoogste de in de hieronder opgenomen tabel 1 weergegeven waarden (= maximale geluidsbelasting per weg inclusief een aftrek van 5 dB):
Tabel 1: maximale geluidbelasting per weg (inclusief een aftrek van 5 dB)
Straatnaam | Maximale geluidsbelasting | Gevel | Hoogte boven maaiveld |
Augustijnendreef | 20 dB | Noordoost | 70,5 meter |
Dommelstraat | 27 dB | Noordoost | 70,5 meter |
Hubert Seijssemaeckerstraat | 23 dB | Noordoost | 70,5 meter |
Raiffeisenstraat | 37 dB | Zuidoost | 19,5 meter |
Stationsweg | 39 dB | Noordwest | 70,5 meter |
Tramstraat | 21 dB | Zuidoost | 70,5 meter |
Vestdijk | 53 dB | Zuidwest | 19,5 meter |
Vestdijktunnel | 37 dB | Zuidwest | 70,5 meter |
Willem Dickbierstraat | 23 dB | Zuidoost | 52,5 meter |
Uit bovenstaande tabel volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer ten hoogste 53 dB. Hierin is de Vestdijk de maatgevende weg. Aangezien het geen beoordeling in het kader van de Wet geluidhinder is, is het niet noodzakelijk om voor de te realiseren woningen een hogere waarde vast te stellen. Tevens stelt de gemeente Eindhoven geen verdere eisen aan woningen met een geluidbelasting van 53 dB of minder ten gevolge van wegverkeer. Hiermee levert het geluid ten gevolge van wegverkeer geen knelpunt op voor de ontwikkeling van woningen op de planlocatie. I
In de huidige situatie bedraagt de maximumsnelheid op de Vestdijktunnel en de Stationsweg 50 km/uur. Hoewel met de gemeente Eindhoven is overeengekomen dat voor deze wegen gerekend mag worden met een maximumsnelheid van 30 km/uur, is er een controleberekening uitgevoerd met een maximumsnelheid van 50 km/uur op deze wegen. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op 'De Nieuwe Eindhoven' ten hoogste 42 dB (incl. aftrek ex artikel 110g Wgh) bedraagt ten gevolge van de Stationsweg en 40 dB (incl. aftrek ex artikel 110g Wgh) ten gevolge van de Vestdijktunnel. Deze waarden zijn eveneens lager dan de voorkeursgrenswaarde.
4.3.3 Railverkeerslawaai
Krachtens de wet worden zones aangegeven aan weerszijden van een spoorweg. Binnen de zones wordt geëist dat ten gevolge van die spoorweg ter plaatse van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen een zekere maximale geluidbelasting (voorkeursgrenswaarde) niet wordt overschreden. Deze voorkeursgrenswaarde bedraagt voor geluid ten gevolge van railverkeer 55 dB.
Het plan 'De Nieuw Eindhoven' is geprojecteerd op enige afstand van station Eindhoven (met diverse spoorlijnen). Voor de formele beoordeling van de akoestische situatie is van belang of het plan is gelegen binnen de geluidzone van het spoor. De breedte van deze geluidzone wordt bepaald door de hoogte van het zogenaamde geluidproductieplafond (GPP) ter plaatste van het plangebied. Geluidproductieplafonds gelden op vastgestelde referentiepunten, die 50 meter buiten de spoorweg op ongeveer 100 meter van elkaar liggen en op een hoogte van 4 meter boven het maaiveld. De waarde van het geluidproductieplafond is wettelijk vastgelegd in het zogenaamde geluidregister. Ter hoogte van het plangebied bedraagt het geluidproductieplafond 63 dB.
In de navolgende tabel 2 is de breedte van de geluidzone vermeld afhankelijk van het ter plekke geldende geluidproductieplafond. Daaruit blijkt dat bij een geluidproductieplafond tussen de 61 dB en 66 dB de breedte van de geluidzone 300 meter bedraagt.
Tabel 2; overzicht geluidproductieplafonds en breedte geluizones spoor
Hoogte geluidproductieplafond | Breedte zone (in meters_ |
kleiner dan 66 dB | 100 |
gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB | 200 |
gelijk aan of groter dan 61 dB en kleiner dan 66 dB | 300 |
gelijk aan of groter dan 66 dB en kleiner dan 71 dB | 600 |
gelijk aan of groter dan 71 dB en kleiner dan 74 dB | 900 |
gelijk aan of groter dan 74 dB | 1.200 |
De planlocatie is gelegen binnen deze afstand (zie afbeelding 4.4) en dient dus beoordeeld te worden in het kader van de Wet geluidhinder.
Afbeelding 4.4: situering plangebied ten opzichte van station Eindhoven met spoorlijnen
Voor nieuwe geluidsgevoelige objecten zoals de woningen in 'De Nieuwe Eindhoven' binnen deze wettelijke geluidzone dient onderzocht te worden wat de geluidbelasting is of zal worden en of hier een hogere waarde procedure voor doorlopen dient te worden. Voor nieuwe woningen langs de bestaande, gezoneerde spoorwegen kan een grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 68 dB (uiterste grenswaarde). Uit de geluidberekeningen (zie bijlage 9) volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer (ter hoogte van het Centraal Station van Eindhoven) op de gevel van 'De Nieuw Eindhoven' ten hoogste 55 dB bedraagt. Dit betekent dat de voorkeursgrenswaarde op de gevel van het woongebouw nergens wordt overschreden. Het geluid ten gevolge van het railverkeer vormt dan ook geen knelpunt voor de ontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven' op de planlocatie.
4.3.4 Industrielawaai
Geluidzone industrielawaai
Het plan ligt buiten de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan.
Spoorwegemplacement
Op enige afstand van het plangebied (circa 500 meter) is het spoorwegemplacement gelegen. Voor de geluidbelasting ter plaatse van 'De Nieuwe Eindhoven' geldt dat voldaan wordt aan het gemeentelijk geluidbeleid voor emplacementen, dit geldt zowel voor het rijgeluid als voor het industriegeluid om het emplacement. Hiermee is tevens vastgesteld dat er geen ontoelaatbare geluidbelasting optreedt.
4.3.5 Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op ruime afstand (circa 7 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.
Afbeelding 4.5: situering plangebied ten opzichte van Eindhoven Airport
De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.
De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 van het luchthavenbesluit is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in bijlage 3. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan.
Toetsing
Het plangebied ligt buiten deze geluidszone. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
Afbeelding 4.6: cumulatieve Ke-contouren luchthaven Eindhoven zoals opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven
4.3.6 Inrichtingslawaai
Het Activiteitenbesluit biedt aan een beperkt aantal objecten bescherming. Het gaat om gevoelige gebouwen (waaronder woningen) en gevoelige terreinen. Het Activiteitenbesluit sluit hierbij aan bij het begrippenkader uit de Wet geluidhinder.
In algemene zin biedt het Activiteitenbesluit bescherming tegen het geluid veroorzaakt door de:
- in de inrichting aanwezige installaties en toestellen;
- in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en;
- laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting.
In de directe omgeving van de planlocatie bevinden zich installaties behorende bij diverse inrichtingen. Zie afbeelding 4.7.
Afbeelding 4.7: omgeving van de planlocatie met installaties op daken
Vanaf 1 april 2021 zijn er geluidseisen voor nieuw te plaatsen buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Daarbij kan het gaan om warmtepompen en airco’s die worden gebruikt. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken. Met deze geluidsnorm vindt er bescherming tegen het geluid van warmtepompen en airco’s plaats én wordt tevens de ontwikkeling van stillere warmtepompen bevorderd. Het Bouwbesluit stelde voor 1 april 2021 geen geluidseisen aan het geluid van buitenunits van warmtepompen en airco’s. Door de geluidsnormen wordt hiervoor nu een duidelijk kader gegeven. De geluidsnormen gelden niet voor de installatie zelf (uit de fabriek), maar voor een bij een perceel geplaatste installatie. Dat betekent dat de installatie op voldoende afstand van omwonenden moet worden geplaatst of moet worden afgeschermd, zodat de 40 dB norm niet wordt overschreden. Het gaat hierbij nadrukkelijk om nieuw geplaatste installaties vanaf 1 april 2021.
Afbeelding 4.8: installaties op het dak van het hotel/pension 'The Little Grand'
Toetsing
In deze situatie is er sprake van bestaande installaties in de directe omgeving die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in 'De Nieuwe Eindhoven'. De meest installaties in de omgeving zijn op meer dan 10 meter afstand gesitueerd van de toekomstige woon-/verblijfsruimten in de 'De Nieuwe Eindhoven', waardoor de 40 dB norm niet zal worden overschreden.
De installaties op het dak van 'The Little Grand' (gele cirkels op afbeelding 4.7 en afbeelding 4.8) zijn het meest nabij gesitueerd ten opzichte van 'De Nieuwe Eindhoven'. Gezien de plaatsing (hoogte en afstand tot zijdelingse perceelsgrens) van deze installaties ten opzichte van de eerste woonappartementen in 'De Nieuwe Eindhoven' (gelet op de hoogte op circa 19 meter en op afstand van de zijdelingse perceelsscheiding circa 2 meter) is beoordeeld of er voldoende afstand is om een verantwoord woon- en verblijfsklimaat in 'De Nieuwe Eindhoven' te kunnen waarborgen.
Ook dient de nieuwbouw met woningen niet te resulteren in een beperking in de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven. De inrichtingen rondom het nieuwbouwplan vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Ook na realisatie van de nieuwbouw dienen deze inrichtingen te voldoen aan de bepalingen uit het Activiteitenbesluit. In de VNG-publicatie is een stappenplan opgenomen voor het bepalen van de inpasbaarheid van de ontwikkeling van een woningbouwlocatie in een gemengd gebied. De hierin genoemde geluidgrenswaarden voor de beschouwde technische installaties komen min of meer overeen met de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De “standaard“ grenswaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op de gevel van geluidgevoelige gebouwen bedragen 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode. Indien deze waarden niet toereikend zijn kan, onder nadere motivering en middels maatwerk, worden uitgegaan van ten hoogste 5dB hogere waarden, te weten 55 dB(A), 50 dB(A) en 45 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode.
Met geluidmetingen kunnen de geluidvermogens van de relevante geluidbronnen bepaald worden op basis waarvan vervolgens met een rekenmodel de geluidimmissie ter plaatse van de nieuwbouw bepaald kan worden. Indien uit de berekeningen blijkt dat de standaard grenswaarden van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode worden overschreden dienen er maatregelen te worden genomen. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan:
- Afschermen van de installaties.
- Demping van ventilatoren met geluiddempers.
- Extra koelinstallaties om de capaciteit flink te overdimensioneren en op een warme dag ook op lage toerentallen te kunnen werken of toerental regelbare installaties.
Door Peutz is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidniveaus op de gevel van de dakinstallaties van het nabij gelegen NH-Hotel 'De Groene Toren' (zie bijlage 12), bioscoop Pathé (zie bijlage 13) en het hotel 'The Little Grand'.
Onderzoek NH- Hotel ('De Groene Toren')
De dakinstallaties van NH-Hotel ('De Groene Toren') bevinden op circa 30 meter ten noorden van het bouwplan. De relevante geluidbronnen bestaan uit 3 koelmachines en een uitlaatrooster van de technische ruimte (met luchtbehandelingsinstallatie). Er is één koelmachine ten behoeve van het NH-Hotel ('De Groene Toren'), één ten behoeve van de woningen in de toren en één ten behoeve van de luchtbehandelingsinstallatie. De luchtbehandelingsinstallatie behoort tot zowel het hotel als de woningen.
Het NH-Hotel ('De Groene Toren') valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit, waarin grenswaarden zijn opgenomen voor geluid op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen. Voor de bedrijfsvoering van het NH-Hotel ('De Groene Toren') is uitgegaan van een maximale (akoestische) invulling waarbij het hotel in de huidige situatie (juist) voldoet aan het wettelijk kader (=Activiteitenbesluit). De standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit bedragen 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode. Op basis van de gehanteerde uitgangspunten volgt uit de berekeningen dat ter plaatse van 'De Nieuwe Eindhoven' dan langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van 58 dB(A), 55 dB(A) en 51 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode. Hiermede wordt niet voldaan aan de standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en de VNG publicatie voor woningbouw in gemengd gebied. De overschrijding bedraagt ten hoogste 11 dB(A). Ter reductie van de geluidniveaus dienen maatregelen te worden getroffen. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen aan/bij de bron of in de overdracht of aan de ontvangende kant. Door middel van een separaat onderzoek is dit nader onderzocht c.q. nader uitgewerkt.
Het integrale onderzoek voor het NH-Hotel ('De Groene Toren') is als bijlage 12 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
Onderzoek bioscoop Pathé
De bioscoop valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit, waarin grenswaarden zijn opgenomen voor geluid op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen. De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus vanwege de bioscoop mogen in de huidige situatie ter plaatse van (bestaande en planologisch mogelijke) woningen in de omgeving niet hoger zijn dan deze grenswaarden. Indien juist aan deze grenswaarden wordt voldaan, is sprake van een maximale (akoestische) invulling van de bedrijfsvoering van de Pathé.
De geluidniveaus vanwege de bioscoop worden (voornamelijk) bepaald door de technische installaties. Op het dak van de Pathé zijn verschillende installaties gesitueerd waaronder een koelmachine, luchtbehandelingskast, airco units en installaties ten behoeve van de koeling van de projectoren. De dichtstbij gelegen bestaande woningen bevinden zich in NH-Hotel ('De Groene Toren') op circa 15 meter ten westen van de installaties van de Pathé. Er is derhalve getoetst ter plaatse van NH-Hotel ('De Groene Toren').
Op 11 april 2022 zijn er geluidmetingen uitgevoerd. De installaties kunnen enkel aan of uitstaan en zijn dus niet toeren geregeld. Tijdens de meting waren de koelmachine en de airco's uitgeschakeld. De overige installaties waren in bedrijf.
Op basis van metingen, aangeleverde documenten en ervaringsgegevens is het geluidvermogen van de installaties van de Pathé bepaald. Voor de bedrijfsvoering van de Pathé is uitgegaan van een maximale (akoestische) invulling waarbij de bioscoop in de huidige situatie (juist) voldoet aan het wettelijk kader (=Activiteitenbesluit). Op basis van dit uitgangspunt volgt uit de berekeningen dat ter plaatse van 'De Nieuwe Eindhoven' langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van 49 dB(A), 43 dB(A) en 39 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Gesteld kan worden dat wordt voldaan aan de standaard grenswaarden van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode uit het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie voor woningbouw in gemengd gebied.
Het integrale onderzoek voor Pathé is als bijlage 13 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
Onderzoek TLG (hotel 'The Little Grand')
Hotel 'The Little Grand' heeft vooralsnog geen toestemming gegeven voor het uitvoeren van een geluidonderzoek ter plaatse. In voorliggend geval is daarom uitgegaan van beschikbare informatie op basis van luchtfoto's en een maximale invulling van de bedrijfsvoering, waarbij het hotel in de huidige situatie (juist) voldoet aan het wettelijk kader.
Het hotel valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit, waarin grenswaarden zijn opgenomen voor geluid op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen. Voor de bedrijfsvoering van het TLG is uitgegaan van een maximale (akoestische) invulling waarbij het hotel in de huidige situatie (juist) voldoet aan het wettelijk kader (= Activiteitenbesluit). De standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit bedragen 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode. Op basis van dit uitgangspunt volgt uit de berekeningen dat ter plaatse van 'De Nieuwe Eindhoven' langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van 56 dB(A), 51 dB(A) en 46 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode. Hiermede wordt niet voldaan aan de standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie voor woningbouw in gemengd gebied. De overschrijding bedraagt 6 dB(A) in zowel de dag-, avond- en nachtperiode. Ter reductie van de geluidniveaus dienen maatregelen te worden getroffen. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen aan/bij de bron of in de overdracht of aan de ontvangende kant. Door middel van een separaat onderzoek is dit nader onderzocht c.q. nader uitgewerkt.
Het integrale onderzoek voor TLG is als bijlage 14 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
Aanvullende notitie inzake inrichtingslawaai
Bij Pathé en NH-Hotel ('De Groene Toren') zijn middels geluidmetingen de geluidsvermogens van de relevante geluidbronnen bepaald. The Little Grand heeft geen toestemming verleend om geluidmetingen uit te voeren, hier is uitgegaan van de maximaal beschikbare geluidruimte. Op basis van een rekenmodel is de geluidimmissie ter plaatse van de nieuwbouw bepaald. Samengevat kan gesteld worden dat op de gevels van 'De Nieuwe Eindhoven' een overschrijding van de geluidgrenswaarden van 50 dB(A) uit het activiteitenbesluit optreedt van maximaal 6 dB(A) t.g.v. inrichting hotel 'The Little Grand' en 11 dB(A) t.g.v. het NH Hotel ('De Groene Toren'). Er treedt geen overschrijding op ten gevolge van de activiteiten in de Pathé. Uit de berekening volgt dat de geluidbelasting op de noord- oost en westgevel van 'De Nieuwe Eindhoven' de grenswaarden overschrijdt op verdieping 6 en de verdiepingen 15 t/m 23.
Maatregelen aan de bron of in de overdracht lijken vooralsnog lastig te realiseren. Door de gemeente Eindhoven is echter aangegeven dat een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 55 dB(A) etmaalwaarde gezien de gebiedstypering als goed woon- en leefklimaat kan worden beschouwd. De gemeente is daarom voornemens maatwerkvoorschriften op te stellen voor een etmaalwaarde van 55 dB(A) voor NH-Hotel ('De Groen Toren') en hotel "The Little Grand' zodat zij niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering door de nieuwbouw van 'De Nieuwe Eindhoven'. Op de gevels van 'De Nieuwe Eindhoven' treedt dan nog een overschrijding op de noordgevel op t.g.v. Hotel 'The Little Grand' op de laagste woonverdieping van maximaal 1 dB(A) en t.g.v. het NH-Hotel ('De Groene toren') vanaf een hoogte van 43,5 meter van maximaal 6 dB(A). Ter plaatse van de oost- en westgevel vindt geen overschrijding van de 55 dB(A) etmaalwaarde plaats. Ter plaatse van de noordgevel wordt op die plekken waar de 55 dB(A) etmaalwaarde wordt overschreden ter plaatse van te openen delen een harbour fenster o.g. toegepast. Hiermee wordt de benodigde geluidniveau reductie gerealiseerd. De overige geveldelen in de gevel zijn niet te openen. De geluidwering van de gevel zal zodanig uitgevoerd worden dat aan een binnen geluidniveau van 35 dB(A) voldaan kan worden.
De integrale aanvullende notitie voor het inrichtingslawaai is als Bijlage 15 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
4.3.7 Horecalawaai
Milieuregels voor horeca zijn voornamelijk gesteld in het Activiteitenbesluit. Voor bijna alle horecabedrijven en dus ook de bijbehorende terrassen gelden de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Het gaat hierbij dan voornamelijk om bepalingen om hinder voor de omgeving te beperken of te voorkomen. Het Activiteitenbesluit stelt voor horeca voornamelijk eisen aan geluid, lucht en afvalwater.
De geluidsvoorschriften voor een horecabedrijf gelden voor de gehele inrichting. Het geluid inclusief dat van een terras moet worden getoetst aan de geluidsvoorschriften in artikel 2.17 en 2.20 van het Activiteitenbesluit. In artikel 2.28 van het besluit zijn enkele uitzonderingen genoemd. Zo wordt het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein buiten beschouwing gelaten, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein (artikel 2.18, eerste lid, onderdeel a). Deze bepaling is in het Activiteitenbesluit opgenomen, omdat rigide toepassing van de geluidsnormen het in veel gevallen onmogelijk zou maken een terras in gebruik te hebben. De uitsluiting van stemgeluid afkomstig van een terras geldt uitsluitend voor situaties waarbij het terras aan de straat is gelegen. In die gevallen mag namelijk worden aangenomen dat het van het terras afkomstige geluid opgaat in het omgevingsgeluid. Als een terras omsloten is door bebouwing, zal het omgevingsgeluid doorgaans veel lager zijn. Stemgeluid van het terras zal dan eerder leiden tot overlast. Bij de beoordeling van dergelijke situaties moet het stemgeluid dus wel meegenomen worden.
Afbeelding 4.9: klein dakterras behorende bij het hotel/pension 'The Little Grand'
Toetsing
'The Little Grand' beschikt over een klein overdekt terras op de verdieping. Deze horeca-inrichting dient te voldoen aan de milieuregels die gesteld zijn in het Activiteitenbesluit. Zie afbeelding 4.9. Het aspect horeca lawaai levert geen belemmering op voor de ontwikkeling van woningen op de planlocatie.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit (hierna: Wlk)
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit hoofdstuk van de Wlk bevat bepalingen over luchtkwaliteit en voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel 1 weergegeven.
Tabel 1: grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie (gemiddelde blootstellingsindex) | 20 µg/m³ (de Europese grenswaarde bedraagt 25 µg/m³) |
- De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (hierna Rbl) zijn de regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven. Bij de berekening van de luchtkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen verkeers- en industriële bronnen. Voor verkeer wordt onderscheid gemaakt tussen Standaard Rekenmethode 1 (SRM 1) betreffende stedelijke situaties met weinig hoogteverschillen; en Standaard Rekenmethode 2 (SRM 2) voor de bepaling van overige situaties.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
Toetsing
De planontwikkeling 'De Nieuwe Eindhoven' met maximaal 180 woningen, getoetst aan de grenswaarden, draagt getalsmatig niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. De toegelaten woningbouw in onderhavige planontwikkeling kan zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit, op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c, doorgang vinden.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als 'gevoelige bestemmingen' mogelijk worden gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Toetsing
Binnen het plangebied is géén sprake van een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Toetsing
De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is beoordeeld aan de hand van de NSL-monitoringstool die beschikbaar is gesteld door de Rijksoverheid.
Afbeelding 4.10: rekenpunt 32336 aan de Vestdijk (bron:NSL-monitoringstool)
Ter plaatse van dit rekenpunt 32336 (Vestdijk) gelden de volgende concentraties:
Jaar | Stof | Totale concentratie (µg/m³) | |
2020 | stikstofdioxide (NO2 ) | 33,0 | |
Fijnstof (PM10) | 20,8 | ||
Fijnstof (PM2,5) | 12,8 | ||
2030 | stikstofdioxide (NO2 ) | 19,6 | |
Fijnstof (PM10) | 17,3 | ||
Fijnstof (PM2,5) | 9,8 |
Met de zogenaamde NIBM-tool (beschikbaar via Infomil) is een eenvoudige berekening uitgevoerd om na te gaan of er sprake is van een 'niet in betekenende mate' plan. Het tool berekent een volledig worstcase-bijdrage aan luchtkwaliteit.
Het plan omvat de bouw van maximaal 180 woningen en levert theoretisch beschouwd een toename van het aantal verkeersintensiteiten op (naar en vanaf de planlocatie) op de Vestdijk. Uitgaande van de theoretische verkeergeneratie (3,2) ritten per woning levert dit 580 extra verkeersbewegingen op de Vestdijk en voor het laden en lossen 1% vrachtverkeer. De verkeergeneratie zal naar verwachting echter lager liggen (zie paragraaf 3.7).
Uit de berekening met de NIBM-tool (versie 2022) blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer in het jaar van planrealisatie 2025 of 2026 niet “in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Op basis van de gegevens van de NSL-monitoringstool zullen de concentraties de komende jaren vooral afnemen. Dit heeft natuurlijk ook te maken met de verwachte vermindering van uitstoot van auto's (het gebruik van alternatieve brandstoffen). Hierboven is met behulp van de NIBM-tool berekend wat de maximale bijdrage aan de stofconcentraties is als gevolg van het verkeer na realisatie van 'De Nieuwe Eindhoven'. Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat de toenames in de concentraties NO2, PM10 en PM2.5 in het gebruiksjaar 2025 niet gaan leiden tot een risico op overschrijding van de grenswaarden uit de Wm en dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt. Langs de beschouwde weg wordt, ook na realisatie van de ontwikkeling ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden uit tabel 1. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven'.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR. Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb moet zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR): Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR): Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol vol transport (vervoer gevaarlijke stoffen in leidingen en weg/ spoor en vaarweg). Dit betekent dat elke 'nieuwe' ontwikkeling getoetst moet worden aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Indien verwacht wordt dat nabij een 'nieuwe' ontwikkeling gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, verwerkt, bewerkt, gebruikt of getransporteerd, dan is een onderzoek naar de risico's noodzakelijk.
Voor het PR geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag in geen geval worden overschreden. In Nederland zijn weinig locaties waar conflicten zijn met het plaatsgebonden risico. Vooral rond LPG tankstations zijn veelal knelpunten aanwezig.
Bij het GR zal, bij beoordeling van nieuwe ontwikkelingen, rekening moeten worden gehouden met een oriënterende waarde. Voor de oriënterende waarde geldt dat afwijken alleen mogelijk is met een degelijke motivering. Vooral in dichtbevolkte en intensief gebruikte gebieden zoals stadscentra kan er spanning zijn tussen de aanwezigheid van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en het GR.
4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200 meter van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Afbeelding 4.11: aandachtsgebied externe veiligheid gemeente Eindhoven
Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd. Hiermee wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkelingen die passend zijn binnen de Brainportontwikkelingen en het programma 'Brabant Veiliger'.
In de Visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidscondities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het treffen 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd. In de visie is een aantal aanvullende maatregelen bij functies nabij risicobronnen (wonen, werken, recreatie) opgenomen. Om de risico's zo klein mogelijk te houden, komen er aanvullende beschermingsmaatregelen voor de veiligheid van kwetsbare functies in de buurt van risicobronnen. Nieuwe kwetsbare functies moeten op een afstand van minimaal 30 meter van het spoor en de rijkswegen worden gesitueerd.
In een gebied van 200 meter rondom een risicovolle transportas worden geen functies toegestaan voor personen die verminderd zelfredzaam zijn (zoals kinderdagverblijf, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis e.d.).
De verantwoording van het groepsrisico wordt gedaan door de raad van de gemeente Eindhoven, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.
Bij de verantwoording wordt advies bij de Veiligheidsregio ingewonnen.
4.5.3 Overige wet- en regelgeving
Per 1 april 2015 zijn de Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In de wet is het Basisnet juridisch verankerd. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) beoogd om duidelijkheid te bieden over het maximaal aantal transporten en de daarbij behorende maximale omvang van de risico's die dat transport mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet weg, Basisnet spoor en Basisnet water.
Het Bevt vormt het toetsingskader voor ruimtelijke plannen voor het vervoer over de weg, het spoor en het water. Op basis van het Bevt gelden de volgende normen.
- De contour van het PR met een kans van 10-6 per jaar geldt als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
- Het groepsrisico dient berekend te worden voor de realisatie van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen een afstand van 200 meter van een route die is aangewezen in het Bevt. Daarbij geldt dat:
- het groepsrisico berekend en (uitgebreid) verantwoord moet worden indien:
- het groepsrisico hoger is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt of,
- de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
- bij het mogelijk maken van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten in het plasbrandaandachtsgebied (PAG) gemotiveerd moet worden waarom deze objecten toelaatbaar zijn, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.
- het groepsrisico berekend en (uitgebreid) verantwoord moet worden indien:
Groepsverantwoording
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan door de gemeenteraad dient het groepsrisico te worden verantwoord indien van toepassing. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg vaneen ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Voor de verantwoording dient de Veiligheidsregio de gelegenheid gesteld te worden een advies uit te brengen. Het groepsrisico moet verantwoord worden conform artikel 13 van het Bevi in geval van inrichtingen, artikel 8 van het Bevt in geval van transportroutes en artikel 12 van het Bevb in geval van buisleidingen.
Advies Veiligheidsregio
De veiligheidsregio kan advies uitbrengen ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico, het kan daarbij onder meer gaan om:
Explosiegevaar
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dichtbij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunning de Best beschikbare technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten op het emplacement, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat het niet redelijk is deze maatregelen toe te passen.
Brandgevaar
Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 20 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Bij transport over het spoor wordt deze zone waar warmtestraling door brand relevant is, het Plasbrand aandachtgebied (PAG) genoemd. De afstand bedraagt 30 meter vanaf het midden vanaf het buitenste spoor. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze PAG's zullen strengere eisen aan de gebouwen gelden. De strengere eisen zullen worden opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de daarbij behorende Ministeriële regeling. Het is daarom niet nodig hiervoor voorwaarden op te nemen in een bestemmingsplan.
Vrijkomen toxische stoffen
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. Als enige maatregel hiertegen is zorgen dat de toxische stoffen niet in de gebouwen kunnen komen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Deze maatregel kan relatief makkelijk worden toegepast. Deze maatregel geldt voor alle nieuwbouw binnen het gehele plangebied waar meerdere personen gedurende een langere periode van de dag in verblijven, zoals bijvoorbeeld kantoren, fabrieken en werkplaatsen. Voor bijvoorbeeld een magazijn/opslagloods geldt dit niet.
Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten
In de visie externe veiligheid zijn de mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten ten aanzien van het spoor en het emplacement uitgewerkt. Hierin is ook het maatrampniveau beschreven wat de veiligheidsregio aan kan. Voor te ontwikkelen gebieden/ruimtelijke plannen zijn kaders vastgelegd ten aanzien van het te realiseren niveau van beheersbaarheid (bereikbaarheid, bluswater, zelfredzaamheid).
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
Binnen het invloedsgebied van het spoor zijn geen objecten voor verminderd zelfredzame personen toegestaan. De Veiligheidsregio adviseert om bij separate planvorming van objecten voor verminderd zelfredzame personen advies te vragen. Dit ook geregeld in het Bevi en de cRnvgs de veiligheidsregio.
Toetsing
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
Inrichtingen
De dichtstbijzijnde inrichting (Endinet B.V.) is gelegen op ruim 225 meter van het plangebied. Daarnaast is er een Bevi-inrichting (emplacement) op enige afstand (circa 500 meter) van het plangebied gelegen. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig.
Transport
Nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke wegen en geen snelwegen gelegen die invloed hebben op het plan. Op enige afstand van het plangebied (circa 278 meter) is het spoor gesitueerd waarover transport met gevaarlijke stoffen plaatsvindt, met mogelijk invloed op het plan.
Plaatsgebonden risico
Uit het Basisnet spoor blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar voor het betreffende traject op 6 meter ligt. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 278 meter van de spoorlijn. De PR 10-6 risicocontour reikt dan ook niet over het plangebied. Op basis hiervan vormt de PR 10-6 contour geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Plasbrandaandachtsgebied
Het plasbrandaandachtsgebied is het gebied tot 30 meter van het spoor waarin rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De beoogde planontwikkeling zal niet binnen het plasbrandaandachtsgebied gerealiseerd worden.
Groepsrisico
Het plangebied, gesitueerd op een afstand van circa 278 meter van het spoor waarover transport met gevaarlijke stoffen plaatsvindt, valt buiten het invloedsgebied van het spoor waarvoor een nadere verantwoording dient te worden opgesteld. In de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Eindhoven is voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200 meter van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Buisleidingen
Nabij of binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die invloed hebben op het plan. Buisleidingen vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Visie Externe Veiligheid - verantwoording
Binnen of nabij het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen die invloed hebben op het plan c.q. de planlocatie van 'De Nieuwe Eindhoven'. De Visie Externe Veiligheid heeft dan ook geen consequenties voor onderhavig plan. Volstaan kan worden met de in bijlage 6 van Visie EV opgenomen algemene verantwoording voor ruimtelijke ontwikkelingen op grotere afstand (200 meter) van risicobronnen. Dat betekent, dat met algemeen geldende wettelijke eisen (het Bouwbesluit, de Brandbeveiligingsverordening) en de standaard aanpak vanuit de rampenbestrijding (Denk Vooruit) volstaan kan worden.
Visie Externe veiligheid - Evenementen
In Eindhoven worden regelmatig evenementen georganiseerd waarbij sprake kan zijn van een grote concentratie van personen. De evenementen die in dit kader relevant zijn, zijn de grote evenementen (meer dan 250 personen) die vergunningplichtig zijn op grond van de Algemene plaatselijke verordening en/of waarvoor een WRO-besluit noodzakelijk is. Deze evenementen zijn niet gewenst in de directe omgeving van risico bronnen tenzij:
- die evenementen worden gehouden in gebouwen die daarvoor expliciet zijn ingericht en ook als zodanig in het bestemmingsplan zijn opgenomen;
- het evenement (incidentele bedrijfsactiviteit) plaatsvindt binnen een bedrijf waarvoor de Wet milieubeheer van toepassing is en indien daarvoor, met goedkeuring van de regionale brandweer, met het oog op een adequaat veiligheidsniveau (maatwerk)voorschriften worden vastgesteld.;
- evenementen die zich uitstrekken over een groter gebeid in de stad, mits de locaties met verhoogde personen dichtheid (bijvoorbeeld start/finish, tenten, tribunes) zich niet in beperkingen gebieden bevinden.
Afbeelding 4.12: beperkingengebieden evenementen (bron: Visie Externe Veiligheid gemeente Eindhoven)
Op afbeelding 4.12 is dit beperkingen gebied aangegeven dat vanwege verhoogde risico’s vrij moet blijven van evenementen. Het beperkingen gebied is gelegen naast transportassen (wegen/spoor) en op/nabij industriegebieden met risicovolle bedrijvigheid. Uit evaluatie blijkt dat het merendeel van de jaarlijks in de stad gehouden evenementen buiten het evenementen toetsingsgebied plaatsvindt.
4.5.4 Conclusie
De locatie van het plangebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft ligt niet binnen de invloedsfeer van risicovolle inrichtingen en niet binnen de invloedsgebied van het vliegveld. Het plangebied ligt eveneens niet binnen het invloedsgebied van wegen, spoor-, waterwegen of buisleidingen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord als binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of buisleiding een (beperkt) kwetsbaar object wordt bestemd. Dat is in dit bestemmingsplan niet het geval.
In het Besluit externe veiligheid transportroutes staat dat een verantwoording van het groepsrisico plaats moet vinden als er een toename van het groepsrisico plaatsvindt of als de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Ook dat is in dit bestemmingsplan niet aan de orde. Er hoeft daarom geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.
4.6 Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.
PFAS
Volgens de notitie 'Aanvulling bodemkwaliteitskaart gemeente Eindhoven voor PFAS-verbindingen en grondstromenbeleid PFAS-houdende grond', is Pfas voor een groot gedeelte van het Eindhovens grondgebied, waaronder mede begrepen onderhavig plangebied geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen. Zie kaartbeelden hieronder (afbeelding 4.13).
Afbeelding 4.13: toepassing kaart bodemlaag (links (0-0,5 m-mv en bodemlaag 0,5-1.0 m-mv) en rechts bodemlaag (1,0-3,0 m-mv) - bron(gemeente Eindhoven)
Onderzoek
Ten behoeve van de planontwikkeling is in oktober 2021 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in bijlage 10 bij deze toelichting. Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd.
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoek locatie (=planlocatie) onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht".
De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zwak grindig, matig fijn zand. De ondergrond is bovendien plaatselijk zwak humeus. In de ondergrond van de gehele onderzoek locatie zijn in verschillende gradaties kolengruis, baksteen en puin aangetroffen. De bovengrond van de gehele onderzoek locatie bestaat uit volledig puin. De volledige puinlaag wordt door middel van een worteldoek gescheiden van ondergrond. Tijdens de werkzaamheden zijn er zintuiglijk geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met zink, kwik, lood, PCB en PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Er bestaan volgens het onderzoeksbureau met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de planlocatie.
Verkennend onderzoek asbest in puin NEN 5898
Op het maaiveld en in de puinlaag zijn geen asbestverdachte materialen (> 20 mm) aangetroffen. Analytisch is in de fijne fractie (< 20 mm) van de puinlaag een asbestgehalte van 0,8 mg/kg d.s. waargenomen.
Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS houdende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing. Dit betekent dat als er grond van de locatie moet worden afgevoerd deze grond onderzocht zal moeten worden op PFAS.
Conclusie
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoek locatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, bevestigd. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanherziening en nieuwbouw op de planlocatie.
Aanbeveling
Op de locatie ligt mogelijk nog een ondergrondse brandstoftank. Er is een aanvullend onderzoek noodzakelijk om te achterhalen of de tank aanwezig is en/of deze verontreinigingen heeft veroorzaakt.
4.7 Natuur
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
4.7.1 Wet natuurbescherming (Wnb)
De nieuwe Wet natuurbescherming beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de in werking treding van Wnb veranderen zijn de lijsten met beschermde soorten veranderd. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.
Wnb en gebiedssoorten
De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland, bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen van de hiervoor genoemde gebieden gesitueerd. Het is dan ook niet zinvol om in deze paragraaf uitgebreid in te gaan op de wetgeving omtrent de verschillende beschermde gebieden.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000-gebieden worden aangewezen door de minister van EZ. Hij is ook bevoegd om eerder genomen besluiten geheel of gedeeltelijk te wijzigen of in te trekken. Behoudens ingeval het gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard dienen de besluiten tot stand te komen met inachtneming van afdeling 3.4 Awb. In het aanwijzingsbesluit dient beschreven te worden voor welke vogel- en habitatsoorten en habitattypen het gebied wordt aangewezen alsmede de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (voor zover nodig ter uitvoering van de Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (voor zover nodig ter uitvoering van de Habitatrichtlijn). In Nederland zijn op grond van de Nbw 1998 163 gebieden aangewezen tot Natura 2000-gebied. Deze aanwijzingsbesluiten zijn ook 'overgenomen' in de nieuwe Wnb. Wel is het zo dat de Natura 2000-gebieden die ingevolge de Nbw 1998 tevens waren aangewezen tot beschermd natuurmonument niet langer bescherming bieden ten aanzien van de doelen die ten grondslag hebben gelegen aan die aanwijzing tot natuurmonument.
Beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden
De Nbw kent een aantal instrumenten die zowel voor de 'bijzondere nationale natuurgebieden' als voor de Natura 2000-gebieden gelden; het betreft:
- de zorgplicht
- de mogelijkheid programma's vast te stellen die tot doel hebben de belasting van natuurwaarden te verminderen en de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren
- de aanschrijvingsbevoegdheid
- het toegangsbeperkingsbesluit
- en het treffen van feitelijke behoud- of herstelmaatregelen.
Voor Natura 2000-gebieden staan ook nog de volgende instrumenten ter beschikking:
- het beheer plan
- het treffen van instandhoudings- en passende maatregelen
- een vergunningen- en toetsingsregime voor handelingen en projecten die verslechterende of significant verstorende effecten voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben.
Natuurnetwerk Brabant
De provincies kunnen voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland, de bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen zorg dragen door die gebieden op te nemen in de provinciale ruimtelijke verordeningen door daarin te bepalen dat die in de door de gemeente vast te stellen bestemmingsplannen dienen te worden beschermd. Voor de Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden voorziet de Wnb zelf in verschillende beschermingsregimes, waaronder een vergunningenregime, een toetsingsregime voor (bestemmings)plannen aan de zorgplicht, het programma en het beheerplan. Het aanwijzen van andere soorten natuurgebieden is op grond van deze Wnb niet uitgesloten.
Artikel 1.12, lid 2 Wnb ziet op het tot stand brengen en het in stand houden van het Natuur Netwerk Nederland. Dit netwerk stond voorheen bekend onder de benaming 'Ecologische hoofdstructuur (EHS)'. Het Natuur Netwerk Nederland is zowel voor de soortenbescherming als voor de gebiedsbescherming van belang. In het Natuurpact zijn de afspraken vastgelegd tussen de rijksoverheid en de provincies over de omvang van het netwerk. De gebieden die tot dit netwerk behoren zijn inmiddels door de provincies als zodanig aangewezen. Deze gebieden gelden op grond van het overgangsrecht, (artikel 9.11 Wnb) als gebieden die behoren tot het natuurnetwerk Nederland.
Zowel de Wnb als het Barro bevatten bepalingen die gericht zijn op de aanwijzing en de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland. Opgemerkt moet worden dat deze regelingen niet eenduidig zijn als het gaat om het bestuursorgaan dat bevoegd is om tot aanwijzing te besluiten.
Uitgangspunt voor bestemmingsplannen waarin gebieden zijn begrepen die behoren tot het Natuur Netwerk Nederland is dat deze geen mogelijkheden mogen bieden voor ruimtelijke ontwikkelingen die (per saldo) een significante aantasting tot gevolg hebben van de wezenlijke waarden en/of kenmerken en/of een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden en/of van de samenhang tussen die gebieden. Alleen als sprake is van een groot openbaar belang én er geen reële alternatieven zijn én mits de negatieve effecten worden gecompenseerd kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
Provincies en gemeenten zijn voorts bevoegd om het beschermingsregime verder te laten reiken dan de gebieden die behoren tot dit netwerk. Het gaat dan om ingrepen die weliswaar buiten die gebieden plaatsvinden maar die wel gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke waarden en kenmerken ervan. Ook al is een dergelijk aanvullend beschermingsregime niet van kracht dan nog dient een ruimtelijke ingreep die plaatsvindt buiten de begrenzing van het natuurnetwerk beoordeelt te worden of die zich al dan niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening.
De zorgplicht
Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.
Natuurgebieden in de Wnb | Bevoegd gezag | Aanwijzing | Beschermingsregime / -instrumenten | |
natuurnetwerk Nederland | gedeputeerde staten | verplicht | Wro | |
Natura 2000-gebied | minister EZ | verplicht | Wnb |
De natuurvergunning
Zowel op grond van de Wnb als de Wabo (annex het Bor) is het verboden om zonder vergunning projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die een nadelig of significant verstorend effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. De verhouding tussen de beide wettelijke verboden is geregeld in het Bor. Het in de Wabo/Bor opgenomen verbod is alleen van toepassing als voor de Natura 2000 activiteit tevens een omgevingsvergunning is vereist op een van de andere gronden genoemd in artikel 2.1 en artikel 2.2 Wabo èn voor die handeling of dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wnb is aangevraagd of verleend. Met andere woorden: voorzien is in het facultatief aanhaken van de Natura 2000 activiteit aan de omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo. Gedeputeerde staten van de provincie waarin het project wordt uitgevoerd of de handeling wordt verricht zijn bevoegd om een natuurvergunning te verlenen, terwijl de minister daartoe bevoegd is in de gevallen genoemd in het Bnb.
Artikel 2.8 Wnb bevat het beoordelingskader voor een vergunning voor een project of voor een andere handeling. Een vergunning voor een project dat significante gevolgen kan hebben wordt uitsluitend verleend nadat blijkens een passende beoordeling zeker is dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Als die zekerheid niet is verkregen, dan kan een vergunning uitsluitend worden verleend indien er geen alternatieven zijn én wanneer dwingende redenen van groot openbaar belang gemoeid zijn met het project én onder de voorwaarde dat de schade wordt gecompenseerd.
Bij de verlening van een vergunning voor andere handelingen dan de hiervoor bedoelde projecten wordt uitsluitend rekening gehouden met de gevolgen die de handeling kan hebben voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
Artikel 2.9 Wnb bevat een opsomming van de uitzonderingen op de vergunningplicht. Het betreft handelingen en projecten die zijn beschreven in en worden verricht overeenkomstig een beheerplan of een programma. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden. Een uitzondering op de vergunningplicht is ook mogelijk krachtens een algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening.
4.7.2 Toetsing
Plannen die al dan niet in samenhang met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, mogen uitsluitend alleen worden vastgesteld indien blijkens een passende beoordeling zeker is dat die de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Ingeval die zekerheid niet wordt gekregen en er geen alternatieven bestaan, maar wel sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang dan kan het plan toch worden vastgesteld mits de schade wordt gecompenseerd. Voor plannen geldt als toetsingscriterium 'significante gevolgen' en voor vergunningen 'verslechtering/significante verstoring'.
Onder plannen worden bestemmingsplannen begrepen. Voorzien die plannen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dan zal een zogenoemde voortoets moeten worden gemaakt waarin wordt bezien of op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft. Zijn die uitgesloten dan is de Wnb niet van toepassing. Kunnen significante gevolgen niet worden uitgesloten, dan dient een passende beoordeling gemaakt te worden. In dat geval geldt op grond van artikel 7.2a Wet milieubeheer tevens dat voor het plan een milieueffectrapport voor plannen wordt gemaakt. De passende beoordeling behoeft geen onderdeel te zijn van de milieueffectrapportage maar mag ook worden uitgevoerd nadat de milieueffectrapportage al is afgerond. Wel dienen beide te zijn afgerond voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Het plangebied van 'De Nieuwe Eindhoven' is gesitueerd in de binnenstad van Eindhoven. De locatie is momenteel onbebouwd en wordt tijdelijk gebruikt (door het Crown hotel) als parkeerplaats. De parkeerplaats is voorzien van een grindverharding en een afsluitbare terreinafscheiding (hekwerk met groene klimbeplanting). De directe omgeving is volledig verhard en omringd met gebouwen. Direct grenzend aan de oostzijde van het plangebied zijn een drietal bomen aanwezig die behouden blijven (zie afbeelding 4.16 en tevens paragraaf 3.8 met afbeelding 3.22.
Afbeelding 4.14: planlocatie met boombeplanting
Soortenbescherming
Het plangebied zelf is in zijn algemeenheid potentieel ongeschikt voor beschermde flora en fauna en kent geen natuurwaarden. Bij het verwijderen van de omheining en groenvoorziening zal de zorgplicht in acht genomen worden.
Gebiedsbescherming Natura 2000-gebied
Het plangebied is niet gelegen binnen beschermd Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 4,4 kilometer ten zuiden van het plangebied, het betreft het 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux'. Zie afbeelding 4.15.
Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Afbeelding 4.15: situering (in kleur) Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied (bron: natura 2000.nl/gebieden)
Gebruiksfase
De planontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven voorziet in nieuwe woningen en de aanleg van een Stadstuin. De woningen worden volledig gasloos gebouwd en kennen derhalve geen gebouwemissies. De bijbehorende verkeersbewegingen van bewoners leiden wel tot extra stikstofemissie. In 'De Nieuwe Eindhoven' worden maximaal 180 appartementen gerealiseerd. De woningen worden aangeboden (huur en/of koop) zonder parkeerplaats. Het parkeren zal niet op de planlocatie zelf plaatsvinden, maar in beschikbare parkeerruimte in de directe omgeving (parkeergarages in de directe nabijheid).
De verkeersgeneratie is worst-case berekend met de kencijfers van het CROW, uitgave december 2018, voor woonmilieutype centrum stedelijk met hoge dichtheid. Het gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per woning per weekdagetmaal bedraagt 1,8 x 180 = 324 motorvoertuigen.
De daadwerkelijke verkeersgeneratie zal naar verwachting lager zijn, gezien het gegeven dat er voor de planlocatie in het centrumgebied van Eindhoven een lage parkeernorm geldt (nota parkeernormen 2019). Op basis van de berekende parkeernorm (zie paragraaf 3.7) zou de verkeersgeneratie uitgaande van 6 motorvoertuigbewegingen per parkeerplaats uitkomen op 276 (48 parkeerplaatsen x 6) motorvoertuigbewegingen
Hoewel woningbouw weinig vrachtverkeer kent, is dit wel in de kencijfers meegenomen. Per woning wordt een gemiddelde van 0,02 lichte vrachtautobewegingen gehanteerd. Dit brengt het totale licht vrachtverkeer op 36 voertuigbewegingen per etmaal. Gezien de ligging in de binnenstad is bij de invoer rekening gehouden met 50% stagnatie (file - stapvoets rijden).
Het verkeer in de gebruiksfase is als volgt verdeeld:
- richting de projectlocatie vanuit zuidelijke richting (50%) : Rondweg (Hugo van de Groeslaan/Jeroen Boschlaan), Geldropseweg, Vestdijk.
- vanaf de projectlocatie 'De Nieuwe Eindhoven' in noordelijke richting (50%): Vestdijk, Vestdijktunnel, Veldmaarschalk Montgomerylaan, Pastoriestraat (Rondweg).
Op deze Rondweg (de zogenaamde binnenring van Eindhoven) gaat het extra verkeer op in het heersende verkeersbeeld.
De berekeningen voor de gebruiksfase zijn uitgevoerd met rekenjaar 2025 - jaar van (vermoedlijk) in gebruik name van de woonappartementen.
Uit de berekening met AERIUS Calculator blijkt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000- gebied Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux. De aeriusberekening is als bijlage 11 toegevoegd.
Aanlegfase
De aanlegfase leidt tot het nodige gebruik van mobiele werktuigen en verkeersbewegingen. De werkzaamheden en wijziging in verkeersstromen zouden kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is de aanlegfase beschouwd, waar de berekeningen voor de aanlegfase zijn toegevoegd en waaruit naar voren is gekomen dat zowel in de realisatiefase net zoals in de gebruiksfase significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming dan ook niet in de weg. Een vergunning in het kader van de Wnb (gebiedsbescherming) is gelet op het voorgaande in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Gebiedsbescherming Natuurnetwerk Brabant
Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Ten oosten van het plangebied bevindt zich op circa 280 meter afstand het dichtstbijzijnde NNB-gebied De Dommel. Zie afbeelding 4.16.
Afbeelding 4.16: Natuurnetwerk Brabant in nabijheid van plangebied (bron: viewer Provincie Noord-Brabant)
Er vindt geen ruimtebeslag plaats op een NNB-gebied. De werkzaamheden zullen niet leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. Er vindt ook geen externe werking plaats op het NNB-gebied of op kwalificerende soorten door de aanleg van een ondergrondse parkeergarage. Negatieve effecten kunnen worden uitgesloten als aan de zorgplicht kan worden voldaan.
4.7.3 Conclusie
Zowel vanuit de Wet natuurbescherming als vanuit de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden vanuit het aspect gebiedsbescherming. Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden wordt uitgevoerd en de voorgestelde voorzorgsmaatregelen worden uitgevoerd/toegepast.
4.8 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
- CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening 040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waarde vernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook de gemeente Eindhoven wil ecologische versnippering in de stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
De gemeente wenst geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen te versterken, ook op of aan de gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaat robuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaat robuust is. Met de beleidsregel 'Klimaat robuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.8.1 Planbeschrijving
Bij de ontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven' wordt ingezet op een aantal duurzaamheidsthema's om een duurzame leefomgeving te creëren. De focus ligt daarbij op circulaire economie en de transitie opgaven voor klimaat, energie en mobiliteit in de omgeving. De volledige bandbreedte wordt opgezocht: van hightech zonnepanelen, duurzame technieken tot lowtech vegetatie/ beplanting op dak, gevel en aan balkons. Energie-, afval- en materialenkringlopen worden zo veel mogelijk gesloten om een zo klein mogelijke CO2 voetafdruk achter te laten voor toekomstige generaties en het beroep op fossiele bronnen te minimaliseren.
Initiatiefnemer is bovendien in gesprek met de ontwikkelaar van het naastliggende VDMA-terrein om een aansluiting te creëren op het aan te leggen WKO van VDMA.
Bij de ontwikkeling van 'De Nieuwe Eindhoven' wordt aandacht geschonken aan:
- CO2-reductie: duurzame opwekking en energiebesparing, nul-op-de-meter en energieneutraal. Bewoners en bezoekers worden actief gestimuleerd en gefaciliteerd bij energiereductie.
- Mobiliteit: STOMP - stimuleren van eerst lopen (Stappen), dan fietsen (Trappen), dan OV & deel Mobiliteit als alternatief op de Personenauto. Het ontmoedigen van autoverkeer, door geen parkeerplaatsen aan te bieden aan toekomstige bewoners.
- Afval & Materialen: ten aanzien van gebouwen (o.a. circulaire materialen en bouwmethoden) en dagelijkse gebruik van grondstoffen (hergebruiken en scheiden aan de bron);
- Biodiversiteit: de ontwikkeling van een Stadstuin en het aanbrengen van dak-, gevel- en balkonbeplanting met haar variëteit aan ecosystemen, met aansluiting op het Stadsbos behorende bij de naastliggende VDMA-ontwikkeling;
- Klimaatrobuustheid: aandacht voor regenwaterretentie, buffering en aanbrengen en toepassen van veel groen;
- Sociale impact: het bevorderen van collectiviteit door het aanbieden van gemeenschappelijke ontmoetingsruimten, hetgeen de gemeenschapszin en het samenleven verstrekt;
- Gezondheid: bevorderen van een gezonde levensstijl - gezond lichaam en geest.
Afbeelding 4.17: ecologische relatie met groenvoorzieningen in de omgeving (bron: Delva Landscape Architects)
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan IV Binnenstad (De Nieuwe Eindhoven) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Eindhovense Klimaattoets
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaat robuust' te werk moeten gaan.
5.3.1 Klimaatadaptiebeleid
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerp normen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
- Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
- Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
- Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
5.3.2 Waterbergingsnorm
5.3.3 Toelichting rekentool
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.4.1 Checklist watersysteem
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang c.q. open water | geen |
zijwatergang | geen |
Keurgebied binnen plangebied? | niet van toepassing |
Binnen 25-100 jaarszone? | niet van toepassing |
Binnen boringsvrije zone? | niet van toepassing |
Ecologische verbindingszone? | niet van toepassing |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | niet van toepassing |
Attentiegebied EHS | niet van toepassing |
Rioolwatertransportleiding | niet van toepassing |
Waterschap gemaal | niet van toepassing |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | 1,33 l/s/ha |
Verdachte/verontreinigde locaties? | niet van toepassing |
Infiltratie praktisch mogelijk? | in beperkte mate |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | niet van toepassing |
Voor zover bij de opdrachtgever bekend hebben zich op de onderzoek locatie in het verleden geen calamiteiten met een bodembedreigend karakter voorgedaan. Ook uit informatie van de gemeente Eindhoven blijkt, niet dat er zich in het verleden bodembedreigende calamiteiten hebben voorgedaan. Er vinden geen industriële activiteiten in de directe omgeving van de planlocatie plaats.
5.4.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water
Het plangebied is gesitueerd in de Binnenstad van Eindhoven en grenst aan de Vestdijk en Raiffeisenstraat. Het plangebied kent geen specifieke eigenschappen met betrekking tot water. Zie afbeelding 5.1.
Afbeelding 5.1: plangebied gesitueerd aan Vestdijk en Raiffeisenstraat
5.4.3 Oppervlaktewater
Op de planlocatie is geen oppervlaktewater aanwezig. Op circa 275 meter ten oosten van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig, te weten de Dommel (waterloop). Zie afbeelding 5.2.
Afbeelding 5.2: plangebied met oostelijk gesitueerd De Dommel
5.4.4 Verharding
Het plangebied is voorzien van een grindverharding. Er is geen bebouwing op de planlocatie aanwezig. Zie afbeelding 5.3.
Afbeelding 5.3: planlocatie met grintverharding
5.4.5 Bodemopbouw
De planlocatie ligt volgens de bodemkaart van Nederland in een niet-gekarteerd gebied. De dichtstbijzijnde kaarteenheid betreft een Veldpolgrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit leemarm en zwak lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel.
De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zwak grindig, matig fijn zand. De ondergrond is bovendien plaatselijk zwak humeus. In de ondergrond van de gehele planlocatie zijn in verschillende gradaties kolengruis, baksteen en puin aangetroffen. De bovengrond van de gehele planlocatie is voorzien van een volledig puinlaag. De volledige puinlaag wordt door middel van een worteldoek gescheiden van ondergrond.
5.4.6 Grondwater
De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 16 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 2 m -mv zal bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO in noordelijke richting. De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.
5.4.7 Regenwater
In de huidige situatie zijgt het regenwater in de bodem en vloeit via de bovengrond af naar het gemengd rioleringsstelsel in de Raiffeisenstraat en de Vestdijk en wordt vervolgens getransporteerd naar een rioolzuiveringsinstallatie.
Afbeelding 5.4: gemengde riolering (rode belijning) in de nabijheid van de planlocatie (bron: Atlas van de Ondergrond)
5.4.8 Afvalwater
De planlocatie is onbebouwd. De oorspronkelijk bebouwing is in 2013 gesloopt. Er vindt op dit moment geen afvoer van huishoudelijk afvalwater plaats vanaf de planlocatie.
5.4.9 Grondwaterstromen
Door Geonius Geotechniek B.V. is een studie uitgevoerd naar de (mogelijke) effecten op de huidige grondwaterhuishouding door de realisatie van een kelder met Cutter Soil Mixing (CSM)-wanden als permanente grondkering ter plaatse van de planlocatie. De volledige rapportage is als bijlage 16 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
Ter plaatse geldt een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van ca. NAP+15,8 m (50 cm onder het maaiveld). Uit de effectenstudie kan worden opgemaakt dat de opstuwing en daling van de grondwaterstand op de projectlocatie beperkt is. Een maximale toename van de grondwaterstand van enkele centimeters (<0,02 m) kan verwacht worden bij het realiseren van een kelder. Dit vanwege de geringe verhang, waardoor de barrièrewerking door de kelder een verwaarloosbaar risico vormt. Gezien de beperkte barrièrewerking worden geen mitigerende maatregelen noodzakelijk geacht.
Voor het ontwerp van de bouwput / CSM-wanden, het funderings- en een bemalingsadvies ten behoeve van de realisatie zal nog in situ geotechnisch en geohydrologisch onderzoek uitgevoerd moeten. Geadviseerd wordt de uitgangspunten van voorliggende effectenstudie aan de hand van de in situ onderzoeken te valideren en zo nodig nogmaals te beschouwen.
5.4.10 Boringsvrijze zone
Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Provinciale milieuverordening (PMV) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.
Het plangebied is niet gelegen in een 'boringsvrije zone'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.5.1 Verharding
In de toekomstige situatie zal het de bebouwing op een hoogte van 18 meter en hoger over de gehele planlocatie gesitueerd zijn alsmede deels over de naastliggende openbare ruimte door overkragende balkons als onderdeel van de bebouwing aan de west-, oost- en zuidzijde van de planlocatie. Op maaiveldniveau zal rondom de sokkel van 'De Nieuwe Eindhoven' die het gebouw zal dragen een openbare Stadstuin met groenvoorzieningen, looppaden en boombeplanting worden aangelegd boven op het dak van de ondergrondse parkeerkelder. Zie hiervoor tevens paragraaf 2.6.2.
5.5.2 Berging
Op de planlocatie is in beperkte mate ruimte om in de ondergrond van de buitenruimte (Stadstuin rondom de sokkel van 'De Nieuwe Eindhoven' infiltratie van hemelwater te laten plaatsvinden. Overeenkomstig het gemeentelijk beleid ten aanzien van de waterhuishouding dient bij nieuwbouw maximaal 75 mm regenwater te worden geborgen van alle verharde oppervlakken in de nieuwe situatie. De vereiste retentie capaciteit wordt berekend door de toename van het verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60 mm (0,06 m) en rekening houdende met aan te brengen groenvoorzieningen en waterbuffer voorzieningen. Daaruit volgt de omvang van de vereiste retentie capaciteit in m3. Hieronder wordt een en ander op beknopte wijze verwoord en verbeeld.
In bijlage 17 bij de toelichting is de ingevulde rekentool klimaatopgave voor 'De Nieuwe Eindhoven' opgenomen. De technische uitwerking van de waterbuffering en groenvoorziening ten behoeve van 'De Nieuwe Eindhoven' is beschreven in een separatate notitie door DELVA. Deze notitie is integraal als bijlage 18 bij de toelichting opgenomen.
Hieronder zijn beide bijlagen beknopt verwoord en verbeeld.
Afbeelding 5.5: systeem van waterbuffering bij de 'De Nieuwe Eindhoven'
Op basis van de ingevoerde kerngegeven in de berekeningstool van de gemeente Eindhoven is de wateropgave berekend voor de planontwikkeling:
Plangebied 'De Nieuwe Eindhoven'
- totaal oppervlak plangebied = 775 m2.
Afbeelding 5.6: oppervlak van het plangebied 'De Nieuwe Eindhoven'
Gebouw 'De Nieuwe Eindhoven'
- gebouw is 30 meter hoog of hoger;
- er is sprake van een verdiepte kelder (parkeerkelder voor fietsen);
- er wordt nieuw (particulier) groen aangbracht (7 m2).
Dak van 'De Nieuwe Eindhoven'
- 100 m2 dakoppervlak beschikbaar voor een traditioneel dak zonder waterberging;
- 620 m2 dakkoppervlak beschikbaaar voor een groen dak met waterberging gelijk aan of meer dan 30 mm per m2 dakoppervlak (kratsysteem). berging bedraagt 18,6 m3 (= 620 m2 x 30 mm of 620 x 0,03).
Afbeelding 5.7: systeem van waterbuffering kratten op dak van 'De Nieuwe Eindhoven'
Parkeerdak (parkeerkelder) van 'De Nieuwe Eindhoven'
- 48 m2 oppervlak op parkeerdek beschikbaar voor een groene afdekking met waterberging gelijk aan of meer dan 60 mm per m2 dakoppervlak (kratsysteem). Berging bedraagt 3,84 m3 (48 m2 x 80 mm);
- kratten op het kelderdak 340 m2 (waarvan 48 m2 is opgenomen in berekening vanwege overstek van het gebouw, zie hiervoor). Berging bedraagt derhalve 21,90 m3 (292 m2 x 75 mm - betreft WRB 85 - 75L = 0,075).
Afbeelding 5.8: systeem van waterbuffering kratten op parkeerkelder van 'De Nieuwe Eindhoven'
Gevel van 'De Nieuwe Eindhoven'
- geveloppervlak boven 30 meter gezien vanuit het zuidwesten = 1.300 m2 (30,8 x 42 meter).
Afbeelding 5.9: gevelberekening van 'De Nieuwe Eindhoven'
Conclusie
Op basis van de hierboven beschreven en toe te passen maatregelen en extra maatregelen wordt voldaan aan de waterbergingsopgave voor 'De Nieuwe Eindhoven'. Zie tevens afbeelding 5.10.
De berging bestaat uit :
- daktuin berging van 18,6 m3 op dak van 'De Nieuwe Eindhoven' (groen dak van 620 m2);
- daktuin berging van 3,84 m3 op kelderdak van 'De Nieuwe Eindhoven' (groen dak van 48 m2);
- daktuin berging van 21,90 m3 op kelderdak van 'De Nieuwe Eindhoven' (groen dak van 292 m2).
De waterberging met een krattensysteem vindt als volgt plaats:
- daktuin wordt voorzien van een meander drainagelaag. Dit zorgt voor een hoge watervertraging en waterberging. Bij een piekbui van 27 liter neerslag per m2 komt slechts 0,3l/m2 rechtstreeks naar de afvoer. 26,7 l/m2 wordt gebufferd in de drainlaag en het substraat of sterk vertraagd afgevoerd;
- overtollig hemelwater wordt afgevoerd naar de daktuin gelegen op de kelderbak;
- daaktuin wordt voorzien van een waterretentielaag met een Smartflow systeem. Dit systeem wordt aangestuurd met actuele neerslag data. Hierdoor bergt het systeem standaard water t.b.v. de daktuin en ledigd het systeem de hoeveelheid neerslag van de voorspelde bui. Hierbij wordt de daktuin boven op het gebouw meeberekend;
- de hoeveelheid voorspelde neerslag wordt voortijdig uit het systeem naar het riool geloost.
Afbeelding 5.10: waterberging van 'De Nieuwe Eindhoven'
5.5.3 Oppervlaktewater
Er zijn geen specifieke waterbelangen in en in de omgeving van het plangebied. Er worden voor de realisatie van het plangebied geen watergangen gedempt.
5.5.4 Vuilwaterafvoer
Het afvalwater binnen het plangebied zal via een verzamelriool naar de bestaande riolering in de directe omgeving worden afgevoerd.
5.5.5 Waterkwaliteit
Bij de inrichting, bouw en beheer fase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater is niet toegestaan. Ook een gifvrij beheer van de buitenruimte (weg- en groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit.
5.5.6 Advies / overleg Waterschap
De waterhuishoudingsopgave op de planlocatie is tijdens regulier overleg met het waterschap besproken. Waterschap De Dommel heeft laten weten in te kunnen stemmen met de voorgenomen invulling ten aanzien van de waterhuishouding op de planlocatie.
5.6 Conclusie
Gezien het voorafgaande kan voldaan worden aan de beleidsuitgangspunten van het Waterschap en de gemeente met betrekking tot de waterhuishouding op de planlocatie. In de uitwerking van het ontwerp wordt er rekening gehouden worden met de afstroomrichting en vertraging van het hemelwater, zodat wateroverlast op de planlocatie wordt voorkomen. Als waterberging wordt van boven naar beneden afgevoerd en beneden opgevangen in kratten op het dak van de parkeerkelder en vervolgens vertraagd afgevoerd naar de bestaande riolering in de Vestdijk. De initiatiefnemer heeft op basis van een technisch uitgewerkt ontwerp aangegeven hoe de ontwikkeling van de totale berging en vertraging zal worden ingevuld op de projectlocatie.
Er zal een beheerplan opgesteld woren voor alle delen van het ontwerp dat betrekking heeft op de de waterberging, zodat de Vereniging van Eigenaren (VVE) weet hoe ze het syteem blijvend in stand moeten houden.
Het gebruik van uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan het gebouw is niet toegestaan.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "IV Binnenstad (De Nieuwe Eindhoven)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere eisenregeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
Afbeelding 6.1 : analoge verbeelding van het bestemmingsplan
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Bestemming `Verkeer' (Artikel 3)
Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Binnen de bestemming zijn balkons (met woonfunctie) die overkragen op een bouwhoogte hoger dan 18 meter toegestaan in het openbare gebied, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons'.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Binnen de bestemming zijn balkons (met woonfuncties) die overkragen op een bouwhoogte hoger dan 18 meter toegestaan in het openbare gebied, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons'.
Bestemming `Wonen´ (Artikel 5)
Deze bestemming is gelegd op de planlocatie. De bestemming beperkt zich niet alleen tot de woonfunctie maar tevens een openbaar toegankelijk gebied, op maaiveldniveau, bestaande uit stadstuin/-plantsoen, kunstobjecten, paden en wegen ten behoeve van verkeer en verblijf.
De woonfunctie vindt uitsluitend plaats ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - wonen', vanaf een bouwhoogte van 18 meter, met dien met dien verstande dat het maximaal aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan 180 en een woning en/of kamersgewijs bewoonde woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen.
Afbeelding 6.2: balkons vanaf bouwhoogte van 18 meter
Afbeelding 6.3: plattegrond/impressie van een woonlaag met balkons
Binnen de bestemming zin tevens toegestaan (gezamenlijke) voorzieningen en ruimten met publieke balkons ten dienste van de bewoners van de woningen en ondergrondse en bovengrondse stallingsruimte voor fietsen en bromfietsen en daarmee vergelijkbare voertuigen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd – stallingsruimte'; Een bouwvlak is opgenomen alsmede de toegestane hoogtes voor gebouwen (maximaal 75 meter) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (maximaal 3 meter). De gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd. Het te bebouwen oppervlak op maaiveldniveau bedraagt maximaal 300 m2.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonfunctie toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 6)
Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Parkeren en deAlgemene afwijkingsregels.
Parkeren
De regeling voor parkeren heeft betrekking op fiets en auto parkeren.
Voorwaardelijke verplichting groenvoorzieningen
In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instanhouding van groenvoorzieningen bij de bouw van het gebouw.
Voorwaardelijke verplichting waterberging
In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.
Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.
De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.
In Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven.
Handhavingsprogramma
In het handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, bouw , milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:
- Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
- Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen (zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
- Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
- Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
- In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
- In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
- We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.
Gemeentelijk werkplan
Op basis van het toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
- Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
- Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
- Accent op specifieke locaties per stadsdeel.
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is
Prioritering
De handhavingscapaciteit binnen de gemeente is beperkt. De gemeente Eindhoven maakt daarom keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
Jaarlijks wordt een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd. Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken. - Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan. - Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld. - Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven - Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden - Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
7.2 Bestemmingsplan
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/initiatiefnemer.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Voor dit plan is met de ontwikkelende partij een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
9.2.1 Formele overleginstanties
Provincie
Met de provincie heeft vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. De provincie heeft gereageerd (24-12-2021) en aangegeven dat er geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen tegen de voorliggende planontwikkeling.
Waterschap De Dommel
Het aspect waterhuishouding verbonden aan de beoogde plantontwikkeling is voorgelegd aan het waterschap. Het Waterschap heeft gereageerd (28-10-2022) dat ingestemd kan worden met het bestemmingsplan. Er wordt op een goede manier omgegaan met de waterhuishouding.
9.2.2 Informele gemeentelijke overlegpartners
Het voorontwerpbestemmingsplan is verstuurd naar de Henri van Abbe Stichting, de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven en Trefpunt Groen Eindhoven (TGE). De ingebrachte reacties op de voorgenomen planontwikkeling zijn heironder opgenomen.
Henri van Abbe Stichting
De Henri van Abbe Stichting heeft een positief advies uitgebracht op de planontwikkeling: "Over het in het kader van het met de gemeente afgesproken vooroverleg toegezonden ontwerpbestemmingsplan “De Nieuwe Eindhoven” heeft in eerdere fases naar tevredenheid overleg plaatsgevonden tussen initiatiefnemers en vertegenwoordigers van onze stichting. (...) Ook vanuit onze werkgroep Groen kunnen wij ons vinden in de ambitie van “De Nieuwe Eindhoven”. Het is niet gemakkelijk om in het centrum van de stad op deze voormalige parkeerplaats een groene ambitie te formuleren.Toch is het gelukt om zo'n ambitie te verwerken in dit bestemmingsplan, waarbij er ruimte is voor een stadstuin met daarin inheemse plantensoorten en het behoud van een drietal bomen.
"Ook kunnen wij ons vinden in de vergroening van het dak en de in het plan opgenomen waterberging.”
Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven.
Vanuit de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven is geen reactie ontvangen op het ter beoordelling aangeboden bestemmingsplan op 2022-12-06.
Trefpunt Groen Eindhoven (TGE)
TGE heeft een positief advies uitgebracht d.d. 2022-02-08 op de planontwikkeling: "Gelet op de verdichtingsopgave die er ligt voor de binennstad, is 'De Nieuwe Eindhoven' een prima voorbeeld van hoe dit aan te pakken, met veel groen op het maaiveld en de Eindhovense laag. Goede omgang met water, duurzaamheid en natuurinclusiviteit. Trefpunt Groen Eindhoven staat positief tegenover het VO bestemmingsplan IV Binnenstad.".
9.3 Inspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
9.3.1 Omgevingsdialoog
In het proces van de ontwikkeling van De Nieuwe Eindhoven is in 2017, tijdens de initiatieffase al gestart met de omgevingsdialoog. Eerst in een kleine kring, direct rondom het te ontwikkelen perceel. Naar mate er meer duidelijkheid kwam in het ontwerp en de richtlijnen is de cirkel steeds een slag groter geworden. In de definitiefase zijn de vastgoedeigenaren in de buurt erbij betrokken, om te bespreken of de ontwikkeling haalbaar was. In de ontwerpfase kwamen er meer organisaties in beeld van wie hun expertise van waarde is voor het ontwerp. Zo is de kring van gesprekspartners organisch, maar bedacht uitgebreid. In de zomer van 2021 heeft het ontwerp van De Nieuwe Eindhoven een grote doorvertaling gekregen op basis waarvan de nauw betrokken organisaties en omwonenden opnieuw zijn en worden geïnformeerd.
Globale tijdlijn van de omgevingsdialoog
Onderstaande tijdlijn geeft een globaal inzicht in de gevoerde omgevingsdialoog van december 2017 tot en met april 2022. De projectfasen zijn hierin weergegeven, de betrokken organisaties en de publieke highlights.
Resultaten omgevingsdialoog ontwerpfase
- 14 nauw betrokken organisaties bijgepraat over de planontwikkeling;
- projectwebsite gelanceerd om de omgeving te informeren;
- 1.670 unieke gebruikers, waarvan 34 (13%) via sociale media;
- 15,3% terugkerende gebruikers;
- 142 paginaweergaven ‘Veel gestelde vragen’;
- 1.275 informatiebrieven verspreidt in de directe omgeving;
- Videopresentatie ‘Tower Talk’ van 12 minuten opgenomen;
- 1.275 promotiebrieven ter aankondiging videopresentatie;
- 250 aanmeldingen digitale nieuwsbrief;
- > 2.200 kijkers videopresentatie
- 4 inloopmomenten georganiseerd in De Stads Studio (De Heuvel).
Alle relevante onderdelen uit de omgevingsdialoog zijn gerapporteerd, smengevat en gebundeld in een notitie die integraal als bijlage 19 deel uit maakt van de toelichting van dit bestemmingsplan.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van 19 januari 2023, gedurende 6 weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad van 18 januari 2023 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 3 zienswijzen ontvangen. In de 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' zijn de zienswijzen samengevat en van een gemeentelijk standpunt voorzien.
9.5 Ambtshalve Aanpassingen
Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De aanpassingen zijn in de 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' opgenomen.
Bijlage 1 Integraal Groenplan De Nieuwe Eindhoven
bijlage 1 Integraal groenplan De Nieuwe Eindhoven
Bijlage 2 Acheologisch Onderzoek (Bureau + Verkennend) Booronderzoek)
bijlage 2 Acheologisch onderzoek (bureau + verkennend) booronderzoek)
Bijlage 3 Rekentool Parkeerbehoefte De Nieuwe Eindhoven
bijlage 3 Rekentool parkeerbehoefte De Nieuwe Eindhoven
Bijlage 4 Bea
Bijlage 5 Aanvullend Onderzoek Bea
bijlage 5 Aanvullend onderzoek BEA
Bijlage 6 Windhinderonderzoek
Bijlage 7 Bezonningsstudie
Bijlage 8 Explosieven
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek 'De Nieuwe Eindhoven'
bijlage 9 Akoestisch onderzoek 'De Nieuwe Eindhoven'
Bijlage 10 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
bijlage 10 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 11 Aerius Berekeningen Dne
bijlage 11 Aerius berekeningen DNE
Bijlage 12 Inrichtingslawaai - Nh-hotel ('De Groene Toren')
bijlage 12 Inrichtingslawaai - NH-hotel ('De Groene Toren')
Bijlage 13 Inrichtingslawaai - Pathé
bijlage 13 Inrichtingslawaai - Pathé
Bijlage 14 Inrichtingslawaai - Tlg
bijlage 14 Inrichtingslawaai - TLG
Bijlage 15 Aanvullende Notitie Inrichtingslawaai
bijlage 15 Aanvullende notitie inrichtingslawaai
Bijlage 16 Geohydrologische Effectenstudie
bijlage 16 Geohydrologische effectenstudie
Bijlage 17 Rekentool Klimaatopgave_dne
bijlage 17 Rekentool klimaatopgave_DNE
Bijlage 18 Waterhuishoudkundige Opgave_dne
bijlage 18 Waterhuishoudkundige opgave_DNE
Bijlage 19 Verslag Omgevingsdialoog
bijlage 19 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 20 Presentatie Van Dne Aan Sge
bijlage 20 Presentatie van DNE aan SGE
Bijlage 21 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
bijlage 21 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan IV Binnenstad (De Nieuwe Eindhoven) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80414-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Actualisatie nota parkeernormen (2019)
Nota parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.8 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende archeologische relichten (resten uit het verleden).
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bed & breakfast
een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.
1.12 behoud ex situ
behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.
1.13 behoud in situ
behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).
1.14 bestaand
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/ webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.26 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.27 evenementen
een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.30 gemeentelijke normen windhinder
normen windhinder, gepubliceerd op 4 juni 2020 (gemeenteblad van Eindhoven 2020, nr. 141113) en in werking getreden op 5 juni 2020.
1.31 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.32 inwoning
- woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
- woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meer) kamer(s) in gebruik geeft aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.
1.33 kamerbewoning
woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.32 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.
1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.35 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.36 Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen
bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).
1.37 mantelzorg
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
1.38 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.39 onzelfstandige woonruimte
woonruimte in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.
1.40 peil
0.30 meter boven de kruin van de weg.
1.41 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.42 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/ pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.43 verdieping
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.44 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.45 voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.46 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.47 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.48 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen en straten;
- voet- en fietspaden;
- groenvoorzieningen;
- (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- (ondergrondse) afvalcontainers;
- overkragende balkons met een woonfunctie (private en publieke balkons) vanaf een bouwhoogte van 18 meter, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons';
met daarbij behorende:
- geluidwerende voorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonstraten;
- pleinen;
- voet- en fietspaden;
- (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- (ondergrondse) afvalcontainers;
- overkragende balkons met een woonfunctie (private en publieke balkons) vanaf een bouwhoogte van 18 meter, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons';
met daarbij behorende:
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep, vanaf een bouwhoogte van 18 meter;
- (gezamenlijke) voorzieningen en ruimten en publieke balkons ten dienste van de bewoners van de woningen;
- openbaar toegankelijk gebied, op maaiveldniveau, bestaande uit:
- stadstuin/-plantsoen;
- kunstobjecten;
- wegen ten behoeve van verkeer en verblijf;
- ondergrondse en bovengrondse stallingsruimte voor fietsen en bromfietsen en daarmee vergelijkbare voertuigen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – stallingsruimte';
- nutsvoorzieningen
met de daarbij behorende:
- erven en terreinen;
- verhardingen;
- paden;
- groenvoorzieningen;
- (dak)tuinen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
- het maximaal aantal woningen niet meer mag bedragen dan 180;
- een woning en/of kamersgewijs bewoonde woning niet mag worden gewijzigd in twee of meerdere woningen;
- kamerbewoning niet is toegestaan;
- iinwoning is toegestaan;
- de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (hoge verwachting, historische kern) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:
- dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en) en;
- met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor ontheffing wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de ontheffing de volgende regels verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/of;
- de verplichting tot het doen van opgravingen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 meter met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 meter is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 meter is.
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 centimeter ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 10 Parkeren
10.1 Bouwregel parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van beleidsregeling 'Actualisatie nota parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is.
- Als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
10.2 Afwijken
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 10.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Artikel 11 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging
11.1 Voorwaardelijke verplichting waterbergingen
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid;
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022, gepubliceerd op 3 december 2019 (Gemeenteblad 2019, 292183);
- Als de onder lid 2 bedoelde (beleids)regelingen worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
11.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, zoals bedoeld in lid 11.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Artikel 12 Groenopgave
12.1 Voorwaardelijke verplichting groenopgave
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8 m2 aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.
- Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 5.1 is slechts toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de groenvoorzieningen van 8 m2 groen per toegevoegde woning, zoals bedoeld in lid 1, zijn binnen 1 jaar na realisatie van de woningen gerealiseerd, en
- de groenvoorzieningen als bedoeld in sub a dienen in stand worden gehouden.
- In afwijking van het bepaalde in lid 2 mogen de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 5.1 gebruikt worden tot 1 jaar na realisatie van de woningen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijken
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan IV Binnenstad (De Nieuwe Eindhoven).
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woonfunctie
bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie