KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebieds- En Projectprofiel
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Beschrijving Huidige Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Volkshuisvesting
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.7 Verkeer En Parkeren
3.8 Groen
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
3.10 Windhinder, Privaatrechtelijke Belemmering En Bezonning
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Duurzaamheid
4.7 Bodem
4.8 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Eindhovense Klimaattoets
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Inspraak
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Bouwhistorische Verkenning
Bijlage 2 Cultuurhistorische Verkenning
Bijlage 3 Parkeertool
Bijlage 4 Groenplan
Bijlage 5 Inventarisatie En Kwaliteitsbeoordeling Bomen
Bijlage 6 Inventarisatie En Taxatierapport Waardebepaling I
Bijlage 7 Inventarisatie En Taxatierapport, Waardebepaling Ii
Bijlage 8 Toets Compensatieplan Bomen
Bijlage 9 Bomen Effect Analyse
Bijlage 10 Bezonningsstudie_bestaand
Bijlage 11 Bezonningsstudie_nieuw
Bijlage 12 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 13 Projectgebonden Risicoanalyse
Bijlage 14 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 15 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 16 Watertoets
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Cultuurhistorie - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen

VIII De Bergen (St. Catharinastraat 13)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 10-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer stichting Sint Trudo is voornemens om aan de St. Catharinastraat 13 een woongebouw met 27 appartementen te realiseren. Hiertoe wordt de bestaande bebouwing gesloopt. Een sloopvergunning is reeds verleend.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Bergen” biedt geen ruimte voor de realisatie van voornoemd planvoornemen binnen het plangebied. Om het woningbouwplan te realiseren, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld voor de locatie. Dit nieuwe bestemmingsplan is genaamd 'VIII De Bergen (St. Catharinastraat 13)'.

Dit bestemmingsplan "VIII De Bergen (St. Catharinastraat 13)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

verplicht

Topografische kaart (locatie plangebied in rode cirkel)

1.2 Het Plangebied

Het plangebied ligt binnen de buurt Bergen in stadsdeel Centrum. Deze buurt is gelegen binnen De Ring ten westen van het stadscentrum. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de St. Catharinastraat. Het gaat om de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Eindhoven, sectie D, nummers 3521, 1882 (gedeeltelijk) en 1654 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied is circa 1.160 m².

verplicht

Plangebied (rood omlijnd)

1.3 Voorgaande Plannen

Het plangebied is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan "De Bergen" (vastgesteld op 15-06-2010). Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'. Dit betekent dat de gronden zijn bestemd voor woongebouwen. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', ter waarborging van de cultuurhistorische waarden.


De bebouwing aan de St. Catharinastraat is voorzien van een bouwvlak. Het achtererfgebied bevat geen bouwvlak, al is het gedeelte met de bestemming 'Wonen - 1' wel aangeduid als bebouwingsgebied voor bijgebouwen. Omdat het planvoornemen ook ziet op hoofdbebouwing in het huidige achtererfgebied, biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor het beoogde planvoornemen.


Daarnaast gelden de paraplubestemmingsplannen "Waterberging" en "Parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing 2021". Dit betekent (o.a.) dat het aantal wooneenheden niet mag worden vermeerderd. Het aantal wooneenheden wordt met het planvoornemen echter verminderd van 29 naar 27, waardoor op dit punt geen sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan. Hetzelfde geldt voor de functie, daar het huidige en toekomstige gebruik ziet op wonen.

verplichtUitsnede verbeelding bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2020" (Plangebied blauw omlijnd)

Het planvoornemen past niet binnen de (bouw)regels van het geldende bestemmingsplan. Daarnaast biedt dat bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid om het plan te realiseren. Om de beoogde ontwikkeling te faciliteren is daarom een nieuw juridisch-planologisch kader nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Gebieds- En Projectprofiel

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling is beoogd als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Historisch Perspectief

Het plangebied is gelegen ten westen van het stadscentrum van Eindhoven, in de buurt Bergen. Deze buurt was tot omstreeks 1870 overwegend van agrarisch karakter, totdat de industrialisatie de stad en dus ook deze buurt deed groeien. Straten als Grote Berg, Kleine Berg en Willemstraat ontwikkelde zich daarmee tot bebouwingslinten richting het centrum.

In 1904 werd grond opgekocht en werden het Wilhelminaplein, de Prins Hendrikstraat, de Sint Catharinastraat en de Burgemeester Smitsstraat aangelegd. Langs het plein en de Prins Hendrikstraat kwamen de eerste bouwterreinen. De smallere straatjes tussen het plein en de Kleine Berg waren bedoeld voor middenstands- en arbeiderswoningen. Het gebied werd aangeduid met de naam Heilige Geest, naar de historische straat die hier vanaf de Middeleeuwen liep en loopt. De eerste woningen in het nieuwe woongebied werden in 1905 opgericht.

verplicht

Foto uit de periode 1910-1920 (RHCE 15727). De plek waar nummer 13 zou komen, rechts van de lantaarnpaal tot aan de blinde gevel, is nog onbebouwd

Het perceel waarop de bebouwing van Catharinastraat 13 verrees bleef lange tijd onbebouwd terwijl de meeste omliggende bebouwing rond 1905 werd gerealiseerd. In 1918 werd de vereniging 'Ons Middelbaar Onderwijs in Noord Brabant' eigenaar van het perceel dat de decennia daarvoor verschillende eigenaren had gehad. Het perceel werd bebouwd met een schoolgebouw, al is uit cultuurhistorisch onderzoek gebleken dat het gebouw ook voor de functie wonen werd geschikt gemaakt. Het aspect cultuurhistorie is in paragraaf 3.6 verder toegelicht.

De Bergen, en zo ook de St. Catharinastraat, is opgebouwd uit vrij smalle straten met bebouwing direct aan de straten (zonder voortuin). St. Catharinastraat ligt als eenrichtingsstraat tussen het Wilhelminaplein en de Willem de Zwijgerstraat (nabij de kruising Kleine Berg en Grote Berg).

2.2 Beschrijving Huidige Situatie

Het plangebied grenst aan beiden zijden aan woonbebouwing (met brandgang). Dit geldt ook voor het achtererfgebied, dat grenst aan achtererfgebieden van andere woningen.

verplichtFoto 2021 (rechts St. Catharinastraat 13)


De (inmiddels gesloopte) bebouwing bestond uit twee bouwlagen met zadelkapverdieping. De nokken van de vijf afzonderlijke zadeldaken stonden daarbij haaks op de straat. De bebouwing was opgebouwd uit vijf delen, waardoor het de indruk leek te hebben uit vijf identieke woningen te bestaan. De bebouwing is vaak verbouwd geweest om andere functies onder te brengen. Zo was het eerst een school, daarna woningen, kantoren en uiteindelijk woonstudio's. Aan de achterzijde was in de loop der jaren veel aan- en bijgebouwd, waardoor sprake was van een onsamenhangend geheel. In een losstaand bijgebouw was ook een woning aanwezig. In de hoofdbebouwing waren 28 woonstudio's aanwezig.


Na onderzoek bleek dat de kwaliteit van het metselwerk dusdanig problematisch was waardoor de stabiliteit van de gevel niet meer kon worden geborgd en een onveilige situatie was ontstaan. Op basis van diverse onderzoeken is uiteindelijk besloten om tot sloop over te gaan. Op 2 november 2021 is de sloopvergunning verleend. In het eerste en tweede kwartaal van 2022 zijn de sloopwerkzaamheden uitgevoerd, voorafgegaan door afstemming met de direct omwonenden.

verplichtLuchtfoto 2022

2.3 Toekomstige Situatie

Beoogd is binnen het plangebied een nieuw woongebouw voor 27 appartementen te realiseren. Het betreffen appartementen voor één of twee persoonshuishoudens. Met het plan wordt een woonconcept beoogd dat zich presenteert als 'hard van buiten en zacht van binnen'. De drukke stad aan de voorzijde en een binnentuin aan de achterzijde. Een voorkant van steen en veel hout aan de achterkant. Daarbij worden de meeste woningen voorzien van een adres aan de binnenzijde, waardoor de gezamenlijke entree een belangrijke ontmoetingsplek wordt. Om ook ogen op straat te houden worden 6 woningen aan de voorzijde ontsloten. Deze 6 woningen zijn dan ook als grondgebonden woningen te categoriseren.

verplicht3D-weergave voorontwerp voorzijde


Feitelijk bestaat het appartementengebouw uit twee volumes, daarbij door loopbruggen met elkaar verbonden. Het appartementengebouw aan de straatzijde bestaat uit 4 bouwlagen, waarbij de bebouwing gelaagd wordt afgebouwd. Dat wil zeggen dat de begane grond het grootste vloeroppervlakte bevat. Hierdoor ontstaat er een rankere bovenzijde voor meer daglichttoetreding en goede inpassing in de woonbuurt. De bovenste bouwlaag wordt als setback achter de voorgevel gerealiseerd, waardoor de impact op het straatbeeld minder fors oogt.


Het andere volume in het achtererfgebied bestaat uit één bouwlaag. Aan de achterzijde van het hoofdvolume aan de straat worden diverse trappen, galerijen en pergola's gerealiseerd. Hierdoor ontstaat een karakter waar ontmoeting wordt bevorderd en waardoor mogelijkheden tot een groene aankleding worden bevorderd. Het achterterrein is bereikbaar via een doorgang in de bebouwing aan de straatzijde.


Om een goed woon- en leefklimaat en klimaatadaptatie te bevorderen wordt veel gebruik gemaakt van vergroening. Dit wordt o.a. gedaan door groendaken aan te leggen, door het inrichtingen van natuurvriendelijke ontmoetingsplekken, zo min mogelijk verharding aan te leggen en door de combinatie te maken met hout. In paragraaf 3.8 is hier nader op ingegaan.

verplicht

3D-weergave voorontwerp achterzijde


Ten behoeve van de realisatie van de doorgang naar het binnenterrein komt een parkeervak te vervallen. Dit parkeervak wordt gecompenseerd naast het huidige parkeervak, waardoor het aantal parkeervakken in de straat niet zal afnemen. In paragraaf 3.7 is nader ingegaan op parkeren.


verplicht

3D-weergave voorontwerp straatperspectief


Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.


Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.


Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.


Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).


De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.


In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.


Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.


De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van "best practices").


Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.


Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. In paragraaf 3.2.3 is hier nader op ingegaan.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:

"De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."


Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.


Nieuwe Stedelijke ontwikkeling
Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Voor een woningbouwlocatie volgt uit jurisprudentie dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De ladder is voorts alleen van toepassing op een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 27 wooneenheden. Na de recente sloop waren in het plangebied 29 wooneenheden aanwezig in de vorm van woonstudio's. Het gaat bij dit planvoornemen om deze reden om een afname van 2 wooneenheden ten opzichte van het geldend bestemmingsplan.

Dit betekent dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Een beschrijving van de behoefte is in het kader van het Bro niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de behoefte alsnog beschreven.


Afweging locatiekeuze

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is vanuit de Ladder extra motivering vereist. Daarom is van belang om te weten of het projectgebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen.

In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd: "Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Dit projectgebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven.


Beschrijving van de behoefte

Kwantitatief

Het betreffen woningen in de sociale huur met als voornaamste doelgroep 1 en 2 persoonshuishoudens.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.

De komende tien jaar groeit de totale woningvraag in Eindhoven sterk, tot circa 133.990 woningen in 2031. Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose prognose zal de woningvraag tot 2031 toenemen met circa 19.325 woningen. In Eindhoven biedt de harde plancapaciteit ruimte voor circa 7.750 woningen. Wanneer de woningvraag (19.325 woningen in de periode 2021-2031) wordt geconfronteerd met de harde plancapaciteit (7.750 woningen), dan resteert een woningbehoefte van circa 11.575 woningen.

Daarmee kan voor dit plan met de realisatie van 27 woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien.


Kwalitatief

Zowel uit het recente regionaal woningmarktonderzoek (2017) als wel het woningmarktonderzoek van Companen (2018) toegespitst op Eindhoven blijkt een grote behoefte aan binnenstedelijk wonen waaronder het centrumstedelijke woonmilieu. In de periode 2021 t/m 2025 moeten jaarlijks gemiddeld 700 sociale huurwoningen netto worden toegevoegd, als wordt uitgegaan van het onderzoek van Companen. Voor deze doelgroep is dus grote behoefte in Eindhoven.

Dit plan voorziet zowel in sociale huur als in centrumstedelijk wonen, waardoor het plan tevens voorziet in een kwalitatieve behoefte. In paragraaf 3.5.3 wordt nader ingegaan op de kwalitatieve woningbehoefte.


Conclusie

Met onderhavig planvoornemen wordt zowel op kwantitatief, als kwalitatief vlak tegemoet gekomen aan de ontwikkeling van een duurzame woningvoorraad in Eindhoven en omgeving.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het Barro bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost en daarmee niet in de nabijheid van onderhavig plangebied. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Natuur Netwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een NNB-gebied. Onderhavig bestemmingsplan leidt daarom niet tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van betreffend gebied. Dit geldt ook voor het luchtvaartterrein daar het plangebied niet gelegen is in het obstakelbeheergebied

3.2.5 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Het onderhavig plangebied ligt niet in de geluidszone of het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze wordt ingevoerd.


In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijn doel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Interim omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:

  • Diep grondwaterlichaam
  • Geen attentiezone waterhuishouding

Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel 2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'. Beide aspecten zijn niet van toepassing voor het beoogde planvoornemen.

Instructieregels

Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.

verplicht

Uitsnede plangebied

Het plangebied is gelegen in 'Concentratiegebied' in 'Stedelijk gebied'. Hiervoor gelden de volgende regels.

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.


Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.


Het plan past binnen de regionale afspraken, zoals in paragraaf 3.5.1 is toegelicht. Het planvoornemen behelst een duurzame stedelijke ontwikkeling. In dit geval is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarbij wordt beoogd veel aandacht te hebben voor woonkwaliteit, groen, duurzaamheid en water. Zie hiervoor de paragrafen 3.8, 4.5 en hoofdstuk 5 (waterparagraaf). Wat betreft mobiliteit wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid (paragraaf 3.7). Het plan voldoet aan en past binnen de beleidsregels zoals deze zijn opgesteld in de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant

De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt.


De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.


Gedeputeerde Staten hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening vastgesteld. In het ontwerp van de omgevingsverordening Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven: Kloppend hart van Brainport

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant', die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie 2.0 zal de interim structuurvisie wel worden ingetrokken.


Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.


Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler
  • gezonde en toekomstbestendige stad
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.


Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie. De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.


De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.


Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  1. Werken aan een gezonde groei van de stad
  2. Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  3. Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  4. Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  5. Werken aan de energietransitie van de stad
  6. Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid


Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.


Toetsing

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van nieuwbouw van 27 appartementen, waarbij veel aandacht is voor kwaliteit, groen en duurzaamheid. Het betreffen sociale huur woningen voor 1 of 2 persoons huishoudens. Naar dit type woningen is veel vraag. Hiermee geeft dit plan invulling aan de ambities die zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Regionaal beleid

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 27 wooneenheden. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.


Afsprakenkader wonen 2017-2022
Zowel in de gemeente Eindhoven als in de overige SGE-gemeenten is de woningbehoefte groter dan de totale harde plancapaciteit. De sterke economische groei in de Brainportregio stelt de gemeenten in het SGE voor de dubbele opgave om voldoende woningen toe te voegen om de groei van de bevolking te kunnen opvangen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Om dit te realiseren, besloten de negen gemeenten in 2017 woningbouwafspraken te maken en de woningbouwproductie programmatisch af te stemmen vanuit een gezamenlijke visie op wonen. In het Afsprakenkader wonen 2017 hebben de SGE-gemeenten vastgelegd dat zij majeure en nieuwe projecten gefaseerd en gezamenlijk ontwikkelen, zodat deze elkaar versterken en niet beconcurreren. Ook is in het Afsprakenkader Wonen opgenomen dat hierbij bij voorkeur gekozen wordt voor inbreiding en transformatie. Nieuwe uitbreidingslocaties worden in principe de komende jaren niet meer toegevoegd.


Sinds de vaststelling van het afsprakenkader in 2017 is de druk op de woningmarkt verder toegenomen. Het afsprakenkader is daarom in 2022 geactualiseerd. Het uitgangspunt blijft om bij de woningbouwproductie regionaal samen te werken en zoveel mogelijk in te zetten op inbreiding. De belangrijkste doelstelling van het Afsprakenkader wonen 2022 is om tempo te maken en volop in te zetten op nieuwe woon- en leefkwaliteiten, alsmede behoud en versterking van leefmilieus met een gevarieerd woningaanbod voor alle doelgroepen.

In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam is voorliggend bestemmingsplan aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd. Het Portefeuillehoudersoverleg Wonen heeft hierover een positief besluit genomen.


Woondeal 2019-2023
Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt (2018) geraamde behoefte.


In navolging van het Afsprakenkader Wonen SGE 2017, is in de Woondeal vastgelegd dat de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Naast het Afsprakenkader is de Brabantse Agenda Wonen een belangrijke leidraad bij de uitvoering van de Woondeal.


Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven 2019
In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio.


Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021
In 2020 hebben de gemeenten in het SGE gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.


Kwantitatieve opgave
In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.


In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.


Kwalitatieve opgave

Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.


Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.


De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.


Specifieke doelgroepen

De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extra muraliseringbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.


Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.


De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.


In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.


Brainport principes

Alle nieuwe woningbouwontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de hand van 7 Brainport Principes. De basis voor deze principes is vastgelegd in het regionale Afsprakenkader. Deze gelden voor alle gemeenten die deel uitmaken van het Stedelijk Gebied Eindhoven.


Koesteren van Identiteit (1), Ruimte voor Innovatie (2) en Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus: de wauw-factor (3)

Binnen het plangebied zal een (her)ontwikkeling plaatsvinden. Het betreft een nieuw woongebouw voor appartementen dat aan de voorzijde recht doet aan de omliggende karakteristiek, en de groene achterzijde doet recht aan klimaatadaptatie en stimuleert (toevallige) ontmoeting tussen bewoners. Het betreft woningen in de sociale huur.

Er komen in het plan faciliteiten voor bewoners en het binnenterrein krijgt een belangrijke kwaliteitsimpuls. Met betrekking tot parkeren wordt ingezet op deelauto's.


De nieuwbouwwoningen zullen gasloos worden gebouwd en worden voorzien van groene daken. In tegenstelling tot de bestaande bebouwing worden hogere isolatiewaarden gebruikt en zal een hemelwaterbergingsvoorziening worden gerealiseerd (substraatlagen in groene daken). Wat betreft openbaar groen wordt het gevelgroen uitgebreid ten opzichte van de huidige situatie door de aanplant van gevelplanten.


Invloed voor bewoners (4)

De toekomstige bewoners zijn op dit moment nog niet bekend. Het betreft sociale woningbouw met als voornaamste doelgroep 1 en 2 persoonshuishoudens. Invloed van huurders in deze fase van het project is er dus niet. Initiatiefnemer houdt het complex in eigendom en gaat dit deel zelf exploiteren. Verder is het plan erop gericht om (toevallige) ontmoetingen van bewoners uit te lokken door de realisatie van een gezamenlijke binnentuin en centrale doorgang.


Vraaggericht ontwikkelen (5) en Benutting regionaal schaalniveau (6)

Het betreft woningen in de sociale huur. Uit het recente regionaal woningmarktonderzoek blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In het huursegment zijn de grootste tekorten in de betaalbare huurprijsklasse.


Verder biedt het aantal woningen op stedelijk niveau een belangrijke bijdrage aan het verminderen van het tekort aan woningen in Eindhoven. Tenslotte is het plan een centrumstedelijk inbreidingsplan. Daar is grote behoefte aan.


Gezonde verstedelijking (7)

De gedachte daarbij is dat gezonde mensen de basis vormen van een gezonde stad. Andersom draagt een gezonde leefomgeving bij aan een gezonde leefstijl. Dat inzicht raakt direct aan stedelijke ontwikkelingen. Verdichting is daarbij een effectief middel in het streven naar een gezonde verstedelijking.


Beoordeling plan

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 27 wooneenheden. Het planvoornemen past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven, zoals hierboven is beschreven, alsook in paragraaf 3.2.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking). Daarnaast past het plan binnen de Brainport Principes.


Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de Interim omgevingsverordening. Daarmee past het binnen de regionale afspraken voor woningbouwontwikkelingen.

3.5.2 Gemeentelijk beleid

Woonvisie 2015
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Eindhoven de Woonvisie 2015 vastgesteld. De woonvisie geeft inzicht in de gemeentelijke ambities op het gebied van bouwen en wonen en steunt op drie pijlers: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stad en als innovatieve stad.


Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft.


Solidaire stad
De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.


Innovatieve stad
De gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand vastgoed. Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens met een hoger inkomen.


Woonprogramma Eindhoven 2021-2025
Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:

  1. forse groei van de woningvoorraad (binnen én buiten de ring) om de grote groei van woningen te kunnen opvangen;
  2. een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden;
  3. voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.


Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande differentiatie leidend:


verplicht


Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van 20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.


Beoordeling plan
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 27 wooneenheden. Het betreft woningen in de sociale huur met als voornaamste doelgroep 1 en 2 persoonshuishoudens. Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In het huursegment zijn de grootste tekorten in de betaalbare huurprijsklasse (€418 tot €711). In absolute zin is dit het grootste theoretische tekort in alle prijsklassen van zowel huur als koop.


Door de toevoeging van sociale woningbouw middels voorliggend planvoornemen wordt er ingespeeld op de grote behoefte aan deze woningen in de omgeving van het plangebied.

3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing

Op 24 mei 2022 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing 2021' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende projectgebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.6.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

Nationaal Beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingswaarden binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden de op dit bestemmingsplangebied van toepassing zijnde categorieën (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Archeologisch kader

De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.


Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale, regionale en landelijke geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.

Conclusie

Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied of als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt.

verplicht

Uitsnede Archeologische verwachtingen- en waardenkaart 2022 (bouwvlak blauw omlijnd)

Het gebied is echter ook niet aangeduid als archeologisch onderzocht gebied. Dat betekent dat het gebied te typeren is als een gebied van Categorie V. Een dergelijk terrein heeft een lage of geen archeologische verwachting. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk, tenzij het gaat om een MER-plichtig project of om een project dat onder de Tracéwet valt. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Het uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek is dus niet verplicht. Dit geldt ook voor de ontwerp Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (2022) daar het plangebied met wit is aangeduid (geen verwachting).

Meldingsplicht toevalsvondsten

Ook in de delen waarvoor geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie wordt opgenomen is de kans aanwezig dat er archeologische resten kunnen worden aangetroffen. De wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten geldt altijd (art. 5.10 Erfgoedwet 2016). Mochten tijdens grondwerkzaamheden (vermoedelijke) archeologische resten (vondsten, muurwerk, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.6.2 Cultuurhistorie

Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.

Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven

Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.

verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied rood omlijnd)

Hierboven is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Eindhoven opgenomen. Zoals op deze afbeelding te zien is, ligt het plangebied binnen een cultuurhistorisch gebied, namelijk 'Historische stedenbouwkundige structuur'. Deze waarde is in het vigerende bestemmingsplan 'De Bergen' planologisch verankerd door de opname van dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Dit betekent dat deze gronden tevens bestemd zijn voor het behoud, de versterking en ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden. Volgens de regels van deze dubbelbestemming bevat de bebouwing op de locatie de waarde 'basiskwaliteit'. Dat wil zeggen dat de omgevingsvergunning voor bouwen volgens de gebiedsgerichte welstandscriteria voldoende bescherming biedt en het sloopvergunningstelsel voor dergelijke panden geldt als nader afwegingsmoment voor de nieuwbouw dat uit dient te gaan van de cultuurhistorische parameters. Het slopen van de bebouwing is alleen mogelijk indien bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd. Ten behoeve van de sloop van de bebouwing in het plangebied is daarom een bouwhistorische verkenning en een cultuurhistorische verkenning is uitgevoerd om de resultaten hiervan mee te nemen in de uitwerking van onderhavig planvoornemen. Op deze wijze zijn de aanwezige cultuurhistorische waarden en bouwgeschiedenis goed gedocumenteerd, en met deze achtergrond als basis is de sloopvergunning t.b.v. de bebouwing in het plangebied verleend. De rapporten zijn als bijlagen (1 en 2) bij deze toelichting gevoegd.


Hierna volgt een samenvatting van de resultaten uit de cultuurhistorische verkenning, die mede als uitgangspunten hebben gediend bij het ontwerp van het planvoornemen:

o Het pand is met de bouw in 1918 later dan de meeste bebouwing, die van rond 1900 dateert, opgetrokken. Direct rechts van het pand staat een blok van vier jaren '30 woningen. Hiermee zorgt het voor een variatie in het straatbeeld die typerend is voor zowel de Sint Catharinastraat als de wijk.


o Het pand sluit aan bij gesloten gevelwand waarbij de rooilijn direct langs de stoep ligt en de voordeur direct aan deze stoep ligt. Hiervan is in de hele Sint Catharinaststraat sprake.


o Het pand heeft net als de omliggende bebouwing twee bouwlagen met een kapverdieping. Wel ligt deze haaks op de straat terwijl de meeste kappen parallel aan de straat liggen. De vele Vlaamse gevels van de omliggende bebouwing zorgen er voor dat dit niet storend is. Voorts sluiten de topgevels goed aan bij de verdere parcellering in de straat. De variatie binnen een gelijke hoofdvorm zorgt voor een levendig gevel- en straatbeeld. De dakbedekking met Tuille-du-Nord dakpannen sluit goed aan bij de vele pannengedekte kappen in de omgeving.


o De gevel is beduidend breder dan die van de andere bebouwing. Daarom is deze in vijf gelijke delen geleed met daarbinnen een brede en smalle beuk zoals aanwezig bij de woningen in directe omgeving. De naastliggende jaren '30 woningen zijn op gelijke wijze vormgegeven. Voorts wordt met deze gevelindeling aangesloten bij diepe percellering van de tweebeukige woonhuizen.


o De architectuur van het pand wijkt door de bouwtijd af van de meeste andere panden in de straat. Er is een sobere rationalistische baksteenarchitectuur toegepast waarbij de ornamentiek met dezelfde bakstenen is uitgevoerd. De omliggende bebouwing is of in een neorenaissancestijl met ornamentiek in verblendstenen of in een geheel rationalistische stijl met geglazuurde stenen vorm gegeven. Hiermee wijkt het pand af van de omgeving. Tegelijk zijn alle panden met bakstenen opgetrokken en hebben een overeenkomstige schaal. De enigszins afwijkende architectuur is van waarde voor een levendig straatbeeld. De bruinrode baksteen geeft hierbij een rustig beeld dat de verder indeling van de gevel goed laat uitkomen.


o De indeling van de gevel sluit goed aan bij die van de straat en van de wijk. De openingen hebben een verticaal karakter waarbij er zowel bij de deuren als de vensters bovenlichten zijn toegepast. Net als in de rest van de straat en wijk zijn houten kozijnen aangebracht die oorspronkelijk een roedenverdeling hadden. De oorspronkelijke aftimmeringen en kleuren aan de binnenzijde nog aanwezig.


o Als voormalige school en breed gebouw vormt het pand een Einzelgänger dat een bijzondere rol heeft in de wijk. Hierbij is met name de bijzondere bouwgeschiedenis waarbij het onduidelijk is of het pand direct als school is ontworpen of dat het een aangepaste ontwerp van vijf woningen betreft.


In het ontwerp van het planvoornemen is op diverse wijzen invulling gegeven aan de resultaten zoals bovenstaand benoemd. Het plan voorziet een gebouw direct gelegen aan de stoep waarbij de rooilijn, zoals herkenbaar in de gehele straat, wordt gevolgd. De woningen die vanaf straat bereikbaar zijn hebben een voordeur direct gelegen aan de stoep. Deze woningen zijn verbijzonderd met een dubbelhoge erker. De toepassing van een erker past binnen het gevarieerde straatbeeld van de St. Catharinastraat. Het voormalige complex was voorzien van een beduidend bredere gevel van de andere bebouwing in de straat. Deze gevel was in vijf gelijke delen verdeeld om aan te sluiten bij de vormgeving van de omliggende bebouwing. In het ontwerp van het planvoornemen is de brede gevel opgedeeld in zes gelijke en een afwijkend deel om aan te sluiten op de aanwezige parcellering in het straatbeeld. Het ontwerp voorziet in vier bouwlagen waarvan de bovenste laag terug staat ten opzichte van de gevelrooilijn om in hoogte aan te sluiten op het straatbeeld. In de straat hebben veel gevelopeningen een verticaal karakter. Dit is in het nieuwe ontwerp terug te zien in de vormgeving van de gevel en wordt benadrukt door de dubbelhoge erkers. De voormalige bebouwing op nr. 13 was voorzien van een sobere rationalistische baksteenarchitectuur. Deze bouwstijl is eigentijds vertaald in het huidige ontwerp dat voorzien is van sobere ornamentiek en uitgevoerd in baksteen.

Hiermee kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van haar omgeving en zijn belangrijke cultuurhistorische elementen gedocumenteerd en deels meegenomen bij de totstandkoming van het ontwerp van de nieuwbouw.

3.7 Verkeer En Parkeren

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.

3.7.1 Verkeer

Het plangebied is goed bereikbaar. Volgens de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) zijn de Willemstraat, Grote Berg en Edenstraat aangewezen als buurt- en wijkontsluitingsweg. Daarnaast is het NS-station Eindhoven Centraal op loopafstand gesitueerd van het plangebied.

De toekomstige woningen worden voor auto's en langzaam verkeer via de St. Catharinastraat ontsloten richting Willem de Zwijgerstraat. Deze situatie wijkt niet af van de huidige situatie. Wat betreft verkeersgeneratie worden er nauwelijks verschillen verwacht, omdat in de huidige situatie reeds 29 woonstudio's aanwezig waren. De toekomstige situatie bevat 27 appartementen voor één- en tweepersoons huishoudens.

Ten behoeve van logistiek ten aanzien van afhandeling van calamiteiten, goederen (pakketjes), verhuizingen en vuilnis zullen geen wijzigingen plaatsvinden ten opzichte van de huidige situatie. Dit vindt plaats in de openbare ruimte. Er wordt geen aanvullende vuilcontainer aangelegd (er is nog capaciteit elders in de buurt).

3.7.2 Parkeren

Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Daarbij dienen de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen 2019 gehanteerd te worden.

De parkeernormen uit 2016 zijn geactualiseerd, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie geen recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning of bezoekersregeling indien betaald parkeren wordt ingevoerd. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.

Voor dit planvoornemen is een parkeerberekening uitgevoerd. Bij deze berekening (zie Bijlage 3) is uitgegaan van het programma op basis van het meest actuele inrichtingsplan voor het beoogde planvoornemen. Dat betreft de 27 appartementen.

De Sint Catherinastraat is onderdeel van het betaald parkeergebied. De toekomstige bewoners kunnen hierdoor geen parkeervergunningen en bezoekersregelingen krijgen voor deze adressen als ze hier komen wonen (deze adressen worden aan de “adressenlijst uitsluiting parkeervergunningen” toegevoegd). Aangezien toekomstige bewoners geen parkeervergunningen krijgen, moet deze ontwikkeling de volledige parkeerbehoefte voor de nieuwe situatie oplossen. Het is niet mogelijk de oude situatie te salderen. Daarom is in de rekentool voor deze ontwikkeling alleen met de nieuwe situatie rekening gehouden.

Het is niet mogelijk om het parkeren voor de bewoners op eigen terrein te faciliteren. Conform de actualisatie nota parkeernormen 2019 zijn dan de volgende opties mogelijk:

  1. Het toepassen van twee deelauto's en bezoekersparkeren afkopen.
  • Dubbelgebruik/correctie aanwezigheidspercentages is niet van toepassing door het inzetten van de deelauto's in dit plan. De parkeeroplossing bewoners en bezoekers wordt hierdoor uit elkaar getrokken uit de bijgevoegde rekentool.
  • Conform de bijgevoegde rekentool is de parkeerbehoefte van de bewoners maximaal op een werkdagnacht. Dat komt uit op (4,8+4+6,6) * 25% HOV reductie = 11,55 = afgerond 12 parkeerplekken voor bewoners. Deze parkeerbehoefte kan voor de bewoners met twee deelauto's opgevangen worden (één deelauto vervangt max. 10 parkeerplaatsen in het centrum). De parkeeropgave van 12 parkeerplaatsen voor bewoners kan hierdoor volledig worden opgevangen met deelauto's.
  • De parkeerbehoefte voor bezoekers kan niet met deelauto's opvangen worden. Conform de actualisatie nota parkeernormen 2019 dient het bezoekersparkeren opgelost te worden in het huidige parkeeraanbod in/rond het centrum of aan de rand van de stad. Deze dient dus afgekocht te worden via het mobiliteitsfonds.
  • Conform de bijgevoegde rekentool is de parkeerbehoefte van de bezoekers op maatgevend moment (zaterdagavond) 2,7 parkeerplaatsen. 2,7 * 25% HOV reductie = 2 parkeerplaatsen. Deze 2 parkeerplaatsen kunnen afgekocht worden voor een bedrag van 1000 euro per parkeerplaats.

  1. Het toepassen van één deelauto's, gedeelte bewonersparkeren afkopen en bezoekersparkeren afkopen.
  • Dubbelgebruik/correctie aanwezigheidspercentages is niet van toepassing door het inzetten van een deelauto in dit plan. De parkeeroplossing bewoners en bezoekers wordt hierdoor uit elkaar getrokken uit de bijgevoegde rekentool.
  • Conform de bijgevoegde rekentool is de parkeerbehoefte van de bewoners maximaal op een werkdagnacht. Dat komt uit op (4,8+4+6,6) * 25% HOV reductie = 11,55 = afgerond 12 parkeerplekken voor bewoners. Als er één deelauto voor dit plan wordt ingezet dan vervangt één deelauto max. 10 parkeerplaatsen in het centrum. Het toepassen van één deelauto zal tot een reductie van (netto) 9 parkeerplaatsen leiden (niet 10 omdat deelauto zelf ook 1 parkeerplaats nodig heeft). Dat betekent dus dat er nog 3 parkeerplaatsen overblijven van de bewoners die geen invulling hebben. Deze overgebleven 3 parkeerplaatsen kunnen afgekocht via het mobiliteitsfonds voor 1000 euro per parkeerplaats.
  • Hoewel voor de bewoners de parkeeropgave met de bovengenoemde stappen opgelost is, is dat voor de bezoekers van de bewoners niet het geval. Deze parkeerbehoefte kun je niet met deelauto's opvangen. Conform de vigerende nota parkeernormen dient het bezoekersparkeren opgelost te worden in het huidige parkeeraanbod in/rond het centrum of aan de rand van de stad. Deze dient dus ook afgekocht te worden via het mobiliteitsfonds.
  • Conform de bijgevoegde rekentool is de parkeerbehoefte van de bezoekers op maatgevend moment (zaterdagavond) 2,7 parkeerplaatsen. 2,7 * 25% HOV reductie = 2 parkeerplaatsen. Deze 2 parkeerplaatsen kunnen afgekocht worden voor een bedrag van 1000 euro per parkeerplaats.

  1. Het afkopen van de totale parkeerbehoefte.
  • Dubbelgebruik/correctie aanwezigheidspercentages is hier wel van toepassing. Er is geen splitsing in bewoners en bezoekers van toepassing.
  • Indien deelmobiliteit niet mogelijk zou zijn bij vergunningverlening biedt de actualisatie nota parkeernormen 2019 ook de mogelijkheid om de totale parkeerbehoefte in het centrumgebied volledig af te kopen. 1000 euro per parkeerplaats. De totale parkeerbehoefte van 13 parkeerplaatsen dient dan afgekocht te worden voor een bedrag van 13.000 euro. Hiermee is de parkeeroplossing ook sluitend.

Gelet op het bovenstaande kan voldaan worden aan de actualisatie nota parkeernormen 2019.

Ten behoeve van de realisatie van de doorgang naar het binnenterrein komt een parkeervak te vervallen (hiervoor wordt een inritvergunning aangevraagd). Dit parkeervak wordt gecompenseerd naast het huidige parkeervak, waardoor het aantal parkeervakken in de straat niet zal afnemen.

Fietsparkeren

Vanuit de parkeertool zijn 72 stallingen benodigd voor fietsen voor de bewoners. Het beoogde planvoornemen voorziet in voldoende fietsparkeerplaatsen in een collectieve fietsenstalling. Voor bezoekers zijn 6 fietsparkeerplaatsen benodigd en deze worden gerealiseerd achter de poort in de onderdoorgang (3 fietsnietjes).

Hiermee wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen 2019 en is dit bestemmingsplan uitvoerbaar. Ook zal bij de omgevingsvergunning voldaan worden aan de 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' en 'Gelijkwaardigheid buitenbergingen bij woongebouwen'. Zo zal de hoogte van de ruimte hoog genoeg zijn: in dit geval 2,6 meter, zoals uit voorgaande tekening blijkt.

verplicht

Tekening hoogte collectieve fietsenstalling

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

Beoordeling plan

Het projectgebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend' in een groenarm gebied. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Dit plangebied is tevens aangeduid als groenarme buurt.

verplicht

Uitsnede kaart Groebeleidsplan 2017 (plangebied in 'Stad, rood beeldbepalend')

Beleidsregel groencompensatie

Het Groenbeleidsplan 2017 omschrijft het beleid voor de combinatie van verdichten en vergroenen. Dit betekent dat voor iedere woning die wordt toegevoegd, er wordt gestreefd naar 8 m² toegevoegd groen. Ook kent de gemeente een regeling voor groencompensatie (Beleidsregel groencompensatie), die kortweg inhoudt dat groen, dat plaats moet maken voor een ontwikkeling, door de ontwikkelende partij moet worden gecompenseerd, fysiek en/of financieel.

Gezien het voorgaande is een Groenplan opgesteld. De rapportage van het groenplan is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

verplicht

Situatieschets groenvoorzieningen in planvoornemen

Ingevolge het Groenbeleidsplan is 108 m² - 216 m² nieuw groen benodigd. Het plan is om groene daken te realiseren, veel groen op maaiveld te laten terugkomen en om verticaal groen toe te passen (natuurinclusief bouwen). In totaliteit gaat het om 155 m² groen op maaiveld en 350 m² op daken. Hiermee wordt ruim voldoende voldaan aan het Groenbeleidsplan. Het groen wordt aangelegd direct na voltooiing van de bouw. Beheer en onderhoud van groen zal in opdracht van Trudo worden uitgevoerd.

3.8.2 Beleid Bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021 Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.

Beoordeling plan

Binnen en rondom het plangebied zijn bomen gesitueerd. Ten behoeve van de realisatie zijn werkzaamheden noodzakelijk binnen de kwetsbare boomzone. Voor het beoogde planvoornemen zijn middels een bomeninventarisatie, kwaliteitsbeoordeling, waardebepaling en een Bomen Effect Analyse (BEA) de bomen in kaart gebracht die invloed gaan ondervinden van de herontwikkeling. Deze rapportages zijn als bijlage (5,6, 7 en 8) bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste conclusies uit deze rapportage.

Inventarisatie en kwaliteitsbeoordeling bomen

Met een inventarisatie en kwaliteitsbeoordeling zijn de bomen in en rondom het plangebied in beeld gebracht en is de kwaliteit van deze bomen bepaald. Hieruit volgt een boomtechnisch oordeel voor de betreffende bomen, waarbij algemene boomgegevens (soort, hoogte, stamdiameter, kroondiameter), conditie, veiligheid/gebreken en toekomstverwachting zijn bekeken. Door middel van een weging heeft dit geleid tot een algemene boomtechnische kwaliteit. Daarnaast is de beeldkwaliteit beoordeeld. Tezamen heeft dit tot een eindoordeel geleid.

Van de onderzochte bomen (10) in en rondom het plangebied zijn zeven bomen behoudenswaardig, één boom is niet behoudenswaardig en van twee bomen wordt geadviseerd te rooien.

verplicht

Waardebepaling te kappen bomen

Ten behoeve van het planvoornemen zijn twee bomen gekapt (4 en 5). Voor de kap van deze bomen is een kapvergunning verleend. Twee bomen binnen het plangebied zijn kapvergunningsplichtig (2 en 3). Het betreffen twee bomen in het binnenterrein (een boomhazelaar en een venijnboom). De conditie van de boomhazelaar (2) is redelijk met een positief toekomstperspectief. De conditie van de venijnboom (3) is matig met een positief toekomstperspectief. Ten behoeve van dit planvoornemen is de boomhazelaar (2) betrokken in het bouwplan, waardoor deze boom waarschijnlijk kan behouden blijven. Echter kan uit bouwtechnische planuitwerking nog volgen dat behoud van deze boom (2) niet haalbaar is. De venijnboom kan in geen geval behouden worden, omdat op deze plek bebouwing is voorzien. De waarde van alle 4 de bomen tezamen bedraagt totaal € 4.750,00 exclusief BTW.

In het nieuwbouwplan is de aanplant van drie nieuwe bomen voorzien ter compensatie van het verlies door de reeds gekapte bomen en te kappen venijnboom. In het groenplan zijn deze nieuwe bomen opgenomen. Het groenplan maakt als bijlage onderdeel uit van deze toelichting.

Bomeneffectanalyse

Aan de straatzijde van het plangebied is een gemeentelijke boom gesitueerd. Het betreft een Basisboom met een afstand van 2,9 meter van de huidige en toekomstige gevel. Omdat de nieuwbouw op de verdieping wordt voorzien van een overstek komt in de nieuwe situatie de kroon van de boom dichter bij de gevel. Om deze reden is een bomeneffectanalyse uitgevoerd (Bijlage 9). De betreffende Carpinus betulus 'Columnare' heeft een redelijk tot goede conditie met een positieve toekomstverwachting (behoudenswaardig). De boom is gelegen buiten de ontgravingslijn van de bebouwing, waardoor de stabiliteit niet wordt verminderd tijdens de werkzaamheden. Er is geen aantoonbaar verhoogd risico op windworp. De hoeveelheid wortelverlies is beperkt, waardoor de boom duurzaam behouden kan blijven. In het ontwerp van de nieuwbouw wordt een overstek gerealiseerd op circa 0,75m van het hart van de boom. Zonder ingrijpen is dit een onwenselijke situatie. Om deze reden is ervoor gekozen de boom te snoeien, omdat beoordeeld is dat dit verantwoord mogelijk is, ruim binnen de maximaal toegestane 30% van het kroonvolume. Geadviseerd wordt de onderste drie gesteltakken in zijn geheel te verwijderen en daarnaast boven in de kroon 'tak voor tak' het volume kroon te beperkten, zodanig dat voldoende vrije ruimte ontstaat. De snoei dient uitgevoerd te worden in het bladseizoen.

3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

3.10 Windhinder, Privaatrechtelijke Belemmering En Bezonning

3.10.1 Windhinder

Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.

De toekomstige situatie voorziet in gelijksoortige bouwhoogten als in de bestaande situatie. Om deze reden is het in het kader van een zorgvuldige afweging niet nodig om nader in te gaan op windhinder.

3.10.2 Privaatrechtelijke belemmeringen

Uit jurisprudentie blijkt dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis zijn. Hieraan kan slechts betekenis toekomen, indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanig evident belemmerende aard zijn dat in verband daarmee de realisering van het planvoornemen binnen de planperiode niet aannemelijk is.

Met het planvoornemen is geen sprake van privaatrechtelijke belemmering. Ten opzichte van de huidige situatie vinden er geen belangrijke veranderingen plaats die mogelijk privaatrechtelijk tot belemmeringen zouden kunnen leiden.

3.10.3 Bezonning

Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning voor bebouwing. Gemeentes zijn daarom vrij om een eigen invulling te geven aan de eisen omtrent bezonning.

Beleidsregels voor bezonning woningen

Op 10 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders de "beleidsregels voor bezonning woningen" vastgesteld. Uit deze beleidsregels volgt onder andere dat minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer.

Toetsing plan

In het kader van de realisatie van het beoogde planvoornemen is een zonnestudie uitgevoerd. De totale zonnestudie is opgenomen in de bijlage (10 en 11) bij deze toelichting.

De nieuwbouwontwikkeling voldoet aan de gestelde norm. De bestaande bebouwing grenzend aan de nieuwbouwontwikkeling voldoet ook aan de gestelde norm. Hiermee wordt voldaan Beleidsregels voor bezonning woningen.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader zijn met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen;

Stedelijk ontwikkelingsproject

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 27 wooneenheden in twee gebouwen op een locatie waar in de huidige situatie reeds twee gebouwen met 29 woonstudio's aanwezig waren. Het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing is daardoor beperkt en zelfs vergelijkbaar. Het plangebied ligt daarnaast in hoog stedelijk gebied. Een dergelijke stadsontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur. De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet te worden opgeschaald. Het plangebied is goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt goed opgelost.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt. Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit Hoofdstuk 4 behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de beoogde ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

4.2.1 Inleiding

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.2 Beoordeling plan

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 27 appartementen op de locatie waar tot voor kort 29 woonstudio's aanwezig waren. Het plangebied kent een woonbestemming, zoals in paragraaf 1.3 is toegelicht. Omliggende gronden zijn tevens voorzien een woonbestemming en met woningen bebouwd. Om deze reden is sprake van een 'rustige woonwijk' en zijn in navolgende toetsing de originele richtafstanden toegepast.

Smitsstraat 17

Het pand aan Smitsstraat 17 is voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. In het pand is een ontmoetingscentrum aanwezig. Voor buurthuizen geldt 2 milieucategorie 2 en een richtafstand van 30 meter. De bestemming 'Maatschappelijk' is gelegen op 35 meter afstand van het plangebied van dit bestemmingsplan. Aan de richtafstand kan worden voldaan.

Wilhelminaplein 9-13

De horecapanden aan Wilhelminaplein 9, 10, 11, 12 en 13 zijn ondergebracht in de bestemming 'Gemengd - 1'. Met deze bestemming zijn meerdere functies mogelijk, zoals detailhandel, dienstverlening, praktijkruimten, maatschappelijke voorzieningen, kleinschalige kantoren en horeca (cat. 1). Deze functies zijn uitsluitend toebedeelbaar in milieucategorie 1. De panden zijn in de huidige situatie in gebruik als café en/of restaurant. De richtafstand betreft 10 meter. De afstand tot de bestemming 'Gemengd - 1' betreft 20 meter. Aan de richtafstand kan worden voldaan.

Prins Hendrikstraat 5

Het pand aan Prins Hendrikstraat 5 heeft de bestemming 'Dienstverlening'. Dit bekent dat de gronden bestemd zijn voor dienstverlenende bedrijven. Dergelijke bedrijven zijn een inrichting in de milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. De bestemming 'Dienstverlening' is gelegen op 57 meter afstand van het plangebied van dit bestemmingsplan. Aan de richtafstand kan worden voldaan.

Oranjestraat 2a-2c

Het pand aan Oranjestraat 2a-2c heeft de bestemming 'Kantoor'. Dit bekent dat de gronden bestemd zijn voor kantoren. Een kantoor is een inrichting in de milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. De bestemming 'Kantoor' is gelegen op 70 meter afstand van het plangebied van dit bestemmingsplan. Aan de richtafstand kan worden voldaan.

Prins Hendrikstraat 48-50

Het pand op dit adries is voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. In het pand is een autobedrijf aanwezig. Voor autobedrijven, waarbij handel en reparatie plaatsvindt geldt de milieucategorie 2 en een richtafstand van 30 meter. De bestemming 'Bedrijf' is gelegen op 55 meter afstand van het plangebied van dit bestemmingsplan. Aan de richtafstand kan worden voldaan.

Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aan de richtafstanden wordt voldaan, waardoor enerzijds sprake is van een goed woon- en leefklimaat, en anderzijds worden niet-woonfuncties niet in de bedrijfsvoering belemmerd

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van wooneenheden. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

In de huidige situatie zijn reeds wooneenheden aanwezig. Daarnaast is er sprake van 30 km/u-wegen rondom het plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de invloed van de nabijgelegen 30 km/uur wegen tevens inzichtelijk gemaakt op basis van kaartmateriaal van Omgevingsdienst Zuidoost Brabant. Hieruit volgt dat er ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat aanwezig is (groen, <48 dB). Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is om deze reden niet benodigd, omdat het voldoende aanneembaar dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

verplicht

Uitsnede kaart geluid 2030 (plangebied groen omlijnd)

4.3.3 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt op ongeveer 580 meter van de spoorlijn Best-Eindhoven. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen deze geluidzone. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde voor dit planvoornemen.

4.3.4 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidzone van industrie. Het aspect is dan ook niet aan de orde voor dit planvoornemen.

4.3.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 7 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contour). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.


Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.


In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing

Het planvoornemen ziet op de realisatie van maximaal 27 woningen. Op basis hiervan kan worden gesteld, voor zover daarvan al sprake is, dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Aangezien woningen in de zin het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter hoogte van de Mauritsstraat zowel in de huidige situatie als voor 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 onder de grenswaarden van 35 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.


Uit de monitoringstool blijkt dat de optredende concentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied ruim onder de in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) gestelde grenswaarden liggen. Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.


Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.4.6 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord in een beknopte verantwoording.

4.5.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van de weg) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

In de Visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidscondities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het treffen 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de visie is een aantal aanvullende maatregelen bij functies nabij risicobronnen (wonen, werken, recreatie) opgenomen. Om de risico's zo klein mogelijk te houden, komen er aanvullende beschermingsmaatregelen voor de veiligheid van kwetsbare functies in de buurt van risicobronnen.

Nieuwe kwetsbare functies moeten op een afstand van minimaal 30 meter van het spoor en de rijkswegen worden gesitueerd.

In een gebied van 200 meter rondom een risicovolle transportas worden geen functies toegestaan voor personen die verminderd zelfredzaam zijn (zoals kinderdagverblijf, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis e.d.).

De verantwoording van het groepsrisico wordt gedaan door de raad van de gemeente Eindhoven, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.

4.5.3 Beoordeling plan

Met de realisatie van het planvoornemen zal de populatiedichtheid in de dag- en nachtperiode afnemen, omdat er naar verwachting een kleine afname plaatsvindt van 29 woonstudio's naar 27 appartementen (voor één- en tweepersoonshuishoudens). De beoogde woningen liggen echter niet binnen een invloedsgebied of plaatsgebonden risicocontour van een buisleiding, een inrichting of transportroute. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2030 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.1 Planbeschrijving

De nieuwbouwwoningen zullen gasloos worden gebouwd en worden voorzien van groene daken. Het hoogste dak wordt voorzien van PV-panelen (in combinatie met groen). In tegenstelling tot de bestaande bebouwing worden hogere isolatiewaarden gebruikt en zal een hemelwaterbergingsvoorziening worden gerealiseerd, zoals in hoofdstuk 5 is beschreven. Wat betreft openbaar groen wordt de totale groenoppervlakte uitgebreid ten opzichte van de huidige situatie, zodat een rustgevende en natuurvriendelijke binnentuin wordt gecreëerd. Deze groene binnentuin bevat beschutting tegen hittestress en bevordert de biodiversiteit. Ook wordt daarbij veel gebruik gemaakt van hout (natuurlijk materiaal). Daarnaast wordt in het plan gekeken naar mogelijkheden van circulair bouwen door de huidige gevelstenen te hergebruiken en de trottoirtegels te hergebruiken in de tuininrichting. Voor meer informatie over het groenplan wordt kortweg verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.

4.7 Bodem

4.7.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. In dit kader is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 12 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

4.7.2 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek (fase 1 en 2)

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond tot circa 1,0 m-mv een sterke verontreiniging is aangetoond met zink, PAK en minerale olie. Verder blijkt de grond met bijmengingen (tot circa 1,5 m-mv) overwegend licht tot plaatselijk matig verontreinigd te zijn met diverse zware metalen, PAK, PCB en minerale olie.

De sterke verontreiniging met minerale olie, PAK en zink is binnen de onderzoekslocatie voldoende afgeperkt. De sterke verontreiniging bevindt zich over een oppervlakte van circa 75 m² tot een diepte van gemiddeld 0,75 m-mv. De omvang van de sterke verontreiniging wordt geraamd op 52,5 m³ en is gesitueerd buiten het plangebied, ter plaatse van het achtererfgebied van Prins Hendrikstraat 32-34.

Aangenomen wordt dat de verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie zijn ontstaan voor 1987 als gevolg van een aanwezige stedelijke ophooglaag. Er bestaat een technische, organisatorische en ruimtelijke samenhang waardoor sprake is van één geval van ernstige bodemverontreiniging. Uit de risicobeoordeling blijkt dat geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Dit betekent dat voor geen tijdstip voor de start van de sanering wordt vastgesteld.

In de geanalyseerde grond is analytisch geen asbest aangetoond. In de verdachte bodemlaag is PFOA en PFOS aangetoond. Op basis van het gehalte aan PFOS voldoet de grond plaatselijk aan klasse “wonen/industrie”. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Met het oog op de geplande herontwikkeling dient uiteindelijk een saneringsplan of BUS-melding te worden opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag (i.c. gemeente Eindhoven). Hierbij dient de locatie geschikt te worden gemaakt voor het beoogde gebruik en de bodemfunctie (wonen). Dit is reeds in gang gezet.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Er wordt met dit planvoornemen geen WKO-installatie toegepast.

4.7.3 Explosieven

Aan de hand van uitgebreid historisch archiefonderzoek is in gemeente Eindhoven geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (zogenaamde blindgangers). Voor de gebieden die 'explosieven-verdacht' zijn wordt een nader onderzoek gewenst geacht. Uit zo'n nader onderzoek moet dan blijken of een feitelijk explosieven onderzoek nodig is.

verplicht

Uitsnede kaart 'Veilige bodem' (Bron: Atlas van de Ondergrond, Eindhoven)

Het plangebied wordt gezien als een 'explosieven verdacht' gebied waar mogelijk onderzoek nodig wordt geacht. Om deze reden is een zogenaamde projectgebonden risicoanalyse uitgevoerd om antwoord te krijgen op de vraag of een onderzoek naar explosieven nodig is. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 13 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de resultaten en conclusies.

Op basis van informatie binnen het plangebied ten tijde van WOII en naoorlogse aanpassingen is geconcludeerd dat de kans van aantreffen van NGE binnen het plangebied zeer onwaarschijnlijk is. Op basis van deze conclusie wordt geadviseerd de werkzaamheden regulier, zonder verder mitigerende maatregelen, uit te voeren. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wel wordt geadviseerd om bij het aantreffen van NGE het protocol 'spontaan aantreffen van NGE' uit te voeren en vooraf het personeel hiervan op de hoogte te brengen.

4.8 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.8.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied is op relatief grote afstand van de Natuurnetwerk Brabant (NNB) gelegen. Samen met de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (herontwikkeling in het stedelijk gebied) is er geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat het plangebied op grote afstand hiervan is gelegen (circa 4,2 km). Directe negatieve effecten van dit project op bovengenoemde beschermde natuurgebieden zijn vooral gelet op de afstand van het projectgebied tot aan deze natuurgebieden niet te verwachten. Indirecte negatieve effecten zoals stikstofdepositie zijn echter niet op voorhand uit te sluiten, omdat verstoring van natuurgebieden door stikstof nog op een grote afstand van een bepaalde ontwikkeling kan plaatsvinden. Om uit te sluiten dat het project directe negatieve gevolgen voor de natuur heeft in de vorm van stikstofdepositie, is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze berekening is als Bijlage 14 bij deze toelichting toegevoegd.

Uit de rekenresultaten van AERIUS Calculator blijkt dat er ten gevolge van de beoogde planontwikkeling geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Derhalve zijn 'significante (negatieve) effecten' op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Een vergunning in het kader van de Wnb is derhalve niet aan de orde. De berekening toont aan dat het aspect stikstofdepositie geen beperkingen oplevert ten aanzien voor het beoogde planvoornemen.

4.8.2 Soortenbescherming

Om te bepalen of de geplande activiteiten binnen het projectgebied mogelijk een negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden, is een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. De resultaten van deze inspectie zijn gerapporteerd en opgenomen als Bijlage 15 bij deze toelichting.

Met inachtneming van het gestelde in de rapportage zijn mitigerende maatregelen genomen voordat tot de sloop van het gebouw werd overgegaan. De inmiddels vergunde en uitgevoerde sloop maakt dat de huidige situatie ongeschikt is voor soorten als verblijf- of foerageerplaats, zoals ook op navolgende foto is te zien. Een aanvullend onderzoek t.a.v. soorten is niet noodzakelijk. De situatie in de buitenruimte biedt geen geschikt habitat of foerageergebied voor (beschermde) soorten. Voordat de sloop werd uitgevoerd was er sprake van een compleet versteende achtertuin. Een flora- en faunaonderzoek in de buitenruimte is om deze redenen niet benodigd.

verplicht

Foto plangebied (eind augustus 2022)

Conclusie

Er is een quickscan flora & fauna uitgevoerd. Daarna is de bebouwing in het plangebied gesloopt. In de huidige situatie is het plangebied ongeschikt als verblijf- en foerageergebied voor soorten, waardoor geen overtredingen worden verwacht in het kader van de Wnb. Wat betreft gebiedsbescherming worden eveneens geen overtredingen verwachting in het kader van de Wnb. Uit een stikstofdepositie berekening is gebleken dat er geen negatieve (stikstof)effecten plaatsvinden op Natura 2000-gebieden

4.8.3 Algemene zorgplicht

Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het planvoornemen voorziet in een ontwikkeling. De effecten van deze ontwikkeling op de waterhuishouding worden in dit hoofdstuk beschreven. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense Klimaattoets

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm

5.3.3 Toelichting rekentool

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied

5.4.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem
A-wateren binnen plangebied Nee
B-wateren binnen plangebied Nee
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging Nee
Attentiegebied NNB Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Zie paragraaf 4.6
Infiltratie praktisch mogelijk? Doorlatendheid is slecht (zie Bijlage 12)
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

5.4.2 Oppervlaktewater

Op de planlocatie en haar directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.4.3 Verharding

Het plangebied is de huidige situatie nagenoeg volledig verhard.

5.4.4 Bodemopbouw

verplicht

Tijdens de uitvoering van het veldwerk bleek dat de bodem op de locatie globaal tot 1,5 m-mv bestaat uit een humeuze, siltige en zwartbruine zandlaag met bijmengingen. Onder deze laag bevindt een dikke leemlaag en plaatselijk een veenlaag. De GHG wordt geschat op circa 1,0-1,2 m-mv. Bij veldwerk ten tijde van het bodemonderzoek is een grondwaterstand van circa 1,8 m-mv gemeten. De doorlatendheid van de bodem (K-waarde) varieert van 0,6 tot 0,9 m/dag en is daarmee slecht te noemen. Vanwege de aanwezige leem- en veenlagen in de ondergrond (>1,5 m-mv) zal er bij infiltratie van regenwater in de onverzadigde zone boven de GHG waarschijnlijk opbolling van het grondwater optreden. Op basis van de bovenstaande gegevens kan geconcludeerd worden dat de bodem op de onderzoekslocatie in principe niet geschikt is voor de infiltratie van regenwater.

5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

Voor onderhavige ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd. Deze is als Bijlage 16 toegevoegd bij deze toelichting.

5.5.1 Waterbergingsopgave

Met de huidige bedachte groene daken (600 m² à >=45 mm waterberging per m²) en aanplanting van nieuw groen (155 m² op maaiveld, 2 nieuwe bomen en 20 m² groene gevel) wordt de bergingsopgave teruggedrongen tot -0,7 m3, wat betekent dat dit plan een positieve bijdrage aan het gebied levert. De waterbergingsopgave wordt volledig gecompenseerd.

Zoals blijkt uit de huidige onderbouwing en door rekening te houden met de gestelde voorwaarden in overleg met het bevoegd gezag, vindt de herontwikkeling klimaatbestendig plaats en wordt toekomstige wateroverlast vermeden. Hemelwater wordt eerst opgenomen door het groen dak waarna het vertraagd wordt afgevoerd naar het riool. De bodem is ter plaatse niet geschikt voor verdere infiltratie. Hiermee wordt voldaan aan de Eindhovense klimaattoets. Aanvullend zorgen de maatregelen voor minder hittestress, o.a. door de toename van het aandeel groen en het gebruik van grasbetonsteen in plaats van gesloten erfverhardingen.

Voor een goede rioolaansluiting op het gemeentelijke hoofdriool dient rekening te worden gehouden met de hoogteligging van de rioolaansluiting bovenop dit hoofdriool in de St. Catharinastraat. Het hemelwater (overloopleiding) en vuilwater zal separaat aangeboden worden, conform de Rioolaansluitregels van de Gemeente Eindhoven, op het aanwezige gemengde riool in de straat dat vervolgens is aangesloten op de RWZI aan de Van Oldenbarneveltlaan.. Verwacht wordt dat er geen toename van vuilwater zal zijn in verband met de afname van het aantal aanwezige wooneenheden (nieuwe situatie minus huidige situatie). Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal op basis van het uiteindelijke ontwerp aangetoond worden hoe de benodigde waterberging exact gerealiseerd zal worden conform pagina 2 van de gemeentelijke rekentool.

5.5.2 Waterkwaliteit

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "VIII De Bergen (St. Catharinastraat 13)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming `Wonen” (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de woningen en de bijbehorende gronden. In de regels is bepaald dat de woongebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. Door middel van maatvoeringsvlakken zijn de verschillende bouwhoogtes aangeduid. In de regels is bepaald dat er maximaal 27 wooneenheden mogen worden gerealiseerd in het plangebied.


Met het opnemen van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is geregeld dat buiten het bouwvlak een loopbrug en trappen mogen worden gerealiseerd. Deze aanduiding is opgenomen tussen de twee bouwvolumes (buiten het bouwvlak). Met het opnemen van 'specifieke bouwaanduiding - 2' is geregeld dat pergola's tot 6,5 meter hoogte mogen worden gebouwd. Deze aanduiding is opgenomen ter plaatse van het gebouw in het achtererfgebied. Ten slotte is de bouwaanduiding 'onderdoorgang' opgenomen voor de verplichte realisatie van een onderdoorgang met een breedte van 2,5 meter en een hoogte van 2,5 meter.


Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Dubbelbestemming ' Waarde - Cultuurhistorie - 1' (Artikel 4)

Deze bestemming is opgenomen vanwege de locatie in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Met deze dubbelbestemming wordt er waarde toegekend ter bescherming van dit cultuurhistorisch gebied.

Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

In de overige regels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, te weten voor parkeren en voor waterberging.

Voorwaardelijke verplichting parkeren

Hierin is geregeld dat moet worden voldaan aan de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen bij bouwen. Ook is er een mogelijkheid opgenomen om van de regels af te wijken. De verwijzing naar de beleidsregels is dynamisch zodat altijd de meest actuele nota parkeernormen geldend is.

Voorwaardelijke verplichting waterberging

In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.

Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.

Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd
    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht
    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering
    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig
    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht
    - Bouwen en Wonen
    - Openbare leefomgeving
    - Bedrijven

  • Gebiedsgericht
    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid
    - Actiegebieden

  • Themagericht
    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ook is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd naar Trefpunt Groen Eindhoven (TGE), de Henri van Abbe Stichting en de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven. Zij hebben schriftelijk een positieve reactie afgegeven met betrekking tot de voorgenomen planontwikkeling zoals verwoord in het bestemmingsplan. De benoemde opmerkingen, wensen en aandachtspunten worden bij de nadere uitwerking van het plan door initiatiefnemer, in overleg met de architect, meegenomen.

9.3 Inspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Buurt

Naar aanleiding van de sloop en planontwikkeling op de locatie St. Catharinastraat 13 is een participatietraject doorlopen met verschillende belanghebbenden. Bij de start van het project is informatie ingewonnen over de participatie-aanpak. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van de participatietool van de gemeente Eindhoven. Naar aanleiding daarvan is gekozen voor “participatieniveau 2” waarbij de directe omgeving en andere belanghebbenden betrokken worden door middel van informatieavonden en afstemmingsmomenten.

Voor omwonenden zijn tot en met januari 2023 4 informatieavonden georganiseerd en zijn 10 nieuwsbrieven verstuurd. Uit de gevoerde gesprekken en informatieavonden blijkt dat er bij omwonenden zorgen en onzekerheid heerst over de toekomst van deze planlocatie. De zorgen van omwonenden richten zich met name op: aansluiting architectuur bij directe omgeving, bebouwing op binnenterrein, geluidsoverlast vanuit gezamenlijke tuin, privacy, kap van bestaande bomen, kwaliteit van aan te leggen groen, parkeerdruk en overlast gedurende sloop- en bouwwerkzaamheden. Trudo begrijpt dat dit extra aandacht vergt en heeft de communicatie van en naar de omwonenden ook als integraal onderdeel van haar planontwikkeling opgenomen.

Aanvullend is met een aantal direct aanwonenden (buren links, rechts en achterburen) via individuele gesprekken contact gelegd en zijn er (werk)afspraken gemaakt.

Daarnaast is er tijdens de planontwikkeling meerdere malen contact geweest met de van Abbe Stichting, Trefpunt Groen, de Gemeentelijke Erfgoedcommissie, gemeentelijke Intake-team, de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en externe adviseurs die betrokken waren en/of zijn.

De reacties en adviezen die van de verschillende belanghebbenden zijn binnengekomen zijn door Trudo gewogen en (deels) verwerkt.

In de verdere planuitwerking blijft Trudo, samen met haar bouwteampartner, de belanghebbenden informeren en betrekken door middel van informatie-momenten en nieuwsbrieven. Op de thema's verkeer/logistiek/bereikbaarheid en leefbaarheid worden momenten door de bouwteampartner georganiseerd en worden er aanvullend ook een toelichtingen, kijk- en contactmomenten op de bouwplaats georganiseerd. De planning hiervan is momenteel nog niet bekend omdat deze mede afhankelijk is van het te doorlopen procedurele traject aangaande het bestemmingsplan en de vergunning aanvraag.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 22 juni 2023 tot en met woensdag 2 augustus 2023 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om digitaal, schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken. Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad Eindhoven van 21 juni 2023 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen.

Bijlage 1 Bouwhistorische Verkenning

bijlage 1 Bouwhistorische verkenning

Bijlage 2 Cultuurhistorische Verkenning

bijlage 2 Cultuurhistorische verkenning

Bijlage 3 Parkeertool

bijlage 3 Parkeertool

Bijlage 4 Groenplan

bijlage 4 Groenplan

Bijlage 5 Inventarisatie En Kwaliteitsbeoordeling Bomen

bijlage 5 Inventarisatie en kwaliteitsbeoordeling bomen

Bijlage 6 Inventarisatie En Taxatierapport Waardebepaling I

bijlage 6 Inventarisatie en taxatierapport waardebepaling I

Bijlage 7 Inventarisatie En Taxatierapport, Waardebepaling Ii

bijlage 7 Inventarisatie en taxatierapport, waardebepaling II

Bijlage 8 Toets Compensatieplan Bomen

bijlage 8 Toets compensatieplan bomen

Bijlage 9 Bomen Effect Analyse

bijlage 9 Bomen effect analyse

Bijlage 10 Bezonningsstudie_bestaand

bijlage 10 Bezonningsstudie_bestaand

Bijlage 11 Bezonningsstudie_nieuw

bijlage 11 Bezonningsstudie_nieuw

Bijlage 12 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek

bijlage 12 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek

Bijlage 13 Projectgebonden Risicoanalyse

bijlage 13 Projectgebonden risicoanalyse

Bijlage 14 Stikstofdepositieberekening

bijlage 14 Stikstofdepositieberekening

Bijlage 15 Quickscan Flora En Fauna

bijlage 15 Quickscan flora en fauna

Bijlage 16 Watertoets

bijlage 16 Watertoets

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan VIII De Bergen (St. Catharinastraat 13) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80430-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aardkundige waarden

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.8 Actualisatie nota parkeernormen 2019

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoent aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.10 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met d ekans op het voorkomen van archeoloigsche relicten (resten uit het verleden).

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bedrijfsvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.14 beeldbepalende boom

Bomen met een hoge esthetische en belevingswaarde voor de directe omgeving of voor de wijk. De bomen zijn door hun leeftijd, omvang of verschijningsvorm onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en vormen bovendien een buitengewoon structurerend element voor de openbare ruimte. Het criterium beeldbepalend zegt tevens iets over de zichtbaarheid.
Een beeldbepalende boom dient voor >50% van de omvang zichtbaar te zijn vanaf openbaar terrein.

1.15 behoud ex situ

behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.

1.16 behoud in situ

behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).

1.17 belemmeringenstrook

een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.

1.18 bestaande situatie

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.30 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.32 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.33 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 eengezinswoningen

als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.

1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.36 evenementen

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.37 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.40 gebruiksfunctie

een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.41 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.42 gemeentelijk adviseur archeologie

een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.43 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.44 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.45 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.46 huishouden

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.47 inwoning

  1. woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
  2. woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meer) kamer(s) in gebruik geeft aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.

1.48 kamerbewoning

woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.47 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.

1.49 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.50 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.51 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.52 kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen

bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.53 lijst van bedrijfsactiviteiten

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 behorende bij deze regels.

1.54 mantelzorg

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.55 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.56 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.57 onzelfstandige woonruimte

woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.

1.58 parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.59 peil

0.30 m boven de kruin van de weg.

1.60 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.61 rijstrook

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.62 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.63 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.64 verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.65 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.66 voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.67 voorkeursgrenswaarde

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.68 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.69 waterberging

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.70 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.71 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.72 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.73 wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen

het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.74 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.75 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod op kamerbewoning en woningsplitsing indien de verkamering of splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw;
  2. of sprake is van een onaanvaardbare negatieve inbreuk op het woon- en leefklimaat wordt beoordeeld aan de hand van de 'Beleidsregels kamerbewoning en woningsplitsing Eindhoven 2021', met dien verstande dat, indien deze beleidsregels worden gewijzigd, de gewijzigde beleidsregels gelden.

Artikel 4 Waarde - Cultuurhistorie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie - 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.

4.2 Bouwregels

Naast het bepaalde omtrent het bouwen voor de aldaar voorkomende onderliggende basisbestemming mag slechts worden gebouwd in overeenstemming met de ruimtelijke karakteristiek en de cultuurhistorische waarden van het gebied en de bebouwing, met in achtneming van het volgende:

  1. behoud, onderhoud en versterken gaat voor vernieuwen en ontwikkelen;
  2. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1 geen gebruik kan worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen, de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Bouwregel parkeren

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

8.2 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 8.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

8.4 Verbod

Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019.

8.5 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.4, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

8.6 Voorwaardelijke verplichting waterberging

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

8.7 Uitzondering

Lid 8.6 is niet van toepassing op bouwplannen waarover voor inwerkingtreding van dit bestemmingsplan privaatrechtelijke afspraken over klimaatadaptatie tussen de initiatiefnemer en de gemeente zijn gemaakt.

8.8 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, zoals bedoeld in lid 8.6 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Afwijken

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 9.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan VIII De Bergen (St. Catharinastraat 13).

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen

bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen