KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Beekdallandschap
2.3 Cultuurlandschap
2.4 Planvoornemen
2.5 Ruimtelijke Inpassing
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6 Verkeer En Parkeren
3.7 Groen
3.8 Horeca
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
3.10 Windhinder En Privaatrechtelijke Belemmering
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Duurzaamheid
4.7 Bodem
4.8 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Eindhovense Klimaattoets
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
9.3 Inspraak
9.4 Zienswijzen
9.5 Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 1 Voorlopig Ontwerp Museumpark Vonk*
Bijlage 2 Rapport Raap 3258 De Groene Zoom Van Eindhoven
Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek (Bo) En Inventariserend Veldonderzoek (Ivo), Verkennende Fase, Vonk* Eindhoven
Bijlage 4 Rapport Onderbouwing Parkeren En Verkeer Vonk*
Bijlage 5 Boom Effect Analyse Museumpark Vonk*
Bijlage 6 Vormvrije M.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Omgevingslawaai Museumpark Vonk* Boutenslaan 161b Te Eindhoven
Bijlage 8 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek Boutenslaan (Ong.) Te Eindhoven
Bijlage 9 Verkennend Bodem- En Verhardingsonderzoek Boutenslaan 161a Te Eindhoven
Bijlage 10 Quickscan Beschermde Flora En Fauna Prehistorisch Dorp Eindhoven
Bijlage 11 Nader Onderzoek Wet Natuurbescherming Uitbereiding Prehistorisch Dorp Eindhoven
Bijlage 12 Berekening Stikstofdepositie Gebruiksfase Museumpark Vonk* Te Eindhoven
Bijlage 13 Resultaten Rekentool Klimaatopgave Eindhoven
Bijlage 14 Nota Van (Bestuurlijk) Vooroverleg
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Natuur - 1
Artikel 5 Natuur - 2
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie 1
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie 2
Artikel 9 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Parkeren
Artikel 16 Parkeren Bij Wijziging Gebruiksfunctie
Artikel 17 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Archeologie: Beschrijving En Waardering Van Gebieden
Bijlage 3 Beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)’

Buitengebied (Museumpark VONK)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 07-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De stad en regio Eindhoven missen momenteel één plek waar de gehele geschiedenis op eenvaansprekende manier toegankelijk wordt gemaakt voor inwoners, nieuwkomers en toeristen. Daartoe heeft Eindhoven Museum (EM) een uniek en vernieuwend museumconcept ontwikkeld, genaamd VONK*. Het centrale verhaal van VONK* draait om de transformatiemomenten in de geschiedenis van de stad en regio Eindhoven. Oftewel, die momenten dat de vonk oversloeg en er veranderingen in gang werden gezet die onze stad en regio gemaakt hebben tot wat ze vandaag de dag is. Met het bestemmingsplan ‘Buitengebied (Museumpark VONK)’ wordt een uitbreiding en transformatie van het preHistorisch Dorp naar Museumpark VONK* mogelijk gemaakt.

Het bestemmingsplan Buitengebied (Museumpark VONK)’ bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied ligt in het zuidelijke deel van de gemeente, ter plaatse van het gebied Genneper Parken tussen de wijken Gestel en Stratum. Het plangebied zelf wordt in grote lijnen begrensd door de Boutenslaan, de Genneperweg, de waterlopen van de Tongelreep en de Dommel en De Vleut. Het plangebied wordt globaal weergegeven in figuur 1.1.

verplicht

1.3 Voorgaande Plannen

Het plangebied is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (2006). Ook is het gelegen binnen het voorontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied 2019’ (geen juridische status), waarvan het voorontwerp op 14 februari 2019 ter inzage is gelegd. Het bestemmingsplan ‘Buitengebied (Museumpark VONK)’ vervangt een gedeelte van dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de ruimtelijke inpassing van het planvoornemen.

2.1 Historisch Perspectief

De beekdalen van de Dommel en de Tongelreep vormen de landschappelijke dragers van het gebied. In het gebied zijn sporen van nederzettingen en resten van graven gevonden die teruggaan tot de Romeinse tijd. Men vestigde zich hier langs het beekdal door de vruchtbare bodem. Langs de andere beken rondom Eindhoven, op de overgang van de hogere naar de lagere gronden, vinden we meer archeologische sporen terug.

De bodem in en rond Eindhoven bestaat grotendeels uit zand. Beekdalen doorsnijden de zandgronden van het zuiden naar het noorden en zorgen voor reliëf in het landschap. De beekdalen verdelen de dekzandruggen in het gebied in drogere en nattere delen. Deze afwisseling van droog en nat was in het historische landschap uitgesprokener aanwezig dan in het huidige, deels kunstmatig ontwaterde landschap. Deze kenmerken van de ondergrond komen op een kleinere schaal ook voor in het plangebied. Tussen de Dommel en de Tongelreep bevindt zich een uitloper van een dekzandrug. Op deze rug komen voornamelijk enkeerdgronden voor (Wageningen University, 2002). Vroeger lagen hier de akkers. De akkers ten noorden van de Genneperweg zijn vermoedelijk het jongst. Deze gronden zijn namelijk lager gelegen dan de akkers ten zuiden van de weg. De Genneperweg en aangelegen boerderijen lagen op het hoge gedeelte tussen de beken in, op het dekzand. Vanuit deze hoofdweg staken paden het omliggende gebied in. Dit waren veedriften, waarlangs schapen en koeien de weidegronden in trokken. Deze vorkenstructuur liep eind 19e eeuw ook over het plangebied.

Aan het begin van de 20ste eeuw was het gebied overwegend agrarisch. In de decennia daarna is het beekdallandschap tussen de Dommel en de Tongelreep compleet veranderd. In de jaren ’50 en ’60 zijn de begroeide erfgrenzen uit de beekdalen grotendeels verdwenen. Zowel de wijken Gestel als de Elzent breidden uit richting de Genneper Parken. Het landgoedcomplex is in 1952 onteigend voor de aanleg van de rondweg die in 1953 dwars door het beekdallandschap werd aangelegd. Sindsdien vormt de Boutensweg een barrière tussen het Dommelplantsoen en Stadswandelpark aan de ene zijde, en de Genneper Parken aan de andere zijde. Op de plek van de vijver van het landgoed Rapelenburg werd het Clarissenklooser gebouwd, met slotgracht. Verder zien we functies die niet per definitie passen bij de ondergrond of bij de historische structuren van het beekdal en de kleinschalige akker, beemden en weiland percelen verdwijnen. De grootste veranderingen in het gebied zijn de sportvelden, de Vleut en de Heliport. Hier is het kleinschalig karakter van het cultuurlandschap grotendeels verloren gegaan.

De Vleut is een zogenoemde ‘sedimentvanger’ of ‘zandvang’: in het verbrede stuk van de Tongelreep hoopt zand en slib, dat licht verontreinigd is, zich op. Eens in de vijftien jaar werd de plas leeg gebaggerd en werd het slib in het plangebied (het voormalige baggerdepot) geloosd. De Heliport is een bijzonder stuk geschiedenis. In 1955 opende de Belgische luchtvaartmaatschappij Sabena hier de Heliport, een helikopterterrein met vluchten op Brussel, Rotterdam en Duisburg (Stichting Vrienden van Gennep, 2019). Deze werd echter in 1966 weer opgeheven en in 1972 is het gebied omgevormd tot verkeerstuin. Hier konden kinderen veilig leren bewegen in het verkeer. In verband met bezuinigingen werd de verkeerstuin in 1982 gesloten. In hetzelfde jaar opende het preHistorisch Dorp haar deuren. Daarna werd er in 1984 een CBR-afrijcentrum en later verkeersschool Leeuw gevestigd. Rond 1990 is de Dahliavereniging Maria Middelares naar de Genneper Parken verhuisd.

In de jaren daarna wordt het gebied meer vergroend. Door boomaanplant zijn de ooit aanwezige historische groenstructuren teruggebracht.

2.2 Beekdallandschap

De bodemsamenstelling heeft altijd een grote rol gespeeld in waar de mens zich vestigde en hoe men het landschap gebruikte. Dit zijn we uit het oog verloren door onder andere de introductie van kunstmest en het kanaliseren en normaliseren van het watersysteem. Met de toenemende weersextremen merken we dat de ondergrond met zijn bijbehorend eco- en watersysteem belangrijke voorwaarden scheppen voor een klimaatadaptief en veerkrachtig ontwerp. Het oude cultuurhistorische landschap is daarentegen ontstaan dankzij een goede samenwerking tussen mens en bodem. Het natuurlijk systeem van het beekdallandschap zal daarom wederom als uitgangspunt dienen voor toekomstige ontwikkelingen. Het cultuurlandschap uit de 19e eeuw dient hiervoor als leidraad. De akkers lagen voornamelijk op de hogere zandrug aan weerzijden van de Genneperweg. Vanuit deze weg liepen verschillende driften richting de beekdalen. De erfafscheidingen liepen haaks op de beek. Op de iets lager gelegen delen vinden we de weilanden terug. Nog lager gelegen, aan de randen van het beekdal, zien we de beemden en broeklanden.

Kavels die niet geschikt waren als beemden, werden gebruikt als broekbos. Deze natte bossen zijn zichtbaar tegen de westoever van de Tongelreep. In het plangebied vormden de erfafscheidingen langs de beemden en akkers, samen met de broekbossen, een vegetatiepatroon dat kenmerkend is voor de beekdalen van de Dommel en de Tongelreep. Het herscheppen van dit oude landschap is niet alleen waardevol vanuit cultuurhistorisch oogpunt, het ontwerpen vanuit de ondergrond draagt ook bij aan een klimaatrobuust landschap en het terugbrengen van de oorspronkelijke ecologische waarden. Want zo nat als het vroeger kon zijn in het beekdallandschap, zo droog is het geworden. De biodiversiteit van nu staat in schril contrast met die in het oude landschap dat juist heel rijk was aan vele planten diersoorten.

Het plangebied ligt in het hart van dit beekdallandschap. Hier ligt een enorme kans voor structuurversterking en uitbreiding van het cultuurhistorische landschap en het klimaatrobuust maken van het gebied. De erfgrensbegroeiing speelt hierin een belangrijke rol. Eén van de belangrijkste landschappelijke aspecten is de mate van visuele openheid (Wageningen University, 2002). De ‘derde dimensie’ is voor een groot deel historisch bepaald door de aanplant van deze erfbegrenzingen.

2.3 Cultuurlandschap

Het herscheppen van dit cultuurlandschap is niet alleen bedoeld als het nabootsen van een verloren gegaan landschap, maar ook voor het terugbrengen van de bijbehorende ecologie. De biodiversiteit van nu staat in schril contrast met die in het oude landschap dat juist heel rijk was aan vele planten diersoorten (Verdonk, H., 2016). De unieke natuur- en cultuurhistorische waarde van het beekdal kan nog leesbaarder worden door het gebruik van historische elementen (zowel objecten als het landschap), die een bijzondere rol in het ontstaan van Eindhoven hebben gespeeld.

In het onderzoek ‘Het vergeten landschap’ door H. Verdonk, in opdracht van het Brabants Landschap, wordt aan de hand van negen richtlijnen het inrichten van het beekdallandschap besproken. Hieronder zijn deze speerpunten uiteengezet. Zij vormen het uitgangspunt voor de landschappelijke inpassing van het Museumpark VONK*:

  1. Topografische kaart: Gebruik topografisch kaartmateriaal uit de 19e eeuw als basis voor inrichting. Grootte en grondgebruik van de verschillende percelen is daarop duidelijk herkenbaar.
  2. Streekeigen beplanting: Pas steekeigen beplanting toe, gekweekt van autochtoon plantmateriaal.
  3. Perceelsgrenzen lagere gronden: Op de perceelsgrenzen van de laaggelegen vochtige gronden elzensingels toepassen in een of twee rijen, bij voorkeur langs of aan weerszijden van een slootje of greppel. Andere houtsoorten zullen zich vanzelf vestigen.
  4. Perceelsgrenzen hogere gronden: Op de hogere en drogere gronden houtsingels en houtkanten toepassen met inlandse eik en berk in een of twee rijen. Andere houtsoorten zullen zich vanzelf vestigen.
  5. Lokaal hout: Knotbomen toepassen als wilg, es, populier en els. Op hogere gronden kunnen dit ook eiken en berken zijn.
  6. Beekbegeleiding: Solitaire bomen begeleiden de beek op regelmatige afstand (ca. 10 - 20 meter) vooral populieren. Deze werden vroeger voornamelijk gebruikt voor het maken van klompen e.d.
  7. Poelen: Poelen (of drinkkuilen) en waterputten horen niet thuis in de hooilanden maar eventueel in de hoger gelegen weilanden, waar vee kan lopen.
  8. Onverharde paden: Wandelpaden zoveel mogelijk onverhard laten. Zandpaden en hun bermen zijn op zichzelf al een rijke biotoop en landschappelijk zeer waardevol. Ook doodlopende korte insteekweggetjes horen daar bij.
  9. Leesbaarheid van het landschap: Informatie e.d. die uitleg geeft over de inrichting, beheer en cultuurhistorie kunnen de waardering voor het landschap vergroten.

Binnen het plangebied bevinden zich geen directe historisch landschappelijke of stedenbouwkundige beschermde waarden. Ten noorden en oosten van het perceel liggen wel waardevolle landschappen, waaronder de Dahliatuin. Verder ligt ten westen van het plangebied het monumentale Clarissenklooster met een beschermd landschappelijke omgeving van zeer hoge waarde. De zuidelijke erfgrens van het preHistorisch Dorp wordt aangemerkt als opgaand groen met hoge waarde. Deze elementen worden niet aangetast in het landschappelijk inpassingsplan van Museumpark VONK*. Binnen de grenzen van het plangebied geldt dat er wel een archeologische verwachtingswaarde is. In paragraaf 3.5 wordt hier verder op ingegaan.

2.4 Planvoornemen

VONK* wordt een museumpark voor en door de stad. In VONK* bouwen bezoekers samen met museummedewerkers aan historische verhalen in de vorm van interactieve toestellen, die 'vonken' worden genoemd. Dit wordt gedaan in de Bouwschuur: het kloppend hart van VONK*. De iconische vonken worden in het museumpark geplaatst, waarmee VONK* een museum wordt dat samen met het publiek constant aan zichzelf bouwt en zichzelf telkens vernieuwt. Op die manier wordt niet alleen recht gedaan aan de grote rol die de maakindustrie van oudsher in deze regio speelt, maar wordt ook de manier waarop geschiedenis wordt geschreven en ervaren veranderd. Welke verhalen het museum gaat presenteren en in welke vorm, wordt namelijk mede door het publiek bepaald en vormgegeven.

De rode draad in het hele museum is zelf geschiedenis mee maken: aan de slag! De opbouw van VONK* is hier op aangepast en bestaat uit drie hoofdonderdelen die hieronder nader worden toegelicht:

  • het entreegebouw;
  • de maakschuur;
  • het museumpark.

Entreegebouw

Het publiek komt binnen in het multifunctionele entreegebouw, dat tevens als poortfunctie van de Genneperparken kan dienen. Het ontwerp van het gebouw is ingepast in de structuur van het beekdallandschap. Het is de groene huiskamer van de stad, waar zowel bezoekers van VONK* als bewoners uit de stad en regio, dagjesmensen en toeristen samenkomen. Het gebouw bevat een teaser, introshow en interactieve tijdlijn, winkel en museumcafé. Een deel van de ruimte, waaronder het museumcafé, is openbaar en tevens programmeerbaar met een podium. Na eerst via de introshow ondergedompeld te worden in 15.000 jaar geschiedenis, biedt de interactieve tijdlijn met collectiestukken verdere verdieping, zodat bezoekers kunnen duiden waar huidige ontwikkelingen in de stad en regio Eindhoven vandaan komen en hoe die ontwikkelingen op hun beurt samenhangen met historische gebeurtenissen elders in Nederland en de wereld. Vervolgens gaan bezoekers in de Maakschuur zelf aan de slag met het verleden.

Maakschuur

De Maakschuur, die is ondergebracht in het entreegebouw, is een interactieve werkplaats waar professionele makers samen met bezoekers, studenten en vrijwilligers werken aan vonken. De Maakschuur bestaat uit een ontwerpatelier, constructie- en werkplaats. In het atelier worden historische verhalen en gebeurtenissen met inbreng van het publiek verrijkt en vertaald naar een interactief ontwerp voor een vonk. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat als een vonk in het museumpark wordt geplaats, deze aangeraakt, beklommen, betreden en aangezwengeld kan worden. De volgende productiefase van een vonk vindt plaats in de constructieplaats, waarbij het frame van de vonk wordt gebouwd en de historie van de Eindhovense maakindustrie wordt uitgelicht onder andere door objecten uit de museumcollectie. In dit deel van de maakschuur is plek om samen met het vaktechnisch onderwijs nieuwe generaties vaklieden op te leiden. In de werkplaats wordt de vonk vervolgens samen met het publiek afgebouwd. In de Maakschuur wordt gebruik gemaakt van eeuwenoude en nieuwe technieken en historische innovaties die verbonden zijn met de maakhistorie van de stad en regio Eindhoven.

Museumpark

Na het bezoek aan het entreegebouw begint in het museumpark een ontdekkingsreis door de geschiedenis. Die begint bij de tijd van de jagers en verzamelaars en eindigt in de moderne tijd. De bestaande gebouwen van het preHistorisch Dorp worden afgewisseld met vonken. De combinatie van historische gebouwen en nieuwe vonken bieden de bezoeker een spannende en leerzame ontdekkingstocht door de tijd. De parkachtige omgeving van de Genneper Parken is onlosmakelijk verbonden met het museumconcept. In dit beekdallandschap veranderde Eindhoven van een arme agrarische samenleving naar een industriële samenleving. Dankzij watermolens kon de industrie hier al ruim voor de komst van de eerste stoommachines op gang komen. Deze stap in de geschiedenis van Eindhoven is lang onderbelicht gebleven en kan straks in het museumpark VONK* beleefd worden. Middenin het Museumpark VONK* wordt een groene arena aangelegd. Deze arena is bedoeld voor theatervoorstellingen en wordt omringd door een wandelpad. Naast het openluchttheater is ruimte gereserveerd voor de realisatie van een smederij. Verspreid over het terrein zijn er kampvuurplaatsen gesitueerd. In het museumpark zijn tevens de vonken uit de Maakschuur te bewonderen.

Een schets van het plangebied wordt weergegeven in figuur 2.1. Een uitgebreide omschrijving van het Voorlopig ontwerp is als bijlage I aan deze toelichting gevoegd.

verplicht

2.5 Ruimtelijke Inpassing

Het museumpark VONK* wordt tot 3,5 hectare uitgebreid. Na overleg met omwonenden, de gemeente, en verschillende belangenpartijen, is besloten om een deel van het terrein van verkeersschool Leeuw en het baggerdepot als uitbreiding te gebruiken voor het museumpark VONK*. Het merendeel van het terrein van Leeuw, ongeveer 70%, wordt echter openbaar park. Door het huidige parkteerterrein voor de verkeersschool als park in te richtingen, wordt de connectie tussen het Stadswandelpark en de Genneper Parken versterkt, het park maakt een sprong over de Boutenslaan.

De erfgrens van het museumpark loopt niet evenwijdig met de Boutenslaan, maar volgt juist de verkavelingsstructuur van het beekdallandschap, haaks op de oorspronkelijk loop van de Tongelreep. Het museumgebouw wordt op afstand geplaatst van de Boutenslaan, zodat er vanaf deze weg, zichtlijnen langs het gebouw naar het park ontstaan. Over het openbaar gedeelte van het voormalige verkeersschoolterrein van Leeuw wordt een fiets- en wandelroute aangelegd die het huidige fietspad vervangt. Deze onverharde paden zijn gebaseerd op het historisch veedrift dat hier ooit lag en krijgt daarmee meer cultuurhistorische betekenis.

Belangrijke uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting van het museumpark zijn:

  • De herkenbaarheid van het beekdallandschap wordt met de nieuwe inrichting versterkt. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de cultuurhistorische achtergrond van het landschap van de Genneper Parken. Het herstellen van historische landschappelijke structuren en paden en terugbrengen van het 19e eeuws beekdallandschap zijn hierin leidend. Daarnaast worden er om vooral ecologische redenen ook een aantal elementen uit een later tijdperk gehandhaafd, zoals de zandrug met braamstruweel en de bossage ten noorden van de Dahliatuin.
  • De inrichting van de ‘entreezone’, het deel aan de Boutenslaan, is zodanig, dat wanneer je bij het museumpark aankomt, je het gevoel hebt dat je in de Genneper Parken bent.
  • Er wordt gestreefd naar zoveel mogelijk behoud van waardevolle groene en ecologische structuren. Als er compensatie nodig is, dan wordt deze binnen de grenzen van het museumpark of in het gebied rondom het museumpark, opgelost.
  • Parkeren wordt zo veel mogelijk op het terrein van het museumpark opgelost, zodat er minder overlast in de wijk is. Het parkeerterrein wordt uit het zicht genomen door ondoordringbaar struweel.
  • Het fietspad dat nu langs het museum loopt moet worden verplaatst. Voorstel is om deze lijn zoveel mogelijk te baseren op het historisch pad tussen de Boutenslaan en de Genneperweg. Daarmee krijgt het meer cultuurhistorische betekenis.
  • Het museumpark (niet-openbare gedeelte) is afsluitbaar en gaat tegelijkertijd op in de omgeving. De inrichting van de randen van het museumpark draagt bij aan de beleving van het beekdallandschap. De begrenzing van het museumpark wordt zoveel mogelijk gevormd door houtopstanden die laag genoeg zijn om overheen te kijken en breed genoeg om een fysieke barrière te vormen.
  • Het museumpark bestaat uit een opeenvolging van landschapskamers met daarin telkens verschillende tijdvakken.
  • Het voorstel voor de inrichting van het park is gebaseerd op een route die de bestaande en nieuwe tijdvakken op chronologische wijze aaneenrijgt. Met daartussen telkens ruimte voor een vonk die de overgang (ruimtelijk en historisch) markeert.

Een uitgebreide omschrijving en verbeelding van de totstandkoming en uitwerking van het plan is opgenomen in het voorlopig ontwerp van Museumpark VONK*, die als bijlage I is toegevoegd.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Er wordt steeds verantwoord hoe de voorgenomen ontwikkeling past binnen het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid- Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavige ontwikkeling is geen (nieuwe) stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Er is namelijk geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Met het planvoornemen worden twee bestaande bouwpercelen, die nu los van elkaar ontwikkeld kunnen worden, samengevoegd tot één bouwperceel, die qua omvang niet vergroot wordt. Ook wordt er planologisch gezien niet meer bebouwing mogelijk gemaakt dan op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk is; het bebouwingspercentage van het bestaande museumterrein wordt zelfs met 20% verlaagd. Gezien voorgaande wordt er géén extra of nieuw beslag op de ruimte gelegd en is er geen sprake van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. De ladder van duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet te worden doorlopen. Voor de volledigheid is er wel een behoefteonderzoek gedaan om een verantwoorde bedrijfsontwikkeling, passend bij de vraag vanuit de markt, mogelijk te maken.

Gezien het bovenstaande is de ontwikkeling van Museumpark VONK* passend binnen de kaders van de SVIR en zijn er hieromtrent geen belangen in het geding.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Het planvoornemen draagt juist bij aan het versterken van het landschap en de natuurwaarden in het landelijk gebied de beleving van het cultureel erfgoed.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen.Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de 380 kV hoogspanningsleiding en luchthaven Eindhoven.

3.2.4 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met een baken van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Baken luchthaven Eindhoven

Op en nabij de luchthaven Eindhoven is een baken (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.

De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

verplicht

Radarverstoringsgebied Volkel

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.

verplicht

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2022 wordt ingevoerd. In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Eén van de doelen die gesteld wordt in de omgevingsvisie en die van belang is voor het plangebied is een klimaatbestendig beeklandschap. 80% van de provincie Noord-Brabant is een combinatie van zandgronden en beken; het beeklandschap. De afgelopen decennia was de inrichting van het bekensysteem en het waterbeheer vooral gericht op zo snel mogelijk afvoeren van water ten gunste van landbouw en verstedelijking. De houdbaarheid hiervan staat onder druk, zeker als extremen in het weer gaan toenemen. Langere tijden van droogte en wateroverlast door pieken zorgen voor schade in de land- en tuinbouw. De provincie stelt zich een toekomstbeeld voor dat wordt gekenmerkt door stromende, slingerende, ondiepe beken, zodat ze zomers niet diep ontwateren en geen droogteschade voor landbouw en natuur veroorzaken. Dit maakt de kans op overlast rondom de beken wel groter. Daarom is het de uitdaging om zoveel mogelijk water vast te houden en te bergen in de bodem op de hoge zandgronden om (1) piekbuien op te vangen en daarmee de beken en bebouwd gebied te ontlasten, maar ook om (2) bij tijden van droogte juist voldoende water te 'reserveren' voor landbouw, natuur en stedelijk groen. Om het beeklandschap klimaatproof te maken, moeten gezamenlijk alle zeilen worden bijzetten. De provincie wil met de waterschappen vooroplopen om deze brede opgave vaart te geven. Een gezamenlijke aanpak van provincie, waterschappen, gemeenten en overige partners is hiervoor nodig. Grondeigenaren (zowel agrariërs als bijv. natuurterreinbeheerders) spelen hier een grote rol: de sponswerking van de bodem herstellen en de afvoersnelheid vertragen, vraagt inzet en samenspel van alle grondeigenaren. Bij de steden vraagt de herinrichting van het beekdallandschap specifieke aandacht om wateroverlast in de stad tegen te gaan.

3.3.2 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur

Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.3 Interim omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:

  • Diep grondwaterlichaam
  • Boringsvrije zone
  • Waterwinning voor menselijke consumptie
  • Boringsvrije zone - maximale boordiepte: 80 meter
  • Landelijk gebied
  • Stalderingsgebied
  • Verbod uitbreiding veehouderij

verplicht

Diep grondwaterlichaam

De relevante regel is opgenomen in artikel 2.20 van de Interim Omgevingsverordening. Hierin is aangegeven dat boven, in of onder een diep grondwaterlichaam de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden is. Het planvoornemen voorziet niet in een dergelijke winnen. Om die reden is dit werkingsgebied voor het plangebied niet relevant.

Boringsvrije zone

Doel van de regels in boringsvrije zone is het beschermen van de diepere watervoerende pakketten door te voorkomen dat de beschermende kleilaag wordt doorboord. Binnen boringsvrije zone gelden geen absolute verboden. Vanuit het doel zijn wel voorwaarden gesteld aan activiteiten die een risico geven voor schade aan de beschermende kleilaag. De relevante regels zijn opgenomen in artikel 2.18 en 2.19 van de Interim Omgevingsverordening.

Waterwinning voor menselijke consumptie

Doel van de regel is het beschermen van de kwaliteit van het grondwater door verontreinigingen te voorkomen. Indien sprake is van direct optredende of driegende verontreiniging van het grondwater, dient Gedeputeerde Staten onmiddellijk op de hoogte te worden gesteld. De relevante regels zijn opgenomen in artikel 2.1 van de Interim Omgevingsverordening.

Landelijk gebied, stalderingsgebied, verbod uitbreiding veehouderij

Dit werkingsgebied is relevant voor de rechtstreeks werkende regels ten aanzien van agrarische ontwikkelingen. Binnen het plangebied zijn geen agrarische bedrijfsactiviteiten aanwezig of toegestaan. Om die reden is dit werkingsgebied voor het plangebied niet relevant.

Instructieregels

Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.

Hierna volgt een uitsnede van de van toepassing zijnde instructieregels. Voor het onderhavige plangebied gaat het om de volgende thema’s qua instructieregels aan gemeenten:

  • verstedelijking afweegbaar
  • behoud en herstel van watersystemen
  • boringsvrije zone
  • groenblauwe mantel
  • landelijk gebied
  • beperkingen veehouderij
  • stalderingsgebied
  • Natuur Netwerk Brabant
  • Attentiezonde waterhuishouding

verplicht

De instructieregels voor beperkingen veehouderij en stalderingsgebied worden niet behandeld, daar deze gericht zijn op de veehouderij en deze niet relevant zijn voor deze ontwikkeling.

Verstedelijking afweegbaar

Binnen de instructieregels van ‘Verstedelijking afweegbaar’ worden regels gesteld ten aanzien van nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling. In deze situatie gaat het niet om een nieuwvestiging, maar van een uitbreiding van een bestaande vestiging. Deze regels zijn daarom niet van toepassing op het plangebied.

Behoud en herstel van watersystemen

Een bestemmingsplan van toepassing op Behoud en herstel van watersystemen strekt mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Hierbij wordt gestreefd naar het zoveel als mogelijk beperken van de oprichting van bebouwing, het aanbrengen van verharding en het ophogen van de gronden. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een aanzienlijke afname van de totale hoeveelheid verharding door de sanering van een bestaand bouwperceel met bijbehorende bebouwing en voorzieningen (rijschool). Daarbij wordt in het nieuwe bestemmingsplan een bouwpercentage opgenomen om de oprichting van bebouwing te beperken (van 70% in de bestaande situatie, naar 50% in de nieuwe situatie). Daarnaast wordt het plangebied in z’n totaliteit niet meer opgehoogd, slechts waar nodig (zoals bij de bebouwing/verharding) worden gronden beperkt opgehoogd. Het overgrote deel van het terrein waar de rijschool verdwijnt en natuur voor in de plaats komt zal juist lager komen te liggen door het verwijderen van de gele grond.

Boringsvrije zone

Een bestemmingsplan van toepassing op ‘Boringsvrije Zone’ strekt mede tot het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen, dit vanwege het grondwater en de waterwinning voor menselijke consumptie. In het kader van de rechtstreeks werkende regels bedraagt de maximale boordiepte hiervoor 80 meter. Deze zal in géén geval ter plaatse van het plangebied worden overschreden.

Groenblauwe mantel

Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken. Daarnaast stelt deze regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied. Ook dient geborgd te worden dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken. Daarnaast gelden er extra regels voor landbouwactiviteiten, dit is niet van toepassing ter plaatse van het plangebied.

Met het ontwerp van de nieuwe ontwikkeling is rekening gehouden met de betreffende ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden van het gebied. Deze is vanuit de lagenbenadering opgebouwd en waar noodzakelijk, dan wel gewenst, zijn maatregelen getroffen (zoals landschappelijke inpassing, hydrologisch neutraal ontwikkelen, mitigerende maatregelen). Voor wat betreft de landschappelijke inpassing geldt dat op basis van de cultuurhistorische en landschappelijke verkenning een gebiedseigen landschappelijke inpassing met de toepassing van inheemse soorten beplanting wordt toegepast welke een kwaliteitsverbetering van het landschap tot gevolg hebben. Daarnaast wordt in de waterparagraaf ingegaan op de hydrologische situatie ter plaatse, waaruit blijkt dat deze ontwikkeling hydrologisch neutraal ontwikkeld wordt middels onder andere de aanleg van retentievijvers en een beoogd groen dak op het nieuwe entreegebouw. Vanuit ecologie is tevens onderzoek gedaan en is gebleken dat er, met inachtneming van mogelijke compenserende maatregelen en de zorgplicht, de ecologische belangen niet in het geding komen. Door de inbreng van de landschappelijke inpassing worden deze juist versterkt.

Landelijk gebied

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hierbij dient rekening gehouden te worden met een zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met de toepassing van de lagenbenadering en een meerwaardecreatie. Binnen het plangebied is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Er wordt geen nieuwvestiging mogelijk gemaakt maar er is sprake van de uitbreiding van één bestaand bouwperceel, welke qua ruimte wordt gesaldeerd middels het opheffen van een tweede, naastgelegen bouwperceel. Alle gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen één bouwperceel. Daarbij is er met de totstandkoming van het ontwerp van het plan een zorgvuldige lagenbenadering toegepast, zodat de ontwikkeling volledig is ingepast in de omgeving en vanuit de ondergrond (zoals de bodem, grondwater en archeologische waarden), via de netwerklaag (zoals de infrastructuur, natuurnetwerk en energienetwerk) en de bovenste laag (zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarde, de functies en de bebouwing, etc.) is opgebouwd. Dit komt terug in het voorlopig ontwerp van Museumpark VONK*, dat is toegevoegd aan de bijlage.

Kwaliteitsverbetering landschap

De beoogde ontwikkeling dient gepaard te gaan met de creatie van meerwaarde, dit door de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Deze kwaliteitsverbetering van het landschap kan onder andere bewerkstelligd worden door de realisatie van een goede landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken en herstellen van de landschapselementen, het wegnemen van verharding en het slopen van bebouwing en de aanleg van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Gemeente Eindhoven heeft geen specifiek beleid in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap. Wel kan aangesloten worden bij het geldende beleid van omliggende gemeenten en de handreiking die provincie Noord-Brabant hiervoor heeft opgesteld. Hierbij wordt veelal het beleid gehanteerd waarbij, in lijn met provinciale afspraken, een basisinspanning van 20% van de grondwaardevermeerdering dient te worden geïnvesteerd in fysieke maatregelen die ruimtelijke kwaliteit verbeteren. Deze waardevermeerdering wordt bepaald aan de hand van een vergelijking tussen het vigerende en toekomstige bestemmingsplanregime en een standaard set van grondprijzen gekoppeld aan bestemmingen. Omdat gemeente Eindhoven geen forfaitaire bedragen heeft vastgesteld in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap, is voor de berekening aansluiting gezocht bij dergelijke bedragen van andere gemeenten in de regio. De waardevermeerdering die deze bestemmingsverandering met zich meebrengt is als volgt berekend:

verplicht

Op basis van voorgaande tabel is een investering van tenminste € 450,- in de kwaliteitsverbetering van het landschap noodzakelijk.

In dit geval worden er diverse maatregelen getroffen die een kwaliteitsverbetering van het landschap tot gevolg hebben. Zo wordt er overeenkomstig het voorlopig ontwerp circa 11.300 m² bloem- en kruidenrijk grasland, circa 2.500 m² struweelhaag, circa 15.500 m² ondoordringbaar struweel, circa 220 m² heg, circa 800 m² houtkant, circa 1.000 m² bosrand en circa 1.700 m² aan poelen aangelegd. Dit resulteert in de volgende berekende investering in de landschappelijke kwaliteit:

verplicht

Al met al vindt een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van het landschap plaats. De ruimtelijke maatregelen zijn opgenomen op een inrichtingstekening die in de regels van die bestemmingsplan juridisch-planologisch is geborgd in een voorwaardelijke verplichting.

Bestaande niet-agrarische functie in Landelijk gebied

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bevat regels voor een bestaande nietagrarische functie die de bestaande planologische gebruiksactiviteit vastleggen en kunnen voorzien in een redelijke uitbreiding als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied. Hierbij wordt toepassing gegeven aan een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving, beschreven welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders en wordt beschreven hoe de uitbreiding bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk Gebied.

In onderhavige situatie gaat het om de uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie waarbij het bestaande, aangrenzende bouwperceel wordt gesaneerd. Planologisch gezien vindt er dan ook geen uitbreiding qua ruimtebeslag plaats, maar wordt dit door de samenvoeging van twee separate bouwpercelen en een vermindering van het bebouwingspercentage op het bestaande museumpark juist ingeperkt. Deze toelichting en het voorlopig ontwerp dat aan de bijlage is toegevoegd bevat tevens een verantwoording waarbij aangetoond is dat er sprake is van een gebiedsgerichte benadering die passend in de omgeving is, rekening houdend met de mobiliteit en waarbij de omgevingskwaliteit ter plaatse versterkt wordt.

Natuur Netwerk Brabant

Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken en staat (zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd) bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.

Het Natuur Netwerk Brabant is slechts gelegen op een minimaal gedeelte binnen het plangebied, namelijk de bosschage ten zuidwesten van het bestaande Museumpark. Binnen dit gebied worden er geen nieuwe ontwikkelingen of bebouwing mogelijk gemaakt. In het kader van de externe werking kan gesteld worden dat dit is beoordeeld in het kader van de quickscan flora en fauna, waaruit is gebleken dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn.

Attentiezone waterhuishouding

Een bestemmingsplan van toepassing op Attentiezone waterhuishouding strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Daarbij worden regels gesteld ten aanzien van het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld (voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet), de aanleg van drainage ongeacht de diepte (tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage), het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen (met uitzondering van grondwateronttrekkingen), het beperken van het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.

De Attentiezone waterhuishouding is slechts gelegen op een minimaal gedeelte binnen het plangebied, namelijk ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant ten zuidwesten van het bestaande Museumpark. Hierin vinden geen relevante bodemingrepen plaats welke van invloed zijn op de waterhuishouding.

Deze thema's zijn daar waar noodzakelijk vertaald in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan.

3.3.4 Ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant

De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

Gedeputeerde Staten hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze ligt vanaf 9 april 2021 ter inzage voor de duur van zes weken. In het ontwerp van de omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen. Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie. De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied. De keuze voor een compact stedelijk woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Plangebied

Dit bestemmingsplan maakt de transformatie van het preHistorisch Dorp naar Museumpark VONK* mogelijk. Naast de uitbreiding van het museum biedt het bestemmingsplan ook een ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke meerwaarde voor de omgeving. Het plan draagt daarmee bij aan een gezonde en toekomstbestendige stad en de versterking van de Genneper Parken. Het bestemmingsplan is dus in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

3.4.2 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplangebied ligt buiten een transformatiegebied.

3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.5.1 Archeologie

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008- 2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Volgens de Archeologische Waardenkaart kent onderhavig plangebied wel archeologisch waardevolle gebieden of archeologische verwachtingsgebieden. Binnen het bestemmingsplan dient dan ook rekening te worden gehouden met archeologische waarden of verwachtingen. Ook geldt voor archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

Ter plaatse is een archeologisch vooronderzoek (BO+IVO) uitgevoerd die is toegevoegd aan de bijlage. Hierin wordt het volgende advies gegeven. “In het plangebied is sprake van een lage verwachting op de aanwezigheid van intacte archeologische resten. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat de voorgenomen ingrepen in het plangebied die benodigd zijn voor de herinrichting tot museumpark zullen zorgen voor de aantasting van archeologische resten. Daarom adviseren wij om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingrepen. Mochten er tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen – hetgeen niet uit te sluiten is – dan wijzen wij de initiatiefnemer en de uitvoerder van de werkzaamheden op de wettelijke plicht dergelijke resten direct te melden bij de bevoegde overheid, de gemeente Eindhoven (Erfgoedwet 2016, artikel 5.10).” Gezien voorgaande is aangetoond dat er in het onderzochte deel van het plangebied sprake is van een lage verwachting op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische resten. Daarom is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie ter plaatse van dit gedeelte, daar waar de relevante bodemingrepen plaatsvinden, komen te vervallen. Voor het bestaande gedeelte blijft de dubbelbestemming gehandhaafd. De algemene zorgplicht voor het melden van (mogelijke) archeologische toevalsvondsten blijft echter gelden (Erfgoedwet 2016, artikel 5.10). Uit praktische overwegingen kan deze melding bij de gemeente gedaan worden.

3.5.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (CHW). Na de vaststelling van de cultuurhistorische waardenkaart van 2008 zijn er cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd die een verdieping en actualisatie vormen op de geconstateerde waarden op deze kaart. Deze verdieping was noodzakelijk om tot een gedegen analyse en een goede vertaling in het bestemmingsplan te komen. Een van deze onderzoeken heeft betrekking op voorliggend bestemmingsplan, namelijk "De groene zoom van Eindhoven". Een cultuurhistorisch onderzoek van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom door RAAP adviesbureau. Naar verwachting worden deze onderzoeken met bijbehorende kaartbijlagen medio 2022 voorgelegd aan de gemeenteraad ter vaststelling. Na vaststelling van de onderzoeken wordt de huidige cultuurhistorische waardenkaart op basis van de kaartbijlagen geactualiseerd.

In dit bestemmingsplan zal vooruitlopend hierop bovengenoemd onderzoek worden meegenomen in de cultuurlandschappelijke afweging. Een gedeelte in het zuiden van het plangebied maakt onderdeel uit van een landschap dat in het bovengenoemd onderzoek een zeer hoge en hoge waarde is toegekend. Het betreft een beekdal met opstrekkende strookvormige verkaveling dat nog als zeer fraai en herkenbaar historisch cultuurlandschap aanwezig is. Dit landschap loopt in zuidelijke richting door tot aan de Antoon Coolenlaan. Verder bevindt zich in het meest zuidelijk deel van het plangebied een bomenrij die als landschappelijk element hoog is gewaardeerd. Bij dit (zeer) hoog gewaardeerde landschap en het hooggewaardeerd landschapselement dienen ontwikkelingen te zijn gericht op het behoud, herstel en bevorderen van de cultuurhistorische waarden. Beide zullen dan ook op de verbeelding worden opgenomen met een dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie'.

verplicht

3.6 Verkeer En Parkeren

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019. De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. In maart 2022 is de mobiliteitsvisie geactualiseerd. De actualisatie Eindhoven op Weg 2022 geeft een actueel overzicht van de stand van zaken van de beleids- en planontwikkeling binnen het thema mobiliteit en bereikbaarheid.”

Door Mobicon is de rapportage ‘Onderbouwing parkeren en verkeer VONK*’ (d.d. 1 juni 2022) opgesteld, waarin ingegaan wordt op alle relevante aspecten omtrent de parkeer- en verkeersopgave. Hierna volgt de samenvatting vanuit het rapport, de volledige rapportage is toegevoegd aan de bijlage.

Parkeeropgave

De parkeeropgave van VONK* wordt bepaald door de parkeerbehoefte van de verschillende functies en de mogelijkheid van dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Niet alle functies worden op hetzelfde moment namelijk even druk bezocht. De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 bevat parkeernormen waarmee de normatieve parkeerbehoefte wordt berekend. Uit het toepassen van de mogelijkheden voor dubbelgebruik van parkeerplaatsen volgt de parkeeropgave. Deze geldt voor het zogenaamde ‘maatgevende moment’. Dit is het moment in de week waarop de parkeeropgave het hoogste is. Het maatgevende moment van de functies van VONK* is de zaterdagmiddag. De normatieve parkeerbehoefte van de horeca en de kantoren hebben we bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen. Voor het museum zijn deze normen echter niet goed toepasbaar. Dit komt omdat de norm uitgaat van bebouwd oppervlakte en het museum grotendeels uit onbebouwd terrein bestaat. Daarom hebben we de parkeerbehoefte van het museum bepaald op basis van het aantal verwachte bezoekers en medewerkers. Samen met de normatieve parkeerbehoefte van horeca is de parkeeropgave op het maatgevende moment 148 parkeerplaatsen. De fietsparkeeropgave betreft 166 fietsparkeerplaatsen.

Parkeeroplossing

In het geval van VONK* is er geen sprake van een station of HOV-halte in de nabije omgeving. Daarnaast kunnen bij musea of horeca geen deelauto’s worden toegepast. Er is daarom geen mobiliteitscorrectie als onderdeel van de parkeeroplossing van toepassing. Bij VONK* wordt een parkeerterrein van 114 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit aantal is het resultaat van een optimalisatie ten aanzien van landschappelijke inpassing, voorkomen overlast in de omgeving, zorgvuldig ruimtegebruik en exploitatievereisten. Dit is minder dan de parkeeropgave van 148 parkeerplaatsen op zaterdagmiddag. Bovendien komen op piekdagen meer auto’s naar VONK* dan op het maatgevend moment. Het uitgangspunt voor de parkeeroplossing is daarom dat deze ook op piekdagen voldoet. De basis van deze parkeeroplossing is parkeren op afstand. Hierbij wordt voor de parkeervraag die hoger is dan de 114 beschikbare parkeerplaatsen op het eigen terrein, gebruik gemaakt van de bestaande parkeercapaciteit op de High Tech Campus. De High Tech Campus bevindt zich op twee kilometer afstand van VONK*, ten westen van de Genneper Parken. De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 geeft mogelijkheden voor dit parkeren op afstand. Hierbij geldt de voorwaarde dat in een overeenkomst afspraken worden vastgelegd over dit gebruik van de parkeercapaciteit en dat wordt aangetoond dat de parkeercapaciteit ook daadwerkelijk beschikbaar is. Er is een convenant met afspraken over het gebruik van de parkeercapaciteit gesloten en uit parkeerdata van de High Tech Campus blijkt dat er voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is. Op dagen dat de parkeerbehoefte hoger is dan de capaciteit van het parkeerterrein bij VONK*, zal een elektrische pendelbus rijden tussen de High Tech Campus en VONK*. Door middel van online kaartverkoop zal het gebruik van deze pendel worden gestimuleerd. Daarnaast wordt de pendel onderdeel van de beleving van VONK*, vanaf het online reserveren tot en met de terugweg naar huis (de zogenaamde customer journey). De pendel zal worden gefinancierd uit de opbrengsten van het parkeerterrein bij VONK*.

Het voorlopig ontwerp biedt ruimte om nadere invulling te geven aan de opgave van 166 fietsparkeerplaatsen, zodat voldaan wordt aan de fietsparkeeropgave.

Verkeersafwikkeling

Uit een analyse van het effect van het extra verkeer van VONK* op de verkeersafwikkeling van de omliggende wegen blijkt dat er geen nieuwe verkeersknelpunten te verwachten zijn. Op de wegen waar al een knelpunt is neemt het verkeer door VONK* met minder dan 1% toe. Deze knelpunten kunnen dus redelijkerwijs niet worden toegeschreven aan de ontwikkeling VONK*. Tijdens de parkeerdialogen met de omgeving is ook aandacht gevraagd voor de verkeersveiligheid van de Boutenslaan (de weg waarop VONK* ontsloten wordt). Daarom hebben we de inrichting van deze weg getoetst aan de landelijke richtlijnen voor verkeersveilige weginrichtingen. Hieruit blijkt dat deze weg voldoet aan deze richtlijnen. Het aspect verkeersafwikkeling staat de ontwikkeling van VONK* daarom niet in de weg. De volledige rapportage is aan de bijlage toegevoegd. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen om voldoende parkeergelegenheid ten gevolge van deze ontwikkeling veilig te stellen, ook voor eventuele toekomstige veranderingen/ontwikkelingen.

3.7 Groen

3.7.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als ‘Multifunctioneel groen’ en ‘Natuur en landschap’. In deze gebieden wordt als ordeningsprincipe de volgende strategieën aangehouden:

Strategie: Multifunctioneel groen

Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw. Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in het Natuur Netwerk Brabant. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten. Versterking van multifunctioneel groen als element van de ruimtelijke hoofdstructuur is in het bijzonder gewenst langs de Oirschotsedijk (verbinding met groengebied Groene Woud).

Strategie: Natuur en landschap

In deze gebieden staat het beoogde ongestoorde verloop van ecologische processen en de natuurontwikkeling voorop. Het beleid is erop gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door hierbij zoveel mogelijk scheiding van functies na te streven en deze gebieden te reserveren voor laagdynamisch grondgebruik: rustgebieden, behoud en ontwikkeling van natuur, landschappelijke samenhang en identiteit. De gebieden omvatten het door het rijk en de provincie ontwikkelde Natuur Netwerk Nederland en een nadere detaillering van de door het provincie aangegeven Natuur Netwerk Brabant, ecologische verbindingszones en delen van de regionale natuurontwikkelingsgebieden. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik (natuurbeleving). Bestaande voorzieningen of gebouwen worden gedoogd, maar zullen voor zover ze niet ten dienste staan van het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde tenzij in zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.

Toepassing plangebied

De gemeenteraad heeft besloten het planvoornemen in dit gebied in te passen met daarin vergroening van de locatie van de verkeersschool. Dit door toevoeging van meer groen wordt de landschappelijke waarde versterkt en de biodiversiteit een impuls gegeven. Het museumpark wordt ingepast in de landschappelijke omgeving en vormt tevens een meerwaarde voor de beleving van de cultuurhistorie en het beekdallandschap.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen. Deze regeling is niet van toepassing in gebieden die volgens de povinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn gelegen buiten het stedelijke gebied. Hierdoor is de beleidsregel groencompensatie niet van toepassing op het plangebied. Wel wordt er onder de provinciale regeling voorzien in verplichte landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap, waartoe een landschappelijk inpassingsplan en onderbouwing is opgesteld (zie paragraaf provinciaal beleid).

3.7.2 Beleid bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de win (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are en buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat en buiten de ‘bebouwde kom Wnb’ ligt.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord-Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen

Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.

Het plangebied

Binnen het plangebied zullen er een aantal bomen verplaatst of verwijderd worden. Groencompensatie in het kader van de Verordening Bomen en de Groenblauwe mantel vindt plaats in het museumpark of de in te richten entreezone van de Genneper Parken. In vergelijking met de huidige situatie wordt er 15% meer groen, 50% meer poelen en waterpartijen en 1,8 km aan nieuwe houtopstanden gerealiseerd. Bovendien zal er, na realisatie van dit plan, 2/3 minder verharding en bebouwing in het gebied zijn. Ongeveer 70% van verkeersschool Leeuw wordt getransformeerd tot openbaar park. Er zullen ongeveer 30 bomen verplaatst of verwijderd dienen te worden voor de realisatie van het plan, 18 hiervan zijn knotwilgen uit de rijbeplanting naast het huidige fietspad. Mogelijk kunnen deze wilgen herplant worden naast de te realiseren poelen.

Er is een Boom Effect Analyse (BEA) door Vemeulen Boomadvies opgesteld (kenmerk 2022057, d.d. 24 mei 2022) om inzicht te geven in de waardevolle/monumentale bomen en de effecten van het planvoornemen op deze bomen. De BEA is als bijlage toegevoegd. Ook is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Belangrijke uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting van het museumpark zijn:

  • De herkenbaarheid van het beekdallandschap wordt met de nieuwe inrichting versterkt. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de cultuurhistorische achtergrond van het landschap van de Genneper Parken. Het herstellen van historische landschappelijke structuren en paden en terugbrengen van het 19e eeuws beekdallandschap zijn hierin leidend. Daarnaast worden er om vooral ecologische redenen ook een aantal elementen uit een later tijdperk gehandhaafd, zoals de zandrug met braamstruweel en de bossage ten noorden van de Dahliatuin.
  • De inrichting van de ‘entreezone’, het deel aan de Boutenslaan, is zodanig, dat wanneer je bij het museumpark aankomt, je het gevoel hebt dat je in de Genneper Parken bent.
  • Er wordt gestreefd naar zoveel mogelijk behoud van waardevolle groene en ecologische structuren. Als er compensatie nodig is, dan wordt deze binnen de grenzen van het museumpark of in het gebied rondom het museumpark, opgelost.
  • Parkeren wordt zo veel mogelijk op het terrein van het museumpark opgelost, zodat er minder overlast in de wijk is. Het parkeerterrein wordt uit het zicht genomen door ondoordringbaar struweel.
  • Het fietspad dat nu langs het museum loopt moet worden verplaatst. Voorstel is om deze lijn zoveel mogelijk te baseren op het historisch pad tussen de Boutenslaan en de Genneperweg. Daarmee krijgt het meer cultuurhistorische betekenis.
  • Het museumpark (niet-openbare gedeelte) is afsluitbaar en gaat tegelijkertijd op in de omgeving. De inrichting van de randen van het museumpark draagt bij aan de beleving van het beekdallandschap. De begrenzing van het museumpark wordt zoveel mogelijk gevormd door houtopstanden die laag genoeg zijn om overheen te kijken en breed genoeg om een fysieke barrière te vormen.
  • Het museumpark bestaat uit een opeenvolging van landschapskamers met daarin telkens verschillende tijdvakken.
  • Het voorstel voor de inrichting van het park is gebaseerd op een route die de bestaande en nieuwe tijdvakken op chronologische wijze aaneenrijgt. Met daartussen telkens ruimte voor een vonk die de overgang (ruimtelijk en historisch) markeert.

Het landschappelijk inpassingsplan is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen en als bijlage bij de regels toegevoegd.

3.8 Horeca

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog

Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht

Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV). In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt er in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruikb gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten.

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.

Parken

Parken worden getypeerd als toelatingsgebied. Een (bescheiden) horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid ed. grenzen stellen aan de mogelijkheden.

Culturele instellingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

Het plangebied

Het plangebied is gelegen ter plaatse van een toelatingsgebied, deze valt namelijk onder “Parken” en “Culturele instellingen”. In het plangebied is horeca voorzien in het entreegebouw van Museumpark VONK*. De locatie van de horeca met terras is goed benaderbaar vanuit verschillende richtingen: vanuit het museumgebouw en museumpark, maar ook van het de Genneper Parken. De horeca is geopend tijdens de reguliere openingstijden van Museumpark VONK*. Buiten de reguliere openingstijden vinden uitsluitend educatieve activiteiten plaats, zoals schoolkampen, lezingen en workshops met onderschikte horeca.

De openbare horeca zal bestaan uit 300 m2 binnen en 300 m2 buiten (terras). De binnenhoreca is op te delen in:

  • openbare ruimte: 225 m2
  • keuken en technische ruimten: 75 m2

Zoals blijkt uit voorgaande is de horeca goed inpasbaar binnen het beleid van de gemeente Eindhoven. Eén en ander zal worden vastgelegd in de regeling van het bestemmingsplan.

3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Er is een klic-melding gedaan voor het plangebied. Hieruit blijkt dat er binnen het plangebied geen hoofdtransportleidingen zijn gelegen. Kabels en leidingen vormen derhalve geen belemmeringen binnen het plangebied.

3.10 Windhinder En Privaatrechtelijke Belemmering

3.10.1 Windhinder

Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft. Gezien de maximale bouwhoogte van 12 meter voor het entreegebouw staat het aspect windhinder de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.10.2 Privaatrechtelijke belemmeringen

Uit jurisprudentie blijkt dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis zijn. Hieraan kan slechts betekenis toekomen, indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanig evident belemmerende aard zijn dat in verband daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is. Er zijn geen privaatrechtelijke belemmeringen ter plaatse van het plangebied bekend.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten. In dit kader zijn met name activiteit 10 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:

  • D 10: de aanleg, wijziging of uitbreiding van themaparken;

Drempelwaarden behorende bij onderdeel D 10:

  • 250.000 bezoekers of meer per jaar;
  • een oppervlakte van 25 hectare of meer;
  • een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

Dit planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van een museumpark en openbaar park met een totale oppervlakte van circa 5,7 hectare en ligt daarmee onder de gestelde drempelwaarde. Het aantal bezoekers wat het museumpark per jaar zal bezoeken ligt met circa 100.000 á 150.000 ook ruim onder de drempelwaarde van 250.000. De ontwikkeling wordt daarom niet gezien als m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit. Wel wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk geacht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de bijlage is een notitie met de vormvrije m.e.r.-beoordeling toegevoegd om de milieueffecten als gevolg van het plan te beoordelen. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van negatieve effecten op het milieu, waardoor een milieueffectrapportage niet noodzakelijk wordt geacht.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Toepassing plangebied

De omgeving van het plangebied wordt in de huidige situatie voornamelijk gekenmerkt door een verscheidenheid aan functies gelegen in het buitengebied. Gelet op de directe omgeving van het plangebied kan er worden gesproken van een ‘gemengd gebied’. Hiermee kan conform het stappenplan de richtafstand met één stap ten opzichte van het omgevingstype ‘rustige woonwijk en rustig buitengebied’ worden verlaagd. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid (aspect gevaar). Deze richtafstand wordt niet verkleind. Er wordt zowel gekeken naar de richtafstanden die gelden voor het planvoornemen ten opzichte van omliggende milieugevoelige functies (zoals wonen) als naar de richtafstanden die gelden voor omliggende milieubelastende functies.

Museumpark als milieubelastende functie

De ontwikkeling is niet in te delen onder één eenduidige SBI-code uit de standaard bedrijfsindeling, Daarom wordt per activiteit gekeken naar de bijbehorende milieucategorie. Binnen het plan vallen meerdere functies, zoals een restaurant/horecagelegenheid en een museumpark met bijbehorende voorzieningen, zoals een openluchttheater, wandelgebied, enkele boerderijdieren, een kleinschalige maakschuur en kleinschalige smederij. Kijkend naar de lijst van bedrijfsactiviteiten vanuit de handreiking bedrijven en milieuzonering valt het plan gemiddeld in milieucategorie 2, docht ten hoogste in een milieucategorie 3.1 bedrijfsactiviteit. In gemengd gebied geldt daarvoor een grootste richtafstand van 30 meter op basis van geur en geluid, en 10 meter op basis van stof en gevaar.

In de omgeving van het plangebied zijn een aantal woonwijken gelegen die als milieugevoelige objecten moeten worden gezien. De afstand tussen het plangebied en de woonwijk aan de westzijde bedraagt circa 275 meter. De afstand tussen het plangebied en de woonwijk aan de noordzijde bedraagt circa 125 meter. De afstand tussen het plangebied en de woonwijk aan de westzijde bedraagt circa 300 meter. Het plangebied is op voldoende afstand gelegen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt vanuit het te realiseren museumpark geen belemmeringen voor de omliggende gevoelige functies.

Milieubelastende bedrijven in de omgeving

In de omgeving van het plangebied liggen een aantal milieubelastende bedrijven die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Dit zijn het tankstation aan de Boutenslaan 34, de sportvelden aan de westzijde van het plangebied en de Genneper Hoeve aan het Tongelreeppad 1.

Het tankstation aan de Boutenslaan 34 betreft een tankstation zonder lpg. De richtafstand uit de VNG-uitgave bedraagt 10 meter op basis van ‘gemengd gebied’. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 60 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Ten westen van het plangebied zijn velden gelegen die bestemd zijn voor veld- en buitensporten. De richtafstand uit de VNG-uitgave bedraagt 30 meter op basis van ‘gemengd gebied’ voor het aspect geluid. Het plangebied grenst aan deze velden. Het planvoornemen betreft echter geen geluidgevoelig object, nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Voor de overige aspecten bedraagt de richtafstand 0 meter.

Aan de zuidzijde van het plangebied licht de Genneper Hoeve aan het Tongelreeppad 1. Hier is een educatief veehouderijbedrijf toegestaan voor het houden van runderen, varkens en kippen. De grootste richtafstand op basis van ‘gemengd gebied’ bedraagt 100 meter voor het aspect geur. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 80 meter, gemeten vanaf de grenzen van deinrichtingen. Het planvoornemen betreft echter geen oprichting van een nieuw geurgevoelig object. Nader onderzoek isdaarom niet aan de orde. Ook vinden de nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied buiten de afstand van 100 meter plaats. De richtafstanden voor stof, geluid en gevaar bedragen respectievelijk 10, 30 en 0 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtafstanden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Veehouderij De Genneper Hoeve

In verband met de ligging van de veehouderij De Genneper Hoeve aan de Tongelreeppad 1 ten zuiden van het plangebied wordt een extra beschouwing gedaan van de aspecten geur en gezondheid als gevolg van deze veehouderij.

Vergunde rechten

Overeenkomstig Web-BVB, het veehouderijbestand van de provincie Noord-Brabant, mogen ter plaatse de volgende dieren worden gehouden:

verplicht

Geur

Overeenkomstig de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt voor de diercategorieën melk- en kalfkoeien, het vrouwelijk jongvee, de fokstieren en overig rundvee een vaste afstand van 100 meter, gemeten vanaf het emissiepunt van het dierenverblijf tot het geurgevoelig object. De werkelijke afstand vanaf de te houden dieren tot aan de gevoelige objecten bedraagt meer dan 100 meter. Aan deze vereiste wordt voldaan.

Voor wat betreft de diercategorieën van de varkens en het pluimvee wordt de afstand met betrekking tot geur berekend op basis van de hoeveelheid OUe/m³. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft de achtergrondbelasting vanuit geurhinder van alle veehouderijen met geuremissiefactor beschikbaar gesteld op basis van recente vergunde rechten. Hieruit blijkt dat ter plaatse sprake is van een maximale achtergrondbelasting van 3 OUe en een zeer goed woon- en leefklimaat.

verplicht

Gesteld kan worden dat op basis van een maximale achtergrondbelasting van 3 OUe/m³ de voorgrondbelasting ter plaatse van het plangebied als gevolg van de geuremissie van de veehouderij De Genneper Hoeve niet hoger zal zijn dan 3 OUe/m³ ter plaatse van het plangebied. De wettelijke normering omtrent de geurbelasting vanuit de Wet geurhinder en veehouderij c.q. het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt derhalve niet overschreden en de veehouderij daarmee niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd. Gesteld kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor wat betreft het aspect geurhinder en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Gezondheid

Bij veehouderijen (met name pluimvee) komt endotoxine vrij. Dit kan een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. De endotoxine-contour van De Genneper Hoeve valt niet buiten de eigen inrichting, wat blijkt uit de navolgende afbeelding. Negatieve effecten omtrent gezondheid zijn daarom niet te verwachten.

verplicht

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is.

Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen. In het voorliggende bestemmingsplan liggen geen geluidgevoelige bestemmingen. In de omgeving van het plangebied zijn wel geluidgevoelige functies gelegen. Door Tritium Advies B.V. is derhalve een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in de rapportage ‘Akoestisch onderzoek omgevingslawaai Museumpark VONK* Boutenslaan 161B te Eindhoven’, d.d. 3 maart 2022, welke aan de bijlage is toegevoegd. De conclusie is in de volgende paragraaf beknopt weergegeven.

4.3.2 Omgevingslawaai

In het akoestisch onderzoek omgevingslawaai is de totale geluiduitstraling bepaald ten gevolge van alle mogelijke geluidrelevante activiteiten op het inrichtingsterrein. Aan de hand hiervan is bepaald of er in de toekomstige situatie sprake is van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen van derden en dus van een goede ruimtelijke ordening.

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De beschouwde situatie voldoet aan het BBT principe daar er redelijkerwijs geen maatregelen te treffen zijn.
  • Met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) kan worden gesteld dat met de in hoofdstuk 4 omschreven uitgangspunten op alle toetspunten wordt voldaan aan de eis van 45 dB(A) etmaalwaarde behorende bij stap 2 uit de VNG-uitgave. Hiermee wordt automatisch voldaan aan de eisen die gesteld zijn in het Activiteitenbesluit.Met betrekking tot de maximale geluidniveaus (LAmax) kan worden gesteld dat op alle toetspunten voldaan wordt aan de eis van 65 dB(A) etmaalwaarde uit stap 2 van de VNG-uitgave. Hiermee wordt automatisch voldaan aan de eisen die gesteld zijn in het Activiteitenbesluit.
  • Met betrekking tot indirecte hinder van het verkeer van en naar de inrichting kan worden gesteld dat er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

De geluidniveaus zijn tijdens de representatieve situatie berekend, inzichtelijk gemaakt en ook getoetst aan de gestelde geluideisen. Op basis van de resultaten blijkt dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft en er daarom akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor wat betreft het aspect geluid zijn daarom geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing

Het plan omvat een uitbreiding van het bestaand preHistorisch Dorp en een transformatie naar het Museumpark VONK*. Dit levert in totaal 63.090 verkeersbewegingen (auto’s) op de Boutenslaan op jaarbasis. Daarnaast levert het per dag nog 12 verkeersbewegingen op voor zwaar- en middelzwaar vrachtverkeer en 4 bewegingen voor bussen. In totaal komt dit neer op circa 189 verkeersbewegingen per dag, waarvan 10% vrachtverkeer (incl. bussen).

Met de zogenaamde NIBM-tool (beschikbaar via Infomil) kan op eenvoudige wijze een berekening worden uitgevoerd om na te gaan of er sprake is van een 'niet in betekenende mate' plan. Het tool berekent een volledig worstcase-bijdrage aan luchtkwaliteit. Uit een berekening met de NIBM-tool (versie 06-04-2021) blijkt dat de totale verkeersgeneratie als gevolg van de beoogde planontwikkeling “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit betreft een worstcase benadering aangezien normaliter enkel de extra voertuigbewegingen meegenomen hoeven te worden.

verplicht

Conclusie

Aangezien het totale aantal aan verkeersbewegingen afkomstig van het planvoornemen een bijdrage aan de concentraties geeft van ten hoogste 0,22 microgram/m3, is sprake is van een “niet in betekende mate “ project. De realisatie van het plan zal niet leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.5.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

4.5.3 Inventarisatie risicobronnen

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen. De risicobronnen worden weergegeven op figuur 4.2. Ook wordt nader ingegaan op de genummerde risicobronnen om de risico’s c.q. de vervolgstappen beknopt in kaart te brengen.

1. Rijksweg A2/A67

Het plangebied is gelegen nabij de A2/A67 (wegvak B72: knooppunt De Hogt – afrit 33 Waalre enbwegvak B104: afrit 33 Waalre – knooppunt Leenderheide). In tabel 4.1 zijn de gegevens met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen weergegeven van deze rijksweg. Er geldt tevens een plasbrandaandachtsgebied.

De A2/A67 heeft een PR 10-6 van maximaal 43 meter. Het plangebied ligt hier (ruimschoots) buiten. Het plangebied is tevens gelegen op meer dan 200 meter van de transportroute. Conform artikel 8 van het Bevt is het niet noodzakelijk om het groepsrisico te berekenen. Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van de A2/A67 vanwege het vervoer van de stofcategorieën GT4 en GT5 (toxische gassen). Conform artikel 7 van het Bevt dient de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico beperkt te worden verantwoord (aangaande de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).

Plasbrandaandachtsgebied

Conform artikel 10 van het Bevt is een toelichting vereist indien nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in het plangebied zijn gelegen binnen een plasbrandaandachtsgebied. Een plasbrandaandachtsgebied is het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten rekening gehouden dient te worden met de effecten van een zogenaamde plasbrand. Deze plasbrand kan ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een tankwagen of wagon. In de regeling Basisnet is aangegeven dat een plasbrandgebied reikt tot 30 meter aan weerszijde van het wegvak (gemeten vanaf de buitenste kantstrepen) of de spoorlijn (gemeten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel). Het plangebied ligt hier ruimschoots buiten. Het plasbrandaandachtsgebied vormt daarmee geen belemmering.

2. Nationaal zwemcentrum De Tongelreep

Nabij het plangebied is aan de Antoon Coolenlaan 1 het zwemcentrum De Tongelreep gelegen. Het zwemcentrum betreft geen Bevi-inrichting, op de locatie zijn wel twee installaties aanwezig waarin chloorbleekloog is opgeslagen. Het zwemcentrum is gelegen op een afstand van circa 525 meter vanaf het plangebied. Er geldt geen PR-contour 10-6, het zwemcentrum vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3. IJssportcentrum Eindhoven

Nabij het plangebied is aan de Antoon Coolenlaan 3 een ijssportcentrum gelegen. Het ijssportcentrum betreft een Bevi-inrichting. Op het terrein is een machinekamer aanwezig met een ammoniak koelinstallatie en er zijn ammoniakleidingen aanwezig. Voor deze installaties geldt een PR-contour 10-6 van 65 meter. Op het terrein is tevens een LPG-tank aanwezig waarvoor een veiligheidsafstand van 10 meter geldt. Het ijssportcentrum is gelegen op een afstand van circa 620 meter. Het plangebied is op voldoende afstand gelegen. Het ijssportcentrum vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4. CVM High Tech Campus Eindhoven U.A.

Nabij het plangebied is de High Tech Campus Eindhoven gelegen. De Campus betreft een Beviinrichting waar opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er geldt een invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico van 253 meter. De Campus is gelegen op een afstand van circa 1100 meter. Het plangebied is op voldoende afstand gelegen. De Campus vormt daarom geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5.4 Groepsverantwoording

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A2/A67 in verband met vervoer van de toxische gassen GT4 en GT5. Conform artikel 7 van het Bevt dient het groepsriscio beperkt te worden verantwoord (aangaande de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).

In de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Eindhoven zijn de gebieden langs hoofdtransportassen ingedeeld in drie zones. Het plangebied is gelegen in zone III (vanaf 200 meter van de transportas tot einde invloedsgebied). Bij de verantwoording kan volstaan worden met de standaard eisen en een algemene ramp bestrijdingsaanpak. In dit gebied is geen nader advies van de brandweer nodig.

Toxisch scenario

Over de A2/A67 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats die een toxische wolk kunnen veroorzaken. Er kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen.

Bestrijdbaarheid

Binnen zone III speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op afstand van zone III. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Hoe sneller de brandweer ter plaatse van het ongeluk kan zijn hoe kleiner de vloeistofplas en daarmee de effecten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is.

Zelfredzaamheid

Ten aanzien van het toxisch scenario is schuilen de beste vorm van zelfredzaamheid. Dit betekent aanwezigen informeren over eventuele risico’s en hoe te handelen bij een toxische wolk. In dat kader zullen de nieuwe gebouwen worden voorzien van CO2 gestuurde ventilatieroosters en mechanische afzuiging. Dit systeem kan in noodsituaties worden uitgeschakeld. Uitgangspunt is dat de aanwezige personen zelfredzaam zijn. Het plan beoogt niet specifiek een functie voor verminderd zelfredzame personen te realiseren. De aanwezige personen kunnen worden gealarmeerd door het luchtalarm en NL-alert en hierop zelfstandig reageren.

4.5.5 Conclusie

Het plangebied is gelegen nabij een aantal risicobronnen, namelijk de rijksweg A2/A67, nationaal zwemcentrum De Tongelreep, IJssportcentrum Eindhoven en CVM High Tech Campus Eindhoven U.A.. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de risicovolle inrichtingen. Het plangebied is tevens niet gelegen binnen 200 meter van een transportroute voor vervoer van gevaarlijke stoffen, maar wel binnen het invloedsgebied van de A2/A67 vanwege de toxische gassen GT4 en GT5. Conform artikel 7 van het Bevt is het groepsriscio beperkt verantwoord aangaande de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het bovenstaande in acht nemende vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat Eindhoven als stad wil en waar dat op gebaseerd is.

1. CO2-reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2-emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten. In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2050 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten. Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.1 Planbeschrijving

Met de ontwikkeling van Museumpark VONK* wordt beoogd een duurzame kwaliteitsimpuls te geven aan de Genneper parken. Met het planvoornemen wordt de cultuurhistorische waarde van de Genneper Parken versterkt, meer groen toegevoegd, de biodiversiteit een impuls gegeven en een klimaatrobuust gebouw en omgeving gecreëerd.

Het museumgebouw wordt een voorbeeld van klimaatadaptief bouwen. Het ontwerp houdt rekening met het verminderen van schadelijke emissies, het onttrekt CO2 aan de atmosfeer, en helpt hittestress, droogte, en wateroverlast tegen te gaan. Ook wordt uitgegaan van biobased bouwen. Dat betekent dat biobased bouwtechnieken toegepast worden en gebruik gemaakt wordt van natuurlijke en hernieuwbare bouwmaterialen zoals hout.

Het gebouw wordt afgedekt met een natuurinclusief groen dak. Er wordt duurzaam in de energiebehoefte voorzien door geen aardgas te gebruiken (aardgasvrij) en gebruik te maken van duurzame energieopwekking. In de nadere uitwerking van het ontwerp wordt gezocht naar de meest geschikte verwarmingstechnieken.

Natuurinclusief daklandschap

Het dikke, groene dakpakket voegt ecologische waarde toe en voegt zich in het omringende landschap. Op het dak groeien lokale struiken, grassen en kruiden. Het biedt ruimte voor lokale flora en fauna, versterkt de biodiversiteit en sluit aan op het ecologisch systeem van de Genneper Parken. Per seizoen zal het karakter van het museumgebouwen, net als de omgeving waarin ze staat, anders zijn. Het groene daklandschap verbetert de luchtkwaliteit door het invangen van fijnstof van de Boutenslaan en het omzetten van CO2. Het groendak fungeert tevens als extra isolatie en warmtebuffer.

Massieve houtbouw

Het casco van het museumgebouw wordt van hout gemaakt: houten dakplaten, ondersteund door gelamineerde liggers. De liggers worden ondersteund door gepelde houten stammen. Samen met het groene dak wordt door de toepassing van hout zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de landschappelijke omgeving. Het geeft een tactiele kwaliteit en bevordert een prettig binnenklimaat. Met de toepassing van een massief houten constructie wordt CO2 vastgelegd voor misschien wel enkele honderden jaren. Het daklandschap levert niet alleen buiten, maar ook binnen een geweldige open en flexibele ruimte op.

Natuurlijke riet- en wilgenfilter

Het hemelwater dat door het dak wordt gecollecteerd wordt gebufferd op het dak en is beschikbaar voor het doorspoelen van de toiletten. De beplanting in de naastgelegen poel wordt gebruikt als biologische waterzuivering voor het sanitair afvalwater, waarna het als grijswater weer gebruikt kan worden.

Duurzame materialen

Bij de ontwikkeling van het Museumpark VONK* wordt gebruik gemaakt van duurzame materialen. Alle fiets- en wandelpaden worden in hetzelfde materiaal uitgevoerd, zowel binnen als buiten het Museumpark. Deze eenduidige materialisatie versterkt de relatie tussen beide gebieden en het ‘open’ karakter van het Museumpark. De paden worden uitgevoerd met een toplaag van gravel; bijvoorbeeld Greensand. Greensand bestaat uit kleine stukjes olivijn en wordt als gravellaag toegepast op paden. Olivijn is een mineraal dat door verwering CO2 opvangt uit de lucht en deze vast legt in de bodem. Elke kilo olivijn bindt 1 kilo CO2 op natuurlijke wijze dat geen extra energie kost. Daarnaast geeft Olivijn bij het verweringsproces voedingsstoffen als magnesium en silica af. Bovendien bindt olivijn zware metalen zodat deze niet in het grondwater terecht komen (Deltares & Tauw, 2011). Het vlonderpad wordt uitgevoerd in KLP, een materiaal gemaakt van gerecycled kunststof. Het materiaal wordt vaak gebruikt in grond en waterbouw en heeft een verwachte technische levensduur van minimaal 50 jaar, rot en splintert niet, heeft geen onderhoud nodig en bevat geen schadelijke stoffen.

Natuur

In het plan wordt gebruik gemaakt van jonge aanplant omdat deze tijdens hun groei veel CO2 vastleggen. Volgroeide bomen en struiken doen dit minder. Door de jonge aanplant ontstaat een jong cultuurlandschap dat zich overtijd kan evolueren tot een volwaardig onderdeel van de Genneper Parken. Zo leveren zowel het landschap als de bebouwing door het gebruik van massieve houtbouw, een bijdrage in de CO2-reductie doelstellingen. Daarmee kan met de bouw van het museum op termijn zelfs een positieve bijdrage worden geleverd aan de reductie-opgave.

4.7 Bodem

Er zijn voor het te ontwikkelen deel plangebied in totaal twee bodemonderzoeken uitgevoerd. Voor het gedeelte van het depot tussen de Boutenslaan 161B en 161A is door Tritium Advies een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (kenmerk 2109/145/JN-01, d.d. 20 december 2021). Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting toegevoegd. Uit de resultaten van het vooronderzoek, de veldwerkzaamheden en de uitgevoerde analyses wordt het volgende geconcludeerd.

Verkennend bodemonderzoek

Zintuiglijk zijn heterogeen verdeeld over de gehele locatie bijmengingen aangetroffen met puin. Plaatselijk zijn bijmengingen met kolengruis, asfalt, afval, plastic en glas waargenomen. De bijmengingen zijn aangetroffen vanaf het maaiveld tot een diepte van globaal 2,00 m-mv.

Deellocatie A: openbaar groen (12.000 m2)

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond lichte verontreinigingen zijn aangetoond met minerale olie, PAK en verschillende zware metalen (koper, cadmium, kwik, lood en zink). In de ondergrond is ter plaatse van boring A10 een matige verontreiniging met PAK aangetoond, welke nader is onderzocht. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetoond. De aangetoonde verontreinigingen zijn in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor. De aangetoonde gehalten in de grond zijn m.u.v. het gehalte aan PAK nabij boorpunt A10 dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

Aanvullend onderzoek

Ter plaatse van boring A10 is een matige verontreiniging met PAK in de ondergrond ( 0,70 – 1,00 mmv) aangetoond. De matige verontreiniging is door middel van het aanvullend onderzoek, binnen de onderzoekslocatie, voldoende afgeperkt. De maximale oppervlakte van de matige grondverontreiniging op de onderzoekslocatie bedraagt 50 m2. De omvang van de matig verontreinigde grond binnen de onderzoekslocatie wordt derhalve geraamd op 15 m3.

De exacte oorzaak van de matige bodemverontreiniging is niet bekend. Mogelijk is deze te relateren aan het aanwezige bodemvreemde materiaal (puin, kolengruis en asfalt) ter plaatse. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Derhalve wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Deellocatie B: voormalig baggerdepot (1.500 m2)

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond een sterke verontreiniging met cadmium en zink is aangetoond. In de ondergrond is een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. Aanvullend zijn in de boven- en ondergrond lichte tot matige verontreinigingen aangetoond met PAK en verschillende zware metalen (kobalt, nikkel, kwik, lood, cadmium, koper en zink). Verder is in de bovengrond een lichte verontreiniging met PCB en in de ondergrond een lichte verontreiniging met minerale olie aangetoond. Daarnaast wordt opgemerkt dat op basis van de analyseresultaten de originele bodem onder het baggerdepot schoon blijkt te zijn. In het grondwater (gecombineerd met deellocatie A) is een lichte verontreiniging met barium aangetoond. De aangetoonde verontreinigingen zijn in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor. De aangetoonde gehaltes PCB en minerale olie zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht. De overige lichte tot sterke verontreinigingen met PAK en verschillende zware metalen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het toepassen van het baggerdepot in voorgaande jaren. Derhalve wordt geconcludeerd dat de bovengenoemde verontreinigingen heterogeen aanwezig zijn binnen het gehele voormalig baggerdepot.

De oppervlakte van het depot binnen de gehele onderzoekslocatie is middels het verkennend bodemonderzoek in voldoende mate in kaart gebracht. Een situatietekening van de verontreinigingssituatie is weergegeven in bijlage 12. Hierbij wordt opgemerkt dat de exacte omvang van de verontreinigingssituatie binnen het voormalig baggerdepot niet bekend is. Derhalve wordt geconcludeerd dat indien grondverzet binnen het voormalig baggerdepot is voorzien, er aanvullend onderzoek noodzakelijk wordt geacht.

PFAS

In de meest verdachte bodemlagen is PFAS aangetoond. De landelijke toepassingsnormen voor “landbouw/natuur” worden echter niet overschreden.

Verkennend asbestonderzoek

Zintuiglijk is zowel op het maaiveld als in de grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Analytisch is plaatselijk wel asbest aangetoond in de grond. Het maximale gewogen asbestgehalte bedraagt 14 mg/kg d.s. Het aangetoonde asbest betreft met name hechtgebonden chrysotiel. Omdat er sprake is van een verkennend bodemonderzoek betreft het een indicatief gehalte. Omdat het aangetoonde gehalte kleiner is dan de helft van de interventiewaarde, mag worden aangenomen dat de grond niet verontreinigd is met asbest. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Onderzoek halfverharding

De halfverharding in de noordwestelijke hoek van de onderhavige onderzoekslocatie bestaat overwegend uit puingranulaat. De halfverharding heeft een oppervlakte van circa 90 m2. De gemiddelde dikte is berekend op 0,3m. Het volume wordt derhalve geraamd op 27 m3 (circa 54 ton). Ter plaatse van de halfverharding is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond. Derhalve mag worden geconcludeerd dat de halfverharding niet verontreinigd is met asbest. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Aanvullend zijn de hergebruiksmogelijkheden van de halfverharding bepaald en is de grond onder de halfverharding geanalyseerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond onder de halfverharding geen verontreinigingen zijn aangetoond. Daarnaast wordt opgemerkt dat de halfverharding volledig in aanmerking komt voor hergebruik.

Resumé

Indien graafwerkzaamheden of herontwikkelingsplannen plaatsvinden ter plaatse van het voormalige baggerdepot dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van sterk verontreinigde grond. Het uitvoeren van nader onderzoek en het opstellen van een BUSmelding/ saneringsplan is voor de uitvoering van de herontwikkelingsplannen op dit terreindeel noodzakelijk.

De overige onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik van de locatie en vormen naar mening van Tritium Advies geen belemmering voor de voorgenomen uitgifte van de onderzoekslocatie in erfpacht.

Grondverzet en hergebruik

Indien verhardingen, funderingslagen of grond worden afgegraven (bijvoorbeeld bij reconstructie) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze elders niet zonder meer toepasbaar zijn. Met betrekking tot het elders hergebruiken van deze materialen zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Verkennend bodem- en verhardingsonderzoek

Tevens is door BK ingenieurs een verkennend bodem- en verhardingsonderzoek voor het gedeelte van de Boutenslaan 161A te Eindhoven, te weten het terrein van autorijschool De Leeuw (kenmerk 211075, d.d. 3 mei 2021). Het onderzoek is tevens als bijlage toegevoegd. Uit de resultaten van het vooronderzoek, de veldwerkzaamheden en de uitgevoerde analyses wordt het volgende geconcludeerd.

Bodem

Opbouw en zintuiglijke waarnemingen. Uit de boorprofielen blijkt dat de bodem tot circa 2,0 m -mv uit zand bestaat. Hieronder bevindt zich een leemlaag, met daaronder tot minimaal de geboorde diepte van 3,5 m -mv opnieuw een zandlaag. Over vrijwel de ge-hele locatie zijn bijmengingen met baksteen aangetroffen in de toplaag. De grondwaterstand is waargenomen op 1,5 à 2,0 m -mv. In Vak 1 en Vak 3 bevindt zich onder respectievelijk de asfalt- en klinkerverharding een 30 à 35 cm dikke funderingslaag bestaande uit menggranulaat.

Grond

Over vrijwel de gehele locatie zijn in zowel de boven- als ondergrond licht verhoogde gehalten vastgesteld aan zware metalen en/of PAK. Ons inziens te relateren aan de bodemvreemde bijmengingen, het gebruik van de locatie en/of het reeds aanwezig zijn ervan in de grond en menggranulaat gebruikt bij aanleg van het circuit. De kwaliteit van de ondergrond heeft over het algemeen klasse ‘Wonen’ tot ‘Industrie’ (indicatief resultaat). Dit wijkt enigszins af van wat verwacht kon worden op basis van de bodemkwaliteitskaart, waar wordt uitgegaan van klasse ‘Landbouw/natuur’. Op basis van de resultaten voor PFAS voldoet de bovengrond wel aan klasse ‘Landbouw/natuur’. Op het maaiveld en in de contactzone is visueel geen asbest aangetroffen. In één mengmonster (GMM01: Vak 4 en 5) is analytisch asbest aangetoond in een gehalte van 0,30 mg/kg ds. Het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg ds) wordt niet overschreden.

Grondwater

Plaatselijk zijn zeer licht verhoogde concentraties naftaleen en zware metalen aangetoond. Waarschijnlijk betreffen de zware metalen verhoogde achtergrondconcentraties. De concentratie aan naftaleen in peilbuis 013 overschrijdt net de detectielimiet, de herkomst is onbekend, mogelijk gerelateerd aan de activiteit ter plaatse (gebruik stalling/werkplaats van/voor auto’s).

Toetsing hypothese bodem

De hypothese ‘onverdacht’ is formeel niet juist gebleken; er zijn licht verhoogde gehalten vastgesteld in zowel grond als grondwater. Hoewel de vooraf gestelde hypothese niet correct is, wordt aanvullend onderzoek met een aangepaste hypothese niet noodzakelijk geacht.

Asfalt

Op basis van de resultaten uit dit onderzoek wordt het asfalt op locatie beoordeeld als nietteerhoudend (<75 mg/kg ds). De hoeveelheid vrijkomend asfalt betreft:

Vak 1: 2.500 m² met gemiddelde dikte 16 cm: circa 1.000 ton;

Vak 2: 1.800 m² met gemiddelde dikte 12 cm: circa 540 ton.

Fundering

Het funderingsmateriaal aanwezig onder de verharding in Vak 1 en Vak 3 voldoet aan de samenstelling- en emissiewaarden voor een niet-vormgegeven bouwstof. In Vak 1 is circa 875 m³ en in Vak 3 circa 360 m3 funderingsmateriaal aanwezig. De totale hoeveelheid vrijkomend menggranulaat wordt derhalve geraamd op circa 2.350 ton. In het funderingsmateriaal is visueel geen asbest aangetroffen. In de mengmonsters PMM04 (Vak 1) en PMM01 (Vak 3) is analytisch wel asbest aangetoond. In Vak 1 in een totaal gewogen gehalte van 7,18 mg/kg ds. In Vak 3 in een totaal gewogen gehalte van 0,42 mg/kg ds. De hergebruiksnorm wordt in beide mengmonsters niet overschreden.

Aanbevelingen

Het uitvoeren van milieuhygiënisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Het vrijkomende asfalt kan worden afgevoerd naar een asfaltcentrale en komt op basis van het onderzoek in aanmerking voor warme verwerking. Het asfalt kan, met de juiste kwaliteitsverklaring, mogelijk ook worden toegepast als funderingsmateriaal (koud hergebruik). Het funderingsmateriaal is op basis van het indicatieve onderzoek toepasbaar als niet-vormgegeven bouwstof.

Overwogen kan worden om vooruitlopend op de voorgenomen herinrichting van de locatie in-situ partijkeuringen conform AP-04 te verrichten op de vrijkomende grond en het funderingsmateriaal. Op deze wijze kan het vrijkomende materiaal direct worden afgevoerd naar een beoogde toepassingslocatie. Er is dan geen tijdelijke opslaglocatie benodigd om de grond en het funderingsmateriaal op te slaan en in depot te keuren.

Arbeidsomstandigheden en veiligheid

Bij werkzaamheden in verontreinigde bodem kunnen arbeidsrisico’s, waaronder mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen, optreden. De CROW-publicatie 400 ‘werken in en met verontreinigde bodem’ is hierbij als leidraad te gebruiken. De richtlijn is gericht op risicogestuurd werken met verontreinigd grond en grondwater, waarbij een verschil wordt gemaakt tussen het werken met vluchtige en niet-vluchtige stoffen.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de voorlopige beoordeling dat geen veiligheidsklasse van toepassing is en bij de voorgenomen werkzaamheden kan worden volstaan met het treffen van basishygiënische maatregelen. De definitieve veiligheidsklasse en de bijhorende beheersmaatregelen worden door een deskundige vastgesteld en zijn afgestemd op de ocatiespecifieke omstandigheden.

Niet Gesprongen Explosieven

Gemeente Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge’s (niet gesprongen explosieven). In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge’s worden aangetroffen worden deze geruimd.Deze te ontwikkelen gronden vallen buiten deze verdachte gebieden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.8 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2022 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen. Er zijn in totaal drie onderzoeken uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming.

Om te beginnen is er door ecologica in 2018 een quickscan beschermde flora en fauna uitgevoerd voor het plangebied, deze is aan de bijlage toegevoegd. Dit onderzoek heeft als doel de effecten op (mogelijk) aanwezige beschermde flora en fauna te toetsen alvorens de werkzaamheden gestart kunnen worden. Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkelingen negatieve effecten hebben op beschermde soorten, is hiervoor ook een veldbezoek uitgevoerd. Daarbij is beoordeeld of er mogelijk beschermde soorten in de invloedsfeer van het plangebied voorkomen en of de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk in strijd zijn met de Wet natuurbescherming. Daarnaast is beoordeeld of er nader onderzoek nodig is om de aan- of afwezigheid van beschermde soorten uit te sluiten en of er een ontheffing nodig is voor de uitvoering van de werkzaamheden. Mogelijke effecten op het Natuur Netwerk Brabant (NNB) zijn ook onderzocht.

Daarnaast is er door Eco Assist een nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (soorten) uitgevoerd voor de ontwikkeling van Museumpark VONK*. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten vanuit de quickscan, waaruit blijkt dat in het plangebied nader onderzoek uitgevoerd dient te worden naar vleermuizen, kleine marterachtigen en eekhoorn (Sciurus vulgaris). In de quickscan worden jaarrond beschermde nesten van boomvalk (Falco subbuteo) en ransuil (Asio otus) in oude kraaiennesten niet uitgesloten. Aanvullend is inzicht gegeven in de mogelijke effecten van de bestemmingsplanwijziging op de Alpenwatersalamander (Ichthyosaura alpestris), kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris), wielewaal (Oriolus oriolus), spotvogel (Hippolais icterina) en appelvink (Coccothraustes coccothraustes). Daarom is er nader onderzoek uitgevoerd naar beschermde functies van het gebied voor vleermuizen, wezel (Mustela nivalis), hermelijn (Mustela erminea), bunzing (Mustela putorius) en eekhoorn om overtreding van deze wetgeving te voorkomen. Voor roofvogels en uilen is een rondgang uitgevoerd in de winter om vast te stellen of mogelijk jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn in te kappen bomen. Deze rapportage geeft de resultaten van dit onderzoek weer.

Als laatste is er door Tritium Advies een notitie opgesteld in verband met de mogelijke stikstofdepositie als gevolg van de gebruiksfase van het planvoornemen van Museumpark VONK*, die tevens aan de bijlage is toegevoegd. Dit vanwege de mogelijke effecten en vergunningsplicht die een eventuele stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden tot gevolg kan hebben.

Hierna worden de belangrijkste resultaten van de rapportages weergegeven, onderverdeeld in ‘gebiedsbescherming’, ‘soortenbescherming’ en ‘algemene zorgplicht’.

4.8.1 Gebiedbescherming

Natura 2000-gebieden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, gelegen op circa 3 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Directe negatieve effecten van dit project op bovengenoemde beschermde natuurgebieden zijn vooral gelet op de afstand van het projectgebied tot aan deze natuurgebieden niet te verwachten. Indirecte negatieve effecten zoals stikstofdepositie zijn echter niet op voorhand uit te sluiten, omdat verstoring van natuurgebieden door stikstof nog op een grote afstand van een bepaalde ontwikkeling kan plaatsvinden. Om uit te sluiten dat het project directe negatieve gevolgen voor de natuur heeft in de vorm van stikstofdepositie, is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze berekening is als bijlage bij deze toelichting toegevoegd. Uit de berekening blijkt dat de stikstofuitstoot ter plaatse van de nabij gelegen Natura 2000 gebieden als gevolg van het bestemmingsplan maximaal 0,00 mol/ha/jaar betreft. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk kader en is een passende beoordeling op grond van de Wnb niet nodig. Uit de berekening volgt overigens ook dat voor uitvoering van het bestemmingsplan geen Wnbvergunning noodzakelijk is. Aangetoond is dat, als aan de voorwaarden in dit rapport is voldaan, de uitvoering van dit bestemmingsplan, alsook de realisatie in het kader van de omgevingsvergunning, niet zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat significante gevolgen voor beschermde habitats en hieraan gekoppelde soorten als gevolg van stikstofdepositie op voorhand zijn uitgesloten. De instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden worden gerespecteerd en de natuurlijke kenmerken worden niet aangetast.

Natuur Netwerk Brabant (NNB)

Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Er worden in het kader van de beoogde ontwikkeling echter geen negatieve effecten op het NNB verwacht, daar de te ontwikkelen delen van het plangebied buiten het NNB zijn gelegen. Er zal geen netto- oppervlaktevermindering,geen vermindering van de samenhang en er geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB plaatsvinden. Eén en ander mede op basis van de opgestelde quickscan beschermde flora en fauna van ecologica.

4.8.2 Soortenbescherming

Er is door ecologica een quickscan beschermde flora en fauna uitgevoerd voor het plangebied. Op basis daarvan is er door Eco Assist een nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (soorten) uitgevoerd voor de ontwikkeling van Museumpark VONK*. Hierna volgen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen.

Conclusies

Het plangebied vormt een foerageergebied voor gewone dwergvleermuizen, laatvliegers, ruige dwergvleermuizen en rosse vleermuizen. Ook na uitvoering van de ingreep blijft het gebied geschikt als foerageergebied voor deze soorten. Door de aanleg van poelen kan het voedselaanbod zelfs toenemen.

Binnen het plangebied is een vaste vliegroute van gewone dwergvleermuizen aanwezig. De voorgenomen ingreep leidt niet tot het vernietigen van deze vliegroute omdat voldoende geleidende structuren behouden blijven. De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen is binnen het onderzoeksgebied redelijkerwijs uitgesloten. De ingreep leidt niet tot negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen.

Binnen het plangebied is een vaste rust- en verblijfplaats van de eekhoorn aanwezig in een zomereik. Deze kan bij de ingreep behouden blijven samen met het omliggende habitat waardoor negatieve effecten voorkomen worden. Bij de kap van de bomen nabij de verblijfplaats moet rekening gehouden worden met dit nest door de velrichting af te wenden van de boom met het eekhoornnest.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het functioneel leefgebied van de steenmarter. Mogelijk zijn ook vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig. Ook na uitvoering van de ingreep blijft het gebied geschikt als leefgebied voor deze soort. Wel dient bij de werkzaamheden zorgvuldig gewerkt te worden en moet rekening gehouden te worden met de kwetsbare periode van deze soort om negatieve effecten te voorkomen. Dat kan door te werken conform een goedgekeurde gedragscode.

Binnen het plangebied is een jaarrond beschermd nest van de sperwer aanwezig. Daarnaast is in een van de populieren een horst aanwezig wat vermoedelijk van de buizerd is. Beide bomen en voldoende functioneel leefgebied kunnen behouden blijven. Wanneer de werkzaamheden binnen de verstoringszone van deze nesten uitgevoerd worden buiten het broedseizoen dan kunnen negatieve effecten en overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Ook moet bij de kap van de omliggende bomen voorkomen worden dat de nestboom beschadigd raakt.

Het plangebied maakt mogelijk onderdeel uit van het landbiotoop van de Alpenwatersalamander en de kleine watersalamander. Doordat optimale voortplantingswater ontbreekt worden geen grote aantallen dieren verwacht. Door te werken volgens een goedgekeurde gedragscode kan het doden en verwonden van Alpenwatersalamanders voorkomen worden. Na de ingreep neemt de geschiktheid van het plangebied voor deze soorten toe ten opzichte van de huidige situatie.

Het plangebied is momenteel slechts marginaal geschikt als leefgebied voor de wielewaal, appelvink en spotvogel. Van deze soorten zijn van de afgelopen tien jaar geen waarnemingen uit de NDFF bekend uit het plangebied. Door de ingreep kan de aanplant van nieuwe bosschages tijdelijk zorgen voor een toename in geschiktheid van het gebied voor de sportvogel. De ingreep leidt niet tot een verslechtering van de geschiktheid van het gebied voor deze vogelsoorten ten opzichte van de huidige situatie.

Bij het uitvoeren van de ingreep dient bij het aanbrengen van verlichting rekening gehouden te worden met het voorkomen van verstoring van vleermuizen om aantasting van de vliegroute en het foerageergebied te voorkomen. Een deskundige op het gebied van vleermuizen kan het verlichtingsplan beoordelen en randvoorwaarden vaststellen om te voorkomen dat daarmee beschermde functies van het gebied voor vleermuizen worden aangetast en overtreding van de Wet natuurbescherming op kan treden. Omdat het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de inventarisatieprotocollen van het Netwerk Groene Bureaus (NGB), het Vleermuisprotocol 2021 van de Gegevensautoriteit Natuur en de ‘Handreiking kleine marters in relatie tot soortbescherming’ van de Provincie Noord-Brabant kan gesteld worden dat het plangebied afdoende is geïnventariseerd op de aanwezigheid van vleermuizen, kleine marterachtigen, eekhoorn en Alpenwatersalamanders.

Er is geen reden om aan te nemen dat op basis van de aanwezige functies van het gebied voor beschermde soorten de Wet natuurbescherming de wijziging van het bestemmingsplan onmogelijk maakt.

Aanbevelingen

Probeer bij de inrichting van het gebied bij de aanplant zoveel mogelijk gebruik te maken van autochtoon plantmateriaal. Dit draagt bij aan het behoud van genetische diversiteit in het gebied en zijn de planten beter bestand tegen ziektes en plagen. Het onderzoek is slechts een momentopname. Soorten als de eekhoorn en sperwer bouwen met regelmaat nieuwe nesten in hun leefgebied. Als er veel tijd zit tussen het onderzoek en de uiteindelijke uitvoering van de ingreep is het aan te raden voorafgaan aan de ingreep een veldbezoek uit te voeren om te beoordelen of zich wijzigingen hebben voorgedaan waar tijdens de ingreep rekening mee gehouden dient te worden.

4.8.3 Algemene zorgplicht

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan ‘Museumpark VONK’ maakt het mogelijk om als uitbreiding van het bestaande preHistorisch Dorp een museumpark te realiseren, met een daarnaast gelegen openbaar park. Met betrekking tot het aspect water is het doel is om het plan waterneutraal te ontwikkelen.

Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, eerste lid, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense Klimaattoets

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm

5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied

5.4.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem
Hoofdwatergang cq open water binnen plangebied? Nee
Zijwatergang binnen plangebied? Nee
Beschermd keurgebied binnen plangebied? Ja, klein gedeelte beschermd gebied, de rest beekdal
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Ja, maximale boordiepte 80 meter
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? Nee
Attentiegebied EHS Nee
Rioolwatertransportleiding binnen plangebied? Nee
Waterschap gemaal Nee
Landelijke afvoernorm binnen plangebied 2 l/s/ha
Verdachte/verontreinigde locaties? Toegelicht in bodemparagraaf
Infiltratie praktisch mogelijk? Ja, beperkt (eventueel grondverbetering toepassen)
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid

5.4.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water

Op basis van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ligt het plangebied in een aangewezen gebied voor behoud en herstel van watersystemen. Daarnaast ligt het plangebied binnen de groenblauwe mantel die het Natuur Netwerk Brabant verbind met het landelijk gebied. De locatie is tevens gelegen binnen een aangewezen gebied voor waterwinning voor menselijke consumptie en in een 'boringsvrije zone'.

Op basis van de Keur is het plangebied gelegen binnen een beschermd keurgebied. Voor de beschermde gebieden die in de keur zijn aangewezen geldt voor zowel het grondwater- als het oppervlaktewatersysteem een strikt beschermingsbeleid conform het provinciaal beleid (Provinciaal Milieu- en Waterplan). Dit betekent dat alle ingrepen in dergelijke gebieden in beginsel vergunningplichtig blijven, met daaraan gekoppeld een terughoudend en stringent vergunningenbeleid. Dit betekent dat in de algemene regels dat voor diverse handelingen de algemene regel alleen geldt buiten de beschermde gebieden en attentiegebieden. Uitzonderingen zijn ingrepen die een dermate beperkt en tijdelijk effect hebben dat deze geen bedreiging vormen voor het beoogde doel van het standstill-beleid, niet op zichzelf en ook niet cumulatief. Dit geldt uiteraard wel zolang voldaan wordt aan de kaderstellende regels die als waarborg in de algemene regels zijn opgenomen.

5.4.3 Oppervlaktewater

Ten westen van het plangebied stromen de A-wateren De Dommel en de Trompetterloop. In het oosten liggen de A-wateren De Vleut en de Tongelreep. Het plangebied is niet gelegen binnen het profiel van vrije ruimte of het natuurlijke overstromingsgebied van deze wateren en vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

verplicht

5.4.4 Bodemopbouw

Het plangebied heeft een maaiveldhoogte van circa 17 m +NAP. De deklaag betreft een complexe eenheid van 3 meter dik, bestaande uit een afwisseling van zandig klei, middelfijn tot fijn zand, klei, leem en veen en weinig grof zand. De doorlatendheid van de deklaag is slecht te noemen. Het 1e watervoerend pakket betreft een zandige eenheid van 16 meter dik, hoofdzakelijk bestaande uit middelfijn en fijn zand, met weinig zandig klei en grof zand en een spoor klei, veen en grind. De doorlatendheid is goed te noemen.

5.4.5 Grondwater

De regionale stromingsrichting van het freatisch grondwater is noordoostelijk en heeft een stijghoogte van 15 m +NAP. Het 1e watervoerende pakket heeft een stijghoogte van 16 m +NAP en tevens een noordoostelijke regionale stromingsrichting. Uit het DINOloket blijkt dat ter plaatse van de Boutenslaan 161 twee peilbuizen aanwezig zijn voor het meten van de grondwaterstand. Ter plaatse de peilbuizen heeft het maaiveld een hoogte van 16,75 m +NAP. De laagst gemeten grondwaterstand bij peilbuis 1 bedraagt 14,75 m +NAP en de hoogst gemeten grondwaterstand bedraagt 16,30 m +NAP. Bij peilbuis 2 bedraagt de hoogst gemeten grondwaterstand 16,90 m +NAP en de laagst gemeten grondwaterstand 15,45 m +NAP.

Door Tritium Advies is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd op een deel van het plangebied (Verkennend bodem- en Asbestonderzoek Boutenslaan (ong.) te Eindhoven, 2109/145/JN-01, d.d. 20 december 2021). Tijdens de bemonstering van het grondwater op 28 november 2021 bedroeg de grondwaterstand in peilbuis A01 1,42 m-mv, het maaiveld ligt ter plekke van de peilbuis op een hoogte van 16,784 m +NAP. De grondwaterstand in peilbuis A02 bedroeg 1,67 m-mv, het maailveld ligt ter plekke van de peilbuis een hoogte van 17,218 m +NAP.

5.4.6 Regenwater

In de huidige situatie wordt het regenwater dat binnen het plangebied valt ter plaatse geïnfiltreerd.

5.4.7 Afvalwater

In de huidige situatie is het riool voor afvalwater aangesloten op de gemeentelijke riolering in de Boutenslaan.

5.4.8 Boringsvrije zone

Het plangebied is tevens gelegen in een 'boringsvrije zone'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Provinciale milieuverordening (PMV) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.

5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

5.5.1 Verhardingsopgave

Het plangebied wordt voor een deel ingericht als Museumpark en voor een deel als openbaar park. De verharding ter plaatse van de verkeersschool aan de Boutenslaan 161 wordt in de toekomstige situatie volledig verwijderd, hier komt een entreegebouw in het Museumpark voor in de plaats. Beoogd wordt om het dak van het entreegebouw te voorzien van een groen dak. Voor een ‘worstcase’ benadering wordt het dak echter als verharding meegerekend. De overige verharding zal voor een deel bestaan uit halfverharding en er worden onverharde paden aangelegd in het Museumpark en het openbare park. Door de opdrachtgever is een verhardingsopgave van het plangebied verstrekt zoals weergegeven in figuur 5.2. De verhardingsopgave geeft oppervlaktes weer inclusief het bestaande preHistorisch Dorp. De inrichting van het preHistorisch Dorp blijft in de toekomstige situatie ongewijzigd.

verplicht

verplicht

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave is via rekentool.eindhovenduurzaam.nl ingevuld op basis van de verhardingsopgave in figuur 5.2. De resultaten van de rekentool zijn opgenomen in de bijlage.

In de toekomstige situatie is er sprake van nieuw verhard oppervlak. Uit de rekentool blijkt dat hiervoor 86 m3 aan compensatie benodigd is. Het uitgangspunt van het planvoornemen is dat het hemelwater volledig ter plaatse van het plangebied zal worden verwerkt. De sloot/greppel in het midden van het plangebied blijft behouden. Daarnaast worden er extra poelen aangelegd. Hierin kan eventueel overtollig hemelwater worden opgevangen, waarna het langzaam in de bodem kan infiltreren. De bodem van de poelen dient daarbij boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) te blijven. Gezien de gegevens betreffende de grondwaterstand uit het DINOloket ligt de GHG rond de 1 à 1,5 m-mv. Dit biedt voldoende ruimte voor de realisatie van de poelen. Eventueel kan grondverbetering worden toegepast in de deklaag om de waterdoorlatendheid van de bodem te verbeteren en zodat het hemelwater beter kan infiltreren in de bodem. Indien noodzakelijk kan tevens een overstort gerealiseerd worden om overtollig hemelwater bij extreme buien alsnog (geleidelijk) af te kunnen voeren. Tevens zal er rekening mee worden gehouden dat er aan de buitenzijde (aankleding) van de bebouwing géén gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen, zoals zink en lood. Dit om de kwaliteit van het oppervlaktewater te kunnen beschermen. Het regenwater van dit plan stroomt uiteindelijk af richting de Dommel. De extra benodigde waterberging als gevolg van het nieuw verhard oppervlak zal dus worden gerealiseerd in de vorm van poelen (wadi’s). Daarnaast worden nieuwe bomen aangeplant binnen het plangebied. Voor een boom met minimaal 6 m3 aan ondergrondse groeiruimte geldt dat deze bijdraagt aan extra waterberging. Voor elke 10 nieuwe bomen bedraagt de extra waterberging 5 m3.

5.5.2 Afvalwater

Het vuil- en eventuele hemelwaterriolering vanaf het nieuw te realiseren entreegebouw zal gescheiden worden aangeboden aan de perceelsgrens en worden aangesloten op de gemeentelijke riolering in de Boutenslaan.

5.5.3 Advies / overleg Waterschap

Voor het bestuurlijk overleg met het Waterschap wordt verwezen naar bijlage 14 (Nota vanvooroverleg).

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Format bestemmingsplan" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend.

De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en in overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit om te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In 'Artikel 1 Begrippen' wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In 'Artikel 2 Wijze van meten' zijn de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht. In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.

Bestemming `Maatschappelijk'

Het betreft hier een “verzamelbestemming” ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profijt) instellingen. Concreet is voor de ontwikkeling van Museumpark VONK* de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – 1’ toegekend waar uitsluitend een museale educatief-recreatieve functie is toegestaan, evenals een openbare horecagelegenheid in de vorm van een café/ restaurant met maximale (inpandige) oppervlakte van 300 m², met (uitpandig) maximaal 300 m2 terras. Voorwaarde voor de openbare horeca is wel dat deze alleen geopend mag zijn tijdens de reguliere openingstijden van de 'museale educatief-recreatieve functie'. De reguliere openingstijden zijn de openingstijden van het (openlucht) museum.

Voor het overige is er binnen de bestemming `Maatschappelijk´ ondergeschikte horeca toegestaan voor zover die ondergeschikt is aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Ingevolge het gemeentelijke Horecabeleidsplan wil dat zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan. Tevens is er geregeld dat binnen deze maatschappelijke bestemming de beoogde kunstwerken en kunstobjecten gerealiseerd kunnen worden.

Bestemming 'Natuur - 1'

Deze bestemming beperkt zich tot grond die ingevolge de provinciale Interim omgevingsverordening behoort tot de ruimtelijke structuur Natuur Netwerk Brabant (NNB). Deze gronden genieten een hoge mate van bescherming tegen ontwikkelingen die een inbreuk kunnen betekenen op de ecologische waarden en kwaliteiten ervan. Extensief medegebruik (bijvoorbeeld wandelen en fietsen) is een belangrijk functioneel onderdeel hiervan.

Bestemming 'Natuur - 2'

De gronden die ingevolge de provinciale Interim omgevingsverordening (IOV) behoren tot de ruimtelijke structuur Groenblauwe mantel zijn voorzien van de bestemming 'Natuur - 2'. Alleen die gronden die evident voor (intensievere vormen van) agrarisch grondgebruik in gebruik zijn, zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Beide bestemmingen zijn gericht op het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van natuur- en watersystemen en het landschap. Ook hier is extensief recreatief medegebruik van belang.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'

Aan gebieden waarvan o.a. op grond van geomorfologische, bodemkundige opbouw en historische gegevens het aannemelijk is dat zich daar een hoge concentratie van archeologische sporen en vondsten bevinden is deze dubbelbestemming toegekend. Het in de betreffende planregels opgenomen niveau van bescherming tegen inbreuken daarop is nog steeds hoog.

Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 1'

Het betreft de gebieden die zijn opgenomen als landschapstypen met hoge en zeer hoge waarde, weergegeven op de 'Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap' (kaart 2a, blad 1 t/m 4) met de bijbehorende rapportage, en opgenomen in Cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd door RAAP (rapportnr. 3258: 'De groene zoom van Eindhoven - Een cultuurhistorische waardenkaart van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom').

De gebieden waar blijkens het door RAAP uitgevoerde onderzoek sprake is van hoge en zeer hoge cultuurhistorische waarden en kenmerken, zijn voorzien van deze dubbelbestemming. De regels bieden bescherming tegen onevenredige aantasting van die waarden en kenmerken.

Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'

Het betreft de gebieden die zijn opgenomen als (landschaps)elementen met hoge en zeer hoge waarde, weergegeven op de 'Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap' (kaart 2b, blad 1 t/m 4 en kaart 2c, blad 1 t/m 4) met de bijbehorende rapportage, en opgenomen in Bijlage 3 Cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd door RAAP (rapportnr. 3258: 'De groene zoom van Eindhoven - Een cultuurhistorische waardenkaart van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom'). Aan bouwwerken en (landschaps)elementen die ingevolge het onderzoek van RAAP cultuurhistorisch gezien een hoge tot zeer hoge waardering hebben verkregen, is deze dubbelbestemming toegekend. De regels hebben tot doel ongewenste aantasting ervan te voorkomen.

Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'

Om te kunnen voorzien in voldoende waterbergend vermogen zijn bepaalde gebieden aangewezen en voorzien van deze dubbelbestemming omin voorkomende gevallen te kunnen dienen voor de tijdelijke opvang van water. Het gaat hier om de in de provinciale verordening opgenomen aanduidingen 'Regionale waterbering' (artikel 3.35 IOV) en 'Reservering waterbering' (artikel 3.36 IOV). De onderliggende bestemmingen zijn ondergeschikt aan deze dubbelbestemming. De regels zijn gericht op het beperken van functies en activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. Binnen regionale waterberging gelden meer beperkingen dan in de reserveringsgebieden waterberging, omdat deze gebieden concreet nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. Binnen reservering waterberging is een afweging mogelijk. Daarom geldt dat betrokkenheid van de waterschappen, als primair verantwoordelijk bestuursorgaan voor de inrichting van de waterbergingsgebieden, nodig is.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Algemene aanduidingsregels, de Algemene bouwregels, de Algemene gebruiksregels en de Algemene afwijkingsregels. Daarnaast zijn in de regels opgenomen voor parkeren en waterberging.

Onder Algemene aanduidingsregels zijn onder andere milieuzones opgenomen om het drinkwater te beschermen. Dit overeenkomstig de provinciale handreiking Drinkwaterbescherming Noord- Brabant.

Milieuzone - boringsvrije zone

Boringsvrije zones liggen als een schil rond de waterwingebieden. Bij een boringsvrije zone wordt het water gewonnen uit een dieper pakket, dat wordt afgesloten door een kleilaag. Boringsvrije zones zijn daarom minder kwetsbaar dan grondwaterbeschermingsgebieden. Een boringsvrije zone moet zorgen voor behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Dit door middel van een aanlegvergunningenstelsel voor activiteiten in de bodem op een diepte van meer dan 10 meter. De vergunning voor boringen of andere grondwerkzaamheden kan worden verleend als boringen of grondwerkzaamheden dieper dan 10 meter beneden maaiveld gaan, maar de beschermende kleilaag niet doorboren. Dit kan nagegaan worden in de kaartbank van de provincie Noord-Brabant in de map 'Water in de provinciale Interim Omgevingsverordening' de kaartlaag Boordiepte Boringsvrijezone (de laatste kaartlaag in de map Water Algemeen) te raadplegen. Deze kaart gebruikt de provincie ook om te bepalen of boringen meldingsplichtig zijn op grond van de IOV.

Overige zone - attentiezone waterhuishouding

Deze attentiezone strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Dit overeenkomstig de geldende provinciale verordening (artikel 3.26 IOV). Doel van de attentiezone is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.

Overige zone - behoud en herstel watersystemen

Het werkingsgebied 'Behoud en herstel watersystemen' is gebaseerd op het Provinciaal milieu- en waterplan en gebaseerd op: waterlopen met de functie waternatuur, (natte) ecologische verbindingszones en gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als 'ruimte voor beek- en kreekherstel'. In deze gebieden is het beleid vanuit een regionaal belang gericht op behoud, verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem. Het werkingsgebied behoud en herstel van watersystemen overlapt voor een deel met het Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone en de groenblauwe mantel. Binnen behoud en herstel van watersystemen zijn dan aanvullend, specifieke regels gesteld ter bescherming van het belang, zoals het ophogen van gronden.

Ook zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, te weten voor parkeren en voor waterberging:

Voorwaardelijke verplichting parkeren

De regeling voor parkeren heeft betrekking op fiets- en autoparkeren. Met dit artikel werkt het geldende beleid door in het bestemmingsplan. Indien dit beleid op enig moment wordt gewijzigd, wordt van de gewijzigde regeling uitgegaan. Hierdoor is de regeling 'dynamisch', in die zin dat een bestemmingsplan niet hoeft te worden herzien als het beleid wijzigt. In het kader van de ontwikkeling van Museumpark VONK* wordt concreet verwezen naar de parkeervoorzieningen en maatregelen als gevolg van het parkeeronderzoek dat voor de ontwikkeling is gedaan. In bijzondere gebieden of situaties kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de regeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie. Verder kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is. bij wisseling gebruiksfunctie Binnen enkele (gemengde) bestemmingen kan het mogelijk zijn om van gebruiksfunctie te wisselen zonder dat een omgevingsvergunning nodig is. Het wijzigen van gebruiksfunctie kan echter wel gevolgen hebben voor de parkeerbehoefte. Namelijk in het geval niet in voldoende mate parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de geldende beleidsregeling. In die gevallen is sprake van een verbod tot gebruikswijziging. Bij gebruikswijzigingen kan geen dynamische verwijzing opgenomen worden, dit zoals in rechtspraak bevestigd. In bijzondere gebieden of situaties kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

Voorwaardelijke verplichting waterberging

Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt. Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel. De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4, Overgangs- en slotregels, zijn het Overgangsrecht en Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht

Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen. Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig

Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht
    1. Bouwen en Wonen
    2. Openbare leefomgeving
    3. Bedrijven
  • Gebiedsgericht
    1. Pilot Veiligheid en leefbaarheid
    2. Actiegebieden
  • Themagericht
    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst. Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 19 januari 2022. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het plan is mondeling besproken met de provincie en het waterschap en ook via de formele weg ter vooroverleg aangeboden. Voor de reacties wordt verwezen naar de Nota van (bestuurlijk) vooroverleg (bijlage 14).

9.3 Inspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Eindhoven Museum heeft de omgeving op verschillende momenten in het traject geïnformeerd en betrokken bij de planvorming. Niet alleen via de Klankbordgroep Genneper Parken, maar ook via de werkgroep waarin onder andere ook Henri van Abbe Stichting vertegenwoordigd is. Ook zijn omwonenden en andere geïnteresseerden in de gelegenheid gesteld de ontwerpen en tussenstappen te bekijken en vragen te stellen. Tevens is het plan aangeboden aan de informele vooroverlegpartners, waaronder Trefpunt Groen Eindhoven (TGE), Henri van Abbe Stichting en Stichting Bescherming Wederopbouw Erfgoed Eindhoven. Voor de reacties en een overzicht van alle contactmomenten wordt verwezen naar de Nota van (bestuurlijk) vooroverleg (bijlage 14).

9.4 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van 23 juni 2022 tot en met 3 augustus 2022 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad van 22 juni 2022 gepubliceerd. Ook is kennisgegeven van de mogelijkheid om een digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn binnen de termijn 17 zienswijzen ontvangen (buiten de termijn is nog één zienswijze ontvangen). In de 'nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan.

9.5 Ambtshalve Aanpassingen

Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De aanpassingen zijn in de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' opgenomen.

Bijlage 1 Voorlopig Ontwerp Museumpark Vonk*

bijlage 1 Voorlopig ontwerp Museumpark VONK*

Bijlage 2 Rapport Raap 3258 De Groene Zoom Van Eindhoven

bijlage 2 Rapport RAAP 3258 De groene zoom van Eindhoven

Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek (Bo) En Inventariserend Veldonderzoek (Ivo), Verkennende Fase, Vonk* Eindhoven

bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek (BO) en Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase, VONK* Eindhoven

Bijlage 4 Rapport Onderbouwing Parkeren En Verkeer Vonk*

bijlage 4 Rapport Onderbouwing parkeren en verkeer VONK*

Bijlage 5 Boom Effect Analyse Museumpark Vonk*

bijlage 5 Boom Effect Analyse Museumpark VONK*

Bijlage 6 Vormvrije M.e.r.-beoordelingsnotitie

bijlage 6 Vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Omgevingslawaai Museumpark Vonk* Boutenslaan 161b Te Eindhoven

bijlage 7 Akoestisch onderzoek omgevingslawaai Museumpark VONK* Boutenslaan 161B te Eindhoven

Bijlage 8 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek Boutenslaan (Ong.) Te Eindhoven

bijlage 8 Verkennend bodem- en asbestonderzoek Boutenslaan (ong.) te Eindhoven

Bijlage 9 Verkennend Bodem- En Verhardingsonderzoek Boutenslaan 161a Te Eindhoven

bijlage 9 Verkennend bodem- en verhardingsonderzoek Boutenslaan 161A te Eindhoven

Bijlage 10 Quickscan Beschermde Flora En Fauna Prehistorisch Dorp Eindhoven

bijlage 10 Quickscan beschermde flora en fauna preHistorisch Dorp Eindhoven

Bijlage 11 Nader Onderzoek Wet Natuurbescherming Uitbereiding Prehistorisch Dorp Eindhoven

bijlage 11 Nader onderzoek Wet natuurbescherming uitbereiding preHistorisch Dorp Eindhoven

Bijlage 12 Berekening Stikstofdepositie Gebruiksfase Museumpark Vonk* Te Eindhoven

bijlage 12 Berekening stikstofdepositie gebruiksfase Museumpark VONK* te Eindhoven

Bijlage 13 Resultaten Rekentool Klimaatopgave Eindhoven

bijlage 13 Resultaten rekentool klimaatopgave Eindhoven

Bijlage 14 Nota Van (Bestuurlijk) Vooroverleg

bijlage 14 Nota van (bestuurlijk) vooroverleg

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied (Museumpark VONK) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80421-0302 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen bij de regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aardkundige waarden

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.6 abiotische waarde

geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige verschijnselen zoals steilranden en bodemovergangen.

1.7 Actualisatie nota parkeernormen (2019)

Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.8 agrarisch grondgebruik

het gebruik van gronden voor het telen van gewassen en/of het weiden van dieren, in het kader van een agrarisch bedrijf, alsmede het gebruik van gronden voor het weiden van hobbymatig gehouden dieren.

1.9 archeologisch adviseur

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.11 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische waarden.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

het op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak of bouwperceel) aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.15 bed & breakfast

toeristisch en kortdurend (maximaal 2 weken) nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Overnachtingen noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid zijn hieronder niet begrepen.

1.16 bedrijf

een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief de daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van opslag- en administratie, welke gericht is op het ontwikkelen, produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en of distribueren van goederen.

1.17 bedrijfsactiviteiten

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.

1.18 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening of (agrarische) nevenactiviteit benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.20 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein wenselijk is.

1.21 bestaand

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het moment van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten (virtueel) vlak, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 buitenschoolse opvang (BSO)

het in georganiseerd verband opvangen van meer dan 6 kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot 13 jaar voor en na schooltijd, in de middagpauze en tijdens schoolvakanties.

1.31 café

horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.32 caravan

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot onderkomen van één of meer personen die het hoofdverblijf elders heeft of hebben, en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.34 dagrecreatie

een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag, zonder overnachting. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich meerdere dagen van huis begeeft.

1.35 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunt en supermarkt.

1.37 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder ook zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.38 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.39 diepploegen

een kerende grondbewerking door middel van een ploeg, die dieper gaat dan de teeltlaag.

1.40 erotisch getinte vermaakfunctie

een vermaakfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.41 evenementen

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Eindhoven.

1.42 extensief agrarisch grondgebruik

die vormen agrarisch grondgebruik die het behoud en/of ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden beogen en waarbij voor de grondbewerking slechts in geringe mate gebruik wordt gemaakt van agrarische middelen en de verbouw van (vollegronds)teeltproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

1.43 extensief recratief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en kanoën.

1.44 gebouw

bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.46 gebruiksfunctie

een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie nota parkeernormen (2019).

1.47 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.48 groepsaccommodatie

een gebouw of een gedeelte van een bouwwerk dat is bestemd voor verblijfsrecreatie (recreatief nachtverblijf) door meerdere personen in groepsverband.

1.49 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.50 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt (niet zijnde een bed & breakfast) zoals een hotel, motel of een groepsaccommodatie, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaakfunctie.

1.51 hotel

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.52 huishouden

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen, waarvan er tenminste één meerderjarig is, die twee jaar of langer duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.53 internetwinkel

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.54 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of (toer)caravan of enig ander onderkomen of verblijf, of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.55 kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijk onderzoek of een architectenbureau.

1.56 kunstobject

een bouwwerk of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende (maak)kunsten. Hieronder worden ook verstaan (gebouwde) interactieve al dan niet veplaatsbare toestellen, die 'vonken' worden genoemd.

1.57 kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen

bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie nota parkeernormen (2019).

1.58 landschappelijke inpassing

het inpassen van een gebouw of gebruik van grond in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden en kenmerken, door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting.

1.59 landschappelijke waarden

het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.

1.60 landschapselement

ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen die (mede) bepalend zijn voor het landschap zoals bosjes, houtwallen, kruidenlagen, poelen en moerasjes.

1.61 logies

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.62 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen met zorgindicatie en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.63 motel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.64 museale

(historisch openlucht) museum met bijbehorend terrein.

1.65 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.66 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/ installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vui;- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.67 openbare horecagelegenheid

horeca gericht op de museale educatief-recreatieve functie en overige bezoeker (aparte toegang) en waarbij overige bezoekers voor een horecabezoek ontvangen mogen worden tijdens de reguliere openingstijden van de museale educatief-recreatieve functie met een uitloop van één uur voor de horeca.

1.68 overtollige bebouwing

bebouwing die niet (meer) wordt gebruikt voor het doel, dan wel ten behoeve van de bestemming waar deze oorspronkelijk voor is gebouwd.

1.69 parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.70 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.71 pension

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.

1.72 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen en producten die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.73 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.74 recreatiewoning

een gebouw of woning (geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde) bedoeld voor recreatief gebruik in de vorm van kortdurend (maximaal 3 weken) recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.

1.75 regionaal waterbergingsgebied

gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan.

1.76 restaurant

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.77 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.78 stacaravan

een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, dat als een gebouw wordt aangemerkt.

1.79 statische opslag

de opslag van goederen (niet zijnde gevaarlijke stoffen) die geen regelmatige verplaatsing behoeven en niet ter plaatse worden bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld. Zoals stalling van auto's, caravans, campers en boten.

1.80 tent

een in hoofdzaak uit textiel of uit andere daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor recreatief dag- en/of nachtverblijf.

1.81 tuincentrum

bedrijf dat, al dan niet in combinatie met het telen/ kweken van planten en bomen, geheel of in overwegende mate gericht op detailhandel van boomkwekerijproducten, (kamer)planten, bloembollen, bloemen, artikelen voor de aanleg, verfraaien en het onderhoud van tuinen alsmede tuininrichtingsartikelen en aanverwante artikelen (zoals tuinmeubilair, barbecues, bloempotten, vazen en plantenbakken).

1.82 verblijfsrecreatie

recreatie in ruimten of voorzieningen welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccomodatie, pension, bed & breakfast of kampeermiddel, door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.

1.83 verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.84 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte, gemeten in m2, ten behoeve van de detailhandel.

1.85 voorgevel

de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.86 voorgevelrooilijn

een denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.87 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.88 waterberging

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.89 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.90 werk

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.91 wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen

het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.92 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.93 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.94 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.95 woonunit

een in zijn geheel of in delen verplaatsbaar bouwwerk, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht als woon-, dag- of nachtverblijf ten behoeve van een of meerdere personen.

1.96 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.97 woonwagenwoning

een op traditionele wijze gebouwd voor bewoning bestemd hoofdgebouw dat is geplaatst op een standplaats.

1.98 zorgvoorziening

een voorziening ten behoeve van de welzijnszorg in de vorm van de verzorging/verpleging van mensen op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, gericht op verbetering van hun welzijn, een en ander met uitzondering van mantelzorg.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Met dien verstande dat de goothoogte van een woonwagen/ woonwagenwoning wordt gemeten vanaf aansluitend terrein.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. Met dien verstande dat de bouwhoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf het aansluitend terrein.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, reclameaanduidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.9 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
    1. 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1' uitsluitend een museale educatief-recreatieve functie is toegestaan;
    2. 'horeca' tevens één openbare horecagelegenheid in de vorm van een café en restaurant met een maximale oppervlakte van 600 m² is toegestaan, waarvan:
      • maximaal 300 m² inpandige horeca;
      • maximaal 300 m² uitpandige horeca in de vorm van een terras, welke tevens buiten, doch aansluitend aan de aanduiding ‘horeca’ gerealiseerd mag worden.
  2. groenvoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. ondergeschikte horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen en/of dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;
  2. paden, erven en terreinen;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  7. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.1 onder d om een vergroting binnen de planperiode toe te staan van de maximum oppervlakte bedrijfsbebouwing, mits:

  1. de maximum bebouwde oppervlakte met maximaal 15% wordt vergroot tot een maximum van 150 m2, :
  2. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  3. wordt voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing met erfbeplanting, met voor het landschap kenmerkende soorten, op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan; welke in stand gehouden wordt;
  4. de afwijking stedenbouwkundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar is.
  5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Natuur - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Natuur - 1´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van biotopen van flora en fauna, aardkundige waarden, natuurwaarden en landschappelijke waarden;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. extensief agrarisch grondgebruik;
  4. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorende

  1. voorzieningen, zoals informatieborden, prullenbakken en onverharde voetpaden.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 4.2.2 onder a tot en met c en een bouwhoogte van 4 m toestaan, mits dit aantoonbaar noodzakelijk is voor het natuurbeheer.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Natuur - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Natuur - 2´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van biotopen van flora en fauna, aardkundige waarden, natuurwaarden en landschappelijke waarden en van duurzame natuur- en watersystemen;
  2. extensief agrarisch grondgebruik;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. (onverharde) voet- en fietspaden;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. voorzieningen, zoals informatieborden, banken, picknicktafels en prullenbakken.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 5.2.2 onder a tot en met c en een bouwhoogte van 4 m toestaan, mits dit aantoonbaar noodzakelijk is voor het natuurbeheer.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden (verwacht) voorkomende archeologische waarden, zoals beschreven in de bij de regels behorende Bijlage 2 Archeologie: beschrijving en waardering van gebieden.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de ter plaatse geldende andere bestemming en
  2. archeologisch advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeologisch adviseur en/of op grond van een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden; als uit archeologisch onderzoek blijkt dat het bouwen van het bouwwerk kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen en/of
    3. de verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.

7.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.3 Bouwregels

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels in aanvulling of afwijking van de andere daar voorkomende bestemmingen:

  1. de bestaande voorgevelrooilijn mag niet worden overschreden;
  2. de bestaande goot- en bouwhoogte mag niet worden overschreden;
  3. van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen mag niet worden afgeweken.

7.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen voor het behoud van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

7.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3, mits vooraf een advies van de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit is ingewonnen waaruit blijkt dat afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerken kunnen worden behouden.

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorisch waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.

8.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.3 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het bouwen van het bouwwerk is toegestaan krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:
    1. advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit, waaruit blijkt dat met het bouwen van bouwwerken geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen;
    2. als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot een onevenredige verstoring van de cultuurhistorische waarden en kenmerken kan aan de omgevingsvergunning de verplichting worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorisch waarden en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.

8.4 Nadere eisen

Burgemeester er wethouders kunnen met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waterstaat - Waterbergingsgebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van het regionaal waterbergingsgebied en reservering waterbergingsgebied, met de daarbij behorende bouwwerken.

9.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

9.3 Bouwregels

9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.3.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het waterbergend vermogen van de gronden niet wordt aangetast. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een daartoe strekkende omgevingsvergunning winnen zij advies in van het waterschap.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  1. Ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder gebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen;
  2. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 Milieuzone - boringsvrije zone

13.2 Overige zone - attentiezone waterhuishouding

13.3 Overige zone - behoud en herstel watersystemen

13.4 Overige zone - natuur netwerk brabant

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

14.1 Binnenplans afwijken

Tenzij al op grond van andere bepalingen uit hoofdstuk 2 kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landelijke karakter van het gebied, de binnen de bestemming(en) opgenomen waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat:
    1. deze afwijkingsbevoegdheid in ieder geval niet van toepassing is:
      • op het vergroten van de aanduiding 'bouwvlak';
      • bebouwingspercentages;
    2. de afwijking van de oppervlaktematen en inhoudsmaten niet mag leiden tot een vergroting van >100 m2 en/ of >250 m3;
    3. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen, de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling.
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' en toestaan dat de bouwhoogte van de 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' wordt vergroot tot maximaal 10 m, met dien verstande dat:
    1. de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
    2. de maximum bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is, mits de omgeving geen onevenredige hinder van de verlichting ondervindt en met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan binnen de bestemming 'Natuur - 1'.
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen.
  4. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2, met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan binnen de bestemming 'Natuur - 1'.

Artikel 15 Parkeren

15.1 Bouwregel parkeren

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie nota parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

15.2 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

15.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 15.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 16 Parkeren Bij Wijziging Gebruiksfunctie

16.1 Verbod

Als gebruik in strijd is met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie nota parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019 en opgenomen in Bijlage 3 bij de planregels.

16.2 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

Artikel 17 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

18.2 Afwijken

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 18.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 18.1 met maximaal 10%.

18.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 18.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

18.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 18.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied (Museumpark VONK).

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Archeologie: Beschrijving En Waardering Van Gebieden

bijlage 2 Archeologie: beschrijving en waardering van gebieden

Bijlage 3 Beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)’

bijlage 3 Beleidsregeling 'Actualisatie nota parkeernormen (2019)’