KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Vigerend Plan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
2.3 Projectprofiel
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6 Verkeer En Parkeren
3.7 Groen
3.8 Kabels, Leidingen
3.9 Explosieven
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 M.e.r.-beoordeling
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Duurzaamheid
4.7 Bodem
4.8 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Eindhovense Klimaattoets
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied Van De Huidige Situatie
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.6 Afspraken Waterschap
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
7.2 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Inspraak
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Parkeerberekening
Bijlage 2 Bomen Effect Analyse
Bijlage 3 Memo Externe Veiligheid
Bijlage 4 Verslag Veiligheidsregio Vrbzo
Bijlage 5 Bodemrapportage
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Berekeningen Stikstofdepositie
Bijlage 8 Infiltratieonderzoek En Hemelwaterberging
Bijlage 9 Participatieverslag
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Leiding - Leidingstrook
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Groenplan
Bijlage 3 Ontwerp Nieuw Tracé Riolering

V Tongelre buiten de Ring 2019 (Kalverstraat 72-76)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 25-03-2025 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding en doel van dit bestemmingsplan is de uitbreiding van de bestaande bebouwingsmogelijkheden met gelijkblijvend bedrijfsmatig gebruikskader van een locatie aan Kalverstraat te Eindhoven.

Het project bestaat uit de realisatie van een bedrijfsgebouw met een bruto vloeroppervlak van maximaal van 1500 m2 ter vervanging van een bestaande fietsenstalling annex opslaggebouw. Dit bestemmingsplan is aldus opgesteld en voorziet in een passende juridische en planologische regeling om de ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Het Plangebied

De bebouwing binnen het plangebied zal deels worden geamoveerd en de locatie (kadastraal bekend gemeente Tongelre sectie F nummer 1580) zal worden bebouwd met het project.

De locatie ligt tussen Insulindelaan (binnenring) in het westen, de spoorlijn Eindhoven-Weert in het noorden, de Kalverstraat in het zuiden en de Hofstraat in het oosten.

verplicht

plangebied

1.3 Vigerend Plan

Het bestemmingsplan Tongelre buiten de Ring 2019 (onherroepelijk, vastgesteld 26-11-2019) wordt voor wat betreft het plangebied vervangen door het bestemmingsplan “V Tongelre buiten de Ring 2019 (Kalverstraat 72-76)”.

Hieronder is opgenomen een gedeelte van de plankaart (verbeelding) van het bestaande bestemmingsplan met daarin het plangebied.

Het plangebied kende de enkelbestemming “bedrijf, welke bestemming met dit nieuwe bestemmingsplan niet wordt gewijzigd. Er is hier slechts sprake van een tweede bouwvlak in het westelijk deel van het plangebied.

verplicht

uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan “V Tongelre buiten de Ring 2019 (Kalverstraat 72-76)” bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied en een beschrijving van het project en de randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en het beleidskader voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is beschreven in hoofdstuk 6. Handhaving komt in hoofdstuk 7 aan de orde. De financiële uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 8 en hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde en te volgen procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid. (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Historisch Perspectief

Eindhoven

Eindhoven is ontstaan op het punt waar de riviertjes de Dommel en de Gender bij elkaar komen. In 1232 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar tot het begin van de 19e eeuw blijft de stad klein en heeft deze slechts een beperkte regionale betekenis.

Door de aanleg van het Eindhovens Kanaal in 1846 wordt de economische reikwijdte van de stad vele malen groter. De aanleg van de spoorlijn in 1866 versterkt dat proces. Naast de opkomst van de grotere industrieën zoals de textiel aan de randen van de stad, is er ook een opleving van de bedrijvigheid in kleinere industrieën zoals de tabaksverwerking, leerlooierijen, brouwerijen en hoedenmakerijen. In 1874 wordt de stad daartoe uitgebreid met delen van Woensel en Tongelre. In 1891 vestigt Philips zich met een gloeilampenfabriek in het pand Emmasingel 31. Gaandeweg koopt Philips veel grond om naast de fabrieken ook woningbouw en allerlei maatschappelijke en culturele voorzieningen voor haar werknemers te kunnen bouwen. Om de snelle groei die de stad doormaakt te accommoderen worden in 1920 de dorpen Stratum, Strijp, Gestel, Tongelre en Woensel toegevoegd aan de stad. Van een verzameling dorpen groeit Eindhoven zo uit tot een industriële stad, waar de oude dorpslintstructuur nog goed in de huidige stadsplattegrond is terug te vinden.

verplicht

centrumgebied Eindhoven rond 1850

Om de nieuwe relatie tussen de dorpen en de stad te verbeteren, worden in de loop der tijd verschillende uitbreidingsplannen gemaakt. In alle plannen is de vraag of en zo ja hoe de binnenstad vergroot moet worden, hoe de verkeersfuik van het noord-zuidverkeer in en door het centrum opgelost kan worden en tenslotte, hoe er een structurele verbinding gelegd kan worden tussen de dorpen en de binnenstad. Het meest bekende plan dat gemaakt is, is van de planoloog De Casseres in 1929, dat uitgaat van eerdere plannen, maar waarin de verkeerscirculatie nog verder is verbeterd. Het duurt echter tot na de 2e Wereldoorlog voordat de belangrijkste onderdelen van dit plan, namelijk de Rondweg en haar radiale ontsluitingswegen van en naar het centrum, worden gerealiseerd.

In de Tweede Wereldoorlog wordt de binnenstad van Eindhoven meerdere keren getroffen door bombardementen. De Wederopbouwplannen hebben enerzijds herstel van deze schade en opbouw van de stad tot doel, anderzijds wordt de vooroorlogse ambitie om het verkeer rondom en naar de binnenstad te verbeteren voortgezet, samen met hoe de binnenstad vergroot kan worden. De grootste ingreep die gedaan wordt is het aanleggen van het hoog spoor in noordelijke richting. Daardoor wordt een deel van Woensel bij de binnenstad gevoegd en ontstaat er een langgerekte zone direct naast het hoog spoor, waar ruimte is voor nieuwe grootstedelijke functies zoals een modern station, een stadspostkantoor, warenhuizen en kantoren. Tevens maakt het hoog spoor een einde aan de barrière tussen het centrum en het stadsdeel Woensel. Dit betekent een grote verbetering voor het doorgaande verkeer in de noord-zuidrichting. De bereikbaarheid van de binnenstad wordt vergroot door het completeren van de binnenring. Vanaf 1961 is Eindhoven qua inwonertal de vijfde stad van Nederland en gaat de verkeersafwikkeling met de opkomst van de auto een bepalende rol spelen in de stadsontwikkeling. Verkeer i.c.de auto wordt als stimulans voor de groei van de stad gezien en als middel om grote functies in de binnenstad te faciliteren.

In het midden van de jaren '80 neemt de ruimte en de dominantie van de industrie op de stad af. Dit is vooral merkbaar in het centrum. Leegstaande bedrijfs- en industriegebouwen worden gesloopt of hergebruikt. De gerenoveerde bedrijfsgebouwen bieden plek aan de opkomende creatieve- en kennisindustrie. Bekende voorbeelden hiervan zijn de Witte Dame, de Lichttoren en het gebied Strijp S. Meer en meer wordt duidelijk dat een prettig (be)leefbare stad, die ruimte biedt aan wonen, winkelen, werken, horeca en leisure van groot belang is voor de aantrekkingskracht van Eindhoven. Het verbeteren en verdichten van de binnenstad wordt daarmee een belangrijk doel, mede in verband met de positie van de stad als 'hart' van de regio Zuidoost Brabant, beter bekend als Brainport.

Het plangebied en haar omgeving

Kenmerkend voor het plangebied is de ligging in de wijk “Tongelre” nabij de binnenring/rondweg en de spoorlijn Eindhoven-Weert. Tongelre was vroeger een overwegend agrarisch gebied. Dit is goed te zien aan de bewaard gebleven karakteristieke boerderijen aan de Doolstraat, de Loostraat, 't Hofke en de Urkhovenseweg.

verplicht

plangebied en omgeving circa 1900

Historisch was Tongelre minder verbonden met Eindhoven dan de andere gemeenten die in 1920 bij Eindhoven werden gevoegd. Het behoorde voor de 19e eeuw tot het kwartier van Peelland en had niet dezelfde heerlijkheidsrelaties met de Prins van Oranje.

De dorpskern werd gevormd door 't Hofke, nog steeds herkenbaar aan o.a. de St. Martinuskerk en het oude raadhuis. Vanaf 't Hofke waaierden verbindingswegen uit naar Woensel, Nuenen, Geldrop en Stratum. De verbinding met Eindhoven liep vroeger via Stratum en Klein Tongelre. In 1872 werd de huidige Tongelresestraat vanaf de Geldropseweg aangelegd, die ter hoogte van de Kievitlaan aansloot op het oude tracé.

In de tweede helft van de 19e eeuw, ontstond aan de oostzijde van het centrumgebied van Eindhoven een concentratie van industrie, voornamelijk in het gebied rond het havenhoofd en de Tongelresestraat dat toen nog tot de gemeente Stratum behoorde. Deze industrialisatie werd mogelijk gemaakt door de aanleg van het Eindhovens Kanaal in 1846 en de spoorlijnen naar Venlo in 1866 en naar Weert in 1913.

Door de industrialisatie ontstond er ook meer woonbebouwing in deze omgeving, hoewel de uitbreiding in Tongelre beperkt bleef en pas tot ontwikkeling kwam nadat fabrikanten zich gingen vestigen aan de Parklaan, wat het begin vormde van villapark Tongelre.

Het Uitbreidingsplan voor Groot Eindhoven van Cuypers en Kooken uit 1918 voorzag in een Ringweg en nieuwe wijken tussen de radialen, maar ook na de annexatie met Eindhoven in 1920 bleef de stadsuitbreiding in Tongelre vooral beperkt tot het gebied binnen de huidige Ring. Een voorbeeld van de sociale woningbouw uit de twintiger jaren is het gebied Lakerlopen.

Een uitbreidingsplan van de stedenbouwkundige De Casseres verscheen in 1930, waarvan het plan de Doornakker nog vóór 1940 werd gerealiseerd. Verder bestond de woningbouw in de dertiger jaren vooral uit middenstandswoningen. Een belangrijk project uit deze periode was de aanleg van het zwembad De IJzeren Man in 1929.

Na de Tweede Wereldoorlog ontstaat er in het kader van de wederopbouw wederom een bouwhausse. Bijzonder daarbij zijn de zogenaamde 'zelfbouwwoningen' nabij de Melkweg.

Philips bouwt Oostenrijkse woningen in de Generaal Bothastraat en omgeving en een Zweeds dorp bij de Javalaan (inmiddels verdwenen) en er worden noodwoningen gerealiseerd aan de Rustenburgstraat.

In de jaren 60 is men gestart met het bebouwen van het gebied Muschberg/Geestenberg. Hierdoor zijn Eindhoven en Tongelre niet alleen bestuurlijk maar ook fysiek met elkaar verbonden. Het historisch wegenpatroon werd daarbij doorbroken. In dezelfde tijd doorsneed een nieuwe weg naar Helmond het gebied.

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

Op de onderstaande afbeelding is een deel van de gemeente Eindhoven te zien, waarbinnen met rode pijl globaal aangeduid het plangebied.

verplicht

Ligging plangebied in Eindhoven

Tongelre is een van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart (Eindhoven Centrum) zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. In het noordoosten wordt Tongelre door het groengebied rond de Karpendonkse Plas en de Dommel gescheiden van Woensel. Aan de zuidzijde vormt bedrijventerrein De Kade de scheiding tussen Tongelre en Stratum.

De hoofdwegenstructuur van Tongelre buiten de Ring wordt gevormd door de Tongelresestraat en de Eisenhowerlaan. Aan de westzijde van het plangebied vormen de Jeroen Boschlaan en de Insulindelaan een onderdeel van de Ring. Bepalend voor de structuur van Tongelre buiten de Ring zijn ook de spoorlijnen Eindhoven-Venlo en Eindhoven-Weert die het gebied in oost westelijke richting doorsnijden.

Het stadsdeel Tongelre ligt voor een groot deel ingebed in het groen. Met name ten noorden van de spoorlijn Eindhoven-Venlo bevinden zich grootschalige groengebieden.

Tongelre kent in totaal zes buurten, waarbij het plangebied is gelegen in de buurt Doornakkers West :

verplicht

De buurt Doornakkers wordt door het tracé Rogier van de Weydenstraat-President Steynstraat-Generaal Bothastraat in twee nagenoeg gelijken delen verdeeld: Doornakkers-West en Doornakkers-Oost.

Een groot deel van de woningen in Doornakkers-West is gebouwd voor 1945. Vervolgens is in de periode 1945-1969 de buurt verder uitgebreid en is het grootste deel van Doornakkers-Oost gebouwd.

verplicht

Ligging plangebied in haar omgeving

2.3 Projectprofiel

Het project in het plangebied is genoemd “The Village Where design meets innovation”.

The Village - een wetenschaps- en innovatiecampus - gelegen tegen het centrum van Eindhoven met twee hoogwaardige, duurzame lab-/bedrijfsgebouwen en veel openbaar groen. The Village ligt op nog geen kilometer afstand van de TU/e en vormt een driehoek met de High Tech Campus en Strijp TQ. The Village wil dienen als een collaboratieve hub voor design-, wetenschap- en tech-industrieën.

De eerste (bestaande) van de twee bedrijfsgebouwen in The Village in Eindhoven, Kalverstraat 72-78 van circa 2.600 m2, biedt reeds een zeer efficiënte indeling, waar innovatieve bedrijven zich kunnen vestigen en groeien. Met de nieuwe beoogde ontwikkeling wordt circa 1.500 m2 bedrijfsruimte toegevoegd en hiermee omvat het plan een totaal van 4.100 m2 aan werkruimtes. Het nieuw te ontwikkelen gebouw is ontworpen om lab/bedrijfsruimte te combineren met hiermee samenhangend kantoorgebruik.

De beoogde, nieuwe ontwikkeling aan de Kalverstraat (80), is een 4 verdiepingen tellend gebouw. Grotendeels kolom vrije verdiepingen met royale vloer-tot-plafond hoogtes voor een flexibele invulling. The Village biedt een optimale infrastructuur om kritische wetenschap, innovatie en design te ondersteunen.

Met Eindhoven Airport op slechts 10 minuten rijden of 30 minuten met de bus en Eindhoven Centraal Station op minder dan een kilometer afstand, is The Village strategisch goed gelegen.

Met de ontwikkeling wordt een fietsenstalling / opslaggebouw vervangen door een bedrijfsgebouw van maximaal 1.500 m2 bedrijfsvloeroppervlakte (verdeeld over vier verdiepingen), dat aansluiting zoekt bij zijn omgeving en de bestaande bedrijfsbebouwing in het plangebied. Als onderdeel van de ontwikkeling wordt - met behoud van de bestaande groenstructuur - ook het maaiveld rondom het nieuwe gebouw getransformeerd, waarbij het verblijfsklimaat sterk wordt verbeterd.

verplicht

afbeelding: bestaand opslaggebouw

Uitgangspunten locatie

Naast het feit dat de locatie omsloten is door een zware infrastructuur zoals het spoor en de ring maakt het kavel ook onderdeel uit van “stad, groen beeldbepalend”. Dit zijn stedelijke gebieden waar sprake is van verweving van rood en groen, met een uitgesproken groen karakter die aansluiten bij de hoofdgroenstructuur en deze daardoor ruimtelijk versterken. Het plangebied zal met deze nieuwe ontwikkeling een sterkere aansluiting vinden bij de bestaande structuren. Het groenplan dat deel uitmaakt van de regels, wordt als voorwaarde gesteld aan het realiseren van de nieuwe ontwikkeling.

verplicht

afbeelding: groenstructuur aan de Ring

Stedenbouwkundige inpassing

In overleg met de gemeente is gekeken naar het versterken van de stedenbouwkundige inpassing en aansluiting op de bestaande context.

De zuidwest hoek van het kavel ligt op het knikpunt van de wegen Kalverstraat - Fuutlaan en Insulindelaan. In relatie tot de bestaande bebouwing aan de Kalverstraat 72 wordt de inpassing van het nieuwe volume het schakelpunt van deze plek.

Het knikpunt van wegen is ingezet als basis voor het nieuw te realiseren gebouw. Door een verdraaiing van het volume rondom een ankerpunt oriënteert het zich op zowel de Kalverstraat, Fuutlaan en de groenstructuur aan de Ring. Daarbij geeft het open en groene karakter aan de Ring aanleiding om het knikpunt stedenbouwkundig te versterken met een hoger accent op deze hoek.

verplicht

ontwerp schema

Het volume

Het nieuwe volume is achter de rooilijn van het naastgelegen bedrijfsgebouw aan de Kalverstraat 72 gepositioneerd. De footprint van het gebouw ligt in de lijn van de Fuutlaan, daardoor ontstaat de mogelijkheid de bovenliggende massa te oriënteren op de naastgelegen bebouwing aan de Kalverstraat. Deze verdraaiing zorgt ook direct voor een bijzondere aftrapping van het volume naar de groenstructuur aan de Ring.

Samen met het toevoegen van stedenbouwkundige kwaliteit wordt ook ingezet op het verbeteren en updaten van deze groenstructuur op maaiveld niveau. Het bestaande groen wordt daar waar nodig aangevuld en doorgezet richting de Kalverstraat.

verplicht

ontwerp uitgangspunten in context

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden opgenomen waar bij de realisatie van het bestemmingsplan rekening mee dient te worden gehouden. De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk een complete samenvatting te geven van het beleid. Uitsluitend de meest relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Niet-ruimtelijk beleid is per onderwerp apart in dit hoofdstuk opgenomen. Het beleid dat gericht is op verschillende milieu- en andere planologische aspecten wordt toegelicht in de milieuparagraaf. Beleid met betrekking tot het aspect water wordt beschreven in de waterparagraaf.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk.

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten :

  1. Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen.
  3. Zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's.
  4. Stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI benoemt de volgende nationale belangen:

  1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  10. Beperken van klimaatverandering.
  11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Conclusie

Een opgave in de NOVI is het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om in het plangebied specifieke bedrijvigheid te realiseren en wil hierbij een goede leef- en werkomgeving vastleggen.

De NOVI krijgt doorwerking op lagere beleidsniveaus. De relevante beleidsstukken op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn in de navolgende paragrafen getoetst. Tot slot zijn op rijksniveau geen belangen benoemd die rechtstreeks van invloed zijn op het plangebied

Het bestemmingsplan past aldus binnen het rijksbeleid.

3.2.2 Duurzaamheidsladder

Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6. lid 2 Bro gewijzigd en komen te luiden als volgt :

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

De volgende stappen dienen doorlopen te worden:

  1. Uitgangspunten vaststellen: Wat zal met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  2. Afweging locatiekeuze: valt het bestemmingsplan binnen of buiten bestaand stedelijk gebied.
  3. Beschrijving van de behoefte: voorzien de diverse functies die het plan mogelijk maakt in een behoefte.

Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die aan de orde blijft, is - op basis van planvergelijking - of het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is van belang wat het voorgaande bestemmingsplan aan ruimtelijke mogelijkheden bood en in hoeverre het nieuwe bestemmingsplan hierop een toevoeging of wijziging mogelijk maakt.

In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen:“ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Als een bestemmingsplan voorziet in functiewijziging en nieuwbouw van een zekere omvang dan is in beginsel sprake van een “stedelijke ontwikkeling” als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Consequentie daarvan is dat dan de plantoelichting een verantwoording aan de Ladder moet bevatten (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen “sec” die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling. In dat geval hoeft de Ladder niet te worden toegepast.

Het bestemmingsplan voorziet in een beperkte uitbreiding van bedrijfsruimte zonder dat hierbij sprake is van wijziging van het ter plaatste vigerende gebruikskader. Dit bestemmingsplan voorziet in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, zodat op basis van geldende jurisprudentie op dit onderdeel sprake is van een ontwikkeling die de grens van een kleinschalige ontwikkeling overstijgt.

Deze ontwikkeling dient dus als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt, zodat een laddertoets dienaangaande aan de orde is. Gezien de beperkte omvang van deze ontwikkeling kan de onderbouwing dienovereenkomstig beknopt zijn.

Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden of deze behoefte niet in stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Daarom is het van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen. In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd:
‘Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Dit plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven.

Zoals in deze toelichting beschreven kiest de gemeente voor toevoeging van een beperkte hoeveelheid bedrijfsruimte op deze locatie met een bestaande bedrijfsbestemming om hiermee te komen tot een beperkte inbreiding c.q. intensivering van bestaand grondgebruik. Op basis van vaste jurisprudentie hoeft de gemeente - indien een behoefte bestaat waarin kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied - niet te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente of de regio in deze behoefte zou kunnen worden voorzien.

Ad 3. Beschrijving van de behoefte

Het plangebied is gelegen binnen de MIRT-regio Brabant en Limburg. Voor deze regio geldt een aantal specifieke opgaven van nationaal belang. Zo wordt ingezet op het versterken van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland (regio Eindhoven-Helmond).

Een goed vestigingsklimaat kan bereikt worden door hoogwaardige stedelijke woonmilieus, stedelijke voorzieningen en variërende toegankelijke groengebieden rond het stedelijk gebied te realiseren. Op deze manier wordt de regio aantrekkelijker voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers om hier te komen werken en/of zich hier te vestigen.

The Village - een wetenschaps- en innovatiecampus met twee hoogwaardige, duurzame lab-/bedrijfsgebouwen nabij de TU/e en als aanvulling op de High Tech Campus en Strijp TQ will dienen als een collaboratieve hub voor design-, wetenschap- en tech-industrieën. Hiermee zal The Village onderdeel gaan uitmaken van de Brainport invulling van Eindhoven en omstreken.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen, waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

De 380 Kv hoogspanningsleiding is niet in het plangebied gelegen.

Ook valt het plangebied niet in het NNN / NNB.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Het plangebied is niet gelegen binnen de zones behorende bij de luchthaven.

verplicht

kaart militair luchtvaartterrein - Vliegbasis Eindhoven

Bron: wetten.overheid.nl

3.2.5 Luchthavenbesluit

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden (openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximum aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar) en het beperkingengebied vastgelegd. Op onderstaande kaart is het Luchthavengebied weergegeven. Voor dit bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Het plangebied is niet gelegen binnen een van dit beperkingengebied.

3.2.6 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Bakens luchthaven Eindhoven

Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
  • een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.

De toetsingsgebieden voor deze bakens liggen niet over het plangebied.

Radarverstoringsgebied Volkel

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt binnen dit radarverstoringsgebied, maar dit heeft geen consequenties gezien de maximaal toegestane bouwhoogtes.

verplicht

Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel

3.2.7 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Het bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met deze belangen. Het bestemmingsplan voorziet in een beperkte uitbreiding van bebouwingsmogelijkheden op een locatie met gelijkblijvend bedrijfsmatig gebruikskader en past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en conflicteert niet met nationale belangen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan artikel 3.1.6. lid 2 Bro.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De Omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied.

3.3.2 Interim omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen :

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Inmiddels is de Omgevingswet sinds 1-1-2024 in werking getreden. Gelet op artikel 4.6, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht, de Wet ruimtelijke ordening en alle daarop gebaseerde regelgeving op het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan van toepassing tot dit besluit van kracht is. Vandaar dat ten behoeve van dit bestemmingsplan wordt getoetst aan de regelingen die van kracht waren voor invoering van de Omgevingswet. De ‘Interim’ omgevingsverordening werd zo genoemd om zo te benadrukken dat dit een tussenstap was naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de oudewetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet hierin waren verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren. Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. De kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. Het plangebied is in onderstaande afbeelding aangeduid met een blauwe cirkel.

De onderdelen van de ruimtelijke hoofdstructuur vormen een raamwerk waarnaar het grondgebruik zich richt. De hoofdstructuur ligt grotendeels vast, in fysieke en/of beleidsmatige zin. Het gaat op hoofdlijnen om onderdelen als de hoofdwegenstructuur, spoorlijnen, waterlopen, het bebouwde gebied en de Groene Hoofdstructuur. De kaart geeft ook nieuwe, te ontwikkelen onderdelen van de hoofdstructuur aan, voortvloeiend uit vastgesteld beleid. Voor de evenwichtige doorontwikkeling van Eindhoven zijn deze essentieel. Voorgenomen ontwikkelingen zijn gearceerd of met een onderbroken lijn aangegeven. Het plangebied ligt niet in een op de kaart aangegeven transformatiegebied.

Kaartlaag a. Ruimtelijke hoofdstructuur

verplicht

ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

Kaartlaag b. Gebruik van de Ruimte

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik

In onderstaande afbeelding is de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie opgenomen. Het plangebied is globaal aangeduid met een blauwe cirkel. Het plangebied is aangeduid als “wonen”. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt. Het plan past binnen de Interimstructuurvisie.

verplicht

Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

3.4.2 Omgevingsvisie Eindhoven

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als :

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven :

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in de intensivering van bestaand ruimtegebruik op een hiervoor geschikte locatie. Het plan draagt bij aan een aantrekkelijk stedelijk werkmilieu in aansluiting op de ontwikkelingen de laatste jaren in de directe omgeving van de plan. Aldus wordt bijgedragen aan een gezonde groei van de stad en een duurzame en concurrerende economie Op deze wijze geeft dit plan invulling aan de ambities die zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie.

3.4.3 Beleidsregel ‘Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen’ en Parapluplan waterberging

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. De beleidsregel Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen’ biedt daar concrete handvaten voor. De beleidsregel is een uitwerking van het vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en het vastgestelde Klimaatplan 2016-2020, met de ambitie om in 2020 als gemeente klimaatrobuust te handelen en in 2050 als stad klimaatrobuust te zijn.

De beleidsregel zorgt er voor dat gemeente Eindhoven per direct klimaatrobuust handelt bij het ontwerp, de inrichting en de realisatie van projecten en dit ook bij private partijen afdwingt per 2019. Dat doet de gemeente met privaatrechtelijke grond- en vastgoedtransacties en publiekrechtelijk middels het opnemen van de beleidsregel in nieuwe en gewijzigde bestemmingsplannen (en omgevingsplannen). Daarbij wordt getoetst aan de criteria voor klimaatrobuustheid, zoals opgenomen in de bijlagen van de beleidsregel. Het uitgangspunt van deze criteria is het voorkomen van wateroverlast, droogte en hittestress door de voorkeursvolgorde “vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater” te hanteren. Groene maatregelen dragen daar aan bij en voorkomen tevens hittestress.

Concreet bestaat de beleidsregel uit:

  1. De klimaatadaptatie labels worden het nieuwe monitoringsinstrument om inzichtelijk te maken hoe ver de gemeente is verwijderd van de ambitie om in 2050 als gehele stad klimaatrobuust ingericht te zijn. Daarbij wordt op buurtniveau gevisualiseerd wat het risico op wateroverlast, droogte en hittestress is en op straatniveau in hoeverre de openbare ruimte klimaatrobuust is ingericht.
  2. Een nieuwe (her)inrichting van een straat of ruimtelijke ontwikkeling in de openbare ruimte voldoet minimaal aan label B op basis van de uitgangspunten. Label A behalen is optioneel. De programmaleider Water kan daar beargumenteerd van afwijken, als:
    1. andere maatschappelijke belangen zwaarder wegen en we de risico's en schade die daardoor ontstaan accepteren. In dit geval is het wel vereist dat de nieuwe (her)inrichting of ruimtelijke ontwikkeling minimaal 1 label beter scoort dan de uitgangssituatie;
    2. als het doelmatiger is de klimaatadaptatie opgave voor deze ontwikkeling in het omliggende gebied op te vangen. In dit geval is het wel vereist dat de nieuwe (her)inrichting of ruimtelijke ontwikkeling minimaal 1 label beter scoort dan de uitgangssituatie. Daarnaast moet de compenserende maatregel maximaal 3 jaar na deze afweging gerealiseerd kunnen zijn.
  3. Conform het Klimaatplan 2016-2020 is de gehele stad in 2050 klimaatrobuuster, dus ook een groot deel van de private ruimte moet dan klimaatrobuust zijn. Zodra de gemeente Eindhoven in de juridische positie is om eisen te stellen aan klimaatrobuustheid zal ze dat dan ook doen bij inwerking treden van het GRP 2019-2022. Dit geldt:
    1. Bij bouwaanvragen die het bodem- en watersysteem kunnen beïnvloeden en nieuwe of gewijzigde bestemmingsplannen (en omgevingsplannen);
    2. Bij initiatieven waarin de gemeente een grondpositie heeft, wordt het instrumentarium van de Nota Grondbeleid 2017-2021 ´Koersen op Waarden' gebruikt om klimaatrobuustheid als harde randvoorwaarde te stellen. Deze nota geeft aan dat duurzaamheid één van de vier centrale waarden is in het grondbeleid.
  4. Uitzondering op regel 3, waarbij de gemeente geen aanvullende eisen aan klimaatrobuustheid kan stellen, zijn:
    1. Initiatieven die passen binnen geldende bestemmingsplannen.
    2. In het geval dat er al afspraken zijn gemaakt en/of vergunningen zijn verstrekt. Samenhangend met het beginsel van behoorlijk bestuur worden verleende vergunningen gerespecteerd.
    3. Bijzondere situaties, zoals verbouwingen van monumenten, om maatschappelijke desinvestering te voorkomen.
  5. De Prestatieafspraken met de Woningbouwcorporaties worden ingezet om bij nieuwbouw en verbouwing in de sociale woningbouw klimaatrobuustere woningen en percelen te realiseren conform bijlage 1 van deze beleidsregel.
  6. Als er geen gemeentelijke grondpositie is en het klimaatrobuust bouwen niet in strijd is met het bestemmingsplan, zal de gemeente de initiatiefnemer stimuleren tot klimaatrobuust bouwen door middel van goede argumenten.

De nieuwe gebouwen zullen gasloos worden uitgevoerd en het dak wordt voorzien van sedum beplanting. Uitgangpunten bij de ontwikkeling zijn: een lage energievraag, een laag energieverbruik en gebruik van hernieuwbare energie.

Het gebouw wordt voorzien van een warmtepomp en WTW installatie. Deze warmtepomp zorgt voor warm tapwater en is aangesloten op de vloerverwarming, aangevuld met elektrische radiatoren waar nodig. Door het gebruik van de juiste filters in de gebouwinstallatie wordt tevens de luchtkwaliteit geoptimaliseerd in het gebouw. De opgenomen apparatuur zal minimaal voldoen aan energielabel A. Voor het toe te passen hout is het FSC-keurmerk van toepassing. Ook zal tijdens de bouw aandacht worden besteed aan de bouwplaats in relatie tot de omgeving, de milieu-impact van de bouwplaats en het afvalmanagement.

De gemeente heeft voor haar gehele grondgebied een integrale, regeling in voorbereiding. Daartoe is het 'Paraplubestemmingsplan waterberging 2020' inmiddels vastgesteld. Het parapluplan zal worden geïncorporeerd in onderhavige bestemmingsplan.

In dat parapluplan wordt geregeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen vast dient te staan dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode kan worden gewijzigd en aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende bijdrage aan de klimaatbestendigheid. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Toetsing

In het bouwplan wordt rekening gehouden met deze eisen en maatregelen, zodat wordt voldaan aan het paraplubestemmingsplan en de beleidsregel. De desbetreffende bepalingen zijn in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.5.1 Archeologie

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.

Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel.

verplicht

projectgebied (binnen de zwarte contour) en zijn nabije omgeving geprojecteerd op een uitsnede van de archeologische verwachtingen- en waardenkaart (Berkvens/Arts 2022)

In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart en een Erfgoedverordening. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer. De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden de op dit bestemmingsplangebied van toepassing zijnde categorieën (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Archeologisch kader

De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het ‘restveen’ - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken

Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld (‘Fliegerhorst Eindhoven’) en het grondgebied van de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein ‘Market Garden’ van het geallieerde bevrijdingsleger.

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart uit 2022 ligt het plangebied voor het overgrote deel binnen een gebied van categorie 6: ‘gebied met een middelhoge archeologische verwachting’. De bodem onder de bestaande bebouwing heeft geen archeologische verwachting meer, vanwege de aanwezigheid van bebouwing van na 1980.

Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachting geldt onderzoeksplicht bij initiatieven met een bodemverstoring groter dan 2500 m2 én dieper dan 30 cm beneden het huidige maaiveld. Voor gebieden zonder archeologische verwachting geldt geen onderzoeksplicht. Bij het bepalen of wordt voldaan aan de vrijstellingsgrenzen, worden de afmetingen in oppervlakte én diepte van het totaal aan verwachte bodemingrepen (voor alle relevante activiteiten, zoals: bouwen, ondergronds slopen, het uitvoeren van werken of werkzaamheden) in het plangebied bij elkaar opgeteld.

Conclusie

Omdat de omvang van de te verwachten bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de planontwikkeling de vrijstellingsondergrenzen voor archeologie niet zullen overschrijden (het huidige plan gaat uit van een bodemverstoring van 1500 m2), is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig. Wel dient de dubbelbestemming archeologie behouden te blijven.

3.5.2 Cultuurhistorische waarden

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten, een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplichtverplicht

uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Overeenkomstig de cultuurhistorische waardenkaart van de Gemeente Eindhoven is het te ontwikkelen deel van de locatie onderdeel van “aan de weg gerelateerde bebouwing”. Het betreft hier de “Rondweg”.

De aanleg van de rondweg als stedelijke infrastructuur kent een lange geschiedenis (1918-1973). Al in het eerste Algemeen Uitbreidingsplan van Eindhoven (1918, Cuypers en Kooken) wordt deze weg geprojecteerd als verbinding tussen de verschillende stadsdelen (voormalige dorpen). In deze eerste vooroorlogse periode worden diverse fragmenten van de rondweg al gerealiseerd, vaak als onderdeel van een buurt- of wijkontwikkeling aan weerszijden van de rondweg (bijv. Bloemenbuurt). Na de oorlog wordt ingezet op het voltooien van de rondweg. Dat krijgt uiteindelijk zijn beslag met de Berenkuil en omgeving in 1973 in de directe nabijheid van het plangebied.

In deze naoorlogse periode wordt aanvankelijk doorgebouwd in de kleinschalige bouwtrant, maar met de gewijzigde inzichten over hoogbouw in de jaren '50 komen ook diverse hogere volumes langs de rondweg (bijv. flats van 3 of 4 woonlagen) tot stand. Sterker nog, aan de rondweg wordt gestreefd naar bebouwingsblokken met een grotere maat, vrije ligging en omgeven door groen om deze belangrijke stedelijke weg de grandeur en allure te geven die het toekomt. Ook in functie treedt er een verandering en schaalvergroting op.

De rondweg doorkruist diverse groene en landschappelijke structuren, o.a. de Genderloop ter hoogte van de Limburglaan en het groene gebied met de lopen van de Dommel en Tongelreep, in de naoorlogse periode verder ingericht als stadsparken (bijv. Stadswandelpark) in overloop naar de Genneper Parken. Deze groene inprikkers rondom de beken vormen van oudsher de markeringen van de grenzen tussen de voormalige dorpen/ huidige stadsdelen en dragen dus in belangrijke mate bij aan herkenbaarheid en het onderscheidende karakter van de verschillende gebieden aan de rondweg. Tenslotte, niet onbelangrijk zijn de kruisingen met de vooroorlogse historische radialen en dorpslinten. Deze vormen ankerpunten aan de rondweg en in het stedelijk weefsel, vooral benadrukt door afwijkende functies, maatvoeringen en verschijningsvormen van de bebouwing ter plaatse.

De rondweg is als cultuurhistorisch waardevolle structuur opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart. Daarnaast is de gehele strook langs beide zijden van de rondweg opgenomen als 'aan de weg gerelateerde bebouwing'. De rondweg ontleent zijn waarden namelijk ook aan de directe historische relatie met de aangrenzende bebouwing, groenstructuren e.d. Karakteristiek zijn de diverse bebouwingsstructuren die in hun maat en schaal, maar ook in hun verschijningsvorm en architectuur een duidelijk weerklank zijn van de tijd waarin ze zijn gerealiseerd. Daarnaast is het ervaren van de groene inprikkers en de openheid vanaf de rondweg een waardevolle karakteristiek. De diversiteit van de bebouwing en de afwisseling in gebiedstypen- en karakters (woningen, bedrijvigheid afgewisseld met groene structuren) langs de rondweg, ingegeven door zijn verbindingsfunctie tussen de stadsdelen, lange ontwikkelingsgeschiedenis en het nog altijd dynamische karakter van ontwikkeling aan de rondweg, vormen de belangrijkste kenmerken van de rondweg als cultuurhistorisch waardevolle structuur. Bovendien is de rondweg als voltooide structuur een 'latent monument' van de stedelijke infrastructuur in Nederland. Mede dankzij zijn lange ontwikkelingsgeschiedenis (1918-1973) staat de rondweg ook symbool voor de groei van de stad Eindhoven in diezelfde periode en de veranderende ideeën over stedelijke ontwikkeling, infrastructuur/autogebruik en hoogbouw die in die periode dominant waren.

Diverse gebouwen, objecten en structuren langs de rondweg zijn van cultuurhistorische waarde. Daarnaast zijn diverse gebouwen aan de rondweg aangewezen als gemeentelijk monument of rijksmonument. Het tracé van de rondweg is afdoende geborgd met de hoofdbestemming verkeer.

Voor de waardering van de locatie is het navolgende van belang. De herkenbaarheid van de historische wegenstructuur wordt in belangrijke mate bepaald door de bebouwing. Oorspronkelijk was er een verspreide bebouwing tussen de stad en de dorpen en de buurtschappen. Door de industrialisatie, bevolkingsgroei en urbanisatie vindt van de tweede helft van de 19e eeuw tot ca 1920 geleidelijk een verdichting plaats. Karakteristiek is de perceelsgewijze opbouw, pand voor pand. De typologie van deze lintbebouwing was gevarieerd en kleinschalig, buiten de stad overwegend een laag met kap, incidenteel afgewisseld met hogere panden. Voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling is behoud van deze karakteristiek van belang. In de positionering, vormgeving, oriëntatie en volume zal hiermee rekening moeten worden gehouden.

Wat het aspect cultuurhistorie betreft is in het bestemmingsplan Tongelre buiten de Ring 2019 een uitgebreide beschouwing opgenomen, waaruit blijkt dat de locatie geen bijzondere cultuurhistorische aspecten kent, die vaststelling van het bestemmingsplan c.q. de oprichting van het hiermee samenhangende bedrijfsgebouw in de weg zouden staan. Het te amoveren bijgebouw is vanuit cultuurhistorisch perspectief niet waardevol.

Gezien het voorgaande heeft cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Eindhoven op weg

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en recent geactualiseerd (Actualisatie Eindhoven op weg 2022). Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.

Autoverkeer

De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'. Kernmerkend voor het plangebied is de directe ligging aan de Kalverstraat en daarmee aan de Isulindelaan, onderdeel van de Eindhovense binnenring. Daarmee is sprake van een goede bereikbaarheid van de locatie.

verplicht

afbeelding : Regio en Randweg/automobilist (Eindhoven op weg)

Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat uit drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. De Kalverstraat is hierbij gekenschetst aks secundaire fietsroute. Secundaire fietsroutes hebben geen specifieke inrichtingseisen, maar worden wel gekenmerkt door een of andere vorm van fietsvoorzieningen. Dat kunnen vrijliggende of aanliggende fietspaden zijn, maar ook fietsstroken of fietssuggestiestroken.

verplichtverplicht

Afbeelding : Regio en Randweg / Fietser (Eindhoven op weg)

Openbaar vervoer

Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het HOV-netwerk. Wel ligt de spoorlijn direct naast het plangebied.

verplichtverplicht

afbeelding : Stadsdelen en Ring / (H)OV reiziger (Eindhoven op weg)

Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is in 2024 voor de tweede keer geactualiseerd door de Nota Parkeernormen 2024.

In bijlage 1 is de parkeerbalans opgenomen. De bestaande parkeerbehoefte van 24 plaatsen dient voor de ontwikkeling te worden uitbreid met 12 plaatsen.

Uit onderstaande tekening blijkt dat aan de parkeeropgave ruimschoots kan worden voldaan in het plangebied.

Qua fietsparkeren dient te worden voorzien in 60 plaatsen, hetgeen wordt opgelost in een hiervoor te realiseren voorziening.

verplicht

3.6.2 Cultuurhistorische waarden

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten, een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Overeenkomstig de cultuurhistorische waardenkaart van de Gemeente Eindhoven kent de locatie geen bijzondere cultuurhistorische waarde.

Binnen Gestel is rondom de Hoogstraat een hoge herkenbaarheid wat betreft het prestedelijk landschap aanwezig. Van dit lintdorp is de openbare ruimte dusdanig ingericht dat het historische en dorpse karakter goed tot zijn recht komt. Zuidelijker hiervan ligt een van het historisch lint met middel herkenbaarheid. Noordelijker ligt eveneens een onderdeel van het lint met middel herkenbaarheid. Ook een gebied rond het laatste deel van de Hoogstraat richting de Mauritsstraat heeft een middel herkenbaarheid. Dit gebied is aan verkaveling en wegenstructuur, heel plaatselijk aan bebouwing, nog herkenbaar als prestedelijke 'voorstad' van Eindhoven.

Daarnaast heeft het Dommelplantsoen, aangelegd vanaf eind jaren '20 en eind jaren '50, met een gecultiveerd deel in het noorden en een ruiger deel in het zuiden, aansluitend op de bestaande landschappelijke situatie, ook een hoge herkenbaarheid (een hoge waarde).

Gezien het voorgaande heeft cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.

3.7 Groen

3.7.1 Groenbeleidsplan 2017

In januari 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 blijft van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatie-fonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

ruimtelijke strategieënkaart groenbeleidsplan 2017

Dit bestemmingsplan is gelegen binnen de strategie 'Stad, groen beeldbepalend'. Het betreft gebieden waar groen en rood met elkaar verweven zijn, vaak gelegen aan de periferie van de stad. Uitgangspunt voor deze gebieden is het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

Plangebied : beoordeling bureau Ecologica

Door bureau Ecologica is gekomen tot een onderzoeksrapportage “Quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming en ecologische waardebepaling groen” (d.d. 28 april 2021, projectnummer P 2021/38), hier opgenomen als bijlage 6. Hierin wordt ten aanzien van het op de locatie aanwezige groen opgemerkt :

Het groen in het plangebied is in het gemeentelijk groenbeleidsplan aangemerkt als ´groenwaarde hoog´ en is gelegen in een groenarm gebied. De waarde hoog is toegekend aan de hoofdgroenstructuur inclusief de fijnmazige dooradering. Daarnaast is het groen aangemerkt als beeldbepalend groen.

Na overleg tussen opdrachtgever en de gemeente is door de gemeente is aangegeven dat er een bomeninventarisatie dient plaats te vinden incl. een waardebepaling en een Bomen Effect Analyse (BEA) om te bepalen wat de kwaliteit van de bomen is en wat de impact van de werkzaamheden zal zijn op de bomen. Een Bomen effect analyse maakt geen onderdeel uit van dit deze notitie.

De waardebepaling groenwaarde ‘hoog’ zoals aangegeven in het groenbeleidsplan moet geheel vanuit menselijk oogpunt worden bezien. De natuurwaarde is immers zeer gering. Het betreft voor een groot deel uitheemse dennen en bodembedekkend cultuurgroen in de vorm van onder meer coniferen, klimop en mahonie. Gezien de uitermate sterke verstoring als gevolg van de zeer drukke Insulindelaan en spoorlijn en de beperkte aanwezigheid van bloemen is het groen ook van beperkt belang voor in de omgeving voorkomende fauna. De opslag van boswilg op het talud tussen het plangebied en de weg heeft een grotere natuurwaarde; met name voor voorjaarsactieve bijen. Deze wilgen zijn waarschijnlijk slechts aanwezig gezien het steile talud wat maaien en andere beheerswerkzaamheden bemoeilijkt.

Vanuit de lager gelegen Insulindelaan zijn alleen de buitenste, meer westelijke, dennen zichtbaar. Deze blijven in de plannen behouden. Vanuit ecologisch oogpunt zijn er geen dringende redenen voor behoud van de aanwezige aanplant en kan deze goed worden vervangen door vergelijkbaar en meer waardevolle soorten en cultivars. Verplanting van de aanwezige Pinus-bomen lijkt gezien de grootte van circa 8 meter niet haalbaar. Pinus-soorten hebben over het algemeen een diepgaande hoofdwortel met ver uittrekkende zijwortels wat verplanten van grotere bomen weinig kansrijk maakt.

Conclusie en aanbevelingen

Het aanwezige cultuurgroen wordt als ecologisch weinig waardevol ingeschat gezien de locatie, aanwezige soorten en beperkte dracht.

Plangebied : Bomen Effect Analyse (BEA)

Door Soontiens boomverzorging is gekomen tot een Bomen Effect Analyse (BEA) van de in het plangebied aanwezig bomen. Deze is neergelegd in de hier als bijlage 2 opgenomen rapportage van 27 september 2023.

verplicht

bomeninventarisatie

Op basis van een bomeninventarisatie is gekomen tot onderstaande samenvattende conclusie:

Uit het onderzoek is gebleken dat de bomen een gemiddelde levensverwachting hebben van 10-15 jaar, en enkele een levensverwachting van minder dan 5 jaar. De bomen hebben een overmatige begroeiing van Hedera (klimop) op de stam en in de kroon en zijn achterstallig wat betreft de onderhoudstoestand.

Boom 1, 2, 3 ,6 ,7 ,8 ondervinden negatieve effecten van de geplande bouwwerkzaam-heden en kunnen hierdoor niet duurzaam behouden blijven. Boom 4, 5, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 ondervinden geen negatieve effecten van de bouwwerkzaamheden en kunnen duurzaam behouden blijven, mits de boombeschermende maatregelen worden nageleefd. De begroeiing van klimop dient te worden verwijderd om verdere achteruitgang van de conditie van de bomen te voorkomen.

Genoemde boombeschermende maatregelen zullen bij de planrealisatie worden uitgevoerd.

De invulling van de locatie na realisatie van de uitbreiding is opgenomen in het als bijlage bij de regels opgenomen groenplan en in de regels van dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting geborgd.

3.7.2 Verordening bomen 2024

In de Verordening bomen 2024 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen binnen de bebouwingscontour nodig voor:

  • bomen/houtopstand vanaf 45 cm stamomtrek op 1.30 meter hoogte;
  • het snoeien van het kroonvulume of wortelgestel van een boom of houtopstand van minimaal 45 cm stamomtrek op 130 centimeter hoogte met meer dan 30%;
  • het verplanten van een boom/houtopstand vanaf 45 cm stamomtrek op 1.30 meter hoogte;
  • een houtopstand of boom met een stamnomtrek van minimaal 45 cm op 130 centimeter hoogte die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college;
  • het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden een vergunning nodig.


Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwdingscontour houtkap als bedoeld in artikel 5.165b Besluit kwaliteit leefomgeving;
  • gemeentelijke waardevolle bomen en monumentale bomen.


De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwingscontourgrens;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.


Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen

Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2024 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie, zoals op 9 juli 2024 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening Bomen 2024 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere regels compensatieplicht Verordening bomen 2024'.

Plangebied

Wat de bomen in het plangebied betreft kan worden verwezen naar de hiervoor genoemde Bomen Effecten Analyse. Voorafgaand aan de realisatie van de bebouwing zal door ontwikkelaar worden geborgd dat de invloed van eventuele bouwwerkzaamheden op de omliggende bomen geminimaliseerd wordt.

3.8 Kabels, Leidingen

Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens moeten relevante zones worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Daarnaast moeten optisch vrije paden in het bestemmingsplan worden opgenomen.

Binnen het plangebied liggen geen hoofdtransportleidingen en straalpaden die vanuit ruimtelijk oogpunt relevant zijn voor verwerking in het bestemmingsplan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.

In het plangebied bevinden zich belangrijke transportriolen en een waterleiding, waarvoor zakelijk recht is gevestigd voor de gemeente Eindhoven respectievelijk Brabant Water. Een dergelijk recht is er voor dit perceel ook voor KPN en Enexis, t.a.v. respectievelijk dataverkeer en gas.

3.9 Explosieven

Aan de hand van uitgebreid historisch archiefonderzoek is voor Eindhoven geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (zogenaamde blindgangers).

Voor de gebieden die 'explosieven-verdacht' zijn wordt een nader onderzoek gewenst geacht. Uit zo'n nader onderzoek moet dan blijken of een feitelijk explosieven onderzoek nodig is.

Doordat de geallieerden dwars door Eindhoven zijn getrokken naar Son en er over en weer is geschoten met artillerie, is het nooit helemaal uit te sluiten dat er explosieven worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden.

Een deel van de locatie is verdacht voor niet gesprongen explosieven. Het betreft gedumpte klein kalibermunitie, handgranaten, geweergranaten, munitie voor granaatwerpers en munitietoebehoren. Op basis van de luchtfoto’s zijn verdachte gebieden afgebakend. Voorafgaand aan werkzaamheden in dit gebied is aanvullend onderzoek naar niet gesprongen explosieven om die reden noodzakelijk.

verplicht

Conclusie is dat het aspect CE de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat, mits voormeld onderzoek voorafgaand aan uitvoering van de werkzaamheden in het gebied wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 M.e.r.-beoordeling

4.1.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen."

4.1.2 Geen stedelijke ontwikkelingsproject

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

Het planvoornemen betreft de realisatie van circa 1500 m2 bedrijfsbebouwing op een locatie met bestaande bedrijfsbestemming. Het bouwvolume komt overeen met de bestaande bebouwing in het plangebied en met directe omgeving van het plangebied. Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied nabij de rondweg. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur. De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet worden opgeschaald. Het toekomstige verkeer gaat op in het heersende verkeersbeeld. Het plangebied is daarom goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken (bodem, flora & fauna, geluid en water) aantonen dat het realiseren van deze bedrijfsbebouwing op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt. De verrichte onderzoeken onderstrepen de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten.

4.1.3 Conclusie

Hieruit kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

De gebruiksfunctie van het plangebied zal niet wijzigen. Enkel is sprake van een beperkte toename van het bebouwd oppervlak. Het plan zal niet zorgen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat binnen en in de omgeving van het plangebied. Evenmin brengt het planvoornemen een verslechtering teweeg voor de niet-woonfuncties.

Conform de planregels zijn bij de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' ook nieuwe bedrijven in categorie 3.1 of 3.2 toegestaan. Bij gemend gebied is hier sprake van een minimale richtafstand van 50 meter. De dichtstbijzijnde gevel van een woning, gemeten vanaf de grens van de bedrijfsbestemming is ongeveer 50,5 meter. Aan de richtafstand wordt dus voldaan. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Normstelling en geluidsbronnen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaald maximum in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidzone van een weg moet de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen voldoen. Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zodat geen akoestisch onderzoek naar geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai noodzakelijk is.

4.3.3 Railverkeerslawaai

Het plan ligt in de zone van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel, met een zonebreedte aan weerszijden daarvan van 600 meter. Het bestemmingsplan voorziet echter niet in de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zodat geen akoestisch onderzoek naar geluidbelastingen ten gevolge van het railverkeerslawaai noodzakelijk is.

4.3.4 Industrielawaai

Het bestemmingsplan voorziet echter niet in de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zodat geen akoestisch onderzoek naar geluidbelastingen ten gevolge van het industrielawaai noodzakelijk is.

4.3.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied niet binnen de vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren. Luchtvaartlawaai werkt derhalve niet belemmerend voor onderhavig plangebied en is onderzoek op dit onderdeel niet aan de orde.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.4 Planbeschrijving en toetsing

Dit bestemmingsplan maakt circa 1.500 m2 bedrijfsbebouwing mogelijk. Hierbij zal gezien de aard van de bebouwing en de ligging geen sprake zijn van specifiek milieubelastende bedrijvigheid. Aldus is qua luchtkwaliteit een vergelijking te maken met de nieuwbouw van een kantoorlocatie. Uitgaande van een bebouwing als voormeld anderzijds een NIBM ondergrens voor kantoorontwikkeling van 100.000 m2 kan ten deze zonder nader onderzoek worden vastgesteld dat geen sprake is van een 'in betekende mate' project.

4.4.5 Conclusie

De vaststelling van dit bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.

4.5.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden risio

een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico

een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.5.2 Gemeentelijke Visie externe veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

4.5.3 Het plangebied

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

In of nabij het plangebied zijn geen voor het aspect externe veiligheid relevante inrichtingen gelegen.

wegen

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een gemeentelijke weg waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden, namelijk de Insulindelaan (200 meter). In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven (“Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816). Hieruit blijkt dat er voor de gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) worden berekend. Verder is het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde en worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden met onderhavig plan. Hierbij is de standaardverantwoording uit de “Visie externe veiligheid – 2009” van toepassing.

verplicht

Spoor

Het plan ligt grotendeels binnen het invloedsgebied van het spoor. Het betreft hier zowel de trajecten Eindhoven - Venlo als Eindhoven - Roermond. De gemeente Eindhoven heeft in de “Visie externe veiligheid - Risico's de maat genomen, 2009” een zone van 200 meter rond transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden, aangewezen waarin rekening gehouden moet worden met de gevaren hiervan. Deze zone is, zoals ook in het bestemmings Tongelre buiten de Ring 2019 opgenomen in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient een verantwoording van het groepsrisico te worden doorlopen. Binnen de gemeente Eindhoven is voor het gehele grondgebied een groepsrisicoverantwoording gedaan voor plannen vanaf 200 meter van de transportassen. Aangezien het plan ook binnen de 200 meter van het spoor valt wordt voor dit gedeelte de verantwoording doorlopen in paragraaf 4.5.4..

Binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die bescherming behoeven in het kader van externe veiligheid.

Hoogspanningsleidingen gaan gepaard met magnetische velden. Met het oog op gezondheidsrisico's wordt uit voorzorg geadviseerd om bij bovengrondse hoogspanningsleidingen geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 micro-teslazone toe te staan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.

Het plangebied is gelegen op circa 8,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld op 26 september 2014. In het kader van dit luchthavenbesluit is een milieueffectrapportage uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn onder andere de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER. Uit de rapportage blijkt dat het plangebied buiten de 10-6 contour van het vliegveld is gelegen. Het plangebied ondervindt dan ook geen belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid van luchthaven Eindhoven.

4.5.4 Verantwoording groepsrisico

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord door de gemeenteraad. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.

Standaard verantwoording groepsrisico bij minder dan 50 woningen langs lokale wegen in de zone van 0 tot 200 m. Dit bestemmingsplan maakt geen woningen mogelijk. Hieronder volgt dan ook deze standaard verantwoording.

Binnen zone van 0 tot 200 m zijn de blootstelling aan brandbare gassen (BLEVE) en toxische gassen de bepalende scenario's. Uitgaande van de diverse elementen van de verantwoordingsplicht leidt dit tot het volgende standaard externe veiligheidsadvies:

  • De “Beleidsregels bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid gemeente Eindhoven” zijn van toepassing.
  • De ontvluchtingsrichting vanuit het bouwwerk moet van de risicobron af gericht zijn.
  • Eigenaren van bouwwerken moeten, indien van toepassing, ontruimingsafspraken maken met de gebruikers daarvan.
  • Er is geen specifiek verzoek om advies van de Veiligheidsregio noodzakelijk. Wel moet een kopie van het advies naar de Veiligheidsregio worden toegezonden.

Nabij het plangebied lopen twee spoortrajecten waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Dit zijn de trajecten Eindhoven-Venlo en Eindhoven-Roermond. De gevaarlijke stoffen die hierover vervoerd worden zijn in onderstaande tabel weergeven.

verplicht

In verband hiermee zijn op de verbeelding twee aanduidingen opgenomen die een beperking inhouden van de gebruiksmogelijkheden van het betreffende gebied nabij het spoor :

5.1 veiligheidszone - invloedgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.

5.2 veiligheidszone – plasbrand aandachtsgebied

Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - plasbrand aandachtsgebied' zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Daarnaast is wijziging van gebruik van beperkt kwetsbaar naar kwetsbaar niet toegestaan.

Wat betreft de beoordeling van het groepsrisico is gekomen tot een memo van Antea groep d.d. 27 oktober 2023, hier opgenomen als bijlage 3.

Het groepsrisico wordt bepaald per kilometer route en vergeleken met de oriëntatiewaarde. Deze waarde helpt het bevoegd gezag bij de afweging of de kans op een ramp opweegt tegen het maatschappelijk voordeel van het voorgenomen besluit. Het begrip oriëntatiewaarde houdt in dat het bevoegd gezag gemotiveerd kan besluiten een hogere kans op een ramp te accepteren.

Antea groep geeft in dit memo het navolgende aan :

Spoorlijn Eindhoven – Roermond

• Het groepsrisico van de spoorlijn bevindt zich onder de oriëntatiewaarde en neemt niet significant toe ten gevolge van de ontwikkeling. Spoorlijn Eindhoven – Venlo

• Het groepsrisico van de spoorlijn bevindt zich onder de oriëntatiewaarde en neemt niet significant toe ten gevolge van de ontwikkeling.De reden waarom het groepsrisico voor beide spoorlijnen gelijk is komt doordat het punt met het hoogste groepsrisico bij station Eindhoven ligt. Op dit deel van het traject zijn voor zowel de spoorlijn Eindhoven – Roermond als voor de spoorlijn Eindhoven – Venlo de transportaantallen nog gelijk. De splitsing van de trajecten vind pas na het punt met het hoogste groepsrisico plaats.

In het kader van het aspect “goede ruimtelijke ordening kan wat betreft de mogelijkheden tot bestrijdbaarheid worden vastgesteld :

  • Bereikbaarheid: Het gehele gebied is goed bereikbaar.
  • Bluswater: Het aanwezige bluswater voldoet aan de beleidsregels 'Bluswater en bereikbaarheid'.
  • Brandweerzorg: De Veiligheidsregio heeft 24-uurs post gerealiseerd op het TUE terrein samen met de aanwezige bedrijfsbrandweer. Hierdoor is de opkomsttijd in het plangebied sneller.

In juni 2020 is vanuit de gemeente Eindhoven door de adviseur externe veiligheid geadviseerd:

Het betreft een omzetting van een fietsenstalling naar kantoor van max 500 m2. Het betreft in dit geval het realiseren van een beperkt kwetsbaar object. Het object ligt binnen de 30 meter van het spoor en hiermee in het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het object ligt niet binnen het plaatsgebonden risicocontour. In de visie externe veiligheid is aangegeven dat beperkt kwetsbare objecten binnen de 30 meter van het spoor mogelijk is als de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid op orde is. In een kantoor kunnen personen als zelfredzaam worden aangemerkt. Conform artikel 10 van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient expliciet de reden vermeld te worden die er toe hebben geleid om een beperkt kwetsbaar object binnen het PAG te situeren. Daarnaast dienen de gevels binnen het PAG te voldoen aan afdeling 2.16 van het Bouwbesluit 2012. Dit houdt o.a. in dat de wanden 60 minuten brandwerend moeten zijn en vluchtroutes niet in het PAG mogen zijn gesitueerd. Daarnaast moet advies van de Veiligheidsregio te worden verkregen en dient een berekening groepsrisico en verantwoording groepsrisico te worden opgesteld.

Conclusie: de ontwikkeling is onder bovengenoemde voorwaarde mogelijk.

Op 27 januari 2021 is vanuit de gemeente Eindhoven door de adviseur externe veiligheid aangegeven dat zijn advies hetzelfde blijft mits de bebouwing niet groter wordt dan 1.500 m2 BVO.

De reden om het nieuwe bedrijfsgebouw binnen het PAG te realiseren is gelegen in de wens om samen met het bestaande gebouw te komen tot de campusinvulling als in deze toelichting in hoofdstuk 2 is beschreven.

In aanvulling op het vorenstaande is bij schrijven van 21 september 2023 het advies van de Veiligheidsregio Brabant Zuid Oost ontvangen, dat hier als bijlage 4 is opgenomen. De hierin geadviseerdeaanvulling op de regels van dit bestemmingsplan is in de regels verwerkt.

Gelet op het vorenstaande wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.6 Duurzaamheid

4.6.1 Gemeentelijke ambities

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze warmte

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) Warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D Duurzame energieopwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2. Circulaire economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) Duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) Geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) Flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) Deeleconomie/as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3 Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) Biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) Oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4 Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatdaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B Gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

4D) Specifieks Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

4E) Maatschappelijk verantwoord ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.2 Planbeschrijving en duurzaamheid

De ontwikkeling draagt bij aan de ambitie van Eindhoven om in een voortvarend tempo te verduurzamen, doordat er aardgasvrij wordt gebouwd en het dak wordt voorzien van sedum beplanting. Uitgangpunten bij de ontwikkeling zijn: een lage energievraag, een laag energieverbruik en gebruik van hernieuwbare energie.

Het gebouw wordt voorzien van een warmtepomp en WTW installatie. Deze warmtepomp zorgt voor warm tapwater en is aangesloten op de vloerverwarming, aangevuld met elektrische radiatoren waar nodig. Door het gebruik van de juiste filters in de gebouwinstallatie wordt tevens de luchtkwaliteit geoptimaliseerd in het gebouw. De opgenomen apparatuur zal minimaal voldoen aan energielabel A. Voor het toe te passen hout is het FSC-keurmerk van toepassing. Ook zal tijdens de bouw aandacht worden besteed aan de bouwplaats in relatie tot de omgeving, de milieu-impact van de bouwplaats en het afvalmanagement.

Door groen als onderdeel van het bouwplan in het gebied op te nemen wordt binnen het plangebied - naast een bijdrage aan zichtbare duurzaamheid - gezorgd voor klimaatadaptatie en waterberging. Bomen en planten koelen de lucht door het leveren van schaduw en door verdamping van water via de bladeren. Door in de plantkeuze rekening te houden met de filterende werking, wordt bijgedragen aan een schonere lucht in het plangebied. Door groenblijvende beplanting toe te passen, blijft ook ’s winters dit proces voortzetten. Naast waterberging in het openbaar terrein zal er tevens, voorzover nodig, nog voorzien worden in ondergrondse waterberging.

4.7 Bodem

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. Uit al deze onderzoeken blijkt dat diverse locaties in Eindhoven de bodem verontreinigd is of verontreinigd is geweest. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd. Het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen.

Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend. Nabij het plangebied is voor wat betreft “het spoor” (zie aanduiding 7. op onderstaande afbeelding) wel sprake van een sterke verontreiniging met zware metalen. Deze verontreiniging heeft echter geen invloed op bebouwings- of gebruiksmogelijkheid van het plangebied.

verplicht

bekende gevallen van verontreiniging

Daarnaast kan in sommige gevallen toch ook sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen is het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige vergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

Door bureau Inpijn @ Blokpoel is gekomen tot een onderzoeksrapportage Verkennend bodemonderzoek aan de Kalverstraat 72 te Eindhoven” (d.d. 31 maart 2016, projectnummer 14P001740-ADV-01), hier opgenomen als bijlage 5.

Het geheel aan onderzoeksresultaten (o.a. veldwaarnemingen, aanvullende historische informatie en analyseresultaten getoetst aan het desbetreffende kader) geeft aanleiding de gestelde hypothese te verwerpen. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan kwik en PAK aangetoond. De ondergrond is licht verontreinigd met PAK en PCB’s. In het grondwater komen marginale verhogingen aan benzeen en naftaleen voor. Het criterium voor nader onderzoek wordt voor de genoemde parameters echter niet overschreden, nader onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De gevolgde onderzoeksopzet wordt als adequaat beoordeeld.Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit van het buitenterrein aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor de geplande grondtransactie of een voortzetting van het bedrijfsmatige terreingebruik. De constatering dat bepaalde gehalten de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan tot slot wel consequenties hebben bij eventuele grondafvoer; de vrijkomende grond is buiten het perceel niet noodzakelijkerwijs multifunctioneel toepasbaar. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering bij dit bestemmingsplan.

4.8 Natuur

4.8.1 Natuurbeschermingsbeleid en – wetgeving

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.

In navolgende paragrafen zal de toetsing van het voornemen plaatsvinden aan enerzijds de soortenbescherming en anderzijds de gebiedsbescherming.

4.8.2 Soortenbescherming

In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn veel soorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellesoorten en florasoorten zijn nu wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet wet geen vrijstelling meer. Dit zijn voor de provincie Noord-Brabant de bunzing, hermelijn en wezel.

Voor de strikt beschermde soorten in de nieuwe Wet Natuurbescherming, namelijk de soorten die zijn beschermd in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, geldt dat deze in de Flora- en faunawet gelijkwaardige bescherming genieten. De conclusies ten aanzien van deze soorten zullen dan ook niet veranderen met het van kracht worden van de nieuwe wet.

Een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing:

  1. in het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
  2. op basis van de zorgplicht volgens volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Door bureau Ecologica is gekomen tot een onderzoeksrapportage “Quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming en ecologische waardebepaling groen” (d.d. 28 april 2021, projectnummer P 2021/38), hier opgenomen als bijlage 6.

Er is een gebiedsbezoek uitgevoerd op 23 april 2021. In aanvulling op het gebiedsbezoek is tevens de NDFF (Nationale Databank Flora en Fauna) en overige bronnen geraadpleegd (gegevens vanaf het jaar 2000) om het voorkomen van beschermde soorten in en in de omgeving van het plangebied inzichtelijk te krijgen.

De Quickscan leidde samengevat tot navolgende vaststellingen en conclusie:

Het plangebied is gezien de ligging nabij zeer intensieve infrastructuur en het ontbreken van een natuurlijke vegetatie alleen marginaal geschikt voor enkele kleine niet-kritische grondgebonden zoogdieren zoals muizen en spitsmuizen. (…)

Vleermuizen
(…) De te slopen stenen fietsenstalling betreft een gebouwtje zonder spouw en zonder potentiele invliegopeningen. Verblijfplaatsen in bomen kunnen worden uitgesloten. De aanwezigheid van verblijfplaatsen is dan ook met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit te sluiten. Gezien het ontbreken van lijnvormige structuren, de aangrenzende infrastructuur en open terreinen worden vliegroutes evenmin verwacht. Daarnaast bieden de bomen slechts in zeer beperkte mate foerageermogelijkheden. (…)

Vogels
De bomen in het gebied kunnen nestgelegenheid bieden voor diverse minder storingsgevoelige soorten zoals houtduif en vink. Gezien het gecultiveerde karakter en de talrijke verstoringsinvloeden zal het aantal soorten die binnen het plangebied tot broeden over kunnen gaan beperkt zijn. (…) Jaarrond beschermde nesten zijn niet aanwezig. Indien er vegetatie verwijderd wordt of bomen gerooid of verplant, dient dit buiten de broedperiode plaats te vinden. Hiervoor is geen vaste periode aan te geven maar over het algemeen kan de periode medio maart tot en met juli worden aangehouden. Men dient alert te zijn op eventueel aanwezige vroeg - of juist zeer laat- aanwezige broedgevallen. Indien broedgevallen aanwezig zijn, kan de boom pas worden gekapt als het nest niet meer in gebruik is. (…)

Planten, ongewervelden, reptielen, amfibieën, vissen
Het plangebied, en overigens ook de omgeving daarvan, is in zijn geheel niet geschikt voor beschermde planten, ongewervelden, reptielen, amfibieën, vissen. Vanwege het ontbreken van oppervlaktewateren beschutting, het deels verharde en gecultiveerde plangebied en het ontbreken van geschikt habitat in het plangebied en de directe omgeving ervan is de aanwezigheid van deze soorten met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit te sluiten.

Als conclusie wordt (op de verschillende onderdelen) aangegeven dat aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag niet nodig is.

4.8.3 Gebiedbescherming

Het plangebied ligt op circa 5 kilometer van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en circa 700 meter van het dichtstbijzijnde Natuur Netwerk Brabant-gebied. Gezien de afstand tot NNB- en N2000-gebieden en de ligging van het plangebied midden in het bebouwde gebied van Eindhoven wordt er geen (in)directe aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of van een effect op de kernkwaliteiten van het NNB verwacht. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Een ‘nee tenzij-toets’ is niet noodzakelijk.

verplicht

afbeelding: ligging plangebied t.o.v.NNB en N2000

4.8.4 Houtopstanden

Het plangebied ligt binnen de ‘bebouwde kom Boswet’ van de Gemeente Eindhoven waardoor eventueel aanwezige bomen geen deel uitmaken van beschermde houtopstand. Binnen het plangebied zijn enkele bomen aanwezig.

4.8.5 Aerius berekening

Om voormelde verwachting betreffende het niet aantasten van instandhoudings-doelstellingen van Natura 2000-gebieden te kunnen onderbouwen is een aanvullende Aerius berekening uitgevoerd, betreffende zowel de realisatiefase alsook de gebruiksfase van het project, neergelegd in de rapportage van “de essentie” d.d. 17 januari 2025 met als kenmerk “EIKA/2025/PLussb/01”

Deze berekening is opgenomen als bijlage 7 bij deze toelichting en leidt tot de conclusie dat in realisatiefase noch in gebruiksfase sprake is van een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden zodat een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is.

4.8.6 Conclusie

De voorgenomen ingreep leidt niet tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor realisatie van de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense Klimaattoets

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm

5.3.3 Toelichting rekentool

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied Van De Huidige Situatie

verplicht

bestaande situatie

verplicht

weergave bestaande bebouwing en verharding plangebied

Het plangebied is momenteel deels verhard, bestaande uit het hoofdgebouw en het bijgebouw, parkeervoorzieningen en groen.

bodemopbouw en grondwater

De bodemopbouw is in sterke mate van invloed op de karakteristiek van het watersysteem. In het plangebied treft men een toplaag aan die sterk geroerd is door stedelijke ontwikkelingen. Daarnaast typeert de bodemopbouw in Eindhoven zich door fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen wat een negatieve invloed heeft op de doorlatendheid van de bodem. Zonder het treffen van bodemverbeterende maatregelen wordt infiltratie van regenwater in de bodem niet reëel geacht.

Bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

Voeding van grondwater in het plangebied geschiedt door infiltratie van regenwater en door toestroming vanuit het watersysteem. Ontwatering geschiedt door ondergrondse afstroming naar oppervlaktewater. De grondwaterstroming is richting noordoost.

De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar met normaliter in de maand april de hoogste grondwaterstand. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 15,00 en 17,00 m.

oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

riolering

In en nabij het plangebied is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Het gaat hier om een hoofdrolering waar de gemeente een zakelijk recht op heeft en die loopt door het plangebied. De betreffende riolering maakt onderdeel uit van de hoofdriolering die ten dienste staat van de hele wijk. Het bouwvlak voor het nieuwe bedrijfsgebouw is boven deze hoofdriolering (ook stamriool genoemd) gesitueerd. Dit betekent dat het stamriool verlegd moet worden en voor de beheerder (de gemeente) een nieuw zakelijk recht op de nieuwe locatie voor het stamriool gevestigd moet worden. Het betreft dan ook een ingrijpend plan. De kosten voor zowel het verwijderen van en aanleggen van de nieuwe riolering als het vestigen van een nieuw zakelijk recht, komen ten laste van de eigenaar van de grond.

In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het bouwen van het nieuwe bedrijfsgebouw. Deze verplichting ziet er op dat de in de omgevingsvergunning voor de bouw van het bedrijfsgebouw de voorwaarde wordt opgenomen, dat voordat met de uitvoering van de vergunning wordt gestart, het betreffende stamriool moet zijn verlegd naar de nieuwe locatie en door de gemeente moet zijn geaccordeerd.

Daarnaast zijn ook een gastransportleiding en een watertransportleiding in het plangebied gelegen. Ook de eigenaren van deze leidingen hebben zakelijke rechten hierop in het plangebied. De beschermingszones van deze leidingen zijn meegenomen in de als 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden. De dichtstbij gelegen leiding is echter de hoofdriolering.

overige (water)belangen

Uit gegevens van de provincie Noord-Brabant en Waterschap de Dommel blijkt dat het plangebied niet in of nabij is gelegen van een keurbeschermingsgebied, waterbergingsgebied, KRW waterlichamen, meandering, bij beekherstel: profiel van vrije ruimte, natte natuurzones, natuurvriendelijke oevers, boringvrije zone, grondwaterbeschermings- of winningsgebied. Ook is geen sprake van (regionale) waterkeringen.

5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

In het plangebied is een bestaand bedrijfsgebouw aanwezig, dat ongewijzigd zal blijven. In het westelijk deel van het plangebied zal de nieuwe bedrijfsbebouwing worden opgericht. De bestaande fietsenstalling / opslagruimte zal worden vervangen door nieuwbouw. Het buitenterrein wordt aangepast als schematisch op onderstaande afbeelding weergegeven.

verplicht

Volgens het Water- en klimaatadaptatie Aanpak gemeente Eindhoven 2023-2026 in de rekentool klimaatadaptatie is geïmplementeerd dat minimaal 10% van het Bruto Vloeroppervlak (BVO) in geval van bedrijven en bedrijfsgebouwen aan groen moet worden gerealiseerd.

In het geval van dit project zou dat 10% van 1500 m2 = 150 m2 zijn.

Uit het bijbehorende "Groenplan" blijkt dat de huidige 515 m2 groen/niet-verhard oppervlak zal toenemen tot 1095 m2 in het nieuwe project (290 m2 groen/plantsoen, 530 m2 groen dak, 275 m2 open verharding). Dus een toename van 580m2.

De watertoets behorende bij onderhavige ontwikkeling is als Bijlage 8 opgenomen.

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

Het afvalwater wordt gescheiden van hemelwater aangeboden aan de bestaande riolering.

Conclusie

Met het bovenstaande is de haalbaarheid van het plan aangetoond, zodat kan worden geconcludeerd dat kan worden voldaan aan de wateropgave.

5.6 Afspraken Waterschap

Zowel het waterschap als de gemeente hebben akkoord gegeven op de Watertoets.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan “V Tongelre buiten de Ring 2019 (Kalverstraat 72-76)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend, aan de topografische ondergrond kunnen echter geen rechten worden ontleend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Artikel 1 “Begrippen” wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In artikel 2 “Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Het bestemmingsplan kent de bestemming “Bedrijf”, zoals vervat in artikel 3, op basis waarvan de gronden bestemd zijn diverse bedrijvigheid als in artikel 3 vermeld. Hierbij behorend zijn erven en terreinen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie alsook gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwregels, de omschrijving van strijdig gebruik en een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid completeren het betreffende artikel 3.

Artikel 4 'Leiding-Leidingstrook' is aan de regels toegevoegd, vanwege het belang en de daarmee samenhangende benodigde bescherming van een aantal vitale nutsleidingen die door het plangebied lopen. In het kader van de uitvoering van de voorgenomen bouwontwikkeling zijn er in de algemene regels (artikel 9) een aantal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, waar op het moment dat de vergunning wordt verleend of aan voldaan moet zijn, of als voorwaarde aan de vergunning moet worden verbonden.

Onder de algemene regels zijn verder opgenomen de anti-dubbeltelregel, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.

In de overgangs- en slotregels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties).

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken als veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Bouwen en Wonen
  • Openbare leefomgeving
  • Bedrijven
  • Pilot Veiligheid en leefbaarheid
  • Actiegebieden

Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

In dit plangebied is geen sprake van gemeentelijke gronduitgifte. Er is met exploitant gekomen tot een anterieure overeenkomst waarin voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan relevante afspraken zijn opgenomen.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft het vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Met het Waterschap heeft vooroverleg plaatsgevonden. De resultaten van dit vooroverleg is verwerkt in hoofdstuk 5 van de toelichting.

9.3 Inspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Op dit plan zijn niet de participatievereisten uit de Nota Particiepatiebeleid Eindhoven van toepassing.

Het verslag van het doorlopen participatietraject is als Bijlage 9 opgenomen.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 21 december 2023 tot en met woensdag 31 januari 2024 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 20 december 2023 gepubliceerd.

Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging is één zienswijzen ontvangen. Deze is beantwoord in de bij het vaststellingsbesluit behorende Nota van Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen.

Bijlage 1 Parkeerberekening

bijlage 1 Parkeerberekening

Bijlage 2 Bomen Effect Analyse

bijlage 2 Bomen Effect Analyse

Bijlage 3 Memo Externe Veiligheid

bijlage 3 Memo externe veiligheid

Bijlage 4 Verslag Veiligheidsregio Vrbzo

bijlage 4 Verslag veiligheidsregio VRBZO

Bijlage 5 Bodemrapportage

bijlage 5 Bodemrapportage

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

bijlage 6 Quickscan flora en fauna

Bijlage 7 Berekeningen Stikstofdepositie

bijlage 7 Berekeningen stikstofdepositie

Bijlage 8 Infiltratieonderzoek En Hemelwaterberging

bijlage 8 Infiltratieonderzoek en hemelwaterberging

Bijlage 9 Participatieverslag

bijlage 9 Participatieverslag

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan " V Tongelre buiten de Ring 2019 (Kalverstraat 72-76)" met identificatienummer NL.IMRO.0772.80441-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Nota Parkeernormen 2024

parkeernormen gepubliceerd op 19 maart 2024 en in werking getreden op 20 april 2024.

1.7 Archeologisch onderzoek

onderzoek dat voldoet aan de 'Archeologierichtlijnen' van de gemeente Eindhoven, welk onderzoek wordt verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 Archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.9 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.10 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.12 Bedrijfsvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.

1.14 behoud ex situ

behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.

1.15 behoud in situ

behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).

1.16 Beperkt kwetsbaar object

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.17 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)

besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.18 Bestaande situatie

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.19 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 Bodemingreep

alle grondwerkzaamheden/activiteiten die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologisch bodemarchief.

1.23 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.25 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.26 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.28 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.31 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.32 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 Gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.34 Gemeentelijk adviseur archeologie

een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aantoonbaar

ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.35 Gemeentelijk archeologisch monument

archeologisch monument dat overeenkomstig de erfgoedverordening als beschermd monument is aangewezen en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

1.36 Geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.37 Gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.38 GR (groepsrisico)

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.39 Hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.40 Internetwinkel

internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.41 Invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.42 Kamerverhuur

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche, bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.

1.43 Kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.44 Kwetsbaar object

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.45 Lijst van bedrijfsactiviteiten

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.46 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.47 Onevenredige verstoring archeologische waarden

Van een onevenredige verstoring is in ieder geval sprake als naar het oordeel van het college archeologische resten in de bodem bij voorkeur behouden moeten worden.

1.48 Onzelfstandige woonruimte

woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.49 PAG

plasbrandaandachtsgebied van het spoor waar gevaarlijke stoffen over worden vervoerd.

1.50 Parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.51 Peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.52 PR (plaatsgebonden risico)

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.53 Productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.54 Prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.55 PR10-6/jaar contour

een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.56 Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen)

regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.57 Regeling provinciale risicokaart

regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.

1.58 Registratiebesluit externe veiligheid

besluit van 28 november 2006 (stb 2006, 656), houdende regels met betrekking tot de registratie van gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (Registratiebesluit externe veiligheid).

1.59 Restaurant

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.60 Risicovolle inrichting

  1. inrichtingen zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) (Bijlage 4 van de regels) respectievelijk artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) (Bijlage 5 van de regels);
  2. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage I van de regeling provinciale risicokaart (Bijlage 6 van de regels) of onder het Registratiebesluit Externe Veiligheid;
  3. inrichtingen met toxische gassen;
  4. inrichtingen waar een brandbaar tot vloeistof verdicht gas met een inhoud van meer dan 1m3 wordt gebezigd of opgeslagen.

1.61 Seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.62 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.63 Verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.64 Verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.65 Voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.66 Voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.67 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.68 Water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.69 Waterberging

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.70 Waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.71 Wet geluidhinder

wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.72 Wet milieubeheer

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.73 Wet ruimtelijke ordening

wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.74 Winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.75 Wijziging van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen

het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo.

1.76 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.77 Woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, welke is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, ventilatiekanalen, antennes, liftopbouwen, installatieruimte, gevelonderhoudsinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" behorende tot de categorieën 1 en 2 met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en zelfstandige kantoorvestigingen;
  2. bestaande bedrijven genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" behorende tot de categorie 3.1 en 3.2 met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en zelfstandige kantoorvestigingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' ook nieuwe bedrijven in categorie 3.1 of 3.2 zijn toegestaan;
  3. productiegebonden detailhandel deel uitmakend van bedrijven vermeld onder sub a en sub b, met uitzondering van detailhandel in voedings – en genotmiddelen;

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, en tevens bedrijven toestaan die niet voorkomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten of bedrijven in een hogere categorie toestaan, mits:

  1. het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die ter plaatse zijn toegestaan, en;
  2. het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen of zelfstandige kantoorvestigingen.

Artikel 4 Leiding - Leidingstrook

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van:

  • een hoofdriolering met de daarbij behorende beschermingszone van 3 meter ter weerszijden van de hoofdriolering;
  • een watertransportleiding met de daarbij behorende beschermingszone van 3 meter ter weerszijden van de watertransportleiding;
  • een gastransportleiding met de daarbij behorende beschermingszone van 2 meter ter weerszijden van de gastransportleiding.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels

Binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' mag niet worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2 en toestaan dat binnen het bouwvlak van de bestemming 'Bedrijf' en de daarvoor geldende bouwregels gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd, mits:

  1. een deskundigenrapport aantoont dat:
    - de vrije werkbare ruimte ten behoeve van werkzaamheden aan de leidingen na realisering van de nieuwbouw zodanig is, dat op een veilige en werkbare manier op basis van reguliere technieken door de betreffende leidingbeheerders werkzaamheden voor onderhoud en/of vervanging uitgevoerd kunnen worden én;
    - uit het deskundigenrapport blijkt dat vervanging van de leidingen technisch en zonder risico op instorting van het aangrenzende gebouw mogelijk is;
  2. voor bebouwing die wordt gebouwd op en/of boven gronden gelegen binnen het bouwvlak op de als 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden, dient gemeten vanaf het aansluitende afgewerkte maaiveld tenminste een hoogte van 6 meter boven deze beschermingszone(s) vrij te blijven van bebouwing;
  3. het college wint op basis van het deskundigenrapport over het bouwplan advies in bij de betreffende leidingbeheerders.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.4 en toestaan dat de gronden gebruikt worden conform de basisbestemming, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder/directeur van het energiebedrijf.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie 6

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' (middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmedebouwwerken geen gebouwen zijnde mits:
    1. een archeologisch onderzoek is uitgevoerd én;
    2. uit het onderzoek blijkt dat door de oprichting van het bouwwerk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige verstoring van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.
  2. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het oprichten van een bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de omgevingsvergunning tot afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ), op basis van een Programma van Eisen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 veiligheidszone - invloedgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.

7.2 veiligheidszone – plasbrand aandachtsgebied

Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - plasbrand aandachtsgebied' zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Daarnaast is wijziging van gebruik van beperkt kwetsbaar naar kwetsbaar niet toegestaan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 50 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Bouwregel parkeren

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Nota Parkeernormen 2024' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

9.2 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

9.3 Nadere eisen

het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 8.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

9.4 Waterberging

9.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een hoofdgebouw in het bouwvlak met de nadere aanduiding 'sba-1', wordt aan het verlenen van de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat binnen een jaar na ingebruikname van dit hoofgebouw zijn gerealiseerd de aanplant van beplanting met aard en omvang (bij aanplant) overeenkomstig hetgeen opgenomen is in het groenplan (Bijlage 2 bij de regels), en deze aanplant in stand wordt gehouden.

9.6 Voorwaardelijke verplichting verplaatsing hoofdriolering, waterleiding en gasleiding

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw in het bouwvlak met de nadere aanduiding 'sba-1', worden aan de vergunning de voorwaarden verbonden dat voordat met de uitvoering van de bouwwerkzaamheden kan worden gestart:

  1. de ter plaatse van het betreffende bouwplan gelegen hoofdriolering is verplaatst naar de positie zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels, waarbij wordt voldaan aan de door de beheerder van de hoofdriolering te stellen eisen;
  2. de leidingbeheerders van zowel de watertransport- als de gastransportleiding met het verplaatsingsplan van de hoofdriolering hebben ingestemd.

9.7 Voorwaardelijke verplichting ter voorkoming van trillingen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen binnen het bouwvlak met de nadere aanduiding 'sba-1' staat vast dat is aangetoond dat:

  • een onderzoek is uitgevoerd naar het aspect trillinghinder dat voldoet aan de SBR Richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijn deel C "Storing aan apparatuur";
  • bij de uitwerking van de constructie van het betreffende bouwplan, met de resultaten uit het voornoemde onderzoek rekening is gehouden teneinde trillingen aan apparatuur in het nieuw te bouwen gebouw zoveel als redelijkerwijs mogelijk te beperken.

9.8 Voorwaardelijke verplichting explosieven

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen binnen het bouwvlak met de nadere aanduiding 'sba-1' staat vast dat met een aanvullend onderzoek is aangetoond dat op de locatie en de directe nabijheid van het bouwplan geen niet gesprongen explosieven meer in de bodem aanwezig zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.2 Afwijken

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan V Tongelre buiten de Ring 2019 (Kalverstraat 72-76)

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Groenplan

bijlage 2 Groenplan

Bijlage 3 Ontwerp Nieuw Tracé Riolering

bijlage 3 Ontwerp nieuw tracé riolering