I Achtse Barrier-Heizoom 2015 (Hartje Barrier)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 02-07-2024 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding en doel van dit bestemmingsplan is de invulling van een locatie aan de Ardechelaan in Woensel met een woongebouw alsmede een nieuw vormgegeven winkelcentrum.
Het project “Hartje Barrier” bestaat uit 55 bestaande woningen, 112 nieuwe woningen (waarbij 14 bestaande woningen worden geamoveerd) alsmede een toevoeging van circa 1.550 m² detailhandelsfuncties.
De voorgenomen herontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, vanwege de ligging van de bestaande bouwvlakken en de beperkte bouwhoogte (waardoor de woontoren niet binnen het bestemmingsplan past). Dit bestemmingsplan is opgesteld om te voorzien in een passende juridische en planologische regeling om de herontwikkeling mogelijk te maken.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De vaststelling van dit bestemmingsplan vindt echter plaats op grond van de Wet ruimtelijke ordening, zoals geldig was op het moment van voor inwerkingtreding van de Omgevingswet (omdat het ontwerpbestemmingsplan voor 1 januari 2024 ter visie is gelegd en daardoor onder de "oude" wetgeving valt). Dit bestemmingsplan zal deel uit gaan maken van het tijdelijk Omgevingsplan Eindhoven.
1.2 Het Plangebied
De locatie ligt in de wijk Woensel in het noorden van Eindhoven. Het plangebied is thans bebouwd en de locatie (kadastraal: gemeente Woensel sectie S, nummer(s) 3261, 3452 en 3453 zal worden getransformeerd middels het project.
Luchtfoto van het plangebied
De locatie is alzijdig omgeven door woonbebouwing. Aan de zuidzijde is sprake van enig groen en een waterpartij. Ten oosten van het plangebied liggen Wijkcentrum De Mortel en Sporthal Achtse Barrier.
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "Achtse Barrier - Heizoom 2015" (vastgesteld 5 april 2016) wordt voor wat betreft het plangebied vervangen door het bestemmingsplan "Hartje Barrier".
Hieronder is een gedeelte van de verbeelding van het bestaande bestemmingsplan opgenomen met daarin het plangebied met de bestemmingen “Centrum”, “Wonen - 1” en “Verkeer - Verblijfsgebied”.
Uitsnede uit het oude bestemmingsplan
In het nu voorliggende bestemmingsplan is de bestemming "Centrum" vervangen door "Detailhandel", omdat detailhandel de belangrijkste functie is.
Daarnaast geldt voor de locatie het paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing zoals vastgesteld op 12 juni 2018 alsmede het paraplubestemmingsplan waterberging, zoals vastgesteld op 24 november 2020. De in deze parapluplannen geregelde onderwerpen zijn in onderhavig bestemmingsplan ook opgenomen.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
Eindhoven
Eindhoven is ontstaan op het punt waar de riviertjes de Dommel en de Gender bij elkaar komen. In 1232 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar tot het begin van de 19e eeuw blijft de stad klein en heeft deze slechts een beperkte regionale betekenis.
Door de aanleg van het Eindhovens Kanaal in 1846 wordt de economische reikwijdte van de stad vele malen groter. De aanleg van de spoorlijn in 1866 versterkt dat proces. Naast de opkomst van de grotere industrieën zoals de textiel aan de randen van de stad, is er ook een opleving van de bedrijvigheid in kleinere industrieën zoals de tabaksverwerking, leerlooierijen, brouwerijen en hoedenmakerijen. In 1874 wordt de stad daartoe uitgebreid met delen van Woensel en Tongelre. In 1891 vestigt Philips zich met een gloeilampenfabriek in het pand Emmasingel 31. Gaandeweg koopt Philips veel grond om naast de fabrieken ook woningbouw en allerlei maatschappelijke en culturele voorzieningen voor haar werknemers te kunnen bouwen. Om de snelle groei die de stad doormaakt te accommoderen worden in 1920 de dorpen Stratum, Strijp, Gestel, Tongelre en Woensel toegevoegd aan de stad. Van een verzameling dorpen groeit Eindhoven zo uit tot een industriële stad, waar de oude dorpslintstructuur nog goed in de huidige stadsplattegrond is terug te vinden.
Om de nieuwe relatie tussen de dorpen en de stad te verbeteren, worden in de loop der tijd verschillende uitbreidingsplannen gemaakt. In alle plannen is de vraag of en zo ja hoe de binnenstad vergroot moet worden, hoe de verkeersfuik van het noord-zuidverkeer in en door het centrum opgelost kan worden en tenslotte, hoe er een structurele verbinding gelegd kan worden tussen de dorpen en de binnenstad. Het meest bekende plan dat gemaakt is, is van de planoloog De Casseres in 1929, dat uitgaat van eerdere plannen, maar waarin de verkeerscirculatie nog verder is verbeterd. Het duurt echter tot na de 2e Wereldoorlog voordat de belangrijkste onderdelen van dit plan, namelijk de Rondweg en haar radiale ontsluitingswegen van en naar het centrum, worden gerealiseerd.
In de Tweede Wereldoorlog wordt de binnenstad van Eindhoven meerdere keren getroffen door bombardementen. De Wederopbouwplannen hebben enerzijds herstel van deze schade en opbouw van de stad tot doel, anderzijds wordt de vooroorlogse ambitie om het verkeer rondom en naar de binnenstad te verbeteren voortgezet, samen met hoe de binnenstad vergroot kan worden. De grootste ingreep die gedaan wordt is het aanleggen van het hoog spoor in noordelijke richting. Daardoor wordt een deel van Woensel bij de binnenstad gevoegd en ontstaat er een langgerekte zone direct naast het hoog spoor, waar ruimte is voor nieuwe grootstedelijke functies zoals een modern station, een stadspostkantoor, warenhuizen en kantoren. Tevens maakt het hoog spoor een einde aan de barrière tussen het centrum en het stadsdeel Woensel. Dit betekent een grote verbetering voor het doorgaande verkeer in de noord-zuidrichting. De bereikbaarheid van de binnenstad wordt vergroot door het completeren van de binnenring. Vanaf 1961 is Eindhoven qua inwonertal de vijfde stad van Nederland en gaat de verkeersafwikkeling met de opkomst van de auto een bepalende rol spelen in de stadsontwikkeling. Verkeer i.c.de auto wordt als stimulans voor de groei van de stad gezien en als middel om grote functies in de binnenstad te faciliteren.
In het midden van de jaren '80 neemt de ruimte en de dominantie van de industrie op de stad af. Dit is vooral merkbaar in het centrum. Leegstaande bedrijfs- en industriegebouwen worden gesloopt of hergebruikt. De gerenoveerde bedrijfsgebouwen bieden plek aan de opkomende creatieve- en kennisindustrie. Bekende voorbeelden hiervan zijn de Witte Dame, de Lichttoren en het gebied Strijp S. Meer en meer wordt duidelijk dat een prettig (be)leefbare stad, die ruimte biedt aan wonen, winkelen, werken, horeca en leisure van groot belang is voor de aantrekkingskracht van Eindhoven. Het verbeteren en verdichten van de binnenstad wordt daarmee een belangrijk doel, mede in verband met de positie van de stad als 'hart' van de regio Zuidoost Brabant, beter bekend als Brainport.
Woensel
Het vroegere zelfstandige Woensel bestond uit verschillende gehuchten. De middeleeuwse kern was De Oude Toren. De naam 'Woensel' komt van Wodan, de godheid die door de Germaans-Frankische bewoners werd vereerd op het Begijnenbroek.
Veel namen herinneren nog aan vroeger tijden. Erp, het westelijk deel van Woensel-Zuid, was een gehucht aan de oude weg naar Son. De wijk Kronehoef is genoemd naar een boerderij die al in 1378 werd genoemd. De naam 'Rapenland' stamt uit de zeventiende eeuw en duidt erop dat hier vroeger rapen werden verbouwd. De naam 'Begijnenbroek' in het oostelijk deel van Woensel-Zuid is terug te voeren op het begijnenhof dat in de vijftiende eeuw bij de Oude Toren lag. De Oude Gracht heette vroeger de 'Dooiegraef' en is een restant van een dode Dommelarm.
Rond 1900 werden door 'Eindhoven Vooruit', een voorloper van een woningcorporatie, twaalf arbeiderswoningen in twee rijen gebouwd. Van buurtvorming was nog geen sprake. De woningen werden gebouwd aan de reeds bestaande radialen.
Vanaf 1920 werd het steeds drukker met bebouwing aan de radialen, terwijl zich daarachter een landelijk gebied uitstrekte met akkers en weiden. De behoefte aan een sterke stedelijke structuur groeide. De architecten Cuypers en Kooken kregen de opdracht een ontwerp voor een stad te maken, oftewel tot het maken van 'een gezonde, mooie, praktisch aangelegde industriestad'.
Belangrijk element voor het ontwerpen van de hele stad Eindhoven was het 'spinnenweb-idee'. Het annexatieproces om tot één sterke gemeente te komen, waarbij de vijf aanliggende dorpen, waaronder Woensel, samen zouden gaan met Eindhoven, was in 1920 al een feit. Woensel werd een buitenwijk van Eindhoven.
In de jaren dertig werd een aantal buurten gebouwd waarin de op Frank Lloyd Wright geïnspireerde architectuur van de twintiger en dertiger jaren herkenbaar aanwezig is. In de Barrier zijn de stedenbouwkundige elementen uit die periode goed te zien: een heldere hoofdstructuur met gesloten bouwblokken, straatgericht wonen, eenheid van architectuur, openbare pleinen en ontmoetingsplekken.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog had met name het Fellenoordgebied met de spoorwegovergang veel te lijden van bombardementen. Dit gebied werd dan ook een belangrijk onderdeel van het wederopbouwplan waarbij voor een goede spoorwegverbinding veel moest worden gesloopt.
In de wederopbouwplannen stond de wijkgedachte centraal. In de jaren zestig en zeventig richtte de aandacht van de gemeente zich vooral op het centrumgebied en de stadsontwikkeling. Daartussen lag een vergeten gebied dat werd gebruikt voor verkeersdoorbraken. Langs de Veldmaarschalk Montgomerylaan en de John F. Kennedylaan ontstond de 'uitvalswegenarchitectuur' met hoge flats. De Ring werd van grote betekenis voor de verbinding met de aanliggende wijken Strijp en Tongelre.
In de jaren negentig ontstond meer visie op de stedenbouwkundige ruimtelijke kwaliteit, waaronder tevens de wens om meer ruimtelijk te gaan verdichten en open plekken in de bebouwde kom te bebouwen. Door de economische welvaart werden eind jaren negentig veel kantoren gebouwd. Ook werd aandacht gevraagd voor een hoogwaardiger architectuur met heldere ontwerpprincipes.
Het plangebied en haar omgeving
In Woensel-Noord is eind jaren '50, begin jaren '60 een zeer groot aantal onbebouwde terreinen gelegen met een zodanige oppervlakte dat hier nieuwe woonwijken met de daarbij behorende voorzieningen tot stand moeten komen die het gezicht van het "nieuwe Eindhoven" moeten gaan vormen. Na het bouwen van 'parochies' ten tijde van de woningnood, werd eind jaren '70 het gebied Achtse Barrier ontwikkeld, gevolgd door Acht en Blixembosch.
Er wordt hoofdzakelijk gewoond in de wijk Achtse Barrier. Verspreid door het gehele gebied liggen enkele andere functies, zoals de winkelvoorzieningen aan het Biarritzplein en de Ardèchelaan, scholen en enkele andere maatschappelijke voorzieningen.
Het gebied wordt omgeven door wegen met een belangrijke verkeersfunctie. Het gaat daarbij om wegen met een bovenlokale en/of wijkontsluitingsfunctie. De woonwijk toont daardoor aan de buitenkant een gesloten karakter. Dat wordt versterkt door het geluidsschermen langs de Huizingalaan en langs een deel van de Boschdijk en de geluidswal langs de A2/A58.
De woonbebouwing bestaat voornamelijk uit grondgebonden laagbouw, bereikbaar vanaf de hoofdwegen via een interne weg in de vorm van een lus, de Franse baan. Binnen deze lus bevinden zich geen doorgaande routes voor het gemotoriseerde verkeer en is de woonbebouwing het meest intensief.
Er zijn relatief weinig meergezinshuizen/appartementen in de wijk. Deze liggen met name nabij de beide buurtcentra. In de noordoosthoek van het plangebied is aan de Brestlaan een woonwagencentrum gesitueerd.
Centraal in het gebied ligt een wijkpark in de vorm van een langgerekte groenzone met een stedelijke waterpartij, welke wordt gevoed door de Ekkersrijt. De aanwezigheid van oude landweggetjes (bijvoorbeeld de Oude Bossche baan) zorgt voor een goede ontsluiting van het plangebied voor het langzaam verkeer.
Bedrijventerrein Achtse Barrier/Heizoom heeft een duidelijke werkgelegenheidsfunctie met enige bovenwijkse voorzieningen. Het bedrijventerrein is in de jaren 70 tot ontwikkeling gekomen. In eerste instantie was uitsluitend het noordelijk deel voor bedrijfsdoeleinden bestemd. Later is dit verder doorgetrokken naar het zuidelijk deel van het plangebied.
De bovenwijkse voorzieningen, brandweer en scholen voor middelbaar onderwijs, zijn in het zuidelijk deel van het plangebied gesitueerd. In dit deel is ook voorzien in kantoorfuncties.
De woonwijk Achtse Barrier wordt omgeven door wegen met een belangrijke verkeersfunctie. Het gaat daarbij om wegen met een bovenlokale en/of wijkontsluitingsfunctie; de Boschdijk aan de westzijde en de Marathonloop aan de zuidzijde van het plangebied. Het plangebied wordt ontsloten via de Fransebaan - de verkeerslus in het gebied Achtse Barrier - die middels de Spaaihoefweg, de Rijssellaan, de Roubaixlaan, Artoislaan en de Montpellierlaan is aangesloten op de omliggende wegenstructuur. De Ambachtsweg vormt de verkeersontsluiting voor het bedrijventerrein. De overige wegen in het plangebied hebben een duidelijk verblijfskarakter. Het totale gebied is 30 kilometer zone. Ten zuiden van het plangebied is voorzien in een ontsluiting voor langzaam verkeer op de Marathonloop.
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Woensel is een van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. De stad Eindhoven is te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. Voor Woensel wordt de scheiding tussen de lobben gevormd door de westelijk en oostelijk gelegen groengebieden die vanuit het buitengebied lopen tot aan De Ring.
De structuur van het stadsdeel Woensel wordt bepaald door de radiale- en tangentstructuur ('rasterstructuur') van Eindhoven. De radialen verdelen Woensel als het ware in 'taartpunten' en worden gevormd door de toegangswegen naar het centrum van Eindhoven zoals de John F. Kennedylaan, de Huizingalaan, Dr. Cuyperslaan en de Boschdijk. De taartpunten worden doorsneden door zogenaamde ringwegen waarvan De Ring de belangrijkste is. De ringwegen verbinden de radiale wegen, die als spaken in een wiel naar het centrum lopen. Belangrijke ringwegen, naast de reeds genoemde Ring, zijn: Marathonloop - Hondsruglaan - Tempellaan en 1e Lieven de Keylaan - Winston Churchilllaan - Sterrenlaan.
De woongebieden die geïnspireerd zijn op de ideeën van het Nieuwe Bouwen zijn veelal in de jaren '60 en '70 gerealiseerd. Kenmerkend voor de opbouw van deze gebieden is de duidelijke functiescheiding tussen wonen, werken, winkelen, groen en verkeer.
In het verkeerssysteem is een duidelijke hiërarchie aanwezig in ontsluitingswegen, woonstraten en autovrije zones. Binnen de gebieden is vaak sprake van strokenverkaveling en hofverkaveling waarbij parkeren wordt geconcentreerd en autovrije woonstraten ontstaan.
De gebouwen en gebouwencomplexen bestaan uit eenvoudige, rechthoekige bouwblokken die als abstracte composities in de open ruimte zijn geplaatst. Herhalingen van gelijke complexen, ook wel 'stempels' genoemd, treden op. Deze stempels zijn veelal opgebouwd uit een mix van verschillende woningtypes zoals vrijstaande woningen, rijenhuizen en flatgebouwen waarbij de hogere bouwmassa's aan de randen zijn geplaatst met laagbouwcomplexen daartussen.
Wijkvoorzieningen zijn geaccentueerd door middel van middelhoogbouw. In de gebieden is veel open ruimte voor verkeer en groen.
De industriële bouwmethoden bepalen het uiterlijk van de architectuur. Soms zijn zelfsgeprefabriceerde bouwdelen en betonskeletten van gebouwen zichtbaar in het ontwerp. Veel rijtjeshuizen zijn voorzien van een langskap en in de vrije sectorclusters zijn vooral semibungalows gebouwd in traditionele stijl vrijstaand, één tot twee bouwlagen met kap. Bij oudere flatgebouwen is veel aandacht besteed aan de plasticiteit van de gevel, detaillering en ornamentering, wat bijvoorbeeld naar voren komt in de uitwerking van portieken, dakranden en balkons.
De groenstructuur van de wijk is een wezenlijk element en wordt bepaald door groene zones, groene aders en solitaire groenelementen. Zij bepalen voor een belangrijk deel de kwaliteit van het woongebied. De groene aders die door het gebied lopen geven een sterke groenimpressie en leggen een ruimtelijke relatie tussen de groene zones en andere groengebieden. Deze groenstructuur wordt aangevuld met solitaire groenelementen zoals groenpleinen en kleine buurtparkjes. Naast de groene hofjes, plantsoenen en groene radialen zijn de kerkhoven, het buurtpark aan de Generaal Marshallweg en de groene inbedding van een aantal woonzorgcentra van eminent belang voor het groene karakter van de wijk Woensel buiten de Ring.
Achtse Barrier
De randen van de wijk Achtse Barrier worden grotendeels bepaald door doorgaande wegen: aan de noordzijde de autosnelweg A58/John F. Kennedylaan, aan de overige zijden respectievelijk de Huizingalaan, de Marathonloop en de Boschdijk.
Kenmerkend voor de stedenbouwkundige structuur is het organiserende principe van het hof en de lus: het hof voor de situering van de woningen, de lus voor de ligging van de wegen. Dit is zichtbaar zowel op het schaalniveau van de directe woonomgeving als op het niveau van de wijk in zijn totale uitleg.
De Fransebaan is de verkeerslus die via vier verbindingen de wijk met haar verkeersranden verbindt en ontsluit. De waterloop Ekkersrijt is ingebed in een parkachtige setting en volgt het tracé van de Oude Bosschebaan met daarin een langzaam-verkeersroute voor voetgangers en fietsers. Deze groenstructuur doorsnijdt de wijk in noord-zuidrichting. Dwars hierop is het Savoiepad de langzaam-verkeersroute die de wijk in oost-west richting doorsnijdt.
De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit twee bouwlagen met veelal een zadeldak, soms een plat dak en op een enkele plek een bouwlaag met plat dak. Gestapelde bouw is met name te vinden nabij de beide buurtcentra. Dit bestaande stedenbouwkundige karakter van de wijk vormt een belangrijke, te handhaven, ruimtelijke kwaliteit.
In het grootste deel van de wijk wordt gewoond. Een in het oog springende karakteristiek hiervan is direct het gevolg van de structuur van lus en hof, namelijk dat het wonen veelal is georiënteerd naar binnen toe (op de hof) en dat de achterkanten (schuren, garages) verschijnen aan de straat die hier (als een lus) omheen ligt. Dit geeft in een aantal gevallen een rommelig en onaantrekkelijk straatbeeld, waar ook nog eens parkeerdruk fors is toegenomen.
In de noordoosthoek van het plangebied ligt een woonwagenterrein (woonwagenlocatie Brestlaan). Aan de Avignonlaan 1 is een school voor voortgezet onderwijs gelegen.
2.3 Projectprofiel
Op het snijpunt van Fransebaan, Groene Long en diverse hoofdroutes voor fietsers en wandelaars ligt het winkelcentrum ‘Ardèchelaan’. Het winkelcentrum is opgebouwd uit dagwinkels en een supermarkt.
Winkelconcept, beeldkwaliteit en uitstraling zijn gedateerd en passen niet meer bij de actuele vraag. De rommelige en inefficiënte stedenbouwkundige samenstelling maken het gebied tot een sociaal onveilige en weinig gastvrije plek. Er is veel verharding en weinig groen(beleving). Achterkanten voor parkeren, vuilcontainers, laden en lossen staan in schril contrast met de verblijfswaarden van de Groene Long.
Flankerend aan het winkelcentrum ligt een gestapeld woongebouw voor senioren. Dit woongebouw Cantershoef keert zich af van het winkelplein door zowel vorm als oriëntatie. Er is mede daardoor nog meer sprake van een achterkantsituatie en weinig sociale controle.
Op wijk- en buurtniveau is aldus behoefte aan een integrale aanpak om te komen tot een nieuw en levendig ‘hart’ voor de Achtse Barrier. Hierbij kunnen drie kaders worden onderscheiden:
- Het winkelconcept dient te worden omgezet en geactualiseerd naar een nieuw en attractief winkelhart op wijkniveau.
- Het ruimtelijk stedenbouwkundig concept kan sterker worden verankerd aan hoofdstructuur en wijkse waarden van de Groene Long en de Fransebaan om aldus de stedenbouwkundige waarde van de locatie te markeren.
- Een toevoeging van wonen gekoppeld aan het winkelhart geeft meer zicht op winkelplein en de Groene Long. Dat heeft een positief effect op de kwaliteit, beleving en authenticiteit van het winkelhart.
Het planconcept bestaat uit drie pijlers:
- Revitalisering van het bestaande winkelcentrum.
- Toevoeging en gevarieerdheid van extra woning- en winkelaanbod.
- Vergroening en kwaliteitsverbetering van het openbare gebied.
De openbare ruimte van het huidige winkelplein wordt opnieuw ingericht. Het versnipperde parkeren wordt geoptimaliseerd en eenduidig gemaakt in ‘eigen parkeerpleinen’ voor de verschillende gebruiksgroepen.
Door de bestaande dagwinkels in een nieuwe winkelformule te koppelen aan de huidige supermarkt komt in het hart van het winkelplein extra ruimte vrij. ‘Voor- achterplein’ worden aan elkaar gekoppeld. Daardoor ontstaat er een open ruimtelijke verankering met de Groene Long en de Ardèchelaan. Toevoeging van extra groen en een heldere organisatie van de parkeerplaatsen voeren tot een attractieve en functionele centrale ruimte zonder achterkanten.
Ook ter plaatse van Cantershoef wordt ruimte gemaakt. Door onttrekking van het lage haakse bouwblok met 14 woningen en de ontmoetingsruimte, kan het plein worden verruimd en kan een nieuw pleinwand met woningen en winkels worden samengesteld. Daarmee kan een nieuw passend winkelaanbod met discounter en drogist worden toegevoegd. Aan het water komt een nieuwe ontmoetingsruimte met terras voor de bewoners (en hun bezoekers). Het wonen concentreert zich aan plein en het water. Aan bestaand Cantershoef wordt een nieuw woongebouw gekoppeld. In het hart van alle gebouwen bevinden zich de bergingen en de opslag. Zo zijn alle gevelwanden voorkanten geworden.
In de toekomstige situatie omvat de woonfunctie 55 bestaande woningen en 112 nieuwe gestapelde woningen in de vorm van een hoogteaccent. In overleg met de gemeente - en in de anterieure overeenkomst concreet vastgelegd - is een woonprogramma gedefinieerd op basis van het vastgestelde woningbouwoffensief van de gemeente Eindhoven. Er zullen 40 appartementen in de sociale huur, 40 appartementen in de categorie "Middenhuur laag" en 32 appartementen in de categorie "Middenhuur hoog" worden toegevoegd en 14 bestaande woningen zullen worden geamoveerd.
De detailhandel wordt gesitueerd in het bestaande winkelcentrum en een nieuw te realiseren (Lidl) winkel aan de overzijde van het middengebied. In totaal is sprake van een toename van circa 1.550 m² aan detailhandel. Tevens wordt voorzien in parkeergelegenheid zoals nader in paragraaf 3.7. beschreven.
Diverse stedenbouwkundige studies zijn gedaan om het gewenste programma voor wonen, winkelen, parkeren en groen op een afgewogen wijze bij elkaar te brengen. Belangrijk is om een graduele aansluiting te krijgen die passend is bij zowel het grondgebonden wonen, alsook het hoge gestapelde gebouw van Cantershoef. Gekozen is voor een trapsgewijze opbouw van bouwvolumes, die aansluit bij de omgeving. Aan de Ardèchelaan is het volume afgestemd op de woonstraten met laagbouw. Aan het winkelplein is ruimte voor een gebouwvolume dat aansluit bij Cantershoef. Het vergroot de levendigheid en sociale interactie met het plein. In het parkachtige gebied van de Groene Long is de meeste ruimte en openheid. Daar kan een hoogte accent worden geplaatst zonder hinderlijk te zijn voor het bestaande wonen. Het accent markeert bovendien het hart van de wijk.
Zo ontstaan drie verschillende bouwhoogten in het planconcept. De (verhoogde) plint van de bebouwing wordt voornamelijk gebruikt voor winkels en toegangen naar de woningen. Op het tweede niveau komt een nieuw woongebouw van 4 bouwlagen. Door dit gebouw van een corridorontsluiting te voorzien worden de woningen intern ontsloten en ontstaat een alzijdig gebouw met louter voorkanten en veel ‘ogen en oren’. Een gezamenlijke daktuin en een parkeerdek verbinden oud- en nieuw Cantershoef. Het hoogteaccent van de woontoren vormt het derde niveau. Door de lichte uitkraging en de insnoering van het bouwvolume wordt gespeeld met de rankheid en oriëntatie van het gebouw. De gebouwhoogten variëren daarmee tussen 6 meter tot 45 meter hoog.
Stedenbouwkundig zijn twee combinatiegebouwen te onderscheiden. De bestaande supermarkt (Jan Linders) wordt ter plaatse van de kassazone gekoppeld aan een overdekte passage en dagwinkels. Deze supermarkt is intern al recent aangepakt en opnieuw ingericht. Een nieuwe gevel voor het totale gebouw zorgt ook aan het exterieur voor een upgrade.
Het andere combinatiegebouw is gekoppeld aan het bestaande Cantershoef. Het gebouw bestaat uit een commerciële - c.q. gemengde plint met daarboven parkeren.
De nieuwbouw en bestaande bouw bieden een variatie aan wooneenheden met verschillende oriëntaties op de omgeving. Een fietsenberging in de plint wordt verbonden met Cantershoef. Het bestaande bergingenblok van Cantershoef blijft behouden.
In de plint wordt voorzien in een ontmoetingsruimte met terras, welke is bedoeld voor de bewoners (van de nieuwe appartementen en Cantershoef) en hun bezoek. De ontmoetingsruimte wordt geplaatst aan het water. Het terras van de ontmoetingsruimte geeft een verblijfsplaats aan het water en zorgt voor reuring in de avonduren.
De nieuwbouw en bestaande bouw bieden een variatie aan wooneenheden met verschillende oriëntaties op de omgeving. De woningen van de nieuwbouw zijn gericht op de sociale en midden huur. Totaal komen er 112 nieuwe woningen.
Er zijn drie categorieën woningen: type S, M en L. Door de oriëntatie en ligging in het gebouw ontstaan verschillen en variaties binnen elk woningtype:
- 40 stuks woningtype S – tweekamer appartement van ± 50 m2, sociale huur.
- 40 stuks woningtype M – tweekamer appartement van ± 60 m2, middenhuur laag.
- 32 stuks woningtype L – driekamer appartement van ± 70 m2, middenhuur hoog.
De woningen worden duurzaam volgens de meest actuele normen gerealiseerd. In de uitwerking van de woningplattegronden wordt extra rekening gehouden met de wensen van een ‘minder-mobiele’ doelgroep.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden opgenomen waar bij de realisatie van het bestemmingsplan rekening mee dient te worden gehouden. De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk een complete samenvatting te geven van het beleid. Uitsluitend de meest relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Niet-ruimtelijk beleid is per onderwerp apart in dit hoofdstuk opgenomen. Het beleid dat gericht is op verschillende milieu- en andere planologische aspecten wordt toegelicht in de milieuparagraaf. Beleid met betrekking tot het aspect water wordt beschreven in de waterparagraaf.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
3.2.2 Duurzaamheidsladder
Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6. lid 2 Bro gewijzigd en komen te luiden als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
De volgende stappen dienen doorlopen te worden:
- Uitgangspunten vaststellen: Wat zal met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- Afweging locatiekeuze: valt het bestemmingsplan binnen of buiten bestaand stedelijk gebied.
- Beschrijving van de behoefte: voorzien de diverse functies die het plan mogelijk maakt in een behoefte.
Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Algemeen
De eerste vraag die aan de orde blijft, is - op basis van planvergelijking - of het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is van belang wat het voorgaande bestemmingsplan aan ruimtelijke mogelijkheden bood en in hoeverre het nieuwe bestemmingsplan hierop een toevoeging of wijziging mogelijk maakt.
In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Als een bestemmingsplan voorziet in functiewijziging en nieuwbouw van een zekere omvang dan is in beginsel sprake van een “stedelijke ontwikkeling” als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Consequentie daarvan is dat dan de plantoelichting een verantwoording aan de Ladder moet bevatten (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen “sec” die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling. In dat geval hoeft de Ladder niet te worden toegepast.
Het bestemmingsplan voorziet in invulling van een locatie met gestapelde woonbebouwing en detailhandel in de vorm van de herontwikkeling van een bestaand winkelcentrum, deels in een nieuw vorm te geven winkelcentrum en deels in de plint behorende bij de nieuwe woonbebouwing. Het plan is gelegen op een binnenstedelijke locatie.
Wonen
De bestemming wonen was in het plangebied voorhanden. Voor een woningbouwlocatie volgt uit de jurisprudentie dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De hoeveelheid woningen neemt met 98 stuks toe, zodat op basis van geldende jurisprudentie op dit onderdeel zeker sprake is van een ontwikkeling die de grens van een kleinschalige ontwikkeling overstijgt en aldus een stedelijke ontwikkeling vormt als hier bedoeld. Aldus is een laddertoets aan de orde ten aanzien van de functie “wonen”.
Overige functies
Dit plan voorziet verder in circa 1.550 m2 b.v.o. aan extra detailhandel. Voor andere stedelijke ontwikkelingen, niet zijnde woningbouw blijkt uit vaste jurisprudentie, dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Dit betekent dat dit bestemmingsplan ook voor wat betreft de overige functies een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt en dat de locatiekeuze gemotiveerd moet worden en dat een beschrijving van de behoefte nodig is.
Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden of deze behoefte niet in stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Daarom is het van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen. In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd:
‘Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
Dit plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven. Zoals in deze toelichting beschreven kiest de gemeente voor toevoeging van gestapelde woningbouw op deze locatie om hiermee te komen tot opwaardering van de locatie en afronding van een bestaand woonmilieu. Op basis van vaste jurisprudentie hoeft de gemeente - indien een behoefte bestaat waarin kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied - te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente of de regio in deze behoefte zou kunnen worden voorzien.
Ad 3. Beschrijving van de behoefte
Kwantitatief
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 112 woningen (appartementen) mogelijk, waarvoor 14 woningen moeten worden geamoveerd.
Voor de beschrijving van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de nieuwe woningen wordt verwezen naar de paragraaf 3.5. Volkshuisvesting met de sub paragrafen “regionaal beleid” en “gemeentelijk beleid”.
Detailhandel
De bij vaststelling bestemmingsplan aanwezige winkelfunctie omvat 1.840 m2 bestaande supermarkt en 1.230 m2 overige winkels, derhalve in totaal circa 3.050 m2 bedrijfsoppervlak detailhandel.
De nieuwe winkelfunctie omvat 1.540 m2 bestaande supermarkt, 1.880 m2 nieuwe supermarkt (exclusief inpandige laad- en los (docking) en hellingbaan tbv bereiken parkeerdek) en 1.170 m2 overige winkels (dagwinkels 720 m2 en retail 450 m2), zijnde in totaal circa 4.600 m2 bedrijfsvloeroppervlak detailhandel. Aldus is sprake van een toename van 1.550 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak.
In het vigerende bestemmingsplan is binnen de gebruiksfunctie “detailhandel” (bestemming "Centrum") geen onderscheid gemaakt tussen reguliere detailhandel en supermarkten. Dit onderscheid wordt thans wel gemaakt door de supermarktfunctie in het plangebied te beperken tot in totaal maximaal 3.500 m2 bedrijfsvloeroppervlak supermarkt binnen 4.600 m2 aan detailhandelsruimte.
Aldus is op basis van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ook wat betreft de detailhandelsfuncties in het plangebied sprake van een stedelijke ontwikkeling stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2. Bro en is een laddertoets aan de orde ten aanzien van de functie “detailhandel”. Deze is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Hieruit blijkt dat de detailhandel in het plangebied voorziet in een behoefte die passend is in het plangebied c.q. het bestaande stedelijk gebied en niet leidt tot onevenredige c.q. onaanvaardbare effecten. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat deze functie ter plaatse toelaatbaar is.
3.2.3 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- Duurzaam economisch groeipotentieel.
- Sterke en gezonde steden en regio’s.
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen, waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
De 380 KV-hoogspanningsleiding is niet in het plangebied gelegen. Ook valt het plangebied niet in het NNB.
3.2.5 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied is het obstakelbeheergebied van militair luchtvaartterrein Vliegbasis Eindhoven relevant. Dit gebied is op onderstaande kaart aangegeven. De kaart behoort bij de Rarro.
3.2.6 Luchthavenbesluit
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden (openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximum aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar) en het beperkingengebied vastgelegd. Voor dit bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
- de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer. Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
- de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
- het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van luchthaven Eindhoven. Wel is het plangebied gelegen binnen het obstakelbeheergebied en vogelbeheersgebied van de luchthaven.
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 meter boven NAP). Het plangebied ligt niet binnen deze funnel.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een obstakelvrije zone van 45 meter hoog met een straal van 4 km rond de landingsbaan. De hoogte van deze obstakelvrije zone is gerelateerd aan de ligging van de start en landingsbaan ten opzichte van NAP. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog. Het bestemmingsplan laat geen bouwhoogte hoger dan 45 meter toe.
Het obstakelbeheergebied voor de vliegfunnels en IHCS
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Het plangebied ligt binnen het ILS-verstoringsgebied en mag obstakels voor het vliegverkeer bevatten welke hoger zijn dan 75 meter t.o.v. NAP. Het bestemmingsplan dergelijke bouwhoogtes niet toe, waardoor het voorgenomen plan geen verstoring kan opleveren voor de ILS.
Kaart ILS-verstoringsgebied
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
- oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
- natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
- vishouderijen met extramurale bassins;
- extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
- afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Kaart Vogelbeheersgebied
Geen van deze categorieën wordt binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het planvoornemen vormt dan ook geen belemmering voor het vogelbeheersgebied van luchthaven Eindhoven.
3.2.7 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
- een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte (45 meter) geen consequenties.
Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. In onderhavig plangebied is geen bebouwing hoger dan 45 meter toegestaan.
Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Outer-horizontal
Met de “outer-horizontal” moet rekening worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hoge objecten door de “outer-horizontal” kunnen leiden tot aanpassing van de vliegprocedures wat het, bijvoorbeeld, minder goed mogelijk maakt om het vliegverkeer van- en naar Eindhoven te spreiden. Deze “outer-horizontal” heeft een radius van 15 km rondom het midden van de start- en landingsbaan en ligt op een hoogte van 150 meter boven maaiveld (gerelateerd aan de baan). Objecten hoger dan 150 meter zijn toelaatbaar indien aangetoond is dat deze geen impact hebben op het vliegverkeer. Op de hieronder ingevoegde kaart is aangegeven binnen welke gebieden hoogbouw/windturbines kansrijk (=groen gekleurd), kansarm (= oranje gekleurd) of onmogelijk (= rood gekleurd) zijn. In de oranje gekleurde gebieden kan vooraf advies worden gevraagd bij de luchtverkeersleiding van de vliegbasis of de hoogbouw/winturbines op die locatie mogelijk worden geacht.
Uitsnede uit kaart Outer horizontals luchthavens Oost Brabant. Oranje= gebied kansarm voor hoge obstakels. Groen= gebied kansrijk voor hoge obstakels. Rood= gebied ongeschikt voor hoge obstakels
Het plangebied is gelegen binnen het rood gekleurd gebied, waardoor het plangebied ongeschikt is voor hoge obstakels. In dit plan worden geen objecten > 150 meter mogelijk gemaakt (maximale bouwhoogte binnen het plangebied is 45 meter). De outer-horizontal is daarom niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.2.8 Conclusies Rijksbeleid
Het bestemmingsplan voorziet in een transformatie van een binnenstedelijke locatie met toevoeging van enkele winkels en een woontoren in binnenstedelijk gebied, conflicteert niet met nationale belangen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan artikel 3.1.6. lid 2 Bro.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden (hierna: Structuurvisie). Deze Structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De Structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter-)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter-)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking Structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Toetsing
Op basis van de Structuurvisie is onderhavig plangebied gelegen in de stedelijke structuur (zijn de steden en dorpen in Noord-Brabant), en in het stedelijk concentratiegebied (waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen).
In de stedelijke structuur beoogd de provincie het volgende te bereiken:
- concentratie van verstedelijking;
- zorgvuldig ruimtegebruik;
- meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
- betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
- versterking van de economische kennisclusters.
Het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking vangt de groei van de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte op. Naar huidige inzichten - met het perspectief tot 2025 en een doorkijk naar 2040 - is in het stedelijk concentratiegebied (inclusief de zoekgebieden voor verstedelijking) voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Onderhavig plan maakt de realisatie van diverse gestapelde woningen, detailhandel en enkele overige functies op de begane grond mogelijk. Deze planontwikkeling past in de doelstellingen van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Door deze ontwikkeling wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan het binnenstedelijke woon-, werk-, en leefmilieu.
3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant
Tegelijkertijd met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is de omgevingsverordening Noord-Brabant in werking getreden. Daarmee is ook de tot dan geldende interim omgevingsverordening vervallen. In de omgevingsverordening Noord-Brabant worden, in tegenstelling tot de interim omgevingsverordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De regels in de interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt voor de omgevingsverordening Noord-Brabant. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de interim omgevingsverordening zijn:
- Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
- Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
- De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
- De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
- Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.
In de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan is uitvoerig op de interim omgevingsverordening ingegaan met betrekking tot dit plangebied. Gelet hierop en gelet op het feit dat in de omgevingsverordening Noord-Brabant geen wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de Interim Omgevingsverordening die relevant zijn voor dit plangebied, is de paragraaf 'Interim omgevingsverordening' gehandhaafd.
3.3.4 Interim omgevingsverordening
De meest recente versie van de Interim omgevingsverordening is op 11 maart 2022 vastgesteld door Provinciale Staten. De Interim omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen:
- provinciale milieuverordening
- verordenring natuurbescherming
- verordening ontgrondingen
- verordening ruimte
- verordening water
- verordening wegen
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren. Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
De toedeling van functies
Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 woningen toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen:
Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnenStedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Dit bestemmingsplan past- zoals in deze toelichting in diverse paragrafen beschreven – binnen artikel 3.42 van de Interim omgevingsverordening.
De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Uit artikel 3.5 komt naar voren dat aan een drietal aspecten getoetst moet worden om een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving te waarborgen. Dit zijn de aspecten zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6), de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7) en meerwaardecreatie (artikel 3.8).
Zorgvuldig ruimtegebruik
Onderhavig planvoornemen betreft de afronding van een voornamelijk woonomgeving binnen het stedelijke concentratiegebied. Binnen het planvoornemen wordt een zorgvuldig ruimtegebruik verkregen door te komen tot gestapelde woonbebouwing waarmee tot woonruimte wordt gekomen binnen de kern van Eindhoven.
Toepassing van de lagenbenadering
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:
- de ondergrond; zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- de netwerklaag; zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
- de bovenste laag; zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een wijziging in de eerste twee lagen. Desalniettemin treedt er wel een verandering op in de derde laag. Doordat er een ontwikkeling plaatsvindt, waarbij een woongebouw en commerciële functies worden gerealiseerd, zorgt dit gedeeltelijk voor de verandering van de functie. Deze functies dragen bij aan het woon- en leefklimaat van Eindhoven. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.
Meerwaardecreatie
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
- de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
- de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
Onderhavig planvoornemen zorgt voor diverse sociaaleconomische meerwaardecreaties. Allereerst wordt gekomen tot verbetering van een reeds gerealiseerde ontwikkeling ter plaatse. Daarnaast leidt de ingebruikname van de woningen tot uitgaven binnen de directe omgeving, wat de economische positie van dit gedeelte van Eindhoven ten goede komt.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
- economische wereldspeler;
- gezonde en toekomstbestendige stad;
- een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
- een authentieke stad met sterke gebieden.
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
- Werken aan een gezonde groei van de stad.
- Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum.
- Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit.
- Werken aan een duurzame en concurrerende economie.
- Werken aan de energietransitie van de stad.
- Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid.
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Toetsing
Dit bestemmingsplan voorziet in revitalisering van het plaatselijke winkelcentrum en de realisatie van 112 nieuwe appartementen, waarbij veel aandacht is voor kwaliteit en duurzaamheid. De nieuwe appartementen betreffen sociale huurwoningen (36%) en huurwoningen in het middenhuursegment (64%). Naar dit type woningen is veel vraag. Hiermee geeft dit plan invulling aan de ambities die zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie.
3.4.2 Beleidsregel 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' en Parapluplan waterberging
Beleidsregel ‘Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen’
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. De beleidsregel Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen’ biedt daar concrete handvaten voor. De beleidsregel is een uitwerking van het vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en het vastgestelde Klimaatplan 2016-2020, met de ambitie om in 2020 als gemeente klimaatrobuust te handelen en in 2050 als stad klimaatrobuust te zijn.
De beleidsregel zorgt er voor dat gemeente Eindhoven per direct klimaatrobuust handelt bij het ontwerp, de inrichting en de realisatie van projecten en dit ook bij private partijen afdwingt per 2019. Dat doet de gemeente met privaatrechtelijke grond- en vastgoedtransacties en publiekrechtelijk middels het opnemen van de beleidsregel in nieuwe en gewijzigde bestemmingsplannen (en omgevingsplannen). Daarbij wordt getoetst aan de criteria voor klimaatrobuustheid, zoals opgenomen in de bijlagen van de beleidsregel. Het uitgangspunt van deze criteria is het voorkomen van wateroverlast, droogte en hittestress door de voorkeursvolgorde “vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater” te hanteren. Groene maatregelen dragen daar aan bij en voorkomen tevens hittestress.
Concreet bestaat de beleidsregel uit:
- De klimaatadaptatie labels worden het nieuwe monitoringsinstrument om inzichtelijk te maken hoe ver de gemeente is verwijderd van de ambitie om in 2050 als gehele stad klimaatrobuust ingericht te zijn. Daarbij wordt op buurtniveau gevisualiseerd wat het risico op wateroverlast, droogte en hittestress is en op straatniveau in hoeverre de openbare ruimte klimaatrobuust is ingericht.
- Een nieuwe (her)inrichting van een straat of ruimtelijke ontwikkeling in de openbare ruimte voldoet minimaal aan label B, op basis van de uitgangspunten. Label A behalen is optioneel. De programmaleider Water kan daar beargumenteerd van afwijken, als:
- andere maatschappelijke belangen zwaarder wegen en we de risico's en schade die daardoor ontstaan accepteren. In dit geval is het wel vereist dat de nieuwe (her)inrichting of ruimtelijke ontwikkeling minimaal 1 label beter scoort dan de uitgangssituatie;
- als het doelmatiger is de klimaatadaptatie opgave voor deze ontwikkeling in het omliggende gebied op te vangen. In dit geval is het wel vereist dat de nieuwe (her)inrichting of ruimtelijke ontwikkeling minimaal 1 label beter scoort dan de uitgangssituatie. Daarnaast moet de compenserende maatregel maximaal 3 jaar na deze afweging gerealiseerd kunnen zijn.
- Conform het Klimaatplan 2016-2020 is de gehele stad in 2050 klimaatrobuuster, dus ook een groot deel van de private ruimte moet dan klimaatrobuust zijn. Zodra de gemeente Eindhoven in de juridische positie is om eisen te stellen aan klimaatrobuustheid zal ze dat dan ook doen bij inwerking treden van het GRP 2019-2022. Dit geldt:
- Bij bouwaanvragen die het bodem- en watersysteem kunnen beïnvloeden en nieuwe of gewijzigde bestemmingsplannen (en omgevingsplannen);
- Bij initiatieven waarin de gemeente een grondpositie heeft, wordt het instrumentarium van de Nota Grondbeleid 2017-2021 ´Koersen op Waarden' gebruikt om klimaatrobuustheid als harde randvoorwaarde te stellen. Deze nota geeft aan dat duurzaamheid één van de vier centrale waarden is in het grondbeleid.
- Uitzondering op regel 3, waarbij de gemeente geen aanvullende eisen aan klimaatrobuustheid kan stellen, zijn:
- Initiatieven die passen binnen geldende bestemmingsplannen.
- In het geval dat er al afspraken zijn gemaakt en/of vergunningen zijn verstrekt. Samenhangend met het beginsel van behoorlijk bestuur worden verleende vergunningen gerespecteerd.
- Bijzondere situaties, zoals verbouwingen van monumenten, om maatschappelijke desinvestering te voorkomen.
- De Prestatieafspraken met de Woningbouwcorporaties worden ingezet om bij nieuwbouw en verbouwing in de sociale woningbouw klimaatrobuustere woningen en percelen te realiseren conform bijlage 1 van deze beleidsregel.
- Als er geen gemeentelijke grondpositie is en het klimaatrobuust bouwen niet in strijd is met het bestemmingsplan, zal de gemeente de initiatiefnemer stimuleren tot klimaatrobuust bouwen door middel van goede agrumenten.
De nieuwe woongebouwen zullen gasloos worden uitgevoerd en zijn daarnaast klimaatrobuust. Daarnaast spant initiatiefnemer zich in zoveel mogelijk waarde te bieden op de overige duurzaamheidsambities van de gemeente Eindhoven. In afstemming met de gemeente zorgt initiatiefnemer ervoor dat duurzaamheidsmaatregelen geïmplementeerd worden bij de verdere planontwikkeling en realisatie (waaronder aardgasloos bouwen, CO2-vermindering, energieneutraliteit).
Paraplubestemmingsplan waterberging 2020
De gemeente heeft voor haar gehele grondgebied een integrale, regeling in voorbereiding. Daartoe is het 'Paraplubestemmingsplan waterberging 2020' inmiddels vastgesteld. Het parapluplan zal worden geïncorporeerd in onderhavige bestemmingsplan.
In dat parapluplan wordt geregeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen vast dient te staan dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode kan worden gewijzigd en aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende bijdrage aan de klimaatbestendigheid. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Toetsing
In het bouwplan wordt rekening gehouden met de verschillende van toepassing zijnde eisen en maatregelen, zodat wordt voldaan aan het paraplubestemmingsplan en de beleidsregel. In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is hiertoe een borging opgenomen.
3.5 Volkshuisvesting
3.5.1 Regionaal beleid
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 112 woningen (appartementen) mogelijk, waarvoor 14 woningen worden geamoveerd. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.
Afsprakenkader wonen SGE 2022
Het afsprakenkader geeft aan hoe de negen SGE gemeenten omgaan met de afstemming van woningbouwplannen. Het biedt kwantitatieve en kwalitatieve kaders voor de komende jaren. Onze gezamenlijke opgave is om veel en snel nieuwe woningen te bouwen en deze groei in goede banen te leiden vanuit een scherp kwaliteitsbesef. We maken dus in het Stedelijk Gebied Eindhoven een schaalsprong in de woningbouwopgave. Met dit afsprakenkader waarborgen we daarbij de kwaliteit, betaalbaarheid, innovatie, diversiteit en duurzaamheid. En behouden we onze specifieke woon- en leefkwaliteit in deze regio, de unieke schakering van woonmilieus variërend van hoogstedelijk tot landelijk, tussen prachtige natuurlijke en recreatieve groen-blauwe landschappen oftewel onze 'City of Villages'.
We richten ons bij de woningbouwopgave op inbreiding en transformatie. Dit is in lijn met het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Uit de inventarisatie van plancapaciteit en woningbehoefte blijkt dat er, op de eerder afgesproken negen majeure locaties en de twee recent aangewezen locaties De Kemmer (Oirschot) en Castiliëlaan (Eindhoven) na, geen noodzaak is voor en geen behoefte is aan nieuwe grootschalige uitbreidingslocaties.
Voor nieuwe uitbreidingslocaties geldt daarom nog steeds het uitgangspunt: 'Nee, tenzij…'. Uitbreiden kan alleen onder de volgende voorwaarden:
- Er is sprake van een ontwikkeling die qua aard en schaal past op de locatie.
- De ontwikkeling zorgt voor een duurzame afronding van het stedelijk gebied.
- Hierbij is kwalitatieve landschappelijke aansluiting/ inpassing leidend.
Daarnaast:
- Monitoren we de woningmarkt voortdurend. Als veranderende prognoses erop wijzen dat wel grootschalige uitbreidingslocaties nodig zijn om te voorzien in de regionale kwalitatieve of kwantitatieve woningbehoefte (Laddertoets), zal herijking van dit afsprakenkader nodig zijn.
- Toetsen we woningbouwplannen aan de 7 Brainport Principes om de kwaliteit hoog te houden. Dit zijn: 1. Koesteren van Identiteit; 2. Ruimte voor Innovatie; 3. Invloed voor bewoners; 4. Vraaggericht ontwikkelen; 5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus: de wauw-factor; 6. Benutting regionaal schaalniveau; 7. Gezonde verstedelijking.
- Laten we ons inspireren door de SGE-woningmarkt aquarel: De aquarel (voorheen 'kwadrantenbenadering') inspireert ons om met woningbouwprojecten aan te sluiten bij het karakter en de unieke kwaliteiten van het gebied. Zo creëren we diversiteit en kwalitatieve samenhang in woonmilieus in plaats van eenheidsworst.
Woondeal 2023
Op 9 maart 2023 is de Woondeal Zuidoost-Brabant getekend. Rijk, Provincie, MRE gemeenten en woningcorporaties starten hiermee een langjarige samenwerking om de woningbouwproductie in onze regio te vergroten. De regio Zuidoost-Brabant staat voor de opgave om minimaal 45.000 woningen toe te voegen in de periode 2022 t/m 2030. Een gigantische opgave waar Rijk, Provincie Noord-Brabant, regiogemeenten en corporaties zich gezamenlijk voor gaan inzetten. In de Woondeal maken we afspraken over ieders rol en bijdrage aan deze opgave. De gemeente Eindhoven staat in de periode van 2022 t/m 2030 voor 19.885 woningen aan de lat.
Om aan te sluiten bij de grote behoefte aan betaalbare woningen streven we ernaar dat twee derde van de nieuwe woningen betaalbaar zijn: op landelijk, provinciaal en regionaal niveau. Regionaal spreken we af dat nieuwe projecten (gemiddeld) uit minimaal 30% sociale huur, minimaal 16% middenhuur en minimaal 20% betaalbare koopwoningen bestaan. Het minimum van 30% sociale huur en totaal tweederde betaalbaar in de nieuwbouwopgave geldt voor elke gemeente. Het lokale woonprogramma van gemeente Eindhoven voldoet aan deze voorwaarde en blijft daarmee leidend.
Met de woondeals nemen we samen de regie op de volkshuisvesting.
Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven 2019
In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio.
Afsprakenkader Wonen 2021 ‘Bouwen aan de toekomst’
Meest recent is het regionale Afsprakenkader Wonen 2021 ‘Bouwen aan de toekomst’, zoals beschreven in onderstaande passage:
De druk op de woningmarkt is de afgelopen jaren snel toegenomen. Er is sprake van een overspannen woningmarkt met flinke woningtekorten. De woningbouwafspraken die in 2017 tussen de gemeenten zijn gemaakt en vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen zijn daarom geactualiseerd. “In het nieuwe Afsprakenkader Wonen ‘Bouwen aan de toekomst’ zijn huidige en nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Met dit Afsprakenkader wordt vooruit gekeken naar de periode tot 2040; de periode waarover in de Woondeal, de regionale Visie op Wonen en het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) afspraken zijn gemaakt. Daarnaast verhoogt afstemming de kwaliteit van plannen, zonder het planvormingsproces negatief te beïnvloeden. De gezamenlijke monitoring van woningbouwplannen geeft inzicht in het speelveld van wonen in de regio en dat is belangrijk om te kunnen sturen op de woningbouw”.
De ambitie is om tot 2040 ca. 62.000 nieuwe woningen bij te bouwen om aan de dringende vraag naar woningen te voldoen. In het nieuwe Afsprakenkader ligt de focus op het versnellen van de woningbouw. Zo zijn er meer plannen dan de gezamenlijke ambitie omdat er rekening gehouden wordt met vertraging en planuitval. Door meer te plannen kunnen er uiteindelijk voldoende woningen gebouwd worden. De focus van de gemeenten blijft liggen op inbreiding en het realiseren van de eerder afgesproken majeure locaties. Omdat er voldoende planvoorraad is, is het uitvoeren van de plannen om te komen tot meer voordeuren belangrijker dan het opvoeren van nieuwe plannen. De gemeenten vinden kwaliteit belangrijk en werken daarom aan de hand van de zogenoemde Brainport Principes waarop plannen worden getoetst op o.a. duurzaamheid, participatie, aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus en innovatie.
Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021
In 2020 hebben de gemeenten in het SGE gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.
Kwantitatieve opgave
In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.
In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.
Kwalitatieve opgave
Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.
Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.
De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.
Specifieke doelgroepen
De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extra muraliseringbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.
Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.
De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.
In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.
Beoordeling plan
Deze ontwikkeling voorziet in maximaal 112 nieuwe woningen (appartementen), passend binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Daarnaast betreft de locatie een inbreiding en herstructurering binnen het ‘bestaand stedelijk gebied’ zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
Het voorliggende initiatief past binnen de regionale woningbouwafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende is aangetoond. Het plan voldoet hiermee eveneens aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.5.2 Lokaal beleid
Woonvisie 2015
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Eindhoven de Woonvisie 2015 vastgesteld. De woonvisie geeft inzicht in de gemeentelijke ambities op het gebied van bouwen en wonen en steunt op drie pijlers: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stad en als innovatieve stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft.
Solidaire stad
De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.
Innovatieve stad
De gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand vastgoed. Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens met een hoger inkomen.
Woonprogramma Eindhoven 2021-2025
Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving.
De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:
- forse groei van de woningvoorraad (binnen én buiten de ring) om de grote groei van woningen te kunnen opvangen;
- een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden;
- voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.
Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2024-2025 de onderstaande differentiatie leidend:
Categorie | Prijspeil 2024 | Aandeel in nieuwbouwprogramma | Doelgroepen die we hiermee bedienen |
Sociale huur | < €879,66 | 30% | Starters (jongeren), gezinnen met lagere inkomens, doorstromers uit studentenkamers |
Middenhuur | €879,66 - €1.123,13 | 15% | Internationals, doorstromers uit sociale huur (scheefwoners), welgestelde ouderen. |
Dure huur | > € 1.123,13 | 0% | Internationals, welgestelde ouderen. |
Sociale koop | < € 230.000 | 20% | Starters (jongeren) startende gezinnen. |
Middeldure koop laag Middeldure koop hoog | €230.000 - €275.000 €275.000 - €390.000 | 20% | Starters (jongeren), gezinnen (jonge en oudere), doorstromers uit sociale huur/koop, blijvende internationals. |
Dure koop | > €390.000 | 15% | Doorstromers uit de koop, blijvende internationals |
TOTAAL | 100% |
Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied.
3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing
Op 24 mei 2022 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing 2021' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
Wettelijk en beleidsmatig kader
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.
De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
Toetsing
Uitsnede Archeologische verwachtingen- en waardenkaart 2022
Binnen de grenzen van het bestemmingsplangebied geldt grotendeels "geen archeologische verwachting" (het witte deel op bovenstaande kaart). Voor dit deel van het plangebied geldt dat de archeologie verdwenen of diepgaand verstoord is door ontgronding, nieuwbouw, ondergrondse leidingen, sanering of opgravingen. Omdat hier ten aanzien van archeologie niets te verwachten is, is voor dit deel van het plangebied geen dubbelbestemming ten behoeve van bescherming van archeologische waarden opgenomen.
Het rood gekleurde deel van het plangebied is aangemerkt als "Terrein van archeologische waarde" (categorie 3). Hiertoe behoren die delen van de gemeente waar op basis van óf de bekende archeologische waarnemingen en/of de bekende historische gegevens (vrijwel) vaststaat dat hier belangrijke archeologische resten in de grond zitten. Archeologisch (voor)onderzoek is verplicht bij initiatieven met een bodemverstoring over een oppervlak groter dan 50 m² én dieper dan 0,3 m beneden maaiveld. Is de oppervlakte óf diepte van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de herontwikkeling kleiner dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek niet nodig.
Het paars gekleurde deel van het plangebied is aangemerkt als "Hoge archeologische verwachting Historische kern" (categorie 4). De historisch bekende erven en gehuchten zijn overgenomen van de kadasterkaart van 1832. In de randzone van deze bekende bebouwing is naar alle waarschijnlijkheid sprake van activiteitenzones die samenhangen met deze historisch bekende bewoning. Hieronder vallen verder ook de crashsites van vliegtuigwrakken en de terreinen waar een complex aan sporen uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig kunnen zijn. Archeologisch (voor)onderzoek is verplicht bij initiatieven met een bodemverstoring over een oppervlak groter dan 100 m² én dieper dan 0,3 m beneden maaiveld. Is de oppervlakte óf diepte van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de herontwikkeling kleiner dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek niet nodig.
Meldingsplicht toevalsvondsten
Dat het plangebied voor een groot deel geen archeologische waarde of verwachting heeft, betekent niet dat er geen archeologische resten kunnen worden aangetroffen.
Er geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten (vondsten, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
3.6.2 Cultuurhistorische waarden
Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.
Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig, zoals deze op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Eindhoven zijn weergegeven. In het plangebied en haar directe omgeving komen geen gemeentelijke of Rijksmonumenten voor.
3.7 Verkeer En Parkeren
3.7.1 Eindhoven op weg
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is op 19 november 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt dan ook het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven.
Autoverkeer
Onderdeel van de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is de herziening van de wegencategorisering. Voor de ordening van wegen gericht op een doelmatig én duurzaam veilig gebruik is het stedelijk wegennet binnen de bebouwde kom ingedeeld in drie categorieën, te weten:
- Gebiedsontsluitingswegen: de lokale hoofdwegen, 50 km/u, 70 km/u
- Buurt-/wijkontsluitingswegen: de verzamelwegen binnen een buurt of wijk: 30km/u of 50 km/u. Het te kiezen snelheidsregime voor deze wegen is afhankelijk van het verkeersgebruik, het wegprofiel en de omgeving en de mogelijkheden dit in de gewenste richting te beïnvloeden.
- Erftoegangswegen: overige wegen, 30 km/u.
Het plangebied is gelegen aan uitsluitend wegen met een snelheidsregiem van 30 km/uur.
Fietsvervoer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat 3 soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes.
Op een primaire fietsroute moet een fietser in principe non-stop en comfortabel kunnen fietsen. Voor deze routes gelden hoge kwaliteitseisen zoals brede, vrijliggende fietspaden in asfalt en voorrang op het kruisend verkeer. De secundaire fietsroutes hebben geen specifieke inrichtingseisen. Ook op deze fietsroutes kunnen echter speciale fietsvoorzieningen worden aangebracht om het fietsgebruik te stimuleren. Routes kunnen wijzigen, mits dit bijdraagt aan het stimuleren van het fietsgebruik. Er moet een aantoonbare verbetering voor de fiets zijn.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van 2 netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Achtse Barrier/Heizoom wordt op dit moment ontsloten door de buslijnen 1, 8, 9, 11, 103, 109, 144, 145. Wegen die onderdeel zijn van een busroute dienen zodanig te worden ingericht dat de overlast voor het openbaar vervoer wordt geminimaliseerd. Wijzigingen van busroutes zijn alleen mogelijk over wegen die voldoende ruimte en verkeersveilige en leefbare verkeersoplossingen (kunnen) bieden.
3.7.2 Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Op 19 maart 2024 heeft het College van burgemeester en wethouders van Eindhoven de Nota Parkeernormen 2024 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren.
Doelstelling parkeernormennota
Welke mobiliteitsbehoefte een ruimtelijk plan exact met zich meebrengt, is per definitie onbekend. De eindgebruiker is er immers nog niet. Het plan moet evenwel voorzien in een adequate mobiliteitsoplossing. Om de mobiliteitsbehoefte wel zo goed mogelijk in te schatten worden parkeernormen gebruikt. Dit zijn theoretische normen die gestoeld zijn op de gemiddelde behoefte aan (fiets)parkeerplaatsen bij functies van gebouwen en voorzieningen in de Nederlandse praktijk, aangevuld met lokale gegevens. Door uit te gaan van deze normen mag aangenomen worden dat de parkeer/mobiliteitsoplossing van een plan bij benadering tegemoet zal komen aan de mobiliteitsvraag van dat plan.
Het oorspronkelijke doel van parkeernormen is het voorkomen van parkeerproblemen als gevolg van nieuwbouwplannen. Een bouwplan mag niet leiden tot parkeeroverlast in de omgeving. Inmiddels is de parkeernormensystematiek ook gericht op minimalisatie van het autoverkeer dat een plan met zich meebrengt. Naast het voorkomen van parkeeroverlast is het doel van deze nota parkeernormen daarom ook bouwplannen zo veel mogelijk te sturen op de gewenste mobiliteitstransitie in het belang van een bereikbare en leefbare stad. De parkeernormen dragen hiermee bij aan de doelstellingen voor een autoluw centrum en aan de verdichtingsopgave door het mogelijk te maken om plannen in het centrum te realiseren zonder de aanleg van parkeerplaatsen (nulnorm) voor auto's. De groei van de stad vereist efficiënt ruimtegebruik en slimme mobiliteit, waar met de parkeernormen zoveel mogelijk naartoe wordt gestreefd.
De parkeernormering heeft betrekking op het parkeren van auto's en fietsen. In de systematiek komen ook openbaar vervoer, deelmobiliteit en mobiliteitshubs aan bod, maar dat is gerelateerd aan de parkeereis en betreft geen zelfstandige norm. De parkeernormen en bijbehorende systematiek zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
- De parkeernormen voor woningen zijn gebaseerd op het daadwerkelijke autobezit in Eindhoven in 2022. De parkeernormen voor niet-woonfuncties hebben de meest recente CROW-parkeerkencijfers als basis.
- Er wordt gestreefd naar efficiënt ruimtegebruik. Onbenutte parkeercapaciteit mag worden aangewend om de aanleg van nieuwe (extra) parkeerplaatsen te voorkomen.
- Parkeerregulering heeft een aanzienlijke invloed op parkeerbehoefte- en gedrag. Het streven is dat het gebied binnen de Ring van Eindhoven volledig betaald parkeren wordt, aangezien zowel de parkeer- als ruimtelijke druk op dit gebied het grootst is.
- Met name voor grootschalige ontwikkelingen is een adequate mix van parkeren en mobiliteitsdiensten gewenst, zodat de mobiliteitsbehoefte optimaal en op een duurzame manier ingevuld kan worden.
- Het beleid is erop gericht in het centrumgebied geen nieuwe parkeerplaatsen voor auto's toe te voegen ("nulnorm"). Dit draagt bij aan de realisatie van de doelstellingen voor een autoluw centrum dat primair het domein van de voetganger en fietser is. De mobiliteitsvoorzieningen zijn in het centrum optimaal met ook veel voorzieningen op loopafstand. Voor plannen binnen het centrumgebied is het alleen mogelijk voor de woonfunctie nog parkeerplaatsen te realiseren. De oplossing voor het bezoekersparkeren bestaat uit de bestaande parkings en in Park+Ride voorzieningen op afstand van het centrum. Buiten het centrum zijn de reductiemogelijkheden beperkter.
Parkeren plangebied
Er is in het najaar van 2023 door “Groen Licht Verkeersadviezen” onderzoek gedaan naar de parkeersituatie in en rondom het voorliggende plangebied (bijlage 3 bij de toelichting). In dit onderzoek is gewerkt met onderzoeksgebieden, waarbij een logische verdeling is gemaakt naar de functies in en om het plangebied met de bijbehorende parkeerplaatsen (zie onderstaande afbeelding).
De onderverdeling in gebieden
Gebied 1: Dit gebied wordt veranderd, waarbij er functies en bebouwd oppervlak worden toegevoegd. Dit betekent dat de parkeernorm voor dit gebied zal veranderen.
Gebied 2: Ook dit gebied zal veranderen. De appartementen van de Cantershoef blijven gehandhaafd. De bewoners van de Cantershoef parkeren op een eigen, met een slagboom afgesloten, terrein. De hoeveelheid parkeerplaatsen op eigen terrein is voldoende om te voorzien in de parkeerbehoefte van de Cantershoef. Omdat het een afgesloten terrein betreft, kunnen er geen derden parkeren waardoor er altijd voldoende parkeergelegenheid is voor de bewoners van de Cantershoef, maar dat dubbelgebruik van de parkeerplaatsen niet mogelijk is. In dit opzicht verandert er ten aanzien van parkeren niets.
De 14 appartementen aan de zijde van de Marnelaan zullen worden gesloopt om plaats te maken voor een woontoren met 112 appartementen en een ontmoetingsruimte voor de bewoners en bezoekers van deze nieuwe appartementen. Dit betekent dat de parkeernorm voor dit gebied zal veranderen.
Gebieden 3 t/m 7: Dit zijn bestaande gebieden waarbij dit bestemmingsplan niet voorziet in planologische veranderingen. Dit betekent dat de parkeernormering en het aantal aanwezige parkeerplaatsen niet verandert ten opzichte van de huidige situatie.
Hoewel er in de gebieden 3 t/m 7 niets veranderd, zijn deze wel betrokken in het parkeeronderzoek (bijlage 3 bij de toelichting) waarbij tellingen ter plaatse zijn uitgevoerd. Dit om een volledig beeld te krijgen van de parkeerdruk in de omgeving.
De belangrijkste conclusies zijn:
- Voor het totale gebied (delen 1 tot en met 7) geldt dat zaterdagmiddag tussen 15 en 16 uur het drukste moment is; de parkeerbezettingsgraad bedraagt dan 58%.
- Ook voor het totale plangebied (delen 1 tot en met 3) geldt ook dat de zaterdagmiddag het drukste is.
- Rondom de winkels en supermarkt (deel 1) bedraagt de hoogst gemeten bezetting 49% op zaterdagmiddag (nog 48 lege parkeerplaatsen beschikbaar tot aan een maximaal acceptabele parkeerdruk van 90%).
- Rondom de appartementen van Cantershoef (deel 2) bedraagt de hoogst gemeten bezetting 67% op zaterdagavond (nog 14 lege parkeerplaatsen beschikbaar tot aan een maximaal acceptabele parkeerdruk van 90%).
- Rondom de sporthal en het wijkcentrum (deel 3) bedraagt de hoogst gemeten bezetting 76% op zaterdagavond (nog 5 lege parkeerplaatsen beschikbaar tot aan een maximaal acceptabele parkeerdruk van 90%).
- Voor de woonstraten (delen 4 tot en met 7) geldt dat op zaterdagmiddag een parkeerdruk wordt bereikt van tezamen 91%. Tijdens de late avonduren op donderdag bedraagt de parkeerdruk hier 79%.
- Voor het gebied met een loopafstand tussen 100 en 200 meter van het plangebied (voornamelijk ‘wonen’) geldt dat de parkeerdruk het hoogste is op donderdagavond tussen 23 en 00 uur; de parkeerbezettingsgraad bedraagt dan 50%.
- In grote lijnen kan gesteld worden dat de parkeerdrukcijfers goed vergelijkbaar zijn met de parkeerdrukcijfers van voorjaar 2019 en najaar 2019.
Naar aanleiding van de tellingen zijn de gegevens geëxtrapoleerd naar de nieuwe situatie, waarbij een marge van 15% extra is gehanteerd. Uit het onderzoek blijkt dat (hoewel er nog is gewerkt is met de Nota parkeernormen 2019) dat er in totaal 142 parkeerplaatsen worden aangelegd. Met de voorziene aanleg van 139 openbare parkeerplaatsen en 78 parkeerplaatsen voor de bewoners van de te bouwen 112 appartementen, wordt aan de ruimschoots aan de verwachte parkeervraag voldaan.
De verschillende functies gemarkeerd: rood is detailhandel, bruin is detailhandel met op het dak parkeren voor de bewoners van de nieuwe appartementen, donkergeel zijn de nieuwe appartementen en lichtgeel zijn de bestaande woningen van de Cantershoef.
Berekening aantal benodigde parkeerplaatsen op basis van de Nota Parkeernormen 2024.
De 112 nieuwe appartementen: de bewoners van de nieuwe appartementen kunnen gaan parkeren op het parkeerdek op het dak van de nieuw te bouwen detailhandelszaken (het bruine vlak op bovenstaande afbeelding). Het nieuwe woonprogramma bestaat uit:
- 40 stuks woningtype S - tweekamer appartement van ± 50 m2, sociale huur. Parkeernorm bewoners: 40 x 0,5 (appartement 50 - 75 m², sociale huur, restgebied) = 20. Parkeernorm bezoekers: 40 x 0,2 (appartement 50 - 75 m², sociale huur, restgebied) = 8.
- 40 stuks woningtype M - tweekamer appartement van ± 60 m2, middenhuur laag. Parkeernorm bewoners: 40 x 0,6 (appartement, huur vrije sector, restgebied) = 24. Parkeernorm bezoekers: 40 x 0,2 (appartement, huur vrije sector, restgebied) = 8.
- 32 stuks woningtype L - driekamer appartement van ± 70 m2, middenhuur hoog. Parkeernorm bewoners: 32 x 0,6 (appartement, huur vrije sector, restgebied) = 20. Parkeernorm bezoekers: 32 x 0,2 (appartement, huur vrije sector, restgebied) = 6.
Totaal: 86 parkeerplaatsen. Hiervan zijn er 64 nodig voor de bewoners en 22 voor bezoekers. Voor de bewoners en hun bezoekers zullen 78 parkeerplaatsen worden aangelegd op het parkeerdek op de nieuw te bouwen supermarkt. Dit parkeerdek zal worden afgesloten met een slagboom, waardoor dubbelgebruik niet mogelijk is. De geplande ontmoetingsruimte is louter bedoeld voor de bewoners en bezoekers van de nieuw te bouwen appartementen en Cantershoef en de parkeergeneratie van de ontmoetingsruimte is dus al opgenomen in de bovengenoemde berekening.
Hoewel de 86 normatieve parkeerplaatsen hoger ligt dan het aantal parkeerplaatsen dat zal worden aangelegd, is geen parkeerplaatsentekort te verwachten, omdat ook gekeken moet worden naar de aanwezigheidspercentages. Het drukste moment voor het gehele plangebied is de zaterdagmiddag. Op de zaterdagmiddag gelden voor zowel bewoners als hun bezoekers een aanwezigheidspercentage van 60%, waardoor er dan 86 x 60% = 52 parkeerplaatsen nodig zijn. Het drukste moment voor de bezetting van de parkeerplaatsen voor de woningen zijn de avonduren op werkdagen: 90% bezetting bewoners en 80% bezetting bezoek. Dit leidt tot een parkeervraag van 64 x 90% = 58 parkeerplaatsen + 22 x 80% = 18, waardoor in totaal 76 parkeerplaatsen nodig zijn. Er worden 78 parkeerplaatsen aangelegd, waardoor er dus voldoende aanbod is voor de vraag.
Het wijkwinkelcentrum: het winkelcentrum zal bestaan uit twee supermarkten, kleinere detailhandelwinkel, horeca en dienstverlening met een oppervlakte van maximaal 4.750 m². Gezien het programma en de omvang van het aantal vierkante meters, wordt dit beschouwd als een wijkwinkelcentrum. De parkeernorm bedraagt 3,0 parkeerplaatsen per 100 m² aan bruto vloeroppervlak (wijkwinkelcentrum restgebied). Het aantal benodigde parkeerplaatsen is 47,5 x 3,0 = 143 parkeerplaatsen.
Er zullen voor de detailhandels/wijkwinkelcentrumfuncties 139 parkeerplaatsen worden aangelegd. Dit zijn openbare/vrij toegankelijke parkeerplaatsen, waarbij dubbelgebruik mogelijk is. Hierdoor moet ook worden gekeken naar de in het parkeerbeleid opgenomen aanwezigheidspercentages.
Supermarkten hebben op zaterdagmiddag een aanwezigheidspercen-tage van 100%. Op koopavonden (het op een na drukste moment) bedraagt het aanwezigheidspercentage 80%. Winkels anders dan supermarkten zijn niet bij de aanwezigheidspercentages genoemd, maar zullen met supermarkten gelijk worden gesteld. Er is maximaal 4.600 m² aan detailhandel toegelaten, wat leidt tot een parkeernorm van 46 x 3,0 x 100% = 138 parkeerplaatsen. De op een na zwaarste functie is horeca (voor de resterende 150 m²), met een aanwezigheidspercentage van 75% op zaterdagmiddag. Dit levert een parkeervraag van 1,5 x 3 x 75% = 4 parkeerplaatsen. De normatieve parkeervraag komt hierdoor op zaterdagmiddagen 138 + 4 = 142 parkeerplaatsen.
Er worden 139 parkeerplaatsen aangelegd, waardoor er normatief 3 te weinig zijn. Direct grenzend aan het plangebied zijn aan de Ardechelaan (15 parkeerplaatsen) en de Franse Baan (26 parkeerplaatsen) 41 openbare parkeerplaatsen aanwezig. Deze parkeerplaatsen worden gebruikt door de bewoners van de nabij gelegen woningen. Op zaterdagmiddag geldt voor bewoners een aanwezigheidspercentage van 60%, waardoor 41 x 40% = 16 parkeerplaatsen vrij zullen zijn. Hier kan het normatieve tekort van 3 parkeerplaatsen mee worden ingevuld en is sprake van een sluitende parkeerbalans.
Als wordt gekeken naar het op een na drukste moment, koopavond, dan geldt voor de detailhandel een aanwezigheidspercentage van 80% en voor horeca 95%. De parkeervraag komt dan op (46 x 3,0 x 80%) + (1,5 x 3,0 x 95%) = 115 parkeerplaatsen. Met de 139 aan te leggen parkeerplaatsen wordt dan ruimschoots voorzien in de parkeerbehoefte.
Ook uit het parkeeronderzoek/parkeertellingen van "Groen Licht Verkeersadviezen", waarbij de resultaten geëxtrapoleerd zijn naar de nieuwe situatie, blijkt dat er in de nieuwe situatie voldoende parkeerplaatsen zullen zijn om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Hierdoor zijn over het algemeen geen parkeerproblemen te verwachten, al kan op zaterdagmiddagen de parkeerdruk als hoog worden ervaren (net zoals in de huidige situatie).
Fietsparkeren
In zowel de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) als de Nota parkeernormen 2024 zijn eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd, waarop uitgebreider zal worden getoetst en gehandhaafd. Bij besluit van 20 april 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders als uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) de Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen vastgesteld.
Het succes van een fietsenstalling hangt sterk af van de kwaliteit, de bruikbaarheid, sociale veiligheid en het comfort ervan. Er zijn voorbeelden van stallingen waar fietsers onvoldoende gebruik van maken, terwijl er in de omgeving toch grote behoefte aan fietsparkeerplaatsen is. De aanwezigheid van een fietsenstalling op zich is nog geen garantie dat hij goed wordt gebruikt. De belangrijkste kwaliteitseisen voor toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid zijn om die reden vastgesteld.
In het plangebied dient ook voldoende stallingscapaciteit voor fietsers geboden te worden. De rekentool van de gemeente Eindhoven (resultaat, zie hieronder) geeft aan dat in de toekomstige situatie voor 801 fietsen een stallingsplaats geboden moet worden.
Op het centrale plein zijn ruim 200 plekken voor fietsen voorzien, waarvan het grootste gedeelte in de nabijheid van de entrees van de twee supermarkten. Ten behoeve van bezoekers van omwonenden zijn 35 plekken voor fietsen voorzien in de directe nabijheid van de entree van het wooncomplex.
Ten behoeve van de bewoners van de nieuwe appartementen is er een collectieve fietsenberging voorzien in de plint. De fietsenberging biedt plaats aan 336 fietsen. Het aantal fietsenplaatsen komt overeen met de parkeernorm fietsparkeren, waar 3 fietsen per woning worden voorgeschreven. De fietsenberging heeft een entree direct aan het winkelplein en aan de gezamenlijke tuin van Cantershoef.
Voor de bestaande bewoners van het Cantershoefcomplex zijn er geen veranderingen in het fietsparkeren en de bergingen. Het complex beschikt nu over een gezamenlijke fietsenberging. Deze blijft ongewijzigd.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Stad, rood bepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
3.8.2 Beleid bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen 2021
In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
- bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m²;
- een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
- een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
- voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.
Groene kaart
Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:
- Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur).
- Groenarme gebieden.
- Centrumgebied.
- Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming.
- (Particuliere) percelen groter dan 250 m².
De informatie op de groene kaart is nodig om:
- Te duiden waar de waardevolle bomen staan.
- Te duiden waar de monumentale bomen staan.
- Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming.
- Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.
Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.
Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.
Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.
3.8.3 Plangebied
Het plangebied is een relatief stedelijke situatie met veel verhardingen voor rijden, parkeren en langzaam verkeer. De nieuwe opzet van gebouwen en openbare ruimte wordt in de nieuwe situatie veel sterker gerelateerd aan de groen- en waterstructuur van de woonwijk. Daarmee krijgt het bestaande groen ook betekenis voor het winkelgebied en het wonen. Een ‘balkon’ aan het water, met een verblijfsplek aan het water is daarvan een onderdeel. Dit ‘balkon’ en het bijbehorende terras van de horeca sluit ook direct aan op de langzaam verkeer verbinding via de brug over het water en voetpaden die langs het groengebied lopen.
Om de verbinding in noord-zuid richting over het plein te vergroenen en het plein een sterke groene identiteit te geven is een robuuste ‘Groene Kern’ in het ontwerp opgenomen waar bomen en bloemrijke onderbeplanting in ruime plantvakken zijn voorzien. Deze beplanting begeleid ook de recreatieve route van de “groene Long’ naar de achterliggende woonwijk. Daarnaast worden er enkele nieuwe bomen geplant langs de waterkant. Door de nieuwe opzet van het parkeerterrein bij de sporthal worden ook hier nieuwe bomen voorzien, die in hagen tussen de parkeerplaatsen zijn opgenomen.
Door de nieuwbouw en nieuwe opzet van de openbare ruimte zullen een aantal bomen moeten worden gekapt. Enkele beeldbepalende en grotere bomen zijn waar mogelijk ingepast in het plan, er zijn echter ook een aantal bomen van slechte kwaliteit waarvan het niet zinvol is deze in te passen. Verwezen wordt naar de als bijlage 4 opgenomen Bomen Effecten Analyse van bureau Renders d.d. 8 juli 2020.
Binnen de opgave zijn er ook vergroeningen op de daken en gevels voorzien. Enerzijds wordt op het parkeerdek waar mogelijk bakken met beplanting voorzien, en anderzijds is er een kleine daktuin met een groen daklandschap tussen de oudbouw en nieuwbouw van de woningen voorzien. Verder wordt waar mogelijk niet betreedbare dakvlakken voorzien van mos-sedum vegetatie, zowel om water te vertragen/vast te houden als ook om hittestress te verminderen.
Als laatste wordt op meerdere plekken waar blinde gevels zijn, zowel bij bestaande als nieuwe gevels, de gevels vergroend met klimplanten. Op deze wijzen krijgt de gehele opgave een zo groen mogelijke uitstraling, en draag daarmee bij aan doelstellingen op het gebied van klimaatadaptatie, vergroten biodiversiteit maar ook een prettige leefomgeving.
Volgens het gemeentelijk beleid is sprake van een groenopgave van 8 m2 per woning. Bij 112 nieuwe woningen, min de 14 te amoveren woningen, omvat deze opgave dus (98 x 8) 784 m2. In het plan is sprake van circa 600 m2 groen in de openbare ruimte en circa 1200 m2 daktuin c.q. groen dak. Aldus wordt ruimschoot voldaan aan het gemeentelijk groenbeleid.
3.9 Detailhandel
Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retailsector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld. Deze is op 2 november 2016 gepubliceerd.
3.9.1 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven
De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er zijn een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.
Goed voorzieningenniveau
Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.
Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven
Specifieke thema's
Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).
Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).
Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.
Regionale afspraken
Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.
- Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
- Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
- Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
- Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
- Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
- Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
- Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
- Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);
- Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detailhandelslocaties of op een kruispunt van passanten;
- Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie;
- Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.
3.9.2 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven
In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.
Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven
Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.
De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.
Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.
De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.
Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.
Nieuwe initiatieven
Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:
- de initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde heeft voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur.
- aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden of er sprake is van meerwaarde en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid/ ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
- aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan.
Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.
3.9.3 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven
Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
3.9.4 De detailhandel in het plangebied
De ontwikkeling waarmee wordt gekomen tot een verplaatsing van de dagwinkels, de beperkte uitbreiding van de bestaande supermarkt, de vestiging van een nieuwe (budget) supermarkt kan gezien worden als een versterking van het winkelcentrum, e.e.a. zoals nader beschreven in bijlage 1.
Er wordt geconcludeerd dat de detailhandelsinvulling zoals vervat in onderhavig bestemmingplan in overeenstemming is met het detailhandelsbeleid.
3.10 Kabels, Leidingen
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens moeten relevante zones worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Daarnaast moeten optisch vrije paden in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Binnen het plangebied liggen geen hoofdtransportleidingen en straalpaden die vanuit ruimtelijk oogpunt relevant zijn voor verwerking in het bestemmingsplan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.
3.11 Hoogbouwvisie
Hoogbouwbeleid
In de notitie 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven' (Gemeente Eindhoven, vastgesteld door de Raad in haar vergadering van 16 december 2008) is het hoogbouwbeleid van de gemeente Eindhoven vastgelegd. Het doel van de notitie is het vormen van een afwegingskader voor nieuwe hoogbouwprojecten. Het hoogbouwbeleid levert een bijdrage aan de doelstellingen van het raadsprogramma Ruimtelijke Kwaliteit. Het beleid is bindend voor besluitvorming en visieontwikkeling, maar heeft geen juridische status (dat ligt vast in bestemmingsplannen). Het is allereerst een toetsingskader waarmee de wenselijkheid van hoogbouw kan worden bepaald.
Hoogbouw is een vorm van intensief ruimtegebruik en levert een belangrijke bijdrage aan de manier hoe de stad omgaat met de verstedelijkingsdruk. Eindhoven wil het beste van twee werelden zijn. Aan de ene kant is Eindhoven een dynamische stad, die prikkelt en stimuleert; aan de andere kant is Eindhoven een stad waar het goed en rustig wonen is, met volop groenvoorzieningen.
Het is daarom belangrijk dat gebieden in de stad zich sterk van elkaar onderscheiden om daarmee die diversiteit te waarborgen. Vanuit die visie bezien moeten duidelijke keuzes worden gemaakt over de gebieden waar hoogbouw wel of niet wordt toegestaan. Dit is sterk afhankelijk van externe factoren en de bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer speelt een bepalende rol. Een belangrijke functie wordt toegedicht aan de HOV-lijnen.
Qua hoogbouw wordt in de Hoogbouwnota wordt onderscheid gemaakt tussen hoogbouw in de S-categorie (buurtaccenten tot vijf lagen hoog), de M-categorie (structuurdragende hoogbouw tot 45 meter), de L-categorie (stedelijke oriëntatiepunten tot ongeveer 75 meter), de XL-categorie (regionale landmarks, torengebouwen zichtbaar van buiten de stad tot 105 meter) en de XXL-categorie (gebouwen hoger dan 105 meter).
Gebouwen in de M-categorie zijn met name te vinden in Woensel langs de radialen, maar ook in en rond buurtwinkelcentra.
Het plangebied c.q. bouwplan
Het plan bestaat uit laagbouw (één bouwlaag, de winkels) bestaande middelhoge woongebouwen van 5 bouwlagen en een nieuwe woontoren van 13 bouwlagen (hoogte dakrand circa 43 m¹, hoogte afscherming installaties 2 m¹, derhalve totale bouwhoogte 45 m¹).
Met deze ontwikkeling kan invulling worden gegeven aan de wens tot concentratie van bebouwing op de hiervoor objectief bezien in aanmerking komende locaties ook buiten de ring c.q. het centrum van Eindhoven. De locatie ligt in het hart van de wijk Achtse Barrier en kenmerkt zich door de ligging aan de groene long, die zorgt voor een hoge woonkwaliteit. Daarnaast ligt het winkelcentrum in de directe nabijheid en door de ligging bij de Fransebaan, is de bereikbaarheid zeer goed.
Door deze vorm van bebouwing wordt tevens gezorgd voor aanvullende woningen in specifiek aangewezen segmenten om te kunnen voldoen aan de woningbouwopgave die Eindhoven zichzelf heeft gestel, waarbij door toepassing van enige hoogbouw voldoende ruimte overblijft voor vergroening op maaiveld.
3.12 Windhinder, Privacy En Bezonning
3.12.1 Windhinder
In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.
In 2006 is de privaatrechtelijke norm NEN 8100 ‘Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving’ uitgekomen. Deze norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van windtunnel- en CFD-onderzoek. Daarnaast wordt een beoordelingsmethodiek van windhinder en windgevaar. Hierbij wordt gewerkt met uurgemiddelde windsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar. In een tabel is voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) een beoordeling van het windklimaat gegeven (slecht, matig, goed). Daarnaast is een toetsingskader ten aanzien van windgevaar uitgewerkt.
Door Nelissen ingenieursbureau b.v. is een eerste scan op windhinder en windgevaar uitgevoerd. In deze scan is onderzocht wat kritische gebieden zijn in het ontwerp met betrekking tot windhinder en windgevaar. Daarbij is op basis van ‘NEN 8100 - Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving’ onderzocht of de kans op windhinder dusdanig groot is dat aanvullend onderzoek middels een windtunnel of een CFD onderzoek noodzakelijk is ter bepaling van maatregelen, e.e.a. op basis van de volgende aspecten: - geografie - lokale situatie – windgevoeligheid. De rapportage is als bijlage 5 bij deze toelichting is opgenomen.
Als conclusie wordt aangegeven:
Voor de winkels wordt voldaan aan alle voorwaarden van Beslismoment 1, waardoor windhinderonderzoek niet als noodzakelijk wordt beschouwd.
De woongebouwen liggen in de directe invloedsfeer van de maatgevende zuidwesten wind. Uitgaande van de geografie, lokale situatie en gebouwconfiguratie is de kans op windhinder in de windgevoelige gebieden voldoende klein. Om de kans op winderhinder verder te beperken kan er gekozen worden om op windgevoelige posities (plaatselijke) maatregelen te treffen. Voor balkons en de buitenruimten op de hoeken van de woongebouwen (met name de woontoren) wordt geadviseerd om deze plaatselijk af te schermen.
Rondom de woontoren wordt een hogere windsnelheid verwacht door de gebouwhoogte van 40 m. De gebiedsactiviteiten rondom de woontoren zijn slentergebied en langdurig verblijven. Om eventuele windhinder te voorkomen kan er voor dit gebied gekozen worden voor plaatselijke afscherming. Het terras van de ontmoetingsruimte van Cantershoef (ten zuiden van de woontoren), is aangegeven als een gebied voor langdurig verblijven (gebied III conform de NEN 8100). Voor dit soort terrassen worden bij voorkeur strengere comforteisen gehanteerd dan omschreven in NEN 8100. Er is kans op verhoogde windsnelheden ter plaatse van dit terras. Hier dient aanvullend aandacht aan besteedt te worden. Gedacht kan worden aan windafscherming door middel van een luifel en/of windschermen.
Om per maatgevende positie exact het kanspercentage te bepalen is verder onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek kan een windtunnelonderzoek, waarbij een maquette in de windtunnel wordt geplaatst, zijn of CFD (Computional Fluid Dynamics) berekening zijn, waarbij windstromingen worden gevisualiseerd en gekwantificeerd aan de hand van CFD computersimulaties.
Aldus is aanvullend onderzoek in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning bouw noodzakelijk. De resultaten zullen moeten worden getoetst aan de lokale beleidsregels voor windhinder die de gemeente Eindhoven d.d. 26-05-2020 heeft vastgesteld. Hierna kan bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende voorzieningen nodig zijn voor een comfortabel windklimaat. Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels is het aspect windhinder hiertoe geborgd.
Conclusie in deze bestemmingsplanfase is dat het aspect windhinder de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.12.2 Privacy en bezonning
Privacy en uitzicht
In een stedelijk gebied als waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt is een beperking van privacy en vrij uitzicht als gevolg van nieuwe ontwikkelingen inherent aan verdichting.
Door toevoeging van het woongebouw is voor bepaalde bestaande woningen mogelijk sprake van enige beperking van privacy en/of uitkijk. De positionering van het hogere woongebouw is echter dusdanig dat bestaande bebouwing nergens onevenredig negatief wordt beïnvloed.
Van privaatrechtelijke belemmeringen is geen sprake en het voorgenomen hoogteaccent is evenmin een onverwachte ontwikkeling. Gelet op de afstanden tussen nieuwbouw en bestaande bebouwing en gezien de aard van de stedelijke omgeving zal geen sprake zijn van een onaanvaardbare aantasting van de privacy.
Bezonning
Door Nelissen ingenieursbureau b.v. is onderzoek gedaan inzake de bezonning, zoals hier opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting.
Er zijn geen wettelijke eisen waaraan de bezonning of beschaduwing ten gevolge van een nieuw te bouwen gebouw dient te voldoen. Gemeentelijk beleid is dat bij omliggende woningen minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer. Per woning mag de bezonning op voor-, achter- en zijgevels worden opgeteld. Dit komt overeen met de zogenaamde ‘lichte’ TNO norm.
In voormelde rapportage is de lichte norm uit de TNO richtlijn voor bezonning als toetsingskader gehanteerd. Uit de resultaten van de bezonningsstudie waarbij 19 februari en 21 oktober zijn beschouwd, blijkt dat alle meetpunten de gewenste 2 bezonningsuren behalen. Dit betekent dat de beschaduwing door de nieuwbouw niet leidt tot een onacceptabele situatie voor de bestaande woningen.
3.13 Explosieven
Aan de hand van uitgebreid historisch archiefonderzoek is voor Eindhoven geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (zogenaamde blindgangers). Voor de gebieden die 'explosieven-verdacht' zijn wordt een nader onderzoek gewenst geacht. Uit zo'n nader onderzoek moet dan blijken of een feitelijk explosieven onderzoek nodig is.
Uit onderstaande afbeelding uit de atlas van de ondergrond van de gemeente Eindhoven blijkt dat de locatie geen verdachte locatie is voor wat betreft CE. Aldus is in het kader van dit bestemmingsplan specifiek CE-onderzoek niet noodzakelijk en is de conclusie dat het aspect CE de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader zijn met name 11.2 onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:
- D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen;
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:
- de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
- de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
- de mogelijke gevolgen van de activiteit.
De uitgevoerde onderzoeken (bodem, luchtkwaliteit, archeologie en cultuurhistorie, externe veiligheid) tonen aan dat het realiseren van woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen en een verantwoorde situatie inhoudt vanuit milieuoogpunt. Om de flora en fauna voldoende bescherming te bieden is op basis van het ter zake uitgevoerde onderzoek een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels behorende bij dit bestemmingsplan. Daarmee worden eventuele effecten voorkomen.
Uit deze - hier als bijlage 7 opgenomen - beoordeling volgt dat negatieve effecten voor het milieu zijn uit te sluiten. Een MER is niet noodzakelijk. De beslissing op de vormvrije m.e.r.-beoordeling is voorafgaand aan het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan genomen.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of voor kunnen komen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met ontheffing, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 4.2).
4.3 Geluid
4.3.1 Normstelling
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
4.3.2 Geluidsbronnen
Wegverkeerslawaai
Het plan is enkel gelegen binnen de invloedssfeer van de Marnestraat - Ardèchelaan - Auvergnelaan - Fransebaan en Cotentinlaan, zijnde wegen met een snelheidsregime van 30 km/u. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van nieuwe woningen nabij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.
Railverkeerslawaai
Het plan ligt niet in de zone van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel, met een zonebreedte aan weerszijden daarvan van 600 meter en dus hoeft het aspect railverkeerslawaai niet te worden onderzocht. De afstand tot deze spoorlijn bedraagt circa 2000 meter.
Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 4.5 km van de luchthaven Eindhoven. Het plangebied ligt niet binnen de vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren. Luchtvaartlawaai werkt derhalve niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
Industrielawaai
Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan.
Detailhandel
Het meest relevante milieuaspect betreffende de detailhandel in het plangebied is geluid. Geluidemissie naar de omgeving wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar de inrichting, zowel personenauto’s als vrachtverkeer (laden en lossen), het gebruik van winkelwagentjes en door installaties op het dak, zoals koelcondensoren, luchtbehandelingskasten, e.d.
4.3.3 Toetsing bouwplan
Wegverkeerslawaai
Nu in het voorliggend bestemmingsplan diverse woningen als geluidgevoelige bestemmingen zijn opgenomen is door Nelissen ingenieursbureau BV akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De uitkomsten van en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn als bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.
Het plan is enkel gelegen binnen de invloedssfeer van wegen met een snelheidsregime van 30 km/u. De cumulatieve geluidbelasting van deze wegen is berekend, zodat bezien kan worden of aanvullende geluidwerende maatregelen aan de gevel noodzakelijk zijn.
De cumulatieve geluidbelasting Lden bedraagt maximaal 52 dB (exclusief aftrek art. 110g Wgh) ter plaatse van de noordwestgevel van de woontoren. Conform artikel 3.3. van het Bouwbesluit dient de karakteristieke geluidwering van de gevel van de woonfunctie niet kleiner te zijn dan het verschil tussen de geluidbelasting op de gevel, in dit geval maximaal 52 dB, en de grenswaarde voor de geluidbelasting in het verblijfsgebied van een woonfunctie, 33 dB. Dit betekent dat in deze situatie de karakteristieke geluidwering van de gevel 19 dB dient te zijn. Daarnaast geldt conform artikel 3.2. van het Bouwbesluit de minimale, standaard eis ten aanzien van de karakteristieke geluidwering van de gevel van 20 dB(A). Bij toepassing van gebruikelijke materialen in de gevel zal voldaan worden aan deze minimale eis. Aanvullende geluidwering gevelberekeningen zijn dan niet noodzakelijk in onderhavige situatie.
Detailhandel
Nu in het voorliggend bestemmingsplan naast diverse woningen ook een winkelbestemming is opgenomen is door Nelissen ingenieursbureau BV akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de inpasbaarheid van beide functies. De uitkomsten van en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen. Als conclusie wordt aangegeven:
Met behulp van een akoestisch rekenmodel is aangetoond dat de geluiduitstraling ten gevolge van de installaties en de winkelwagens van het winkelhart Achtse Barrier te Eindhoven voldoet aan alle eisen die worden gesteld binnen het Activiteitenbesluit.
4.3.4 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgestane invulling van het plangebied c.q. totstandkoming van het onderhavige bestemmingsplan.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings- concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m³, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient op basis van artikel 3.1. Wro altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.
In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Planbeschrijving en toetsing
Het programma dat in het plangebied zal worden gerealiseerd omvat de realisatie van circa 112 extra woonappartementen. Deze hoeveelheid woningen is fors lager dan de getalsmatige begrenzing (1500 woningen) voor “niet in betekende mate” woningbouwprojecten.
Het realiseren van de commerciële ruimtes is niet in te delen in één van de genoemde categorieën van ‘niet in betekenende mate’. Er is een NIBM-tool ontwikkeling waarmee de bijdrage van een ruimtelijk plan aan de luchtkwaliteit kan worden vastgesteld. Voor het gebruik van de NIBM-tool is het aantal voertuigbeweringen en het aandeel aan vrachtverkeer benodigd.
Zoals hiervoor beschreven in paragraaf 3.7.3 is sprake van extra voertuigbewegingen vanwege de ontwikkeling. Per saldo is sprake van 1.550 m² aan extra detailhandelsruimte. In de berekening van de verkeersgeneratie voor de nieuwe supermarkt is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie conform CROW publicatie 381 voor een fullservice supermarkt in matig stedelijk gebied rest bebouwde kom, zijnde 113 mvt/etmaal per 100 m². Uitgaande van 1.550 m² extra oppervlakte is er aldus sprake van 1.751 extra mvt/etmaal.
Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de NSL monitoringstool (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/). Hieruit blijkt dat voor wat betreft de achtergrondconcentraties fijn stof en stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied in 2017 ruim wordt voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³. Voor zeer fijn stof (PM2.5) geldt een norm van 25 µg/m³. Ook voor zeer fijn stof wordt voldaan aan de geldende normen.
Het bouwplan binnen het plangebied voorziet niet in gevoelige bestemmingen, noch is het plangebied gelegen in de nabijheid van een provinciale of rijksweg. Om die reden vindt het Besluit gevoelige bestemmingen in dit gebied geen toepassing.
4.4.6 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
4.5.2 Gemeentelijke visie externe veiligheid
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
4.5.3 Risicobronnen
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
In de kern komt het neer op het navolgende:
- er is geen inrichting in of nabij het plangebied die invloed heeft op het plan;
- nabij of binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die invloed hebben op het plan;
- nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke wegen die invloed hebben op het plan;
- nabij het plangebied zijn geen snelwegen gelegen die invloed hebben op het plan;
- op circa 2000 meter van het plan is de spoorlijn Eindhoven – ‘s-Hertogenbosch gelegen.
Wegverkeer
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de op circa 450 m1 afstand van het plangebied aanwezige autosnelweg A50. Het plangebied ondervindt geen belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid vanuit wegverkeer.
Transport over het spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de op circa 2000 m1 afstand van het plangebied aanwezige spoorlijn Boxtel-Eindhoven. Het plangebied ondervindt geen belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid vanuit treinverkeer.
Hoogspanningsleidingen
Hoogspanningsleidingen gaan gepaard met magnetische velden. Met het oog op gezondheidsrisico's wordt uit voorzorg geadviseerd om bij bovengrondse hoogspanningsleidingen geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 micro-teslazone toe te staan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.
Vliegveld
Het plangebied is gelegen op circa 4,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Het plangebied is buiten de 10-6 contour van het vliegveld gelegen. Het plangebied ondervindt dan ook geen belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid van luchthaven Eindhoven.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.6 Duurzaamheid
4.6.1 Gemeentelijke ambities
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De gemeente Eindhoven zet in op:
- CO2-reductie:
- Aardgasloze verwarming
- Duurzame mobiliteit
- Warmte- en energiebesparing
- Duurzame energie opwekking
- Circulaire economie:
- Duurzame materialen
- Geen afval
- Flexibel en demontabel bouwen
- Deeleconomie/as a service concepten
- Natuur:
- Biodiversiteit
- Oppervlakte groen
- Sociale basisbehoeften:
- Klimaatadaptatie
- Gezonde verstedelijking
- Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
- Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)
4.6.2 Planbeschrijving en duurzaamheid
Eindhoven heeft de ambitie uitgesproken om in een voortvarend tempo te verduurzamen. De (her)ontwikkeling van Winkelcentrum Achtse Barrier draagt daar aan bij. Zo zullen de nieuwe woningen en winkels ‘all-electric’ (gasloos) en energiezuinig worden gebouwd. Door te voorzien in een royale fietsenstalling in de woontoren wordt fietsgebruik gestimuleerd. Het auto parkeren wordt opgelost op maaiveld en op het dek van de supermarkt, waarbij tevens sprake is van inzet van elektrische deelauto’s.
Vergroening
Het nieuw in te richten openbare gebied zal in ruime mate worden vergroend. Tevens is sprake van de introductie van een daktuin, gelegen tussen de nieuwe woontoren en het bestaande wooncomplex Canterhoef. Deze daktuin is toegankelijk voor alle bewoners (nieuw en bestaand) en is daarmee een vrij toegankelijk en prettig verblijfsgebied voor alle bewoners en bezoekers. Met deze daktuin wordt ontmoeting onder de bewoners gestimuleerd.
Duurzaamheid van de buitenruimte wordt gekenmerkt de toepassing van inheemse boomsoorten en biedt plek aan insecten, nest- en foerageergelegenheid aan vogels en oriëntatie voor vleermuizen. Bij de verdere uitwerking wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor natuurinclusief bouwen.
Door het groen in het gebied fors te vergroten, ondervangen we binnen het plangebied klimaatadaptatie en waterberging. Het verkoelende effect van stedelijk groen is zeer groot. Bomen en vegetaties koelen de lucht door het leveren van schaduw en door verdamping van water via de bladeren. Naast groen op de begane grond zijn ook vegetaties op het dak zeer effectief om de omgevingstemperatuur te verlagen. In de lucht boven een groen dak kan de omgevingstemperatuur tot wel 40 graden Celsius lager zijn dan boven een conventioneel dak, dat een temperatuur kan bereiken van 70 graden Celsius. Tezamen met het vergroenen van de openbare ruimte wordt hittestress binnen het plangebied voorkomen.
Door het realiseren van een groene omgeving en daarbij in de plantkeuze rekening te houden met de filterende werking, wordt bijgedragen aan een schonere lucht in het plangebied. Bomen, plantsoenen en groene daken vangen substantieel fijnstof af. Door groenblijvende beplanting toe te passen, blijft ook ’s winters dit proces voortzetten. De juiste filters in gebouwinstallaties, optimaliseren tevens de luchtkwaliteit in de gebouwen. Een klimaatadaptief plan draagt bij aan duurzamere, energiezuinigere gebouwen. Water wordt daardoor langer vastgehouden, er kan meer verdamping plaatsvinden (wat leidt tot temperatuurverlaging), en na regenval kan water gedoseerd worden afgevoerd, waardoor plasvorming wordt tegengegaan. Naast waterberging op daken en openbaar terrein zal er tevens voorzover nodig nog voorzien worden in ondergrondse waterberging.
Dakvegetatie heeft eveneens een akoestisch effect. Dit in combinatie met het toepassen van goede geluidsisolerende daken, gevels en raampartijen, met name dicht bij de wegen, realiseren we woningen met een hoog akoestisch comfort.
De groene daken en de openbare groene ruimtes dragen bij aan zichtbare duurzaamheid binnen het plangebied.
Energieverbruik
De eerste stap van de trias energetica is het beperken van de energievraag. De woningen worden voorzien van een zeer hoogwaardige isolatieschil. Daarmee wordt de energiebehoefte sterk gereduceerd. De woningen worden voorzien van – uiteraard gasloze - energieopwekking. Hierbij zullen de mogelijkheden voor balansventilatie in combinatie met een WTW-unit worden onderzocht. Verwarming in de woning vindt plaats door middel van een laagtemperatuur vloerverwarmingssysteem.
Binnenklimaat
Bij toepassing van een laagtemperatuur vloerverwarmingssysteem wordt de woning op een gelijkmatige manier verwarmd waardoor er snel een prettig binnenklimaat wordt gecreëerd. De woning wordt geventileerd door middel van een gebalanceerd ventilatiesysteem met warmteterugwinning. De ventilatielucht die naar de woning toe wordt gevoerd, wordt opgewarmd met de energie die onttrokken wordt uit de retourlucht van de woning. Tevens wordt de mogelijkheid van PV-panelen op de daken onderzocht. Met op het dak geplaatste PVpanelen wordt elektra opgewekt voor de woning. Hierdoor wordt er minder CO2 uitgestoten.
Materialisatie
Duurzaam materiaalgebruik betekent hier het toepassen van materialen met een zeer lange levensduur, die mooi oud worden, nagenoeg geen onderhoud vergen en in de toekomst herbruikbaar zijn. Daarnaast wordt onderzocht of de kozijnen, ramen en deuren kunnen worden gemaakt van geanodiseerd en gerecycled aluminium. Deze zijn voorzien van tripleglas wat de energievraag verder reduceert. Aluminium kozijnen vergen weinig tot geen onderhoud en hebben beide een extreem lange levensduur. Aluminium kan in de toekomst worden gerecycled voor andere toepassingen zonder verlies van kwaliteit. Materialen zijn voorzien van een materiaalpaspoort (Madaster). Hiermee worden de bouwmaterialen gedurende de levensduur van een gebouw geregistreerd op basis van onder andere financiële waarde, levensduur en kwaliteit.
Overige maatregelen
- Naast verwarmen vormt het gebruik van warm tapwater ook een aanzienlijk aandeel van het energiegebruik in een appartement. Er worden daarom zoveel mogelijk waterbesparende douchekoppen toegepast. Om leidingverliezen te voorkomen zullen leidingen goed worden geïsoleerd en worden de lengtes van de leidingen beperkt.
- Voor toe te passen hout is het FSC-keurmerk van toepassing.
- Tijdens de bouw zal aandacht worden besteed aan de bouwplaats in relatie tot de omgeving, de milieu-impact van de bouwplaats en het afvalmanagement.
- Bij oplevering zal worden gezorgd voor het goed inregelen van de gebouwinstallaties en wordt de thermische kwaliteit van de gebouwschil geborgd met thermo grafische -en luchtdichtheidsmetingen.
4.7 Bodem
Voor een groot deel van het plangebied is bodemonderzoek verricht. Uit deze bodemonderzoeken zijn geen bodemverontreinigingen van betekenis gebleken. Voor het resterende deel van het plangebied zijn er nog geen resultaten beschikbaar. In geval van nieuwe activiteiten zal ter plaatse een bodemonderzoek plaatsvinden.
PFAS
Volgens de notitie 'Aanvulling bodemkwaliteitskaart gemeente Eindhoven voor PFAS-verbindingen en grondstromenbeleid PFAS-houdende grond', is Pfas voor een groot gedeelte van het Eindhovens grondgebied geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen.
NGE's
Gemeente Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge’s (niet gesprongen explosieven). In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge’s worden aangetroffen worden deze geruimd.
4.7.1 Plangebied
Overal waar werkzaamheden plaatsvinden op of in een geval van bodemverontreiniging zijn in beginsel saneringsmaatregelen nodig. In sommige gevallen kan sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Of en hoe gesaneerd moet worden, moet per geval van bodemverontreiniging vooraf worden bepaald in overleg met het bevoegd gezag.
Het verdient sterk aanbeveling om bij bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een aanvullend of actualiserend bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het uitvoeren van een sanering of het afvoeren van vrijkomende partijen grond.
Door Tritium Advies BV is een verkennend onderzoek naar de gesteldheid van bodem en grondwater. De uitkomsten van dit onderzoek zijn opgenomen in de als bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen rapportage d.d. 12 november 2019.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ter plaatse van boring 02 in het traject van 0,08 tot 0,40 m-mv een volledige puinlaag is waargenomen. Verder zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met baksteen, aardewerk en plastic waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met kobalt, zink en PAK. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium, kobalt, nikkel, xylenen en naftaleen. Ter plaatse van één peilbuis is het grondwater matig verontreinigd met nikkel.
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie. De aangetroffen puinlaag betreft geen bodem. Geadviseerd wordt om, indien er werkzaamheden gaan plaatsvinden, waarbij er contactmogelijkheden zijn met het puin of als het puin afgevoerd gaat worden, een verkennend asbestonderzoek inclusief samenstelling en uitloging uit te voeren. Er dient rekening mee te worden gehouden dat na de sloop van de bebouwing nog een onderzoek ter plaatse van die gesloopte bebouwing moet worden uitgevoerd.
4.7.2 Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor ontwikkeling van het plangebied.
4.8 Natuur
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
4.8.1 Wet natuurbescherming
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.
Houtopstanden
De regeling zoals die was vervat in de voormalige Boswet is grotendeels ongewijzigd overgenomen in de Wnb en is gericht op het behoud van het bosareaal en is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de door de gemeenteraad in dat kader vastgestelde grenzen van de bebouwde kom, die een grotere oppervlakte beslaan dan 1000 m2 en op rijbeplantingen van meer dan 20 bomen. De begrenzing van de bebouwde kom als bedoeld in artikel 4.1 Wnb hoeft niet samen te vallen met de bebouwde kom in het kader van de wegenverkeerswet. De op grond van de Boswet vastgestelde bebouwde kom grens blijft ook onder de nieuwe Wnb gelden totdat deze opnieuw wordt vastgesteld. Naar verwachting zal de gemeenteraad in 2017 een nieuwe grens vaststellen. Op onderdelen zal die afwijken van de huidge begrenzing.
Kaart: grens bebouwde komals bedoeld in de (toenmalige) Boswet
De Wnb (artikel 4.1) vindt geen toepassing als het gaat om onder andere:
- houtopstanden op erven en tuinen
- windschermen langs boomgaarden
- wegbeplantingen en eenrijige beplanting van populier of wilg op of langs landbouwgronden en waterwegen
- fruitbomen
- naaldbomen (bedoeld als kerstbomen niet ouder dan 20 jaar)
- kweekgoed.
Voor het (doen) vellen van een houtopstand (geheel of gedeeltelijk) die onder de Nbw valt, moet eerst een melding bij gedeputeerde staten worden ingediend. Verder moet de eigenaar (of degene die een beperkt genotsrecht heeft op de grond) er voor zorgdragen dat binnen drie jaar nadat tot velling is overgegaan het betreffende perceel opnieuw en op bosbouwkundig verantwoorde wijze is herplant. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen teneinde de herplantplicht uit te voeren op een ander perceel dan het perceel waar de velling heeft plaatsgevonden.
Wnb en onderscheid in gebieden
De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland, bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.
De provincies kunnen voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland, de bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen zorg dragen door die gebieden op te nemen in de provinciale ruimtelijke verordeningen door daarin te bepalen dat die in de door de gemeente vast te stellen bestemmingsplannen dienen te worden beschermd. Voor de Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden voorziet de Wnb zelf in verschillende beschermingsregimes, waaronder een vergunningenregime, een toetsingsregime voor (bestemmings)plannen aan de zorgplicht, het programma en het beheerplan. Het aanwijzen van andere soorten natuurgebieden is op grond van deze Wnb niet uitgesloten.
In Nederland waren 64 gebieden aangewezen tot 'beschermd natuurmonument' als bedoeld in de NBW1998. Die status is komen te vervallen door de inwerkintreding van de Wnb per 1 januari 2016. Op grond van de Wnb is het ook niet meer mogelijk om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen en komt de beschermde status ook van die gebieden te vervallen. In Nederland betreft dit 49 gebieden (wetlands) die tevens de status van Natura 2000-gebieden bezitten. Daarom blijft de wettelijke bescherming hiervan gewaarborgd. De bevoegdheid om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen, mits die hun grondslag vinden in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, blijft nog wel mogelijk.
Artikel 1.12, lid 2 Wnb ziet op het tot stand brengen en het in stand houden van het Natuur Netwerk Nederland. Dit netwerk stond voorheen bekend onder de benaming 'Ecologische hoofdstructuur (EHS)'. Het Natuur Netwerk Nederland is zowel voor de soortenbescherming als voor de gebiedsbescherming van belang. In het Natuurpact zijn de afspraken vastgelegd tussen de rijksoverheid en de provincies over de omvang van het netwerk. De gebieden die tot dit netwerk behoren zijn inmiddels door de provincies als zodanig aangewezen. Deze gebieden gelden op grond van het overgangsrecht, (artikel 9.11 Wnb) als gebieden die behoren tot het natuurnetwerk Nederland.
Zowel de Wnb als het Barro bevatten bepalingen die gericht zijn op de aanwijzing en de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland. Opgemerkt moet worden dat deze regelingen niet eenduiding zijn als het gaat om het bestuursorgaan dat bevoegd is om tot aanwijzing te besluiten.
Uittgangspunt voor bestemmingsplannen waarin gebieden zijn begrepen die behoren tot het Natuur Netwerk Nederland is dat deze geen mogelijkheden mogen bieden voor ruimtelijke ontwikkelingen die (per saldo) een siginficante aantasting tot gevolg hebben van de wezenlijke waarden en/of kemerken en/of een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden en/of van de samenhang tussen die gebieden. Alleen als sprake is van een groot openbaar belang én er geen reële alternatieven zijn én mits de negatieve effecten worden gecompenseerd kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
Provincies en gemeenten zijn voorts bevoegd om het beschermingsregime verder te laten reiken dan de gebieden die behoren tot dit netwerk. Het gaat dan om ingrepen die weliswaar buiten die gebieden plaatsvinden maar die wel gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke waarden en kenmerken ervan. Ook al is een dergelijk aanvullend beschermingsregime niet van kracht dan nog dient een ruimtelijke ingreep die plaatsvindt buiten de begrenzing van het natuurnetwerk beoordeelt te worden of die zich al dan niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening.
2.2 Bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen
Gedeputeerde staten zijn op grond van artikel 1.12, 3e lid Wnb bevoegd om gebieden die niet tot het Natuur Netwerk Nederland behoren aan te wijzen als bijzonder provinciaal natuurgebied of als bijzonder provinciaal landschap. Immers ook buiten het Natuur Netwerk Nederland komen gebieden voor met natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inbegrip van hun cultuurhistorische kenmerken, die bijzonder zijn en die bijdragen aan hetgeen Nederland mooi en authentiek maakt. Als een provincie een dergelijk gebied van provinciaal belang acht en bijzonder beschermingswaardig vindt, kan het worden aangewezen als bijzonder provinciaal natuurgebied of bijzonder provinciaal landschap.
2.3 Nationale parken
Artikel 8.3 Wnb bepaalt dat gedeputeerde staten de minister van EZ kunnen verzoeken gebieden als 'nationaal park' aan te wijzen. In Nederland gaat het om een twintigtal van dergelijke gebieden die die status al hadden op grond van de Regeling aanwijzing nationale parken. Die status blijft ook ingevolge de Wnb onverkort van kracht. De Nbw voorziet niet in bescherming van nationale parken. Provincies zijn zelf verantwoordelijk voor de bescherming en het beheer daarvan. Zij kunnen de benodigde bescherming bieden onder andere door gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wro biedt.
Maakt een nationaal park deel uit van een Natura 2000-gebied of van het Natuur Netwerk Nederland dan is de beschermingsregeling die geldt voor die specifikeke gebieden vantoepassing. De gebieden die al zijn aangewezen tot nationaal park maken allemaal al deel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het door de minister van EZ vastgestelde Programma Nationale Parken de daarvan deel uitmakende standaard streeft ‘Nationale Parken nieuwe stijl’ na waar integratie van natuur en sociaal economische ontwikkeling centraal staat. Het is niet uitgesloten dat dit programma wijziging brengt in de omvang van die gebieden of in het aantal nationale parken.
2.4 Bijzondere nationale natuurgebieden
Met uitzondering van Natura 2000-gebieden is de minster van EZ bevoegd om gebieden aan te wijzen tot 'bijzonder nationaal natuurgebied'. Een dergelijke aanwijzing is bedoeld voor gebieden waarvan het aannemelijk is dat die in de toekomst de status van Natura 2000-gebied zullen krijgen en die in afwachting daarvan bescherming behoeven. De voorwaarden/redenen om tot aanwijzing te besluiten zijn opgesomd in artikel 2.11, lid 1 Wnb. Op grond van de Wnb is het mogelijk voor die gebieden een programma vast te stellen dat tot doel heeft de belasting van natuurwaarden te verminderen en de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. Verder kan het programma voorzien in de aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit, het treffen van feitelijke behoud- of herstelmaatregelen en in instrumenten ter bescherming van deze gebieden.
2.5 Natura 2000-gebieden
Natura 2000-gebieden worden aangewezen door de minster van EZ. Hij is ook bevoegd om eerder genomen besluiten geheel of gedeeltelijk te wijzigen of in te trekken. Behoudens ingeval het gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard dienen de besluiten tot stand te komen met inachtneming van afdeling 3.4 Awb. In het aanwijzingsbesluit dient beschreven te worden voor welke vogel- en habitatsoorten en habitattypen het gebied wordt aangewezen alsmede de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (voor zover nodig ter uitvoering van de Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (voor zover nodig ter uitvoering van de Habitatrichtlijn). In Nederland zijn op grond van de Nbw 1998 163 gebieden aangewezen tot Natura 2000-gebied. Deze aanwijzingsbesluiten zijn ook 'overgenomen' in de nieuwe Wnb. Wel is het zo dat de Natura 2000-gebieden die ingevolge de Nbw 1998 tevens waren aangewezen tot beschermd natuurmonument niet langer bescherming bieden ten aanzien van de doelen die ten grondslag hebben gelegen aan die aanwijzing tot natuurmonument.
3. Beschermingsregimes voor bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden
De Nbw kent een aantal instrumenten die zowel voor de 'bijzondere nationale natuurgebieden' als voor de Natura 2000-gebieden gelden; het betreft:
- de zorgplicht
- de mogelijkheid programma's vast te stellen die tot doel hebben de belasting van natuurwaarden te verminderen en de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren
- de aanschrijvingsbevoegdheid
- het toegangsbeperkingsbesluit
- en het treffen van feitelijke behoud- of herstelmaatregelen.
Voor Natura 2000-gebieden staan ook nog de volgende instumenten ter beschikking:
- het beheer plan
- het treffen van instandhoudings- en passende maatregelen
- een vergunningen- en toetsingsregime voor handelingen en projecten die verslechterende of significant verstorende effecten voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben.
Natuurgebieden in de Wnb | Bevoegd gezag | Aanwijzing | Beschermingsregime / -instrumenten | |
natuurnetwerk Nederland | gedeputeerde staten | verplicht | Wro | |
bijzonder provinciaal natuurgebied / landschap | gedeputeerde staten | kan | Wro | |
Natura 2000-gebied | minister EZ | verplicht | Wnb | |
bijzonder nationaal natuurgebied | minister EZ | kan | Wnb | |
nationaal park | minister EZ | kan | geen |
3.2.1 De programmatische aanpak stikstof (PAS)
Het Bnb en de Rnb bevatten de eerste invulling van de uitwerking van een programmatische aanpak stikstof. Daarmee wordt de stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden gereguleerd. In feite is dit de voortzetting van de programmatische aanpak stikstof waarin de Nbw 1998 voorzag. Het op basis van die regeling vastgestelde Programma Aanpak Stikstof 2015-2021, geldt op grond van artikel 9.3 Wnb als een programma als bedoeld in artikel 1.13 Wnb.
Volgens de PAS zijn ontwikkelingen die gepaard gaan met stikstofdeposities tot de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr zonder meer toegestaan. Projecten of handelingen die de vastgestelde grenswaarde van 1 mol N/ha/jr niet overschrijden zijn uitgezonderd van de vergunningplicht. De grenswaarde daalt naar 0,05 mol N/ha/jr, zodra 5% of minder van de beschikbaar gestelde depositieruimte voor ‘grenswaarde-gevallen’ over is. De grenswaarde kan, na een daartoe strekkend besluit van de ministers van EZ en I&M weer worden verhoogd naar 1 mol N/ha/jr. Een meldingsplicht geldt voor bepaalde projecten en handelingen die gebruik maken van de grenswaarderegeling. Verder mag de verlaging van de grenswaarde geen gevolgen hebben voor de toedeling van ontwikkelingsruimte voor zogenaamde segment 1 projecten, voor projecten en handelingen waarvoor een melding is gedaan op een moment waarop de grenswaarde van 1 mol N/ha/jr gold, en voor projecten en andere handeling waarvoor de meldingsplicht niet geldt als de realisatie aanving of de handeling voor de eerste keer werd verricht op het moment dat de grenswaarde 1 mol N/ha/jr was. Voor projecten en handelingen die stikstofdepositie boven de grenswaarde veroorzaken geldt de vergunningplicht onverkort. Als deze projecten en handelingen leiden tot een toename van stikstofdepositie, dan kan een vergunning worden verleend als voor het project of de handeling ontwikkelingsruimte beschikbaar wordt gesteld. Voor zogenoemde prioritaire projecten is ontwikkelingsruimte binnen het programma gereserveerd (segment 1).
3.3 Het beheerplan
Voor Natura 2000-gebieden dienen door gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen het gebied zich bevindt, beheersplannen te worden vastgesteld die gericht dienen te zijn op het behoud of het herstel van een gunstige staat van instandhouding van de soorten en typen waarvoor het betreffende Natura 2000 gebied is aangewezen.Artikel 2.3 Wnb bepaalt dat in het beheerplan in elk geval de instandhoudingsmaatregelen en de passende maatregelen en het beoogde resultaat daarvan moeten worden beschreven. Hoewel dit niet expliciet in de wet is bepaald kan het beheerplan ook gericht zijn op de soortenbescherming. In het beheerplan kunnen projecten en andere handelingen worden beschreven waarvoor dan geen (Natura 2000) vergunningplicht of soortenontheffingsbesluit meer nodig is.Met de (tijdige) uitvoering van de in het beheerplan beschreven instandhoudings- en passende maatregelen zijn de besturen belast die daarmee hebben ingestemd. De op grond van de Nbw 1998 vastgestelde beheerplannen worden beheerplannen als bedoeld in de Wnb en blijven van kracht totdat de daaraan gekoppelde geldigheidsduur is verstreken.
3.4 De aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit en het treffen van feitelijke maatregelen
Gedeputeerde staten zijn op grond van artikel 2.4 Wnb bevoegd om degene die een handeling verricht of het voornemen daartoe heeft te verplichten informatie te verstrekken, de nodige preventieve of herstelmaatregelen te treffen, de handeling overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften uit te voeren of de handeling niet uit te voeren of te staken. Deze verplichtingen kunnen bij beschikking of voor bepaalde categorieën van handelingen bij provinciale verordening of bij algemene maatregel van bestuur, worden opgelegd. De bevoegdheid kan niet worden toegepast ten aanzien van projecten en handelingen waarvoor een natuurvergunningplicht geldt.
De Wnb (artikel 2.5) maakt het mogelijk om de toegang tot een Natura 2000-gebied te verbieden of te beperken op grond van een toegangsbeperkingsbesluit. Het uitgangspunt is dat de natuurgebieden zoveel mogelijk toegankelijk zijn voor bezoekers, maar bijvoorbeeld in het broedseizoen kan worden bepaald dat het gebied waar vogels broeden niet toegankelijk is.
Verder kunnen feitelijke maatregelen worden getroffen in zowel Natura 2000-gebieden als ook gronden die daarbuiten zijn gelegen, mits die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor die Natura 2000-gebieden nodig zijn.
3.5 De natuurvergunning
Zowel op grond van de Wnb als de Wabo (annex het Bor) is het verboden om zonder vergunning projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die een nadelig of significant verstorend effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. De verhouding tussen de beide wettelijke verboden is geregeld in het Bor. Het in de Wabo/Bor opgenomen verbod is alleen van toepassing als voor de Natura 2000 activiteit tevens een omgevingsvergunning is vereist op een van de andere gronden genoemd in artikel 2.1 en artikel 2.2 Wabo èn voor die handeling of dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wnb is aangevraagd of verleend. Met andere woorden: voorzien is in het faculatief aanhaken van de Natura 2000 activiteit aan de omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo. Gedeputeerde staten van de provincie waarin het project wordt uitgevoerd of de handeling wordt verricht zijn bevoegd om een natuurvergunning te verlenen, terwijl de minister daartoe bevoegd is in de gevallen genoemd in het Bnb.
Artikel 2.8 Wnb bevat het beoordelingskader voor een vergunning voor een project of voor een andere handeling. Een vergunning voor een project dat significante gevolgen kan hebben wordt uitsluitend verleend nadat blijkens een passende beoordeling zeker is dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Als die zekerheid niet is verkregen, dan kan een vergunning uitsluitend worden verleend indien er geen alternatieven zijn én wanneer dwingende redenen van groot openbaar belang gemoeid zijn met het project én onder de voorwaarde dat de schade wordt gecompenseerd.
Bij de verlening van een vergunning voor andere handelingen dan de hiervoor bedoelde projecten wordt uitsluitend rekening gehouden met de gevolgen die de handeling kan hebben voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
Artikel 2.9 Wnb bevat een opsomming van de uitzonderingen op de vergunningplicht. Het betreft handelingen en projecten die zijn beschreven in en worden verricht overeenkomstig een beheerplan of een programma. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden. Een uitzondering op de vergunningplicht is ook mogelijk krachtens een algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening.
3.6 De Natura 2000 plantoets
Plannen die al dan niet in samenhang met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, mogen uitsluitend alleen worden vastgesteld indien blijkens een passende beoordeling zeker is dat die de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Ingeval die zekerheid niet wordt gekregen en er geen alternatieven bestaan, maar wel sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang dan kan het plan toch worden vastgesteld mits de schade wordt gecompenseerd. Voor plannen geldt als toetsingscriterium 'significante gevolgen' en voor vergunningen 'verslechtering/significante verstoring'.
Onder plannen worden bestemmingsplannen begrepen. Voorzien die plannen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dan zal een zogenoemde voortoets moeten worden gemaakt waarin wordt bezien of op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft. Zijn die uitgesloten dan is de Wnb niet van toepassing. Kunnen significante gevolgen niet worden uitgesloten, dan dient een passende beoordeling gemaakt te worden. In dat geval geldt op grond van artikel 7.2a Wet milieubeheer tevens dat voor het plan een milieueffectrapport voor plannen wordt gemaakt. De passende beoordeling behoeft geen onderdeel te zijn van de milieueffectrapportage maar mag ook worden uitgevoerd nadat de milieueffectrapportage al is afgerond. Wel dienen beide te zijn afgerond voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Wnb beschermingsregime | bijzonder nationaal natuurgebied | Natura 2000-gebied |
zorgplicht | x | x |
programma | x | x |
aanschrijvingsbevoegdheid | x | x |
toegangsbeperkingsbesluit | x | x |
feitelijke maatregelen | x | x |
beheerplan | x | |
instandhoudings/passende maatregelen | x | |
vergunningstelsel | x | |
toetsingsregime voor plannen | x |
In § 3.10.1 is ingegaan op de vraag of het nieuwe bestemmingsplan, in het bijzonder als gevolg van ontwikkelruimte voor dierenhouderijen, siginificante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden.
4. Beroepsmogelijkheden
Tegen besluiten op grond van de Wnb is beroep in twee instanties mogelijk, namelijk beroep bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.8.2 Soortenbescherming
In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wnb zijn veel soorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellesoorten en florasoorten zijn nu wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet wet geen vrijstelling meer. Dit zijn voor de provincie Noord-Brabant de bunzing, hermelijn en wezel.
Voor de strikt beschermde soorten in de Wnb, namelijk de soorten die zijn beschermd in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, geldt dat deze in de Wnb gelijkwaardige bescherming genieten als voorheen.
Een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Wnb is altijd van toepassing:
- in het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
- op basis van de zorgplicht volgens volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.
Door Tritium Advies BV is gekomen tot een onderzoek genaamd “Quickscan flora en fauna Ardèchelaan en Marnestraat te Eindhoven d.d. 31 maart 2020 (Rapportnummer: 2001/284/LB-01, versie 0), hier opgenomen als bijlage 11. Op 16 maart 2020 heeft een verkennend veldbezoek plaatsgevonden.
Binnen het plangebied zijn niet aangetroffen:
- beschermde wilde plantensoorten
- vogelnesten c.q. verblijfplaatsen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd
- beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en/of vissen, ongewervelden en/of overige soorten
Aldus zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van bovengenoemde soortgroepen en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Een gedeelte van het te slopen winkelcentrum is geschikt als vaste verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Hier dient aanvullend onderzoek voor uitgevoerd te worden in de vorm van minimaal vier veldbezoeken, waarvan twee in de periode 15 mei – 15 juli en twee in de periode 15 augustus – 1 oktober. Deze onderzoeken worden uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2017 en de beschikbare kennisdocumenten van BIJ12. Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en in de directe omgeving van het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Indien de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden is een negatief effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten.
Als conclusie wordt door Tritium aangegeven:
- de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
- nader onderzoek naar kleine gebouw bewonende vleermuizen is noodzakelijk;
- om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
- voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.
In de rapportage 2004005LB-01 aanvullend onderzoek vleermuizen d.d. 13 oktober 2020 (hier opgenomen als bijlage 12) wordt als conclusie aangegeven dat binnen het onderzoeksgebied zijn geen vaste verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes van vleermuizen aangetroffen, waardoor geen verplichtingen bestaan vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soortgroep. Wel dienen de omschreven werkwijzen met betrekking tot de zorgplicht en de aanbevelingen in de quickscan flora en fauna nageleefd c.q. in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Aldus is een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) niet noodzakelijk.
4.8.3 Gebiedsbescherming
In voormeld onderzoek van Tritium Advies BV wordt ook ingegaan op het onderdeel gebiedsbescherming.
Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde natuurgebied behorende tot het NNB is op een afstand van circa 220 meter ten noordwesten van het plangebied gelegen. Gelet op de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied van Eindhoven en de beperkte impact van de ingreep (reguliere bouwwerkzaamheden), kan verstoring van soorten en andere ecologische functies in het NNN op voorhand worden uitgesloten. Van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN is geen sprake.
Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op een afstand van 9,9 kilometer ten zuiden van het plangebied gelegen en betreft het “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux”.
Het plangebied is niet direct zichtbaar vanuit omliggende Natura 2000-gebieden. Van optische verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden is geen sprake. Gelet op de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied van Eindhoven en de beperkte impact van de ingreep (reguliere bouwwerkzaamheden), kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten.
Stikstofeffecten worden gelet op de beperkte omvang van de werkzaamheden en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden eveneens niet verwacht.
In onderstaande afbeelding is de ligging van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied weergegeven:
4.8.4 Aerius berekening
Om voormelde verwachting te kunnen onderbouwen is een aanvullende Aerius berekening uitgevoerd, betreffende zowel de realisatiefase alsook de gebruiksfase van het project, neergelegd in de rapportage van Volantis Consultancy d.d. 14 februari 2023 opgenomen als bijlage 13 bij deze toelichting.
Uit de berekening blijkt dat de stikstofuitstoot ter plaatse van de nabij gelegen Natura 2000 gebieden maximaal 0,00 mol/ha/jaar betreft. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk kader en er is geen melding of vergunning noodzakelijk.
Aangetoond is dat als gevolg van het plan geen toename van stikstofdepositie te verwachten is in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat significante gevolgen voor beschermde habitats en hieraan gekoppelde soorten als gevolg van stikstofdepositie op voorhand zijn uitgesloten. De instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden worden gerespecteerd en de natuurlijke kenmerken worden niet aangetast.
4.8.5 Conclusie
De voorgenomen ingreep leidt niet tot:
- Een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Nadere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
- Tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten. Aanvullend veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
- Een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Noord-Brabant ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Verdere toetsing in de vorm van een “Nee, tenzij-toets” is niet aan de orde.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de huidige watersituatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Het doet dit door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan " hydrologisch neutraal" conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening. De watertoets is opgenomen in bijlage 14.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Eindhovense Klimaattoets
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
5.3.1 Klimaatadaptiebeleid
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
- Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
- Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
- Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
5.3.2 Waterbergingsnorm
Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
Ontwerpnorm waterberging privaat terrein
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.
Stimulans klimaatadaptatiebeleid
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
5.3.3 Toelichting rekentool
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
- Wat zijn de kerngegevens van het project?
- Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
- Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
- Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.
5.4 Beschrijving Watersysteem
In het kader van onderhavige waterparagraaf c.q. de wateropgave behorende bij de ontwikkeling van het plangebied is door Tritium Advies BV een notitie opgesteld “Waterparagraaf Ardèchelaan 1 te Eindhoven” d.d. 4 december 2023, welke als bijlage 14 bij deze toelichting is opgenomen.
Bodemopbouw en grondwater
De Provinciale kwel- en infiltratiekaart geeft voor het overgrote gedeelte van het plangebied de aanduiding ‘infiltratie’. Voor een klein deel van het plangebied geldt echter de aanduiding ‘meestal kwel’. Kwel houdt een opwaartse beweging van het grondwater in, waardoor infiltratie in deze gebieden niet als reëel wordt gezien.
De grondwaterstand is tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden waargenomen op circa 3,11 m-mv. Ter plaatse van de onderzoekslocatie is sprake van noordelijke stromingsrichting van het freatisch grondwater. Het freatisch grondwater heeft een stijghoogte van 13,5 m + NAP. Het 1e watervoerende pakket heeft een noordelijke stijghoogte en een onbekende stromingsrichting.
Voor zover bekend vinden in de directe omgeving van de locatie geen grootschalige grondwateronttrekkingen plaats die een directe invloed hebben op de grondwaterstand en grondwaterstroming op de locatie. Het plangebied bevindt zich niet in een boringsvrije zone of een grondwaterbeschermingsgebied.
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap de Dommel. Nabij het plangebied is enig oppervlaktewater aanwezig.
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Toekomstige situatie
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van een woongebouw alsmede winkelruimten
Conform het beleid van het waterschap en gemeente dient de uitbreiding van het verhard oppervlak hydrologisch neutraal te zijn. Omdat er sprake is van een afname van het verhard oppervlak geldt er vanuit het waterschap geen compensatie-eis. Wel geldt er vanuit het gemeentelijk beleid een waterbergingsopgave. De gemeente Eindhoven heeft hiervoor een rekentool ontwikkeld. Hieruit blijkt dat er een waterberging is benodigd van 258,2 m². Deze waterbergingsopgave zal worden opgelost middels de aanleg van ondergrondse infiltratiekratten. Gezien de lage grondwaterstand ter plaatse van het plangebied is er voldoende ruimte om aan de benodigde berging te voldoen. Het hemelwater wordt in de kratten opgevangen van waaruit het vervolgens kan infiltreren in de bodem. Er zal een noodoverloopconstructie worden gerealiseerd op de gemeentelijke riolering, zodat bij extreme neerslag het hemelwater hier naartoe kan weglopen. De exacte wijze van berging zal nader worden uitgewerkt.
Andere maatregelen die worden genomen zijn het toepassen van groene daken, de aanleg van nieuwe bomen en het toepassen van halfverharding ter plaatse van parkeerplekken. Ook zal een deel van het bestaande dakvlak worden afgekoppeld. Het grote, centraal gelegen parkeerterrein kan onder afschot worden aangelegd zodat het overtollige hemelwater bij extreme buien op een natuurlijke wijze oppervlakkig richting het oppervlaktewater kan stromen. De overloopconstructies van beide groene daken zal via het parkeerterrein lopen waar het vervolgens in het oppervlaktewater uitkomt. Op deze wijze ontstaat er één overstortbak en één uitstroompunt. Voor het maken van een lozingsconstructie op een A-watergang is er wel een watervergunning nodig. De bestaande verharding in de openbare ruimte zal aangesloten blijven op de gemeentelijke riolering, zoals ook in de huidige situatie het geval is.
Afvalwater
Het afvalwater wordt gescheiden van hemelwater aangeboden aan de bestaande riolering.
Conclusie
Conclusie is dat kan worden voldaan aan de wateropgave.
5.6 Afspraken Waterschap
Zowel het waterschap als de gemeente hebben akkoord gegeven op de Watertoets.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "Hartje Barrier" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
6.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Artikel 1 Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Het bestemmingsplan kent in artikel 3 de bestemming “Detailhandel”, op basis waarvan de gronden bestemd zijn voor detailhandel en enkele aanvullende functies, welke laatste een maximale hoeveelheid b.v.o. kennen.
De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” in artikel 4 geeft de mogelijkheid van wegen etc.
Het bestemmingsplan kent de bestemming “Wonen”, zoals vervat in artikel 5, op basis waarvan de gronden bestemd zijn voor woongebouwen uitsluitend in de vorm van gestapelde woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep alsmede voor detailhandel en enkele aanvullende functies tot maximaal 450 m². Ter plaatse van de aanduiding ‘ontmoetingsruimte’ kan worden gekomen tot (een) gemeenschappelijke ontmoetingsruimte(n), waar tevens ondersteunende horeca is toegestaan. Hierbij behorend zijn wegen, straten, paden en overige verhardingen, groenvoorzieningen, tuinen, dakterrassen en erven, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwregels en de omschrijving van strijdig gebruik completeren het betreffende artikel 4.
Onder de algemene regels zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
In de overgangs- en slotregels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.
In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.
Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is,
daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van
individuele belangen.
De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:
- Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
- Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen (zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
- Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
- Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
- In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
- In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
- We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het
bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten
benoemd:
- Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
- Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
- Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandel locaties).
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken
waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen
van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de
toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die
niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
7.2 Handhaving
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data-analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze
ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
In dit plangebied is sprake van gemeentelijke gronduitgifte alsmede verkoop van openbaar gebied (na realisatie hiervan) aan de gemeente. Er is met exploitant gekomen tot een anterieure overeenkomst en een grondovereenkomst.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Met de provincie heeft vooroverleg plaatsgevonden middels het digitaal vooroverlegformulier. Het digitaal vooroverlegformulier is ingevuld en hiermee is het vooroverleg afgerond, omdat er geen reactie van de provincie is ontvangen. Ook Waterschap De Dommel kan instemmen met dit plan. De resultaten van het overleg zijn verwerkt in hoofdstuk 5.
Bij de voorbereiding heeft ook informeel overleg plaatsgevonden met de volgende overlegpartners:
- Trefpunt Groen Eindhoven (TGE).
- Henri van Abbe Stichting (HvAS).
TGE en HvAS staan positief tegenover dit bestemmingsplan. HvAS heeft wel aangegeven dat in het toegestuurde plan nog gewerkt is met de oude archeologische verwachtingskaart en gevraagd wordt te werken met de nieuwe archeologische verwachtingskaart. De toelichting is hierop aangepast waarbij de nieuwe archeologische waardenkaart is betrokken. Naar aanleiding hiervan zijn twee dubbelbestemmingen "Waarde - archeologie" in het bestemmingsplan opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden.
9.3 Inspraak En Samenspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
De gemeente Eindhoven wenst meer aandacht te geven aan participatie en heeft daarom besloten dat dit plan voor inspraak in procedure wordt gebracht. De uitkomsten van de inspraakprocedure en de consequenties voor het bestemmingsplan worden beschreven in deze paragraaf.
In het kader van participatie hebben de initiatiefnemers van het plan al vroegtijdig betrokkenen willen informeren en betrekken bij de planvorming. Vanwege de Corona epidemie was het organiseren van een fysieke informatiebijeenkomst voor het presenteren van het plan en het informeren van betrokkenen helaas niet mogelijk. Er is daarom op zoek gegaan naar een passend alternatief. In aanvulling op een drietal sessies tussen ontwikkelaar en gemeente heeft op onderstaande momenten informatieverstrekking aan omwonenden / belanghebbenden plaatsgevonden:
- 9 oktober 2019 Informeren bewoners Cantershoef.
- Oktober 2020 Nieuwsbrief (5.250 stuks) aan bewoners, omwonenden en winkeliers over stand van zaken project en verwijzing naar projectwebsite.
- Oktober 2020 Website Hartje-Barrier.nl online met projectinformatie, beelden, planning en mogelijkheid tot stellen van vragen of verzoek nadere informatie.
- De afstemming met de winkeliers heeft plaatsgevonden middels individuele gesprekken per onderneming door Achtse Barrier CV.
Het verslag van de samenspraak met hierin een weergave van ingekomen vragen en hierop geformuleerde antwoorden is opgenomen als bijlage 15 bij deze toelichting.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van 22 juni 2023, gedurende 6 weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad van 21 juni 2023 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerpbestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 23 zienswijzen ontvangen. In de 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen Bestemmingsplan 'I Achtse Barrier-Heizoom (Hartje Barrier)' zijn de zienswijzen samengevat en van een gemeentelijk standpunt voorzien. Ook is in de nota opgenomen welke wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte het ontwerpbestemmingsplan naar aanleiding van de ingediende zienswijzen alsook de ambtshalve wijzigingen.
Bijlage 1 Laddertoets Detailhandel
bijlage 1 Laddertoets detailhandel
Bijlage 2 Poho Beoordeling Brainportprincipes (Besluit En Bijlage)
bijlage 2 POHO beoordeling brainportprincipes (besluit en bijlage)
Bijlage 3 Parkeeronderzoek
Bijlage 4 Bomen Effecten Analyse
bijlage 4 Bomen Effecten Analyse
Bijlage 5 Onderzoek Windklimaat
bijlage 5 Onderzoek windklimaat
Bijlage 6 Bezonningsstudie
Bijlage 7 Vormvrije Mer-beoordeling
bijlage 7 Vormvrije MER-beoordeling
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Detailhandel
bijlage 9 Akoestisch onderzoek detailhandel
Bijlage 10 Rapportage Verkennend Bodemonderzoek
bijlage 10 Rapportage verkennend bodemonderzoek
Bijlage 11 Quick Scan Flora En Fauna
bijlage 11 Quick scan flora en fauna
Bijlage 12 Aanvullend Onderzoek Vleermuizen
bijlage 12 Aanvullend onderzoek vleermuizen
Bijlage 13 Aerius Memo
Bijlage 14 Watertoets
Bijlage 15 Samenspraakverslag
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan I Achtse Barrier - Heizoom 2015 (Hartje Barrier) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80418-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.7 actualisatie nota parkeernormen
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.9 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.11 balkon
buiten de gevel stekende constructieve open buitenruimte van een gebouw die niet verbonden is met de begane grond of een aan- of uitbouw.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.14 behoud ex situ
behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.
1.15 behoud in situ
behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).
1.16 bestaande situatie
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke, of bij benadering gelijke, hoogte liggende vloeren of bouwlagen is begrensd.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bruto vloeroppervlak (bvo)
de bruto vloeroppervlakte van de ruimte(n) van een gebouw wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsmuren en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van een gebouw. Inpandige laad-en losruimte en inpandige passages worden voor de berekening van het bvo van winkelruimte buiten beschouwing gelaten.
1.28 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.29 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen internetwinkel/webwinkel en afhaalpunten. Onder detailhandel wordt in dit plangebied niet begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel en tuincentrum.
1.31 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.32 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.36 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.37 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.38 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.39 internetwinkel
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
- de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
1.40 inwoning
- woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
- woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meer) kamer(s) in gebruik geeft aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.
1.41 kamerbewoning
woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.40 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.
1.42 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.
1.43 kantoor
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.
1.44 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.45 koffie-/theehuis
een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.
1.46 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.47 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
1.48 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.49 onzelfstandige woonruimte
woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.
1.50 overige bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.51 peil
0.30 m1 boven de kruin van de weg.
1.52 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.53 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.54 supermarkt
een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar in hoofdzaak levensmiddelen, voedingsmiddelen - inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel – en in beperkte mate huishoudelijke artikelen worden verkocht, met een brutovloeroppervlak van ten minste 1.000 m².
1.55 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.56 verkoopvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.
1.57 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.58 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.59 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.60 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.61 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.62 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.63 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.64 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, ventilatiekanalen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Detailhandel´ aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van:
- detailhandel;
- horeca zoals genoemd in de `Lijst van horeca-activiteiten´ (bijlage 1) behorende tot de subcategorieën 1a, 1b en 2b;
- dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instellingen;
- maatschappelijke voorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
met daarbij behorende:
- wegen, paden en overige verhardingen;
- groenvoorzieningen en daktuinen;
- tuinen, dakterrassen en erven;
- geluidwerende voorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
- detailhandel uitsluitend is toegestaan op de begane grond, met een gezamenlijk bruto vloeroppervlak van niet meer dan 4.600 m2 bvo;
- maximaal twee supermarkten zijn toegestaan met een gezamenlijk bruto vloeroppervlak van niet meer dan 3.500 m2 bvo;
- de in 3.1 onder b. c. en d. genoemde functies uitsluitend zijn toegestaan op de begane grond, met een gezamenlijk bruto vloeroppervlak van niet meer dan 750 m2 bvo;
- perifere detailhandel is uitgesloten.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen en woonstraten;
- pleinen;
- voet- en fietspaden;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging),
met daarbij behorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
- gemeenschappelijke ontmoetingsruimte(n), waar tevens ondersteunende horeca is toegestaan,
met daarbij behorende:
- wegen, straten, paden en overige verhardingen;
- groenvoorzieningen en daktuinen;
- tuinen, dakterrassen en erven;
- parkeervoorzieningen;
- geluidwerende voorzieningen
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
met dien verstande dat:
- het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 167;
- een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
- kamerverhuur niet is toegestaan;
- de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan -huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
- de onder 5.1. sub b genoemde functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - ontmoetingsruimte”, met een inpandig bruto vloeroppervlak van maximaal 475 m2 bvo en een bijbehorend terras met een maximale oppervlakte van 150 m2 bvo ter plaatse van de aanduiding “terras”;
- perifere detailhandel en supermarkten zijn uitgesloten.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' (terrein van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
- de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Betemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (hoge verwachting, historische kern) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
- de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Waterbergingsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Waterstaat - Waterbergingsgebied´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van het Regionale waterbergingsgebied en Reservering waterbergingsgebied, met de daarbij behorende bouwwerken.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het waterbergend vermogen van de gronden niet wordt aangetast. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een daartoe strekkende omgevingsvergunning winnen zij advies in van het waterschap.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m1, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m1 is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m1 is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 50 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 11 Parkeren
11.1 Bouwregel parkeren
- bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
- als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
11.2 Afwijken
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
11.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 11.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Artikel 12 Parkeren Bij Wijziging Gebruiksfunctie
12.1 Verbod
- Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019.
- als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
12.2 Afwijken
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Artikel 13 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging
13.1 Voorwaardelijke verplichting waterbergingen
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid;
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022, gepubliceerd op 3 december 2019 (Gemeenteblad 2019, 292183);
- Als de onder lid 2 bedoelde (beleids)regelingen worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
13.2 Uitzondering
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwplannen waarover voor inwerkingtreding van dit bestemmingsplan privaatrechtelijke afspraken over klimaatadaptatie tussen de initiatiefnemer en de gemeente zijn gemaakt.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, zoals bedoeld in lid 13.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Artikel 14 Groenopgave
14.1 Voorwaardelijke verplichting groenopgave
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8 m² aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.
- Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel Wonen, is slechts toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de groenvoorzieningen van 8 m² groen per toegevoegde woning, zoals bedoeld in lid 1, binnen 1,5 jaar na realisatie van de woningen zijn gerealiseerd, en
- de groenvoorzieningen als bedoeld in sub a in stand worden gehouden.
- In afwijking van het bepaalde in lid 2 mogen de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel Wonen gebruikt worden tot 1,5 jaar na realisatie van de woningen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 15.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1 met maximaal 10%.
15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
15.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
15.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
15.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan I Achtse Barrier - Heizoom 2015 (Hartje Barrier).
Bijlage 1 Lijst Van Horeca-activiteiten
bijlage 1 Lijst van horeca-activiteiten
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woonfunctie
bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie