Bedrijventerrein De Pontonnier e.o. 2022
Bestemmingsplan - Gemeente Geertruidenberg
Vastgesteld op 14-09-2023 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Pontonnier e.o. 2022 met identificatienummer NL.IMRO.0779.BPBTDePontonniereo-vs01 van de gemeente Geertruidenberg;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 bestemmingsplan 'Buitengebied 1e herziening'
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0779.BPbuitengebherz1-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden-beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 achtergevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van het hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;
1.10 agrarisch grondgebruik:
gebruik van gronden dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;
1.11 agrarische nevenactiviteit:
een bedrijfsmatige activiteit die voorziet in een aanvulling van het inkomen van de agrariër, waarbij de activiteit in ruimtelijk, functioneel en economisch opzicht ondergeschikt blijft aan het aanwezige agrarische bedrijf;
1.12 agrarisch technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden en/of (medisch) verzorgen van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestverwerking, zoals: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen) en veehandelsbedrijven;
1.13 agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarische praktijkonderwijs, proefbedrijven en volkstuinen;
1.14 archeologisch deskundige:
de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het College van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van archeologie;
1.15 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling zoals bedoeld in de Erfgoedwet 2016 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD);
1.16 archeologisch rapport:
een rapport van een archeologisch onderzoeksbureau of een goed onderbouwd advies van een deskundige op het gebied van archeologie;
1.17 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context. Zowel grote complexen / structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid;
1.18 assimilatiebelichting:
kunstlicht voor de plantengroei in de tuinbouw, als aanvulling op zonlicht;
1.19 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.20 bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.21 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.22 bedrijfswoning:
een woning bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.23 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte;
1.24 beste beschikbare technieken:
Beste beschikbare technieken, als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze bepaling luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.25 bestaande situatie:
- a. ten aanzien van bebouwing: legale bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
- b. ten aanzien van gebruik: het legaal gebruiken van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.26 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.27 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.28 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.29 bodemingreep:
werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten, waaronder het bouwen van een fundering wordt begrepen.
1.30 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.31 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.32 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.33 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.34 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.35 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die (in)direct met de grond is verbonden, hetzij (in)direct steun vindt in of op de grond;
1.36 cultureel erfgoed:
uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;
1.37 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.38 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.39 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een kapperszaak en schoonheidsspecialist;
1.40 equivalent geluidniveau:
het energetisch gemiddelde van de fluctuerende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, thans uitgedrukt in het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT. Het langtijdgemiddeld (deel)beoordelingsniveau wordt berekend volgens de methode en regels zoals omschreven in de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999);
1.41 equivalent geluidvermogen:
het energetisch gemiddelde van het fluctuerende geluidvermogen van het ter plaatse gedurende een bepaalde periode optredende geluid;
1.42 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
1.43 etmaalwaarde:
de hoogste van de volgende drie waarden van het equivalente geluidsniveau:
- de waarde over de periode 07.00-19.00 uur (dag);
- de met 5 dB(A) verhoogde waarde over de periode 19.00-23.00 uur (avond);
- de met 10 dB(A) verhoogde waarde over de periode 23.00-07.00 uur (nacht);
1.44 extensief (dag)recreatief medegebruik:
extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, boerengolf en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.45 extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen:
dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en landschapsbeleving van het landelijk gebied;
1.46 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
1.47 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.48 geluidbelasting in dB(A):
etmaalwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (equivalente geluidniveau) in dB(A) op een bepaalde plaats;
1.49 geluidgevoelige objecten:
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.50 geluidruimte:
equivalent geluidvermogen in dB(A)/m2; ook wel uitgedrukt in kavelmaat;
1.51 geluidverdeling:
de verdeling van de toegestane geluidruimte per bedrijfsperceel op het gezoneerde industrieterrein 'De Pontonnier' zoals beschreven in het Zonebeheerplan dat is opgenomen in bijlage 1 van de regels;
1.52 geluidzone:
een geluidzone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder;
1.53 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.54 glastuinbouw:
een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels;
1.55 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van en deel uitmakend van het bedrijf, waaronder doorgaans een melkveehouderij is begrepen;
1.56 grondgebonden veehouderij:
veehouderijen waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderijen die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie;
1.57 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
1.58 hoofdgebouw:
een gebouw/ bebouwing, dat/ die op een bouwperceel door zijn/haar constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw/ bebouwing op een bouwperceel kan worden aangemerkt. In het geval van een woning betreft dit de woning zelf (meestal bestaande uit meer dan één bouwlaag) zonder aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen;
1.59 houtgewas:
het groeiende hout, bomen en heesters, met uitzondering van mais;
1.60 huishouden:
één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven;
1.61 industrieterrein:
een terrein, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
1.62 inpandige statische opslag:
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.63 inrichting:
inrichting als aangewezen krachtens artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.64 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;
1.65 kantoor:
een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid;
1.66 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.67 KNA:
de binnen de beroepsgroep geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie);
1.68 maaiveld:
de bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake van een hellend of ongelijk maaiveld onder het "aangrenzende maaiveld" wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw;
1.69 manege:
een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;
1.70 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;
1.71 normaal agrarisch gebruik:
werkzaamheden in de normale bouwvoor t.b.v. de gewasteelten.
1.72 open opslag:
het buiten het bouwvlak opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen in de open lucht;
1.73 opgaande teelt of opgaand gewas:
teelt of gewas hoger dan 0,3 m;
1.74 opgraven/opgraving:
de ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen;
1.75 ophoging:
het blijvend verhogen van het bestaande maaiveld door het aanbrengen van grond of andersoortige materialen. Tijdelijke ophoging tot een maximum van 6 maanden in relatie tot de agrarische bedrijfsvoering wordt niet gezien als een ophoging.
1.76 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.77 overkapping:
een dakconstructie (vrijstaand) zonder wanden, dan wel aan maximaal één zijde begrensd door een eigen wand of door een gevel van een belendend gebouw;
1.78 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
1.79 paardenhouderij:
hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:
productiegericht:
een grondgebonden agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden die geschikt zijn voor een bepaalde taak zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, handelsstallen en africhtings- en trainingsstallen, africhtingsbedrijven e.d.;
gebruiksgericht:
een sportbedrijf in de vorm van een pensionstal, een wedstrijdstal, verhuurbedrijven, maneges, stallen en/of oefenaccommodaties;
1.80 peil:
- a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- b. voor bouwwerken die zijn gebouwd in het talud van de dijk en op een afstand van ten hoogste 4,0 m uit de grens van de dijkweg: de hoogte van de kruin van de dijk;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.81 pensionstalling:
het stallen van paarden van derden;
1.82 productiegebonden detailhandel
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/ produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.83 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;
1.84 raamprostitutie:
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;
1.85 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;
1.86 scheepshelling:
een installatie op scheepswerven om schepen te water te laten en eventueel weer uit het water te halen, bestaande uit een aantal glijbanen of rails die vanaf het werfterrein tot in het water doorlopen, en is eventueel voorzien van een trekinrichting;
1.87 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.88 statische opslag:
opslag van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke;
1.89 straatprostitutie:
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;
1.90 teeltondersteunende kassen:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;
1.91 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
- laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een maximum bouwhoogte van 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
- laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een maximum bouwhoogte van 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
- hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een minimum bouwhoogte van 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden;
- hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een minimum bouwhoogte van 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
1.92 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
1.93 twee-aaneen:
bebouwing waarvan het hoofdgebouw aan slechts één zijgevel vrij staat van/ niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen;
1.94 veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
1.95 verbrede landbouw:
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;
1.96 verstoring:
aantasting van een gebied met archeologische waarden. Dit verschijnsel kan zich voordoen: door erosie, afgraving of egalisatie, door (diepe) bewerking van de bovengrond, door zetting als gevolg van ophoging, door verdroging en verzuring.
1.97 vervangende nieuwbouw:
de bouw van een gebouw in de plaats van een gesloopt of anderszins tenietgegaan gebouw;
1.98 vollegronds tuinbouwbedrijf:
een grondgebonden agrarisch bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond;
1.99 voorgevelrooilijn:
- a. langs een wegzijde met een regelmatig of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing; de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatige beloop van de rooilijn overeenkomstig de weg geeft;
- b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- 1. bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
1.100 vrijstaand:
bebouwing waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen;
1.101 waterafvoergebied:
een gebied begrensd door een waterkering dat - afhankelijk van de waterstand op de rivier - geheel of gedeeltelijk ruimte biedt voor de afvoer van rivierwater richting zee;
1.102 waterbekken:
massa water, kunstmatig of natuurlijk, die gebruikt wordt voor opslag en regulering van waterbronnen;
1.103 watergebonden bedrijven:
bedrijven die voor de aan- en afvoer van grondstoffen, halffabricaten en/of producten mede gebruik maken van het transport over water;
1.104 waterkering:
als functie van wateren: het tijdelijk of langdurig bergen van (regen)wateroverschotten uit de omgeving;
1.105 waterpeil:
het gemiddelde waterpeil;
1.106 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.107 wonen:
het bewonen van woonboot of een zelfstandige woning of als zodanig bestemd gebouw voor wonen;
1.108 woning:
een complex van ruimten geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouding;
1.109 woonboot:
een vaartuig, dan wel in of op het water geplaatst voorwerp, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als of bestemd tot woonverblijf voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden;
1.110 zonebeheerplan:
een plan als bedoeld in artikel 164 van de Wet geluidhinder.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.3 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.6 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 gebruikte geluidruimte:
- een fictieve contour per bouwperceel wordt geconstrueerd. Deze contour is een cirkel, waarvan het middelpunt gelijk is aan het zwaartepunt van het vlak dat wordt gevormd door het bouwperceel. De straal van de fictieve contour is gelijk aan de wortel van de oppervlakte van het bouwperceel, vermenigvuldigd met 2,5 maar niet kleiner dan 50 m en niet groter dan 500 m;
- de fictieve contour bevat 12 immissiepunten op een hoogte van 10 m boven peil en onder een horizontale hoek van 30 graden ten opzichte van het zwaartepunt van de inrichting;
- ter plaatse van deze immissiepunten wordt de geluidbelasting in dB(A) bepaald die wordt veroorzaakt door alle tot de inrichting behorende installaties, toestellen, alsmede door die inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en alle overige tot de inrichting behorende bronnen, voor zover die zijn gelegen of plaatsvinden binnen het bouwperceel, één en ander met de representatieve bedrijfssituatie als uitgangspunt (etmaalwaarde);
- laad- en losactiviteiten die onlosmakelijk zijn verbonden met de inrichting, maar die plaatsvinden buiten het bouwperceel worden meegenomen in de berekening van dat bouwperceel;
- het effect van afschermende en reflecterende bebouwing, uitsluitend voor zover gelegen binnen het bouwperceel, wordt verdisconteerd in de berekening van de geluidbelasting;
- de bodemabsorptiefactor buiten het bouwperceel bedraagt 0,2;
- de energetisch gemiddelde etmaalwaarde wordt teruggerekend naar een vervangende geluidbron, berekend volgens hoofdstuk 5 van module C van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999). Onderstaand zijn de gehanteerde formules weergegeven:
- c.
LWR = Li + Dgeo + Dlucht + Dbodem
Dgeo = 20 • log(ri) + 11
Dlucht = alu (f) • (ri)
Dbodem = Db,br + Db,ont + Db,mid
- voor het geluidspectrum dient gebruik te worden gemaakt van het standaardspectrum industrielawaai;
- voor de bronhoogte van de vervangende geluidbron dient 5 m boven maaiveld te worden gehanteerd;
- de etmaalwaarde van de vervangende puntbron wordt omgerekend naar een emissie per m2 met behulp van de formule:
Lkavel = LWR - 10 • log(A)
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur en landschappelijke waarden, waaronder in ieder geval zijn begrepen het behoud en/of herstel van landschappelijke openheid en de historische verkavelingsstructuur;
- c. extensief (dag)recreatief medegebruik;
- d. water en waterlopen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. wegen en paden.
4.2 Bouwregels
Het bouwen van bouwwerken is niet toegestaan.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor en/of als:
- a. intensieve veehouderij;
- b. paardenhouderij;
- c. ten behoeve van open opslag;
- d. ten behoeve van (de aanleg van) een waterbekken;
- e. bewoning;
- f. kleinschalig kamperen;
- g. houtteelt en/of kwekerijen, anders dan in de vorm van volle grondteelt;
- h. agrarische nevenactiviteiten.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Bedrijventerrein
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 2 tot en met 3.2 zoals opgenomen in bijlage Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 4': tevens de ontwikkeling, bouw en verkoop van vliegende en rijdende transportmiddelen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens voor een zelfstandig kantoor;
- e. opslag;
- f. ondergeschikte productiegebonden detailhandel, waarbij het oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30% van het totale bedrijfsoppervlak met een maximum van 500 m;
- g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': de verkoop van motorbrandstoffen, met uitzondering van lpg;
- h. voorzieningen ten behoeve van lig- en aanmeerplaatsen voor bedrijfsschepen;
- i. erven en verhardingen;
- j. verkeer- en parkeervoorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- m. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van;
- a. de situering, onderlinge afstanden, afmetingen en hoofdvorm van gebouwen;
- b. de situering en afmetingen van verhardingen;
- c. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. de situering van buitenopslag van goederen en materialen;
indien dit noodzakelijk is:
- 1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld;
- 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 3. in verband met de verkeersveiligheid;
- 4. uit het oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
- 5. in verband met het gewenste parkeer- en laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
- 6. in verband met de waterkering en waterhuishouding.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- a. sublid 5.2.1 onder a voor het vergroten van het oppervlak van een bouwperceel, mits:
- 1. het de verplaatsing betreft van een bedrijf uit één van de kernen van de gemeente, uit een omliggende kern in een lagere groeiklasse of uit het buitengebied;
- 2. de oppervlakte van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 10.000 m²;
- 3. de gevraagde vergroting in voldoende mate kan worden aangetoond door middel van een bedrijfsplan, opgesteld door een onafhankelijk deskundige;
- 4. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- b. sublid 5.2.2 onder a voor het overschrijden van de grens van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van luifels en reclameobjecten tot maximaal 0,75 m buiten het bouwvlak en boven een hoogte van 3,0 m, mits:
- 1. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 6 Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.8 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplantingen;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. voorzieningen voor langzaam verkeer en in- en uitritten, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige wateroverbruggende voorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Natuur
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuurgebied;
- b. het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- c. behoud en bescherming van de aardkundige waarden;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. voet en fietspaden;
- c. voorzieningen voor verkeer met een doorgaand karakter;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. oeververbindingen (bruggen).
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
- b. bruggen, duikers en gelijksoortige wateroverbruggende voorzieningen.
- c. beheer en onderhoud van de watergang;
- d. behoud, bescherming en ontwikkeling van ecologische waarden;
- e. natuurwaarden;
- f. extensief (dag)recreatief medegebruik;
- g. bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d;
- h. oeververbindingen (bruggen).
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Water - Vaarweg
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Vaarweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de scheepvaart;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - werkstrook':
- 1. een werkstrook, waarbij het bepaalde in artikel 6 in acht dient te worden genomen en waarbij tevens geldt dat de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten onlosmakelijk verbonden dient te zijn met de vestiging c.q. uitoefening van bedrijven als toegelaten op de aangrenzende bestemming 'Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd' en waarbij eveneens geldt dat het functioneren van het scheepvaartverkeer te allen tijde gewaarborgd dient te zijn;
- 2. ligplaatsen voor bedrijfsschepen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - woonboot': tevens een woonboot;
- d. water;
- e. de beheersing van de waterstand en de waterbeheersing;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
- g. het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- h. scheepshellingen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige wateroverbruggende voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, onderlinge afstanden, afmetingen en hoofdvorm van de bouwwerken genoemd onder 11.2.3:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de waterhuishouding;
- f. ter waarborging van de geleiding en beveiliging van de scheepsvaart;
- g. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
11.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 12 Leiding - Riool
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse rioolwatertransportleiding en de daarbij behorende beschermingszone.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 12.2 en toestaan dat met de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf gehoord de beheerder van de betreffende leiding.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Waarde - Archeologie 3
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in 13.3 en 13.4 vooraf in acht is genomen.
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in 13.3 en 13.4 vooraf in acht is genomen.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
- b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
- d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.
13.4 Toelaatbaarheid
- a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod zoals bedoeld in 13.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
- 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
13.5 Uitzondering
Het verbod zoals bedoeld in 13.3 is niet van toepassing, indien:
- a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 40 cm onder het maaiveld;
- b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 40 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 100 m2 beslaat;
- c. de werken of werkzaamheden:
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 meter en niet breder dan 1 meter;
- f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 40 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 100 m2;
- h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
13.6 Advies
Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.
Artikel 14 Waarde - Archeologie 5
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in 14.3 en 14.4 vooraf in acht is genomen.
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in 14.3 en 14.4 vooraf in acht is genomen.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
- b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
- d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.
14.4 Toelaatbaarheid
- a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod zoals bedoeld in 14.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
- 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
14.5 Uitzondering
Het verbod zoals bedoeld in 14.3 is niet van toepassing, indien:
- a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
- b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 beslaat;
- c. de werken of werkzaamheden:
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 meter en niet breder dan 1 meter;
- f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
- h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
14.6 Advies
Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
14.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.
Artikel 15 Waarde - Archeologie 6
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 6 aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in 14.3 en 14.4vooraf in acht is genomen.
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in 14.3 en 14.4 vooraf in acht is genomen.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
- b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
- d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.
15.4 Toelaatbaarheid
- a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod zoals bedoeld in 14.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
- 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
15.5 Uitzondering
Het verbod zoals bedoeld in 14.3 is niet van toepassing, indien:
- a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
- b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 50.000 m2 beslaat;
- c. de werken of werkzaamheden:
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 meter en niet breder dan 1 meter;
- f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 50.000 m2;
- h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
15.6 Advies
Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
15.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.
Artikel 16 Waterstaat - Bergend Regime
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Bergend regime' aangewezen gronden, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de berging van het water;
- b. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
- c. de waterhuishouding;
- d. het vergroten van de afvoercapaciteit.
16.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden geen bouwwerken worden bebouwd, met uitzondering van:
- a. het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet mag worden vergroot;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waterstaat - Stroomvoerend Regime
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend regime' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de bescherming en het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed,
- b. de berging van water;
- c. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
- d. de waterhuishouding;
- e. het vergroten van de afvoercapaciteit.
17.2 Bouwregels
Op de in 17.1 bedoelde gronden mag, in afwijking van de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, niet worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en werken, geen bouwwerk zijnde, ten dienste van de bestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend regime';
- b. de gedeeltelijke of gehele vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk, mits de oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte;
- c. bouwwerken waarvoor op grond van artikel 6.12 lid 2 van het Waterbesluit geen watervergunning is vereist.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.4 Specifieke gebruiksregels
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend regime' zijn opgaande teelten of het toelaten van opgaande gewassen gedurende de maanden november tot en met maart niet toegestaan.
17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken, in het bijzonder een primaire waterkering.
18.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in 18.1 gronden mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nodig voor het behoud en onderhoud van de waterkering, met een hoogte van maximaal 3 m.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de waterkering, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 18.2 voor het oprichten van bouwwerken, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. bebouwing is mogelijk op grond van de onderliggende bestemming;
- b. burgemeester en wethouders winnen advies in bij de waterkeringbeheerder.
18.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor en/of als:
- a. opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn,behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor vrijwaring van de beschermingszone langs A-watergangen met bijbehorende voorzieningen, werken en werkzaamheden.
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende enkelbestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits:
- a. de belangen van de waterstaatkundige functie van de gronden zich daartegen niet verzetten;
- b. bij de waterbeheerder schriftelijk advies is ingewonnen.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 21 Algemene Bouwregels
21.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, diepte, dakhelling en/of de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens of enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 22 Algemene Gebruiksregels
22.1 Algemeen gebruiksverbod
Onder verboden gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.2 onder b
van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een
seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
22.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken:
- a. voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken) voer-, vaar- of
vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering; - b. voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- c. voor het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels
23.1 Geluidzone - industrieterrein Dombosch
23.2 Geluidzone - industrieterrein De Pontonnier
23.3 Overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein' is een terrein gelegen waar in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij een algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
23.4 Overige zone - natuurnetwerk
23.5 Overige zone - opgehoogde terreinen
- a. De in deze planregels binnen 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 5' vermelde dieptematen worden gemeten vanaf het bestaande maaiveld, tenzij en voor zover sprake is van situering in de op de plankaarten aangeduide opgehoogde terreinen. Bij de gebiedsaanduiding 'overige zone - opgehoogd terreinen' wordt uitgegaan van 100 centimeter grondophoging. De in deze planregels vermelde dieptematen worden gemeten vanaf het originele maaiveld dat het desbetreffende aantal centimeters van de grondophoging beneden het bestaande maaiveld ligt.
- b. Bij activiteiten die, ook rekening houdend met de voormelde grondophogingen, een verdergaande bodemverstoring inhouden dan die welke volgens de voorschriften is vrijgesteld van archeologisch onderzoek, wordt in overleg met de gemeente bepaald of archeologisch onderzoek nodig is (maatwerk).
23.6 Vrijwaringszone - vaarweg
Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- b. de planregels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bebouwingsregels van de artikelen in hoofdstuk 2, voor wat betreft:
- 1. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens;
- 2. de afstand van (een onderdeel van) gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de voorgevellijn;
voor zover het de voortzetting van een afwijking betreft welke bestond op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
- d. de planregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- e. de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 m;
- 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
- 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
- f. de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte maximaal 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw mag bedragen.
Artikel 25 Algemene Wijzigingsregels
25.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 26 Overige Regels
26.1 Parkeren
26.2 Gebruiksregels
26.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
27.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
27.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 28 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Pontonnier e.o. 2022'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Gedeputeerde Staten (GS) van Noord-Brabant hebben op 21 januari 2002 de geluidszone (industrielawaai) voor het bedrijventerrein 'De Pontonnier' vastgesteld. De destijds vastgestelde (en nog steeds geldende) geluidszone is gebaseerd op de geluidsproductie van de bedrijfsactiviteiten die toegestaan waren op basis van de milieuvergunningen van de toentertijd te vestigen bedrijven (ten tijde van de aanleg van het bedrijventerrein). Hierbij is alleen uitgegaan van activiteiten gedurende de dagperiode (tussen 7.00 uur en 19.00 uur).
Uit onderzoek in 2007 is gebleken, dat de vigerende geluidzone niet op een representatief juiste wijze bepaald is. Onder andere is toen de geluidbelasting bepaald voor de bedrijven die enkel tijdens de dagperiode in werking waren (toen de feitelijke geluidbelasting), en is de maximaal representatieve geluidbelasting op grond van de toegestane bedrijfscategorieën volgens het vigerende bestemmingsplan niet beoordeeld. De geluidzone dekte daarmee niet de vergunde geluidruimte van de drie aanwezige bedrijven. Naast de te kleine geluidzone kunnen de thans gevestigde bedrijven op het gezoneerde industrieterrein ook niet meer uitbreiden en is een nieuwe vestiging van bedrijven niet mogelijk.
Bij herziening van het bestemmingsplan d.d. 27 juni 2013 voor het bedrijventerrein De Pontonnier is op dat deel van het bedrijventerrein de bestemming ‘Bedrijventerrein - Watergebonden’ gelegd. De vigerende geluidzone uit het oude bestemmingsplan is na bestuurlijke beslissing overgenomen, met de verplichting voor de gemeente Geertruidenberg om de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein De Pontonnier te herzien en te actualiseren.
Voor het gezoneerde bedrijventerrein 'De Pontonnier' moet daarom eerst een geactualiseerd zonebeheerplan, met bijbehorende geluidverdeling, worden vastgesteld. In navolging van het geactualiseerde zonebeheerplan dient de geluidszone (50 dB-contour) van het gezoneerde bedrijventerrein in een bestemmingsplannen verankerd te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. Los van de gewijzigde geluidszone heeft het voorliggende bestemmingsplan een conserverend karakter. Dit houdt in dat de bestaande planologische rechten inhoudelijk één-op-één zijn overgenomen.
Omdat de gewijzigde geluidszone gedeeltelijk binnen de gemeente Altena is gelegen, dient voor dat gedeelte een afzonderlijke planologische procedure te worden doorlopen. De gemeente Altena zal hier zorg voor dragen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de kern Raamsdonksveer direct ten oosten van de Rijksweg A27 en de bedrijventerreinen ‘Dombosch 1’ en ‘Dombosch 2’. De begrenzing van het plangebied is bepaald aan de hand van de gewijzigde geluidszone (de 50 dB(A)-contour) van het bedrijventerrein De Pontonnier. Hierbij zijn kadastrale percelen die doorsneden worden door de zonegrens (50 dB(A)-contour) in vrijwel alle gevallen meegenomen binnen onderhavig bestemmingsplan om ervoor te zorgen dat ter plaatse voor de grondeigenaren slechts één juridische regeling geldt.
De begrenzing van het plangebied is als volgt:
- noord: de gemeentegrens met Altene (Bergsche Maas);
- oost: de rivier het Oude Maasje;
- zuid: het dijklichaam ter hoogte van de Keizersveer en het aangrenzende agrarische polderlandschap tot aan de Aanwassenweg;
- west: bedrijventerrein Dombosch en de Rijksweg A27.
De gronden die onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan 'BP A27 - Geertruidenberg', waarin het tracébesluit A27 Houten – Hooipolder voor het grondgebied van de gemeente Geertruidenberg is geregeld, zijn geen onderdeel van het onderhavige bestemmingsplan. Vanuit het bestemmingsplan voor de A27 geldt alleen voor een deel van het plangebied een geluidzone voor het industrieterrein de Pontonnier. Deze geluidzone is eveneens onderdeel van het onderhavige plan.
Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied gelden de volgende ruimtelijke plannen:
Naam ruimtelijke plan | Vaststellingsdatum |
Inpassingsplan Overdiepse Polder | 5 juni 2009 |
Bestemmingsplan Dombosch | 1 augustus 2009 |
Bestemmingsplan Buitengebied | 28 april 2011 |
Bestemmingsplan Bedrijventerrein De Pontonnier | 27 juni 2013 |
Bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening | 5 november 2015 |
Bestemmingsplan A27 - Geertruidenberg | 30 juni 2022 |
Met onderhavig bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Pontonnier' in zijn geheel herzien. De overige ruimtelijke plannen zijn slechts ten dele binnen het voorliggende bestemmingsplangebied gelegen.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Verantwoording
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.1.1 Historische ontwikkeling
Het bedrijventerrein De Pontonnier is gesitueerd op het voormalige militaire complex ‘Pontonnierskazerne’. De Pontonnierskazerne werd in 1952 opgeleverd en was vanwege zijn ligging aan stromend water uniek voor de landmacht. Toen de Koude Oorlog echter was afgelopen verloren veel militaire kazernes hun functie, waaronder ook de Pontonnierskazerne. In overleg met het Ministerie van Defensie en de gemeente Geertruidenberg is besloten tot de herontwikkeling van deze locatie naar een bedrijventerrein. Mede vanwege het feit dat binnen de gemeente Geertruidenberg de bestaande bedrijventerreinen reeds volledig waren uitgegeven en niet langer kon worden voorzien in de behoefte van de lokale bedrijvigheid. Tevens bood realisatie van bedrijventerrein De Pontonnier de mogelijkheid om bestaande bedrijvigheid, gelegen aan de oever van de Donge, te verplaatsen ten behoeve van woningbouw. De realisatie van woningbouw op deze locaties was wenselijk om een sterkere ruimtelijke en functionele samenhang tussen de kernen Geertruidenberg en Raamsdonksveer tot stand te brengen.
Door middel van de verbreding van de Bergsche Maas en de realisatie van een binnenhaven is een groot gedeelte van het voormalige kazerneterrein afgegraven. Tevens zijn met de herontwikkeling van de kazerne de voormalige bouwwerken en vrijwel de gehele landschappelijke structuur verdwenen.
2.1.2 Stedenbouwkundige structuur
De stedenbouwkundige structuur van het bedrijventerrein wordt gevormd door vier lineaire structuurdragers: de Bergsche Maas, de Rijksweg A27, het dijklichaam Keizersveer en de Werfkampenseweg. Deze elementen verdelen het plangebied in afzonderlijke en overzichtelijke ruimtelijke eenheden, die elk een eigen invulling hebben. Het bedrijventerrein ten noorden van het Keizersveer is - door de directe ligging aan de hoofdvaarverbinding Bergsche Maas - uitermate geschikt voor zowel watergebonden bedrijfsactiviteiten alsmede overige bedrijfsactiviteiten. Het bedrijventerrein aan de zuidzijde van het Keizersveer is bestemd als lokaal bedrijventerrein en sluit in ruimtelijk en functioneel opzicht aan bij het bedrijventerrein ten noorden van het Keizersveer en het industrieterrein Dombosch.
Aan de zuidzijde van het plangebied is een grondgebonden agrarisch bedrijf met verschillende agrarische bedrijfsgebouwen gelegen op de hoek Aanwassenweg - Werfkampenseweg. Daarnaast is er een agrarisch bedrijf met één bedrijfsgebouw gelegen aan de westzijde van de Werfkampenseweg.
In het gedeelte van de Overdiepse Polder dat valt binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig.
2.1.3 Ontsluiting
De Rijksweg A27 vormt de externe ontsluitingsroute van het bedrijventerrein via het landelijke verkeerwegennet. De Bergsche Maas ontsluit het plangebied voor scheepvaartverkeer.
Het Keizersveer, dat een directe aansluiting op de A27 heeft en de verbinding vormt tussen het bedrijventerrein en de kernen Raamsdonksveer en Geertruidenberg, vormt de belangrijkste interne ontsluitingsroute van het plangebied. Het bedrijventerrein ten noorden van het Keizersveer wordt direct ontsloten op deze weg. Het bedrijventerrein en de agrarische bedrijven ten zuiden van het Keizersveer worden ontsloten via de Werfkampenseweg.
Ook de agrarische bedrijven aan de zuidzijde van het plangebied worden ontsloten via de Werfkampenseweg: in noordelijke richting over het bedrijventerrein en in zuidelijke richting naar Raamsdonk en Raamsdonksveer.
Tot slot is het bedrijventerrein bereikbaar via een fietsroutenetwerk en het openbaar vervoer (bushalte) tussen het bedrijventerrein en de omliggende woonkernen. Daarnaast is bij de entree van het bedrijventerrein een carpoolplaats gesitueerd.
2.1.4 Groen- en waterstructuur
Van een groenstructuur in de vorm van bijvoorbeeld een ontwikkelde groene route of oude, ingepaste, landschappelijke kenmerken op het bedrijventerrein is nauwelijks sprake. De interne ontsluitingsstructuur is voorzien van een groene berm, meestal uitsluitend bestaand uit gras. In een aantal grasbermen zijn kabels en leidingen gelegen, waardoor de plaatsing van bomen grotendeels is uitgesloten. Het opgaande groen ter hoogte van het bedrijventerrein beperkt zich tot het braakliggend gedeelte van het bedrijventerrein, gesitueerd aan de noordwestzijde van het plangebied.
Aan weerszijden van de Werfkampenseweg is ter hoogte van beide agrarische percelen wel opgaande beplanting aanwezig. Langs de Werfkampenseweg en de Aanwassenweg zijn verder aan beide zijden van deze wegen bermsloten aanwezig.
De waterstructuur binnen het bedrijventerrein De Pontonnier wordt gevormd door de binnenhaven, die in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening is opgenomen in de groenblauwe mantel en behoort tot het perspectief kerngebied groen-blauw. Het kerngebied groenblauw bestaat uit de ecologische hoofdstructuur inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones en waterstructuren, zoals opgenomen in de Verordening ruimte Noord Brabant.
2.2 Functionele Structuur
Het noordelijk deel van het plangebied is in functioneel opzicht in gebruik als bedrijventerrein. Het zuidelijk deel van het plangebied en de Overdiepse Polder hebben daarentegen een overwegend agrarische functie.
Bedrijventerrein
Er bevinden zich diverse soorten bedrijven van verschillende afmetingen op bedrijventerrein De Pontonnier. Op het terrein zijn onder meer een bergingsbedrijf, bouwbedrijf, laad- en losbedrijf (zoutopslag), scheepsbouwbedrijf, scheepvaartrederij, scheepsreparatie en overige lokale bedrijvigheid te vinden. Het betreffen voornamelijk bedrijven in milieucategorie 2, 3.1 en 3.2 en voor de watergebonden bedrijvigheid op het geluidgezoneerde bedrijventerrein tot en met milieucategorie 5.1.
Woningen
Aan de oostzijde van het bedrijventerrein bevonden zich drie burgerwoningen (Keizersveer 9, 11 en 13). De woningen Keizersveer 9 en 11 zijn reeds gesloopt. Zodra de huidige bewoning van Keizersveer 13 stopt, zal ook deze woning worden gesloopt. In dit bestemmingsplan hebben deze percelen reeds een bedrijfsmatige bestemming gekregen.
Agrarisch gebied
Aan de Werfkampenseweg 28 is een grondgebonden agrarisch bedrijf gesitueerd en aan de Werfkampenseweg 25 een agrarisch bedrijf. De omliggende gronden zijn in agrarisch gebruik. Dit geldt eveneens voor de gronden in de Overdiepse Polder.
Groen
Het gedeelte in het meest westelijke deel van het plangebied ten noorden van de dijk is in gebruik als groen.
Water
Ter hoogte van de Bergsche Maas, direct ten noorden van het bedrijventerrein, is een binnenhaven gelegen met ligplaatsen voor bedrijfsschepen. Daarnaast heeft het Keizersveer als dijk een waterkerende functie. De binnenhaven en het water van de Bergsche Maas hebben tevens een ecologische functie. In het Oude Maasje is een woonschip gelegen.
Verkeer
De (interne) ontsluitingsstructuur wordt gevormd door het Keizersveer en de Werfkampenseweg. De externe ontsluitingsstructuur wordt gevormd door de Rijksweg A27. Tevens is er een carpoolplaats gelegen aan het Keizersveer, nabij de op- en afrit van de Rijksweg A27.
Hoofdstuk 3 Juridische Planopzet
3.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en andere bestemmingsplannen van de gemeente Geertruidenberg. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
3.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
3.1.2 Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De opbouw van de bestemmingen is als volgt:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken (geen bouwwerken zijnde)) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde (specifieke) gebruiksregels.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In dit onderdeel zijn omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden opgenomen. Dit onderdeel komt vooral voor binnen agrarische bestemmingen. Er zijn tevens uitzonderingen van de vergunningplicht opgenomen.
Wijzigingsbevoegdheid
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden specifiek voor de betreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
3.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat regels ten aanzien van bestaande afmetingen en afstanden.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig en/of toegestaan zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels
Er zijn verschillende gebiedsaanduidingen opgenomen in dit bestemmingsplan. Zo is de Bergsche Maas voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - natuurnetwerk'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden bestemd voor het behoud en ontwikkeling van het NatuurNetwerk Nederland.
De geluidzones (50dB-contour) van de bedrijventerreinen De Pontonnier en Dombosch zijn voorzien van respectievelijk de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrieterrein De Pontonnier' en 'geluidzone - industrieterrein Dombosch'. Binnen deze zone zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.
Het geluidgezoneerde industrieterrein, inclusief de werkstrook op het water (zie Water - Vaarweg), zijn voorzien van de aanduiding 'overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein' en daarmee aangeduid als een terrein waar in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij een algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
Tot slot is de Bergsche Maas voorzien van de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - vaarweg’ voorzien. Daarmee is gewaarborgd dat de zone langs de Bergsche Maas in beginsel vrij is van bijvoorbeeld bouwwerken en opgaande begroeiing die het functioneren van de vaarweg of de veiligheid van het scheepvaartverkeer in gevaar brengen. Voor zover binnen de zone toch ontwikkelingen gewenst zijn, dan dient aangetoond te worden dat het functioneren van de vaarweg niet in het geding is.
Op de verbeelding zijn tevens de gebieden aangeduid waar grondophogingen hebben plaatsgevonden middels 'overige zone - opgehoogd terrein A'. Voor deze gebieden geldt de norm omtrent het eisen van archeologisch onderzoek in de desbetreffende dubbelbestemming, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de bekende bestaande grondophogingen en in welke mate een nieuwe bodemverstoring de archeologische lagen betreft. Bij activiteiten die, ook met inachtneming van de voormelde grondophogingen, een verdergaande bodemverstoring inhouden dan die welke volgens de normen van de archeologische (verwachtings)waarde is vrijgesteld van archeologisch onderzoek, vergt het antwoord op de vraag of hiervoor archeologisch onderzoek nodig is maatwerk in overleg met de gemeente. Daarbij dient de diepte en locatie van de veronderstelde grondophoging nader vastgesteld c.q. aangetoond te worden in relatie tot de veronderstelde diepteligging van de hoogst liggende archeologisch relevante bodemlaag (schriftelijk indien ontvankelijk of boringen).
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overige regels
In de overige regels is bepaald dat bij het bouwen of het wijzigen van het bestaande gebruik voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij getoetst wordt aan de beleidsregels "Parkeren doen we zo!".
3.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
3.2 Bestemmingen
Agrarisch - 1
Binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' prevaleert de agrarische bedrijfsvoering. Het beleid binnen deze bestemming is erop gericht te bevorderen dat – als een agrarisch bedrijf stopt – er doorstroming van eigenaren plaatsvindt, zodat het gebied als agrarisch productiegebied blijft functioneren en de agrarische sector als geheel, sterk blijft. Nevenactiviteiten moeten binnen deze bestemming in principe ten dienste staan van de agrarische sector als geheel en niet enkel ten dienste van één enkel agrarisch bedrijf. Maximale maatvoeringen van nevenactiviteiten worden dusdanig begrensd dat deze geen belemmering zullen vormen voor enerzijds de hoofdactiviteit van het solitaire agrarische bedrijf en anderzijds voor het duurzaam sterk blijven van de agrarische sector in het gebied als geheel. Bovendien worden maximale maatvoeringen dusdanig begrensd dat deze niet kunnen uitgroeien tot vervolgactiviteit. In het agrarisch productiegebied is het immers ongewenst dat eenmaal opgestarte nevenactiviteiten dusdanig worden uitgebouwd, dat de agrarische hoofdfunctie steeds verder naar de achtergrond verdwijnt. Nevenactiviteiten worden als vervolgfunctie alleen toegelaten als agrarisch hergebruik niet mogelijk blijkt te zijn. In deze afweging staat dus de doelstelling van het zijn van agrarische economie voor op.
Agrarisch met Waarden
Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden in het agrarisch gebied is voor de gronden in de Overdiepse Polder een bestemming ‘Agrarisch met waarden’ opgenomen. Binnen deze bestemming is het bouwen van bouwwerken niet toegestaan.
Bedrijventerrein
De voor ‘Bedrijventerrein’ bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor bedrijven, voor zover deze voorkomen in de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 van de in bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten. Uitzondering hierop vormen risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en de opslag en verkoop van motorbrandstoffen (behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’). Enkele afwijkende functies (bedrijven) zijn voorzien van een specifieke functieaanduiding, waardoor het bestaande gebruik voortgezet kan worden. Verder zijn de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' mede bestemd opslag, ondergeschikte productiegebonden detailhandel en voorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor bedrijfsschepen. Ook bijbehorende voorzieningen, zoals erven en verhardingen, verkeersvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen zijn mogelijk gemaakt.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd. Tevens zijn het maximum bebouwingspercentage en de maximum bouwhoogte aangegeven. In de regels zijn nadere bebouwings- en gebruiksregels gegeven.
Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd
De voor ‘Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd’ bestemde gronden zijn bedoeld voor bedrijven, voor zover deze voorkomen in de milieucategorieën 3.1 tot en met 5.1 van de in bijlage Staat vanBedrijfsactiviteiten opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten. Hieronder wordt in ieder geval verstaan scheepsbouw- en –reparatiebedrijven, laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart en watergebonden bedrijven in op- en overslag van grond- en bouwstoffen, waaronder zoutopslag. Binnen de bestemming zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen, zoals als bedoeld in Bijlage 1, onderdeel D, van het Besluit omgevingsrecht toegestaan.
Ook is een weg-waterterminal mogelijk en zijn voorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor bedrijfsschepen en scheepshellingen en insteekhavens ten behoeve van de reparatie c.q. aanleg van schepen toegestaan. Verder is binnen deze bestemming ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Ook bijbehorende voorzieningen, zoals erven en verhardingen, verkeersvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen zijn mogelijk gemaakt.
In aanvulling op het voorgaande is een specifieke regeling opgenomen voor de verdeling van de geluidruimte. Op het bedrijventerrein bevinden zich thans drie geluidgezoneerde bedrijven. Per bedrijf is aangegeven wat de maximale geluidruimte bedraagt. Deze geluidruimte is gekoppeld aan de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1', 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 3'.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd. Tevens zijn het maximum bebouwingspercentage en de maximale bouwhoogte aangegeven. In de regels zijn nadere bebouwings- en gebruiksregels gegeven. Daarnaast is een sloopverbod opgenomen. Dit houdt in dat de bestaande bebouwing - zoals deze thans aanwezig is - uitsluitend gesloopt mag worden indien is gebleken dat de sloop van het bouwwerk geen toename van de geluidbelasting tot gevolg heeft.
Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die de mogelijkheid biedt om het plan te wijzigen en de geluidruimte op een kavel te verkleinen, dan wel te vergroten. Het vergroten van de geluidruimte is niet zonder meer mogelijk, hiervoor gelden diverse voorwaarden. Zo dient de bedrijfseconomische noodzaak te worden aangetoond en moet uit akoestisch onderzoek blijken dat de maximaal toelaatbare geluidbelasting op woningen niet wordt overschreden.
Groen
Binnen de bestemming 'Groen' is onder andere ruimte voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en in- en uitritten en nutsvoorzieningen. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. In de regels zijn ook bouwregels gegeven voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Natuur
Een strook langs de Bergsche Maas en de oevers van de Overdiepse Polder zijn voorzien van de bestemming 'Natuur'. Deze gronden zijn in de Structuurvisie ruimtelijke ordening aangemerkt als onderdeel van het 'kerngebied groenblauw'. Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om de aanwezige waarden binnen deze bestemming te kunnen beschermen.
Verkeer
Binnen de bestemming 'Verkeer' is ruimte voor voorzieningen voor onder meer verkeer en verblijf met een meer doorgaand karakter, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Water
De aanwezige waterlopen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor verkeer en verblijf, beheer en onderhoud van watergangen, natuurwaarden en extensief recreatief medegebruik. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. In de regels zijn tevens bouwregels gegeven voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Water - Vaarweg
De Bergsche Maas en het Oude Maasje zijn voorzien van de bestemmingen 'Water - Vaarweg'. Dit onderscheid vindt zijn grondslag in de voorheen geldende bestemmingsplannen. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor de scheepvaart, water(berging) en scheepshellingen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - werkstrook' zijn de gronden mede bestemd voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die onlosmakelijk verbonden zijn met de aangrenzende (geluidgezoneerde) bedrijvigheid, mits het functioneren van het scheepvaartverkeer te allen tijde gewaarborgd is.
Binnen de bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden (zeer) beperkt. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - werkstrook' mogen tevens bakens, aanlegsteigers, pontons, botenhuizen ter reparatie, hellingbanen, hefbokken, beschoeiingen, damwanden en doorvaartconstructies worden gebouwd. Voor scheepshellingen gelden specifieke maatvoeringseisen.
Leiding - Riool
Middels de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' is de bescherming van de binnen de plangrenzen liggende rioolwatertransportleidingen geregeld.
Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Archeologie 6
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' corresponderen met respectievelijk de hoge, middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde conform het gemeentelijke beleid. Deze dubbelbestemmingen hebben tot doel om de archeologisch aanwezig c.q. te verwachten waarden in de bodem te beschermen. Daarbij is een regeling voor de omgevingsvergunning opgenomen. Hierin worden bepaalde werken en/ of werkzaamheden vergunningplichtig gesteld (inclusief enkele uitzonderingen). Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden enkele maatstaven. Zo geldt dat de archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig aangetast mogen worden. Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien ter plaatse geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.
Waterstaat - Bergend regime
Het geluidgezoneerde deel van het bedrijventerrein is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat -Bergend regime'. Hier mag pas nieuwe bebouwing worden opgericht wanneer is aangetoond, dat het waterbergend vermogen ter plaatse niet onevenredig wordt geschaad.
Waterstaat - Stroomvoerend regime
De gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend regime' hebben de bescherming en het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed tot doel. Deze bescherming houdt in dat bouwwerken slechts gebouwd mogen worden indien er geen sprake is van strijd met de Waterwet. Voordat burgemeester en wethouders hiervoor een vergunning kunnen verlenen dient overleg plaats te vinden met de waterbeheerder. In artikel 6.12 van het Waterbesluit worden bouwwerken genoemd die zonder meer gebouwd mogen worden en ook het herbouwen van bestaande bouwwerken is zonder meer toegestaan.
Waterstaat - Waterkering
Middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is de bescherming van de waterkerende werking van de binnen de plangrenzen liggende waterkering geregeld.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' is de bescherming van de beschermingszone langs A-watergangen met bijbehorende voorzieningen, werken en werkzaamheden geregeld.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
- Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
- Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Op de kaart 'Grote rivieren' is het deel van het bedrijventerrein ten noorden van het Keizersveer aangeduid als 'rivierbed'. De Bergsche Maas ten noorden van deze bedrijven is aangeduid als 'stroomvoerend deel rivierbed'.
Binnen de aanduiding 'rivierbed' mag een bestemmingsplan ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen aanwijzen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
- a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
- d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
Omdat de bestaande rechten ter plaatse één-op-één worden overgenomen, is geen sprake van het aanwijzen van nieuwe bestemmingen en past het voorliggend bestemmingsplan binnen de kaders van het Barro. De bouwmogelijkheden ter plaatse van de gronden die zijn aangewezen als stroomvoerend deel van het rivierbed zijn zeer beperkt. Daarmee vormen de bestemmingen in het voorliggende plan geenszins een belemmering voor de afvoercapaciteit, dan wel het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam. In de waterparagraaf zal nader in worden gegaan op het waterbergend vermogen.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend en maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.1.4 Beleidslijn grote rivieren
In het verleden was de regeling "Beleidslijn ruimte voor de rivier" (mei 1997) van kracht. Mede op basis van de resultaten van een in 2005 verrichte evaluatie en ervaringen in de praktijk is besloten om de beleidslijn te herzien. De herziening van de beleidslijn draagt, mede als gevolg van de uitbreiding van het toepassingsgebied en de wens om verwarring met de PKB Ruimte voor de Rivier te voorkomen, de naam "Beleidslijn grote rivieren" (2006). Via de herziening van de beleidslijn wordt meer ruimte geboden aan ontwikkelingsgerichte initiatieven. Zo ontstaan meer mogelijkheden voor ontwikkelingen die de ruimtelijke en economische kwaliteit van het betreffende gebied kunnen verbeteren. Doelstelling van de Beleidslijn grote rivieren is om de beschikbare afvoerende bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden, en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. Om de doelstellingen te bereiken, wordt via een tweetal sporen gewerkt: de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Waterwet.
Delen van het plangebied zijn, volgens de kaart behorende tot de "Beleidslijn grote rivieren" gelegen binnen het zogenaamde "artikel 6.16-gebieden” van het Waterbesluit. Dit zijn gebieden die deel uitmaken van het rivierbed en bij hoogwatersituaties onder water kunnen staan. Bouwen in deze, in het rivierbed gelegen, artikel 6.16-gebieden, geschiedt net als elders in het rivierbed op eigen risico. Ingeval van hoogwaterschade, wordt door zowel het Rijk als de gemeente, geen recht op schadevergoeding erkend. Het noordelijke deel van het plangebied is gelegen binnen het stroomvoerend regime van de Bergsche Maas. Het gaat onder meer om een deel van de Overdiepse Polder. Ter plaatse van het stroomvoerend deel van het rivierbed zijn de bouwmogelijkheden zeer beperkt. Tevens is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend regime' opgenomen, teneinde het stroomvoerend deel van het rivierbed te waarborgen.
Het geluidgezoneerde deel van het bedrijventerrein (ten noorden van de Keizersveer) is buitendijks gelegen, maar behoort niet tot het stroomvoerend deel van het rivierbed. Wel heeft dit gedeelte van het bedrijventerrein een waterbergende functie. Conform de Beleidslijn Grote Rivieren zijn de betreffende gronden daarom voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Bergend regime'.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Brabantse Omgevingsvisie
De provincie Noord-Brabant heeft in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren, met een doorkijk naar 2050. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Deze vier hoofdopgaven zijn belangrijk voor heel Brabant en spelen ook in de hele provincie. Dat betekent niet dat deze Brabantbreed op dezelfde manier worden opgepakt. Bij het uitwerken van een aanpak is het belangrijk om vanuit een gebiedspecifieke benadering de kansen en bedreigingen van de opgaven te benoemen en rekening te houden met de kansen vanuit andere hoofdopgaven. De basisopgave is echter de totstandkoming van een veilige en gezonde leefomgeving met een goed omgevingskwaliteit. Elke ontwikkeling in Brabant, klein of groot en waar dan ook, draagt bij aan de omgevingskwaliteit.
De omgevingsvisie geeft daarnaast aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
In de komende decennia is de kernopgave het toekomstbestendig maken van onze dorpen en steden. Transformatie van het stedelijk gebied wordt een belangrijke opgave. Het 'up to date' houden van het bestaand stedelijk gebied is essentieel voor een duurzame, sociale en economische ontwikkeling van de steden en dorpen van Brabant. De provincie zet ook in de nieuwe Omgevingsvisie in op duurzame verstedelijking. Dat betekent dat uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen alleen wenselijk is vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Herbestemmen is het nieuwe bouwen. Het beleid van de provincie richt zich dan ook op het opvangen van de lokale behoefte voor verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de bestaande kernen. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen.
De provincie zet in op het toekomstbestendig maken van de werklocaties in Brabant. Het (kwalitatief) ‘up to date’ houden van de bestaande werklocaties is van vitaal belang voor een concurrerende economie, innovatie, werkgelegenheid, zorgvuldig ruimtegebruik en realisatie van vergroenings- en duurzaamheidsambities. Op bedrijventerreinen liggen grote opgaven en kansen in het kader van klimaatadaptatie, energietransitie (zoals het gebruik van restwarmte, energieopwekking) en slimme mobiliteit. Uitbreiding van het areaal bedrijventerreinen wordt vraaggericht opgepakt, vanuit een kwalitatieve insteek. De ruimtevraag is vooral gekoppeld aan de groei van (zeer) grootschalige logistiek. Gezien de schaal en de impact van deze ontwikkelingen op het landschap, en mogelijke tijdelijkheid van de ruimtebehoefte van deze doelgroep, hecht de provincie aan een integrale aanpak waarbij de opgaven voor klimaat, energietransitie, bereikbaarheid, circulaire verstedelijking en de kwaliteit van het landschap vanaf het begin van het planproces worden meegenomen
4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de ‘Interim omgevingsverordening Noord-Brabant’ vastgesteld. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. Naast een omgevingsvisie moet de provincie vanuit de Omgevingswet ook een omgevingsverordening vaststellen voor haar grondgebied. In de omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Soms vraagt dat om een nadere uitwerking van beleid en maatregelen in een (beleids)programma, soms zijn er regels nodig om de ambities te realiseren.
In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.
Op de kaarten behorende bij de Verordening ruimte is het grootste gedeelte van het (watergebonden) bedrijventerrein De Pontonnier aangeduid als ‘Landelijke kern’. Het water in de haven maakt onderdeel uit van het ‘Natuur Netwerk Brabant (NNB)’ en het deel van de Overdiepse Polder dat binnen het plangebied valt, maakt onderdeel uit van de 'Groenblauwe mantel'. De randen van de Overdiepse Polder hebben de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant - Ecologische verbindingszone'.
Het meest westelijke deel van het plangebied ten noorden van de dijk en het deel ten zuiden van het bedrijventerrein zijn aangeduid als ‘Gemengd landelijk gebied’.
Landelijke kern
Het provinciaal beleid is gericht op het bundelen van de verstedelijking in de gebieden die zijn aangeduid als ‘bestaand stedelijk gebied’ (van toepassing op het onderhavig plangebied) en ‘zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling’. Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn gemeenten vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen, met inachtneming van de aanvullende regels die de verordening stelt (onder andere op het gebied van de plancapaciteit voor woningbouw en bedrijventerreinen).
Natuur Netwerk Brabant (NNB)
Het NNB is een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter)nationaal belang. Conform de Omgevingsverordening ruimte moeten bestemmingsplannen die liggen in het NNB regels bevatten die strekken tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden. Daartoe is op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'overige zone - natuurnetwerk' opgenomen. De randen van de Overdiepse Polder hebben de aanduiding 'overige zone - natuurontwikkeling'.
Zoals weergegeven in 1.1 herstelt dit bestemmingsplan de geluidcontour op basis van de vergunde geluidruimte voor de drie aanwezige bedrijven. Daarmee zorgt dit bestemmingsplan niet voor een verruiming van de geluidsbelasting op de omliggende aangewezen natuurgebieden. Bovendien geldt dat de geluidbelasting vanwege de A27 bij begin van de Biesbosch ruim boven de 65 dB Lden bedraagt. De bijdrage vanwege het bedrijventerrein bedraagt circa 45 dB(A) etmaalwaarde. Dit betekent dat de bijdrage van het geluid vanuit het bedrijventerrein op de natuurgebieden ook gecumuleerd niet toeneemt en er derhalve geen sprake is van verslechtering van de ecologische waarden
Groenblauwe mantel
Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Daarnaast stelt het regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Het deel van de Overdiepse Polder dat binnen het plangebied valt is daarom voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De oevers zijn voorzien van de bestemming 'Natuur'.
Agrarisch gebied
Een agrarisch gebied betreft een gebied met ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven. Omdat een agrarische bestemming voor de zone tussen de Keizersveer en de watergang ten zuiden daarvan (het dijklichaam) niet overeenkomt met het huidige gebruik, wordt het gedeelte dat is aangeduid als ‘agrarisch gebied’ voorzien van de bestemming ‘Groen’. De agrarische gebieden ten zuiden van de voorgenoemde watergang zijn wel voorzien een agrarische bestemming, overeenkomstig het huidige gebruik.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie 2030
In de structuurvisie van de gemeente Geertruidenberg wordt ingezet op de ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente – zowel om te wonen, als te werken en te recreëren. De opgave en kansen voor de gemeente liggen vooral in het onderhouden en versterken van bestaande kwaliteiten.
Afbeelding 4.1: uitsnede structuurvisiekaart ter hoogte van plangebied
Agrarisch productiegebied
In de zone agrarische economie (het open agrarisch productiegebied) is de doelstelling om de agrarische sector te behouden en te versterken. De agrarische en ondersteunende bedrijven krijgen ruimte om in te spelen op de ontwikkelingen in de landbouwsector, hun bedrijfsvoering op een economisch verantwoorde wijze voort te zetten en bij beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ruimte te maken voor nieuw agrarisch gebruik.
Geen uitbreiding bedrijventerrein Pontonnier
Uitbreiding van bedrijventerrein De Pontonnier is geen optie, wegens de waarde van het omringende open polderlandschap. Mocht blijken dat door de aanpassingen in de infrabundel (aanleg spoorlijn Utrecht – Breda) verplaatsing van bedrijven op de Pontonnier noodzakelijk is, dan wordt ruimte geboden op de strategische reserve aan de Heulweg.
Ruimte voor de rivier
Inmiddels is het project 'Ruimte voor de rivier' in de Overdiepse Polder afgerond en is het gebied ingericht als waterbergingsgebied. Het plan bestond uit drie onderdelen:
- Aan de noordkant van de Bergsche Maas is de dijk verlaagd. Bij hoogwater kan nu het rivierwater de polder in stromen.
- Aan de zuidkant is een nieuwe winterdijk gebouwd die het binnengestroomde water tegenhoudt en het achterland beschermt.
- Tegen de nieuwe dijk zijn acht terpen gebouwd waar de boeren van de Overdiepse Polder nu hoog en droog wonen.
Naast waterberging en landbouw is er extra ruimte voor ecologie en recreatie.
4.3.2 Beleidsnota economische zaken
Op 23 oktober 2009 heeft de gemeenteraad de beleidsnota economische zaken vastgesteld. Deze beleidsnota is opgesteld naar aanleiding van de Uitgangspuntennotitie Economisch Beleid 2007 waarin de noodzaak van een goed ondernemersklimaat van groot belang is voor de gemeente. De gemeente Geertruidenberg is er van overtuigd dat een gezond en bloeiend bedrijfsleven noodzakelijk is om de werkgelegenheid te behouden en te versterken en om een voldoende gevarieerd voorzieningenniveau in stand te houden.
De gemeente kent een gunstige ligging en vervult een belangrijke werkgelegenheidsfunctie voor de regio West-Brabant. De regio West-Brabant (het COROP-gebied) telt in 2007 in totaal circa 37.900 bedrijfsvestigingen waar in totaal zo’n 292.000 mensen werken. Hiervan werken er ongeveer 11.500 in de gemeente Geertruidenberg bij 1.270 vestigingen. De ligging van de regio tussen, en op korte afstand van, de havens van Rotterdam en Antwerpen, is hierbij van doorslaggevende betekenis. De gemeente Geertruidenberg kan hierin een duidelijke rol vervullen omdat hier reeds verschillende chemie- en energiebedrijven zijn gevestigd. Bovendien kan aansluiting worden gevonden bij de pieksector logistiek en distributie vanwege de strategische ligging ten opzichte van de havens en het achterland. En tenslotte zijn rust, ruimte, natuur, water en cultuurhistorie belangrijke aanknopingspunten voor toerisme in de gemeente.
Het ambitieniveau van de gemeente Geertruidenberg is (in hoofdlijnen) als volgt: ‘Samen met het reeds in de gemeente gevestigde bedrijfsleven via interactief beleid de reeds aanwezige werkgelegenheid behouden en waar mogelijk uit te breiden en te versterken. Bij het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid zal vooral in regionaal verband worden geopereerd om een zo attractief mogelijk regionaal en gemeentelijk vestigingsklimaat te realiseren’.
4.3.3 Duurzaamheidsvisie en -programma
In mei 2018 heeft de gemeenteraad het duurzaamheidsprogramma vastgesteld. Daarin zijn doelen gesteld om te komen tot een duurzame gemeente. Om tot de doelen te komen zijn vele maatregelen en acties nodig. Bij nieuwbouw is het relatief makkelijk/snel maatregelen in te voeren. Te denken valt aan:
- Aardgasvrije nieuwbouw (woningen en wellicht ook de supermarkt);
- Zongericht verkavelen;
- Zonnepanelen;
- Grasdaken;
- Materiaalgebruik (in 2030 50% minder primaire grondstoffen, 2050 economie circulair);
- Elektrische laadpaal (auto en fiets).
Het voorliggende bestemmingsplan is op hoofdlijnen conserverend en maakt in principe geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Niettemin biedt het onderhavige bestemmingsplan voldoende mogelijkheden om binnen de huidige bestemmingen duurzaamheidsmaatregelen toe te passen, zoals het aanbrengen van zonnepanelen (vergunningvrij), grasdaken en elektrische laadpalen.
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hierbij dient aangetoond te worden dat het voorliggend bestemmingsplan haalbaar is in relatie tot de planologische en milieuhygiënische aspecten.
5.1 Bodem
Voor de locaties waar nieuwe bouwmogelijkheden zijn opgenomen, moet een bodemonderzoek (conform NEN 5740) te worden verricht om eventuele bodem- en/of grondwaterverontreinigingen in kaart te brengen. Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Doorvertaling bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De thans geldende bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied worden gehandhaafd en overeenkomstig de huidige situatie verankerd in het bestemmingsplan. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en de bestemmingen ten opzichte van de geldende bestemmingen niet wijzigen, is het uitvoeren van bodemonderzoek niet aan de orde.
5.2 Waterhuishouding
Beleidskader algemeen
Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
- Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2016 - 2021, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
- Provinciaal beleid: Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021;
- Waterschapsbeleid: Waterbeheersplan 2016 - 2021 en de Keur voor waterkeringen en wateren;
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
- Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het 'hydrologisch neutraal' bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
- In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
- Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Beleidskader waterschap
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, het watersysteembeheer, het beheer van dijken en het beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016 - 2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Buitendijks gebied
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het waterbeheer binnen het deel van het plangebied dat buitendijks is gelegen. Het gaat daarbij om de Bergsche Maas en het Oude Maasje. In dit kader ziet Rijkswaterstaat toe op een goede kwalitatieve en kwantitatieve toestand van het watersysteem en op een veilige en ongehinderde afvoer van water. De gronden die vallen onder het waterbergend dan wel stroomvoerend regime van de Bergsche Maas zijn voorzien van respectievelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Bergend regime' en 'Waterstaat - Stroomvoerend regime'.
Waterkering
Het plangebied is onderdeel van het structuurvisiegebied ‘Hoofdwatersysteem’, waarbij het dijklichaam Keizersveer behoort tot de primaire waterkeringen. Een primaire waterkering betreft een gebied dat bestaat uit een primaire waterkering als bedoel in artikel 1.1 van de Waterwet en een daaromheen liggende beschermingszone. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een primaire waterkering en beschermingszone dient mede tot onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de primaire waterkering en beschermingszone te strekken. Daartoe is de dubbelbestemming ‘Waterstaat -Waterkering’ opgenomen.
Waterkwaliteit
Ten behoeve van de waterkwaliteit zal bij de aanleg van aanvullende bebouwing binnen het plangebied gebruik gemaakt worden van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet gebruikt, waardoor de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen wordt. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Doorvertaling bestemmingsplan
Hierna wordt het huidige watersysteem beschreven aan de hand van verschillende deelgebieden.
Oostelijk gedeelte (o.a. Asto)
Regenwater
Beide bedrijven voeren al het regenwater af naar het Oude Maasje. De wegverharding van Keizersveer heeft een regenwaterriool (met uitzondering van de wasplaats) en loost op het Oude Maasje.
Vuilwater
Voor de woonboot, kantoor, woonhuizen en bedrijfsterrein is een drukrioolsysteem aanwezig en voert het water af naar het gescheiden rioolstelsel van de Baileybrugweg.
Midden gedeelte (terrein voormalige Scheepswerf De Donge en Altena Yachting)
Regenwater
Beide bedrijven voeren al het regenwater af naar het Oude Maasje met uitzondering van de wasplaats. De wegverharding van Keizersveer heeft geen regenwaterriool.
Vuilwater
Voor deze bedrijven is een vuilwatergemaal aanwezig en voert het water af naar het gescheiden rioolstelsel van de Baileybrugweg.
Westelijk gedeelte (o.a. Amer Shipping)
Regenwater
De bedrijven voeren het regenwater af op een bermsloot aan Keizersveer. De wegverharding van Keizersveer heeft geen regenwaterriool.
Vuilwater
Voor beide bedrijven is een drukrioolsysteem aanwezig en voert het water af naar het gescheiden rioolstelsel van de Baileybrugweg.
Baileybrugweg
Regenwater
In het gebied van de Baileybrugweg is een verbeterd gescheiden rioolstelsel aanwezig. Het eerste vuilwater wordt afgevoerd naar de vuilwaterpompput, de regenwateroverstort loost op de zuidelijke waterloop langs de Baileybrugweg.
Vuilwater
In het gebied is een vuilwaterstelsel aanwezig, op dit stelsel loost door middel van persleidingen het boven genoemde stelsel. Het vuilwater wordt door middel van een gemaal en een persleiding afgevoerd naar bedrijventerrein Dombosch II aan de westelijke kant van de A27.
Werfkampenseweg, Aanwassenweg
Regenwater
De agrarische bedrijven voeren het regenwater af op de bermsloten aan weerszijden van de Werfkampenseweg en de Aanwassenweg. De wegverharding van de Werfkampenseweg en de Aanwassenweg hebben geen regenwaterriool.
Vuilwater
In het buitengebied is een drukrioolsysteem aanwezig en voert het water af naar het gescheiden rioolstelstel.
Waterhuishouding
Op het bestaande bedrijventerrein zijn de bedrijfspercelen vrijwel volledig verhard waardoor toekomstige ontwikkelingen, naar verwachting, niet leiden tot een verandering van de waterhuishoudkundige situatie.
De verschillende watergangen in het plangebied hebben de bestemming ‘Water’ toegewezen gekregen. Het water van de Bergsche Maas en het Oude Maasje zijn voorzien van de bestemming 'Water -Vaarweg'. Bovendien zijn binnen alle bestemmingen water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt voorliggend bestemmingsplan maximale flexibiliteit met betrekking tot het realiseren van voorzieningen voor waterberging en infiltratie van hemelwater.
Om tot onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de primaire waterkering en beschermingszone te strekken is de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ opgenomen.
5.3 Geur
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeenteraad van Geertruidenberg heeft in december 2010 de ‘Verordening geur en veehouderij gemeente Geertruidenberg’ en de ‘Gebiedsvisie Wet geurhinder en veehouderij’ vastgesteld.
Regeling geurhinder en veehouderij In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken.
Doorvertaling bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Onderdeel van het plangebied is het agrarische bedrijf aan de Werfkampenseweg 28 met rundvee en jongvee. Uit gegevens van de gemeente Geertruidenberg volgt dat de volgende agrarische bedrijven in de nabijheid van het plangebied liggen:
- Werfkampenseweg 26, varkenshouderij en akkerbouwbedrijf;
- Werfkampenseweg 17, vleeskuikens;
- Werfkampenseweg 18, varkenshouderij
Omdat met het voorliggende bestemmingsplan de bestaande situatie wordt gecontinueerd, vormt het aspect 'geurhinder' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
5.4 Geluid
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
5.4.1 Wegverkeerslawaai
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan weg- en railverkeer maar ook aan industriële activiteiten. De Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit geven normen weer voor de hoogst acceptabele geluidbelasting en de minimale geluidwering bij geluidsgevoelige objecten (zoals woningen). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties.
Doorvertaling bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van verschillende verkeerswegen. In voorliggend bestemmingsplan worden echter geen nieuwe (bedrijfs)woningen of andere geluidsgevoelige functies toegelaten. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai te worden verricht.
5.4.2 Industrielawaai
In de Wet geluidhinder is bepaald dat voor bedrijventerreinen waar geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn gevestigd of zijn toegestaan (‘industrieterreinen’ conform de terminologie van de Wet geluidhinder), een geluidzone moet worden vastgesteld. De geluidzone is het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de zonegrens.
Doorvertaling bestemmingsplan
Bedrijventerrein De Pontonnier
Het noordelijke deel van bedrijventerrein De Pontonnier - voor zover voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd' betreft een geluidgezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
De provincie heeft de zonegrens (50 dB(A)-contour) van bedrijventerrein De Pontonnier vastgelegd en de zone wordt bewaakt door de gemeente Geertruidenberg. Bij de actualisatie van het bestemmingsplan De Pontonnier in 2013 is echter gebleken dat de geluidsproductie van de op dat moment aanwezige bedrijven op het gezoneerde bedrijventerrein hoger was, dan is toegestaan op basis van de vastgestelde geluidszone uit 2002. Er zijn op dit moment daarom geen mogelijkheden voor uitbreiding van de activiteiten op het bedrijventerrein, terwijl dit op beperkte schaal wel gewenst is.
Op het gezoneerde deel van het bedrijventerrein zijn drie bedrijven aanwezig:
- Altena Jachtbouw;
- Stone Base BV (zoutopslag wegenzout);
- ASTO BV (nieuwbouw en afbouw van binnenvaartschepen).
Asto bv is vanwege haar bedrijfsactiviteiten een geluidzoneringsplichtige inrichting (grote lawaaimaker). Altena Jachtbouw en Stone Base bv zijn geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen. Deze bedrijven vallen onder het activiteitenbesluit. Voor het uitvoeren van de bedrijfsactiviteiten kan volstaan worden met een melding.
De gemeente Geertruidenberg heeft inmiddels de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein 'De Pontonnier' herzien en geactualiseerd in een nieuw zonebeheerplan (LBP-Sight, kenmerk: R057279aa.17D6XXI.go, d.d. 19 november 2019, zie bijlage 1 van de regels). Tevens is in dit zonebeheerplan een geluidverdeling opgenomen waarin de beschikbare geluidruimte gelijkwaardig verdeeld is over de bestaande bedrijven. Gelijkwaardig betekent hier: afhankelijk van positie tot geluidzone een gelijk emissie-aandeel bij de woningen en op de bepaalde 50 dB(A)-contour zonder restruimte. Met behulp van het geluidverdeelplan wordt voorkomen dat één bedrijf alle beschikbare geluidruimte in gebruik neemt. In het voorliggende bestemmingsplan is de gebruikte geluidruimte per bedrijf verankerd in de regels. Deze geluidruimte is gekoppeld aan de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1' (Altena Jachtbouw), 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2' (Stone Base BV) en 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 3' (ASTO BV) en mag niet meer bedragen dan respectievelijk 51,8 dB(A)/m2, 70,0 dB(A)/m2 en 76,0 dB(A)/m2.
De zonegrens (50 dB(A)- contour) van het gezoneerde industrieterrein is in dit bestemmingsplan vastgelegd met de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrieterrein De Pontonnier'. Het zonebeheerplan is als bijlage aan de regels toegevoegd. De geluidszone is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan beperkt vergroot. Op navolgende afbeelding is de actuele 50 dB(A)-contour weergegeven:
Afbeelding 5.1: begrenzing geluidgezoneerde bedrijventerrein De Pontonnier (paars gearceerd) en de nieuwe geluidzone (oranje lijn).
Voor de woning aan Keizersveer 13 en het woonschip in het Oude Maasje dienen hogere waarden te worden aangevraagd. Het ontwerpbesluit hogere waarden zal gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Bedrijventerrein Dombosch
Het bedrijventerrein Dombosch - ten westen van het voorliggende plangebied - betreft een eveneens een geluidgezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zie ook afbeelding 5.2). De zonegrens (50 dB(A)- contour) van het gezoneerde industrieterrein is in dit bestemmingsplan vastgelegd met de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrieterrein Dombosch'.
Afbeelding 5.2: begrenzing geluidgezoneerde bedrijventerrein Dombosch en de bijbehorende geluidzone.
5.5 Luchtkwaliteit
In 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Doorvertaling bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daardoor is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig. Derhalve levert het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (A27 en Maasdijk) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald.
In onderstaande afbeelding zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2016. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Afbeelding 5.3: uitsnede NSL-monitoringstool
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
5.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
In haar ‘Beleidsvisie externe veiligheid’, vastgesteld in januari 2016, neemt de gemeente een standpunt in over de vraag welke risico’s zij acceptabel vindt en hoe zij die risico’s wil beheersen.
Doorvertaling bestemmingsplan
Uit een inventarisatie van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat de onderstaande risicobronnen voor het plangebied relevant kunnen zijn. Hierna wordt het risico bepaald en de consequenties hiervan voor het ruimtelijk besluit.
Inrichtingen c.q. bedrijven
Aan de zuidzijde van het bestemmingsplangebied, gesitueerd aan de Werfkampenseweg 18, is een agrarisch bedrijf gevestigd waarbij een bovengrondse propaangastank aanwezig is. Het betreft een tank van 8,0 m³, die minder dan vijf maal per jaar wordt bevoorraad.
Ook aan de Werfkampenseweg 25, direct ten westen van Werfkampenseweg 18, is een agrarisch bedrijf gevestigd waarbij een bovengrondse propaangastank aanwezig is. Het betreft een tank kleiner van 4,0 m³, die minder dan vijf maal per jaar wordt bevoorraad.
De grootte van de propaangastanks is beperkt, zodat beide bedrijven niet onder de reikwijdte van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. Voor kleinere propaangastanks (tot een inhoud van 13,0 m³) zijn veiligheidsafstanden opgenomen in het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).Ingevolge het Activiteitenbesluit geldt een veiligheidsafstand van 10,0 m die moet worden aangehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en tanks tot en met 5,0 m³ respectievelijk een veiligheidsafstand van 15,0 m voor tanks groter dan 5,0 m³ tot en met 13,0 m³. De bebouwing in het plangebied ligt op een grotere afstand van de tank dan 10,0 m respectievelijk 15,0 . De aanwezigheid van deze tanks levert derhalve geen belemmeringen op.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A27
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A27. Deze weg is een hoofdtransportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen met betrekking tot brandbare en toxische vloeistoffen en gassen. Het bedrijventerrein De Pontonnier is direct gesitueerd tegen de A27, waarvoor een plaatsgebonden risicocontour (ofwel veiligheidszone) van 0 m geldt. Wel heeft dit wegtraject een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m. Concreet betekent dit dat er geen nieuwe kwetsbare objecten binnen het PAG mogen worden gerealiseerd, en alleen in uitzonderingsgevallen beperkt kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd.
Tevens is het bedrijventerrein gedeeltelijk gelegen binnen de 200 meter zone langs deze transportroute en geheel binnen het invloedsgebied, waardoor in principe een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. Onderhavig bestemmingsplan betreft echter een beheerplan. De bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied worden dus gehandhaafd en overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Door de niet toenemende personendichtheid kan worden gesteld dat de hoogte van het groepsrisico binnen de 200 m niet toe zal nemen. In dit geval kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In het vervolg van deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Keizersveer
Er vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de gemeentelijke weg Keizersveer. De gemeente Geertruidenberg heeft samen met de OMWB een 'Rapportage vervoer van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen opgesteld' (d.d. juni 2017). Ook deze wegen vallen onder het Bevt.
Onderhavig bestemmingsplan betreft een beheerplan. De bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied worden dus gehandhaafd en overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Door de niet toenemende personendichtheid kan worden gesteld dat de hoogte van het groepsrisico binnen de 200 m niet toe zal nemen. In dit geval kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Zodoende is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een risicoinschatting gemaakt. Op basis van de vuistregels uit de Handreiking Risicoanalyse Transport (tabel 1-8) bedraagt de drempelwaarde voor het vervoer van brandbaar gas (GF3) 2.380 transporten, bij een dichtheid van 600 personen per hectare. Een dergelijke dichtheid wordt in het voorliggende plangebied met zekerheid niet gehaald. Ter vergelijking: stadsbebouwing met hoogbouw heeft een gemiddelde dichtheid van 120 personen per hectare. Bovendien ligt het aantal transporten over de Keizersveer veel lager dan 2.380.
Een risicoberekening (zowel plaatsgebonden als groepsrisico) is derhalve niet noodzakelijk en er hoeven geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied door het
transport van gevaarlijke stoffen over de Keizersveer. In het vervolg van deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Bergsche Maas
Het bedrijventerrein De Pontonnier is direct gesitueerd aan de Bergsche Maas en het Oude Maasje. Over het deel van de Bergsche Maas bij Geertruidenberg bedraagt de totale verkeersintensiteit ter plaatse 21.832 schepen per jaar (beroepsvaart), waarbij ook brandbare gassen en vloeistoffen worden vervoerd.
In het Basisnet is dit deel van de Bergsche Maas in het definitief ontwerp aangemerkt als ‘scheepvaart zonder frequent vervoer (groen)’. Dit zijn de overige scheepvaartwegen binnen het basisnet. Hier vindt weinig of geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Voor deze vaarwegcategorie zijn er geen beperkingen aanwezig met betrekking tot het plaatsgebonden risico en is er geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege de nauwelijks merkbare effecten. Eveneens is er geen plasbrandaandachtsgebied van toepassing.
Bestrijdbaarheid
In het convenant LPG-autogas is afgesproken hoe de sector de bevoorrading van LPGtankstations veiliger maakt. De sector heeft voor 1 januari 2010 maatregelen getroffen die de externe veiligheidsrisico's verminderen. Het aanbrengen van hittewerende coating op LPGtankauto's is één van de maatregelen die zijn genomen. Als de coating bij een ongeluk in tact blijft, geeft dit de brandweer meer tijd en meer mogelijkheden om een BLEVE te voorkomen.
Bestrijding van een dreigende BLEVE vereist veel bluswater bedoeld voor het koelen van de LPG-tank, goede bereikbaarheid en geschikte opstelplaats voor voertuigen. Bij voldoende koeling zal een BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet).
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het maatgevende scenario voor de Amerweg is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion). Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Ontvluchting in het geval van een BLEVE is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen. De nieuwbouw die in het plangebied ontwikkeld gaat worden is niet specifiek bedoeld voor personen met een beperkte zelfredzaamheid, zoals kinderen van 0 tot 4 jaar, ouderen, gehandicapten of gevangenen. De Amerweg bevindt zich ten wensten van het plangebied. Het plangebied kan via de Maurtisweg of Buitenvest in oostelijke richting worden ontvlucht.
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
5.7 Milieuzonering
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel 5.1: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
Doorvertaling bestemmingsplan
De VNG publicatie is uitsluitend van toepassing op nieuwe situaties. Voorliggende bestemmingsplan betreft in principe een actualisatie van de vigerende regeling, waarbij de bestaande rechten één-op-één gecontinueerd worden. Formeel is toetsing aan de VNG-richtlijnen voor bestaande situaties niet noodzakelijk. Ten opzichte van de vigerende regeling worden er geen zwaardere bedrijfscategorieën toegestaan. Het plan voorziet daarnaast niet in het terugbrengen van de nu (op basis van het vigerende bestemmingsplan) mogelijke bedrijfscategorieën.
Op het bedrijventerrein Pontonnier zijn bedrijven in de milieucategorie 2, 3.1 en 3.2 toegestaan, voor zover deze voorkomen in de als bijlage bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de bestemming ‘Bedrijventerrein’. Op het perceel Keizerveer 1B is de aanduiding ‘kantoor’ opgenomen. Ter plaatse is tevens een zelfstandig kantoor toegestaan met een relatie met de scheepsvaart. Binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd’ zijn bedrijven in de milieucategorie 3.1 tot en met 5.1 toegestaan, waaronder in ieder geval begrepen scheepsbouw- en –reparatiebedrijven, laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart en watergebonden bedrijven in op- en overslag van grond- en bouwstoffen, waaronder zoutopslag. Daarnaast is een wegwaterterminal toegestaan. De bestaande bedrijvigheid is dan ook positief bestemd.
In het onderhavig bestemmingsplan worden geen (nieuwe) bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. De Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant laat immers geen nieuwe bedrijfswoningen op bedrijventerreinen toe omdat woningen en bedrijven over het algemeen minder goed samen gaan. Woningen kunnen belemmerend werken voor de bedrijven en andersom is er voor de bewoners van de woningen sprake van een minder goed woon- en leefklimaat. Dat speelt nog meer als woning en bedrijf worden gesplitst en andere eigenaren krijgen. Omdat het bedrijventerrein De Pontonnier zware bedrijvigheid huisvest en op relatief grote afstand van grootschalige woongebieden is gelegen, zijn bedrijfswoningen ook om deze reden niet wenselijk.
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan het bevoegd gezag binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' bedrijven met hogere categorie toestaan. Bedrijven die niet worden genoemd in de van toepassing zijnde Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de toegelaten categorieën, kunnen onder voorwaarden ook door middel van een afwijking worden toegestaan. Deze mogelijkheid is er niet voor bedrijven binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd'.
5.8 Ecologie
5.8.1 Regelgeving
In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
5.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan
5.9 Cultureel Erfgoed
5.9.1 Archeologie
5.9.2 Cultuurhistorie
Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Doorvertaling bestemmingsplan
Met behulp van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant zijn de cultuurhistorische waarden van het plangebied in beeld gebracht. In deze kaart is het dijklichaam Keizersveer aangemerkt als een ‘lijn van hoge waarde’. De Aanwassenweg is opgenomen als 'lijn van redelijk hoge waarde'. Tot slot is het pand aan het Keizersveer 7 opgenomen als bouwkunst, type nijverheid. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die de voorgenoemde cultuurhistorische waarden aantast. Daarmee vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.10 Leidingen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Doorvertaling bestemmingsplan
Binnen de plangrenzen van het voorliggend bestemmingsplan is, naast de standaard kabels en leidingen die geen planologische bescherming behoeven, een rioolpersleiding gelegen. Deze leiding met de bijbehorende beschermingszone is in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding -Riool'.
5.11 Vormvrije Mer-beoordeling
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein’ (activiteit D11.3). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer.
Doorvertaling bestemmingsplan
In onderhavig geval wordt er geen nieuw bedrijventerrein opgericht, maar wordt de geluidszone met de bijbehorende geluidverdeling opnieuw verankerd in een bestemmingsplan. Gelet hierop, kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in economisch als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten voor bouwplannen een exploitatieplan vast te stellen of het kostenverhaal anderszins te verzekeren. Het vastleggen van het zonebeheerplan inclusief geluidverdeling in de vorm van een gewijzigde geluidzone, is geen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet vereist.
Voor de uitvoering van het plan zijn voor de gemeente geen bijzondere kosten aanwezig. De plankosten worden gedragen door de gemeente Geertruidenberg. Mede op grond hiervan wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het voorontwerpbestemmingsplan zal in het kader van vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), toegezonden worden aan diverse overleginstanties.
6.2.2 Inspraak
Het ontwerpbestemmingsplan is ter vooroverleg aangeboden aan de vooroverlegpartners zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De betreffende vooroverlegpartners zijn Provincie Noord-Brabant, Brabantse Delta, Rijkswaterstaat, Gasunie, Enexis, TenneT en Brandweer midden-west Brabant. De paragraaf met de vooroverleg reacties is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 20 oktober 2022 tot en met woensdag 30 november 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon eenieder schrijftelijk of mondeling een zienswijze indienen op het besluit. De ingebrachte zienswijzen zijn van een gemeentelijke reactie voorzien. De reactienota zienswijzen en de ambtshalve wijzigingen zijn als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Bijlage 1 Zonebeheerplan
Bijlage 2 Toepassing Kwaliteitsverbetering Van Het Landschap In De Regio West-brabant
Bijlage 2 Toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant
Bijlage 3 Staat Van Agrarische Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat van Agrarische Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Watergebonden
Bijlage 5 Staat van Bedrijfsactiviteiten - watergebonden
Bijlage 6 (Afval)stoffenlijst
Bijlage 1 Paragraaf Vooroverlegreacties
Bijlage 1 Paragraaf vooroverlegreacties