VII De Bergen (Grote Berg 11-21)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 11-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om het bestaande pand aan de Grote Berg 11 - 21 te Eindhoven te amoveren om ruimte te maken voor de realisatie van 27 woningen aan de rand van het centrum van Eindhoven. Eveneens zullen er (fiets)parkeervoorzieningen worden gerealiseerd, een groen dak, een binnenzwembad en een gezamenlijke groene buitenruimte.
Het plangebied staat kadastraal bekend als Woensel, sectie D, nummers 1114, 1713, 1714, 2034 en 2035 en kent een oppervlak van circa 1.626 m².
De beoogde ontwikkeling past in functionele zin binnen het geldende bestemmingsplan 'De Bergen' (vigerend 23 november 2011), waarin het plangebied de bestemming 'Gemengd - 1' heeft. Echter zal de ontwikkeling plaatsvinden op een locatie waarvoor slechts gedeeltelijk een bouwvlak aanwezig is.
Voorliggend bestemmingsplan betreft het nieuwe juridisch-planologische kader voor het plangebied. Er wordt aangetoond dat het initiatief haalbaar is en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Grote Berg, nabij de T-splitsing met de Paradijslaan te Eindhoven, ten noordwesten van het Stadhuis Eindhoven. Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied, binnen de ring van Eindhoven in de wijk Bergen. Onderstaande afbeelding geeft de globale ligging van het plangebied weer.
![]() |
Figuur 1 Ligging plangebied |
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Op de locatie van de Grote Berg 11 - 21 rust momenteel de bestemming 'Gemengd - 1' binnen het vigerende bestemmingsplan 'VII De Bergen', welke is vastgesteld op 23 november 2011 door de gemeenteraad van Eindhoven. Het is gelegen in gemengd stedelijk gebied met verschillende functies zoals 'Wonen', 'Kantoor', 'Gemengd - 1', 'Cultuur en Ontspanning - uit te werken', 'Bedrijf', 'Horeca' en 'Maatschappelijk'. Op de locatie zijn eveneens twee paraplubestemmingsplannen vigerend:
- Paraplubestemmingsplan waterberging, vastgesteld op 24 november 2020;
- Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing, vastgesteld op 24 mei 2022.
Een paraplubestemmingsplan is een partiële herziening van meerdere bestemmingsplannen. Op één of meer aspecten worden diverse bestemmingsplannen met een paraplubestemmingsplan aangepast of aangevuld, voor het overige blijven de desbetreffende bestemmingsplannen van kracht. Met voorliggend bestemmingsplan is indien noodzakelijk, rekening gehouden met de vigerende bestemmingsplannen.
De regels van het vigerende bestemmingsplan laten het niet toe om op deze locatie woningen te realiseren. Op de locatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is momenteel slechts gedeeltelijk een bouwvlak aanwezig. Om 'Wonen' op de locatie van het plangebied mogelijk te maken dient een bestemmingsplanprocedure doorlopen te worden.
![]() |
Figuur 2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan |
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van het plan is opgenomen en de toetsing aan het vigerende bestemmingsplan plaatsvindt. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. In de laatste hoofdstukken komt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen in de wijk Bergen van stadsdeel Centrum aan Grote Berg en nabij de T-splitsing met de Paradijslaan. De wijk Bergen wordt begrensd door de wegen de Wal, Willemstraat, Vonderweg, Mauritsstraat, Edenstraat en het Anne Frankplantsoen. De naam Bergen is afkomstig van enkele zandheuvels welke net ten zuiden van het kernwinkelgebied gelegen zijn.
De Grote Berg is samen met de Kleine Berg en de Bergstraat een van de belangrijkste straten van de wijk. De wijk Bergen kenmerkt zich door de diverse (eet)cafés en artistieke kunst-, boek- en antiekwinkeltjes. De wijk is een van de oudste wijken van Eindhoven.
De Grote berg ligt in het verlengde van de Kerkstraat (straat van en naar het centrum van Eindhoven). De Grote Berg geldt als een van de ontsluitingswegen vanaf het centrum van Eindhoven in westelijke richting.
![]() |
Figuur 3 Ligging Bergen t.o.v. Eindhoven |
Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Grote Berg. Ten oosten/zuidoosten wordt het plangebied begrensd door de aangrenzende bestemming 'Cultuur en Ontspanning - nader uit te werken'. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door woningen gelegen aan de Luciferstraat. Ten westen grenst het plangebied aan kleinschalige detailhandel en restaurants.
Op de locatie van het plangebied staan momenteel enkele panden waarbinnen eveneens kleinschalige detailhandel plaatsvindt op de begane grond. Op de verdiepingen is wonen toegestaan. Aan de overzijde van de Grote Berg is een verscheidenheid aan bedrijven en restaurants gelegen waaronder een grillroom, een kapperszaak en een academie voor make-up, fashion en haar. Aan de achterzijde van het pand bevindt zich een parkeerplaats. De parkeerplaatsen aan de achterzijde van het pand zijn te bereiken via de Grote Berg, aan de noordoostzijde van het plangebied. Het plangebied en de directe omgeving is vrijwel volledig verhard waarbij een veelvoud van de bestaande gebouwen beschikken over platte daken. Onderstaand zijn enkele afbeeldingen opgenomen welke een sfeerimpressie geven van de huidige situatie van het plangebied.
![]() |
Figuur 4 Ligging plangebied |
![]() |
Figuur 5 Huidige situatie plangebied |
2.2 Toekomstige Situatie
Door MIBA bouwmanagement is een ruimtelijke initiatief opgesteld, dat heeft geresulteerd in een plan om 27 wooneenheden inclusief (fiets)parkeerplaatsen te realiseren op een locatie waar op dit moment detailhandel gelegen is. De huidige bebouwing zal worden geamoveerd om ruimte te creëren voor de realisatie van de nieuwe gebouwen met appartementen, (fiets)parkeerplaatsen en een inpandige zwembad. Het pand is gelegen aan de Grote Berg. Met de herontwikkeling wordt optimaal gebruik gemaakt van het stedelijk gebied van Eindhoven in een dichtbevolkt gebied en zorgt voor een ruimtelijke ontwikkeling waar ruime vraag naar is binnen de gemeente Eindhoven.
Op het terrein zullen twee gebouwen worden gerealiseerd. Een van de gebouwen is gelegen aan de Grote Berg, het andere gebouw is gelegen op het achterterrein. De maximale bouwhoogte van de gebouwen bedraagt circa 13,7 meter. Het achterterrein is te bereiken door een doorgang in het pand aan de Grote Berg. In de doorgang zijn eveneens fietsenstallingen voorzien. Het gebouw aan de Grote Berg wordt voorzien van een plat dak waarop een groene inrichting is voorzien en zonnepanelen worden gerealiseerd. Ook het achterterrein kent een groene uitstraling.
![]() |
Figuur 6 Sfeerimpressies toekomstige situatie |
De buitenruimte krijgt een groene uitstraling. Ook het dak aan het gebouw van de Grote Berg wordt voorzien van een groene inrichting (groen dak). Tussen het gebouw aan de Grote Berg en het gebouw op het achterterrein wordt een fietsenberging gerealiseerd. In het pand aan de Grote Berg wordt een gemeenschappelijke ruimte gecreëerd. Op het oostelijke deel van het gebouw aan de Grote Berg worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd die plaats bieden aan twee deelauto's. De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een duidelijke en sterke kwaliteitsimpuls van het ruimtelijke beeld van de omgeving.
![]() |
Figuur 7 Plattegrond begane grond |
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In de nationale omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie aan voor de toekomstige ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In Nederland staan we voor urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal gelden zoals klimaatverandering, de energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een perspectief om voort te bouwen op bestaande landschappen en historische steden. In de NOVI zijn vier prioriteiten opgesteld:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Doorwerking plangebied
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Daarnaast betreft de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een dermate lokaal initiatief dat er geen nationale belangen in het spel zijn.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Aangezien er ter plaatse van het plangebied geen specifieke nationale belangen spelen, heeft het Barro geen directe doorwerking in voorliggend bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zee-haventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Doorwerking plangebied
Met onderhavige ontwikkeling wordt de realisatie van nieuwe wooneenheden mogelijk gemaakt. Gezien het in dit initiatief om de toevoeging van maximaal 27 wooneenheden gaat, is een toetsing van het initiatief aan de ladder voor duurzame verstedelijking in basis noodzakelijk. Het gaat hierbij om de sloop van bestaande panden en het realiseren van nieuwbouw. Op de locatie zal de functie worden veranderd.
De beoogde ontwikkelingen aan de Grote Berg in Eindhoven betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit blijkt uit het volgende:
- De planlocatie heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'gemengd'. Wonen op de verdieping is op deze locatie niet toegestaan, waardoor een bestemmingswijziging noodzakelijk is.
- Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het initiatief om 27 appartementen (wonen) te realiseren past binnen deze definitie.
- Vanaf 12 nieuwe woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Aangezien het een toevoeging van 27 woningen betreft, wordt het initiatief gezien als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Doordat de voorgenomen ontwikkeling een stedelijk ontwikkelingsproject betreft is het noodzakelijk om de Ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen. Navolgend worden de belangrijkste conclusies van de Ladder weergegeven. De volledige Ladderonderbouwing Ladderonderbouwing is als bijlage toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.
Kwantitatieve behoefte
De bevolking en het aantal huishoudens in de gemeente Eindhoven en het Stedelijk Gebied Eindhoven nemen de komen jaren aanzienlijk toe. Het aantal huishoudens groeit harder dan de inwoners, wat duidt op een toename van kleinere huishoudens (vaak een- en tweepersoons). Als afgeleide hiervan en rekening houdend met bestaande tekorten binnen de woningvoorraad is er in de gemeente Eindhoven de komende jaren een flinke woningbehoefte van circa 48.700 woningen en bijna 53.900 woningen in het Stedelijk Gebied. In de gemeente Eindhoven zouden tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd.
Tegelijkertijd is ook de bestaande plancapaciteit in zowel de gemeente als het Stedelijk Gebied hoog. De totale plancapaciteit is in beide gebieden hoger dan de kwantitatieve behoefte en voor de gemeente geldt zelfs dat de harde plancapaciteit hoger is dan de behoefte. Wanneer echter rekening wordt gehouden met de (trendmatig) verwachte sloop van bestaande woningen, blijkt dat de harde plancapaciteit onvoldoende is om aan de woningbehoefte te voldoen. Voor de gemeente Eindhoven volgt dan dat er de 5 jaar een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.
De ontwikkeling past binnen de Woondeal die begin 2019 is getekend door het ministerie, de provincie en het Stedelijk Gebied. Hiermee is onderkend dat er snel meer woningen nodig zijn en er wordt ingezet op een versnelling van de woningbouwopgave in Eindhoven met circa 3.000 woningen per jaar tot en met 2023. Het centrum van Eindhoven is aangemerkt als een belangrijke ontwikkellocatie.
Kwalitatieve behoefte
Beleidsmatig zetten het Stedelijk Gebied en de gemeente Eindhoven in op een grote diversiteit een woningen en woonmilieus. Met voldoende woningen in alle segmenten wil Eindhoven er zijn voor elke doelgroep. In Eindhoven wordt rekening gehouden met een flinke toename van een- en tweepersoons huishoudens en een toenemende vraag naar centrumstedelijk wonen. Deze combinatie vraagt om woningen in en nabij het centrum die aansluiten bij de behoefte van kleinere huishoudens. Centrum-stedelijk is er veel vraag naar huurappartementen en binnen de vrije huursector is er veel vraag naar huurwoningen in het middensegment.
De huidige verhouding van de woningvoorraad in het centrum van Eindhoven sluit hier bij aan.
De woningvoorraad in het centrum bestaat voor 93% uit meergezinswoningen en tweederde van de voorraad betreft huurwoningen in de vrije sector. Rekening houdend met een sterke groei van kleinere huishoudens in het centrum en de behoefte aan huurwoningen in het middensegment betekent dit dat er ook in kwalitatieve zin behoefte is aan het huidige initiatief. Het huidige initiatief is binnenstedelijk en betreft appartementen in de vrije huursector. Het gaat om appartementen die qua omvang geschikt zijn voor een- en tweepersoons huishoudens. Hoewel het segment vooralsnog onbekend is, is naar verwachting ten minste sprake van middenklasse huur.
Daarnaast is sprake van herstructurering op een inbreidingslocatie. Door middel van tuinen, dakgroen en waterberging wordt bovendien invulling gegeven aan milieuaspecten, verduurzaming en de wens van meer groen in de stad.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 De Brabantse Omgevingsvisie
Brabantse Omgevingsvisie
De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.
De Provinciale Staten hebben daarom op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Doorwerking plangebied
De provincie wil het gesprek over stedelijke ontwikkeling dat in de afgelopen decennia werd gedomineerd door de vraag: 'wat moeten we nog toevoegen', ombuigen naar het gesprek over: 'welke opgave en kansen liggen er in het bestaand stedelijk gebied en de bestaande gebouwenvoorraad?'
Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Herbestemmen is het nieuwe bouwen: Als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen interessante kansen voor het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied en ook voor het creëren van ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen en voor woningbouw! De komende 10 jaar ligt er een forse woningbouwopgave (ca 120.000 woningen), daarna loopt de woningbouwopgave in omvang terug.
De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft het amoveren van bestaande bebouwing ten behoeve van het realiseren van twee nieuwe gebouwen met circa 27 appartementen, binnen bestaand stedelijk gebied, op een goed bereikbare locatie in het centrum van Eindhoven. Met de voorgestane ontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit in het gebied verbeterd.
De transformatie van het bestaande kantorenpand voorziet in een duurzame ontwikkeling doordat de ontwikkeling plaatsvindt in het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven. Daarnaast wordt het gebouw aan de Grote Berg voorzien van een plat dak dat wordt ingericht als groen dak. Ook de tuin krijgt een natuurlijke inrichting waardoor de negatieve effecten van klimaatverandering binnen het plangebied worden geminimaliseerd. Tevens heeft een groen dak ook een energiezuinige functie doorat het gebouw beter geïsoleerd wordt en een verkoelende werking ervaart van het dak waardoor er tijdens warme periodes energie wordt bespaart voor het verkoelen van de wooneenheden. Mogelijk worden zonnepanelen geplaatst voor het opwekken van duurzame energie. Het planvoornemen voldoet hiermee aan de Brabantse Omgevingsvisie.
3.2.2 Structuurvisie Noord-Brabant 2010 (partiële herziening 2014)
Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn?
Doorwerking plangebied
Het beoogde ruimtelijk initiatief heeft geen invloed op de opgestelde ambities. Wel moet deze ontwikkeling in lijn zijn met de basisopgave waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 wordt onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling aan deze aspecten voldoet. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de Omgevingsvisie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
3.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is vastgesteld op 25 oktober 2019. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen (Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en Verordening wegen). De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale omgevingsvisie en structuurvisie.
De onderwerpen die in de Verordening Ruimte stonden en nu dus in de Interim omgevingsverordening, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik moeten toepassen. Hiermee wordt beoogd de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag op het buitengebied af te remmen. Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat de realisering van woningbouw, bedrijventerreinen, overige stedelijke voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden (bestaand stedelijk gebied van de grotere kernen). Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering in bestaand stedelijk gebied niet tot de mogelijkheden behoren.
Zorgvuldig ruimtegebruik is dat als basisprincipe is opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit, is hierbij uitgangspunt. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen 'Stedelijk gebied' en dat de ruimte binnen 'Stedelijk gebied' zo goed als mogelijk wordt benut. Hierbij past ook dat er wordt gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van leegstaand of leegkomend erfgoed, zoals industriële complexen, kloosters, verzorgingshuizen et cetera.
Doorwerking plangebied
Eindhoven is aangewezen als concentratiegebied binnen het 'Stedelijk gebied'. Voor het bouwen van woningen binnen het 'Stedelijk gebied' geldt als voorwaarde dat dit past binnen de regionale afspraken die over wonen zijn gemaakt. Het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik staat hierbij centraal en is uitgangspunt voor elke stedelijke ontwikkeling. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen het 'Stedelijk gebied' en dat de ruimte binnen het 'Stedelijk gebied' zo goed als mogelijk wordt benut. De stedelijke ontwikkeling dient duurzaam te zijn. Hierbij wordt er rekening gehouden met een goede omgevingskwaliteit met veilige en gezonde leefomgeving, bevordert het ruimtegebruik, geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie van duurzame energie, houdt rekening met klimaatverandering, geeft optimale invulling aan duurzame mobiliteit en draagt bij aan duurzame concurrerende economie. De beoogde transformatie past binnen de regionale afspraken die gemaakt zijn over woningbouw en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.2.4 Brabantse agenda wonen (2017)
Naar aanleiding van een motie van Provinciale Staten heeft de provincie Noord-Brabant in 2017 de Brabantse Agenda Wonen (BAW) opgesteld. De BAW is enerzijds gericht op het versnellen van de woningbouwproductie om het kwantitatieve woningtekort in te lopen. Anderzijds richt de agenda zich op een meer integrale aanpak van de woningbouwopgave, waarbij regionale afstemming, inspelen op kwalitatieve woonwensen en verbinding met thema's als economie, mobiliteit, duurzaamheid, sociale veerkracht en erfgoed centraal staan. In de BAW zijn deze ambities en doelstellingen vertaald in vier actielijnen en zes richtinggevende principes, die in onderstaande infographic zijn weergegeven. Deze lijnen en principes geven aan waarop de komende jaren de accenten liggen als het gaat om het bouwen en wonen in Brabant.
![]() |
Figuur 8 Ambities en doelstellingen |
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de realisatie van 27 wooneenheden aan de rand van het centrum van Eindhoven. De appartementen worden voorzien op een locatie dat momenteel in gebruik is voor gemengde doeleinden. De huidige bebouwing zal worden geamoveerd om zodoende ruimte te creëren voor de realisatie van de wooneenheden. Hierdoor is er sprake van inbreiding/transformatie van de voorgenomen locatie. Daarnaast speelt de ontwikkeling in op de stijgende vraag naar huurwoningen in de vrije sector. Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met de Brabantse agenda wonen.
3.2.5 Afsprakenkader wonen 2017-2022
Zowel in de gemeente Eindhoven als in de overige SGE-gemeenten is de woningbehoefte groter dan de totale harde plancapaciteit. De sterke economische groei in de Brainportregio stelt de gemeenten in het SGE voor de dubbele opgave om voldoende woningen toe te voegen om de groei van de bevolking te kunnen opvangen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Om dit te realiseren, besloten de negen gemeenten in 2017 woningbouwafspraken te maken en de woningbouwproductie programmatisch af te stemmen vanuit een gezamenlijke visie op wonen. In het Afsprakenkader wonen 2017 hebben de SGE-gemeenten vastgelegd dat zij majeure en nieuwe projecten gefaseerd en gezamenlijk ontwikkelen, zodat deze elkaar versterken en niet beconcurreren. Ook is in het Afsprakenkader Wonen opgenomen dat hierbij bij voorkeur gekozen wordt voor inbreiding en transformatie. Nieuwe uitbreidingslocaties worden in principe de komende jaren niet meer toegevoegd.
Sinds de vaststelling van het afsprakenkader in 2017 is de druk op de woningmarkt verder toegenomen. Het afsprakenkader is daarom in 2022 geactualiseerd. Het uitgangspunt blijft om bij de woningbouwproductie regionaal samen te werken en zoveel mogelijk in te zetten op inbreiding. De belangrijkste doelstelling van het Afsprakenkader wonen 2022 is om tempo te maken en volop in te zetten op nieuwe woon- en leefkwaliteiten, alsmede behoud en versterking van leefmilieus met een gevarieerd woningaanbod voor alle doelgroepen.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het realiseren van 27 wooneenheden op de locatie waar reeds bebouwing aanwezig is. Hierbij wordt de huidige bebouwing geamoveerd om ruimte te creëren voor de realisatie van de wooneenheden. Hierdoor is sprake van transformatie van een gebied dat gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Derhalve kan worden verondersteld dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in lijn is met het Afsprakenkader wonen 2017.
3.2.6 Woondeal 2019 - 2023
Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt (2018) geraamde behoefte.
In navolging van het Afsprakenkader Wonen SGE 2017, is in de Woondeal vastgelegd dat de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Naast het Afsprakenkader wonen 2017 is de Brabantse Agenda Wonen een belangrijke leidraad bij de uitvoering van de Woondeal.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is gelegen binnen de Ring van Eindhoven en betreft de realisatie van 27 wooneenheden in de vorm van appartementen. Dit betreft een centrum-stedelijk woonmilieu en voldoet daarmee aan de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven.
3.2.7 Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021
Als onderdeel van de uitvoering van de Woondeal, hebben de gemeenten in het SGE in 2020 gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.
Kwantitatieve opgave
In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.
In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen in de gemeente en de regio is met name tot en met 2030 fors, zo noemt de provinciale bevolkingsprognose (2020). In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.
Kwalitatieve opgave
Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.
Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.
De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.
Specifieke doelgroepen
De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg.
Door het extra muraliseringsbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.
Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.
De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.
In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.
Doorwerking plangebied
Uit de kwalitatieve opgave blijkt dat, afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt, 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uitgaat naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Daarnaast blijkt dat er een stijgende vraag is naar een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het realiseren van 27 appartementen aan de rand van het centrum van Eindhoven en speelt hiermee in op de stijgende vraag naar appartementen in dit gebied. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in lijn met het regionaal woningbehoefteonderzoek 2021.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Volkshuisvesting
Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 27 woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.
In de periode tot 2040, maar vooral op de korte termijn (tot 2025), is er in Eindhoven en in de regio nog een grote behoefte aan meer woningen. De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) stemmen onderling en met de provincie Noord-Brabant af hoe deze opgave wordt ingevuld. De gemeente Eindhoven streeft ernaar om tot 2025 gemiddeld 3.000 woningen per jaar aan de voorraad toe te voegen.
Binnen de Ring ligt het zwaartepunt hierbij op de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus. Dit volgt uit de Woonvisie 2015. Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningbouwcapaciteit in het gebied binnen de Rondweg (Ring) realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft. Bijzondere aandacht gaat uit naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen. De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is en streeft daarom naar een goede spreiding van bijzondere doelgroepen over de stad. Verder wil de gemeente innovaties in de bouw, transformatie van kantoren en zorgvastgoed en de ontwikkeling van flexwoningen stimuleren. Tot slot wil de gemeente bereiken dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, waarbij zelf bouwen niet alleen bereikbaar moet zijn voor huishoudens met een hoger inkomen.
In 2020 is de woonvisie 2015 uitgewerkt in een woonprogramma voor de periode 2021-2025, waarin het accent nog wat sterker wordt gelegd op versnelling van de woningbouwproductie. Tegelijkertijd blijft de gemeente streven naar een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners (ook de kwetsbare) een betaalbare woning kunnen vinden. Met het oog hierop streeft de gemeente ernaar de nieuwbouwproductie voor minimaal 20% uit sociale huurwoningen te laten bestaan. Daarnaast zijn er in het woningbouwprogramma streefpercentages opgenomen voor middenhuur (15%), sociale koop (25%), middeldure koop (25%) en dure koop (15%). Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied.
Onderhavig ruimtelijk initiatief voorziet slechts in een bestemmingsplan voor het toevoegen van 27 woningen in een stedelijke kern. Regionale afstemming is derhalve niet noodzakelijk.
3.3.2 Samenwerkingsagenda 2018-2025
Vanaf 2004 is de gemeente Eindhoven actief in het samenwerkingsverband Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). In de SGE wordt op basis van een bestuursconvenant concrete afspraken gemaakt op onderwerpen waar door samenwerking een verschil gemaakt kan worden. Wonen is een voorbeeld van een onderwerp waar een actieprogramma aan gekoppeld is. Door de huidige druk op de woningmarkt is gebleken dat het voor bepaalde doelgroepen steeds lastiger is om een geschikte woning te vinden welke bij de wensen en het inkomen past.
Actieprogramma wonen
Een sterk Stedelijk Gebied Eindhoven vraagt om voldoende goede woningen en onderscheidende en aansprekende woonmilieus. De Eindhovense woningmarkt werkt regionaal. De trend is dat mensen verhuizen binnen stedelijk gebied, maar zijn hierbij niet gebonden aan één gemeente of kern. Eindhoven is een gemeente waar veel starters zich vestigen.
De diversiteit aan woonmilieus in stedelijk gebied is groot. Deze diversiteit dient in de komende periode verder uitgebreid te worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de demografische ontwikkelingen en wordt de bouw voor eigen lokale behoefte geminimaliseerd om de autonome groei op te vangen.
In de samenwerking Stedelijk Gebied Eindhoven zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode van 2018-2015, verdeeld in zes categorieën:
- Bestuursopdracht: Acties voor de korte termijn;
- Gezamenlijke visie op Wonen voor het Stedelijk Gebied Eindhoven;
- Gezamenlijke programmeringsafspraken voor het Stedelijk Gebied Eindhoven;
- Samenwerking met partners;
- Woonruimteverdeling;
- Monitoren en kennisontwikkeling.
In deze zes categorieën komt het beleidsstuk 'Afsprakenkader Wonen 2017' regelmatig terug.
In dit document wordt onder andere ruim baan gegeven aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014.
Doorwerking plangebied
Het ruimtelijk initiatief is in lijn met de Samenwerkingsagenda 2018-2015 doordat het hier gaat om een transformatie van een bestaande bebouwde locatie in de stad Eindhoven, welke ruimte biedt aan wooneenheden voor middeninkomens. Door de toevoeging van deze woonvorm wordt de mix woonvormen gestimuleerd wat het woonmilieu positief beïnvloedt.
3.3.3 Visie op Wonen - Stedelijk Gebied Eindhoven
In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio. De Brainport principes zijn:
- Koesteren van identiteit
- Ruimte voor innovatie
- Wauw-factor
- Invloed voor bewoners
- Aantrekkelijk en gevarieerd woonmilieu
- Benutting regionaal schaalniveau
- Gezonde verstedelijking
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de realisatie van 27 wooneenheden. De cultuurhistorisch waardevolle gevel wordt in ere hersteld waardoor de identiteit vanaf de Grote Berg gekoesterd wordt. Met het planvoornemen worden innovatieve maatregelen getroffen, waaronder het realiseren van een warmtepomp en zonnepanelen. Daarnaast worden infiltratiekratten gerealiseerd voor het verwerken van overtollig hemelwater. Ook worden de daken benut ten behoeve van het implementeren van groene daken. De tuin wordt eveneens natuurlijk ingericht. Dit zorgt niet alleen voor een aantrekkelijk woonmilieu, maar ook voor een gezonde leefomgeving binnen het plangebied.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Daarom zet Eindhoven randvoorwaardelijk in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Mede door de sterke economische positie blijft de Brainportregio Eindhoven groeien. Dit vraagt om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die geboden wordt door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring wordt duurzaam omgegaan met de (groene) ruimte die de stad heeft. De kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied worden hierdoor behouden. Door het verschil tussen de ambitie van de gemeente en de huidige stand van zaken in Eindhoven zijn er zes stedelijke opgaven opgesteld:
- Werken aan een gezonde groei van de stad
- Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
- Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
- Werken aan een duurzame en concurrerende economie
- Werken aan de energietransitie van de stad
- Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid
Het is een opgave om voldoende betaalbare woningen voor alle inwoners te realiseren in de wijken. De gemeente Eindhoven gaat samen met de partners bouwen aan wijken met een gemengd woningaanbod. Nieuwe ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan de sociale cohesie, aan ruimtelijke kwaliteit en inclusiviteit.
Doorwerking plangebied
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van wooneenheden voor middeninkomens op een locatie waar momenteel reeds bebouwing is ten behoeve van detailhandel en kantoren. Dit is een ontwikkeling die de sociale cohesie en inclusie vergroot. Ook wordt het ruimtelijk initiatief voorzien in een gebied binnen de Ring van Eindhoven waardoor hier een verdichting optreedt. De ontwikkeling voorziet eveneens in een natuurlijke inrichting van de buitenruimte waardoor het groene karakter van de stad versterkt wordt. Het planvoornemen voldoet daarmee aan de aspecten zoals benoemd in de Omgevingsvisie Eindhoven.
3.4.2 Klimaatplan 2016-2020
De klimaatplan bestaat uit twee delen. Deel A richt zich voornamelijk op klimaatmitigatie in de vorm van CO2 reductie. Deel B focust zich voornamelijk op het aspect klimaatadaptatie waarbij de omgeving wordt aangepast op de huidige klimaatverandering en toekomstige scenario's.
Deel A Klimaatmitigatie is CO2- reductie
In de 'Klimaatverordening Eindhoven 2016´ zijn de doelen kwantitatief vastgelegd: In 2050 moet de CO2-emissie met 95% zijn verminderd ten opzichte van 1990 en in 2030 met 55%. Dit is een ambitieuze doelstelling die van alle partijen in de gemeente Eindhoven een grote inspanning zal vragen en die een grote impact heeft op de structuur van de stad midden deze eeuw. Zo zullen de verwarming van de gebouwde omgeving en de mobiliteit in de stad van andere energiebronnen gebruik moeten maken dan nu. Over 35 jaar zullen aardgas, benzine, diesel en LPG taboe of onbetaalbaar zijn, en een ingrijpende transitie, ook in de infrastructuur voor energie, is dus noodzakelijk. De te behalen reductie van de uitstoot is gedefinieerd ten opzichte van het jaar 1990. Met behulp van enig rekenwerk en inschattingen wordt de CO2-uitstoot in jaar 1990 geraamd op 1.200.000 ton/jaar. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor meer dan de helft van de CO2-emissies in Eindhoven. Hieronder vallen dan niet alleen de woningen maar ook utiliteitsgebouwen (instellingen, organisaties) en de bedrijfsgebouwen van de dienstverlenende bedrijven. De subsector wonen stoot circa 381.887 ton CO2 per jaar uit in 2014. In 2020 dient de emissiebeperking in 2020 circa 32.000 ton/jaar te bedragen voor huur- en koopwoningen, waarbij het overgrote deel door huurwoningen bewerkstelligt dient te worden: 28.000 ton/jaar.
Om hieraan te voldoen zijn drie invalshoeken gedefinieerd:
- Energietransitie: de transitie in energiebronnen (van fossiel naar duurzaam) met name benaderd vanuit de gebruiker
- Energiesystemen: de innovatie in energiesystemen op technisch, maar ook sociaal gebied
- Infrastructuur en data: de impact op de energie-infrastructuur (smart grids), het gebruik big data en open data.
Om te voldoen aan de reductie is het van belang dat vrijwel alle gebouwen in Eindhoven aardgasloos verwarmd dienen te worden. Ook de productie van duurzame energie is een belangrijk onderwerp binnen de gemeente Eindhoven. Er wordt ingezet op een sterkere toename van het aantal zonnepanelen in de stad en streven naar circa 200.000 extra panelen in 2020. We doen dit door:
- Initiatief te nemen voor een grootschalige grondgebonden zonnepark in Eindhoven
- Deelname aan het initiatief 'schooldakrevolutie'
- Ondersteunen van de woningcorporaties bij initiatieven voor zonnepanelen
- Ondersteunen van de lokale energiecoöperaties bij acties om zonnepanelen te stimuleren
- Ondersteunen van bedrijven en Verenigingen van Eigenaren bij initiatieven voor zonnepanelen
Deel B: Klimaatadaptatie is aanpassen aan weersextremen
De toename van weersextremen heeft gevolgen voor de fysieke leefomgeving, onder andere op het gebied van water, groen en gezondheid. De gemeente Eindhoven heeft daarom de landelijke ambitie omarmd om in 2020 klimaatadaptatie onderdeel te laten zijn van gemeentelijk handelen en beleid en in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze ambitie vergt integraal werken en de uitrol van een slimme mix van maatregelen over de stad. In tegenstelling tot klimaatmitigatie, is de impact van adaptatiemaatregelen afhankelijk van de lokale en regionale omstandigheden (grondsoort, hoogteligging, bebouwing etc.).
Aanpassen betekent dat er geïnvesteerd blijft worden in slim en klimaatbestendig waterbeheer. Het is daarom belangrijk om de kwetsbare gebieden voor wateroverlast, droogte en hittestress in beeld te hebben. De gemeente heeft watergevoelige en hittegevoelige gebieden in kaart gebracht, droogte ontbreekt echter nog. Om klimaatbestendigheid van de stad te garanderen heeft de gemeente Eindhoven een uitvoeringsagenda opgesteld waarin per initiator staat aangegeven hoe hier uitvoering aan wordt gegeven.
Doorwerking plangebied
Het plangebied voorziet in de aanleg van gasloze wooneenheden. Het platte dak van het gebouw aan de Grote Berg wordt benut in de vorm van een groen dak. Deze daken hebben niet alleen een water-vasthoudende functie en daarmee een positief effect op de vermindering van de druk op het riool en wateroverlast, maar zorgen ook voor een betere isolatie van het pand. Door deze isolatie hoeft er minder energie verbruikt te worden omdat de warmte langer in het gebouw aanwezig blijft. Tijdens warme dagen heeft een groen dak het voordeel dat het een verkoelende functie heeft. Het planinitiatief voldoet hiermee aan het klimaatplan.
3.4.3 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur en een kaart met het gebruik van de ruimte.
Doorwerking plangebiedDe projectlocatie is in onderstaande afbeelding (zie figuur 9 en 10) aangeduid en ligt buiten de aangeduide transformatiegebieden op het kaartbeeld met de ruimtelijke hoofdstructuur.
![]() |
Figuur 9 Plangebied (rode cirkel) in de Interimstructuurvisie 2009 |
Het plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'Centrumvoorzieningen'.
![]() |
Figuur 10 Plangebied (rode cirkel) in de Interimstructuurvisie 2009 |
De gronden voor 'Centrumvoorzieningen' zijn voornamelijk bedoeld voor goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg. Echter zijn de centrumgebieden ook bedoeld voor wonen.
De transformatie van het plangebied naar wonen, past binnen het gebruiksgebied 'Centrumvoorzieningen'. Onderhavig initiatief is in lijn met de Interimstructuurvisie.
3.4.4 Woonvisie 2015
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee wordt de richting waarin de gemeente zich wil ontwikkelen duidelijk gemaakt aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad. Drie pijlers zijn geformuleerd als kader voor de nieuwe opgave: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stad en als innovatieve stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft.
Solidaire stad
De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.
Innovatieve stadDe gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klant georiënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens met een hoger inkomen.
Doorwerking plangebied
De beoogde ontwikkeling van 27 wooneenheden draagt bij aan vitaal houden van Eindhoven. Het betreft de transformatie van een locatie binnen het bebouwd gebied van Eindhoven ten behoeve van kwalitatief hoogwaardige wooneenheden waarmee de stedelijke structuur wordt versterkt. Het planvoornemen draagt hierdoor bij aan het terugdringen van het kwantitatieve woningtekort en draagt daarnaast bij aan de gewenste verdichting binnen de ring.
3.4.5 Woonprogramma Eindhoven 2021 - 2025
Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:
- forse groei van de woningvoorraad (binnen én buiten de ring) om de grote groei van woningen te kunnen opvangen;
- een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden;
- voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.
Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande differentiatie leidend:
![]() |
Figuur 11 Differentiatie woningvoorraad |
Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van 20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van 27 appartementen binnen de Ring van Eindhoven, aan de rand van het centrum. Het overgrote deel van de appartementen zullen worden verhuurd in de vrije sector en zal met name starters met een wat hoger inkomen dienen.
3.4.6 Groenbeleidsplan 2017
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Doorwerking plangebied
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Het plangebied betreft een bebouwde locatie en heeft geen kwalitatief hoogwaardig/waardevol groen. De beoogde woningbouw vindt plaats door sloop van de huidige bebouwing waardoor ruimte wordt gemaakt voor de realisatie van nieuwbouw. Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is een groenplan opgesteld, zie bijlage 10 van voorliggend bestemmingsplan. Het binnenterrein wordt voorzien van groenstructuren en bomen. Daarnaast zullen de panden gedeeltelijk worden voorzien van een groen dak. In de nieuwe situatie is er hierdoor sprake van een toename aan het oppervlak voor groen van circa 637 m². Door deze ontwikkelingen in het plangebied zal het aandeel van groen flink stijgen.
Door deze ontwikkelingen ontstaat er een positieve ontwikkeling voor de lokale natuurwaarden. Doordat er meerdere soorten groen worden aangelegd met verschillende soorten en beheer wordt er ruimte geboden voor flora en fauna en is er voldoende bescherming en voeding in het plangebied aanwezig. Hierdoor ontstaat er een uitgebreider en meer divers leefgebied.
Het groene dak zorgt voor waterbuffering en vertraagde afvoer van hemelwater. Daarnaast heeft een groen dak ook een isolerende werking waardoor warmte langer wordt vastgehouden in het gebouw zelf, terwijl het in de zomer juist voor verkoeling zorgt.
Het planvoornemen is daarmee in lijn met het Groenbeleidsplan van de gemeente Eindhoven.
3.4.7 Beleid bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
- bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
- een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
- een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
- voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van de categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.
Doorwerking plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een locatie waar momenteel kantoren en detailhandel zijn gevestigd. Er zijn geen relevante groen- of bomenstructuren in het plangebied zelf aanwezig. Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is een waardeberekening opgesteld voor de aanwezige bomen in het plangebied. Aanleiding voor de berekening vormt het gegeven dat er een ontwikkeling is gepland op deze locatie waarbij mogelijk bomen worden ingepast en verwijderd. Hierbij is de waarde voor betrokken bomen berekend ten behoeve van de compensatiewaarde. De 4 levende bomen vertegenwoordigen een waarde van € 6.542,00. De dode boom vertegenwoordigt geen waarde. Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is een Groenplan opgesteld. Dit groenplan is bijgevoegd aan de bijlagen van voorliggend bestemmingsplan. Bij de inrichting van de binnentuin is rekening gehouden met de compensatiewaarde van de aanwezige bomen doordat het planvoornemen voorziet in het planten van nieuw groen in de vorm van bomen en struiken. Daarnaast wordt een groot gedeelte van het dak ingericht als groen dak. Hiermee draagt de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling tevens bij aan het realiseren van een natuurlijke stad.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Luchtkwaliteit
Hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
De nieuwe regels maken onderscheid in projecten die wel en 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als een project NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.
In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. In de Regeling NIBM is met betrekking tot woningen het volgende opgenomen:
- 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg;
- 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2).
Ontwikkeling
Onderzoek NIBM toets
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen (de realisatie van 1.500 woningen). Desondanks is in het kader van dit bestemmingsplan een luchtkwaliteitsonderzoek in de vorm van een 'NIBM' toets uitgevoerd. Hiermee is bepaald in hoeverre de ontwikkeling in betekenende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
Als basis voor de berekening zijn de volgende uitgangspunten genomen:
- 63 motorvoertuigen per etmaal (gebaseerd op paragraaf 4.10 Verkeer en parkeren).
- Aandeel vrachtverkeer van 2%.
Met deze uitgangspunten is de NIBM-toets uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van realisatie in 2023 (worstcasescenario):
![]() |
Figuur 10 NIBM-toets |
Berekend is dat de bijdrage van het plan aan de concentraties voor NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De berekening laat zien dat het extra verkeer ten gevolge van het plan maximaal 0,04 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2. Voor de concentratie PM10 zal het verkeer maximaal 0,01 µg/m³ bijdragen.
Onderzoek NSL-Monitoringstool 2019
Om te beschouwen of de gecumuleerde concentraties voldoen aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit wordt het planeffect opgeteld bij de heersende concentraties. Dit is inzichtelijk gemaakt door middel van de NSL-Monitoringstool 2019. De beschouwde rekenpunten zijn weergegeven in onderstaande tabel en geven de totale concentratie in de nabije omgeving van het plangebied. Voor het jaartal 2020 bedraagt de hoogste totale concentratie NO2 22.7 µg/m³ en voor PM10 17.7 µg/m³. Voor PM2,5 geldt een hoogste totale concentratie van 10.1 µg/m³.
Id | No2 ìg/m3 | PM10 ìg/m3 | PM10 overschrijdingsdagen | PM2.5 ìg/m3 | Jaar | |
Rekenpunt | 32325 | 22.5 | 17.6 | 6.2 | 10.0 | 2020 |
Rekenpunt | 32324 | 22.7 | 17.7 | 6.2 | 10.0 | 2020 |
Rekenpunt | 32311 | 20.7 | 17.5 | 6.1 | 10.0 | 2020 |
Rekenpunt | 31907 | 20.2 | 17.6 | 6.2 | 10.0 | 2020 |
Rekenpunt | 31905 | 20.6 | 17.7 | 6.2 | 10.1 | 2020 |
Norm | 40 | 40 | 35 | 25 |
Wanneer het planeffect hierboven op wordt geteld worden de totale concentraties voor NO2 en PM10 respectievelijk 22.7 µg/m³ en 17.7 µg/m³. Deze concentraties blijven met de bijdrage van de ontwikkeling, ruim beneden de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de gebleken samenhang tussen de concentraties voor PM10 (fijn stof) en PM2,5 (fijn stof) kan het volgende worden gesteld: vanwege het feit dat de concentratie voor PM10 voldoet aan de grenswaarde kan in voldoende mate aannemelijk gemaakt worden dat ook voor PM2,5 de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen en dat de geldende grenswaarde niet zal worden overschreden. Ook in het prognosejaar 2030 zal worden blijven voldaan aan de grenswaarden.
Conclusie
Het planinitiatief zal de luchtkwaliteit niet in betekenende mate beïnvloeden. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het ruimtelijke initiatief.
4.2 Geluid
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet inzicht worden geboden in de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt. Het geluidsaspect is relevant in relatie tot industrielawaai, wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Toetsingskader is de Wet geluidhinder en enkele uitvoeringsbesluiten.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
- de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
- de aanleg van een nieuwe weg;
- de reconstructie van een bestaande weg.
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten.
In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor dient middels een ontheffing een hogere waarde te worden vastgesteld.
Spoorweglawaai
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart van het Geluidregister spoor. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).
Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Doorwerking plangebied
Er is een geluidsonderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd voor het voorgestelde ruimtelijk initiatief. Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is als separate bijlage bij onderhavige toelichting opgenomen. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.
Het onderzoek heeft zich gericht op een drietal niet gezoneerde wegen en een drietal gezoneerde wegen. De geluidsbelasting van de gezoneerde wegen op de voorgenomen ontwikkeling ligt beneden de voorkeursgrenswaarde waardoor voor de gezoneerde wegen geen hogere waarde ten aanzien van de gezoneerde wegen aangevraagd hoeft te worden.
Vanuit de niet gezoneerde wegen treedt er uitsluitend via de Grote Berg een geluidsbelasting op van maximaal 62 dB, zonder aftrek van artikel 110 g. Zou die aftrek wel worden gehanteerd, dan is de geluidbelasting 57 dB waarmee deze boven de voorkeursgrenswaarde zou liggen wanneer getoetst zou worden aan de Wet geluidhinder. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Omdat geen sprake is van een gezoneerde weg, hoeft ook geen hogere waarden ten aanzien van deze weg worden aangevraagd. Formeel hoeven ten gevolge van deze weg geen maatregelen te worden getroffen aan de gevel. Uit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid wordt echter geadviseerd wel maatregelen te treffen om een binnenniveau van 33 dB te garanderen.
Conclusie
Het ruimtelijk initiatief betreft het amoveren van de huidige bebouwing om ruimte te maken voor de realisatie van nieuwbouw, waarbij er zo veel mogelijk aansluiting zal worden gezocht bij de nieuwbouweisen. Vanuit een niet gezoneerde weg treedt geluidsbelasting op boven de voorkeursgrenswaarde. Omdat de geluidsbelasting optreedt door een niet gezoneerde weg zijn er formeel geen maatregelen aan de gevel noodzakelijk. Wel wordt geadviseerd om vanuit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid maatregelen te treffen om een binnenniveau van 33 dB te garanderen.
4.3 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van het plangebied of de projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
- het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
- het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
- het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Doorwerking plangebied
Met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt een gevoelige functie mogelijk gemaakt. Derhalve wordt het noodzakelijk geacht om een bodemonderzoek uit te voeren. Derhalve is er voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een bodemonderzoek uitgevoerd. Navolgend worden de belangrijkste aspecten uit het onderzoek weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen van voorliggend bestemmingsplan. Bodemonderzoek.
De meest verdachte bodemlaag is zowel zintuiglijk als analytisch niet verontreinigd met asbest. In de bodem zijn overwegend lichte verontreinigingen aangetroffen met zware metalen, PAK's en minerale olie. Op één plaats is een sterke verontreiniging aangetroffen met zink en arseen. Ook wordt op een andere plaats de hergebruikswaarde voor minerale olie overschreden.
De bovengrond tot 150 cm-mv van het gehele terrein bestaat uit een antropogene stedelijke ophoog-laag waarin diffuus verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK's en/of minerale olie voorkomen en waarbij binnen deze op enkele plaatsen sterke verontreinigingen zijn aangetroffen.
Op basis van het geheel aan onderzoeksresultaten zal de sterke verontreiniging rondom boring 204 zich over een oppervlakte van circa 65 m² voordoen in de bodemlaag van 8 tot 50 à 55 cm-mv. De totale hoeveelheid sterk verontreinigde grond bij deze kern is hiermee circa 33 m³.
Op basis van het geheel aan onderzoeksresultaten zal de sterke verontreiniging rondom boring 101, 102 en 105 zich over een oppervlakte van circa 75 m² voordoen in de bodemlaag van 50 tot 100 cm-mv. De totale hoeveelheid sterk verontreinigde grond bij deze kern is hiermee circa 38 m³.
Gezien de beoogde herontwikkeling op de locatie zullen graafwerkzaamheden plaats gaan vinden. Aangezien gegraven gaat worden in het geval van ernstige verontreiniging zal hiertoe een sanering plaats moeten vinden.
Aangezien de centrale kern van verontreiniging zich in de bovengrond voordoet zal deze verwijderd dienen te worden. Mogelijkerwijs zou de zuidelijke kern in de laag van 50 tot 100 cm-mv aanwezig kunnen blijven. Echter, gelet op de beperkte omvang wordt geadviseerd deze eveneens te laten verwijderen.
In overleg met het bevoegd gezag dient vastgesteld te worden of sanering middels BUS mogelijk is. De bodemfunctie van de locatie is wonen. Een sanering conform BUS voor de gehele locatie zou betekenen dat de gehele bovengrond tot 100 cm-mv zou moeten worden vervangen danwel verhard. Mogelijk is het gebruikmaken van een saneringsplan voor deze locatie beter geschikt.
Conclusie
Er dient een sanering plaats te vinden op de locatie van de sterk verontreinigde bodem. In overleg met het bevoegd gezag dient vastgesteld te worden of sanering middels BUS mogelijk is.
Nader onderzoek naar de minerale olie in de vaste bodem is noodzakelijk. In afwachting van de resultaten van het nader bodemonderzoek/BUS-melding/saneringsplan zijn graafwerkzaamheden niet toegestaan. Dit zal worden geborgd middels een voorwaardelijke verplichting in de regels.
Indien sprake zal zijn van afvoer van grond van de locatie zal de grond onderzocht moeten zijn op PFAS.
De ontwikkellocatie ligt in een gebied dat verdacht is voor niet gesprongen explosieven of ontplofbare oorlogsresten. Men moet hierdoor rekening houden met extra maatregelen.
4.4 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.
Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels. De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.
Visie Externe Veiligheid, Risico's de maat genomen
De gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de visie Externe Veiligheid gepubliceerd waarin aspecten gerelateerd aan risico's voor de leefomgeving beschreven staan.
![]() |
Figuur 11 Ligging plangebied (blauw omlijnd) in relatie tot risicobronnen in de omgeving (Bron: risicokaart) |
Doorwerking plangebied
De externe veiligheidsrisico's voor het plangebied zijn met behulp van de risicokaart geïnventariseerd.
Risicovolle inrichtingen
Er zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen in de nabije omgeving van het plangebied.
Buisleidingen
De meest nabijgelegen risicovolle buisleiding (Z-519-01) van de Gasunie Transport Service is gelegen op een afstand van circa 2,2 km ten noordwesten van het plangebied. De betreffende leiding kent geen plaatsgebonden risicocontour buiten de leiding. Wat betreft het groepsrisico zijn de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico. De betreffende leiding heeft een maximale werkdruk van 40 Bar en een uitwendige diameter van 168 millimeter (6,61 inch) wat betekent dat de 100% letaliteitsgrens van de leiding is gelegen op een afstand van 40 meter uit het hart van de leiding. De 1% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 70 meter uit het hart van de leiding. Gezien het feit dat het plangebied ruimschoots is gelegen buiten de 1% letaliteitsgrens, wordt geconcludeerd dat een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied voor het groepsrisico.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
De spoorlijn tussen Eindhoven en Tilburg/'s-Hertogenbosch geldt op de risicokaart als een route waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het spoortraject met nummer 12AU.3 als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geldt voor deze weg een GR-verantwoordingsgebied van 200 meter. Dit invloedsgebied wordt veroorzaakt door de stofgroep brandbare gassen. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 700 meter. Vanuit externe veiligheid gelden er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Ook lopen er verschillende snelwegen rondom het plangebied. Over de A2 (tussen afrit 30 Eindhoven Centrum en knooppunt De Hogt) worden stoffen vervoerd uit categorieën LF1, LF2, LT1, LT2, GF1, GF2, GT3 en GT4. Het grootste invloedsgebied wordt gevormd door de stoffen GT3 en GT4 (toxische gassen), namelijk > 4 kilometer. Het plangebied ligt hierbinnen. Om deze reden is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Aangezien het plangebied wel is gelegen op een afstand van meer dan 200 meter is normaliter een beperkte verantwoording benodigd. Echter is de betreffende weg reeds opgenomen in de regeling basisnet. Deze verantwoording is reeds opgenomen in de visie externe veiligheid en wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' . In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gelegen in een gebied dat kan worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Omdat er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand terug worden gebracht met één afstandsstap. De gedachtegang hierachter is dat er sprake is van een zekere verstoring van het gebied ten opzichte van een rustige woonwijk. Dit betekent dat voor de activiteiten met een milieucategorie 1 en 2 sprake is van een richtafstand van respectievelijk 0 en 10 meter.
In de directe omgeving van het plangebied komen - naast woonfuncties - de volgende functies voor:
Adres | Bestemming | Milieucategorie | Richtafstand in m | Werkelijke afstand in m |
Paradijslaan 2 t/m 12 | Cultuur en ontspanning | 1 | 0 | 0 |
Paradijslaan 12 - 14 | Maatschappelijk | 2 | 10 | 20 |
Paradijslaan 20 - 42 | Kantoor | 1 | 0 | 5 |
Grote Berg 20 | Gemengd - 1 | 2 | 10 | 16 |
Grote Berg 23 | Gemengd - 1 | 1 | 0 | 0 |
Grote Berg 29 | Gemengd - 1 | 1 | 0 | 7 |
Daarnaast zijn er aan de overzijde van de Grote Berg meerdere restaurants, kantoren en kapperszaken gevestigd. Dit is bedrijvigheid behorend tot milieucategorie 1. De richtafstand hiervoor bedraagt 0 meter en wordt vanzelfsprekend gehaald.
Conclusie
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn geen negatieve effecten te verwachten voor het voorgestelde ruimtelijke initiatief. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.6 Ecologie
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen. Binnen de provincie Noord-Brabant bestaat het NNN uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Ecologische Verbindingszones (EVZ). Daarnaast wordt ook de groen-blauwe mantel beleidsmatig beschermd.
De bescherming van houtopstanden, conform de Wet natuurbescherming, heeft betrekking op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te planten.
Daarnaast is er de Wet natuurbescherming die, voor wat betreft soortenbescherming, betrekking heeft op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. De beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën:
- Vogels (artikel 3.1 Wet natuurbescherming)
- Europees beschermde soorten (artikel 3.5 Wnb)
- Nationaal beschermde soorten (artikel 3.10 Wnb)
Doorwerking plangebied
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux", bevindt zich op circa 4,2 kilometer afstand ten zuidoosten van het projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als gevolg van aspecten als licht, geluid en trillingen uitgesloten. Om op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uit te sluiten is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Uit deze berekeningen blijkt dat bij de aanlegfase en gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j.
Het plangebied is niet gelegen binnen het NNB. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNB ligt ongeveer 250 meter ten oosten van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het NNB wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Aangezien het plangebied zich binnen de bebouwde kom bevindt is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.
In de quickscan Quickscan Flora en fauna worden de beschermde diersoorten per categorie beschouwd (vogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, ongewervelde diersoorten, vaatplanten). Uit de resultaten blijkt dat geen van deze categorieën dier- of plantsoorten betreft die mogelijk in het plangebied aanwezig zijn en door het planvoornemen negatief worden beïnvloed.
Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan alleen in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht wordt genomen:
- Met betrekking tot de sloop zijn overtredingen ten aanzien van het verstoren/verwijderen van verblijfplaatsen van een vleermuissoort op basis van de quickscan niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek middels een sporenonderzoek dient uitsluitsel te geven;
- Het te verwijderen opgaand groen binnen het plangebied betreft essentieel habitat voor huismus. Tijdens werkzaamheden dient te allen tijde voldoende alternatief groen aanwezig te zijn binnen het plangebied. Hiervoor is in de regels van voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
- Ten aanzien van broedvogels dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
- In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen.
Vervolgonderzoek sporen
Uit de Quickscan flora en fauna is gebleken dat er mogelijk vleermuizen aanwezig zijn in een van de muren binnen het plangebied. Derhalve heeft er een sporenonderzoek plaatsgevonden naar het voorkomen van vleermuizen.
Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat twee van de soortvoegen zodanig dicht zaten met isolatiemateriaal uit de binnenmuur (steenwol) dat deze niet geschikt waren als in- en uitvliegopening voor vleermuizen. De overige openstootvoegen waren wel open en liepen door tot de luchtspouw van de muur. In een van deze openingen waren oude spinnenwebben aanwezig wat erop wijst dat daar al lange tijd geen dieren meer doorheen zijn gekropen. De overige openstootvoegen waren wel volledig vrij van obstakels.
Tijdens het onderzoek werden op de muur en bij geen van de openstootvoegen uitwerpselen of andere sporen van vleermuizen (zoals vettige afzetting) aangetroffen. Ook aan de binnenzijde werden rondom de mogelijke invliegopeningen geen vleermuizen of sporen daarvan aangetroffen.
Daarnaast wordt momenteel een nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen uitgevoerd. De eerste ronde voor deze beoordeling heeft recent plaatsgevonden. Hierbij zijn geen vleermuizen aangetroffen. In de periode augustus - september staat de tweede beoordelingsronde gepland. De resultaten hiervan zullen t.z.t. als bijlage aan voorliggend bestemmingsplan worden toegevoegd.
Conclusie
Nader onderzoek naar vleermuizen dient aan te tonen of er mogelijk vleermuizen voorkomen binnen het plangebied.
4.7 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven (CHW) vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Het cultuurhistorische basisonderzoek (CBO) dat in 2008-2009 uitgevoerd is door Res nova, diende dus twee onderling verbonden doelen, te weten de uitwerking van de ontwikkelingsvisie en het uitvoeringsprogramma van De Bergen alsmede het leveren van een geobjectiveerde onderbouwing voor de bescherming van hoogwaardig erfgoed in het gebied de Bergen via het bestemmingsplan.
- Het CBO De Bergen bestaat uit de volgende onderdelen:
- Een inventarisatie
- De cultuurhistorische analyse met waardenstelling en richtlijnen:
De gebiedswaardenkaart waarop conclusies uit inventarisatie en onderzoek zijn vastgelegd vanuit cultuurhistorisch basisonderzoek en de cultuurhistorische waardenkaart is in het kader van bestemmingsplan "De Bergen" een vertaalslag naar een Beleidskaart met contouren (hierna BK) gemaakt. Hierin wordt het beleid zichtbaar gemaakt om het beheer van en de ontwikkelingen binnen het gebied te kunnen sturen. Omdat dit binnen planologisch verband gebeurt, ligt de garantie dat ook de overige belangen in het kader van de wettelijke omschreven "goede ruimtelijke ordening" hierbij betrokken worden. Voor het plangebied Nieuw Bergen is onderstaande afbeelding van de BK relevant. De panden aan de Grote Berg 17-21 zijn hierbij aangeduid als beeldondersteunende panden (gemeentelijk monument categorie b, voor zover zichtbaar vanaf de publieke ruimte en gelegen binnen de hoofdstructuur). In ontwikkelingsplan Nieuw Bergen wordt bij de (her)ontwikkeling van plan deugdelijke rekening gehouden met de cultuurhistorische c.q. gemeentelijke monumentale waarden van de locatie en haar omgeving c.q. de bestaande te handhaven gebouwen.
![]() |
Figuur 12 Uitsnede beleidskaart met contouren (plangebied blauw omlijnd) |
![]() |
Figuur 13 Uitsnede Monumentenkaart gemeente Eindhoven (plangebied oranje omlijnd) |
Bovenstaande afbeelding betreft een uitsnede van de Monumentenkaart van de gemeente Eindhoven.
Ten oosten en westen van het plangebied zijn een gemeentelijke monument gelegen. Binnen het plangebied zijn twee cultuurhistorische panden gelegen. Het gaat hierbij om de panden aan de Grote berg 17-21. Deze panden zijn momenteel in gebruik als winkelpanden maar zijn sinds de zeventiger jaren van de 20ste eeuw voornamelijk als cafés en restaurants gebruikt. De economie van Eindhoven was destijds voldoende gegroeid om de ruimte in dit pand niet als pension of appartement te verhuren, maar uitsluitend voor horecadoeleinden te gebruiken.
Voor deze panden geldt dat er vanuit de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' in het vigerende bestemmingsplan een bescherming uit gaat middels het sloopvergunningenstelsel. De bestaande bebouwing binnen het plangebied zal worden geamoveerd (inclusief de cultuurhistorische panden). Hierdoor zal de historische situatie verdwijnen, maar met de nieuwbouw wordt getracht de karakteristiek van de locatie te behouden. Dat de gevel van de huidige cultuurhistorische panden over veel kwaliteiten beschikt is evident. Opvallend zijn de geprofileerde houten goot, het siermetselwerk, de decoratieve lateien boven de gevelopeningen, de verfijnde houten erker ter plaatste van het kopgeveltje en de kroon van het kopgeveltje zelf. Echter gaat dit grotendeels verloren door de grove verminkingen van het gevelbeeld. Door de jaren heen is het oorspronkelijke gevelbeeld flink aangetast. Het meest in het oog springend is de plint. Naast de gewijzigde gevelafwerking zijn ook nagenoeg alle gevelopeningen in uitstraling maar ook in positie en formaat aangepast. Om de gevel terug te brengen naar het oorspronkelijke gevelbeeld van 1911 is het noodzakelijk de gehele plint te amoveren. Dit is circa 40-50% van het gevelbeeld. Daarnaast is de kopgevel volledig wit geschilderd, dit dient tevens schoon gemaakt te worden. Indien de verschillende gevelvlakken allen lokaal hersteld worden resulteert dit in een lappendeken van oplossingen en daarmee kleurverschillen en verschil in uitstraling. Afbreken en heropbouw betekent dat er een uniforme kwaliteit gerealiseerd kan worden en de cultuurhistorische waarden worden behouden.
![]() |
Figuur 14 Cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven |
Zoals op bovenstaande kaart te zien is, grenst volgens de CHW het plangebied aan de cultuurhistorische wegenstructuur: Historische wegenstructuur voor 1900; de Grote Berg. De Grote Berg Geldt als historische infrastructuur. Deze historische infrastructuur dient met nieuwe ontwikkelingen gerespecteerd te blijven. De voorgenomen ontwikkeling zorgt niet voor aanpassingen van de huidige Grote Berg. Daarmee heeft de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve invloed op de cultuur-historische waarden van de historische infrastructuur De Grote Berg.
Conclusie
Het planvoornemen grenst aan een historische wegenstructuur (Grote Berg). Daarnaast zijn er enkele gemeentelijke monumenten gelegen in de omgeving van het plangebied. Een deel van de panden binnen het plangebied kennen een cultuurhistorische waarden. Gezien de huidige staat van de bebouwing wordt beoogd om de huidige bebouwing te amoveren om zo en de cultuurhistorische waarden middels nieuwbouw terug te brengen aan het plangebied. Om de maat en schaal van de nieuwe panden die zijn aangepast aan de locatie en bijdragen aan het karakter van de historische wegenstructuur De Grote Berg te borgen wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' opgenomen. Derhalve kan worden gesteld dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden in en in de omgeving van het plangebied.
4.8 Archeologie
Wettelijk en beleidsmatig kader
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.
De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
Doorwerking plangebied
In het geldende bestemmingsplan "De Bergen" (onherroepelijk 23-11-2011), is de archeologische waarde (categorie II), van de vastgestelde Archeologische Waardenkaart doorvertaald naar een "Waarde - Archeologie 2". Toetsing aan het geldende bestemmingsplan heeft ertoe geleid dat een archeologisch onderzoek verplicht wordt gesteld. Geadviseerd is archeologisch onderzoek in de vorm van een opgraving uit te laten voeren.
![]() |
Figuur 15 Ligging plangebied ten opzichte van archeologisch waardevol gebied |
Conclusie
In het plangebied moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit moet worden gedaan volgens het voor dit project opgestelde en door het bevoegd gezag goedgekeurde archeologisch Programma van Eisen (Aeres Milieu "Programma van Eisen Grote Berg te Eindhoven / DO", definitieve versie 3.0, d.d. van 22-10-2021).
4.9 Verkeer En Parkeren
De beoogde ontwikkeling dient niet te leiden tot verkeerskundige knelpunten en er dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien. Hierbij wordt voor het aspect parkeren getoetst aan het gemeentelijk Parkeerbeleidsplan. De verkeersaantrekkende werking wordt beoordeeld aan de hand van CROW-kengetallen.
4.9.1 Parkeren
Parkeernorm
Op basis van het gemeentelijke 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' (vastgesteld 24 september 2019) is het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het plangebied bepaald. Hierbij is uitgegaan van 'centrum' volgens de overzichtskaart zone-indeling uit hoofdstuk 2 van de actualisatie. Het uitgangspunt van de gemeente Eindhoven is dat het parkeren, zowel voor motorvoertuigen als ongemotoriseerde voertuigen, volledig op eigen terrein dient plaats te vinden.
Op basis van de normen zal het plan 19 parkeerplaatsen nodig hebben (zie onderstaande tabel). Dit is inclusief het aandeel parkeerplaatsen voor bezoekers.
Woningtype conform parkeerbeleidsplan | Aantal | Parkeernorm (incl. bezoekers) | Benodigd aantal parkeerplaatsen |
Niet grondgebonden woningen klein (60 t/m 120 m²) | 27 | 0,7 | 18,9 |
Totaal | 27 | 18,9 |
In het ontwerp zijn 2 parkeerplaatsen voorzien voor motorvoertuigen (deelauto's), zie hiertoe figuur 7 en de bijgevoegde stukken bij vergunningaanvraag. Conform de 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' vervangt één deelauto maximaal 10 parkeerplaatsen. Voor onderhavig ruimtelijk initiatief betekend dit dat de twee deelauto's maximaal 20 parkeerplaatsen vervangen. Voor onderhavig ruimtelijk initiatief is derhalve geen sprake van een tekort aan parkeerplaatsen. Daarnaast is de rekentoolparkeerbehoefte van de gemeente Eindhoven ingevuld (tevens opgenomen in de bijlage van voorliggend bestemmingsplan. Onderstaand betreft een uitsnede van de resultaten van de rekentool-parkeerbehoefte. Voor het aantal parkeerplaatse van bezoekers wordt gebruik gemaakt van de afkoopsom via het mobiliteitsfonds.
![]() |
Figuur 16 Resultaat rekentool-parkeerbehoefte |
Ook het aantal fietsparkeerplaatsen is berekend conform de gemeentelijk 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019'. De resultaten zijn in onderstaande tabel weergegeven. In totaal is de fietsparkeerbehoefte 87 stallingen. In totaal worden 104 fietsenstallingen gerealiseerd waardoor ruimschoots in de behoefte wordt voorzien.
Woningtype conform parkeerbeleidsplan | Aantal | Parkeernorm (incl. bezoekers) | Benodigd aantal parkeerplaatsen |
Niet grondgebonden woningen klein (60 t/m 120 m²) | 27 | 3 | 81 |
Bezoekers woningen | 27 | 0,2 | 5.4 |
Totaal | 32 | 86,4 |
Vanuit het aspect parkeren worden daarom geen belemmeringen verwacht.
4.9.2 Verkeer
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie voor het plangebied is berekend volgens de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk' in de 'centrum'. Daarnaast is er uitgegaan van de gemiddelde normen, aangezien er geen aanleiding is om juist voor de minimale of maximale normen te kiezen. Voor de volledigheid is de verkeersgeneratie voor twee woningtype berekend. Op basis van de gehanteerde normen zal het planvoornemen 63 motorvoertuigen per etmaal genereren voor een gemiddelde weekdag.
Woningtype conform CROW | Aantal woningen | Verkeersgeneratie per woning | Verkeersgeneratie |
Appartement midden/goedkoop | 11 | 1,2 | 13,2 |
Appartement duur | 15 | 3,3 | 49,5 |
Totaal | 32 | 62,7 |
Ontsluiting en verkeersafwikkeling
De ontsluiting van het plangebied vind voor zowel motorvoertuigen als ongemotoriseerd verkeer plaats via de Grote berg in oostelijke en westelijke richting, aansluitend op de Keizersgracht en de Hoogstraat. Beide routes zijn ongeveer 250 meter. De Keizersgracht betreft een eenrichtingsweg (voor gemotoriseerd verkeer) waardoor wordt aangenomen dat het merendeel van de verkeersbewegingen van motorvoertuigbeweging in westelijke richting plaats zal vinden. De Grote Berg en omliggende wegen zijn relatief drukke straten waardoor wordt aangenomen dat de omliggende stratenstructuur de hoeveelheid verkeersbewegingen goed kan verwerken.
Conclusie
Vanuit het aspect verkeer en parkeren wordt geen belemmering verwacht voor het voorgestelde ruimtelijke initiatief.
4.10 Bezonningsstudie
Het voorliggende bestemmingsplan ziet op het amoveren van de huidige bebouwing om ruimte te creëren voor de realisatie van 27 appartementen. De appartementen worden verdeeld over twee gebouwen die middels een garage aan elkaar zijn verbonden.
Vanwege de wijzigingen in de bebouwingsmogelijkheden en de aanwezigheid van omliggende woningen in de nabijheid van het plangebied, is vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening en zorgvuldige belangenafweging een studie naar de schaduwwerking uitgevoerd. Deze is als bijlage opgenomen.
In Nederland bestaan geen wettelijke regels omtrent de bezonning van percelen en gevels. Wel dient het aspect in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden beschouwd. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Deze beleidsruimte heeft de gemeente Eindhoven ingevuld door in 2017 de 'beleidsregels voor bezonning woningen' vast te stellen. Volgens deze beleidsregels is ten aanzien van zonlicht in de woning onder andere het volgende bepaald:
- In de periode van 19 februari t/m 21 oktober moet minimaal 2 uur zonneschijn per dag aanwezig kunnen zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer.
In de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van zonlicht op het balkon is het volgende bepaald:
- In de periode van 21 maart t/m 21 september moet minimaal 2 uur zonlicht aanwezig kunnen zijn op enig punt op het balkon. Zonlicht op het balkon mag in de nieuwe situatie in tijdsduur niet meer dan 50% verminderen dan in de bestaande situatie.
Voor de bezonningsstudie is, naast de gemeentelijke bepalingen, een systematiek gebruikt welke is afgeleid van de zogenaamde Haagse Norm. De Haagse Norm is gebaseerd op de TNO-richtlijn welke bestaat uit een 'lichte' en 'strenge' richtlijn.
In het bezonningsdiagram wordt de volgende richtlijn getoetst: Ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 21 maart tot en met 21 september op de gevel en op een gedeelte van een perceel.
In de bezonningsstudie (zie bijlage bij voorliggend bestemmingsplan) is de schaduwwerking van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op omliggende gebouwen weergegeven in de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hieruit valt op te maken dat er in de huidige en toekomstige situatie geen grote verschillen optreden in de mate van schaduwwerking op omliggende panden en percelen. Gedurende de winterperiode is er op de gebouwen aan de overzijde van de Grote Berg overdag sprake van voldoende bezonning op de gevel van deze percelen. Tijdens deze periode is er uitsluitend rond het tijdstip van 10 uur sprake van meer schaduw op de gevel van de panden aan de Grote Berg 22. Tijdens de lente, zomer en herfst is er in zowel de huidige als de toekomstige situatie sprake van voldoende bezonning op de omliggende panden en percelen. Op de westelijke gevel van het gebouw aan de Paradijslaan 8 is tijdens de lente en de herfst overdag sprake van lichte toename van schaduwwerking op het perceel. Echter gaat het hierbij om een zeer klein oppervlak waar gedurende de dagperiode nauwelijks activiteiten plaatsvinden. Derhalve kan worden verondersteld dat minder bezonning op het perceel gedurende de dagperiode geen negatieve invloed heeft op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Voor de overige gevels van omliggende woningen is sprake van voldoende bezonning. Derhalve kan worden verondersteld dat het aspect bezonning/schaduwwerking geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.11 Duurzaamheid En Gezondheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
- CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
- aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers - woningen, winkels, kantoren - mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
- aardgasloze verwarming
- duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
- warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
- duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
- Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
- duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
- geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
- flexibel en demontabel
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
- deeleconomie / as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
- Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
- biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
- oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
- Sociale basisbehoefte
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
- klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
- gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
- participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbarre voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhoven
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Doorwerking plangebied
Door het amoveren van de huidige bebouwing wordt ruimte gecreëerd voor het realiseren van nieuwe bebouwing waarbinnen de wooneenheden gerealiseerd gaan worden. De toekomstige bebouwing zal volledig gasloos worden gerealiseerd en voldoen aan de geldende BENG-eisen. Daarnaast zullen er zonnepanelen op de daken worden aangelegd waardoor er wordt voorzien in het opwekken duurzame energie en zal een warmtepomp worden geinstalleerd. De platte daken zijn geschikt voor het realiseren van groene daken. Groene daken vangen hemelwater op en zorgen voor een vertraagde afvoer. Daarnaast zorgen de groene daken (afhankelijk van de indeling van de daken) voor een stimulans van de biodiversiteit ter plaatse. Ook zal er een groene gevel worden gerealiseerd. Een bijkomend voordeel van groene daken en een groene gevel is dat deze een isolerende werking hebben waardoor er minder energie verloren gaat bij het verwarmen van de appartementen. Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van deelauto's. Dit is een vorm van duurzame mobiliteit doordat de deelauto's elektrisch zijn aangedreven en uitsluitend te gebruiken zijn door de bewoners van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het ruimtelijk initiatief heeft een positieve bijdrage aan het terugdringen van de uitstoot van CO² en het opwekken van duurzame energie. Hiermee voldoet het ruimtelijk initiatief in de doelstellingen van de gemeente Eindhoven en draagt het bij aan een duurzamere samenleving.
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bij het besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen van het besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling). Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.
Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r- wetgeving in werking getreden. Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.-plicht geldt.
Aanmeldingsnotitie
Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld doordat het planvoornemen gezien kan worden als zijnde een stedelijke ontwikkeling (D11.2). Het bevoegd gezag beslist of er een m.e.r.-plicht geldt.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.
In de notitie wordt het bevoegd gezag geadviseerd te besluiten dat er geen MER behoeft te worden vastgesteld.
De gemeente Eindhoven heeft hierover het volgende gesteld:
Voor de onderhavige situatie kan gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een vormvrije m.e.r. had dan ook achterwege kunnen blijven. De vormvrije m.e.r. is wel beoordeeld en akkoord.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Met voorliggende waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Eindhovense Klimaattoets
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
5.3.1 Klimaatadaptatiebeleid
PM
5.3.2 Waterbergingsnorm
5.3.3 Toelichting rekentool
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.4.1 Checklist watersysteem
Checklist watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | Nee |
B-wateren binnen plangebied | Nee |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone | Nee |
Binnen boringsvrije zone | Nee |
Ecologische verbindingszone | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging | Nee |
Attentiegebied NNB | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschapgemaal | Nee |
Landelijk afvoernorm binnen het plangebied | ? |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Zie bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk | Ja |
5.4.2 Gebiedspecifieke eigenschappen m.b.t water
Het plangebied is gelegen nabij het centrum van Eindhoven, aan de weg de Grote Berg. Het plangebied is momenteel nagenoeg volledig verhard. Ook de directe omgeving van het plangebied is nagenoeg volledig verhard.
5.4.3 Oppervlaktewater
Uit de gegevens van de Legger van Waterschap De Dommel blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen watergangen zijn gelegen. Ten zuiden van het plangebied is op circa 270 meter een A-watergang gelegen (de Dommel) waarin meerdere vaste stuwen aanwezig zijn.
![]() |
Figuur 17 Uitsnede leggerkaart Waterschap De Dommel (plangebied rood omlijnd) |
5.4.4 Verharding
Uit onderstaande tabel valt op te maken dat het totaal verhard oppervlak in de huidige situatie 1.500 m² bedraagt. Hiermee kan worden verondersteld dat het plangebied nagenoeg volledig verhard is.
Bruto oppervlakten | Huidige situatie (m²) |
Verhard dakoppervlak, circa | 510 |
Overige verharding | 990 |
Totaal verhard oppervlak | 1.500 |
5.4.5 Bodemopbouw
![]() |
Figuur 18 Bodemopbouw ter plaatse van het plangebied |
5.4.6 Grondwater
De visie van de gemeente Eindhoven is dat er sprake moet zijn van een beheersbaar grondwatersysteem passend bij de aan de grond gegeven bestemming. De verantwoordelijkheid voor het grondwaterbeheer op particulier terrein ligt bij de eigenaar van de grond. De doelstelling van de gemeente voor nieuwe ontwikkelingen is structurele grondwateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. In bestaande gebieden streeft de gemeente ernaar structurele grondwateroverlastproblemen zoveel mogelijk op te lossen op locaties waar potentieel problemen kunnen ontstaan. Afgaande op de informatie van DINO-loket blijkt dat de bodem ter plaatse bestaat uit zand, zeer fijn, zwak kleiig, uiterst siltig welke relatief goed infiltreerbaar is van aard. De freatische grondwaterspiegel bevindt zich op circa 1,5 m-mv. De stromingsrichting van het grondwater in het eerste watervoerende pakket is globaal zuidoostelijk richting de Dommel gericht.
5.4.7 Hemelwater
Momenteel is het plangebied nagenoeg volledig verhard (bebouwd en parkeerplaatsen) met enkele groene elementen. Voor zover bekend wordt het hemelwater reeds ondergronds verwerkt. Vanuit de gemeente Eindhoven is een plan opgesteld om het stedelijk gebied klimaatrobuust in te richten. Dit beleid is vastgesteld in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2022 en het Groenbeleidsplan.
5.4.8 Afvalwater
Het huidige rioolstelsel wordt in stand gehouden en waar mogelijk worden verbeteringen zoals het opheffen van foutieve aansluitingen, of het voorkomen van terugstroming van oppervlaktewater, doorgevoerd. Bij nieuwbouw wordt een apart afval- en hemelwaterriool aangelegd waarbij het afvalwater separaat van het hemelwater wordt afgevoerd. Voor nieuwe bebouwing geldt dat conform het bouwbesluit afvalwater en hemelwater gescheiden worden.
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.5.1 Verharding en waterberging
Ontwikkelingen dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden. Bij nieuwbouw is afkoppeling verplicht. Door aan de milieuhygiënische voorwaarden te voldoen, zal door de aanvoer van het hemelwater de kwaliteit van het ontvangend grond- of oppervlaktewater niet verslechteren. In onderstaande tabel zijn de veranderingen tussen de huidige en toekomstige verwachte oppervlakten binnen het plangebied samengevat. Bij bouwplannen dient ten tijde het uiteindelijk verhard oppervlak en de eventueel bijhorende watercompensatie herberekend te worden.
Voor het toekomstige hemelwater is middels de rekentool Water (zie bijlage 10 van voorliggend bestemmingsplan) een inschatting gemaakt van de toekomstige verhardingen om inzicht te krijgen in de benodigde hemelwaterretentie. Voor de ontwikkeling is, rekening houdend met een groen dak, een waterberging van ca. 37,9 m³ benodigd. Met de extra maatregelen wordt de bergingsopgave teruggedrongen tot -0,2 m3 , wat betekent dat dit plan een positieve bijdrage aan het gebied levert. De extra te nemen maatregelen die worden opgenomen in het plan zijn:
- toepassen van groene daken van circa 376 m2;
- extra waterberging in ondergrondse voorzieningen doormiddel van infiltratiekratten met een capaciteit van circa 42 m³;
- 6 nieuwe bomen (min. 6 m³ ondergrondse groeiruimte per boom).
In bijlage 10 t/m 12 is inzicht gegeven hoe er met de aanvullende maatregelen wordt voorzien in de bergingsopgave. In bijlage 11 is een overzicht gegeven van de situering van de groene daken. De totale omvang van deze groene daken bedraagt 376,8 m2. Een opbouw/technische specificatie van de groene daken is eveneens opgenomen in bijlage 12.
De infiltratiekratten zijn weergegeven in bijlage 10 t/m 12. Deze worden gerealiseerd in de binnentuin, op voldoende afstand van de gevels van de woningen. Van de infiltratiekratten, alsmede de situering van de nieuwe bomen is een dwarssdoorsnede opgenomen, waaruit blijkt dat er voldoende ruimte is tussen de ondergrondse voorzieningen en de bomen (incl. groeiruimte). Een overloop en eventuele leegloop van de voorzieningen wordt op eigen terrein gesitueerd.
Om aan te tonen dat de infiltratiekratten tijdig leeglopen dient er een onderzoek te worden verricht naar de doorlatendheid van de bomen (K-waarde). Dit onderzoek kan pas plaatsvinden na sloop van de panden aan de Grote Berg. Het uitvoeren van een dergelijk onderzoek zal als vergunningsvoorschrift worden opgenomen bij de omgevingsvergunning. Indien de K-waarde lager is dan 0,5 m per dag, dan wordt er een vertraagde leegloop aangebracht. Hierbij zal eveneens een onderzoek worden verricht naar de hoogte van de grondwaterstand in relatie tot de positionering (diepte) van de infiltratiekratten.
Oppervlaktewater
Het planvoornemen voorziet niet in aanpassingen van omliggende oppervlaktewateren.
Waterkwaliteit
Afkoppelen/niet aankoppelen staat voor het scheiden van hemelwater- en afvalwaterafvoer, op een afgewogen manier zodat een duurzaam watersysteem ontstaat. Daarbij moet rekening worden gehouden met de waterhuishouding, de inrichting van de openbare ruimte, de milieuhygiënische gevolgen en de zorg voor de volksgezondheid en welzijn.
Bij het voldoen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden (dubomaterialen etc.) kan de afgekoppelde afstromende neerslag rechtstreeks via (mol)goten, lijnafwatering of ander traditioneel afvoermateriaal naar een aan te leggen voorziening stromen om in de bodem te infiltreren. Wel moeten in de afvoersystemen voorzieningen worden gerealiseerd die blad, zand e.d., die verstoppingen kunnen veroorzaken, achterhouden. Door materialen te gebruiken die voldoen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden (dubomaterialen etc.) zorgt de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet voor een verslechtering van de waterkwaliteit van het (afstromende) hemelwater. In bijlage 10 is weergegeven hoe de toekomstige riolering er binnen het plangebied uit komt te zien. Hier geldt dat de groene lijnen het afvalwater betreffen en de blauwe leidingen de afvoer van het afgekoppelde hemelwater. Met het planvoornemen wordt voldoende rekening gehouden met de waterkwaliteit ter plaatse waardoor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling dan ook geen negatieve invloed heeft op de waterkwaliteit van omliggende oppervlaktewateren dan wel het grondwater.
5.5.2 Advies / overleg Waterschap De Dommel
PM
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "Grote berg" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
Wonen
De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aanhuisverbonden beroep met een beroepsvloeroppervlakte van ten hoogste 50 m², onzelfstandige woonruimte uitsluitend voor zover bestaand, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met de daarbij behorende tuinen, erven en water, wegen en paden, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Algemene regels
In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Overgangs- en slotregels
Slotregel
Deze regel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:
- de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.
Als sprake is van een bouwplan en kostenverhaal dus verplicht is, moet gelijktijdig met het besluit een exploitatieplan vastgesteld worden. Deze plicht vervalt als het gemeentelijk kostenverhaal anderszins is verzekerd. Artikel 6.12 lid 2 Wro bepaalt dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte of een anterieure overeenkomst over grondexploitatie)
- het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen
- het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.
In voorliggend geval is sprake van een bouwplan en is kostenverhaal dus verplicht.
Hoofdstuk 8 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ook is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd naar Trefpunt Groen Eindhoven (TGE), de Henri van Abbe Stichting en de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven. Zij hebben schriftelijk een positieve reactie afgegeven met betrekking tot de voorgenomen planontwikkeling zoals verwoord in het bestemmingsplan. De benoemde opmerkingen, wensen en aandachtspunten worden bij de nadere uitwerking dan wel onderzoeken van het plan door initiatiefnemer, in overleg met de architect, meegenomen.
8.3 Inspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zal een omgevingsdialoog worden gehouden. Een verslag van het omgevingsdialoog zal t.z.t. aan voorliggend bestemmingsplan worden toegevoegd.
8.4 Omgevingsdialoog
Door de gemeente Eindhoven wordt van de initiatiefnemer verwacht dat hij mensen die daarbij een belang hebben, betrekt bij het uitwerken van de plannen. Bezwaren maar ook juist goede ideeën met elkaar bespreken kan het initiatief beter maken, aldus de gemeente Eindhoven. De initiatiefnemers hebben contact opgenomen met de direct omwonenden, eigenaren van panden in de nabije omgeving en andere belanghebbenden die op verschillende manieren zijn betrokken bij het project.
Er hebben meerdere omgevingsdialogen plaatsgevonden. Ten eerste een presentatie voor de Stichting Groen Punt en de Henri van Abbe Stichting op dinsdag 15 september 2020. Beide stichtingen hebben vervolgens schriftelijk gereageerd op het plan. Als volgende stap zijn belanghebbenden uit de directe omgeving benaderd. Het gaat om de grondeigenaar de Kazerne, directe buren en Stichting de Bergen. Er zijn zowel individuele gesprekken gevoerd als dat er twee inloopavonden georganiseerd zijn om de plannen te presenteren. De uitnodiging is verstuurd naar de volgende adressen:
- Grote Berg 9 tot met 55a
- Wal 2A-C
- Luciferstraat 66 tot met 70
- Paradijslaan 2 tot met 16
- Bergstraat 7a tot met 48
Op maandag 14 december 2020 heeft de eerste informatieavond plaatsgevonden. Deze avond vond digitaal plaats vanwege de situatie omtrent Covid-19. Aanwezig bij deze informatieavond vanuit direct omwonenden betrof de volgende adressen: Grote Berg 42F, Luciferstraat 66, 68 en Bergstraat 33. Ook twee gegadigden namens de bewonersvereniging de Bergen waren aanwezig. Bij deze avond is het voorontwerp gepresenteerd en is de projectplanning besproken. De reactie van de omwonenden op de presentatie was positief. In aanloop naar een vergunningsaanvraag zijn de omwonenden opnieuw benaderd met de verdere planuitwerking. Op woensdag 16 februari 2022 vond er een tweede inloopavond plaats. Het definitief ontwerp en het te doorlopen tijdspad is hierbij gepresenteerd.
8.5 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 9 februari 2023 tot en met woensdag 22 maart 2023 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad van 8 februari 2023 en op de gemeentelijke website gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging 1 zienswijze ontvangen. Deze zienswijze heeft betrekking op de erfpacht en de erfdienstbaarheid. In de 'nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan.
8.6 Ambtshalve Aanpassingen
Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijze zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De aanpassingen zijn in de 'nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' opgenomen.
Bijlage 1 Ladderonderbouwing
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
bijlage 4 Quickscan Flora en fauna
Bijlage 5 Stikstofberekening
Bijlage 6 Parkeren
Bijlage 7 Parkeerberekening Fiets
bijlage 7 Parkeerberekening fiets
Bijlage 8 Bezonningsstudie
Bijlage 9 Programma Van Eisen
Bijlage 10 Klimaat Rekentool Gemeente + Installatietekeningen
bijlage 10 Klimaat rekentool gemeente + installatietekeningen
Bijlage 11 Groenplan Landschap Ontwerp
bijlage 11 Groenplan Landschap ontwerp
Bijlage 12 Aanvullende Stukken Waterberging
bijlage 12 Aanvullende stukken waterberging
Bijlage 13 Aanmeldingsnotitie M.e.r.
bijlage 13 Aanmeldingsnotitie m.e.r.
Bijlage 14 Omgevingsdialoog
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan VII De Bergen (Grote Berg 11-21) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80424-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Actualisatie nota parkeernormen 2019
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bestaand
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.22 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.25 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.26 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.27 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.29 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.30 invloedsgebied
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
1.31 inwoning
- woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
- woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meer) kamer(s) in gebruik geeft aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.
1.32 kamerbewoning
woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.31 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.
1.33 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.
1.34 kantoor
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
1.35 kwetsbaar object
- woningen, niet zijnde:
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- bedrijfswoningen;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
- (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen;
- sociale werkplaatsen, of;
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.
1.36 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.37 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.38 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.39 onzelfstandige woonruimte
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.40 parkeerbalans
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
1.41 peil
0.30 m boven de kruin van de weg.
1.42 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.43 rijstrook
gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.44 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.45 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.46 verdieping
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.47 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.48 voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.49 voorkeursgrenswaarde
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.50 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.51 waterberging
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
1.52 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.53 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.54 Wet milieubeheer
Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.55 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.56 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend;
1.57 wijzigen van de gebruiksfunctie
het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons, overstekende daken en brandtrappen en trappartijen e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat de overschrijding voor balkons maximaal 2 meter mag bedragen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' (terrein van hoge archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
- de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels in aanvulling of afwijking van de andere daar voorkomende bestemmingen:
- de bestaande voorgevelrooilijn mag niet worden overschreden;
- de bestaande goot- en bouwhoogte mag niet worden overschreden;
- van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen mag niet worden afgeweken.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 mits vooraf een advies van de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit is ingewonnen waaruit blijkt dat afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerken kunnen worden behouden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1 geen gebruik kan worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen, de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
- Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
9.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 indien:
- uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- het voldoen aan de in lid 9.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 9.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
9.4 Parkeren bij wijziging gebruiksfunctie
9.5 Voorwaardelijke verplichting waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
- Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
9.6 Voorwaardelijke verplichting groenopgave
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8 m2 aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.
- Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 3.1, is slechts toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de groenvoorzieningen van 8 m2 groen per toegevoegde woning, zoals bedoeld in lid 1, binnen 1,5 jaar na realisatie van de woningen zijn gerealiseerd, en
- de groenvoorzieningen als bedoeld in sub a in stand worden gehouden.
- In afwijking van het bepaalde in lid 2 mogen de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 3.1 gebruikt worden tot 1,5 jaar na realisatie van de woningen.
9.7 Voorwaardelijke verplichting bodemsanering
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat er voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden een sanering heeft plaatsgevonden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - saneringslocatie' waarbij de vervuilde grond is verwijderd uit het gebied.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan VII De Bergen (Grote Berg 11-21).