Herziening 1 Lange Brugstraat 130
Bestemmingsplan - gemeente Etten-Leur
Vastgesteld op 21-06-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Herziening 1 Lange Brugstraat 130' met identificatienummer NL.IMRO.0777.0091HER1LBRUGST130-3001 van de gemeente Etten-Leur;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen);
1.3 aan- of uitbouw:
een uit de gevel springend gebouw dat in architectonisch opzicht een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw is en door haar indeling en inrichting hoofdzakelijk dient te worden gebruikt overeenkomstig de functie van het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-gebonden-beroep:
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch gebied of hiermee gelijk te stellen dienstverlenende beroepen en ambachtelijke en verzorgende bedrijven;
1.7 achtergevel:
het meest achterwaarts gelegen deel van het hoofdgebouw;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging hoort tot het perceel van de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding gehuisvest is;
1.9 ambachtelijk bedrijf:
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, herstellen of het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;
1.10 antenne installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.11 archeologisch deskundige:
de regionale (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie;
1.12 archeologisch waardevol gebied:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.13 archeologisch onderzoek:
bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.15 bebouwingspercentage:
een op de planverbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.16 bestaand:
legale bebouwing en/of gebruik bestaande ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden, of daarvan vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmeting(en) en functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, zoals garages, bergingen, schuurtjes, hobbykassen, tuinhuisjes, dierenverblijven en dergelijke;
1.20 bijzondere woonruimte:
woonruimte waarin, al dan niet zelfstandige, woningen zijn opgenomen met gemeenschappelijke voorzieningen en zorgverlening, zoals een bejaardenhuis, woonzorgcomplex of daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijk of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd zulks met uitzondering van de onderbouw (kelder);
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder tevens afhaalpunten worden verstaan;
1.30 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.31 erfafscheiding:
bouwwerk geen gebouw zijnde dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of rondom een erf of terrein;
1.32 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 geschakelde woning:
een woning waarvan het hoofdgebouw door middel van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
1.35 gevellijn:
de als zodanig ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' op de verbeelding aangegeven lijn, waarnaar in elk geval de voorgevel van een woning moet zijn georiënteerd en die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.36 gevelvlak:
een (denkbeeldig) vlak, gesloten dan wel open, aan de buitenzijde van een bouwwerk dat de contouren van een bouwwerk aangeeft en waarbinnen de constructieve delen liggen;
1.37 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is.
1.38 huishouden:
de samenlevingsvorm van één gezin, waaronder mede wordt begrepen:
-
de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg met eigen voorzieningen, van verwanten of andere personen;
-
een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband;
-
een éénpersoonshuishouden.
1.39 luifel:
een overkapping met slechts één wand aan een gevel van een huis, winkel of ander gebouw.
1.40 maatschappelijke voorzieningen/dienstverlening:
educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, peuterspeelzalen, kinder- en naschoolse opvang en voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur en openbare dienstverlening;
1.41 mantelzorg:
zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening voortvloeit uit de sociale relatie. Het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is;
1.42 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van gronden en bouwwerken;
1.43 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals onder andere transformatorhuisjes, schakelgebouwen, gebouwen ten behoeve van de watervoorziening, gemaalgebouwen, koude warmteopslag e.d.;
1.44 ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteekt;
1.45 ondergeschikte functie:
gebruik dat in planologisch opzicht ondergeschikt en ondersteunend is aan en / of beperkt aanvullend is op de hoofdfunctie.
1.46 overkapping:
een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een dakconstructie;
1.47 (para)medische dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van medische diensten aan of ten gerieve van personen, zoals tandarts- en orthodontiepraktijken, dokterspraktijken, fysiotherapeuten, psychologen, eerste hulpposten en dergelijke;
1.48 persoonlijke dienstverlening:
een met een winkel vergelijkbaar bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan of ten gerieve van het publiek, zoals reisbureaus, kapsalons, schoonheidssalons, wasserettes en dergelijke;
1.49 praktijkruimte:
een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd voor de uitoefening van een (aan huis gebonden) beroep of bedrijf;
1.50 reclamemast:
drager voor het maken van reclame voornamelijk gericht op gebruikers van de openbare ruimte (het publiek);
1.51 scheidingslijn:
een op de planverbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de grens vormt tussen delen van vlakken, voor welke delen verschillende regels gelden;
1.52 twee-aaneen woningen:
blokken van maximaal twee aaneengebouwde woningen, die door middel van één gemeenschappelijke wand met elkaar zijn verbonden;
1.53 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;
1.54 voorgevelrooilijn:
zie gevellijn;
1.55 vrijstaande woning:
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;
1.56 waterhuishoudkundige voorziening:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterretentie, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit.
1.57 weg:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1894, zoals die luidde op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
1.58 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald;
1.59 wonen met intensieve zorg:
een huishouden, waarbij de bewoners professionele begeleiding en zorg van derden nodig hebben;
1.60 woning:
een hoofdgebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.61 woonunit:
een (tijdelijke) woonunit voor huisvesting ten behoeve van mantelzorg bestaande uit een demontabel en / of relatief eenvoudig verwijderbaar gebouw, onder welke benaming ook aangeduid, doch in het spraakgebruik als woonunit wordt aangemerkt, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- en / of nachtverblijf.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt loodrecht gemeten, tenzij anders is aangegeven. Bij de toepassing van deze regels wordt verder als volgt gemeten:
2.2 Overig
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bermen en overige groenvoorzieningen;
-
de ontsluiting van het achtergelegen perceel in de vorm van maximaal één ontsluitingsweg met maximale breedte van 6.00 m;
-
ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' tevens een parkeerplaats uitsluitend voor laden en lossen voor voorzieningen binnen de bestemming 'Wonen-Zorgwoning';
-
bermsloten en waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
voetpaden;
-
geluidwerende voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
straatmeubilair.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
alsmede voor bijbehorende:
-
groenvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
parkeren;
-
andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden gelegen vóór de gevellijn van het hoofdgebouw (een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend) ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen. De gronden gelegen naast het hoofdgebouw worden niet meegerekend.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Geschakeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
vrijstaande woningen, geschakelde, twee-aaneen gebouwde woningen of zorgwoningen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneen woningen zijn toegestaan;
b. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' tevens bijzondere woonruimten zijn toegestaan ;
alsmede voor bijbehorende:
-
tuinen, en bijbehorende verhardingen;
-
aan-huis-gebonden beroep;
-
parkeren;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduding 'water' de aangewezen gronden zijn bestemd voor water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Wonen - Zorgwoning
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Zorgwoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bijzondere woonruimte;
-
een dagactiviteitencentrum;
-
voorzieningen zoals persoonlijke en maatschappelijke dienstverlening, gezamenlijke ruimtes en dergelijke;
alsmede voor bijbehorende:
-
ontsluiting van het perceel in de vorm van maximaal één ontsluitingsweg met een maximale breedte van 6,00 m;
-
tuinen en bijbehorende verhardingen;
-
parkeervoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
-
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 1000,00 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 m dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
-
De verplichting zoals genoemd onder a. is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 1000,00 m² te blijven.
-
Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
het doen van nader archeologisch onderzoek.
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
-
ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan binnen de contouren van legaal opgerichte bovengrondse gebouwen, bijgebouwen en overkappingen;
-
de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4,00 meter onder peil.
-
in aanvulling op a. mogen onoverdekte zwembaden worden opgericht, waarbij de volgende regels gelden:
-
het onoverdekte zwembad is uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak waar de woning is gelegen;
-
het zwembad dient te worden gebouwd op een afstand van ten minste 1,00 m achter de voorgevel van de woning en op een afstand van ten minste 1,00 m van de perceelsgrenzen met derden;
-
het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
-
per bouwperceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 100,00 m², met dien verstande dat per bouwperceel maximaal 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak mag worden bebouwd.
9.2 Bestaande afstanden en andere maten
-
Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of (gebruiks)oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn krachtens een verleende vergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan meer bedragen dan in deze planregels zijn voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
-
Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of (gebruiks)oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn krachtens een verleende vergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan minder bedragen dan in deze planregels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
-
In het geval van heroprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a. en lid b. uitsluitend van toepassing indien de heroprichting geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de in dit bestemmingsplan begrepen gronden, alsmede gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:
-
het in geringe mate aanpassen van het plan, zoals een bestemmingsgrens, bouwgrens of bouwvlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is, met dien verstande dat de grenzen met niet meer dan 2,00 m mogen worden verschoven;
-
het wijzigen van de voorgeschreven maatvoeringen met maximaal 10%.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een betere realisering van aangrenzende bestemming of voor een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van maximaal 5,00 m ten opzichte van de bestemmingsgrens toelaatbaar.
12.2 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een andere situering/begrenzing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, bestemmingsvlakken, bouwpercelen danwel bouwvlakken indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen aanvragen om omgevingsvergunning nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel danwel bouwvlak niet meer dan 10% worden gewijzigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het gestelde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
-
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
het genoemde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Herziening 1 Lange Brugstraat 130'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 2 december 2014 stelde de gemeenteraad vast het bestemmingsplan 'Lange Brugstraat 130'. Dit plan voorziet in de bouw van zeven woningen aan de Lange Brugstraat, vier complexen met wooneenheden voor de huisvesting van personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking en twee tweeondereenkap- woningen aan de Bakersweg (een nieuwe zijstraat van de Klompenmakerstraat). Het bestemmingsplan "Herziening 1 Lange Brugstraat 130' maakt uitsluitend de huisvesting van personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking in deze tweeonderkapwoningen mogelijk. Voor het overige blijven planverbeelding en planregels ongewijzigd.
Het bestemmingsplan 'Herziening 1 Lange Brugstraat 130' vervangt het eerder vastgestelde bestemmingsplan. Ondanks de beperkte aanpassing wordt met het oog op een optimale raadpleegbaarheid gekozen voor een integrale herziening. Een integrale herziening sluit de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor het gehele plangebied niet uit, dus ook voor die delen die ongewijzigd zijn overgenomen. Als omstandigheden niet leiden tot een andere belangenafweging, kan onder verwijzing naar het recente karakter van de regeling een zienswijze over ongewijzigde plandelen worden afgewezen. Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens geen zin, omdat na eventuele vernietiging het voorafgaande plan - dat inhoudelijk gelijkluidend is - herleeft. In de bekendmaking van het plan is de reikwijdte van de herziening duidelijk verwoord.
1.2 Plangebied
Het plangebied omvat de gronden van het voormalige rugbyveld aan de Lange Brugstraat en de groenstrook langs de Klompenmakerstraat (zie figuur 1).
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het geldend bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Lange Brugstraat 130' vastgesteld op 2 december 2014 en onherroepelijk geworden op 30 januari 2015.
1.4 Opzet Van De Toelichting
De toelichting van het 'Herziening 1 Lange Brugstraat 130' is ontleend aan het bestemmingsplan 'Lange Brugstraat 130'. Op onderdelen is de toelichting geactualiseerd. De opbouw is ongewijzigd. De bestaande situatie en de ontwikkeling zijn beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de actuele en relevante beleidskaders, doelstellingen en wet- en regelgeving van het rijk, de provincie en de gemeente. Diverse mogelijke randvoorwaarden zoals bijvoorbeeld archeologie, geluidhinder, bodemverontreiniging en water, komen aan bod in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op het juridische deel van het bestemmingsplan, de planregels en planverbeelding. Hoofdstukken 6 en 7 hebben betrekking op de economische uitvoerbaarheid respectievelijk de maatschappelijke toetsing en het overleg zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. In de fase van vaststelling van het bestemmingsplan wordt hoofdstuk 8 ingevuld.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En (Her)ontwikkelingen
Voor het formuleren van beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten en de huidige situatie in het plangebied goed in beeld worden gebracht. De inventarisatie en analyse vond plaats bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Lange Brugstraat 130'. In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van de inventarisatie en analyse overgenomen, de vastgestelde ontwikkeling beknopt beschreven en de motieven voor het verruimen van de regeling voor de tweeonderkapwoningen aan de Bakersweg toegelicht.
2.1 Bestaande Ruimtelijke Hoofdstructuur
2.1.1 Functionele analyse
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied tussen de Lange Brugstraat en de Klompenmakerstraat. Aan weerzijden van het plangebied zijn (woon)percelen. Op de percelen aan de zuidzijde van de Klompenmakerstraat en aan de Pottenbakkerstraat is een combinatie tussen wonen en werken aanwezig. Kenmerkend is de combinatie van woonhuizen met inpandige of losstaande bedrijfsruimtes. Naast ambachtelijke bedrijvigheid (milieucategorie 1 en 2) zijn in deze panden ook kantoren (zakelijke dienstverlening), persoonlijke dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening toegestaan.
Aan de Pottenbakkerstraat 4 heeft stichting SOVAK een complex met 12 (zorg)appartementen voor verstandelijk gehandicapten. Aan de achterzijde van het gebouw bevindt zich een dagactiviteitencentrum.
Aan de westzijde van het plangebied ligt aan de Lange Brugstraat een begraafplaats.
2.1.2 Bebouwing
Kenmerkend voor de bebouwing aan de Lange Brugstraat is de geleidelijke overgang naar het buitengebied. Dit wordt duidelijk doordat de bebouwingsdichtheid richting buitengebied afneemt en het bebouwingsbeeld meer los wordt. Aan de zuidzijde hebben de panden een kleinschalig karakter. Behoudens een enkele voormalige boerderij is de bebouwing weinig karakteristiek.
De bebouwing langs het westelijk deel van de Klompenmakerstraat ibestaat uit 2 bouwlagen met een kap. Aan de oostzijde varieert de bebouwing meer, van 3 bouwlagen met kap naar 2 bouwlagen met een platte afdekking, al dan niet met opbouw.
De bebouwing langs de Pottenbakkerstraat die grenst aan het plangebied bestaat uit twee bouwlagen met een platte afdekking.
2.1.3 Groenstructuur
In het plangebied komen geen grote structuurbepalende groenvoorzieningen voor. Het groen in de directe omgeving wordt gevormd door de bomen langs de wegen en aanwezige onderbeplanting. De bomen langs de Lange Brugstraat maken onderdeel uit van hoofdbomenstructuur.
Het voormalige gebruik als sportveld bepaalt het karakter. Aan de randen is erfbeplanting aanwezig.
2.1.4 Verkeersstructuur
De Lange Brugstraat gaat over in de Attelakenseweg, die via de Liesbosweg/Leursebaan een verbinding met Prinsenbeek en Breda vormt. De Lange Brugstraat wordt aangepast tot 30 km weg. Vanaf de rotonde de Donkerstraat-Pottenbakkerstraat maakt de weg deel uit van het hoofdwegennet. Donkerstraat en Pottenbakkerstraat maken eveneens deel uit van dit net. De hoofdwegen zijn 50 km wegen. De Donkerstraat en Pottenbakkerstraat maken deel uit van een streekdienstregeling. De Klompenmakerstraat is een 30 km weg.
2.2 Herontwikkelingen
2.2.1 Stedenbouwkundige opzet
SOVAK is een organisatie die zorg en ondersteuning biedt aan mensen met een verstandelijke beperking. Zij biedt diensten aan zoals verblijf, dagbesteding, behandeling, buitenschoolse opvang en begeleid zelfstandig wonen. Vanwege bezuinigingen in de zorg is het noodzakelijk om efficiënter met beschikbare middelen om te gaan. Om kosten te beperken wil SOVAK woon- en andere voorzieningen bundelen. Daarom wil SOVAK de capaciteit bij de bestaande woonvoorziening en dagbesteding aan de Pottenbakkerstraat uitbreiden met 54 cliënten. De meeste cliënten komen van de locaties in wijk De Keen en uit de regio. Een deel van de capaciteit wordt benut om wachtlijsten te verkleinen.
De cliënten van SOVAK gedijen het beste in een beschutte kleinschalige omgeving. Daarnaast is gekeken naar de inpassing van de paviljoens in de omgeving. De paviljoens sluiten beter aan bij de bedrijfspanden op de woon-werklocatie Attelaken dan bij het straatbeeld van de Lange Brugstraat. Daarom is voorzien in de bouw van de vier paviljoens op het zuidelijk deel van het terrein Lange Brugstraat 130 (zijde van de Klompenmakerstraat). De paviljoens worden ontsloten van de Klompenmakerstraat via de nieuw aan te leggen Bakersweg. Aan de rechterzijde komen drie paviljoens en aan de linkerzijde een. Het terrein wordt aan de noordzijde verbonden met het terrein aan de Pottenbakkerstraat. De bouwmassa is gestemd op de omgeving: twee bouwlagen met kap.
Aan de zijde van de Lange Brugstraat zijn maximaal 7 vrijstaande, geschakelde of twee-aaneen gebouwde woningen voorzien op percelen van circa 500 á 600 m2. Deze woningen sluiten aan bij de karakteristiek van dit deel van de Lange Brugstraat. De bouw bestaat uit één bouwlaag met een kap. Er wordt voorzien in een uniforme erfafscheiding aan de achterzijde van de percelen. Aan de zuidwestzijde van het terrein
zijn twee-aaneen gebouwde woningen met 2 bouwlagen en een kap aan de Bakersweg voorzien.
De groenstrook langs de Klompenmakerstraat blijft zoveel als mogelijk in tact of wordt opnieuw ingericht. De aanleg van een trottoir aan de rand van de strook is mogelijk; verder wordt gedacht aan een opstelplaats voor een vrachtwagen aan de oostzijde van de strook. Deze plaats is om logistieke redenen wenselijk.
2.2.2 Verruimen bestemming woning aan de Bakersweg
SOVAK wil het aanbod verzorgd wonen nog verder uitbreiden en wil daarvoor ook de tweeondereenkap woningen aan de Bakersweg voor dit doel inzetten. De bouwmassa blijft ongewijzigd; alleen de inrichting wort afgestemd op de huisvesting van maximaal 20 cliënten. SOVAK is over uitbreiding van het aanbod in overleg met het Zorgkantoor. Indien geen toestemming wordt verleend, stoot SOVAK de gronden af voor de bouw van de woningen zonder zorg.
2.2.3 Verkeer en parkeren
Het verkeer op het terrein kan aan de zijde van de Klompenmakerstraat zowel in- als uitrijden. De ontsluitingsweg wordt verbonden met het terrein van het bestaande centrum aan de Pottenbakkerstraat. Op termijn ontstaat zo een circuit. De parkeerplaatsen bij dit centrum kunnen dan nog wel vanaf de Pottenbakkerstraat worden bereikt, maar moeten het terrein via de Klompenmakerstraat verlaten. Hiermee wordt een knelpunt met in- en uitrijden en het draaien op het terrein aan de Pottenbakkerstraat opgelost.
De ontsluitingsweg en parkeerplaatsen worden niet overgedragen aan de gemeente, maar zijn wel vrij toegankelijk.
2.2.4 Parkeerplaatsen
In totaal moeten minimaal 48 parkeerplaatsen worden gerealiseerd (zie tabel). Bij iedere grondgebonden woning worden minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen kavel gerealiseerd. In de (semi) publieke ruimte moeten minimaal 26 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Uit de concept inrichtingsschets blijkt dat er in ieder geval ruimte is voor 32 parkeerplaatsen. Hieruit blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het gebruik van de tweeondereenkap voor een zorgfunctie past binnen de normen.
Onderdeel | Parkeernorm | pp totaal volgens norm | pp publieke ruimte | pp woonkavel |
Woningen Lange Brugstraat | 2 pp/won | 14 pp | 0 pp | 14 pp |
Woningen Klompenmakerstraat | 2 pp/won | 8 pp | 0 pp | 8 pp |
Woonpaviljoens | 0,5 -0,7 pp/won | 26 – 38 pp | 32 pp | 0 pp |
Tabel Parkeerstaat (bronnen parkeerplaatsen woningen: Modelregels gemeente Etten-Leur, parkeerplaatsen woonpaviljoens CROW publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk worden ingegaan op rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Dit hoofdstuk is nagenoeg integraal overgenomen uit het bestemmingsplan 'Lange Brugstraat 130'.
3.1 Rijksbeleid
3.2.1. Wet ruimtelijke ordening (Wro)
De rijksoverheid hecht grote waarde aan de digitalisering van bestemmingsplannen. Wijziging, uitwisseling, vergelijking, monitoring en toetsing van digitale bestemmingsplannen zijn technisch vele malen eenvoudiger dan bestemmingsplannen in papieren vorm. Digitaal uitwisselbare bestemmingsplannen ondersteunen de doelstelling van de nieuwe Wro met betrekking tot de actualisering. Het wijzigen van gedigitaliseerde bestemmingsplannen is technisch gemakkelijk hetgeen de actualiteit van bestemmingsplannen bevordert.
Het bestemmingsplan 'Herziening 1 Lange Brugstraat 130' is opgesteld conform de nieuwe Wro. Dit betekent dat de planverbeelding en de planregels volgens de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 vormgegeven zijn. Daarnaast wordt er voldaan aan de verplichting om een digitaal gecodeerd plan aan te leveren conform IMRO 2012.
3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Ruimte de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ vastgesteld. De SVIR vormt de nieuwe rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
In de SVIR is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Eerdere afspraken over verstedelijking zoals binnenstedelijke bouwen laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een herziening van een vastgesteld bestemmingsplan. De verantwoording volgens de uitgangspunten van de ladder kan achterwege blijven.
3.2 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. Deze structuurvisie is één van de vier provinciale strategische plannen voor de fysieke leefomgeving. De Structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak.
De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen.
Het provinciale beleid is daarbij al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur plaatsvindt in de stedelijke concentratiegebieden (bestaand stedelijk gebied van de grotere kernen). Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering niet tot de mogelijkheden behoren.
Het bestemmingsplan 'Herziening Lange Brugstraat 130'maakt onderdeel uit van een stedelijk concentratiegebied. Zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit zijn maatgevend. Het bestemmingsplan voorziet in herontwikkeling van binnenstedelijk gebied waarbij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt geldt.
De recente herziening van de structuurvisie leidt niet tot een ander oordeel ten aanzien van dit plan.
3.3.2 Verordening ruimte 2012/2014
Op 11 mei 2012 hebben Provinciale Staten de Verordening Ruimte 2012 vastgesteld. De Verordening Ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kader stellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De voor dit plan van belang zijnde elementen zijn hiervoor beschreven.
De recente herziening van de verordening leidt niet tot een ander oordeel ten aanzien van dit plan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Plus
Op 23 mei 2005 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Plus 2020 vastgesteld. In deze visie is op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Etten-Leur vastgesteld. Een van de onderdelen van deze ruimtelijke ontwikkeling is het benutten van binnenstedelijke bouwlocaties voor verstedelijking.
3.4.2 Woonvisie Etten-Leur 2007- 2015
In de Woonvisie Etten-Leur 2007-2015 wordt positief standpunt ingenomen uit over het verlenen van medewerking aan initiatieven voor de huisvesting van mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking. De voorkeur gaat uit naar kleinschalige huisvesting. Deze voorkeur is deels achterhaald door de maatschappelijke ontwikkeling die om financiële redenen noopt tot concentratie.
In de notitie “Uitwerking woonservicegebieden” (2013) wordt rekening gehouden met de initiatieven voor huisvesting van bijzondere doelgroepen.
3.4.3 Beleidsregel “Aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven”.
Bestemmingsplannen kennen al een (ruime) regeling voor aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven. Uit de praktijk blijkt dat er soms onduidelijkheid bestaat over welke beroepen of bedrijven nu rechtstreeks toegestaan zijn. Om discussies te voorkomen, hebben burgemeester en wethouders op 16 maart 2010 de beleidsregel “Aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven” vastgesteld. Deze beleidsregel is op 22 maart 2010 in werking getreden. Deze beleidsregel is integraal als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen en als zodanig verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.
3.4.4 Beleidsnotitie “Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur”.
Op 14 juli 2009 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie “Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur” vastgesteld. Deze notitie is bedoeld om ruimtelijk mogelijkheden te bieden om huisvesting voor mantelzorg bij woningen mogelijk te maken. Naast huisvesting in permanente aan-, uit-, of bijgebouwen biedt dit beleid ook de mogelijkheid tot het plaatsen van een tijdelijke woonunit. Hieraan zijn wel voorwaarden verbonden. Een van de voorwaarden is dat indien de mantelzorg beëindigd is, de situatie weer teruggebracht moet worden conform het bestemmingsplan.
3.4.5 Milieuvisie
De gemeenteraad heeft op 13 juli 2010 vast gesteld de Milieuvisie. In de Milieuvisie zijn doelstellingen tot 2020 geformuleerd en acties voor de korte termijn. Het betreft externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, water, energie en ruimtegebruik. Voor zover relevant wordt in hoofdstuk 4 verantwoording afgelegd.
3.4.6 Groenbeleidsnota
In de groenbeleidsnota "Etten-Leur Groen 2008-2012" zijn de hoofdbomenstructuur en de hoofdstructuur groene vlakelementen als belangrijke onderdelen van de gemeentelijke groenstructuur vastgelegd. De gemeenteraad heeft op 16 december 2013 dit beleid bestendigd door vaststelling van de groenbeleidsnota 2013 –2018. Uitgangspunt van het beleid is behoud van groen langs de beeldbepalende structuren en hoofdontsluitingswegen. De Lange Brugstraat maakt onderdeel uit van de historische lint en behoud van de bomen langs de weg is uitgangspunt.
Er is ook een beschermde bomenlijst. Dit betreft bomen die een bijzondere waarde hebben en waar mogelijk behouden dienen te blijven. Op de beschermde bomenlijst staan in ieder geval de monumentale bomen en gelegenheids- en herdenkingsbomen.
Voor het plangebied heeft een inventarisatie van het aanwezige groen plaatsgevonden, waarbij toetsing aan de bomenlijst heeft plaatsgevonden. Hierover meer in paragraaf 4.4 Flora en Fauna.
3.4.7 Welstandsnota
Op 25 mei 2010 heeft de gemeenteraad de welstandsnota voor de gemeente Etten-Leur vastgesteld. Deze nota bevat criteria die burgemeester en wethouders toepassen bij de beoordeling of bouwplannen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Voor het plangebied gelden de welstandscriteria voor sportvelden. Langs de Lange Brugstraat geldt een hoog welstandsniveau. Voor de achterliggende bebouwing geldt een regulier welstandsniveau. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Lange Brugstraat 130' (d.d. 2 december 2015) heeft de gemeenteraad bepaalt dat voor de bebouwing langs de Lange Brugstraat de welstandscriteria voor deze straat (2.1 Lange Brugstraat, oostelijk deel) en voor de beoogde bebouwing aan de Bakersweg/ Klompenmakerstraat voor Wonen (4) en/of Bedrijventerrein met bedrijfswoningen (8) van toepassing zijn.
3.4 Conclusie
Het bestemmingsplan "Herziening 1 Lange Brugstraat 130' is een integrale herziening van het bij besluit van 2 december 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Lange Brugstraat 130'. Bij de vaststelling van dit plan werd geconcludeerd dat het plan voldoet aan landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het herziene plandeel leidt niet tot een andere conclusie.
Hoofdstuk 4 Milieu En Duurzaamheid
In dit hoofdstuk komen de onderwerpen met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving aan de orde die van belang zijn voor het plangebied .
4.1 Archeologie
4.1.1 Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit te laten plaatsvinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald. Archeologie wordt een vast onderdeel van de planvoorbereiding van ingrepen in en om de bodem. Plannen worden getoetst aan het belang van het behoud van het archeologisch erfgoed en de consequenties voor het archeologisch bodemarchief worden nagegaan. Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De eigen rol van de overheden is daarmee officieel. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen. Provincies kunnen archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor gemeenten de bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Op 11 oktober 2010 heeft de gemeenteraad een actualisatie van het archeologiebeleid en de beleidsadvieskaart vastgesteld.
Onderzoeksresultaten
Door Econsultancy is bureauonderzoek uitgevoerd naar archeologische (verwachtings)waarden in het plangebied (rapportnummer 13103710, datum 16 juni 2014). Econsultancy concludeert dat er zowel voor jagers-verzamelaars als voor landbouwers een hoge verwachting geldt en er in het plangebied een esdek aanwezig. Nader onderzoek door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P) wordt wenselijk geacht. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd voordat omgevingsvergunning wordt verleend en om die reden is in het plan een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen.
4.1.2 Monumenten
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen monumenten.
4.1.3 Cultuurhistorie
De Lange Brugstraat is een belangrijke cultuurhistorische waardevolle lijn. De historische structuur van de kern van Leur wordt gevormd door het kruis bestaande uit waterloop de Leurse Haven en het bebouwingslint aan de Korte en Lange Brugstraat. Kenmerkend voor de Lange Brugstraat ter hoogte van het plangebied is de geleidelijke overgang naar het buitengebied. Dit wordt duidelijk doordat de bebouwingsdichtheid richting buitengebied afneemt en het bebouwingsbeeld meer los wordt. Door de beoogde woningen aan de Lange Brugstraat aan te laten sluiten qua situering, bouwmassa, hoogte en materiaalgebruik op de bestaande bebouwing maakt de beoogde inbreiding geen inbreuk op de cultuurhistorische waarde van de Lange Brugstraat.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen andere objecten of lijnen met een cultuurhistorische waarde die als gevolg van de beoogde ontwikkeling wordt geschaad.
4.2 Bodem
Wettelijk is bepaald dat een vergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat er schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bij relevante nieuwbouw zal voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning moeten worden aangetoond dat de bodem schoon is.
Door Econsultancy is een verkennend en nader bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest uitgevoerd in het plangebied (rapportnummer 13103710, datum 19 februari 2014). Daarnaast is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer 14043277, datum 30 mei 2014).
4.2.1 Onderzoeksresultaten
Onverdacht terreindeel (Verkennend bodemonderzoek NEN 5740)
In de bodem van het onverdachte terreindeel werden zintuiglijk geen verontreinigingen in de bodem waargenomen. Ter plaatse van het onverdachte terreindeel (MM2; mengmonster centraal terreindeel rugbyveld inclusief locatie parkeerplaats en kantine) is de bovengrond matig verontreinigd met nikkel en zink en licht verontreinigd met diverse andere zware metalen. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met koper lood en PCB. De licht tot matige verontreinigingen in de bovengrond zijn vermoedelijk te relateren aan de locatie waar de sintelverharding gelegen is (kantine / parkeerplaats), waar in eerder onderzoek geen verontreinigingen zijn geconstateerd.
Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met naftaleen. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte tot matige verontreinigingen, verworpen.
Verdacht terreindeel stortplaats / brandplaats (nader bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707)
Ter plaatse van de vermeende locatie van de stortplaats / brandplaats op het zuidwestelijk terreindeel werden zintuiglijk geen verontreinigingen in de bodem aangetroffen. Direct ten noorden hiervan werd asbestverdacht materiaal op en in de bodem aangetroffen. De bodem is hier ook zwak tot matig puinhoudend en er zijn plaatselijk wat bijmengingen met glas en plastic aangetroffen. De zintuiglijk verontreinigde bovengrond is plaatselijk slechts licht verontreinigd met kwik, lood en zink. Er is dus geen sprake van een ernstige restverontreiniging met zware metalen.
Econsultancy adviseerde de met asbest verontreinigde bodem in de oorspronkelijke staat te herstellen.
Verder werd geadviseerd om een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde matige verontreinigingen met nikkel en zink, ter plaatse van het onverdachte terreindeel.
Nader bodemonderzoek nikkel en zink in de bovengrond
Uit nader onderzoek is gebleken dat er ter plaatse van zowel de om- en onderliggende als de verdachte kern voor zink- en nikkelverontreiniging (boring 15) zelf zijn geen verhoogde gehalten aan nikkel en zink meer zijn aangetoond. Vermoedelijk is tijdens voorgaand onderzoek sprake geweest van een uitbijter (toevalstreffer). Met onderhavig onderzoek is vastgesteld dat geen sprake is van een geval van bodemverontreiniging. Sanerende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk. Er zijn dan ook geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen herontwikkeling op dit terreindeel.
Sanering asbestverontreiniging
Eind oktober 2014 is de asbest verwijderd. Econsultancy heeft in het rapport 'Evaluatie zorgplichtsanering Lange Brugstraat 130' rapportnummer: 14043278 d.d. 18 december 2014. De conclusie is dat de verontreiniging is gesaneerd en er geen restverontreiningen aanwezig zijn.
4.2.3 Conclusie
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.3 Waterhuishoudkundige Aspecten
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de watertoets is in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta.
4.3.1 Beleid gemeente Etten-Leur
Bij nieuwbouw is het beleid (verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2014-2018) van de gemeente erop gericht zo min mogelijk relatief schoon hemelwater via het rioolstelsel naar de RWZI af te voeren. Daarom dient bij uitbreidingen 100% van het verharde oppervlak niet af te voeren naar de RWZI en bij inbreidingen minimaal 60%. Bij nieuwbouw wordt daarom een rioleringssysteem aangelegd waarmee schoon hemelwater gescheiden wordt afgevoerd. Hierbij valt te denken aan:
-
een verbeterd gescheiden stelsel in combinatie met Smart-drain;
-
een verbeterd gescheiden stelsel in combinatie met een schoon hemelwaterstelsel;
-
een stelsel met een riool voor huishoudelijk afvalwater en minder schoon hemelwater en een riool voor schoon hemelwater.
Het uitgangspunt is waterneutraal bouwen. Dit houdt in dat de wateropgave bij nieuwbouw niet mag toenemen. Qua hemelwater-systeem is het beleid gericht op geen water op straat in berekening met bui 09 (Leidraad Riolering module C 2100) en geen overlast/schade in berekening met bui 2006 (gemeten bui in augustus 2006).
Bij nieuwbouwprojecten dient het stedelijke afvalwater apart te worden aangeleverd bij de perceelgrens, zowel bij inbreidingen als bij uitbreidingen. Bij inbreidingen wordt vervolgens bepaald wat de meest doelmatige wijze van inzamelen en transporteren is: gescheiden of gemengd. Dit is afhankelijk van het type rioolstelsel waar op aangesloten wordt. Bij uitbreidingen van woningen en bedrijven worden verbeterde gescheiden stelsels toegepast of stelseltypen met een vergelijkbaar milieurendement, zoals een verbeterd gescheiden stelsel met een Smartdrain.
4.3.2 Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van waterwegen. Het watersysteembeheer- waaronder grondwater - heeft twee doelen: zorg voor gezond water en de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021. Dit plan is tot stand gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkset ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's / speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening: De Keur en de legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij de uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en hydorlogische uitgangspunten bij de keurregel voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen.
4.3.3 Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.
4.3.4 Onderzoek
Door Econsultancy is onderzoek uitgevoerd naar de watertoets (rapportnr. 13103712, 18 juni 2014).
Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied kan worden opgedeeld in drie deelgebieden met de volgende bergingsopgave:
Deelgebied | Verhard oppervlak | Retentie-eis | Oplossing hemelwaterafvoer |
A Woningen Lange Brugstraat | 1.100 m2 | 85 m3 | Hemelwater lozen op te realiseren zakgreppel/sloot |
B Woningen Klompenmakerstraat | 540 m2 | 42 m3 | Hemelwater lozen op te realiseren zakgreppel /sloot |
C SOVAK | 2.860 m2 | 220 m3 | Combinatie voorzieningen: - waterpasseerbare verharding - HWA riolering |
Tabel Waterbergingsopgave (bron: Watertoets, Econsultancy, rapportnr. 13103712, 18 juni 2014)
Op basis van opgenomen randvoorwaarden en uitgangspunten kan binnen het plan een extreme situatie (T=100 jaar) geborgen worden. Het plan kan in zowel ruimte als tijd waterneutraal worden ontwikkeld. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht voor de bestemmingswijziging. In de verdere planvorming zal het hemelwaterafvoersysteem (HWA) alsmede het vuilwatersysteem (DWA) nader uitgewerkt moeten worden. Op basis van de hoge grondwaterstand en beschikbare ruimte binnen het plan, is met betrekking tot de inpassing van de wateropgave tijdens de verdere planuitwerking wel een zekere maatwerk benodigd. Hiertoe wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd naar de gemiddeld hoogte grondwaterstand. De resultaten van dit onderzoek worden gedeeld met het waterschap en eventuele hieruit volgende consequenties worden meegenomen in de verdere planvorming.
4.3.5 Juridische vertaling
Conform de watertoets geldt een waterbergingsopgave (retentie-eis) van circa 350 m3. Op de verbeelding is door middel van de aanduiding ‘water’ vastgelegd waar de zakgreppels/sloten worden gerealiseerd. In de regels is geborgd dat de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘water’ alleen mogen worden gebruikt voor water of waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.3.6 Advies waterbeheerder
Het waterschap geeft een positief advies. Zij achten het wenselijk aanvullend onderzoek uit te voeren naar de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Ook is verzocht in de toelichting aandacht te besteden aan de uitvoering en instandhouding van de retentievoorzieningen. Paragrafen 4.3.4 en 4.3.5 zijn hierop aangevuld.
Verder adviseert het waterschap om gebruik te maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwalliteit en ecologie.
4.4 Flora En Fauna
4.4.1 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In deze wet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). De doelstelling van de wet is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is ‘nee, tenzij’. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing in principe verboden zijn.
Door Econsultancy is een quick scan flora en fauna uitgevoerd (rapportnummer 13103712, datum 4 februari 2014). Met betrekking tot de Flora- en faunawet zijn de volgende conclusies getrokken:
Broedvogels
Voor broedvogels geldt in dit geval dat, indien de bomen en overige beplanting buiten het broedseizoen worden verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden ten aanzien van de Flora- en faunawet. In de Flora- en faunawet wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.
Grondgebonden zoogdieren en amfibieën
Voor algemene soorten als egel, konijn, bruine kikker en gewone pad, die zich tijdens de werkzaamheden mogelijk onder de ruigtevegetatie (struweel) kunnen verschuilen, geldt de algemene zorgplicht. Deze houdt in dat een ieder die redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor de fauna kunnen ontstaan, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen om nadelige gevolgen te voorkomen. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen. Indien noodzakelijk dient een aanwezig dier zorgvuldig te worden verplaatst naar een geschikte locatie buiten het gebied waar de werkzaamheden plaatsvinden.
Overige soort(groep)en
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat / potentiële verblijfplaatsen, het ontbreken van sporen, de aanwezigheid van voldoende alternatieven, op basis van verspreidingsgegevens en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde.
Indien potentiele nestgelegenheden buiten het broedseizoen worden verwijderd en voor de grondgebonden zoogdieren en amfibieën de algemene zorgplicht in acht wordt genomen, vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.4.2 Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 is gericht op gebiedsbescherming. De wet is op 1 oktober 2005 gewijzigd en sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van deze wet: Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden), Beschermde natuurmonumenten en Wetlands.
Door Econsultancy is een quick scan uitgevoerd naar gebiedsbescherming (rapportnummer 13103712, datum 4 februari 2014). Met betrekking tot de gebiedsbescherming conform de Nbwet zijn de volgende conclusies getrokken:
Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of nabij een gebied of landschapselement dat is aangewezen als EHS of groenblauwe mantel, is aantasting van de provinciale EHS niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals de Natura 2000-gebieden Ulvenhoutse Bos, Hollands Diep en Brabantse Wal is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de plannen, niet aan de orde.
Geconcludeerd wordt dat de Nbwet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.4.3 Waardevolle Bomenlijst
Op de lijst met waardevolle bomen van de gemeente staan geen bomen in het plangebied vermeld.
4.5 Milieuzonering
Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient er een goede ruimtelijke scheiding te zijn tussen milieugevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningbouw) en milieubelastende activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies dient te gebeuren door voldoende afstand in acht te houden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave: Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie worden richtafstanden gegeven voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk.
In de directe omgeving van het plangebied liggen verschillende relevante milieubelastende activiteiten.
Adres | Toegelaten activiteit | richtafstand | Afstand tot gevoelige objecten (bouwvlak) |
Klompenmakerstraat 14 t/m 24 | Bedrijven t/m categorie 2 | 30 m | 30 m |
Tabel Milieubelastende activiteiten
Uit de tabel blijkt dat aan de richtafstanden van de relevante milieubelastende activiteiten wordt voldaan. Het aspecten milieuzonering staat het bestemmingsplan niet in de weg.
4.6 Geluidhinder
4.6.1 Wegverkeerslawaai
Ingevolge artikel 74 Wet geluidhinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt en woonerven.
Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en nieuwe andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone conform artikel 77 Wgh. Echter dit geldt alleen indien het bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt of als er een nieuwe weg aangelegd kan worden.
Het bestemmingsplan maakt geluidsgevoelige objecten mogelijk binnen de gezoneerde wegen de Attelakenseweg, Donkerstraat en de Pottenbakkerstraat (binnenstedelijk gelegen, maximaal twee rijstroken, onderzoekszone 200 m).
Voor nieuwe woningen en wooneenheden bedraagt de hoogst toelaatbare geluidsbelasting 48 dB (art. 82 lid 1 Wgh). Indien de geluidsbelasting op de gevel van geprojecteerde woningen uitkomt boven de 48 dB, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting verkregen worden (door burgemeester en wethouders van Etten-Leur, de maximaal te ontheffen waarde) tot 63 dB (art. 83 lid 2 Wgh).
4.6.2 Spoorweglawaai
De hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor spoorweglawaai ten opzichte van woningen bedraagt 55 dB en voor andere geluidsgevoelige objecten 53 dB. De maximale ontheffingsgrens bedraagt 68 dB. Een verhoging boven de 68 dB is in geen geval mogelijk.
Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en nieuwe andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone conform artikel 77 Wgh.
Uit de gegevens van het geluidsregister spoor blijkt dat de geluidzone ter plaatse 600 m bedraagt. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van een spoorlijn bedraagt 55 dB, de maximaal te ontheffen waarde bedraagt 68 dB.
4.6.3 Onderzoek en conclusie
Door Bureau Rodoe is akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportnummer ett-001, februari 2014). Uit dit onderzoek blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als gevolg van weg- en spoorwegverkeer niet wordt overschreden.
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingplan.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen) bepalingen opgenomen over luchtkwaliteit. Artikel 5.16 eerste lid van de Wm bepaalt in hoofdlijnen dat het bevoegd gezag er op toeziet dat een voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van luchtkwaliteitgrenswaarden zoals die zijn aangegeven in bijlage 2 van de Wm. Bijlage 2 van de Wm bevat voor diverse luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht grenswaarden en plandrempels.
Bestemmingsplannen worden aan deze normen getoetst. Bronnen van luchtverontreiniging zijn enerzijds de achtergrondwaarde en anderzijds industriële bronnen en verkeer.
Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan van de buitenlucht die op een aangegeven tijdstip tenminste moet zijn bereikt en, wanneer die eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden. De praktijk leert dat langs wegen alleen de jaargemiddelde concentraties van stikstofdioxide en zwevende deeltjes, en de 24-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes de normen kunnen overschrijden. Onderzoeken naar luchtkwaliteit zullen daarom in hoofdzaak gericht zijn op deze twee stoffen. De grenswaarden van stikstofdioxide en fijnstof zijn in de onderstaande tabel weergegeven. Deze grenswaarden gelden voor de buitenlucht.
Stof | Type norm | Grenswaarde |
Zwevende deeltjes (PM10) |
|
Stikstofdioxide (NO2) | 24-uurgemiddelde dat 18 keer per jaar overschreden mag worden in µg/m3 | 200 µg/m3 |
Tabel Grenswaarden PM10 en NO2
De Wet milieubeheer (Wm) onderscheidt in artikel 5.16. lid 1 vier situaties waarin het bestemmingsplan voldoet aan de regels voor de luchtkwaliteit. Aannemelijk moet worden gemaakt dat tenminste één van die vier gronden van toepassing is.
Een van de vier mogelijke situaties waarin voldaan wordt aan de regelgeving voor de luchtkwaliteit is wanneer er sprake is van Niet in betekenende mate (“NIBM”) gevolgen voor de luchtkwaliteit (art. 5.16. lid 1 onder c van de Wm). Criteria hiervoor zijn uitgewerkt in een Besluit NIBM en een Regeling NIBM. Hieruit blijkt dat van NIBM ondermeer sprake is indien een mogelijk gemaakte uitbreiding netto minder dan 1500 woningen of 100.000 m2 BVO kantooroppervlak omvat (Regeling NIBM art. 4 lid 1).
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van 11 woningen en 54 woonzorgwoningen. Hiermee wordt gebleven binnen de criteria binnen het NIBM. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering tot de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een begrip uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en beschrijft de kans dat personen, in de omgeving van een activiteit waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, slachtoffer worden van een ongeval met die stoffen. Het thema heeft dus betrekking op de veiligheid van omwonenden of andere personen in de omgeving die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar wel risico’s kunnen lopen. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of het transport van gevaarlijke stoffen. Bij kwetsbare objecten gaat het om gebouwen waar mensen langdurig verblijven, waar ze in het geval van een ramp slecht gealarmeerd kunnen worden of waar mensen zich moeilijker verplaatsen.
Centraal in het overheidsbeleid betreffende externe veiligheid staat de vraag hoe groot het risico is dat een individu of een groep individuen iets overkomt door vliegverkeer en de productie, het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De focus ligt hierbij vooral op de omgeving van een bedrijf of van het transport van gevaarlijke stoffen. Bij het bepalen van het risico worden twee soorten risico’s onderscheiden, te weten het Plaatsgebonden Risico (PR) en het Groepsrisico (GR).
Ten aanzien van het PR worden in heel Nederland inrichtingen, bijvoorbeeld bedrijven, geregistreerd die effect hebben op de externe veiligheid in de omgeving. Dit zijn zogenaamde BEVI bedrijven. Daarnaast kunnen verkeer- en vervoerstromen ook gevolgen hebben voor externe veiligheid, indien er gevaarlijke stoffen over getransporteerd worden.
4.8.1 Inrichtingen
In het besluit “Besluit houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen’ (afgekort Bevb) zijn regels vastgelegd voor leidingexploitanten en de planologische verankering van buisleidingen in bestemmingsplannen. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Op basis van het Bevb is het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. In de plantoelichting dient door het bevoegd gezag hierop te worden ingegaan.
Ook bij een consoliderend plan dienen buisleidingen op de juiste wijze in het bestemmingsplan geregeld te zijn. Van een consoliderend plan kan in dit geval gesproken worden als geen nieuwe (beperkt) kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt.
Ingevolge artikel 14 Bevb dient een bestemmingsplan de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
4.8.2 Transportroute
De wettelijke regelgeving voor vervoer van gevaarlijke stoffen ligt vast in de wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het reglement Vervoer over de Spoorweg van Gevaarlijke Stoffen. Op basis van de nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen dient de bijdrage van nieuwe ontwikkelingen, indien deze gelegen zijn binnen een zone van 200 m van de as van de transportroute, te worden getoetst aan de oriënterende waarde van het GR. Bij toename van de personendichtheid in een invloedsgebied, moet het GR worden verantwoord. Tevens mogen er binnen de PR-contour van 10-6 per jaar geen nieuwe kwetsbare objecten worden gerealiseerd.
4.8.3 Onderzoek en conclusie
De spoorlijn ligt op meer dan 200 m van het plangebied. De spoorlijn heeft een PR 10-6 contour van maximaal 9 m aan weerszijden van het spoor en een plasbrandaandachtsgebied (pag) van 30 m tot aan de spoorbaan (informatie ontleend aan de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en de eindrapportage Basisnet Spoor, ministerie van Infrastructuur en milieu, d.d. 20-09-2011). De gemeente moet, indien zij nieuwe bebouwing mogelijk maakt binnen 200 m van het spoor, de hoogte van het groepsrisico verantwoorden en de mogelijkheden van zelfredzaamheid en hulpverlening daarbij in beeld brengen. Het bouwplan ligt op meer dan 200 m van de spoorlijn, een dergelijke verantwoording van het groepsrisico en de zelfredzaamheid en hulpverlening is dus niet nodig.
In de directe omgeving liggen verder een drietal hogedruk aardgastransportleidingen. In onderstaand overzicht zijn de kenmerken van de betreffende leidingen en de afstand tot het plangebied weergegeven. Uit onderstaande tabel blijkt dat er geen overlap bestaat met invloedsgebieden van de betreffende leidingdelen en het plangebied. Hogedruk aardgastransportleidingen zorgen niet voor belemmeringen in het plangebied.
Leiding | Beheerder | Diameter | Max. druk | Invloedsgebied | Minimale afstand plangebied |
Z-520-01 | NV Ned. Gasunie | 324 mm | 25 bar | 140 m | 370 m |
Z-524-01 | NV Ned. Gasunie | 168 mm | 25 bar | 70 m | 690 m |
Z-527-01 | NV Ned. Gasunie | 406,4 mm | 40 bar | 170 m | 780 m |
Tabel kenmerken hogedruk aardgasleidingen
Verder liggen er geen risicovolle bronnen in de omgeving. Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Beschrijving Van Het Plan
5.1 Planvorm
Dit bestemmingsplan 'Herziening 1 Lange Brugstraat 130' vervangt het bestemmingsplan 'Lange Brugstraat 130'.
De herziening bevat een aanvulling van de planverbeelding en planregels waardoor woonruimte in de woningen aan de Bakersweg mogelijk wordt gemaakt.
De gehanteerde systhematiek is ongewijzigd en afgestemd op de Standaardplanregels van de gemeente Etten-Leur en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. In de volgende paragraaf volgt de artikelsgewijze toelichting.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
5.2.1 Inleidende regels
Artikel 1 begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP richtlijnen gegeven.
5.2.2 Bestemmingsregels
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
-
Bestemmingsomschrijving;
-
Bouwregels;
-
Nadere eisen;
-
Afwijken van de bouwregels;
-
Specifieke gebruiksregels;
-
Afwijken van de gebruiksregels;
-
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
-
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
-
Wijzigingsbevoegdheid.
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meeste gebruikte onderdelen volgt hierna een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat, met het oog op de raadpleegbaarheid, ook inrichtingsaspecten. Zo kan er worden bepaald dat de betreffende gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van de toegestane functies. Daarnaast kan in de bestemmingsomschrijving worden aangegeven dat het behoud van bepaalde karakteristieken of waarden worden nagestreefd. hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan cultuurhistorische waarden.
Bouwregels
in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels weergegeven. Hierbij wordt in ieder geval een onderscheid gemaakt tussen de regeling van (hoofd)gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de afwijkingsmogelijkheid. Nadere eisen kunnen allen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.
Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze vergunning is niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvoor een vergunning wordt verleend, de maximale afwijking kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder vergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien de afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
Het is verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog expliciet worden genoemd als zijnde verboden gebruik.
Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel vergunning kan worden verleend ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via af-wijkingsbevoegdheden geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zijn op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigings-bevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke in-richtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boom-beplanting.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het te wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming, maar deze wijziging kan eventueel ook gebruikt worden om de bouwmogelijkheden op een perceel te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
5.2.3 Bestemmingen
Artikel 3 Groen
De groenstrook aan de zuidzijde van het plangebied is bestemd als ‘Groen’. Binnen deze bestemming is het toegelaten om een ontsluiting met een breedte van maximaal 5 m voor het achterliggende woonterrein te realiseren. Binnen de bestemming is de aanleg van een voetpad mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding ‘parkeren’ op de planverbeelding mag een parkeerplaats worden aangelegd voor het laden en lossen van voorzieningen van SOVAK.
Op de gronden mogen bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gebouwd worden ten behoeve van de bestemming. De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane hoogtematen. Voor specifieke bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden specifieke hoogtematen. Aan de situering van bouwwerken kunnen nadere eisen gesteld worden.
Artikel 4 Tuin
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de voor- en zijtuinen van de woningen die grenzen aan openbaar gebied. Bebouwing is slechts beperkt toegelaten. Alleen een erker en een tochtportaal mogen binnen deze bestemming worden gebouwd. Hiervoor zijn bouwregels opgenomen.
Artikel 5 Wonen
Binnen de bestemming zijn vrijstaande, geschakelde en/of twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan. Via functieaanduiding is bepaald welke woningen voor bijzondere woonruimte (zorgwoning) kunnen worden benut. Geschakelde woningen zijn middels een garage of aan/uit/aangebouwd bijgebouw geschakeld aan de hoofdmassa van de volgende woning. Bij twee-aaneen gebouwde woningen zijn de hoofdbouwmassa’s van twee woningen aan elkaar gebouwd. Om te voldoen aan de waterbergingsopgave is de grond ter plaatse van de aanduiding ‘water’ bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatse van deze aanduiding wordt een sloot of zakgreppel gerealiseerd voor de afvoer van hemelwater.
Gekozen is voor een op de planverbeelding ingetekend bouwvlak. Op de planverbeelding zijn de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen opgenomen. Deze hoogten sluiten aan op de bestaande hoogten in de directe omgeving. In de regels is onder meer opgenomen dat de woning de gevellijn niet mag overschrijden. Tevens is de maximale breedte van de woning vastgelegd. De regels bieden de ruimte voor de realisatie van aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Tevens zijn er in de bouwregels regels opgenomen omtrent het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde. Ook is in de bestemming een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning opgenomen.
Het plan biedt de mogelijkheid om door middel van afwijkingen op flexibele ontwikkelingen in te spelen. Regels zijn opgenomen voor de realisering van een praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden-beroep in een aan- en uitbouw of bijgebouw. Ook zijn er bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen ten behoeve van huisvesting voor mantelzorg.
Artikel 6 Wonen-Zorgwoning
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor wonen in de vorm van een bijzondere woonruimte en voor een dagactiviteitencentrum. Daarnaast zijn bijbehorende functies, zoals persoonlijke en maatschappelijke dienstverlening en gezamenlijke ruimtes
toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte aangeduid. In de regels zijn nadere bepalingen opgenomen voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ook is opgenomen dat minimaal 32 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
5.2.4 Dubbelbestemmingen
Artikel 7 Waarde – Archeologie 2
Binnen de gemeentelijke bestemmingssystematiek zijn drie verschillende archeologische waarden vertaald naar twee verschillende dubbelbestemmingen. Daarbij is de archeologische beleidsadvieskaart leidend geweest. In een heel klein aantal gevallen, waarbij de grond geroerd zal worden kan er sprake zijn van de noodzaak tot het voeren van een archeologisch onderzoek. Elke aparte dubbelbestemming omvat aparte regels daarvoor.
Voor de gronden met de archeologische verwachtingswaarde is ter plaatse de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 van toepassing.
5.2.5 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waarvan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Artikel 9 Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, geldt een aantal algemene bouwregels. In dit artikel is opgenomen dat voor het uitvoeren van ondergrondse werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden geen beperkingen gelden. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken zijn er regels opgenomen.
Daarnaast worden bestaande afstanden en maten van bouwwerken die middels een omgevingsvergunning zijn gerealiseerd, maar nu afwijken van dit bestemmingsplan gerespecteerd. Ook is voorzien in een regeling ten aanzien van ondergronds bouwen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik van gronden alsmede gebouwen en bouwwerken in strijd met de bestemming.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden en waarvoor.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
5.2.6 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
in deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Artikel 14 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid. Dit bestemmingsplan maakt een bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Tussen de gemeente en initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat eventuele kosten voortvloeiend uit de ontwikkelingen ten late komen aan initiatiefnemers. Hiermee is verankerd dat de ontwikkeling geen kosten voor de gemeentelijke begroting met zich meebrengt.
Met deze overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Het is derhalve niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Toetsing En Overleg
7.1 Maatschappelijke Toetsing
Vanwege het karakter van dit bestemmingsplan is geen inspraak verleend. De maatschappelijke toesting heeft plaatsgevonden bij de opstelling van het voorafgaande plan. Het voornemen tot verruimen van de bestemming voor de tweeonderkapwoningen aan de Bakersweg is per brief aan omwonenden kenbaar gemaakt. Dit leidde tot geen reacties.
7.2 Overleg
In het kader van het wettelijk voorgeschreven vooroverleg ex. artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn de volgende instanties op digitaal geïnformeerd over het voor-ontwerp bestemmingsplan 'Herziening 1 Lange Brugstraat 130'.
-
Provincie Noord-Brabant.
-
Waterschap Brabantse Delta.
De betreffende instanties zijn tot 1 maart 2016 in de gelegenheid gesteld om een reactie in te dienen.
De provincie gaf in haar brief van 15 januari 2016 aan dat geen provinciale belangen bij het plan zijn betrokken.
Het Waterschap gaf op 22 februari 2016 een positief advies; daarbij werd verwezen naar een eerder advies over het plan. Het Waterschap verzocht de toelichting aan te passen en aan te vullen met een passage over het gebruik van milieuvriendelijke materialen.
7.3 Vaststelling
Het ontwerp bestemmingsplan lag ter inzage in de periode van 17 maart tot en met 28 april 2016. Er werden geen zienswijzen ontvangen.