IX Blixembosch (Aanschot 76 en 80)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Ontwerp op 21-12-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het noorden van de stad Eindhoven liggen de boerderijen Aanschot 76 en 80. De boerderijen liggen tegen de Groote Beek en de woonwijk Bliksembosch. Op nr. 76 wordt momenteel een varkenshouderij geëxploiteerd en nr. 80 betreft een pluimveehouderij met een boerderijwinkel.De bedrijven zijn niet meer toekomstbestendig en investeren in modernisatie en uitbreiding van de veehouderijen is niet haalbaar op deze locatie. Beide eigenaren van de locaties hebben daarom in overleg met gemeente Eindhoven besloten hun bedrijven gezamenlijk te saneren en teherontwikkelen naar nieuwe functies. De nieuwe functies zijn gevonden in het ontwikkelen vanseniorenwoningen, opslag en een multifunctioneel gebruik van het gebouw van de huidigeboerderijwinkel met dagbesteding voor mensen met een beperking (werkzaam in de boerderijwinkel en voor onderhoud- en beheer van het terrein), ruimte voor het geven van workshops aan derden en atelierruimte voor derden. Daarnaast wordt er een horeca gerealiseerden de boerderijwinkel (inclusief uitbreiding) gesitueerd in een nieuw gebouw. In paragraaf 2.2 wordt de nieuwe situatie nader toegelicht.
De ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Derhalve dient de ontwikkeling juridisch-planologisch geborgd te worden door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan. Voorliggende toelichting vormt samen met de bijbehorende set regels en verbeelding de nieuwe planologisch-juridische kaders voor de locaties.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied betreft de locaties Aanschot 76 en 80 te Eindhoven en maakt onderdeel uit van de kadastrale percelen sectie W nummers 4576, 4566, 2076, 4076, 4565, 3637, 7115, 7166 en 7200.
De ligging en begrenzing van het plangebied is indicatief weergegeven op de afbeeldingen op de volgende pagina. De exacte begrenzing volgt uit de verbeelding.
1.3 Voorgaande Plannen
Het plangebied is bestemd in het bestemmingsplannen ‘VIII Blixembosch (Aanschotse Beemden)’ (vastgesteld 21 januari 2014) van de gemeente Eindhoven, zie figuur 1.2. Hierbinnen is het plangebied bestemd als ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ waarbinnen bouwvlakken en de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ zijn opgenomen. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen ‘Waarde – archeologie -1’ en ‘Waarde – Cultuurhistorie’. Verder gelden tevens de bestemmingsplanen ‘Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing 2021’(vastgesteld op 24 mei 2022) en ‘Paraplubestemmingsplan waterberging’ (vastgesteld op 24 november 2020). Deze bestemmingsplannen stellen specifieke regels over parkeren, kamerverhuur, woningsplitsing en waterberging. Het ontwerpbestemmingslpan 'Paraplubestemmingsplan Archeologie 2023' is nog in procedure.
De beoogde nieuwe functies (wonen, horeca en dagbesteding) zijn in strijd met de gebruiks- en bouwregels van de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch Bedrijf’. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is noodzakelijk om het initiatief mogelijk te maken.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt direct tegen de Aanschotse beemden en de wijk Bliksembosch. De Aanschotse beemden is een natuurgebied dat al eeuwenlang door de mens in ontwikkeling is. Reeds in het begin van de jaartelling vestigden zich Romeinen in deze contreien om handel te drijven. Het gebied rond het riviertje de Groote Beek bleek een vruchtbaar landbouwgebied en werd reeds eeuwen geleden door de bewoners in cultuur gebracht. Ook nu nog kan men in het gebied de inrichting van de oude akkers en weidegronden herkennen. Dat maakt dit gebied uniek, zowel vanwege de cultuurhistorische waarde, als ook de flora en fauna in het gebied. Het is een groene long in de stad Eindhoven. De wijk Bliksembosch is vanaf 1995 gebouwd op voormalige akkergronden en bestaat na gefaseerde nieuwbouwplannen van de gemeente Eindhoven uit verschillende buurten.
De agrarisch bedrijven in het plangebied zijn de enige nog overgebleven agrarische bedrijven inde omgeving. De directe omgeving is namelijk door de uitdijende stedelijke functies ingericht, zo zijn in de nabij het plangebied de A50, Ekkersrijt, maatschappelijke functies, Blikembosch en een volkstuinencomplex aanwezig. Tussen de twee locaties van het plangebied (Aanschot 76 en80) ligt de burgerwoning Aanschot 78. De eigenaar van Aanschot 80 is enkele jaren geleden gestart met een boerderijwinkel. De winkel is, mede vanwege de gunstige ligging ten opzichte van de omliggende woonwijken, goed bekend. Dit maakt de agrarische locatie in de Aanschotse beemden een plek waar het buitengebied beleeft kan worden.
In de huidige situatie zijn de volgende gebouwen in het plangebied aanwezig:
Aanschot 76
- Varkensstal 934 m2;
- Varkensstal 772 m2;
- Opslagloods 826 m2;
- Bedrijfswoning Aanschot 76.
Aanschot 80
- Kippenstal 783 m2;
- Kantoor 47 m2;
- Winkel 110 m2;
- Opslagloods 172 m2;
- Gemengde functie 815 m2;
- Opslagloods 180 m2;
- Bedrijfswoning Aanschot 80.
2.2 Toekomstige Situatie
De agrarische bedrijven in het plangebied zijn niet meer toekomstbestendig eninvesteren in modernisatie en uitbreiding van de veehouderijen is niet haalbaar opdeze locatie. Beide eigenaren van de locaties hebben daarom in overleg metgemeente Eindhoven besloten hun bedrijven gezamenlijk te saneren en teherontwikkelen naar nieuwe functies. De nieuwe functies zijn gevonden in hetontwikkelen van seniorenwoningen en opslag ten behoeve van de woningen. Daarnaast blijft op Aanschot 80 debestaande boerderijwinkel behouden, alsook de dagbesteding voor externen,workshopruimte en atelier (een presentatie/verkoop ruimte en ruimte waar er workshops gegevens kunnen worden voor externen. Ruimte die ook verhuurd mag worden aan derden). Daarnaast wordt er horeca gerealiseerd, welke ruimte ook gebruikt kan worden voor het geven van workshops en/of cursussen. Navolgend wordt per locatie de toekomstige invulling uiteengezet:
Aanschot 76
- Blok van 4 woningen;
- Blok van 3 woningen;
- Blok van 2 woningen;
- Opslagloods 826 m2;
- Burgerwoning Aanschot 76.
Aanschot 80
- Blok van 7 woningen;
- 1 woning achter de schuur;
- Kantoor 47 m2;
- Winkel 110 m2;
- Gemengde functie (opslag en fietsparkeren) 815 m2;
- Opslagloods 180 m2;
- Uitbreiding loods 23 m2;
- Dagbesteding, workshopruimte, atelier, opslag 110 m2;
- Horecapaviljoen 150m2 (excl. paviljoen) 333 m2 (incl. paviljoen);
- Bedrijfswoning Aanschot 80.
Met de voorgestane ontwikkeling worden intensieve veehouderijen nabij een woonomgeving en natuurgebied gesaneerd wat op zichzelf al een positieve invloed heeft op de omgeving. Daarbij komt dat gekozen wordt voor functies met een breed maatschappelijke context. De seniorenwoningen worden hier op een prachtige locatie in het groen en nabij de stadse voorzieningen gerealiseerd. Door de (te verplaatsen) boerderijwinkel en het ontwikkelen van een horecapaviljoen blijft er een verdienmodel voor de ondernemers en blijft de locatie ook een plek waar beleving centraal staat. Zo blijft het plangebied met haar functies en ondernemers een meerwaarde voor de beleving van het buitengebied en de Aanschotse beemden. Uitgangspunt is dat de bebouwde ontwikkelingen zo compact mogelijk op of tegen het boerenerf worden gerealiseerd rondom een gemeenschappelijk boerenerf. Dit om het landschap te sparen. Voor het horecapaviljoen is een uitzondering gemaakt. Dit staat als marker in het landschap, maar staat in een groene kamer. Deze groene kamer wordt gevormd door de houtwal ter hoogte van Aanschot en het bos achter de woningen aan Briljant. Dit maakt dat het horecapaviljoen vanaf de openbare weg landschappelijk volledig is ingepast. Deze inpassing wordt verder versterkt door kerstbomenteelt op de aansluitende gronden te beëindigen en deze landbouwgronden in te richten als natuurakker. Door de aanleg van wandelpaden op deze natuurakker kunnen bezoekers optimaal genieten van het landschap.
Deze groen met rood ontwikkeling maakt, dat de plaatsing van de horeca als marker in het landschap in voorliggend geval afweegbaar is. De horecafunctie is nauw gerelateerd aan het uitloopgebied van de Groote Beek. De horeca-ontwikkeling versterkt de belevingswaarde van het beekdal, waardoor het verpozen in het gebied wordt veraangenaamd. Mensen kunnen in de horeca terecht voor bijvoorbeeld een kopje thee en koffie met een stuk gebak.
Architectonisch wordt het paviljoen uitgevoerd als ‘Marker’. Deze markering wordt vorm gegeven door een paviljoen met een vernieuwende architectonisch en met een eigenzinnige en eigentijdse uitstraling. Dit wordt versterkt door de aansluitende landbouwgronden (waarop o.a.kerstbomen worden geteeld) her in te richten en om te vormen naar een natuurakker. Op de heringerichte natuurakker wordt het paviljoen als een architectonisch pareltje in de natuur opgenomen, door de plaatsing midden in de bloemenweide of vogelakker. Kortom, het paviljoen wordt een ontmoetingsplek voor de wijk en een rustplaats voor de passerende wandelaar en fietser. Door de koppeling met de boerderijwinkel versterken zij elkaar in hun functioneren.
Figuren 2.2 en 2.3 geven een schematische weergave van de toekomstige situatie van het plangebied inclusief de landschappelijke inrichting (tevens opgenomen als bijlage). De initiatiefnemers gaan landschappelijke maatregelen treffen die het plangebied nog beter in de omgeving en de Aanschotse beemden laten passen. Zo worden er fruitbomen, hagen, laanbomen, houtsingels, bloemrijke graslanden en binnentuinen gerealiseerd (zie figuur 2.4). De laanbomen langs Aanschot blijven behouden evenals de meeste bomen binnen het plangebied. Per saldo zal er sprake zijn van een aanzienlijke aanplant/toevoeging van nieuwe bomen. Het plan leidt daarmee tot een duidelijke kwaliteitsverbetering.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor eenvereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bijdegenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationalelandschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken,sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1). De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederlandbeschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van dezeBrainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met o.a.hoogwaardige woonmilieus en stedelijke voorzieningen. Allen moeten voorzien worden en blijven van voldoende drinkwater.
Realisatie
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeldkantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onderhavige ontwikkeling kan geschaard worden onder een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Hierna wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
Seniorenwoningen
In de onderhavige situatie zijn de regionale woningbouwafspraken relevant zoals vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van Zuidoost-Brabant. Om in de totale woningbehoefte voor de eerstkomende 10 jaar, exclusief vervangende nieuwbouw door sloop, te kunnen voorzien moeten de 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant samen circa 31.000 woningen realiseren. Een goede afstemming van vraag en aanbod is hierbij van blijvend groot belang. In Eindhoven enomgeving is sprake van een (sub)regionale woningmarkt. Daarom werkt de gemeente samen metde 21 andere gemeenten in de regio (MRE) en de provincie. Jaarlijks stelt de gemeente een voortschrijdend 10-jaren woningbouwprogramma vast in het Afsprakenkader Wonen. Daarnaast is er een intensieve samenwerking in het Stedelijk Gebied Eindhoven (Eindhoven, Helmond, Son enBreugel, Nuenen, Best, Oirschot, Geldrop-Mierlo, Waalre en Veldhoven). In december 2013 is het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de (9) gemeentebesturen, met instemming van de afzonderlijke gemeenteraden.
Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht (terugdringen van scheefheid) tussen stad en randgemeenten voor wat betreft socialewoningvoorraad en vrije sectorwoningen maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande(sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.
De komende tien jaar groeit de totale woningvraag in Eindhoven sterk, tot circa 133.990 woningen in 2031. Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose zal de woningvraag tot 2031 toenemen met circa 19.325 woningen. In Eindhoven biedt de harde plancapaciteit ruimte voor circa 7.750 woningen. Wanneer de woningvraag (19.325 woningen in de periode 2021-2031) wordt geconfronteerd met de harde plancapaciteit (7.750 woningen), dan resteert een woningbehoefte van circa 11.575 woningen.
Onderhavig plan geeft invulling aan de woningbehoefte voor een bijzondere doelgroep in het stedelijk gebied van Eindhoven. Daarnaast betreft het plan herstructurering van een bestaande agrarische bedrijfslocatie waardoor sprake is van een inbreidingslocatie en dus zorgvuldig ruimtegebruik. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de beoogde woningbouwontwikkeling past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag en behoefte van de gemeente Eindhoven.
Horeca
Naast woningen voorziet het plan ook in een horecagelegenheid met een oppervlakte van 150 m2 (333m2 inclusief paviljoen). De horecagelegenheid betreft een kleinschalig vraaggestuurd paviljoen/theehuis, dat zich richt op dagjesmensen die willen ontspannen na een heerlijke wandeling door het aansluitende natuurgebied langs de Grote Beek dan wel na een bezoek van de boerderijwinkel. De horeca in de omgeving bestaat in hoofdzaak uit (afhaal)restaurants in een bestaande woonomgeving. De horeca binnen het plangebied betreft een concept dat voortvloeit uit de specifieke context van de plek. De beleving van het landschap staat centraal en zorgt voorrust en ontspanning op de plek. Vanuit diezelfde context is het mogelijk om de horeca tevens te gebruiken als vergaderruimte, of als ruimte voor workshops of cursussen. Kortom, het betreft een uniek concept die zich voegt op deze specifieke plek. De horeca in de binnenstedelijke omgeving past hier niet en vice versa. Het theehuis past tevens bij de rust en ontspanning van de seniorenwoningen en de boerderijwinkel. Deze subtiele horeca vorm is daarom qua aard en omvang een passende bestemming op deze unieke landschapslocatie. De horeca concurreert daarom niet met andere horeca in de stedelijke omgeving.
Boerderijwinkel
De bestaande boerderijwinkel is evenals de horeca een kleinschalig bedrijf dat hoort bij dezespecifieke plek. De boerderijwinkel is op deze plek ontstaan bij het voormalige agrarische bedrijfen vergund. Voortzetting van deze bestaande functie past bij het totaalconcept op deze locatie. Met name de setting binnen een natuurinclusieve landbouwvorm in combinatie van de verkoopvan (deels) lokaal geteelde producten zijn bepalend voor het imago van deze boerderijwinkel. Omdat er specifieke producten (agrarische producten) worden verbouwd en aangeboden, concurreert de winkel niet met andere levensmiddelenvoorzieningen.
3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, en ergietransitie,datum november 2023 pagina 18 van 69
circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een lange termijnvisie op detoekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- duurzaam economisch groeipotentieel
- sterke en gezonde steden en regio’s
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimtegenoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 kV hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Het plangebied ligt niet binnen de zones van deze hoogspanningsleiding.Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Het plangebied ligt niet binnen het NNN.Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd. Het plangebied raakt de belangen van de luchthaven Eindhoven niet, zie onderstaande figuur.
3.1.4 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied vanvliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie Figuur 3.2) aanwezig om de richting vanhet vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen.
De maximale bouwhoogten die in dit bestemmingsplan zijn toegestaan, zijn fors lager dan dehoogtebeperkingen die vanuit deze bakens gelden.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Het plangebied ligt binnen dit radarverstoringsgebied maar de bouwhoogte in het plangebied bedraagt nergens meer dan 65 meter.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijn doel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een ontwikkeling in het stedelijk gebied (seniorenwoningen met voorzieningen mogelijk) mogelijk gemaakt. Dit is volledig in lijn met de Omgevingsvisie van provincie Noord-Brabant.
3.2.2 Interim omgevingsverordening
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019.De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouwen de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over defysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals deomgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
De locatie is aangewezen als ‘stedelijk gebied’. Op basis daarvan is artikel 3.42 van belang vooronderhavige ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werkenof voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Het plangebied ligt in zijn geheel in het stedelijk gebied. Hierbinnen zijn stedelijke ontwikkelingen, waaronder de woningen, horeca en overige functies, in het beginsel mogelijk. De Interim omgevingsverordening bepaalt dat het initiatief moet voorzien in het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit en bij een stedelijke ontwikkeling de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De ladder voor duurzame verstedelijking is toegelicht in paragraaf 3.1.1. Het plan voldoet daarbij aan de regionale woningbouwafspraken, zie het onderdeel volkshuisvesting. Verder worden er met dit plan twee intensieve veehouderijen gesaneerd en een nieuwe woonlocatie voor senioren met stedelijke voorzieningen gerealiseerd, waarbij de locatie landschappelijk wordt ingepast en tevens rekening wordt gehouden met nieuwe vormen vanenergie (aardgasloos en energieopwekking door middel van zonnepanelen). Vanwege de grote landschappelijke investering houdt het plan rekening met klimaatverandering; er wordt namelijk een robuuster ecologisch landschap ontwikkeld wat beter tegen de klimaatverandering is opgewassen en dat ook positief bijdraagt aan hittestress en de berging van hemelwater. Er is derhalve sprake van zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik met het verbeteren van de ruimtelijkekwaliteit. Daarmee is dit planvoornemen in lijn met de Interim Omgevingsverordening NoordBrabant.
Mocht bij de verdere uitwerking van het plan blijken dat gebruikt gaat worden gemaakt vanbodemenergie (WKO) dient rekening te worden gehouden met de maximale boordiepte zoalsvastgelegd in de Interim Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadrukl igt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van dezeeconomische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raadinvulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplangebied ligt buiteneen transformatiegebied.
Ruimtelijke hoofdstructuur
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Het plangebied is op de kaart ‘Structureel groen’ uit de Interimstructuurvisie aangeduid als ‘gebruiksgroen’. Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken, volkstuinen. Verder landbouw, kleinschalige aan het buitengebied gebonden bedrijven (incl kleinschalige horeca), extensieve sportgebieden. De nieuwe functies in het plangebied passen goed in de omgeving en visie voor het gebruiksgroen vanwege de uitgebreide landschappelijke inpassing en de recreatieve gebruiksfunctie die dit groen door de functies in het plangebied krijgt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar 3.5.1. Groenbeleidsplan.
3.4 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk en beleidsmatig karakter
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.
De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – nainwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwetijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, te meer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes,kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
3.4.1 Archeologie
Doorwerking plangebied
Binnen de bestemmingsplangrens bevinden zich op de verwachtingen- en waardenkaart verschillende beleidscategorieën: het bestemmingsplangebied bevindt zich deels in een gebied met een archeologische waarde en deels in een gebied met een hoge archeologische verwachting, vanwege de ligging in een historische kern. Voor terreinen met een archeologische waarde zijn bodemingrepen groter dan 50 m2, waarbij grondverstoring plaatsvindt dieper dan 0,3m onder maaiveld, niet toegestaan zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. Voorgebieden met een hoge archeologische verwachting, vanwege de ligging in de historische kern, is de ondergrens 100 m2 en dieper dan 0,3 m onder maaiveld. Voor dit bestemmingsplan geldt dus dat een archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is voor/in die gebieden waarbinnen bodemverstoring plaatsvindt en/of mogelijk gemaakt wordt middels het bestemmingsplan. Derhalve is door Econsultancy een archeologisch onderzoek uitgevoerd (IVO, verkennende fase).Dit onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen, in deze paragraaf volgen de belangrijkste resultaten.
Volgens het bureauonderzoek is de kans op het aantreffen van sporen en vondsten vanaf het Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen middelhoog en hoog voor de periodes Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO,verkennende fase) blijkt dat in het plangebied een AC-profiel aanwezig is (een plaggendek gelegen op een C-Horizont). In een tweetal boringen is een blauwgrijze laag aangetroffen die als beekeerdgrond geïnterpreteerd is. Dit geeft aan dat de locatie vrij nat is geweest en mindergeschikt voor landbouwers. Het ontbreken van een podzolbodem geeft aan dat vondstlagen met mogelijk Mesolithisch materiaal verstoord zijn geraakt. De archeologische verwachting voor de periodes Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen kan hiermee naar laag bijgesteld worden. De hoge verwachting op het aantreffen van sporen en vondsten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd blijft gehandhaafd.
Uit de bestudering van de bouwtekeningen uit het archief blijkt dat er verschillende gebouwen,waaronder kippenstallen en varkensstallen vanaf 1956 zijn gebouwd. Een deel van deze gebouwen heeft de ondergrond tot in de C-Horizont geroerd. Daarmee wordt geadviseerd om dat deel van het plangebied waar de kippenstallen en varkensstallen hebben gestaan vrij te geven.Voor de rest van het plangebied wordt aanbevolen om de dubbelbestemming te behouden.
In de delen van het plangebied die door Econsultancy zijn aangemerkt voor vervolgonderzoek zal een archeologisch proefsleuvenonderzoek (Inventariserend VeldOnderzoek door middel vanProefsleuven [IVO-P]) volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 4.1) worden uitgevoerd. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerde instantie en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE),dat aan het bestemmingsplan dient te worden toegevoegd.
Op basis van het onderzoek is het plangebied vrijgegeven ter plaatse van de aanwezige stallen,zie onderstaande figuur. Voor het overige gedeelte is de archeologisch dubbelbestemming opgenomen. Daarmee zijn de archeologische waarden in dit bestemmingsplan beschermd.
3.4.2 Cultuurhistorie
Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.
Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.
Doorwerking plangebied
Onderstaande figuur geeft een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart. Het plangebied ligt aan een historische wegenstructuur en in cultuurhistorisch landschap Aanschot. Van oudsher is Aanschot een klein agrarisch buurtschap van enkele verspreide boerderijen dat al eeuwen lang bewoond is. Het buurtschap ligt op de overgang van beekdal naar de hoger gelegen dekzandruggen. De akkers lagen hoger, werden bewerkt en hadden minder perceelsrandbeplantingen. De beemden, de natte gronden langs de beek, werd gebruikt voor grasland en had een smalle percelering haaks op de beek. Het perceel van Aanschot 80 lag/ligt op de hogere en drogere akker. De gronden rondom het erf van Aanschot 76 ligt in het wat lager en natter gelegen beekdal. Ondanks dat er in de jaren veel is veranderd, is de oorspronkelijke karakteristiek nog aanwezig. Zo heeft het beekdallandschap nog altijd de kleinschalige percelering. Daarnaast heeft het veel kleine landschapselementen als houtsingels, de struwelen en kleine bosjes. Met name de randen van de woonbuurten zijn bebost geraakt. Op weinig plekken in Brabant treffen we nog zo goed geconserveerde beekdallandschappen aan, met zelfs goed geconserveerde resten van een relatief laat verkaveld beekdal. De Aanschotse beemden zijn dan ook zeer hoog gewaardeerd.
Met dit planvoornemen worden bestaande intensieve veehouderijen gesaneerd. Het uitgangspunt van deze ontwikkeling is het creëren van een hoogwaardige plek om te verblijven en te wonen. De relatie met het achterliggende cultuurhistorisch landschap is derhalve zeer van belang. Met de transformatie van de bedrijfserven naar woonerven + paviljoen, is er een kans om de landschappelijke uitstraling van het gebied te versterken. De belangrijkste kwaliteitswinst zit in de omvorming van het kerstbomenperceel naar een oude akker met natuurwaarden. Binnen de landschappelijke setting van het agrarisch lint worden de twee erven opgenomen. Daarbij worden de doorzichten vanaf Aanschot naar het beekdal open gehouden. Vandaar dat uitgebreid wordt geïnvesteerd in een landschappelijke inpassing waarmee door o.a. bloemrijk grasland, houtsingels en fruit- en laanbomen de relatie met de Aanschotse beemden wordt gelegd en de hoge cultuurhistorische waarden worden hersteld en beleefbaar gemaakt. Het plan heeft derhalve geen negatieve invloed op het cultuurhistorisch landschap en de historische wegenstructuur maar probeert de laan Aanschot en de oude perceelsgrenzen juist te versterken
3.5 Groen
3.5.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd.Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies alsuitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid.Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstadgedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel),Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuustegroenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeurreikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigeneigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als multifunctioneel groen. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:
Strategie 5: Multifunctioneel groen.
Deze strategie is van toepassing op groengebieden aan de rand van de stad met uiteenlopende groenfuncties die het landschap gebruiken. Het hoofddoel van deze strategie is het contact tussen de stedelingen en het landschap te versterken door verweving van het landschap met recreatieve en voor de stadsrand specifieke functies. In deze gebieden moet je het idee krijgen dat je buiten de stad bent. De nieuwe functies in het plangebied passen binnen de strategie voor het multifunctionele groen. De nieuwe woningen en parkeergelegenheden worden op de bestaande erven gerealiseerd en hebben daarmee geen nieuwe impact in het groen. Daarnaast worden de functies landschappelijk ingepast en vindt er met dit plan een grote verbetering van de groene en landschappelijke buitenruimte plaats. Daarnaast draagt het plan bij aan de beleving en toegankelijkheid van het groen. Het plan versterkt de relatie tussen de stedeling en oude buitengebied. Daarmee is het plan in lijn met de strategie voor multifunctioneel groen. Daarnaast wordt er per woning 4 tot 8 m2 groen toegevoegd (transformatie van de kerstoomkwekerij en landschappelijke inpassing) waardoor wordt voldaan aan de groencompensatie.
Met betrekking tot het horecapaviljoen is er sprake van een toevoeging van nieuwe bebouwing in het overloopgebied van stad naar land. Het paviljoen staat als marker in een groene landschapskamer. Deze groene kamer wordt gevormd door de houtwal ter hoogte van Aanschot en het bos achter de woningen aan Briljant. Dit maakt, dat het horecapaviljoen vanaf de openbare weg landschappelijk is ingepast en daarmee aan het oog wordt onttrokken. De situering van het paviljoen in het landschap gaat tevens gepaard met een aanzienlijke versterking van het landschap. De ontsierende kersbomenteelt op de aansluitende gronden wordt beëindigd en ingericht als natuurakker. Door de aanleg van wandelpaden op deze natuurakker kunnen bezoekers tevens optimaal genieten van het landschap.Deze groen met rood ontwikkeling maakt, dat de plaatsing van de horeca als marker in het groene landschappelijke overloopgebied in voorliggend geval afweegbaar is. De horecafunctie is nauw gerelateerd aan het uitloopgebied van de Groote Beek. De horeca-ontwikkeling versterkt de recreatieve belevingswaarde van het beekdal, waardoor het verpozen in het gebied wordt veraangenaamd. Architectonisch wordt het paviljoen uitgevoerd als ‘Marker’. Deze markering wordt vorm gegeven door een paviljoen met een vernieuwende architectonisch en met een eigenzinnige en eigentijdse uitstraling. Dit wordt versterkt door de aansluitende landbouwgronden (waarop o.a. kerstbomen worden geteeld) her in te richten en om te vormen naar een natuurakker. Op de heringerichte natuurakker wordt het paviljoen als een architectonisch pareltje in de natuur opgenomen, door de plaatsing midden in de bloemenweide of vogelakker. Kortom, het paviljoen wordt een ontmoetingsplek voor de wijk en een rustplaats voor de passerende wandelaar en fietser. Door de koppeling met de boerderijwinkel versterken zij elkaar in hun functioneren. Vanuit een totaalontwikkeling worden niet alleen twee intensieve veehouderijen in het stedelijk gebied gesaneerd, maar tevens een waardevol landschap landscha versterkt.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen. De Beleidsregel geldt niet voor bomen, want voor bomen is de Bomenverordening bedoeld. Tevens is de beleidsregel niet van toepassing op locaties buiten bestaand stedelijk gebied, zoals aangegeven op de plankaart behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Voor onderhavig bestemmingsplan is geen compensatie benodigd.
3.5.2 Beleid bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regelsvoor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wetnatuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor hetvellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen 2021
In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappenvan bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningsvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
- bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
- een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
- een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
- voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.
Groene kaart
Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:
- Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
- Groenarme gebieden;
- Centrumgebied;
- Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
- (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.
De informatie op de groene kaart is nodig om:
- Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
- Te duiden waar de monumentale bomen staan;
- Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
- Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.
Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers. Op basis van de groen kaart zijn er binnen het plangebied geen bomen die zijn opgenomen op de groene kaart, dan wel binnen 10 meter van het plangebied, met uitzondering van de laanbomen langs Aanschot. Deze laanbomen blijven gehouden.
Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen)kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald. In de verdere planvorming zal (indien noodzakelijk) een BEA (boom effect analyse) worden uitgevoerd om inzichtelijk te maken welke bomen kapvergunningsplichtig zijn dan wel de mate waarin de activiteiten sloop/bouw/bouwinrit/bouwplaatsinrichting van invloed kunnen zijn.
3.6 Volkshuisvesting
Inleiding
Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 17 woningen mogelijk, exclusief de omschakeling van twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen en inclusief het positief bestemmen van een bestaande aanleunwoning als zelfstandige woning. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale hardeplancapaciteit.
Voor de behoefte aan woningen, zowel naar kwantiteit als naar kwaliteit, baseren we ons op het onderzoek “Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt 2018” van Companen.De woningbehoefte voor Eindhoven is voor de periode 2019 t/m 2023 berekend op 15.000woningen. Deze kwantitatieve behoefte van 15.000 woningen voor de periode 2019 t/m 2023 is ook opgenomen in de Woondeal.
Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van deWoondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken.
De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo’n 27.000 woningen opleveren. Dit komt in Eindhoven neer op een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ongeveer 3.000 woningen gemiddeld per jaar. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040 )en integrale gebiedsontwikkeling in Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen.
Versnellen woningbouwproductie
Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. De minister, de provincie en het SGE hebben hierover het volgende afgesproken in de Woondeal:
- Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt – zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen SGE 2017 – in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.
- Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt (als onderdeel van het totaal van 27.000 voor het SGE). Dit vraagt een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouw-productie naar ca. 3.000 woningen gemiddeld per jaar.
- De minister, de provincie en het SGE onderzoeken of de versnelling kan worden uitgevoerd binnen de bestaande mogelijkheden. Indien aanpassingen nodig zijn in bijvoorbeeld provinciale beleidskaders, regelgeving of instrumenten, dan spannen de provincie en het SGE zich gezamenlijk in om deze wijzigingen door te voeren. De minister spant zich in om, indien nodig, het toepassen van bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte mogelijk te maken.
Monitoren van de woningbouwplanning en -programmering
De woningmarkt is per definitie – en zeker voor de middellange en langere termijn – omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische,economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen isdoor het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het AfsprakenkaderWonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld.Doel van de monitoring is om steeds een actueel, gezamenlijk beeld te hebben van wat er speeltop de regionale woningmarkt, waar knelpunten zijn of dreigen en welke strategieën moetenworden ingezet om de voortgang van de woningbouwproductie te bevorderen.
Afspraken in Woondeal over voldoende plancapaciteit
Plancapaciteit
Het SGE heeft de behoefte om tussen 2024 en 2040 tussen de 22.500 en 35.000 woningen terealiseren, waarvan voor Eindhoven tussen de 12.500 en 25.000. Om deze productie mogelijk te maken is ook hier bovenstaande formulering onder punt c. van toepassing. Ter onderbouwing gaat het SGE in 2021, in samenwerking met de provincie, de regionale woningbehoefte naderonderzoeken. De uitkomsten hiervan worden gebruikt voor een actualisatie van het woningbouwprogramma vanaf 2024, als onderdeel van het huidige Afsprakenkader 2017.
Monitoren
Op basis van het bovengenoemde monitoringssysteem bespreken de minister, Eindhoven, de provincie en het SGE jaarlijks de ontwikkeling van de feitelijke woningbouwproductie en de woningbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief, evenals de (harde en zachte) plancapaciteit,met specifieke aandacht voor de betaalbaarheid. Indien nodig wordt op basis van deze monitoring extra inzet gepleegd.
3.7 Verkeer En Parkeren
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en recent geactualiseerd (Actualisatie Eindhoven op weg 2022). Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven.
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'. Aanschot is een rustige doodlopende straat voor bestemmingsverkeer en een langzaamverkeersroute tussen Blixsembosch en Blixembosch-Oost.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhovenop Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; door fietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Het plangebied ligt aan een primaire fietsroute.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een HoogwaardigOpenbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen. Het plangebied wordt ontsloten door een tweetal bushaltes. Op een afstand van 400 – 600 meter van het plangebied zijn enkel bushaltes gelegen (o.a. Bronziet, Smaragd, Opera en Siffelio). Het treinstation van Eindhoven bevindt zich in het centrum op ca. 5 kilometer van het plangebied.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiserenparkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester enwethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voorparkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.
De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen:lopen, fietsen en openbaar vervoer.
In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minderparkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé)parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars eenbijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbareparkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.
Met de online rekentool is de parkeerbehoefte van beide locaties (nr. 76 en nr. 80) berekend. Deze zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Voor de locatie Aanschot 76 geldt een parkeerbehoefte van 15 parkeerplaatsen. Voor de locatie Aanschot 80 geldt een parkeerbehoeftevan 26 parkeerplaatsen. Op de locaties Aanschot 76 en 80 is voldoende ruimte aanwezig om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm. Echter op verzoek van de gemeente Eindhoven wordt voor het paviljoen afgeweken van de online rekentool. Voor de bezoekers van het paviljoen wordt beoogd autoverkeer te ontmoedigen door een beperkt aanbod van parkeerplaatsen. Voor het paviljoen en de boerderijwinkel is voorzien in 8 parkeerplaatsen. In het plangebied wordt op eigen terrein geparkeerd. De parkeerbehoefte word geheel op eigen terrein bij de betreffende functies opgevangen. Met betrekking tot de dagbesteding/workshopruimte/ atelier (multifunctioneel gebouw met een oppervlakte van 110 m2) wordt voorzien in 4 parkeerplaatsen aan de voorzijde van het gebouw.
Fietsparkeren
In de Actualisatienota Parkeernormen (2019) zijn eveneens de fietsparkeernormengeactualiseerd, waarop uitgebreider zal worden getoetst en gehandhaafd. Bij besluit van 20 april 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders als uitwerking van de Actualisatie NotaParkeernormen (2019) de Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen vastgesteld. Het succes vaneen fietsenstalling hangt sterk af van de kwaliteit, de bruikbaarheid, sociale veiligheid en hetcomfort ervan. Er zijn voorbeelden van stallingen waar fietsers onvoldoende gebruik van maken,terwijl er in de omgeving toch grote behoefte aan fietsparkeerplaatsen is. De aanwezigheid vaneen fietsenstalling op zich is nog geen garantie dat hij goed wordt gebruikt. De belangrijkste kwaliteitseisen voor toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid zijn om die reden vastgesteld.
Voor de locatie Aanschot 76 geldt een parkeerbehoefte van 42 fietsparkeerplaatsen. Voor de locatie Aanschot 80 geldt een parkeerbehoefte van 55 fietsparkeerplaatsen. Op verzoek van de gemeente Eindhoven wordt voor het paviljoen afgeweken van de online rekentool. Voor de bezoekers van het paviljoen wordt beoogd autoverkeer te ontmoedigen door een beperkt aanbod van parkeerplaatsen. Voor het paviljoen en de boerderijwinkel is voorzien in 8 parkeerplaatsenen 24 fietsparkeerplaatsen. De fietsparkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Met betrekking tot de dagbesteding/ workshopruimte/ atelier (multifunctioneel gebouw met eenoppervlakte van 110 m2) wordt naast de 4 parkeerplaatsen aan de voorzijde van het gebouw voorzien in 12 fietsparkeerplaatsen.
Autoverkeer
Op basis van de landelijke CROW normen is de verkeersgeneratie van het plan berekend. In onderstaande tabel is de berekening weergegeven. De totale verkeersgeneratie van de toekomstige situatie in het plangebied bedraagt 287,8 mvt/etmaal. In de huidige situatie zijn de buurtwinkel, kantoorruimte (ondergeschikte functie van de boerderijwinkel en overigeactiviteiten) en twee woningen al aanwezig. Daarnaast komen de verkeersbewegingen van de intensieve veehouderijen, die doorgaans bestaan uit vrachtwagens, te vervallen. Aanschot en het omliggend wegennet kan de toekomstige verkeersbewegingen op basis van CROW-normering verwerken. Het plan heeft geen negatieve verkeersimpact.
Wel heeft de omgeving tijdens de informatieavond op 15 juli j.l. haar zorgen geuit over het aspect verkeersveiligheid in relatie tot Aanschot. Dit vindt haar oorsprong in het gecombineerde gebruik van Aanschot door motorvoertuigen in twee richtingen en veel fietsers. Daarnaast wordt het kruisende fietspad ter hoogte van Aanschot 81-83 als onoverzichtelijk ervaren. Als mogelijke oplossingsrichtingen worden voorgesteld om het Aanschot in te richten als fietspad (rode kleur)zodat de auto te gast is, invoeren éénrichtingsverkeer, het aanbrengen van een knip in het Aanschot voor autovoertuigen, dan wel een combinatie van deze oplossingsrichtingen. Ondanksdat het voornoemde buiten de scoop van voorliggend bestemmingsplan valt, is vanuit de omgevingsdialoog aangegeven dit nogmaals onder de aandacht van de gemeente Eindhoven tebrengen.
3.8 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in hetraadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
1) CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedachthadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van deklimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijneind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijkte beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stadteruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is deemissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 dedoelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgaslozeverwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en ditis nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie inwerking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers –woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten.Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrijemobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen(benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrijevoertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ookminder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiendestad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobilityconcepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaarvervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2) Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruiken dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten. Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als eenproduct, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4) Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken.Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregelontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Ditleidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stadbelangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders(belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Doorwerking plangebied
Door de uitgebreide landschappelijke inpassing van dit plan worden de locaties, functies en gebouwen onderdeel van een groene parkachtige omgeving wat tevens zeer functioneel is tegen hittestress. Er wordt aandacht besteed aan de hemelwaterafwikkeling en waar mogelijk wordeng roene daken gerealiseerd. De woningen worden daarnaast aardgasvrij. Verder is er sprake van maatschappelijk verantwoord ondernemen omdat kleinschalige multifunctionele bedrijven aanwezig blijven die kenmerkend zijn voor deze plek en de wijk versterken, ook worden de woningen voor doelgroepen ontwikkeld en is dagbesteding aanwezig. Deze combinatie van elementen zorgt voor een duurzame en toekomstbestendige ontwikkeling.
3.9 Horeca
Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wilde vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.
Typen horeca
Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:
Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om diereden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.
Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ookdatum november 2023 pagina 43 van 69
kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-,avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.
Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten.
Gebiedstypen
In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:
- Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
- Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieuaspecten.
- Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.
Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.
Doorwerking plangebied
De omgeving van eht plangebied kan worden aangemerkt als park. Parken worden getypeerd als toelatingsgebied voor horeca. Een (bescheiden) horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park.Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid ed.grenzen stellen aan de mogelijkheden. In dit geval is sprake van kleinschalige en op de locatiepassende horeca die de wijk versterkt. De ontwikkeling is in lijn met het horecabeleid.
3.10 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig.
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten
4.1 M.e.r.-beoordeling
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet de gemeente beoordelen of een milieueffectrapportmoet worden opgesteld. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor activiteiten die zijnopgenomen in het Besluit m.e.r. bijlage D. Voor deze activiteiten bepaalt het bevoegd gezag ofeen milieueffectrapport moet worden gemaakt. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleineprojecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval totgeval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen milieueffectrapportage noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een milieueffectrapportage worden opgesteld.
De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. overschrijdt.
Doorwerking plangebied
Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperktebebouwing op het perceel. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.
In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 1) een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2) een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of 3) een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer (categorie D.11). Met onderhavig planvoornemen worden twee intensieveveehouderijen getransformeerd naar wonen (totaal 20 woningen), een winkel (200 m2), kantoorruimte (47 m2), ruimte voor dagbesteding/workshops/atelier (110 m2) en horeca (150m2excl. paviljoen en 333 m2 incl. paviljoen). Dit valt niet direct onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject).
Volgens de Raad van State (201609536/1/A1) ligt de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject nog wat genuanceerder. Het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluitmilieueffectrapportage, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbijonder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijkeontwikkeling een rol spelen.
In dit geval gaat het om een project in een bestaande bebouwde omgeving (twee voormaligeintensieve veehouderijen) in het buitengebied. Met de transformatie van de bedrijfserven naarwoonerven + paviljoen neemt het verhard oppervlakte af. De nieuwe ontwikkelingen worden opgenomen in de groene setting, waarbij de aanwezige landschapsstrucuur wordt versterkt enlandschappelijke kwaliteiten en natuurwaarden worden toegevoegd. Op cruciale plekken wordt er een aanvullende gebiedseigen beplanting voorgesteld, is er een kans om de landschappelijke uitstraling van het gebied te versterken. Daarnaast ligt de locatie niet in ofnabij een beschermd natuurgebied en er is geen risico op verontreiniging en de ontwikkeling leidtniet tot hinder voor omliggende functies. Er worden geen gevaarlijke stoffen gebruikt en/of –technologieën toegepast, waardoor er geen sprake is van risico op ongevallen. Ook blijkt uit dit bestemmingsplan dat er geen sprake is van nadelige gevolgen voor het milieu.
Voorgaande maakt dat de ontwikkeling in het plangebied niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingstraject in de zin van categorie 11.2 van het Besluitmilieueffectrapportage. Derhalve is het niet noodzakelijk een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uitte voeren.
4.2 Bodem
Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient debodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico’s voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie.
Doorwerking plangebied
Vanwege de nieuwe functies en de beoogde bodemingrepen moet inzicht verkregen worden in de bodemkwaliteit. Derhalve is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen, in deze paragraaf volgen de belangrijkste resultaten.
Aanschot 76
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "heterogeen verdacht" (VED-HE). Bij verdachtelocaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.
In de bovengrond zijn bijmengingen met baksteen, beton en kolengruis aangetroffen. Een deelv an de onderzoekslocatie (westelijk gelegen) is verhard met puin afkomstig van een gesloopte boerderij in de omgeving. Deze puinverharding werd omstreeks 1990 gerealiseerd. Ter plaatse van boring A12 is in de puinverharding 1 stukje asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. In debovengrond zijn plaatselijk lichte verontreinigen aangetoond met cadmium, koper, zink en PCB.In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn een matige verontreiniging met barium en lichte verontreinigingen met molybdeen, nikkel en minerale olie aangetoond. De metaalverontreinigingen in het grondwater zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De overige lichte verontreinigingen in de bovengrond en het grondwater zijn waarschijnlijk te relateren aan de aanwezigheid van de bodemvreemde bijmengingen (baksteen, beton, puin, metaal en kolengruis) en de agrarische activiteiten die in de loop der jaren zijn uitgevoerd.
De vooraf gestelde hypothese dat het plangebied als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd, wordt aanvaard. De aangetoonde verontreinigingen vormen echter geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Er wordt geadviseerd om de aanwezige puinverharding en bodemlagen met puinbijmengingen aanvullend te onderzoeken op de aanwezigheid van asbest conform NEN 5707/5897. Dit onderzoek wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning voorgelegd. Indien bij de herontwikkeling grond vrijkomt kan (aanvullend) onderzoek naar PFAS eveneens noodzakelijk zijn. Mocht dat noodzakelijk zijn wordt onderzoek uitgevoerd.
Aanschot 80
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "heterogeen verdacht" (VED-HE). Bij verdachtelocaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.
Ter plaatse van boring 22 is een zwakke bijmenging met baksteen aangetroffen. Verder is terplaatse van boringen B06, B16, B17 en B19 een laag puingranulaat in de bovengrond aanwezig. Het aanwezige puingranulaat is gecertificeerd verhardingsmateriaal dat circa 3 jaar geleden is aangebracht. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium en xylenen aangetoond.
De lichte verontreiniging met barium in het grondwater is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De lichte verontreiniging met xylenen is waarschijnlijk te relateren aan de agrarische activiteiten die in de loop der jaren zijn uitgevoerd.
De vooraf gestelde hypothese dat het plangebied als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd, wordt aanvaard. De aangetoonde lichte verontreinigingen in het grondwater vormen echter geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Vervolg
Opgemerkt wordt dat de beide locaties van het plangebied ten tijde van het bodemonderzoekvoor een groot deel waren bebouwd waardoor bodemonderzoek hier niet mogelijk was. In overeenstemming met de Bouwverordening Eindhoven dient na sloop van de bestaande bebouwing en voorafgaand aan de nieuwbouw (opnieuw) bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Uitgangspunt hierbij is dat het grondwater niet opnieuw/aanvullend onderzocht hoeft te worden.
Tevens dient voorafgaand aan de (nieuw)bouw nog een verkennend bodemonderzoek naar asbest uitgevoerd te worden in verband met de aanwezigheid asbestverdacht materiaal in de bodem.
4.3 Niet Gesprongen Explosieven
Voorafgaand aan de werkzaamheden zal zoals gesteld in de Arbeidsomstandighedenwet gezorgd moeten worden voor een veilige werkplek. Uit dien hoofde dient voorafgaande aan de geplande werkzaamheden een onderzoek naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten te worden uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek wordt in de regelgeving een vooronderzoek conflictperiode(1939-1945) genoemd.
Doorwerking plangebied
Volgens de gemeentelijke bodembelastingkaart voor ontplofbare oorlogsresten is de locatie niet gelegen binnen een gebied dat verdacht is voor wat betreft ontplofbare oorlogsresten. Aanvullend onderzoek door een erkend bedrijf (CS-Ooo) is daarom niet noodzakelijk.
4.4 Luchtkwaliteit
Het wettelijk kader voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van deWet milieubeheer (hierna: Wm) en de onderliggende regelgeving in AMvB’s en ministeriëleregelingen. Volgens de Wm is een voorgenomen ontwikkeling wettelijk inpasbaar indien aantenminste één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden (5.16 lid 1 onder a);
- Er is (per saldo) geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit (5.16 lid 1 onder b);
- De voorgenomen ontwikkeling draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging (5.16 lid 1 onder c);
- De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) (5.16 lid 1 onder d).
Doorwerking plangebied
Met onderhavig planvoornemen worden twee intensieve veehouderijen getransformeerd naar wonen, een winkel, kantoorruimte en horeca. Dit valt niet onder de kwantitatieve grenzen van de Regeling NIBM en moet een berekening in principe aantonen dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer. Echter kent het plan een beperkte toename in het aantal verkeersbewegingen. Het is dan ook aannemelijk te veronderstellen dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van het woon- en leefklimaat.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk om inzicht te verkrijgen in mate van luchtverontreiniging bij het plangebied. De omgeving moet geschikt zijn voor de beoogde unctie. Op basis van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is onderzocht in welke mate er sprake is van luchtverontreiniging in de nabijheid van het plangebied. Hieruit blijkt dat zowel voor de huidige als toekomstige situatie de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof(PM10) niet wordt overschreden. Doordat de grenswaarden van de Wet milieubeheer niet worden overschreden kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. c.q. geen invloed heeft op de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
4.5 Geluid
Woningen zijn geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. In de Wetgeluidhinder is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoalswoningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestischonderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzonderingvan:
- wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;
- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Doorwerking plangebied
Met dit bestemmingsplan worden nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt in de geluidzone van de A50. Derhalve is door De Roever Omgevingsadvies een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hierin is tevens de weg Aanschot (30 km/u) meegenomen. Dit onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. Hier volgen de belangrijkste resultaten.
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nergens overschreden. Het is daarbij niet van belang op welke locatie binnen de percelen geluidgevoelige objecten zullen wordeng erealiseerd. Het volgen van een hogere waarde-procedure is niet aan de orde. Op basis van de berekende geluidbelastingen kan met voldoendezekerheid gezegd worden dat ter plaatse van (eventuele) geluidgevoelige gebouwen sprake zal zijn van een cumulatieve geluidbelasting tot maximaal 53 dB. Een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels wordt niet nodig geacht.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de Veiligheidsregio.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. |
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. |
Doorwerking plangebied
Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied (binnen 400 meter) geen risicovolle inrichtingen zijn. Transportroutes en buisleidingen met gevaarlijke stoffen liggen op minimaal 1,2 kilometer (Kennedylaan) c.q. op 600 meter (A50 en buisleiding). De gemeentelijke visie op externe veiligheid zegt niets over het plangebied. Externe veiligheid vormt dan ook geenbelemmering.
Imperial Logistics
De gemeentelijke visie op externe veiligheid zegt niets over het plangebied. Wel is het plangebied gelegen binnen de LC01-contour van Imperial Logistics. Het distributiecentrum Imperial Logistics gevestigd op Ekkersrijt 7604 te Son en Breugel is een BRZO-bedrijf, waarvan het invloedsgebied reikt over onderhavig plangebied. De inrichting valt onder het BRZO vanwegede opslag van zeer giftige stoffen en aqua-toxische stoffen. In 2016 is een risicoanalyseuitgevoerd. Uit deze analyse blijkt dat het plaatsgebonden risico binnen de gemeente Son en Breugel blijft.
De onderhavige ontwikkeling is gelegen op een grote afstand van ruim 1,5 kilometer van de inrichting, maar ligt wel binnen het invloedsgebied. In het plangebied worden functies met zelfredzame en minder zelfredzame personen ontwikkeld. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet nodig.
Uit het voorgaande blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering hoeft te zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen.
4.7 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet heeft drie wetten vervangen, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, Boswet en de Flora- en faunawet. Er is een verschuiving opgetreden in de tabellen voor soortenbescherming. Sommige soorten worden beter beschermd, sommige soorten komen in een lager beschermingsregime of worden nieuw toegevoegd. De algemene zorgplicht blijft daarbij bestaan voor alle inheemse flora- en fauna. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur).
Doorwerking plangebied
Met onderhavig bestemmingsplan maakt het mogelijk bestaande bebouwing te slopen en nieuwe gebouwen te realiseren. Dit kan negatieve effecten hebben op beschermde gebieden en flora enfauna. Derhalve is door Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd. In deze paragraaf volgen de belangrijkste resultaten van de quickscan. De complete rapportage is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, bevindt zich op circa 9,8 kilometer afstand.
Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen vangeluid, trilling. licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand (± 9,8 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (amoveren van opstallen) niette verwachten.
Om naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State in het kader van het PAS zekerheid teverkrijgen ten aanzien van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ten gevolge van de bouwwerkzaamheden, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd en een notitie opgesteld.Deze notitie is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Uit de uitgevoerde berekeningenblijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura-2000 gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden.
De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 750 meter. Door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet worden aangetast.Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.
De bomen op / rondom de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand op de onderzoekslocatie is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt de gemeentelijke Verordening Bomen 2021
Soortbescherming
Op basis van de onderhavige quickscan dienen voor uitvoering van de plannen in verband met de roestplaats van kerkuil in de schuur aan Aanschot 80 twee nestkasten voor de kerkuil te worden opgehangen. Deze zullen worden opgehangen in de loods op de het plangebied. Het ophangenv an de kerkuilkasten gebeurt in overleg met Econsultancy, na het ophangen van de kasten zal met Econsultancy worden besproken of aan alle voorwaarden zijn voldaan. Verder kunnen overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels worden voorkomen door groen, zoals klimop, te verwijderen buiten het broedseizoen. Er zijn geen leef- of verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Daarnaast dient bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
In de verder planuitwerking wordt de ambitie meegenomen om de locatie door middel van natuur-inclusief bouwen ecologisch te versterken.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoalsbedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan dit gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies. Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen,wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009.
Doorwerking plangebied
Met dit planvoornemen worden zowel woningen als milieubelastende functies (detailhandel enhoreca) mogelijk gemaakt. De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als rustigewoonwijk.
In de directe omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op het plangebied. Dedichtstbijzijnde inrichtingen liggen aan de Castiliëlaan op een afstand van 400 meter. Ditbetreffen maatschappelijke inrichtingen met milieucategorie 2 en een grootste richtafstand van30 meter. Deze hebben geen invloed op het woon- en leefklimaat van de woningen in hetplangebied.
De boerderijwinkel en het theehuis (detailhandel en horeca) hebben een milieucategorie vanrespectievelijk 2 en 1 met grootste richtafstanden van 30 en 10 meter. De woningen in hetplangebied en de bestaande woningen in de omgeving liggen op een grotere afstand van 30 en 10meter tot beide functies. Hierdoor is zowel sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatsevan de woningen en wordt de bedrijfsvoering niet gehinderd.
Het onderdeel bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.9 Gezondheid
De beoogde ontwikkeling betreft de gevoelige functie ‘wonen’. Hierbij dient gekeken te worden naar mogelijke aspecten die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de toekomstige bewoners.
Doorwerking plangebied
Varkens- en pluimveehouderijen
Op basis van het ‘Endotoxine toetsingskader 1.0’ kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Binnen een straal van 200 meter zijn geen varkens- of pluimveehouderijen aanwezig. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering.
Geitenhouderijen
Uit VGO-2 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Binnen een straal van 2 kilometer zijn geen geitenhouderijen gevestigd.
Spuitzones gewasbeschermingsmiddelen
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt als vuistregel dat een afstand van 50 meter tussen het perceel waarop de teelt plaatsvindt en te realiseren nieuwe gevoelige functies zoals woningen kan worden gehanteerd. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van gronden waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt buiten de indicatieve zone van een hoogspanningsleiding. Derhalve vormtdeze geen belemmering voor onderhavig plan.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning)
Nationaal Waterplan 2022 - 2027
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
5.2.2 Provinciaal beleid
– Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027
Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor dewateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en dewaterbeheerprogramma’s van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: eenklimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Dezeopgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken,infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, eenconcurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.
Samenwerking met water- en bodempartners
De provincie heeft de koers voor de komende jaren niet alleen bepaald. In dialoogsessies hebben vele partners en belanghebbenden actief meegedacht. Naast de Brabantse waterschappen, terreinbeherende organisaties (TBO’s), de Vereniging Industriewater, drinkwaterbedrijven, deBrabantse Milieu Federatie, Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) en verschillendeonderwijsinstellingen, waren ook een groot aantal gemeenten aangesloten.
Water en bodemsysteem herstellen
Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer ommoet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.
5.2.3 Beleid Waterschap
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het Waterbeheerprogramma schetst de visie en ambities van het waterschap voor de lange termijn (2050).Dit Waterbeheerprogramma is een echte koersverandering van het waterschap. De Dommel is op eenandere manier gaan denken over omgaan met water. Dat is nodig om goed in te kunnen spelen op deveranderingen in ons klimaat en in onze omgeving.
In 2050 wil De Dommel een leefomgeving die klaar is voor de toekomst en een watersysteem dat daarbijpast. Dat laatste wil zeggen; een waterhuishouding die robuust, flexibel en in balans is met de natuur en deomgeving én zorgt voor een goede waterkwaliteit. De droge zomers van 2018, 2019 en 2020, én dewateroverlast in 2021 tonen de urgentie aan en laten zien dat de omgang met water fundamenteel moétveranderen. Deze grote veranderopgave heet de watertransitie.”
Het klimaat verandert, daardoor is het watersysteem van Midden-Brabant kwetsbaar geworden. Daarbijspeelt mee dat het weer extremer wordt, de vraag naar ruimte toeneemt en er meer (grond)water wordtverbruikt. Bovendien is ons water, ondanks alle inspanningen, nog steeds niet schoon genoeg. Daarnaastzijn er ook andere uitdagingen in de leefomgeving. Denk aan natuurherstel, de energie- enlandbouwtransitie en de woningbouwopgave. Het watersysteem speelt een cruciale rol in ál dezeuitdagingen.
De komende zes jaar maakt het waterschap het verschil door de focus in de aanpak te verleggen. De ambitieen de verandering zijn gericht op:
- van beekdalgericht naar gebiedsgericht: de aandacht gaat vanaf nu ook naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied, niet alleen naar het beekdal;
- van een sectorale aanpak naar een integrale aanpak; samen met overheden en gebiedspartners werken we aan meerdere doelen in het gebied;datum november 2023 pagina 56 van 69
- van ‘water afvoeren’ naar ‘elke druppel telt’; we richten het waterbeheer in op maximaal watervasthouden, we gaan minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.
Keur Waterschap De Dommel 2015
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding.Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordtonderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden,beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijzegebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen ernodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologischneutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergenafvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in debodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor hetontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
5.2.4 Gemeentelijk beleid
Water- en Klimaatadaptatie Aanpak (WKA)
Een goed functionerend rioolstelsel en watersysteem is belangrijk voor een leefbare en gezondestad. Door klimaatverandering en toenemende extreme situaties (wateroverlast door hevigebuien, droogte door lange periode zonder neerslag en hittestress door te veel verharding en te weinig groen) neemt de druk op de stad, het rioolstelsel en het watersysteem toe. Met de nieuwe aanpak wordt uiteengezet hoe gemeente Eindhoven de komende vier jaar aan de slag gaat omaan de drie wettelijke zorgplichten (inzameling en transport van afval-, hemel- en grondwater) te voldoen. Daarnaast zijn in de voorliggende aanpak de taken beschreven voor het oppervlaktewater en de water gerelateerde klimaatadaptatie opgaven.
Stimulans klimaatadaptatiebeleid
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerden beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
Toelichting rekentool
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aande gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen en aantoonbaar gemaakt wordt dat het planvoornemen ook ruimtelijk inpasbaar is.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
- Wat zijn de kerngegevens van het project?
- Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
- Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
- Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.
De resultaten van de rekentool zijn in de notitie waterhuishouding als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Watersysteem
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijzigende situatie van het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied
5.3.1 Huidige situatie watersysteem
Het maaiveld van het plangebied bevindt zich ingevolge het Actueel Hoogte Bestand van Nederland op een hoogte van circa 16,5 meter boven NAP waarbij beide percelen een verschillende maaiveldhoogte kennen, zie figuur 5.1. De maaiveldhoogte in de omgeving loopt sterkt af in het beekdal.
De bodem bestaat in de eerste deklaag van 34 meter uit zand, van zeer fijn tot zeer grof, lokaal kleiig, grindig of humeus en met een matige doorlatendheid. De grondwaterstand (ter plaatse van de dichtstbijzijnde peilbuis: Topaasring) schommelt tussen 13.95 en 15.95 m +NAP.
5.3.2 Toekomstige situatie watersysteem
Het bestemmingsplan voorziet in de sanering van huidige intensieve veehouderijen en erfverharding, verder blijven enkele gebouwen gehandhaafd en worden nieuwe woningen gebouwd. Per saldo neemt het verhard oppervlakte op beide locaties in geringe mate toe.
Voor het vaststellen van de wateropgave voor het plangebied heeft de gemeente Eindhoven een rekentool ontwikkeld. www.rekentool-ehv.nl. Deze tool is gehanteerd en opgenomen in het waterhuishoudkundig plan in bijlage van het bestemmingsplan. Rekening houdend met de planinrichting geldt voor dit plangebied een bergingsopgave van 106 m3 voor de locatie Aanschot76 en een bergingsopgave van 110 m3 voor de locatie Aanschot 80.
5.4 Conclusie
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen het principe hydrologisch neutraal bouwen. De waterparagraaf is voorgelegd aan het Waterschap de Dommel.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "Aanschot 76 en 80" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven.Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in deregels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor deuitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijno p een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit totgevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
De bestemming Horeca is toegekend aan de gronden waar de horeca plaats gaat vinden. Alleen activiteiten die onderdeel uitmaken van de activiteithoreca zijn direct toegestaan. Deze gronden zijn bedoeld voor het theehuis en het paviljoen.
De bestemming Wonen is toegekend aan alle woningen met tuinen en opstallen. Deze gronden zijn bedoeld voor de functie wonen. Ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ zijn de gronden specifiek bedoeld voor detailhandel. Ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van wonen – zichtlijn’ en ‘specifieke vorm van wonen – onderdoorgang’ worden nadere regels gesteld aan het bouwen gebouwen en bouwwerken, met als doel de zichtlijnen van landschappelijke en cultuurhistorische waarden naar het achterliggende gebied Aanschotse Beemden te behouden.
De bestemming Verkeer-Verblijfsgebied is toegekend aan de overige gronden met de in/uitrit,parkeren, gezamenlijk groen en waterberging.
De dubbelbestemmingen cultuurhistorie en archeologie bieden juridisch-planologischebescherming voor de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden.
In de Algemene regels zijn een drietal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteiten er voldoende parkeergelegenheid en voldoende waterberging moet zijn en dat de landschappelijke inpassing gerealiseerd moet zijn.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom,thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit.Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler.Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke enandere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we eenproblematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
- Gebiedsgericht Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeenteEindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht.Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naarnaleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijnverschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen vaninwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten inhet jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Perwijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontractenverschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
- Risico- en oplossingsgerichte benadering De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht.De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- engezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid enomgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteitenmede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraanom vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen. Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik vanwoongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen dielanger zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en debestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig isvoor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen hettoezicht worden gesteld.
- Consequent en doelmatig Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteitvoor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichtehandhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelenom te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. Webeogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit –prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meerinzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zoadequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij deActiviteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de ActiviteitenBedrijven. Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegevenwelke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst gevennadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen, danwel dient het college een anterieure overeenkomst te sluiten. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemer, die daarvoor de benodigde budgetten heeft gereserveerd. Met het bestemmingsplan wordt de bouw van de woningen mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een bouwplan als bedoeld in het Bro. Overeenkomstig artikel 6.24 lid 1 Wro wordt een anterieure overeenkomst afgesloten waarin het verhaal van kosten geregeld is.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 28 augustus 2020. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In onderhavig geval is het conceptbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan de provincie Noord-Brabant en het waterschap De Dommel. Provincie Noord-Brabant geeft in haar reactie aan, dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met provinciale belangen. Het waterschap is positief over de ontwikkeling, maar wijst op het feit dat voor een stukje plangebied de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterbergingsgebied’ ontbreekt. Deze ontbrekende bestemming is naar aanleiding van de reactie van het waterschap alsnog opgenomen in het bestemmingsplan.Daarnaast is het plan in het kader van samenspraak voorgelegd aan Stichting bescherming Wederopbouw Erfgoed Eindhoven, Henri van Abbestichting en Trefpunt Groen Eindhoven. Zowel Trefpunt Groen Eindhoven als de Henri van Abbestichting zijn positief over het plan. Stichting bescherming Wederopbouw Erfgoed Eindhoven heeft geen commentaar op het plan, omdat het geen wederopbouwgebied betreft.
9.3 Samenspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.In het kader van de voorbereiding van het plan is een omgevingsdialoog gevoerd met de omgeving. Naast de beantwoording van diverse vragen van omwonenden door één van de initiatiefnemer in zijn boerderijwinkel, heeft mede op 15 juli 2021 een informatieavond voor omwonenden plaatsgevonden. Een verslag van deze bijeenkomst is als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Naar aanleiding van de opmerkingen uit de omgeving is het plan op onderdelen aangepast. Zo is het horecapaviljoen (bezien vanuit de weg Aanschot) verder naar achteren geplaatst om eventuele visuele hinder te verkleinen. Ook is in relatie tot het horecapaviljoen door de initiatiefnemer nadrukkelijk aangegeven dat feesten en partijen niet aan de orde zijn. Om dit te borgen is in de regels opgenomen dat het horecapaviljoen niet langer geopend mag zijn dan tot 22:00 uur. Tot slot werden complimenten gegeven op het plan en het mooie woonmilieu dat ter plaatse wordt gecreëerd.
Bijlage 1 Landschappelijke Inrichting Aanschot 76+80
bijlage 1 Landschappelijke inrichting Aanschot 76+80
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
bijlage 2 archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Parkeerberekening Aanschot 76
bijlage 3 parkeerberekening Aanschot 76
Bijlage 4 Parkeerberekening Aanschot 80
bijlage 4 parkeerberekening Aanschot 80
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
bijlage 5 verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Bon Afvoer Puin
Bijlage 7 Akoestiek
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna
bijlage 8 quickscan Flora en Fauna
Bijlage 9 Stikstofberekening Aanschot Eindhoven Inclusief Bijlagen
bijlage 9 stikstofberekening Aanschot Eindhoven inclusief bijlagen
Bijlage 10 Berekening Waterberging Aanschot Nr 80
bijlage 10 berekening waterberging Aanschot nr 80
Bijlage 11 Berekening Waterberging Aanschot Nr 76
bijlage 11 berekening waterberging Aanschot nr 76
Bijlage 12 Participatieverslag
bijlage 12 Participatieverslag
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan ‘IX Blixembosch (Aanschot 76 en 80)’ met identificatienummer NL.IMRO.0772.80455-0201 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 actualisatie nota parkeernormen 2019
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.9 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.13 bedrijfsvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.14 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.
1.15 behoud ex situ
behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.
1.16 behoud in situ
behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).
1.17 beperkt kwetsbaar object
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet beho-ren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woon-schepen of woonwagens per hectare;
- bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een be-vi- inrichting;
- sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
- objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaam-heid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elek-triciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, be-scherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.18 bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.19 bestaande situatie
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.23 bodemingreep
alle grondwerkzaamheden/activiteiten die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologisch bodemarchief.
1.24 boerderijwinkel
productiegebonden detailhandel en detailhandel in streek eigen producten alsmede excursie en demonstratieruimte van be- en verwerking van agrarische producten.
1.25 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.26 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.27 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.28 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.30 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.32 café
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.33 cafetaria/snackbar/afhaalservice
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.34 coffeeshop
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
1.35 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
1.36 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.37 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.38 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.39 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.40 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.41 eengezinswoningen
als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.
1.42 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.43 evenementen
een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV)..
1.44 extensief recreatief medegebruik
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
1.45 garagebox
gebouwen voor de stalling van auto´s en andere voertuigen.
1.46 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.47 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.48 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.49 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.50 hotel
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.51 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.52 internetwinkel
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
- de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
1.53 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.
1.54 kantoor
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
1.55 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.56 koffie-/theehuis
een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.
1.57 landschappelijke waarden
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
1.58 lijst van horeca-activiteiten
lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.
1.59 lunchroom
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
1.60 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
1.61 mantelzorg
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
1.62 meergezinswoningen
als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.
1.63 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.64 nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
1.65 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.66 onevenredige verstoring archeologische waarden
Van een onevenredige verstoring is in ieder geval sprake als naar het oordeel van het college archeologische resten in de bodem behouden moeten worden en het treffen van technische maatregelen niet mogelijk is om verstoring te voorkomen.
1.67 onzelfstandige woonruimte
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.68 parkeerbalans
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
1.69 peil
30 cm boven de kruin van de weg.
1.70 pension
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
1.71 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.72 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.73 restaurant
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.74 showroom
een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.
1.75 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.76 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.77 verdieping
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.78 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.79 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.80 voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.81 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.82 waterberging
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
1.83 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.84 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.85 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die een gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.86 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 Ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarisch grondgebruik;
- horeca ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - horeca’;
- ondergeschikte verharde en onverharde paden en wegen;
- extensief recreatief medegebruik;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen.
- speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
- aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
- detailhandel ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - detailhandel’, met dien verstande dat een boerderijwinkel met een verkoopvloeroppervlakte tot maximaal 110 m² is toegestaan;
- opslag ten behoeve van de woningen ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - opslag’;
- dagbesteding ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – dagbesteding', met dien verstande dat binnen deze functieaanduiding tevens is toegestaan een workshopruimte en atelier;
- ondergeschikt kantoor ten behoeve van de boerderijwinkel ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – kantoor’;
met de daarbij behorende:
- erven en terreinen;
- wegen, paden:
- (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
- nutsvoorzieningen;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
- een woning en/of kamersgewijs verhuurde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere woningen;
- kamerverhuur niet is toegestaan;
- de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' (terrein van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (hoge verwachting, historische kern) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie-2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- het bouwen van bouwwerken is mogelijk krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:
- advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit waaruit blijkt dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waardenen kenmerkende elementen;
- als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerken, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waterstaat - Waterbergingsgebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tot standbrengen en in standhouden van een waterbergende functie.
9.2 Bouwregels
Op de tot 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' bestemde gronden mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemmingsomschrijving omschreven in 9.1, alsmede het bouwen conform de bouwregels als opgenomen in de onderliggende bestemmingen.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Samenloop
Indien een bodemingreep plaats vindt op één of meerdere bouwpercelen, welke in meerdere dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie (Waarde - Archeologie 3, 4 of 5) is of zijn gelegen, geldt de dubbelbestemming met het hoogste beschermingsniveau als beoordelingskader voor het geheel, tenzij de gronden met het hoogste beschermingsniveau voor minder dan 10% deel uitmaken van de gronden waar het gehele project betrekking op heeft.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en be-bouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toe-staan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt ver-groot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toe-staan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten be-hoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt over-schreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Bouwregel parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
- Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
13.2 Afwijken bouwregel
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 13.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
13.4 Verbod
Het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming indien dit leidt tot een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Nota Parkeernormen 2019.
13.5 Voorwaardelijke verplichting waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van het “Water- en klimaatadaptatie aanpak (WKA), ge-meente Eindhoven 2023-2026;
- Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
13.6 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van één of meer woningen op de percelen Aanschot 76 en 80 en/of de verlening van de omgevingsvergunning voor het horeca-paviljoen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - horeca' wordt de voorwaarde verbonden dat het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 3 van de regels, moet zijn uitgevoerd binnen een jaar na verlening van de betreffende omgevingsvergunning(en) voor het perceel waar de vergunningverlening betrekking op heeft.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bou-wen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veran-derd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
13.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan IX Blixembosch (Aanschot 76 en 80).
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woonfunctie
bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten
bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten
Bijlage 3 Landschappelijke Inrichting Aanschot 76+80
bijlage 3 Landschappelijke inrichting Aanschot 76+80