II Gestel buiten de Ring 2020 (Mascagnistraat)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 20-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Situatie
Het plangebied betreft twee onderdelen: één jongerencentrum & het wooncomplex bestaand uit 28 tweekamerwoningen. Het wooncomplex is te typeren als een vluchtcomplex, de technische kwaliteit is zeer slecht en de woonduur beperkt. Het complex kampt met achterstallig onderhoud en is technisch op. Bewoners hebben klachten over tocht en schimmelvorming. De bungalows zijn gedateerd en niet meer goed te renoveren.
Het jongerencentrum is een bedrijfscomplex wat een voormalige dansschool betreft. Deze locatie is gedateerd en heeft achterstallig onderhoud. Het werd de laatste jaren gehuurd door Lumens Groep met een anti-kraak contract. De hoeveelheid activiteiten op deze locatie is in de jaren flink afgenomen. De nog lopende activiteiten zijn verdeeld over 2 alternatieve locaties van Lumens groep. Hierdoor heeft het geen functie meer in de wijk.
Beide complexen hebben technische problemen en zijn gedateerd. Daarnaast missen de woningen en het jongerencentrum de binding met de aangrenzende buurten en groen structuren. Ze zijn niet aangemerkt als cultuurhistorisch en vormen gezamenlijk een verstoring in de huidige stedenbouwkundige opbouw. Het gebied heeft nu geen verblijfskwaliteit.
Kansen
Het is gewenst om deze locatie te herontwikkelen en daarmee een relatie te leggen met de naastgelegen eengezinswoningen aan de Galuppistraat, de Vivaldistraat en de Mendelssohnlaan en een verbinding mogelijk te maken tussen de groene long en de groene zoom. Hierdoor ontstaat een natuurlijke zoom van de bestaande buurt.
Tegelijkertijd ligt er een verdichtingsopgave voor de gemeente Eindhoven om binnen het bestaand stedelijk gebied, woningen toe te voegen. Het is gewenst om in deze buurt een aantal woningtypes toe te voegen. Het toevoegen van extra woningen en nieuwe woningtypes in de buurt kan de doorstroming bevorderen.
Daarnaast zijn op korte termijn veel nieuwe sociale huurwoningen nodig, welke bij voorkeur binnenstedelijk gebouwd dienen te worden op inbreidingslocaties. Door het toevoegen van nieuwe woningtypen voor verschillende doelgroepen, zoals appartementen in deze wijk met voornamelijk grondgebonden woningen, wordt de doorstroming bevorderd en de doelgroep verruimd. Dat geeft een impuls aan de totale leefbaarheid in de wijk.
Planvoornemen
Woonbedrijf is voornemens om de verouderde 28 woningen en het jongerencentrum te vervangen voor nieuwbouw. Binnen het plangebied worden 89 appartementen gerealiseerd bestaande uit 2- of 3-kamer appartementen en enkele 4-kamer appartementen. De oppervlakten variëren tussen de 51 m2 en 81 m2 GO.
De stedenbouwkundige setting moet de sociale cohesie bevorderen en bijdragen aan een bepaalde mate van collectiviteit. De programmatische verdeling moet enerzijds een doelgroep bedienen die al in de buurt woont en anderzijds een doelgroep aantrekken van daar buiten. Gedacht wordt aan het mixen van doelgroepen met aandacht voor starters op de woningmarkt 25+ en doorstromende senioren 55+.
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan "II Gestel buiten de Ring 2020 (Mascagnistraat)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt in het zuidwestelijke deel van de gemeente in het stadsdeel Gestel in de wijk Genderdal. Het plangebied wordt in grote lijnen begrensd door het afwateringskanaal Eindhoven aan de oostzijde, de Galuppistraat aan de noordzijde, de Mendelssohnlaan aan de oostzijde, amusementscentrum Jump XL aan de zuidoost zijde en Smetanalaan/Boccherinilaan aan de zuidzijde.
Figuur 1.1: Plangebied in zuidwestelijke deel van gemeente Eindhoven (Bron: OpenStreetMap)
Figuur 1.2: Plangebied in de wijk Genderdal (Bron: OpenStreetMap)
Figuur 1.3: Plangebied in de wijk Genderdal (Bron: Luchtfoto)
Figuur 1.4: Huidige situatie plangebied (Bron: KAW)
Figuur 1.5: Huidige situatie plangebied, vogelvlucht (Bron: KAW)
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "II Gestel buiten de Ring 2020 (Mascagnistraat)" vervangt deels het bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2020' vastgesteld door de raad op 24 november 2020. In dit bestemmingsplan worden tevens de regelingen, voor zover van toepassing, overgenomen uit de paraplubestemmingsplannen 'Parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing 2021 (vastgesteld op 24-05-2022)' en 'waterberging (vastgesteld op 24-11-2021).
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin staan met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Cultuurhistorisch Perspectief
De omgeving kenmerkt zich door de grootschalige uitbreidingswijk uit de jaren '50 van vorige eeuw. Het gebied tussen het oude lint 'Gestel' en het Afwateringskanaal werd in die tijd planmatig ontwikkeld met voornamelijk woningbouw. De huidige woningen in het plangebied dateren uit 1959. Het gebouw waar op dit moment een jongerencentrum is gevestigd dateert uit 1970.
Figuur 2.1: Vier historische kaarten van het plangebied (Bron: Topotijdreis.nl)
In de Cultuurhistorische analyse van het Genderdal (Bijlage 14 en figuur 2.2) worden de wooncomplexen vanuit cultuurhistorisch oogpunt aangemerkt als 'verstoringen' ten opzichte van de rest van de wijk. Herontwikkeling is nodig met in achtneming van de relatie met de groene zoom en groene long en de naastgelegen eengezinswoningen.
Figuur 2.2: Cultuurhistorische analyse Genderdal (Bron: Van Meijel, Bijlage 14)
Relatie met de groene zoom en groene long
De buurten zijn op verschillende manieren ruimtelijk verbonden met de groenstructuur van de zoom en de long: via hofjes en plantsoenen, door de verstaffelde verkaveling aan de rand en de korte zichtlijnen in de dwarsrichting (figuur 2.3). De overgangen zijn door hagen, ‘schaamgroen’ en bomen zorgvuldig vormgegeven. Opvallend is de asymmetrie in de verkaveling aan weerszijden van de straten en de grote groenelementen: strekken aan de ene en een reeks kopgevels aan de andere zijde.
De woningen aan de Mascagnistraat vormen een gesloten geheel, ze bieden geen doorzichten naar de groene zoom en zijn niet verbonden met de groene long. Als einde van dit deelgebied zouden deze woningen juist een schakel moeten vormen tussen de groene zoom en de groene long.
Figuur 2.3: Deelgebied bebouwingsvelden met eengezinswoningen rond de centrale 'groene long' (Bron: Van Meijel, Bijlage 14)
Het woonprogramma, gericht op een landschappelijke buitenruimte kan deze schakel zijn. De opgave is om een woonomgeving te maken waar bewoners graag naar buiten gaan om te genieten van het groen en om elkaar te ontmoeten. De collectieve tuin heeft de taak om enerzijds schakel te zijn in de groene gebieden en anderzijds als actieve ontmoetingsruimte voor de bewoners.
Afzomen bestaande buurt
Dit deelgebied heeft een weefsel van lange parallelle lijnen en korte gebroken dwarsverbanden uit de (verkeers)structuur. Hierbinnen is een gestempelde verkaveling zichtbaar met eengezinswoningen (figuur 2.4).
De woningen aan de Mascagnistraat vormen nu geen afzoming van deze gestempelde structuur. De woningen staan niet aan woonstraten, maar zijn verborgen in kleine wandelgangen. Ze ogen erg gesloten ten opzichte van de rest van de buurt.
Figuur 2.4: Gestempelde verkaveling (Bron: Van Meijel, Bijlage 14)
In de beoogde situatie zijn de woningen juist gericht op het omliggende groen, waardoor ze ruimte en openheid uitstralen.
2.2 Het Genderdal
Genderdal werd in de periode 1955-1959 langs het riviertje de Gender gebouwd. Dit was de eerste forse stadsbuurt in Eindhoven die werd "gepland". Het ontwerp voor Genderdal ging uit van de "wijkgedachte" (direct ontsloten op de hoofdinfrastructuur en met een duidelijk centrum voor voorzieningen in de groene long met aan de oeverkant een groene zoom). De Karel de Grotelaan is voor de aanleg van Genderdal van groot belang geweest. Langs deze laan werden door de architect Kuiper hoge woongebouwen bedacht. Deze opzet wordt als "uitvalswegarchitectuur" gekarakteriseerd. Genderdal is de eerste buurt in Eindhoven die is ontwikkeld met de auto als uitgangspunt. De buurt die momenteel circa 1500 woningen telt, bestaat voor circa 90% uit huurwoningen. De beekloop in Genderdal is een essentieel en karakteristiek onderdeel van de groenvoorziening in het stadsdeel Gestel.
Figuur 2.5: De wijk het Genderdal (Bron: bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2020')
2.3 Stedenbouwkundige Structuur
Opbouw
Om ruimte te maken voor de nieuwe ontwikkeling worden de bestaande grondgebonden woningen gesloopt. De beoogde situatie bestaat uit drie woongebouwen. Twee woongebouwen staan los in het park en zijn georiënteerd op de zon. Ze staan zo tegenover elkaar dat ze een collectieve ontmoetingstuin omgeven. Het derde woongebouw is een alzijdig woongebouw omringd door groen. Het staat een kwart gedraaid, waardoor de vrijstaande positie van het gebouw los in het park wordt benadrukt. Deze verdraaiing sluit aan bij andere losstaande gebouwen in het park langs het kanaal, zoals te zien is in onderstaande figuur. Als rooilijn voor het noordelijke hoekgebouw wordt de rooilijn van de Mendelsssohnlaan aangehouden.
Door de woningen op deze manier te positioneren blijven bestaande doorkijken behouden, zoals het doorzicht vanaf de Mendelssohnlaan in zuidwestelijke en in noordwestelijke richting naar de Galuppistraat. Ook worden er nieuwe doorkijken gerealiseerd, zoals vanaf de Smetanalaan in noordelijke richting en vanaf de Mendelssohnlaan in westelijke richting. Er is vanuit de Mendelssohnlaan en vanuit de Vivaldistraat/Galuppistraat een looproute door het gebied heen.
Door de groene inpassing van de buitenruimte inclusief de collectieve tuin wordt de groene long verbonden met de groene zoom langs het kanaal. De bestaande bomen blijven zo veel als mogelijk behouden. Ook de jeu de boules baan blijft behouden.
Figuur 2.6: Stedenbouwkundige uitgangspunten (Bron: Urban Synergy,Bijlage 1)
Tabel 2.1: Woonprogramma (Bron: VOSP Bijlage 5)
In bovenstaande tabel worden de woningtypes per blok weergegeven. De blokken staan afgebeeld in figuur 2.7. In totaal worden er dus 89 appartementen gerealiseerd.
De bouwhoogtes zijn voor blok 1 19,50 meter + peil, voor blok 2 13,50 meter + peil en voor blok 3 10,5 meter + peil.
Figuur 2.7: Plattegrond van beoogde situatie (Bron: Urban Synergy Bijlage 1)
Figuur 2.8: Vogelvlucht van beoogde situatie (Bron: KAW)
Figuur 2.9: Gevels (Bron: VOSPBijlage 5)
Figuur 2.10: Gevels (Bron: VOSPBijlage 5 )
WoonST
Het woongebouw zal bestaan uit de standaard WoonST woningen.
Door stijging van de bouwkosten en kostenverhogende aanpassingen in de wet- en regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid) is het voor woningcorporaties lastig om nog voldoende betaalbare huurwoningen te bouwen. Tegelijkertijd staan de gemeenten voor de niet geringe opdracht om de komende jaren duizenden betaalbare woningen toe te voegen aan de voorraad. Om daar aan te kunnen voldoen hebben 9 gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven en 13 woningcorporaties de handen ineengeslagen. Een pilot is gestart om met gestandaardiseerde woningen een flinke besparing op de bouwkosten te realiseren. De pilot staat inmiddels bekent onder de naam WoonST. De gestandaardiseerde sociale huurwoningen, de zogeheten WoonST-woningen, moeten in grote aantallen op diverse plekken in de regio gebouwd gaan worden. Ook kunnen procedures, verbonden aan de realisering van de bouwplannen zoals de planologische procedure en de afgifte van vergunningen, vlotter verlopen. Dit moet bijdragen tot een versnelling van de bouw van sociale huurwoningen.
De betrokken gemeenten en woningcorporaties hebben de gezamenlijke woningbouwopgave (nieuwbouw en/of vervangende nieuwbouw) voor de periode van 2019 tot en met 2024 in beeld gebracht. Op basis daarvan zijn de mogelijkheden voor het realiseren van gestandaardiseerde woningtypen onderzocht. Dit heeft geresulteerd in een lijst met diverse concrete locaties binnen het SGE voor de bouw van gestandaardiseerde woningtypen. Over de realisatie en toepassing van de WoonST-woning zijn met de betrokken gemeenten en woningcorporaties gezamenlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn medio september 2020 vastgesteld in alle colleges van de SGE-gemeenten.
Vervolgens hebben de gezamenlijke woningcorporaties met BAM Wonen en Heijmans in januari 2021 een raamovereenkomst getekend voor de realisatie van gestandaardiseerde sociale huurwoningen (WoonST-woningen). Deze raamovereenkomst loopt tot 1 januari 2024.
De WoonST-woning betreft een gestandaardiseerde grondgebonden- of gestapelde sociale huurwoning. Hoewel de woning nadrukkelijk een gestandaardiseerde woning betreft zijn er wel een aantal variatiemogelijkheden beschikbaar. Het gaat daarbij onder andere om gevelbekleding en kleurstelling.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Het plan wordt ontsloten op de Galuppistraat, die vervolgens aansluit op de Karel de Grotelaan. De Galuppistraat en de Mendelssohnlaan zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Karel de Grotelaan is gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur.
Langzaam verkeer
Op ontsluitende wegen die zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg , deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer en zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Uitzondering hierop is de Mendelssohnlaan hier zijn immers fietssuggestiestroken aanwezig. Langs beide zijden van de Karel de Grotelaan zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. Langs de wegen rondom het plangebied zijn voetpaden aanwezig.
Openbaar vervoer
Op circa 350 meter loopafstand van het plangebied ligt een bushalte langs de Karel de Grotelaan. Hier halteren meerder buslijnen voor de richting Eindhoven Station, Bergeijk, Bladel en Reusel. De buslijnen halteren minimaal 2 x in het uur.
Parkeren
Conform de rekentool autoparkeren van de gemeente Eindhoven zijn voor dit project 69 parkeerplaatsen noodzakelijk (Bijlage 7). Middels twee parkeerterreinen worden 19 en 42 parkeerplekken gerealiseerd. 8 parkeerplekken worden in de wijk opgevangen.
Groen en water
Het plangebied omvat in totaal 13.346 m².
In de bestaande situatie (figuur 3.21 links) is 6.623,8 m² daarvan openbaar groen. Dit is exclusief de paden en de jeu de boules baan. Dit is 49,6% van het plangebied. In de nieuwe situatie (figuur 3.21 rechts) is 7.285,3 m² groen voorzien. Dit is 55% van het plangebied.
Ten opzichte van de huidige situatie is dit een toename van (7.285,3 m2 - 6.623,8 m2 =) 661,5 m². Dit is (661,5 / 89 =) 7,4 m2 nieuw groen per woning.
Om het plan te realiseren worden 41 bomen gekapt, waarvan 7 stuks een levensverwachting hebben van minder dan 5 jaar en één geen waarde heeft. Doordat 8 bomen geen waarde hebben, moeten er 33 bomen gecompenseerd worden. Ter compensatie zullen er 34 bomen en 5 meerstammige heesters worden geplaatst. In Bijlage 1 staat het concept bomenplan en het beplantingsplan met voorbeelden van beplanting die wordt aangelegd binnen het plangebied.
In totaal wordt niet voldaan aan de 8 m2 nieuw groen per woning, maar wordt wel hoogwaardig groen toegevoegd met een groot aantal bomen. Binnen het plangebied zal nog (89 x 8 m2 - 661,5 m2 =) 50,5 m2 aan nieuw groen moeten worden toegevoegd. In paragraaf 3.8 wordt hier verder op in gegaan.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.
Toetsing
De beoogde realisatie van 89 appartementen is onderdeel van de versnellingsopgave van de bouw van sociale huurwoningen in het Stedelijke Gebied Eindhoven. Daarmee draagt het bij aan de realisatie van 40.000 nieuwe woningen in de regio Eindhoven.
3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- duurzaam economisch groeipotentieel
- sterke en gezonde steden en regio’s
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Toetsing
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Het planvoornemen, waarbij 89 nieuwe sociale huurappartementen worden gebouwd op de plek van oude grondgebonden woningen, past bij de nationale belangen:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- Zorgdragen voor de woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Toetsing
Hoogspanningsleiding
Het plangebied in het zuidwesten van Eindhoven ligt niet in de nabijheid van de hoogspanningsleiding.
Natuur Netwerk Nederland
In paragraaf 4.8 is aangegeven dat het plangebied geen negatieve effecten heeft op de aangrenzende ecologische verbindingszone als onderdeel van Natuur Netwerk Brabant.
Luchthaven Eindhoven
In paragraaf 3.2.4 en 3.2.6 wordt het plangebied ten opzichte van de luchthaven onderbouwd.
3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.6 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
Toetsing
Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur. De bouwhoogtebeperkingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Rarro.
De hoogtebelemmering is 130 meter, zie figuur 3.6. Het NAP van het plangebied is 17,80 meter. De bouwhoogte, zoals aangegeven op de verbeelding is 19,50 meter. Hiermee blijft het planvoornemen ruim onder de toegestane hoogte.
Figuur 3.1: Uitsnede Rarro, kaart 4 militaire luchtvaartterreinen (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
3.2.5 Ladder voor duurzame verstedelijking
Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument met het doel efficiënt ruimtegebruik te bevorderen. Voor stedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Met de ontwikkeling worden 89 appartementen gerealiseerd, verdeeld over 3 woongebouwen. Dit zullen sociale huurwoningen zijn.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen of een functiewijziging van meer dan 500 m2 bvo wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Momenteel staan er in het plangebied 24 woningen die mogelijk zijn op basis van het bestemmingsplan 'Gestel buiten de ring 2020'. Er is dus sprake van een toename van meer dan 11 woningen, de ontwikkeling wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld.
Gelet op de geldende woonbestemming en de omliggende stedelijke functies maakt het plangebied onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied.
Beschrijving woningbehoefte
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang van het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente Eindhoven, binnen het stedelijk gebied Eindhoven.
Figuur 3.2: Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen, september 2017)
De woningbehoefte in de gemeente Eindhoven blijkt uit diverse prognoses, onderzoeken en beleidsstukken. Deze worden hierna behandeld.
Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020)
Voor het woningbouwprogramma van de gemeente Eindhoven is de provinciale 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020) van de provincie Noord-Brabant richtinggevend. Hierin wordt de kwantitatieve woningbehoefte geraamd op het toevoegen van circa 19.000 woningen in de periode tot en met 2030. Onderstaande tabel is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.
De harde plancapaciteit is medio 2022 10.085 woningen. Er bestaat kwantitatief dus nog een grote behoefte aan woningen.
Tabel 3.1: Indicatie toename woningvoorraad gemeente Eindhoven 2020-2030
Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2020/2021
In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2020/2021 wordt de voortgang van de woningbouwopgave in Brabant in beeld gebracht.
Kwantitatief gezien zijn er voor de korte termijn – Brabant-breed gemeten – (ruim) voldoende plannen voor de benodigde woningbouwproductie en zal ook een deel doorschuiven naar de middellange termijn. Voor de wat langere termijn zal nog wel enige aanvullende capaciteit moeten worden gevonden en verdient ook het harde planaanbod op enkele plekken nog aandacht.
In de grote steden (B5) zijn in de periode 2020-2030 nog 60.950 woningen nodig. Er is slechts harde plancapaciteit voor 27.250 woningen (tabel 3.2).
De eerstkomende tijd zal de feitelijke realisatie van woonruimte in het betaalbare segment extra inspanningen (blijven) vragen. Hierbij zal ook de middenhuur, met huurprijzen net boven de liberalisatiegrens, moeten worden betrokken. Voor de gemeentelijke en (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de mogelijkheden hier ook daadwerkelijk – bijvoorbeeld via volkshuisvestelijke en/of ruimtelijke instrumenten) op te sturen - zijn dit belangrijke onderwerpen.
Tabel 3.2: Woningbouwcapaciteit en opgaven
Woonprogramma gemeente Eindhoven 2021-2025 (2020)
Dit Woonprogramma is een aanvulling en actualisering op de huidige Woonvisie van 2015. De Woonvisie uit 2015 geeft inzicht in de gemeentelijke ambities op het gebied van bouwen en wonen en steunt op drie pijlers: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stad en als innovatieve stad. Deze Woonvisie wordt in paragraaf 3.5.2 verder toegelicht.
Naast de actualisatie van de Woonvisie uit 2015 zet de gemeente in het Woonprogramma de ambities uit de Woonvisie om in concrete plannen. Tegelijkertijd wordt uitvoering gegeven aan de gemeentelijke Omgevingsvisie voor het thema wonen en wordt de Woondeal op onderdelen concreet uitgewerkt. De gemeente Eindhoven heeft deze Woondeal in 2019, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie Noord-Brabant, gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. De gemeente Eindhoven moet in de periode van 2019 tot en met 2024 15.000 woningen opleveren. Deze Woondeal wordt in paragraaf 3.5.1 verder toegelicht.
In het woonprogramma wordt gekozen voor een accentverschuiving in ambities ten opzichte van de woonvisie:
Forse groei van de woningvoorraad om de grote vraag naar woningen op te kunnen vangen.
Een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden.
Voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.
De ambitie is om 15.000 woningen in de periode 2019 t/m 2023 te realiseren. Dit komt overeen met de behoefte die is opgenomen in de Woondeal. Op dit moment staan er circa 18.500 woningen in de planning (geplande productie tot 2030 uit de gemeentelijke woningbouwmonitor, peildatum oktober 2020). Worden onttrekkingen meegerekend (waaronder sloop), dan wordt de woningvoorraad uitgebreid met 17.500 woningen. Belangrijk is dat de gewenste aantallen daadwerkelijk gerealiseerd worden.
Naast de kwantitatieve opgave is het van belang dat alle inwoners een passende en betaalbare woning moeten kunnen vinden. Uit onderzoek blijkt dat de volgende groepen het moeilijk hebben op de woningmarkt: stedelijke starter (lange wachttijd sociale huurwoning), settlers (gebrek goedkope koopwoningen), traditionele gezinnen (grote eengezinswoningen onbetaalbaar), wijkgebonden senioren (ontbreken geschikt aanbod in de wijk), woonwagenbewoners, studenten en internationals. Een gevarieerd woningbouwprogramma is dus van belang.
Het woonprogramma voor de hele stad zet in op 30% sociale huur, 20% goedkope koop, 35% middelduur en 15% duur.
Voor het gebied Buiten de Ring wordt uit een vergelijking van de behoefte in relatie tot de geplande woonprogramma's geconstateerd dat extra vraag is naar sociale huur, goedkope koop en middeldure koop. Er is een relatief grote vraag naar sociale huurwoningen.
De gemeente streeft er naar om het aanbod van sociale huurwoningen te vergroten. Dit wordt gedaan door de bestaande instrumenten als prestatieafspraken tussen gemeente, corporaties en huurders, passend grondbeleid, achtervangpositie bij garantstelling leningen aan woningcorporaties en anterieure overeenkomsten. Aanvullend wordt een doelgroepenverordening opgesteld. Daarin kan geregeld worden dat een bepaald percentage van categorieën woningen (zoals sociale huur) wordt gerealiseerd in nieuwbouwplannen. Ook worden de mogelijkheden van een woningbouw- c.q. vereveningsfonds onderzocht.
Met de ontwikkeling worden sociale huurwoningen toegevoegd aan het aanbod. Dat sluit aan bij de ambitie van de gemeente om het sociale huuraanbod te vergroten.
Prestatieafspraken 2022-2026
Om de stad Eindhoven betaalbaar, toegankelijk en inclusief te houden bundelen de Eindhovense corporaties en gemeente de krachten en maken scherpe prestatieafspraken. Hiermee geven de corporaties mede invulling aan de woningbouwaantallen in het kader van de met het Rijk in 2019 afgesloten Woondeal. Naast het vergroten van de woningvoorraad zijn de leefbaarheid van wijken en de verduurzamingsopgave belangrijke thema's in de prestatieafspraken.
Conclusie
In de provincie Noord-Brabant, en met name de grote steden is sprake van een grote woningbehoefte. De harde plancapaciteit blijft echter achter bij deze behoefte. Om te kunnen voldoen aan de behoefte zal veel zachte plancapaciteit hard gemaakt moeten worden. De beoogde ontwikkeling kan daar aan bijdragen. De ontwikkeling maakt onderdeel uit van de versnellingsopgave van het Stedelijk Gebied Eindhoven. Daarmee wordt gewerkt aan de versnelling van de uitvoering van woningbouwprojecten. In dit geval gaat het om een woningbouwproject met sociale huurwoningen. In Eindhoven is behoefte aan betaalbaar en gevarieerd woningaanbod. Uitbreiding van het sociale woningaanbod is noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling invulling geeft aan de woningbehoefte in Eindhoven. Met dit plan kan de benodigde harde plancapaciteit worden toegevoegd.
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de (uitgangspunten van de) ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.6 Luchthavenbesluit
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
- de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.3.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
- de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
- het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.
Figuur 3.3: Kaart beperkingengebied (Bron: Luchthavenbesluit Eindhoven)
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.
Figuur 3.4: Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS (Bron: Luchthavenbesluit Eindhoven)
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
- oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
- natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
- vishouderijen met extramurale bassins;
- extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
- afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Figuur 3.5: Kaart Vogelbeheersgebied (Bron: Luchthavenbesluit Eindhoven)
Toetsing
Obstakelbeheergebieden
Het plangebied valt net binnen het beperkingengebied van luchthaven Eindhoven. De beoogde ontwikkeling blijft ruim binnen de maximaal toelaatbare hoogte meters. Deze hoogte staat beschreven in de volgende paragraaf, 3.2.7.
Het plangebied ligt niet binnen de vliegfunnel en niet binnen de IHCS zone.
Vogelbeheersgebied
Het plangebied heeft niet als doelstelling om volgens aan te trekken. Het is ook kleiner dan 3 hectare. Er zijn geen beperkingen in de regels opgenomen.
3.2.7 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met een baken van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Baken luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven is een baken (zie figuur 3.5) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Figuur 3.6: Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
Figuur 3.7: Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Toetsing
Hoogtebelemmering luchthaven Eindhoven
Het plangebied ligt in de zone 130 meter. Bouwwerken op het plangebied mogen niet hoger zijn dan 130 meter ten opzichte van NAP. De maximale bouwhoogte is opgenomen in de regels. Voor de hoofdgebouwen geldt een maximum hoogte van 19,50 meter, zoals op de verbeelding is aangegeven. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximum hoogte van 3 meter. Daarmee levert de hoogtebelemmering geen probleem op voor het planvoornemen.
Hoogtebelemmering radarverstoringsgebied Volkel
Het plangebied ligt niet in het radarverstoringsgebied Volkel.
3.2.8 Outer-horizontal
Met de “outer-horizontal” moet rekening worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hoge objecten door de “outer-horizontal” kunnen leiden tot aanpassing van de vliegprocedures wat het, bijvoorbeeld, minder goed mogelijk maakt om het vliegverkeer van- en naar Eindhoven te spreiden. Deze “outer-horizontal” heeft een radius van 15 km rondom het midden van de start- en landingsbaan en ligt op een hoogte van 150 meter boven maaiveld (gerelateerd aan de baan). Objecten hoger dan 150 meter zijn toelaatbaar indien aangetoond is dat deze geen impact hebben op het vliegverkeer. Op de hieronder ingevoegde kaart is aangegeven binnen welke gebieden hoogbouw/windturbines kansrijk (=groen gekleurd), kansarm (= oranje gekleurd) of onmogelijk (=rood gekleurd) zijn. In de oranje gekleurde gebieden kan vooraf advies worden gevraagd bij de luchtverkeersleiding van de vliegbasis of de hoogbouw/winturbines op die locatie mogelijk worden geacht.
Figuur 3.8: Uitsnede uit kaart Outer horizontals luchthavens Oost Brabant. Oranje= gebied kansarm voor hoge obstakels. Groen= gebied kansrijk voor hoge obstakels. Rood= gebied ongeschikt voor hoge obstakel
Toetsing
Het planvoornemen blijft ruim onder de 150 meter. Er worden geen belemmeringen voorzien.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Toetsing
De realisatie van sociale huurwoningen in de wijk Genderdal past binnen de ambities en het gestelde in de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied krijgt een zichtbare verbetering van de leefomgevingskwaliteit en het bevindt zich binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied biedt kansen voor een ontwikkeling waar een grote vraag naar is, zoals ook blijkt uit het behoefteonderzoek in paragraaf 3.2.5. Omdat sprake is van bestaand stedelijk gebied wordt voorkomen dat gronden buiten het bestaand stedelijk gebied worden ingezet voor stedelijke ontwikkelingen.
3.3.2 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Figuur 3.9: Visiekaart provincie Noord-Brabant
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Toetsing
De verbetering van de leefomgevingskwaliteit in het plangebied en realisatie van 89 sociale huurappartementen is een investering in de kwaliteit van de stad Eindhoven. Dit draagt bij aan een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
3.3.3 Interim omgevingsverordening
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
- provinciale milieuverordening
- verordenring natuurbescherming
- verordening ontgrondingen
- verordening ruimte
- verordening water
- verordening wegen
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen het plangebied is het werkingsgebied rechtstreekse regels 'Stedelijk gebied' van toepassing.
Figuur 3.10: Uitsnede kaart 3 stedelijke ontwikkeling en erfgoed, Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Toetsing
In de ladderonderbouwing in paragraaf 3.2.5 is onderbouwd dat de beoogde ontwikkeling past binnen de doelstellingen van de provincie Noord-Brabant.
De ontwikkeling is een duurzame ontwikkeling, omdat het de locatie van oude huizen van slechte kwaliteit binnen bestaand stedelijk gebied transformeert naar een locatie met nieuwe goed geïsoleerde woningen, ingepast in een groene omgeving. Dit bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving. Daarnaast zijn de beoogde woningen, sociale huurappartementen, aan deze categorie woningen is een grote vraag.
3.3.4 Omgevingsverordening Noord-Brabant
De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Inmiddels is de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening treedt tegelijk met de Omgevingswet in werking. In de deze definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:
- Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
- Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
- De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
- De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
- Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.
Gedeputeerde Staten hebben op 16 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld, maar deze is nog niet inwerking getreden ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan.
Toetsing
In de omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor dit plangebied.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
- economische wereldspeler;
- gezonde en toekomstbestendige stad;
- een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
- een authentieke stad met sterke gebieden.
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen
de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
- Werken aan een gezonde groei van de stad
- Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
- Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
- Werken aan een duurzame en concurrerende economie
- Werken aan de energietransitie van de stad
- Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Toetsing
Dit bestemmingsplan is niet gericht op ontwikkeling. Het bereiken van de doelen uit de omgevingsvisie gebeurt met name door ontwikkeling. Wel ziet dit bestemmingsplan op de doelen van de omgevingsvisie die zich richten op bescherming, onder andere het in stand houden van de ecologische verbindingszone grenzend aan het plangebied. Ook het beschermen van cultuurhistorisch groen en stedenbouw vallen hieronder.
Daarnaast draagt dit bestemmingsplan bij aan een goede gezondheid van inwoners en een veilige leefomgeving. Zo is een specifieke bestemming voor het groen in het plangebied opgenomen en wordt ruimte geboden voor het realiseren van voet- en fietspaden. Twee van de woongebouwen worden zo gepositioneerd dat tussen de gebouwen in een collectieve ontmoetingstuin ontstaat. Er is veel aandacht voor de groene inpassing van het planvoornemen, zodat de groene long op een goede manier verbonden wordt met de groene zoom.
In de waterparagraaf in hoofdstuk 5 is beschreven welke compenserende maatregelen er nodig zijn om de toegenomen verharding te compenseren. Regels over deze compenserende maatregelen zijn opgenomen. Dit draagt bij aan een beter functionerend watersysteem.
In de omgevingsvisie is ook aangegeven dat de gemeente ruimte biedt aan de buurteconomie, deeleconomie en andere initiatieven die bijdragen aan de levendigheid van wijken. Denk aan kleine bedrijfjes aan huis en ruimte voor creatief ondernemerschap. In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen waarbinnen beroep en bedrijf aan huis is toegestaan. Dit draagt bij aan de verbetering van de economische structuur en de levendigheid in de wijken.
Het bestemmingsplan is hiermee in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
3.4.2 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
3.5 Volkshuisvesting
In de periode tot 2040, maar vooral op de korte termijn (tot 2025), is er in Eindhoven en in de regio nog een grote behoefte aan meer woningen. De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) stemmen onderling en met de provincie Noord-Brabant af hoe deze opgave wordt ingevuld. De gemeente Eindhoven streeft ernaar om tot 2025 gemiddeld 3.000 woningen per jaar aan de voorraad toe te voegen.
Binnen de Ring ligt het zwaartepunt hierbij op de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus. Dit volgt uit de Woonvisie 2015. Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningbouwcapaciteit in het gebied binnen de Rondweg (Ring) realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft. Bijzondere aandacht gaat uit naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen. De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is en streeft daarom naar een goede spreiding van bijzondere doelgroepen over de stad. Verder wil de gemeente innovaties in de bouw, transformatie van kantoren en zorgvastgoed en de ontwikkeling van flexwoningen stimuleren. Tot slot wil de gemeente bereiken dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, waarbij zelf bouwen niet alleen bereikbaar moet zijn voor huishoudens met een hoger inkomen.
In 2020 is de woonvisie 2015 uitgewerkt in een woonprogramma voor de periode 2021-2025, waarin het accent nog wat sterker wordt gelegd op versnelling van de woningbouwproductie. Tegelijkertijd blijft de gemeente streven naar een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners (ook de kwetsbare) een betaalbare woning kunnen vinden. Met het oog hierop streeft de gemeente ernaar de nieuwbouwproductie voor minimaal 20% uit sociale huurwoningen te laten bestaan. Daarnaast zijn er in het woningbouwprogramma streefpercentages opgenomen voor middenhuur (15%), sociale koop (25%), middeldure koop (25%) en dure koop (15%). Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied.
3.5.1 Regionaal beleid
Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 89 woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.
Brabantse agenda wonen (2017)
Naar aanleiding van een motie van Provinciale Staten heeft de provincie Noord-Brabant in 2017 de Brabantse Agenda Wonen (BAW) opgesteld. De BAW is enerzijds gericht op het versnellen van de woningbouwproductie om het kwantitatieve woningtekort in te lopen. Anderzijds richt de agenda zich op een meer integrale aanpak van de woningbouwopgave, waarbij regionale afstemming, inspelen op kwalitatieve woonwensen en verbinding met thema's als economie, mobiliteit, duurzaamheid, sociale veerkracht en erfgoed centraal staan. In de BAW zijn deze ambities en doelstellingen vertaald in vier actielijnen en zes richtinggevende principes, die in onderstaande infographic zijn weergegeven. Deze lijnen en principes geven aan waarop de komende jaren de accenten liggen als het gaat om het bouwen en wonen in Brabant.
Figuur 3.13: Infographic Brabantse Agenda Wonen 2017
Afsprakenkader wonen
Zowel in de gemeente Eindhoven als in de overige SGE-gemeenten is de woningbehoefte groter dan de totale harde plancapaciteit. De sterke economische groei in de Brainportregio stelt de gemeenten in het SGE voor de dubbele opgave om voldoende woningen toe te voegen om de groei van de bevolking te kunnen opvangen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Om dit te realiseren, besloten de negen gemeenten in 2017 woningbouwafspraken te maken en de woningbouwproductie programmatisch af te stemmen vanuit een gezamenlijke visie op wonen. In het Afsprakenkader wonen 2017 hebben de SGE-gemeenten vastgelegd dat zij majeure en nieuwe projecten gefaseerd en gezamenlijk ontwikkelen, zodat deze elkaar versterken en niet beconcurreren. Ook is in het Afsprakenkader Wonen opgenomen dat hierbij bij voorkeur gekozen wordt voor inbreiding en transformatie. Nieuwe uitbreidingslocaties worden in principe de komende jaren niet meer toegevoegd.
Sinds de vaststelling van het Afsprakenkader in 2017 is de druk op de woningmarkt verder toegenomen. Het Afsprakenkader is daarom in 2022 geactualiseerd. Het uitgangspunt blijft om bij de woningbouwproductie regionaal samen te werken en zoveel mogelijk in te zetten op inbreiding. De belangrijkste doelstelling van het Afsprakenkader wonen 2022 is om tempo te maken en volop in te zetten op nieuwe woon- en leefkwaliteiten, als mede behoud en versterking van leefmilieus met een gevarieerd woningaanbod voor alle doelgroepen.
Afsprakenkader 'bouwen aan de toekomst' Stedelijk Gebied Eindhoven (2021/2022)
De gemeenten in de samenwerking Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) hebben afgesproken om op het gebied van de woningmarkt te handelen als ware het één gemeente. Gezamenlijk is het afsprakenkader opgesteld.
Het SGE richt zich bij de woningbouwopgave op inbreiding en transformatie. Uit inventarisatie van plancapaciteit en woningbehoefte blijkt dat er naast de eerder afgesproken negen majeure locaties en twee recent afgesproken locaties geen noodzaak en behoefte is voor nieuwe grootschalige uitbreidingslocaties.
De Brainport Principes zijn leidend voor alle woningbouwplannen in het SGE. Deze gaan over belangrijke thema's zoals betaalbaarheid, programmering, duurzaamheid en innovatie. Iedere gemeente toetst dit allereerst zelf, boven een bepaald aantal wordt dit gedaan door het onafhankelijk Coördinatieteam Wonen. Dit wordt gedaan bij:
- Plannen voor nieuwe uitbreidingslocaties vanaf 12 woningen (stedelijke ontwikkeling).
- Plannen voor inbreidingslocaties vanaf 75 woningen in de grotere kernen (Eindhoven, Helmond, Veldhoven, Best, Geldrop en Mierlo, Nuenen, Son en Breugel, Oirschot, Aalst en Waalre).
- Plannen voor inbreidingslocaties vanaf 25 woningen in de kleine kernen (Gerwen, Nederwetten, Oost-West- en Middelbeers en Spoordonk).
In de Woondeal werd met Rijk en Provincie afgesproken om binnen het SGE de komende 20 jaar (tot 2040) 62.000 woningen te bouwen. Op dit moment is er met de bestaande plannen en ambities een planvoorraad van 74.000 woningen voor de gehele periode tot 2040. Deze planvoorraad van 120% ten opzichte van de Woondeal en MIRT-ambitie geeft voldoende zekerheid op het daadwerkelijk realiseren van de afgesproken woningbouwopgave. Nieuwe planlocaties zijn daarom (met de kennis van vandaag) niet nodig. Dit betekent niet dat nieuwe capaciteit op een onvoorziene inbreidingslocatie wordt tegenhouden. Maar de gemeenten gaan niet actief op zoek naar nieuwe locaties. De focus ligt op het daadwerkelijk realiseren van de plannen die nu in voorbereiding zijn (“van ambities naar zachte plannen en zachte capaciteit hard maken”).
Vanuit het Actieplan versnelling woningbouw SGE wordt voor de gemeente Eindhoven gericht op realisatie van 3.000 woningen per jaar. Voor de overige gemeenten samen wordt gestreefd naar realisatie van 2.400 woningen per jaar.
Qua zachte en harde plannen samen zit de regio nu op 130% plancapaciteit (74.000 woningen), om vertraging en uitval te kunnen opvangen. Ongeveer 26% van deze planvoorraad valt momenteel in de categorie harde plancapaciteit. Niet alle plannen hoeven nu al hard te zijn. Om flexibel te kunnen blijven inspelen op de veranderende kwalitatieve woningbehoefte is adaptief programmeren noodzakelijk. Dit betekent dat de harde plancapaciteit steeds voor een periode van 5-10 jaar vooruit, op peil gehouden moet houden.
De ontwikkeling betreft een plan 89 woningen in Eindhoven. Dat betekent dat de ontwikkeling getoetst moet worden door het Coördinatieteam wonen van het SGE. Dit team heeft een positief besluit genomen over dit planvoornemen.
Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven 2019
In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio.
Woondeal 2019-2023
Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt (2018) geraamde behoefte.
In de Woondeal is vastgelegd dat de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.
Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021
Als onderdeel van de uitvoering van de Woondeal, hebben de gemeenten in het SGE in 2020 gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.
Kwantitatieve opgave
In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.
In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.
Kwalitatieve opgave
Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.
Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.
De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.
Specifieke doelgroepen
De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extramuraliseringbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.
Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.
De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.
In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.
Toetsing
Het planvoornemen realiseert 89 sociale huurappartementen in de wijk Genderdal net buiten de ring van Eindhoven. Het planvoornemen is onderdeel van de versnellingsopgave waar gemeenten en woningcorporaties in samenwerking aan werken. De appartementen hebben een gemiddelde grote van 75 m2. Dit zijn midden grote appartementen waar eenpersoons tot kleine huishoudens in kunnen wonen.
De appartementen worden levensloopbestendig gemaakt waardoor ook ouderen in deze appartementen kunnen wonen.
3.5.2 Lokaal beleid
Woonvisie 2015
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Eindhoven de Woonvisie 2015 vastgesteld. De woonvisie geeft inzicht in de gemeentelijke ambities op het gebied van bouwen en wonen en steunt op drie pijlers: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stad en als innovatieve stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft.
Solidaire stad
De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.
Innovatieve stad
De gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand vastgoed. Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens met een hoger inkomen.
Woonprogramma Eindhoven 2021-2025
Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:
- forse groei van de woningvoorraad (binnen én buiten de ring) om de grote groei van woningen te kunnen opvangen;
- een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden;
- voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.
Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande differentiatie leidend:
Tabel 3.3: Verdeling categorie bij programmering woningbouwprojecten
Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van 20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.
Om de stad Eindhoven betaalbaar, toegankelijk en inclusief te houden bundelen de Eindhovense corporaties en gemeente de krachten en maken scherpe prestatieafspraken. Hiermee geven de corporaties mede invulling aan de woningbouwaantallen in het kader van de met het Rijk in 2019 afgesloten Woondeal. Naast het vergroten van de woningvoorraad zijn de leefbaarheid van wijken en de verduurzamingsopgave belangrijke thema's in de prestatieafspraken.
Toetsing
Twee van de drie woongebouwen zijn tegenover elkaar gepositioneerd waardoor er binnenin een ontmoetingstuin ontstaat. Door het steeds groter wordende percentage van eenpersoonshuishoudens leven steeds meer mensen in eenzaamheid. Door ruimtes te creëren waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten, kunnen nieuwe contacten ontstaan waarmee eenzaamheid tegengegaan kan worden.
Met de 89 sociale huurappartementen draagt het planvoornemen bij aan het aandeel van 20% van het nieuwbouwprogramma.
3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing
Op 24 mei 2022 heeft de gemeenteraad het 'Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing 2021' vastgesteld. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen, zoals het onderhavige, worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
Voor een aantal onderdelen was actualisatie van de daarin opgenomen regels gewenst. Op 24 mei 2022 is het paraplubestemmingsplan 'Parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing 2021' vastgesteld. Dit paraplubestemmingsplan voorziet in de actualisatie en vervangt daarmee het voorgaande paraplubestemmingsplan. Meer concreet voorziet dit paraplubestemmingsplan in de koppeling met het geactualiseerde parkeerbeleid (in het voorgaande paraplubestemmingsplan is deze gekoppeld aan de voorgaande Nota parkeernormen uit 2016). Ook voorziet het in het actualiseren van het ruimtelijk reguleren van kamerbewoning en woningsplitsing.
Door de regeling in dit paraplubestemmingsplan worden kamerbewoning en woningsplitsing via één omgevingsvergunning geregeld. Er is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning kunnen afwijken van het verbod op kamerbewoning en woningsplitsing indien de verkamering of splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw, hetgeen wordt getoetst aan de hand van de 'Beleidsregels kamerbewoning en woningsplitsing Eindhoven 2021'.
Een woonvorm die met dit bestemmingsplan wel rechtstreeks wordt toegestaan is inwoning. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de klassieke hospita-situatie en tijdelijke noodsituaties.
Toetsing
In de regels van voorliggend bestemmingsplan is een artikel opgenomen waarin het gebruik van woningen voor kamerverhuur en woningsplitsing wordt geregeld.
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer ander belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit zal na de inwerkingtreding van de Omgevingswet overgaan in het omgevingsplan-van-rechtswege
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.
De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
3.6.2 Cultuurhistorie
Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.
Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven
Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
3.6.3 Conclusie
Er wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden voor stedenbouw en landschap. De cultuurhistorische waarden wordt in de verbeelding als dubbelbestemming vastgelegd. In de regels is de dubbelbestemming opgenomen in Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie - 2.
3.7 Verkeer En Parkeren
3.7.1 Beleidskader
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en recent geactualiseerd (Actualisatie Eindhoven op Weg 2022). Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het gebied Mascagni beschreven.
3.7.2 Verkeer
Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.
Via de Mendelssohnlaan en Brucknerplein wordt het plangebied ontsloten op de Karel de Grotelaan, dit is een gebiedsontsluitingsweg.
Figuur 3.16: Kaart regio en randweg / Automobilist, plangebied geel omkaderd (Bron: Eindhoven op weg)
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Door het plangebied, langs het Afwateringskanaal, loopt een secundaire fietsroute richting het centrum van Eindhoven.
Figuur 3.17: Kaart regio en randweg / Fietser, plangebied geel omkaderd (Bron: Eindhoven op weg)
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Op slechts 4 minuten lopen van het plangebied is de bushalte Grieglaan aan de Karel de Grotelaan te bereiken, deze bus rijdt naar het centrum van Eindhoven of naar Veldhoven.
Figuur 3.18: Sleutelkaart Duurzaam Verbindingen, plangebied geel omkaderd (Bron: Eindhoven op weg)
3.7.3 Parkeren
Autoparkeren
De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de Rekentool Parkeerbehoefte Auto van de gemeente Eindhoven. Deze rekentool maakt gebruik van de parkeernormen van de gemeente Eindhoven uit de 'Nota parkeernormen 2019'. In de Rekentool is rekening gehouden met dubbelgebruik. Ook is de HOV-reductie van 25% van toepassing. Dit betekent dat het plangebied binnen 400 meter van een HOV-halte is gevestigd. In dit geval zijn dat de bushaltes langs de Karel de Grotelaan.
De twee parkeerterreinen op eigen terrein moeten toegankelijk zijn voor bezoekers, er mag geen parkeerplaats op naam / kenteken uitgegeven worden.
Hieruit komt een parkeerbehoefte van 69 parkeerplaatsen (92 - 25%) en 275 fiets parkeerbehoefte. De berekening is te vinden in Bijlage 7 en Bijlage 9.
Door het toepassen van 2 ondergrondse afvalcontainers aan de Galuppistraat verdwijnen er 2 parkeermogelijkheden. Voor de bewoners van de Galuppistraat 12-20 worden 6 haakse parkeerplaatsen gerealiseerd aan de Galluppistraat. Deze parkeerplaatsen maken geen onderdeel uit van de parkeerberekening, maar zijn enkel ter compensatie van de huidige parkeerplekken.
Volgens het 'VOSP Mascagni Eindhoven' (d.d. 12-05-2022) (Bijlage 5) worden er 61 autoparkeerplaatsen gerealiseerd. 19 parkeerplaatsen ten noorden van blok 1 en 42 parkeerplaatsen ten westen van blok 2 en 3. Er blijft een parkeerbehoefte van 8 over.
Door het verdwijnen van 2 parkeermogelijkheden door het toepassen van 2 ondergrondse afvalcontainers, blijft er een parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen over. Dit zal in de openbare ruimte worden opgevangen.
In maart 2022 is een parkeerdrukmeting uitgevoerd in de buurt (Bijlage 8). Uit dit parkeeronderzoek blijkt dat de bezetting op donderdag 17 maart 2022 om 23.00 het hoogste is met een maximale bezetting van 56% (101 pp van 180 pp zijn bezet). Indien de 10 benodigde parkeerplaatsen worden toegevoegd in de openbare ruimte wordt de nieuwe parkeerbezetting 62% ((101+10) pp van de 180 zijn bezet) en blijft de parkeerbezetting onder de vereiste 90%. Dit betekent dat geen parkeeroverlast in de nabije omgeving ontstaat.
Fietsparkeren
Conform de rekentool van de gemeente Eindhoven bedraagt de parkeerbehoefte voor fietsen 275 plekken. Volgens het 'VOSP Mascagni Eindhoven' (d.d. 12-05-2022) (Bijlage 5) kunnen de bewoners voor het plaatsen van fietsen gebruik maken van een persoonlijke berging en een gezamenlijke fietsenstalling. Hiermee wordt voorzien in de parkeerbehoefte voor fietsen.
3.7.4 Conclusie
De extra verkeersgeneratie kan zonder problemen worden afgewenteld op de Mendelssohnlaan en Brucknerplein op de Karel de Grotelaan.
Met gebruik van de HOV Reductie zijn er voldoende autoparkeerplekken in het planvoornemen aanwezig.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur 3.20: Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend', 'Structureel stadsgroen' en 'Natuur en landschap'. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:
Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Strategie 2: Structureel stadsgroen
Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.
Strategie 3: Natuur en landschap
In deze gebieden staat het beoogde ongestoorde verloop van ecologische processen en de natuurontwikkeling voorop. Het beleid is erop gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door hierbij zoveel mogelijk scheiding van functies na te streven en deze gebieden te reserveren voor laagdynamisch grondgebruik: rustgebieden, behoud en ontwikkeling van natuur, landschappelijke samenhang en identiteit.
De gebieden omvatten het door het rijk en de provincie ontwikkelde Natuur Netwerk Nederland en een nadere detaillering van de door het provincie aangegeven Natuur Netwerk Brabant, ecologische verbindingszones en delen van de regionale natuurontwikkelingsgebieden. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik (natuurbeleving).
Bestaande voorzieningen of gebouwen worden gedoogd, maar zullen voor zover ze niet ten dienste staan van het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde tenzij in zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.
Ordeningsprincipes
Het gemeentelijke groenbeleid wordt vorm gegeven in een aantal ordeningsprincipes en ruimtelijke strategieën. Met dit beleid kan de gemeente de verworven kwaliteiten zekerstellen en randvoorwaarden scheppen om de geformuleerde ambities te realiseren.
- Volg de morfologie van de stad;
- Streef naar robuuste groenstructuren;
- Verweven waar het kan en scheiden waar het moet;
- Neem biodiversiteit als uitgangspunt;
- Neem cultuurhistorie als uitgangspunt;
- Alleen bouwen en verharden indien noodzakelijk;
- Combineren verdichten en vergroenen.
Dit laatste principe zegt:
Aansluitend op de doelstelling ter behoud en versterking van de groenstructuur en groene kwaliteiten/uitstraling geldt een streefwaarde voor de hoeveelheid groen. Bij ontwikkelingen binnen bebouwd gebied is de streefwaarde 4-8 m2 toevoeging groen per toegevoegde woning. Daar waar dat door ruimtegebrek niet mogelijk is, biedt de nog uit te werken groencompensatieregeling de mogelijkheid om deze gewenste toevoeging door financiële compensatie elders voor de vergroening van het centrum of ter versterking van de groenstructuur in te zetten. In bepaalde gevallen kan ook kwalitatief hoogwaardig groen op dak en gevel gedeeltelijk als compensatie ingezet worden. Ook dit wordt uitgewerkt als onderdeel van de groencompensatieregeling.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
3.8.2 Beleid Bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen 2021
In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
- bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
- een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
- een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
- voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.
Groene kaart
Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:
- Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
- Groenarme gebieden;
- Centrumgebied;
- Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
- (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.
De informatie op de groene kaart is nodig om:
- Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
- Te duiden waar de monumentale bomen staan;
- Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
- Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.
Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.
Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.
Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
3.9.1 Toetsing
Er bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen relevante kabels, leidingen en straalpaden.
3.10 Windhinder, Privaatrechtelijke Belemmering En Bezonning
3.10.1 Windhinder
In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.
In 2006 is de privaatrechtelijke norm NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' uitgekomen. Deze norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van windtunnel- en CFD onderzoek. Het doel van het onderzoek is om een indicatie te krijgen van het te verwachten windklimaat. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in windhinder en windgevaar. Bij overschrijding van een bepaalde windsnelheid en afhankelijk van de activiteit (doorlopen, slenteren of langdurige zitten) wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van goed, matig of slecht windklimaat. Van windgevaar is sprake indien zodanig hoge windsnelheden ontstaan dat mensen daarvan ernstige problemen ondervinden tijden het lopen. Voor het beoordelen ervan worden de gradaties gevaarlijk, beperkt risico en geen gevaar/voldoet gebruikt.
Op 26 mei 2020 heeft de gemeente Eindhoven de beleidsregel gemeentelijke normen windhinder vastgesteld. De gemeente Eindhoven kiest nadrukkelijk voor het toevoegen van hoge gebouwen binnen de stad maar stelt ook eisen aan windhinder en windgevaar.
Windhinder en windgevaar moeten conform NEN 8100:2006 in beeld worden gebracht. Voor de openbare ruimte moet als ondergrens een 'goed' (zoals gekwalificeerd in NEN 8100:2006) windklimaat worden nagestreefd. Voor 'langdurig zitten' wordt altijd een kwalificatie 'goed' verlangd. Deze kwalificatie geldt ook voor 'slenteren' wanneer een hoofdentree van een gebouw ineen dergelijk gebied is gelegen.
Als een bestemmingsplan bebouwing met een bouwhoogte van 30 meter of hoger mogelijk maakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de windhinder. Als lager dan 30 meter gebouwd mag worden, moet er een afweging plaatsvinden of de bebouwing kan leiden tot windhinder. Een specialist moet beoordelen of windonderzoek nodig is voor beschut gelegen gebouwen met een hoogte tussen 15 en 30 meter en voor onbeschut gelegen gebouwen tot een hoogte van 30 meter.
3.10.2 privaatrechtelijke belemmeringen
Uit jurisprudentie blijkt dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis zijn. Hieraan kan slechts betekenis toekomen, indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanig evident belemmerende aard zijn dat in verband daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is.
3.10.3 bezonning
Binnen de gemeente Eindhoven worden beleidsregels voor bezonning woningen gehanteerd, conform Gemeenteblad van Eindhoven (2017, nr. 009).
Concreet betekend dit dat in de periode 19 februari t/m 21 oktober :
- minimaal 2 uur per dag zonneschijn op de gevel moet kunnen zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank.
- minimaal 2 uur per dag op enig punt van het balkon zonneschijn moet kunnen zijn.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:
- D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De drempelwaarden zijn:
- Een oppervlakte van 10 hectare of meer;
- Een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
- Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Eerst moet bepaald worden of in dit geval sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject (11.2 van onderdeel D) als bedoeld in het Besluit m.e.r. Zie hiervoor het gestelde onder paragraf 4.1.2.
4.1.2 Toetsing
Deze ontwikkeling zou kunnen worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in D11.2 van het besluit milieueffectrapportage. Bij het beoordelen of een ruimtelijke ontwikkeling een stedelijk ontwikkelingsproject is, volgt uit vaste jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat gekeken dient te worden naar de aard, omvang en locatie van het plan (zie: ECLI:NL:RVS:2017:694 & ECLI:NL:RBAMS:2018:648).
Dit plangebied betreft een locatie in een woonwijk buiten de Ring, binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven. 28 grondgebonden woningen en een jongerencentrum worden gesloopt. 89 appartementen worden gerealiseerd in een groene setting. De functie is wonen en blijft wonen. De ontwikkeling heeft een relatief klein ruimtebeslag en een geringe impact in het stedelijk gebied. De ontwikkeling bestaat namelijk uit drie appartementengebouwen van compacte omvang, waarvan de hoogte maximaal 11, 14 en 20 meter bedraagt. De parkeerbehoefte van deze ontwikkeling wordt op eigen terrein opgelost, de ontsluiting vindt plaats op het bestaande wegennet. De verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige situatie is minimaal. Tot slot veranderen de milieueffecten van 89 appartementen weinig ten opzichte van de milieueffecten van de juridisch-planologisch bestaande situatie. Het gebied is in de huidige situatie bestemd als 'wonen', 'maatschappelijk', 'groen' en 'verkeer-verblijfsgebied'. Het beoogde gebruik (bestemming 'wonen', 'groen' en 'verkeer-verblijfsgebied' zal qua milieubelasting voor de omgeving aansluiten bij het vorige toegestane planologische gebruik.
4.1.3 Conclusie
Gezien de aard, omvang en locatie van deze ontwikkeling, kan geconcludeerd worden dat het niet is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besuit m.e.r. Het opstellen van een aanmeldnotitie is dan ook niet noodzakelijk.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald of de functie wonen bestaande inrichtinge belemmerd. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
4.2.2 Toetsing
Het plangebied valt binnen het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Binnen 200 meter rondom het plangebied zijn geen bedrijfsbestemmingen aanwezig.
Amusementshal en buurthuis
Op circa 20 meter ten zuidoosten ligt amusementshal Jump XL. In de VNG handleiding wordt voor 'Amusementshallen' een richtafstand van 30 meter ten behoeve van geluid gehanteerd. Vanaf het dichtstbijzijnde (zuidelijke) woongebouw gemeten tot aan het gebouw met de recreatieve voorziening bedraagt de afstand circa 40 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.
In hetzelfde gebouw zit Wijkgebouw Gestel / gemeenschapshuis Genderdal. In de VNG handleiding wordt voor 'Buurt- en clubhuizen' ook een richtafstand van 30 meter ten behoeve van geluid gehanteerd. Ook hiervoor ligt het dichtstbijzijnde (zuidelijke) woongebouw op voldoende afstand.
Basisschool
Op circa 85 meter afstand van het dichtstbijzijnde (zuidelijke) woongebouw ligt een basisschool. Voor een basisschool wordt een richtafstand van 30 meter ten behoeve van geluid gehanteerd. De woongebouwen liggen op voldoende afstand.
Figuur 4.1: Plangebied ten opzichte van amusementshal en transformatorstation (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
4.2.3 Conclusie
Omliggende bedrijven worden niet belemmerd door de komst van de woongebouwen op het plangebied. Ter plaatse van het plangebied heerst een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In het voorliggende bestemmingsplan liggen 3 woongebouwen als geluidgevoelige bestemmingen.
4.3.2 Toetsing wegverkeerslawaai
Het plan ligt in de zone van de Karel de Grotelaan, een weg gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van 50 km per uur, bestaande uit twee rijbanen met ieder twee rijstroken. In het kader van "Duurzaam Veilig" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen geworden. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen deze wel te worden beschouwd.
Voor de gezoneerde weg Karel de Grotelaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg, gezien de afstand van het plan tot deze weg, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen zal overschrijden. Een procedure hogere waarde is daarom niet aan de orde.
Van de omliggende 30 km/uur wegen zijn alleen voor de Mendelssohnlaan en Boccherinilaan in het regionale verkeersmodel BBMA verkeerscijfers opgenomen. Gezien de beperkte voertuigintensiteiten en de afstanden tussen deze wegen en de geluidgevoelige bestemmingen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen zal overschrijden.
Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde, wordt voor de appartementen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.
4.3.3 Toetsing railverkeerslawaai
Het plan ligt niet in de zone van een spoorlijn. Onderzoek naar railverkeerslawaai is niet relevant.
4.3.4 Toetsing industrielawaai
Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein. Onderzoek naar industrielawaai is niet relevant.
4.3.5 Toetsing luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op enige afstand (circa 4,5 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.
De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.
De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in bijlage 3. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan. Het plangebied ligt buiten deze geluidszone. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
Figuur 4.2: Cumulatieve Ke-contouren luchthaven Eindhoven (Bron: luchthavenbesluit Eindhoven)
4.3.6 Conclusie
Het aspect 'Geluid' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat:
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Toetsing
Niet in betekenende mate
Aangezien het plan met 89 nieuwe woningen ruim onder de grens van 1500 nieuwe woningen blijft, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een “in betekende mate “ project zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen.
Besluit gevoelige bestemmingen
De bestemming wonen valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Goede ruimtelijke ordening
Via de NSL-monitoringstool kunnen de concentraties van stikstof, fijnstof en zwevende deeltjes worden berekend. Het dichtstbijzijnde meetpunt is aan de Karel de Grotelaan. In 2020 is er 18,5 microgram/m3 voor stikstof gemeten, 17,6 microgram/m3 voor fijnstof en 10,0 microgram/m3 voor zwevende deeltjes. Het aantal normoverschrijdingsdagen voor fijnstof betrof 6,2 dagen. Deze concentraties blijven ruim onder de grenswaarden.
Met de geringe toename van verkeer verslechterd de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied slecht minimaal en blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.4.6 Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
4.5.3 Toetsing
In de Visie Externe Veiligheid Eindhoven wordt niks gezegd over het plangebied. Het plangebied ligt niet in een zone met externe veiligheidsrisico's.
Volgens de risicokaart zijn er geen risicovolle inrichtingen in de nabijheid van het plangebied. Ook liggen er geen wegen in de nabijheid van het plangebied waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A2 is wel onderdeel van de Basisnet (zie figuur 3 op pagina 66 Visie Externe Veiligheid Risico's de Maat genomen, mei 2009), maar met een afstand van 1,3 kilometer ligt het plangebied niet in de risicozone.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart, plangebied groen omkaderd
4.5.4 Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.6 Duurzaamheid
4.6.1 Beleidskader
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
- CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.6.2 Toetsing
CO2 reductie
Bij de nieuwbouw van de drie woongebouwen wordt gebruik gemaakt van de gestandaardiseerde woning WoonST. Doordat veel onderdelen al in de fabriek in elkaar gezet kunnen worden, zijn er minder bouwverkeersbewegingen nodig. Het WoonST concept staat beschreven in paragraaf 2.3.
De appartementen voldoen aan BENG, met een gemiddelde GPR score > 7,0. Voor het energieconcept wordt gewerkt met individuele lucht-water-warmtepompen en een laag temperatuur verwarmingssysteem (vloerverwarming). Vanuit het concept 'Gezonde woning' komt er CO2 gestuurde ventilatie.
Oplaadvoorzieningen elektrische auto's worden nader uitgewerkt.
Duurzame mobiliteit
Het plan heeft aandacht voor de fiets, onder meer met een elektrisch oplaadpunt in iedere berging en goede parkeermogelijkheden bij de entree van de appartementencomplexen.
Het plan krijgt een goede aansluiting op de toekomstige HOV-lijn tussen centrum Eindhoven en Veldhoven en ligt op loopafstand van de dagelijkse voorzieningen (supermarkt / gezondheidscentrum).
Het aantal parkeerplaatsen neemt af (met 10 stuks) en de parkeerplekken worden ingericht met graskeien en groen.
Circulariteit
De sloop van de bestaande grondgebonden woningen dient zoveel als mogelijk op circulaire wijze plaats te vinden conform het bepaalde in het door de aannemer op te stellen en door Woonbedrijf goed te keuren circulair sloopplan. In dit circulair sloopplan dient duidelijk te worden of er materialen geregistreerd en hergebruikt kunnen worden.
Klimaatadaptatie
Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd en er wordt vergroend ten koste van parkeren.
Gezonde verstedelijking
Het plan heeft aandacht voor en investeert in de groene buitenruimte, zowel qua beeld als met maatregelen voor klimaatadaptatie. Er komt substantieel meer groen. Door de alzijdige woningbouw wordt het park beter beleefbaar en aantrekkelijker. Ook ontstaat er door de herinrichting een nieuwe wandelverbinding. De aantrekkelijk ingerichte verblijfsplekken nodigen uit tot meer wandelen en ontmoeting.
Participatieve stad
De woningen zijn bedoeld om onder andere de doorstroming in de omliggende buurt op gang te brengen. Er heeft participatie plaatsgevonden met de bewoners in de omgeving, daarbij worden zij ook betrokken bij de inrichting van het binnenhof.
4.6.3 Conclusie
De beoogde ontwikkeling is duurzaam doordat oude slecht geisoleerde woningen worden vervangen door nieuwe appartementen die voldoen aan BENG en gebruik maken van duurzame energiesystemen. Daarnaast komt er meer groen in de wijk wat beter is voor de klimaatadaptatie en gezondheid van bewoners.
4.7 Bodem
4.7.1 Normstelling
Voor het bestemmingsplan is van belang dat de gronden geschikt zijn voor de voorziene functie. Voorliggend geval betreft de functiewijziging van één bedrijfswoning naar één reguliere woning. Het nationaal beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.
Op de locatie is een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in grond en puin uitgevoerd door Econsultancy (rapportnummer 18391.001, d.d. 12 mei 2022). Het rapport is toegevoegd in Bijlage 16.
4.7.2 Resultaten
Deellocatie A: Onderzoekslocatie
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een “verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig”(VED-HE-NL).
De bodem ter plaatse van deellocatie A bestaat uit zwak tot matig siltig, matig fijn tot zeer fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus en plaatselijk zwak roesthoudend. De ondergrond is plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend en zwak tot matig leemhoudend. Verder bestaat de ondergrond plaatselijk uit zwak tot sterk zandige leem.
Plaatselijk is de bovengrond zintuiglijk zwak baksteen-, beton-, metaal-, plastic-, glas- en kolengruishoudend. Ter plaatse van gat/boring A16 is traject 0,1-0,13 m -mv zwak asbesthoudend.
Analytisch is de zintuiglijk schone bovengrond (MMA2, MMA3 en MMA4) licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, lood, zink, PCB en PAK. De zwak baksteen-, beton-, metaal-, plastic-, glas- en aardewerkhoudende bovengrond (MMA5) is licht verontreinigd met cadmium en PCB. De zwak kolengruishoudende bovengrond ter plaatse van boring A21 (MMA1) is niet verontreinigd. De zintuiglijk schone ondergrond (MMA6 en MMA7) is niet verontreinigd. Het grondwater is analytisch licht verontreinigd met barium.
De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard.
Deellocatie B: Mascagnistraat
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een “verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig”(VED-HE-NL).
De bodem ter plaatse van deellocatie B bestaat uit zwak tot matig siltig, matig fijn tot zeer fijn zand. De toplaag tot maximaal 0,5 m -mv is zwak grindig en zwak roesthoudend. De bodemlaag direct onder de toplaag is bovendien zwak humeus. Zintuiglijk zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
Analytisch is zowel de boven- als ondergrond niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met naftaleen en 1,2-dichloorethenen.
De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard.
Verkennend onderzoek asbest in bodem/puin NEN 5707/NEN 5897
Deellocatie A: Onderzoekslocatie
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een “verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig”(VED-HE-NL).
Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. In de bovengrond ter plaatse van boring/asbestinspectie A16, is zintuiglijk (> 20mm) hechtgebonden asbest aangetroffen (3,6 gram, chrysotiel, 2-5%). Analytisch is in de bovengrond ter plaatse van boring/asbestinspectie A16 in de fijne fractie (< 20 mm) een gewogen asbestgehalte van < 2,3 mg/kg d.s. aangetoond. Ter plaatse van de overige boringen/asbestgaten is zowel in de grove fractie (> 20mm) als de fijne fractie (< 20 mm) geen asbest aangetoond. Het berekende asbest gehalte ter plaatse van boring/asbestinspectiegat A16 bedraagt 27,1 mg/kg d.s. Het berekende asbestgehalte overschrijdt niet de interventiewaarde en/of de helft van de interventiewaarde.
Deellocatie B: Mascagnistraat
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een “verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig”(VED-HE-NL).
Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem is zowel zintuiglijk als analytisch eveneens géén asbest geconstateerd. De vooraf gestelde hypothese, dat deze deellocatie als " verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, verworpen.
4.7.3 Conclusie
Gelet op de aard en mate van lichte verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader bodemonderzoek en/of nader onderzoek asbest in bodem/puin.
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie” of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing. Indien er grond van de locatie moet worden afgevoerd dan moet de grond onderzocht worden op PFAS.
Tevens is het advies om na sloop van de bestaande bebouwing een aanvullend bodemonderzoek te doen ter plaatse van de gesloopte gebouwen.
NGE's
De herontwikkellocatie ligt niet in een gebied dat verdacht is voor niet gesprongen explosieven. Er zijn derhalve geen aanvullende maatregelen voor niet gesprongen explosieven van toepassing op deze locatie.
4.8 Natuur
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2023 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
4.8.1 Toetsing
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied vormt geen onderdeel van een Natura 2000-gebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux bedraagt circa 3,2 kilometer. Directe effecten zoals areaalverlies of versnippering kunnen daarom worden uitgesloten. Effecten op de waterhuishouding of andere externe effecten zoals verstoring kunnen vanwege de schaal en aard van de ontwikkeling worden uitgesloten. Eventuele effecten als gevolg van stikstofdepositie worden hieronder behandeld.
Figuur 4.5: Plangebied, rood puntje, ten opzichte van Natura 2000-gebied (Bron: natura2000.nl/gebieden)
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Over het Afwateringskanaal ligt wel een ecologische verbindingszone als onderdeel van Natuur Netwerk Brabant. Maar dit is geen onderdeel van het plangebied. Conform provinciaal beleid is het ook noodzakelijk externe effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het NNN te beschouwen. Het betreft wat betreft natuurdoeltypen een zone kruiden- en faunarijk grasland en zoete plas (het kanaal). De wezenlijke kenmerken en waarden van deze natuurdoeltypen worden niet aangetast als gevolg van de ontwikkeling. De openheid blijft in stand. Mogelijk wordt het Natuurnetwerk drukker bezocht vanwege de extra woningen. Andere vormen van verstoring worden niet verwacht.
Figuur 4.6: Plangebied ten opzichte van Natuur Netwerk Brabant, kaart 4 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Stikstofdepositie
Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. De memo van dit onderzoek is te vinden in Bijlage 17, de berekening voor de realisatiefase 2023 is te vinden in Bijlage 18 en de berekening van de realisatiefase en gebruiksfase voor het rekenjaar 2024 is te vinden in Bijlage 19. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het plan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
Soortbescherming
Natuurtoets complex (oktober 2020)
Op het plangebied staan nu woningen. Om de 3 woongebouwen te realiseren dienen de bestaande grondgebonden woningen gesloopt te worden en zullen 41 bomen gerooid worden. Om uit te sluiten dat beschermde soorten hierdoor bedreigd worden, is in oktober 2020 een natuurtoets uitgevoerd, zie bijlage Bijlage 11.
Binnen het projectgebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus of vleermuizen vastgesteld.
Wel komen binnen het projectgebied algemene soortgroepen voor, te weten:
- Algemene broedvogels.
- Algemene amfibieën.
- Algemene grondgebonden zoogdieren.
Buiten het plangebied zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van door de Wnb beschermde soorten
aangetroffen:
- Huismus (Vogelrichtlijn): één (slaap)verblijfplaats.
- Gewone dwergvleermuis (HabitatrichtlijToetsingwinterrust.
Aanvullende quickscan (april 2022, Bijlage 12)
Sinds oktober 2020 is er echter bekend geworden dat de werkzaamheden een groter gebied beslaan. Het gaat hier om begroeiing rondom de behuizing, waarvan twee bomen gekapt gaan worden, en struiken en planten mogelijk weg worden gehaald. Dit gebied is nog niet meegenomen in voorgaande onderzoeken. Ook voor de uitbreiding geldt dat mogelijk sprake is van negatieve effecten op beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Zie Bijlage A voor een beschrijving van het wettelijk kader van deze soortbescherming. Stichting Woonbedrijf heeft Arcadis daarom gevraagd om voor dit aanvullende gebied een quickscan op te stellen om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld te brengen.
4.8.2 Conclusie
De conclusie van de aanvullende quickscan luidt dat door de werkzaamheden in het extra deel van het plangebied broedvogels met en zonder jaarrond beschermde nesten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en overige beschermde soorten negatieve effecten kunnen ondervinden op de staat van instandhouding. Voor broedvogels en kleine marterachtigen moet een vervolgonderzoek worden uitgevoerd. Voor de overige soortgroepen moet er voldaan worden aan de mitigerende maatregelen. Als hieraan voldaan wordt, zijn negatieve effecten uitgesloten en is voor de overige soortgroepen geen vervolgonderzoek nodig.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan II Gestel buiten de Ring 2020 (Mascagnistraat) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Eindhovense Klimaattoets
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
5.3.1 Klimaatadaptiebeleid
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
- Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
- Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
- Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
5.3.2 Waterbergingsnorm
5.3.3 Toelichting rekentool
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.4.1 Checklist watersysteem
Tabel 5.1
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang cq open water | geen |
zijwatergang | geen |
Keurgebied binnen plangebied? | n.v.t. |
Binnen 25-100 jaarszone? | n.v.t. |
Binnen boringsvrije zone? | n.v.t. |
Ecologische verbindingszone? | n.v.t. |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | n.v.t. |
Attentiegebied EHS | n.v.t. |
Rioolwatertransportleiding | n.v.t. |
Waterschap gemaal | n.v.t. |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | 1,33 l/s/ha |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Geen nader onderzoek noodzakelijk |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Indien noodzakelijk |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Uitwerking van het regenwatersysteem binnen de woning |
5.4.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water
Het plangebied ligt in het zuidwestelijke deel van de gemeente in het stadsdeel Gestel in de wijk Genderdal. Het plangebied wordt in grote lijnen begrensd door het afwateringskanaal Eindhoven aan de oostzijde, de Galuppistraat aan de noordzijde, de Mendelssohnlaan aan de oostzijde, Jump XL aan de zuidoost zijde en Smetanalaan/Boccherinilaan aan de zuidzijde. Op het plangebied staan momenteel grondgebonden woningen.
5.4.3 Oppervlaktewater
In het plangebied bevinden zich geen watergangen (figuur 5.1). Wel grenst het plangebied aan een A-watergang. De beschermingszone van deze watergang is 5 meter. Werkzaamheden binnen de beschermingszone zijn vergunningsplichtig.
Figuur 5.1: Uitsnede legger De Dommel t.o.v. het plangebied
5.4.4 Verharding
Het plangebied is niet geheel verhard. Momenteel is het verharde oppervlak 1.795 m2 .
5.4.5 Bodemopbouw
Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten westen, van het plangebied bestaat de grond uit lemig fijn zand.
5.4.6 Grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.
5.4.7 Regenwater
Uitwerking van het regenwatersysteem vindt binnen de woning plaats.
5.4.8 Afvalwater
Het plangebied is aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.
5.4.9 Waterdoorlatendheid
Om inzicht te krijgen in zowel de bodemopbouw als de (actuele) grondwaterstand, het bepalen of de bodem geschikt is voor de infiltratie van hemelwater, alsmede het verkrijgen van K-waarden, is een waterdoorlatendheidonderzoek uitgevoerd. Het hele rapport is raad te plegen in Bijlage 20.
Algemeen
De doorlatendheid is sterk afhankelijk van de bodemsamenstelling (aantal, grootte en vorm van de poriën en de onderlinge verbindingen tussen de poriën). Aangezien een bodem altijd een bepaalde mate van heterogeniteit vertoont en er slechts op enkele punten is gemeten, dienen de afgeleide k-waarden zoals bepaald op de locaties te worden beschouwd als een gemiddelde. Volgens de leidraad riolering module C2510 ‘Doorlatendheidsonderzoek voor infiltratie en drainage’ is voor infiltratie van hemelwater minimaal een doorlatendheid van 0,2 m per dag nodig. De doorlatendheid van de bodem wordt over het algemeen geclassificeerd als goed doorlatend, waarbij k-waarden van 1,4 en 5,7 m/dag zijn aangetoond.
Meting A06
De waterstandsdaling ter plaatse van boring A06 is over het traject 40 cm tot 10 cm erg hoog en afwijkend van hetgeen dat verwacht mag worden bij bodemlagen van dergelijke textuur. In de laatste 10 cm treed daarnaast een sterke reductie van de waterdoorlatendheid op. Ondanks dat de sterke zak snelheid van de waterkolom bij alle metingen in dit boorgat is waargenomen, is de zaksnelheid dermate hoog dat deze als niet representatief voor deze bodemlagen wordt beschouwd. Ten aanzien van het meetresultaat is derhalve uitgegaan van een gemiddelde zaksnelheid over het gehele meettraject. Vooralsnog is niet bekend waardoor deze hoge daling wordt veroorzaakt.
Conclusie
Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek wordt de bodem binnen de onderzoekslocatie, mede op basis van de textuur, geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Geadviseerd om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van 1,3 m/dag. Als rekenwaarde geldt het gemiddelde van alle metingen vermenigvuldigd met een veiligheidsfactor van 0,5.
Bij het maken van de keuze voor het type (infiltratie)voorziening (dimensionering) wordt geadviseerd bedachtzaam om te gaan met de lokaal aanwezige zwak tot sterk zandige leemlagen. Tevens is het van belang rekening te houden met de Gemiddelde Hoogste grondwaterstand (GHG), het afstromend verhard oppervlak en het beleid van het bevoegd gezag.
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.5.1 Verharding
In de toekomstige situatie neemt het verharde oppervlak toe. Uit het rapport van Fagus Projectmanagement en Engineering (Bijlage 22) blijkt dat de hoeveelheid verhard oppervlak binnen het plangebied bestaat uit de rijweg, de parkeervakken en de bebouwing. De exacte oppervlaktes zijn:
- Oppervlakte rijweg: 1142, 5 m2
- Oppervlakte parkeervakken: 837, 5 m2
- Oppervlakte bebouwing: 2130 m2
Het water dat op dit verhard oppervlak terecht komt moet worden afgevoerd naar de bergingen.
5.5.2 Berging
In Eindhoven geldt de rekentool. Iedere m2 boven de 50 m2 dient gecompenseerd te worden.
Doelstelling is om het water in de directe omgeving te infiltreren in de bodem. Onder de parkeerplaatsen wordt hiervoor een infiltratiesysteem aangelegd (figuur 5.2). In Bijlage 20 is het doorlatendheidsonderzoek opgenomen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de infiltratiekwaliteit van de bodem als goed wordt omschreven. Dit ondanks de aangetroffen zandige leemlagen. Ervaring is dat in dergelijke gebieden de infiltratie niet 0 is, maar vaak matig tot slecht. In dat geval is een vertraagde leegloop voorziening op het gemeentelijke riolering verplicht. Daarmee wordt gegarandeerd dat de voorziening na maximaal 72 uur weer beschikbaar is voor een volgende bui. Als de infiltratie voldoende is, is zo'n vertraagde leegloop voorziening niet nodig. Maar mocht die achteraf toch te beperkt zijn, is alsnog een vertraagde leegloop op het riool noodzakelijk. Hoe dat precies wordt gedaan, staat toegelicht in de bijlage van de rekentool op de pagina over ondergrondse voorzieningen (Bijlage 10). Mocht de K-waarde in de praktijk te laag blijken (wat tot wateroverlast lijdt omdat de voorziening volstaat), dient de ontwikkelaar beide voorzieningen alsnog uit te voeren met een vertraagde leegloop.
Figuur 5.2: Infiltratiesystemen worden onder de parkeerplaatsen aangelegd
Waterbergingsopgave
De oppervlakte van het plangebied is 6.207 m2. In de toekomstige situatie bevat het plangebied 2.492 m2 aan traditioneel dak, 1.424 m2 aan nieuw groen, 1.518 m2 aan gesloten- of elementenverharding (ontsluiting parkeerplaatsen) en 773 m2 aan halfverharding of open bestrating (parkeerplaatsen). Dit resulteert in een te realiseren waterbergingsopgave van 219,8 m3. Hiervan moet 193,2 m3 ingericht worden als ondergrondse voorziening.
Voor deze berekening worden alleen de ondergrondse waterbergingen meegenomen dus wordt uitgegaan van een minimale benodigde berging van 193,2 m3. Er is onderzocht welke mogelijkheden er zijn wat betreft waterbergende maatregelen. Rekening houdend met een hoge waterstand en een moeilijk doorlatende ondergrond. De maatregelen moeten het water opvangen dat op het verhard oppervlak terecht komt en op de nieuwe bebouwing die geplaatst wordt. In deze situatie wordt rekening gehouden met een bui gelijkwaardig aan “overbelasting”, wat neer komt op 90 [l/s/ha]. Dit wordt terug gerekend naar een hoeveelheid in [m3/m2/uur]. Dit komt neer op 0,0324 [m3/m2/uur].
Een plattegrond van de verharding is opgenomen in Bijlage 21, de groenkaart van het gebied is te vinden in Bijlage 3.
Voorstel waterbergende maatregelen
Om aan deze waterbergingsopgave te voldoen wordt een aantal ondergrondse waterbergende maatregelen voorgesteld door de Fagus Projectmanagement en Engineering. Deze worden hieronder toegelicht.
- Wadi's: Totaal worden er vier wadi’s gesitueerd. Deze wadi’s hebben een diepte van 0,5 meter. De totale bergingscapaciteit die de wadi’s hebben is 53 m3. De wadi’s liggen in het midden van de bouwblokken en hebben een talud van 1:3.
Tabel 5.2 Wadi's
In Figuur 5.3 is te zien hoe de indeling van de waterbergende maatregelen toegepast wordt. De groene vlakjes zijn de wadi’s, de grijze vlakken is de rijweg en de bruine vakken zijn de parkeervakken. Zoals het beeld schetst, kan een klein gedeelte binnen de bouwblokken worden opgevangen en wordt de grotere hoeveelheid afgevoerd naar de zijkanten van het plangebied met hierbij ook de mogelijkheid om het verder af te voeren naar gemeentelijke grond.
Figuur 5.3 Overzicht bergingslocatie binnen het plangebied
- Aquaflow: De aquaflow is een waterbergende constructie onder het straatwerk en de parkeervakken dat ook direct als fundatie voldoet. De totale fundatieconstructie van het aquaflow heeft een dikte van 35 cm. In deze situatie wordt er een berging gecreëerd van 140 liter per vierkante meter. Dit komt neer op een hoogte van 14 centimeter water wat opgevangen kan worden. Hemelwater kan vanaf de nieuwe panden direct op deze constructie worden aangesloten en het hemelwater dat op het straatwerk belandt kan direct via speciale aquaflow-kolken op de berging worden aangesloten (d.m.v. een PVC Ø160 aansluiting).
Figuur 5.4 Aquaflow
Tabel 5.3 Oppervlakte Aquaflow
Figuur 5.5 Hemelwaterafvooer vanaf bbouwing incl. hevel/zandvangput
- Grasbetontegels: In de parkeervakken worden grasbetontegels toegepast. De grasbetontegels worden toegepast omdat dit ervoor zorgt dat het hemelwater direct de ondergrond in kan zakken. Dit zakt dan direct verder de aquaflow in onder de parkeervakken. Verder zijn deze tegels zwaar belastbaar door de constructieve wapening. Ook geven deze tegels een extra groen karakter.
Figuur 5.6 Grasbetontegels
Totale berging
De wadi’s die aangelegd worden hebben een berging van 53 m3. De wadi’s hebben een directe functie om het hemelwater op de omliggende voetpaden op te vangen. De aquaflow, heeft een bergende functie van 201 m3. Het heeft zowel een bergende als een funderingsfunctie. De totale dikte van de aquaflow is 35 cm en hiervan is 14 cm waterbergend (40% totale constructie). Totaal hebben deze maatregelen een bergingscapaciteit van 254 m3. Dit is ruim voldoende om de benodigde 193,2 m3 op te vangen.De Aquaflow en de wadi worden met een overloop aan elkaar verbonden. Het Aquaflowsysteem wordt verder gecombineerd met een vertragende voorziening en een noodoverlaat om het water te infiltreren, vooral omdat in de winter de GHG hoog is.
Mocht alleen voor de optie Aquaflow gekozen worden om 201 m3 waterberging te realiseren dan dient voor de resterende 19 m3 wel minimaal 34 bomen met 6 m3 ondergrondse groeiruimte per boom te planten (Bijlage 4). Ook moeten er 48 faunavoorzieningen worden aangebracht.
De maatregelen die toegepast worden zorgen er voor dat het hemelwater op een manier tijdelijk kan worden opgevangen, waardoor het vervolgens vertraagd kan infiltreren in de bodem. Het overgrote deel van de waterberging bevindt zich binnen de 1e 50 centimeter van het maaiveld en dus net boven de GHG. De waterbergende maatregelen worden op eigen terrein gerealiseerd en zullen in eigen beheer zijn.
Mitigerende maatregelen
- Bij de inrichting van het bouwterrein dienen de plekken waar in de toekomst de parkeervakken & wadi's gepland worden niet constant door bouwverkeer of opslag voor zware spullen gebruikt wordt. Dat verstoort de aanwezige infiltratiecapaciteit.
- Voor de stukken parkeerplaats waar géén halfverharding gepland is, is doorlaatbare verharding niet toegestaan. Aquaflow biedt ook varianten aan waarbij kolken gebruikt worden om de bovenliggende verharding direct af te wateren naar het Aquaflow project. Ervaring leert dat het beheer van doorlaatbare verharding kritisch is. Als dat niet goed gebeurt slipt dat dicht en blijven er plassen staan. Door van 'traditionele' kolken gebruik te maken (en normale verharding) wordt dat ondergevangen. Die kolken zelf moeten wel eens in de zoveel tijd leeggezogen worden.
- Het plan kiest ervoor behoorlijk wat dakoppervlak rechtstreeks op de Aquabase aan te sluiten. De afvoerleidingen dienen te beschikken over blad/zandvang. Daarnaast dient de ontluchting van het Aquaflowpakket goed geregeld te worden.
- Mocht het plan een eigen VVE krijgen die ook het onderhoud van de buitenruimte op zich moeten nemen, dan dient vooraf gezorgd te worden voor een gedegen onderhoudsplan van alle wateronderdelen. Op die manier is het voor 'leken' duidelijk wat er waarom & wanneer moet gebeuren. De voorzieningen blijven daarmee in stand.
- De toplaag van de wadi dient gericht te worden met geschikt groen, zodat de infiltratie bevorderd wordt. De bodem dient eventueel verbeterd te worden.
5.5.3 Oppervlaktewater
Er zijn geen specifieke waterbelangen in en in de omgeving van het plangebied. Er worden voor de realisatie van het plangebied geen watergangen gedempt.
5.5.4 Waterkwaliteit
Bij de aankleding van de buitenzijde van het gebouw wordt géén gebruik maken van uitlogende materialen zoals zink en lood. Dit om de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen. Regenwater van dit plan stroomt uiteindelijk in de Dommel. Ook een gifvrij beheer van de buitenruimte (wegen & groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit.
5.5.5 Advies / overleg Waterschap
Op 17 oktober 2022 heeft de gemeente de laatste opmerkingen over de waterparagraaf gegeven. Deze zijn vervolgens verwerkt in dit bestemmingsplan. Diezelfde dag heeft het Waterschap De Dommel gereageerd zich te kunnen vinden in dit voorstel van de gemeente.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "II Gestel buiten de Ring 2020 (Mascagnistraat)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Bestemming `Groen' (Artikel 3)
Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)
In het plangebied hebben de parkeerplaatsen en de ontsluiting van de parkeerplaatsen deze bestemming.
Bestemming `Wonen' (Artikel 5)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woongebouwen, in totaal 3. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie en bouwwerken, geen gebouw zijnde. De drie woongebouwen worden beschouwd als hoofdgebouwen.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Het bestemmingsvlak is aan een aantal kanten groter dan het bouwvlak, omdat hier de balkons overhangen buiten het bouwvlak.
Op de verbeelding zijn de maximum bouwhoogtes en maximum aantal wooneenheden weergegeven.
Bestaande situaties gesplitste woningen
Voor de bedoelde bestaande situaties zoals in dit bestemmingsplan geregeld in de begrippenlijst gaat het uitsluitend om legale bestaande gevallen op grond van het bestemmingsplan en niet om bestaande legale gevallen op basis van de huisvestingswet en/of - verordening. Hierdoor worden de bestaande legale situaties op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan (en situaties die beschikken over een betreffende vergunning voor planologisch strijdig gebruik), in dit bestemmingsplan ook positief bestemd.
Kamerbewoning en Woningsplitsing
Een woning of een kamergewijs bewoonde woning of woonwagen mag niet worden verbouwd tot meer woningen / woonwagens. Hiermee wordt geregeld dat het in strijd is met het bestemmingsplan als in een woning of woonwagen één of meer woonvoorzieningen (zoals wc, keuken en sanitair) en/of (een) scheidingswand(en) worden geplaatst, waardoor meer woningen of woonwagens ontstaan. Ditzelfde geldt als een kamergewijs bewoonde woning of woonwagen wordt verbouwd tot meer zelfstandige woningen/appartementen/woonwagens.
Een onvrije woning of onvrije etage is een woning waarvan de vertrekken uitkomen op een gemeenschappelijke gang of hal, maar met de beschikking over een eigen keuken, douche en toilet. De vertrekken zijn afsluitbaar. Te denken valt aan woonsituaties waarin voor ieder huishouden per saldo voldoende eigen wezenlijke voorzieningen aanwezig zijn. Een onvrije woning/etage wordt dus ook tot een zelfstandige woonruimte gerekend.
Verder is een regeling opgenomen op grond waarvan inwoning onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks wordt toegestaan.
Tot slot is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen op basis waarvan het college omgevingsvergunning kan verlenen indien de verkamering of splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Parkeren en deAlgemene afwijkingsregels.
Parkeren
De regeling voor parkeren heeft betrekking op fiets- en autoparkeren.
Partiële herziening inzake parkeernormen
Met dit artikel werken de geldende Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) en de Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen concreet door in de bestemmingsplannen waarop de regeling van toepassing is. Indien dit beleid op enig moment wordt gewijzigd, wordt van de gewijzigde regeling uitgegaan. Hierdoor is de regeling 'dynamisch', in die zin dat een bestemmingsplan niet hoeft te worden herzien als het beleid wijzigt.
In bijzondere gebieden of situaties kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de regeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Verder kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Voorwaardelijke verplichting waterberging
In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.
Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.
De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.
Bestemming 'Waarde - Archeologie 6' (Artikel 6)
Deze bestemming geldt voor het hele plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Of nader onderzoek nodig is, is afhankelijk van de maximale oppervlakte en diepte van de uit te voeren werkzaamheden. Die worden aangeduid in de regels.
Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.
Bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' (Artikel 7)
Het plangebied ligt in een historisch cultuurlandschap, historisch stedenbouwkundige structuur en historisch landschap, zie paragraaf 3.6.2. Het Genderdal is een typische woonwijk uit de jaren vijftig en zestig met bijzondere kwaliteiten. De gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie-2 gekregen.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en deSlotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
- Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
- Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
- Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in het Gemeenteblad op 18 mei 2022. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Met de provincie heeft vooroverleg plaatsgevonden middels het digitaal vooroverlegformulier. In het plan zijn geen provinciale belangen in het geding. Het digitaal vooroverlegformulier is ingevuld en hiermee is het vooroverleg afgerond.
Bij de voorbereiding is overleg geweest met De stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven (SBWE), met de Henri van Abbe Stichting en Trefpunt Groen Eindhoven. Hierna staat beschreven welke opmerkingen zij hebben gegeven en wat er met deze opmerkingen is gedaan.
Op 23 september 2022 heeft het waterschap haar zorgen geuit over de ondergrondse invulling van de waterbergingsopgave, doordat de grondwaterstand in het plangebied hoog is. Om die zorg weg te nemen is op 7 oktober 2022 het rapport Waterbergende Maatregelen Mascagnistraat Eindhoven toegestuurd aan het waterschap en de gemeente. De opmerkingen van de gemeente zijn verwerkt in het plan. Het waterschap heeft ingestemd met deze opmerkingen. Het rapport Waterbergende Maatregelen is op 7 december 2022 definitief gemaakt (Bijlage 22). Het waterschap kan instemmen met deze ontwikkeling.
Naast het formele vooroverleg heeft ook informeel vooroverleg plaatsgevonden met de Stichting Wederopbouwerfgoed Eindhoven, Henri van Abbestichting en Trepunt Groen. Hieronder wordt ingegaan op dit overleg.
De Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven
De Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven heeft de volgende twee opmerkingen:
- Volgens het concept moet er een soort schakel tussen de Groene Zoom en de Groene Long gecreëerd worden, door middel van een collectieve landschappelijke tuin. De vraag is alleen hoe dat in de praktijk werkt, als de tuin alleen voor bewoners bedoeld is, hoe gebruiken externen deze schakel? In het beeldkwaliteitsplan is een pergola ingetekend (fraai). De Stichting is van mening dat het blok omsluiten met een pergola, nog meer de werking heeft dat de binnenkant van het blok privé terrein is waar je niet zomaar doorheen mag lopen.
- In het voorstel plan waren er parkeerplaatsen parallel aan de Galuppistraat getekend. In het uiteindelijke plan is dit een flink parkeerveld geworden. Dit verstoort een beetje de werking van alzijdig sculptuur in groen open veld (met name doordat het parkeerveld zo dicht op het blok ligt en in een verdraaide oriëntatie).
Ten aanzien van deze opmerkingen het volgende. De schakel tussen de Groene Zoom en de Groene Long ontstaat door de paden structuur die doorloopt. De twee appartementengebouwen omhaken elkaar met een pergola die doorloopt over deze padenstructuur. Hierdoor blijven de paden openbaar toegankelijk maar worden 'bezoekers' wel bewust dat zij over een binnenterrein lopen. Je mag daar zijn maar bent wel te gast. Het is een semi- openbaar gebied waar mensen aan wonen. De pergola zorgt ervoor dat mensen zich hier bewust van zijn. Maar het blijft een semi-openbare zone.
Deze wijziging van de parkeerplaatsen heeft plaatsgevonden door input vanuit omwonenden. Omwonenden hebben veel zorgen geuit over de parkeermogelijkheden voor bewoners van het corridorblok. In overleg is daarom besloten om een parkeerhofje te reserveren voor bestaande bewoners en een nieuw hofje aan te leggen waar de nieuwe bewoners gaan parkeren. Dit is nu beter en logischer afgeschermd. De loopafstanden voor de nieuwe bewoners zijn verkort zodat er minder risico is op 'wild' parkeren. De scheiding tussen bestaand en nieuw is logischer zodat het plan meer gedragen wordt door de buurt.
Henri van Abbe Stichting
De Henri van Abbestichting staat positief tegenover de uitwerkingen van het thema groen in het plan en sluiten zich verder aan bij de reactie van de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven.
Trefpunt Groen Eindhoven
Trefpunt Groen Eindhoven heeft een positief advies afgegeven op het plan. TGE geeft aan dat zij hopen dat de aanbevelingen over het inpassen van nestkasten voor vleermuizen en mussen nog worden meegenomen na het overleg in september. Trefpunt Groen heeft in dat overleg aangegeven dat ze graag zien dat er nestkasten voor vleermuizen en huismussen worden gerealiseerd. Nestkasten voor vleermuizen worden geïntegreerd in de gevel. Daarnaast wordt er beplanting aangebracht die geschikt is als slaap- en schuilplaats voor huismussen. Arcadis heeft het flora en fauna onderzoek uitgevoerd. Zij adviseren om struikgewassen terug te planten die geschikt zijn voor de huismus. Dit wordt meegenomen in het definitieve ontwerp.
9.3 Samenspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Voor het vormen van het concept bestemmingsplan hebben drie bijeenkomsten plaatsgevonden, namelijk op:
- Dinsdag 29 juni 2021 van 17:00 tot 19:00 uur
- Woensdag 30 juni 2021 van 10:00 tot 12:00 uur
- Dinsdag 5 juli 2022 van 18:00 tot 20:00 uur
De bewoners van het gearceerde gebied in figuur 9.1 zijn hebben voor iedere bijeenkomst een uitnodiging ontvangen.
Figuur 9.1: Gebied in Genderdal gearceerd waarbinnen bewoners een uitnodiging hebben ontvangen voor de bijeenkomsten
In 2021 zijn er twee bijeenkomsten geweest. Vanwege corona maatregelen is er toen voor gekozen om de participatieavond te verspreiden over twee momenten, dus op 29 en op 30 juni 2021. Hierdoor kon de hoeveelheid mensen uitgespreid worden. In 2021 is deze bijeenkomst interactief en informatief geweest. De buurt is geïnformeerd over de plannen. Via 6 borden geprinte borden (Bijlage 23 en Bijlage 24) met ieder een eigen onderwerp werden mensen geïnformeerd, bevraagd of konden ze meedenken. Hieronder staan de onderwerpen met de meest voorkomende reacties opgesomd:
- Informatief bord over de plannen met een situatietekening;
- Meedenken over uitstraling gebouwen
- Reactie: Kies een lichte uitstraling. Houdt de uitstraling rustig.
- Vragen over veiligheid: Voelt het gebied nu veilig? Wat kan beter, wat speelt er in de wijk?
- Reactie: Er is veel diefstal uit tuinen en er zijn plekken waar hangjongeren zijn. Goede verlichting is noodzakelijk op deze locatie.
- Meedenken openbare buitenruimte: Stijl van huidige park of juist afwijkend?
- Reactie: Sluit aan op de huidige stijl van het park. Die is overzichtelijk, veilig en wordt goed onderhouden. Het park is een fijne ruimte in de wijk, mooi dat dit project daar nog extra groen aan gaat toevoegen.
- Meedenken over het onderwerp wonen: Alleen gericht op senioren? Senioren en starters juist mengen in een gebouw? Hoe kan een nieuwe project bijdragen aan de wijk?
- Reactie: Mensen in de buurt helpen elkaar graag. “Informeer bewoners over activiteiten in de buurt, dan worden ze onderdeel van de wijk”.
- Reactie: Meng oude en jonge bewoners in het complex. Jong en oud maakt een complex levendig.
- Reactie: Maak de entree zichtbaar en logisch.
- Meedenken parkeren: Wat speelt er in de wijk mbt parkeren? Sluit het huidige parkeer ontwerp goed aan op de wijk?
- Reactie: Er is nu al een parkeerprobleem bij Galuppistraat 12-20: omwonenden hebben zorgen geuit over de parkeeroplossing bij het corridor blok.
- Algemene zorgen geuit over vergroting van parkeerdruk door het nieuwe complex
De samenvatting van de bijeenkomsten op 29 en 30 juni is bijgevoegd in Bijlage 25.
Na deze eerste participatiebijeenkomsten is het ontwerp verder aangepast. Hierbij zijn de volgende onderdelen verwerkt of juist niet:
- Uitstraling gebouw: er is gekozen voor een lichte uitstraling met een rustig ontwerp.
- Veiligheid: Er komt niet meer verlichting dan noodzakelijk in het plangebied. Verlichting wordt ontworpen aan de hand van eisen van de gemeente.
- Openbare ruimte: Er wordt aangesloten bij de stijl van het huidige park. Er wordt onderzocht of er meer kwalitatief groen toegevoegd kan worden. Het huidige park bestaat voornamelijk uit bomen met grasvelden. Voor de natuur is het goed als hier struikgewassen aan toegevoegd worden. Ook dit gaat in overleg met de gemeente. De gemeente neemt de grond weer in beheer, het openbaar groen moet daardoor voldoen aan alle beheer eisen.
- Onderwerp wonen: Senioren en starters zullen worden gemengd in de woongebouwen. Er komt geen apart seniorenblokje.
- Parkeren: De zorgen over het parkeren zijn verwerkt in het ontwerp. Voor de Galuppistraat 12-20 wordt de parkeerkoffer aangepast zodat zij parkeervakken behouden die afgescheiden zijn van het complex. Er wordt voldaan aan de parkeernormen voor het totale project.
Op dinsdag 5 juli 2022, zijn de bewoners opnieuw geïnformeerd over de plannen. Hierbij zijn de aanpassingen uitgelegd en konden mensen vragen stellen over het project. Het plan was geprint op 5 borden en er zijn sfeerbeelden van het plan getoond op een digitaal scherm, waaronder de uitstraling van de gebouwen middels sfeerimpressies, de situatie tekening van het project, plattegronden van het type woningen en de planning van het project.
Veel van de aanwezigen op 5 juli 2022 hadden zelf interesse in de woningen. Ze keken op plattegrond niveau of deze woningen geschikt zijn om naar toe te verhuizen. Daarbij werden veel vragen gesteld over de plannen. Deze vragen waren gericht op persoonlijk belang. Omwonenden zijn aan het oriënteren of ze willen doorstromen naar een appartement. De sfeer was goed en omwonenden zijn enthousiast dat er eindelijk iets gaat gebeuren.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 16 februari 2023 tot en met woensdag 29 maart 2023 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om digitaal, schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad Eindhoven van 15 februari 2023 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen.
Bijlage 1 Definitief Ontwerp Concept Mascagnistraat
bijlage 1 Definitief Ontwerp Concept Mascagnistraat
Bijlage 2 Overzichtsdocument 8 Juli 2022 Mascagni Eindhoven
bijlage 2 Overzichtsdocument 8 juli 2022 Mascagni Eindhoven
Bijlage 3 Groenkaart
Bijlage 4 Nieuwe Bomen
Bijlage 5 Vosp Mascagni Eindhoven
bijlage 5 VOSP Mascagni Eindhoven
Bijlage 6 Vosp Bijlage C. Bea Mascagni Eindhoven
bijlage 6 VOSP Bijlage C. BEA Mascagni Eindhoven
Bijlage 7 Vosp Bijlage D. Parkeerberekening Auto. Mascagni Eindhoven
bijlage 7 VOSP Bijlage D. Parkeerberekening auto. Mascagni Eindhoven
Bijlage 8 Vosp Bijlage E. Parkeerdrukmeting - Mascagni Eindhoven
bijlage 8 VOSP Bijlage E. Parkeerdrukmeting - Mascagni Eindhoven
Bijlage 9 Vosp Bijlage F. Parkeerberekening Fietsen - Mascagni Eindhoven
bijlage 9 VOSP Bijlage F. Parkeerberekening fietsen - Mascagni Eindhoven
Bijlage 10 Vosp Bijlage G. Watertool Mascagni Eindhoven
bijlage 10 VOSP Bijlage G. Watertool Mascagni Eindhoven
Bijlage 11 Vosp Bijlage H.1. Natuurtoets Complex - Mascagni Eindhoven
bijlage 11 VOSP Bijlage H.1. Natuurtoets complex - Mascagni Eindhoven
Bijlage 12 Vosp Bijlage H.2. Aanvullende Quickscan Ecologie - Mascagni Eindhoven
bijlage 12 VOSP Bijlage H.2. Aanvullende quickscan ecologie - Mascagni Eindhoven
Bijlage 13 Vosp Bijlage I. Zonnestudie - Mascagni Eindhoven
bijlage 13 VOSP Bijlage I. Zonnestudie - Mascagni Eindhoven
Bijlage 14 Cultuurhistorisch Onderzoek Genderdal
bijlage 14 Cultuurhistorisch onderzoek Genderdal
Bijlage 15 Archeologisch Bureau- En Verkennend Bodemonderzoek Mascagni Eindhoven
bijlage 15 Archeologisch bureau- en verkennend bodemonderzoek Mascagni Eindhoven
Bijlage 16 Verkennend Bodem- En Asbest Bodemonderzoek Mascagni Eindhoven
bijlage 16 Verkennend bodem- en asbest bodemonderzoek Mascagni Eindhoven
Bijlage 17 Stikstof Memo
Bijlage 18 Realisatiefase 2023
bijlage 18 Realisatiefase 2023
Bijlage 19 Realisatie- En Gebruiksfase 2024
bijlage 19 Realisatie- en gebruiksfase 2024
Bijlage 20 Doorlatendheidsonderzoek Mascagni Eindhoven
bijlage 20 Doorlatendheidsonderzoek Mascagni Eindhoven
Bijlage 21 Verhardingen
Bijlage 22 Waterbergende Maatregelen
bijlage 22 Waterbergende maatregelen
Bijlage 23 Posters Buurt Participatiebijeenkomst 29 En 30 Juni 2021
bijlage 23 Posters buurt participatiebijeenkomst 29 en 30 juni 2021
Bijlage 24 Posters Participatiebijeenkomst 29 En 30 Juni 2021
bijlage 24 Posters participatiebijeenkomst 29 en 30 juni 2021
Bijlage 25 Samenvatting Participatiebijeenkomsten 29 En 30 Juni 2022
bijlage 25 Samenvatting participatiebijeenkomsten 29 en 30 juni 2022
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan "II Gestel buiten de Ring 2020 (Mascagnistraat)" met identificatienummer NL.IMRO.0772.80429-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 actualisatie nota parkeernormen 2019
Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.8 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bestaand
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.12 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.20 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.21 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.22 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.23 eengezinswoningen
als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.26 gebruiksfunctie
een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).
1.27 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.28 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.29 gemeentelijk adviseur archeologie
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.30 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.31 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.32 inwoning
- woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
- woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meer) kamer(s) in gebruik geeft aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.
1.33 kamerbewoning
woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.32 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.
1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.35 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.36 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.37 kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen
bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).
1.38 landschappelijke waarden
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
1.39 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
1.40 mantelzorg
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
1.41 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.42 nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
1.43 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.44 onzelfstandige woonruimte
woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.
1.45 parkeerbalans
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
1.46 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.47 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.48 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.49 verdieping
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.50 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.51 voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.52 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.53 waterberging
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
1.54 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.55 wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen
het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.56 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.57 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan:
- 2 meter voor balkons; en
- 1 meter voor overige ondergeschikte bouwdelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- bermen en beplanting;
- paden;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
- kunstobjecten;
met daarbij behorende:
- verhardingen;
- nutsvoorzieningen;
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonstraten;
- pleinen;
- voet- en fietspaden;
- (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende:
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 6
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' (middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor ontheffing wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de ontheffing de volgende regels verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/of;
- de verplichting tot het doen van opgravingen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
- De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.
- In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- het bouwen van bouwwerken is mogelijk krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:
- advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit waaruit blijkt dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerken, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.
7.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de cultuurhistorische waarden, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 meter, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 meter is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 meter is.
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 10 Parkeren
10.1 Bouwregel parkeren
- bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
- als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
10.2 Afwijken
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
10.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 10.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Artikel 11 Groenopgave
11.1 Voorwaardelijke verplichting groenopgave
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8 m2 aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.
- Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in Artikel 5 Wonen, is slechts toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de groenvoorzieningen van 8 m2 groen per toegevoegde woning, zoals bedoeld in sub a, binnen 1,5 jaar na realisatie van de woningen zijn gerealiseerd, en
- de groenvoorzieningen als bedoeld in sub a in stand worden gehouden.
- In afwijking van het bepaalde in sub b mogen de gronden en gebouwen als bedoeld in Artikel 5 Wonen gebruikt worden tot 1,5 jaar na realisatie van de woningen.
Artikel 12 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging
12.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
- Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
12.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging zoals bedoeld in lid 12.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijken
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan II Gestel buiten de Ring 2020 (Mascagnistraat).