KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante Aspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Flora En Fauna
4.9 Stikstofdepositie
4.10 Cultureel Erfgoed
4.11 Besluit M.e.r.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Toelichting Op De Planregels
5.3 Toelichting Op Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Parkeerbalans
Bijlage 2 Startnotitie
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Standaard Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 6 Standaard Advies Veiligheidsregio 2019
Bijlage 7 Flora En Fauna
Bijlage 8 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 9 Stikstofdepositie
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 11 Reactienota Zienswijzen

Vijfhoevenlaan

Bestemmingsplan - Gemeente Geertruidenberg

Vastgesteld op 22-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Vijfhoevenlaan Raamsdonksveer' van de gemeente Geertruidenberg;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01, met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanbouw/uitbouw/bijgebouw

gebouw van maximaal één bouwlaag dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bestaande situatie

  1. a. t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, mits niet gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  1. b. t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of een ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor gebruik ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

1.21 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

1.23 hoofdgebouw/hoofdbebouwing

een gebouw/bebouwing, dat/die op een bouwperceel door zijn/haar constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw/bebouwing op een bouwperceel kan worden aangemerkt. In het geval van een woning betreft dit de woning zelf (meestal bestaande uit meer dan een bouwlaag) zonder aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen;

1.24 huishouden

Een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit 2 of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kamerverhuur valt niet onder het begrip 'huishouden'.

1.25 inwoning

Het bewonen van één of meerdere kamers binnen een woning, waarbij de eigenaar/verhuurder tevens ter plaatse woont.

1.26 kamerverhuur

Het al dan niet bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van één of meerdere kamers binnen een woning, niet zijnde inwoning.

1.27 overkapping

een dakconstructie (vrijstaand) zonder wanden, dan wel aan maximaal één zijde begrensd door een eigen wand of door een gevel van een belendend gebouw;

1.28 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

1.29 raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;

1.30 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, abri's, oplaadpunten voor elektrische auto's e.d.;

1.32 straatprostitutie

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.33 voorgevellijn

de lijn van de naar de weg gerichte, al dan niet verspringende, voorzijde van het hoofdgebouw/de hoofdbebouwing;

1.34 wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

1.35 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, al dan niet in combinatie met inwoning door maximaal 2 personen.

1.36 woningsplitsing

Het verbouwen van een woning tot twee of meer woningen, dan wel het zodanig inrichten, gebruiken of laten gebruiken van een deel van de woning dat er feitelijk twee of meer woningen ontstaan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

2.4 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeen-schappelijke scheidingsmuren;

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.8 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

2.10 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 peil

  1. c. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
  2. d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplantingen;
  3. c. ongebouwde parkeervoorzieningen;

en met daarbij behorende:

  1. d. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  2. e. nutsvoorzieningen;
  3. f. voorzieningen voor ondergrondse inzameling van huishoudelijk afval;
  4. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. h. voorzieningen voor langzaamverkeer.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven;
  2. b. verhardingen en parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. ter plaatse van de specifieke aanduiding 'fietsenstalling', een gebouwde fietsenstalling;
  4. d. voorzieningen voor ondergrondse inzameling van huishoudelijk afval;
  5. e. ongebouwde parkeervoorzieningen;

met daarbij horende

  1. f. groenvoorzieningen;
  2. g. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  3. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. i. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen;

en daarbij behorende:

  1. c. tuinen, erven en verhardingen.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in leden 7.3 en 7.4 vooraf in acht is genomen.
  2. b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in leden 7.3 en 7.4 vooraf in acht is genomen.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden - Archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. grondwerkzaamheden dieper dan 190cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
  2. b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  4. d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.

7.4 Toelaatbaarheid

  1. a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 7.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  2. b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
  3. c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    3. 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
    4. 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

7.5 Uitzondering

Het verbod zoals bedoeld in lid 7.3 is niet van toepassing, indien:

  1. a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
  2. b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 100 m2 beslaat;
  3. c. de werken of werkzaamheden:
    1. 1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
  5. e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 meter en niet breder dan 1 meter;
  6. f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  7. g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
  8. h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  9. i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  10. j. het werken en/of werkzaamheden betreft ten behoeve van de eenmalige aanleg van nieuwe drainage op agrarische gronden, mits:
    1. 1. eventuele vervanging van de buizen in de toekomst op dezelfde plaats gebeurt;
    2. 2. het drainageplan vooraf door de gemeente wordt goedgekeurd.

7.6 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruiksverbod

Onder verboden gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.2 onder b van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik van aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

9.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken:

  1. a. voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. voor het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. b. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    2. 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    3. 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  3. c. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze ten hoogste toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals gevelopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

10.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

De in artikel 10.1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien:

  1. a. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. sprake is van een algemeen belang of wanneer sprake is van een verbetering van het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. hiermee geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeerregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgansrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld inhet bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als

Regels van het bestemmingsplan 'Vijfhoevenlaan Raamsdonksveer' van de gemeente Geertruidenberg.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vijfhoevenlaan in Raamsdonkveer staat een sporthal, welke in de jaren '70 van de vorige eeuw oorspronkelijk is gebouwd als middelbare school (Bliënborch Mavo) met gymzaal.

De sporthal is al enige jaren niet meer als zodanig in gebruik. Momenteel zijn er een sportschool, fysiotherapeut en een kinderdagverblijf gevestigd. In 2022 zullen deze functies verhuizen naar een nieuwe locatie in Raamsdonksveer. De later gebouwde sporthal op de binnenplaats wordt gebruikt voor evenementen en popconcerten. Vanwege de overlast voor de buurt, zal hiervoor ook een andere locatie gezocht worden.

De randen rondom de locatie zijn al eerder ingevuld met woningbouw, zowel grondgebonden als gestapeld. Hierdoor is een wijziging naar een woonfunctie voor onderhavig plangebied ook voor de hand liggend.

Woningen zijn echter niet rechtstreeks mogelijk op grond van het vigerend bestemmingsplan. Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van de woningen mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De locatie is gelegen in de kern Raamsdonksveer aan de Vijfhoevenlaan en is gelegen midden in de woonwijk Sandoel. De zuidoostzijde van het plangebied wordt begrensd door de Varenstraat en een groen ingericht gebied. De zuidwestzijde wordt begrensd door de woningen aan de Anemoonlaan. De noordwestzijde wordt begrensd door de toegangsweg naar de parkeerplaatsen op het achterterrein. De noordoostzijde (voorzijde) wordt begrensd door de Vijfhoevenlaan en brede groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied binnen de gemeente

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0002.png"

Figuur 1.2 Bestaande situatie plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Binnen het explotatiegebied zijn twee bestemmingsplan van toepassing. Hieronder is de begrenzing van beide plannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0003.png"

Figuur 1.3 Weergave begrenzing vigerende bestemmingsplannen

Voor het overgrote deel het bestemmingsplan 'Ontwikkellocaties Raamsdonksveer Zuid' (onherroepelijk, vastgesteld op 28 oktober 2010). De gronden hebben daarin deels de bestemming 'Maatschappelijk' met een functieaanduiding 'multifunctionele hal' en deels de bestemming 'Verkeer' en een klein deel heeft bestemming 'Groen'.

Ter plaatse van de bestaande bebouwing is één bouwvlak opgenomen met verschillende maatvoeringen. Het gedeelte op de noordelijke hoek kent een bouwhoogte van maximaal 8 meter. Daarnaast is nog een vlak opgenomen waar de hoogte maximaal 9 meter mag bedragen. Het gedeelte rondom en tussen deze twee maatvoeringsvlakken heeft een maximale bouwhoogte van 3,5 meter.

Het gedeelte tussen de Vijfhoevenlaan en de bebouwing is gelegen binnen bestemmingsplan 'Raamsdonksveer Zuid', welke dateert uit 2008. Deze gronden zijn bestemd als bestemming 'Verkeersdoeleinden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0004.png"

Figuur 1.4 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Ontwikkellocaties Raamsdonksveer Zuid' (plangebied is rood omlijnd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0005.png"

Figuur 1.5 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Raamsdonksveer Zuid' (plangebied is rood omlijnd)

Toetsing

Binnen de bestemming 'maatschappelijk' is woningbouw niet rechtstreeks toegestaan. Daarnaaast wordt de nieuwbouw anders gepositioneerd dan dat de bouwvlakken toestaan. Ook wordt de maximale hoogtemaat overschreden. Zowel de bebouwing als ook de functie is dan ook in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

De wegen en parkeervoorzieningen worden gesitueerd binnen de bestemming Verkeer of Verkeersdoeleinden en zijn dan ook niet in strijd met de vigerende bestemmingsplannen. Omdat deze gronden wel deel uitmaken van het exploitatiegebied zijn deze gronden wel meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt het planvoornemen planologisch mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het uiteindelijke planvoornemen gegeven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de planologisch relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Omgeving

De locatie is gelegen in de voormalige gemeente Sandoel. Ongeveer 50 jaar geleden werd Sandoel onderdeel van het veel grotere Raamsdonksveer. In de orthogonale structuur van de toenmalige uitbreidingswijk werden twee bouwblokken voor een gebouwde sportvoorziening gereserveerd. De wijk Sandoel bestaat verder voornamelijk uit woonblokken, bestaande uit voornamelijk tweekappers en aaneengesloten woningen.

De Vijfhoevenlaan fungeerde als wijkontsluitingsweg. De hoofdontsluiting liep via de Sandoel en de Wilhelminalaan, die beide op de Kloosterweg uitkwamen.

Met de aanleg van de rotonde in de Monnikenweg is de ontsluitingsstructuur voor het zuiden van Raamsdonksveer gewijzigd. De Kasteellaan is aangesloten op de rotonde en is daarmee, samen met de Wilhelminalaan, de hoofdontsluitingsroute geworden.

De Vijfhoevenlaan maakt geen onderdeel meer uit van de ontsluitingsroute, maar heeft zijn brede profiel wel behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0006.png"

Figuur 2.1 Ligging plangebied binnen de wijk Sandoel

Plangebied

Het bestaande gebouw heeft (deels) een maximale bouwhoogte van ongeveer 9 meter. De functie en het gesloten karakter dragen niet bij aan de sociale veiligheid. Door de omvang van het gebouw zijn er weinig zichtlijnen door het gebied

Tussen het gebouw en de Vijfhoevenlaan ligt een brede groenstrook met grote bomen. Hierdoor oogt de omgeving redelijk groen. Door het grote oppervlak van het gebouw en de inrichting van het achterterrein met voornamelijk parkeerplaatsen, oogt de rest van het bouwblok zeer stenig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0007.png"

Figuur 2.2 Bovenaanzicht bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0008.png"

Figuur 2.3.Vogelvlucht (drone-opname) van de achterzijde van het bestaande gebouw

2.2 Toekomstige Situatie

Enerzijds is de ambitie uitgesproken de groenstructuur te versterken. Anderzijds biedt de locatie mogelijkheden voor gelaagd bouwen in enkele grotere gebouwen. Doordat gelaagd bouwen een kleinere footprint heeft dan laagbouw, wordt minder beslag gelegd op de beschikbare ruimte op maaiveld en kan de groenstructuur uitgebreid worden.

Er is ruimte voor twee grotere en één kleiner gebouw. De gebouwen staan versprongen ten opzichte van elkaar, waardoor het concept van gebouwen in het groen wordt versterkt.

Door het gebied worden verschillende langzaam verkeerroutes aangelegd, waardoor het gebied toegankelijk wordt en verbonden blijft met de omgeving. De koppeling met het groen ten zuidoosten is van belang om de groenstructuur te versterken.

Er is duidelijk verschil te zien tussen de grote bouwmassa van de bestaande sporthal en de veel kleinere appartementengebouwen. Hierdoor nemen het groen en de toegankelijkheid van de locatie toe en vormt de bebouwing veel minder een barrière. Er ontstaan nieuwe zichtlijnen en door de woonfunctie wordt de sociale veiligheid vergroot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0009.png"

Figuur 2.4 Groenstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0010.png"

Figuur 2.5 Stedenbouwkundig ontwerp (bron: Architect Joost Bijl, 7 januari 2022)

In totaal worden drie appartementengebouwen gerealiseerd. Gebouw A ligt haaks op de Vijfhoevenlaan en parallel aan de Kasteellaan en aan de toegangsweg van het achterterrein. Dit gebouw telt 24 appartementen.

Parallel aan de Vijfhoevenlaan bevindt zich gebouw B. Dit gebouw heeft 20 appartementen en is qua vormgeving en hoogte vergelijkbaar met gebouw A. Door de grote afstand van het appartementengebouw tot de Vijfhoevenlaan, is een grotere bouwhoogte te verantwoorden. De hoogte voor zowel gebouw A als B bestaat uit vier bouwlagen.

Gebouw C is het kleinste gebouw en is achter de Anemoonlaan gelegen. Dit gebouw krijgt 12 appartementen en is drie bouwlagen hoog.

De omvang van de bebouwing neemt af ten opzichte van de bestaande situatie en er komt veel (semi) openbare ruimte bij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0011.png"

Figuur 2.6 Vooraanzichten (bron: Architect Joost Bijl, 7 jannuari 2022)

Hoofdstuk 3 Beleid

In het voorliggende hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende relevante beleidstukken. Allereerst wordt ingegaan op het relevante rijksbeleid, vervolgens het provinciaal beleid en tot slot het gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid


Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020 en komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in medio 2022 in werking zal treden.

De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonden steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Bovengenoemd rijksbeleid is niet direct van invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling en conclusie

Volgens de kaart behorend bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het plangebied geldt een maximale hoogte van 90 meter ten opzichte van het NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0012.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart radarstations Regeling algemene regels ruimte ordening (Rarro, geconsolideerde versie 1-12-2020)

In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.

Ladder voor duurzame verstedelijking, 2017

Op 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: Ladder) opgenomen. De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.

De Ladder is van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.


Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van 56 wooneenheden. Er is dan ook sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Vervolgens dient beoordeeld te worden of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

Het bestaande planologische regime laat een maatschappelijke functie toe. Het bouwvlak kent voor een deel een bebouwingspercenta van 80% en deels 100%. In totaal komt dit neer op een maximaal te bebouwen oppervlak van circa 3.135 m2.

Het nieuwe planologische regime kent een drietal bouwvlakken welke volledig bebouwd mogen worden. Het maximale te bebouwen oppervlak bedraagt maximaal 1.775 m2. Kortom het te bebouwen oppervlakte neemt behoorlijk af.

Hoewel de functie wijzigt (van maatschappelijk naar wonen) is er sprake van een flinke afname in het ruimte beslag. Het nieuwe ruimtelijke besluit maakt minder bebouwing mogelijk dan volgens het huidige planologische regime mogelijk is. Voorliggende ontwikkeling kan dan ook niet aangemerkt worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Hiermee is onderbouwd dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en de Ladder verder niet van toepassing is.

Echter, wanneer de Ladder niet van toepassing is, is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van uitvoerbaarheid moet gekeken worden naar de behoefte.

Inmiddels is landelijk bekend dat er een grote behoefte is aan extra woningen. Op basis van de Woonvisie Geertruidenberg uit 2017 kan geconcludeerd worden dat het aantal inwoners redelijk stabiel blijft (meting 2017). Het gemiddeld aantal personen in een woning is echter de afgelopen jaren gedaald (o.a. vergrijzing, echtscheiding, kleinere gezinnen met kinderen) en de verwachting is dat dit verder door gaat zetten. De gemiddelde woningbezetting is van 2,6 in 2000 gedaald naar 2,3 in 2017. En de verwachting is dat deze in 2025 nog verder zal dalen naar 2,15. Rekenkundig gezien zijn er, op basis van bestaande woningvoorraad in relatie tot afname woningbezetting, in 2030 ongeveer 450 extra (geschikte) woningen nodig.

In de woonvisie is bepaald dat er tot 2021 circa 530 nieuwbouwwoningen nodig is om ook in de groei van het aantal inwoners te kunnen voorzien. Hiervan zijn er 290 'gereserveerd' voor de kern Raamsdonksveer. De doelgroep die het meest gaat groeien en ook nu al met 28,5% vertegenwoordigd is, zijn de eenpersoonshuishoudens.

Met de realisatie van 56 appartementen wordt een bijdrage geleverd aan de woningvoorraad. De appartementen zijn geschikt voor één of tweepersoonhuishoudens en past derhalve binnen de woonvisie.

Conclusie

De ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling. Hoewel de functie wijzigt van maatschappelijk naar wonen is wel sprake van een forse mindering in het ruimte beslag. Er is dan ook geen sprake van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Een procesmatige verantwoording van de Ladder is derhalve niet benodigd. Wel is aangetoond, in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan, dat er behoefte is aan meer woningen geschikt voor éénpersoonshuishoudens. De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en de appartementen zijn uitermate geschikt voor éénpersoonshuishoudens.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.

De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

Om de basisopgave te behalen heeft men ambities verwoord op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie. Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.

Conclusie

Met onderhavige ontwikkeling worden nieuwe woningen toegevoegd binnen bestaand stedelijk gebied. De nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van duurzaamheid, zoals gasloos bouwen, wat een verplichting is in het kader van het Bouwbesluit.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 15 april 2022)

Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordeningen, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.

Sinds de vaststelling hebben zich diverse wijzigingen voorgedaan, deze zijn verwerkt in een geconsolideerde versie van 15 april 2022.

Beoordeling en conclusie

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijke gebied, de 'landelijke kern'. Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in stedelijk gebied worden benut. De provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Voor de 'kernen in het landelijk gebied', waarin het plangebied is gelegen, betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal staat. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructuren ligt.

Het woningaantal wordt niet meer direct bepaald door de provincie. In plaats daarvan is de verdeling van ruimte voor wonen en werken een resultaat van regionale samenwerkingen. Binnen het regionaal overleg worden afspraken gemaakt over de woningbouwaantallen.

Bij de situering van de appartementgebouwen is daarnaast aandacht geschonken aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving. Dit blijkt tevens uit hoofdstuk 4 van voorliggende toelichting waar ingegaan wordt op de planologisch relevante milieu- en omgevingsaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0013.png"Figuur 3.2 Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 15 april 2022)

3.3 Gemeentelijk Beleid

Omgevingsvisie Geertruidenberg, 3 juni 2021

Op 3 juni 2021 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie staan de kenmerken en waarden van onze gemeente nu én de ambities voor de toekomst (strategische langetermijnvisie).

De onderdelen van de leefomgeving, waar de gemeente trots op is, willen men graag beschermen en verbeteren. Maar ook nieuwe doelen worden bereikt. Deze doelen worden vertaald in ambities en worden vastgelegd in de omgevingsvisie. Het doel is om de gemeente nog leefbaarder, veiliger, toekomstbestendiger en duurzamer te maken. In de visie staan de kaders die per gebied belangrijk zijn voor nieuwe initiatieven.

Raamsdonksveer is de grootste woonkern van de gemeente. Er wordt gewerkt aan een Programma Wonen, waarbij in beeld gebracht wordt hoe lokale vraag en aanbod beter op elkaar kunnen aangesloten kan worden. Bij nieuwbouw van woningen gaat de voorkeur uit naar inbreiding, dit betekent dat eerst binnen de kernen gebouwd wordt en dat er geen uitbreiding plaatsvindt naar het buitengebied. Met een aantal markers zijn in de omgevingsvisie de reeds bekende of in ontwikkeling zijnde woningbouwlocaties aangegeven in Raamsdonksveer.

De omgevingsvisie is echter een dynamisch document en indien er zich elders mogelijkheden voordoen worden deze per keer bekeken en beoordeeld.

Tevens heeft men ook te maken met de landelijke ontwikkeling dat huishoudens kleiner worden. Er komen steeds meer kleine huishoudens die bestaan uit 1 of 2 personen. Daardoor verandert de vraag naar woningen.

De huidige kwaliteit van de bestaande woningen moet op niveau gehouden worden. Dit wordt gedaan door de bestaande kwaliteiten van de woonomgeving te behouden en versterken, zoals het groen en water in de wijken en de voorzieningen in de buurt. Het groene karakter van de woonwijken en kernen moet worden behouden en of worden versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0014.png"

Figuur 3.3 Uitsnede kaart Omgevingsvisie, kern Raamsdonksveer (plangebied is rood omlijnd).

Beoordeling en conclusie

Ter plaatse van het plangebied is geen 'marker' opgenomen. Ten tijde van het schrijven van de omgevingsvisie was voorliggend planvoornemen nog niet concreet genoeg. De omgevingsvisie is dan ook een dynamisch document.

De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De sporthal is al jaren niet meer als zodanig in gebruik. Voor de nog wel aanwezige functies zijn of worden alternatieve locaties gevonden waardoor hier ruimte ontstaat voor nieuwbouw.

De nieuwbouw vindt plaats in drie appartementengebouwen, welke verspreid in het plangebied gesitueerd worden. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor groen en doorzichten naar het achterliggende gebied. Hiermee wordt het groene karakter in deze wijk versterkt.

De appartementen zijn daarnaast zeer geschikt voor kleinere huishoudens.

Woonvisie Geertruidenberg 2017

Voor wat betreft het gemeentelijk woningbouwbeleid is de Woonvisie Geertruidenberg 2017 het belangrijkste beleidsdocument. De Woonvisie Geertruidenberg 2017 (vastgesteld d.d. 24 mei 2017) geeft een doorkijk naar de ontwikkelingen en de visie daarop voor de komende jaren. Het algemene doel van de woonvisie is het realiseren van een goed woonklimaat dat direct bijdraagt aan het vestigingsklimaat, de vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken.

Evenals in de structuurvisie benoemd is de gemeente hierin de regisseur en heeft een faciliterende en informerende rol. Er wordt ingespeeld op de verdere bewustwording van de inwoners met betrekking tot hun eigen verantwoordelijkheid aangaande hun woontoekomst. Het stimuleren van initiatieven uit de gemeenschappen, aanspreken op en actief inzetten van kennis en talenten door de inwoners is het uitgangspunt van deze woonvisie.

In de gemeentelijke Woonvisie wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. De volgende speerpunten zijn geformuleerd:

  • Beschikbaarheid: zorgen voor voldoende woningen voor de verschillende doelgroepen.
  • Betaalbaarheid: De relatie tussen inkomen en woonlasten moet in balans zijn.
  • Duurzaamheid: De woningen verduurzamen is de één van de grootste uitdagingen.
  • Woonkwaliteit: De woonwensen en kwaliteit van wonen verbeteren met betrekking tot het aanpassen van de bestaand woningvoorraad en realisatie van nieuwbouw.
  • Transformatie: Transformatie van binnenstedelijk en buitengebied
  • Leefbaarheid: Naast de woning is ook de locatie en de omgeving belangrijk voor een aangenaam leefklimaat.
  • Langer thuis wonen: Toekomstbestendig maken van woningen van senioren.

Beoordeling en conclusie

Door sloop van de voormalige sporthal en nieuwbouw is sprake van transformatie van bestaand stedelijke. Door de realisatie van drie losse appartementengebouwen zal er minder bebouwd oppervlakte aanwezig zijn en is er ruimte voor meer groen.

In aanvulling op de woonvisie 2017 wordt gesproken dat woningen voor starters hard nodig zijn. Hierbij is het belangrijk dat de prijscategorie valt onder bereikbare koop.

In Geertruidenberg en Raamsdonk worden meer dure koopwoningen gerealiseerd dan volgens de behoefte van de woonvisie noodzakelijk is. Gemeentebreed is er hierdoor in principe geen behoefte aan woningen in deze categorie. Maar een kleine toevoeging in Raamsdonksveer is nog wel wenselijk.

Geconcludeerd kan worden dat de 16 starterswoningen met de prijscategorie bereikbare koop op deze locatie wenselijk is. Ook de toevoeging van 40 dure koop lijkt passend. Hoewel dit niet cijfermatig uit de woonvisie naar voren komt, kan met de gespannen woningmarkt van dit moment gesteld worden dat de locatie zich hier wel voor leent.

De woningen voldoen aan de BENG-norm (Bijna Energie Neutraal Gebouw). Er kan niet worden voldaan aan de 'nul op de meter' omdat het aantal toe te passen zonnepanelen beperkt wordt door het beschikbare dakoppervlak. Tevens worden de kleine appartementen mogelijk niet voorzien van warmtepompen, omdat ze anders te duur worden. De woningen worden wel gasloos uitgevoerd. Verderop wordt verder ingegaan op het aspect duurzaamheid

Alle woningen voldoen aan de basiseisen ten aanzien van levensloopbestendige woningen. Daarnaast zullen de 40 dure appartementen voldoen aan de maximale eisen ten aanzien van levensloopbestendig. De eis is dat minimaal 70% van de woningen voldoet aan de maximale eisen. In voorliggende situatie is sprake van 72%.

Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen past binnen de woonvisie 2017, alsmede de aanvullende eisen ten aanzien van duurzaamheid en levensloopbestendigheid.

Welstandsnota 2012

Het gemeentelijke welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota 2012. Het plangebied is in deze nota aangewezen als bebouwingstype W5 'thematische bebouwing'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0015.png"

Figuur 3.4 Uitsnede kaart Welstandsnota 2012 (plangebied is rood omcirkeld)

Hoofdaspecten: bebouwing en omgeving

De inbreidingen en uitbreidingen hebben een duidelijke verschijningsvorm en tegelijkertijd kan geconstateerd worden dat veelal een relatie met de stedenbouwkundige context van de buurt/wijk als geheel ontbreekt.

Het creëren van een wervend, hoogwaardig woonmilieu is het uitgangspunt bij de thematische uitbreidingen. In toenemende mate is, in tegenstelling tot de inbreidingswijken, de landschappelijke context de basis voor het stedenbouwkundig plan. Er is veel aandacht besteed aan de architectonische en stedenbouwkundige uitstraling. Door de landschappelijke en stedenbouwkundige context in het plan te verweven worden verschillende woonmilieus onderscheiden.

De inrichting van het openbaar gebied en de woningen zijn als samenhangend geheel ontworpen en vormen één geheel. In de verkavelingopzet is gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. Er is sprake van eenheid door een gemeenschappelijk thema.

Deelaspecten: massaopbouw, gevel en onderdelen

Binnen de thematische gebieden zijn verschillende woonmilieus en/of architectuurstijlen te onderscheiden. In de inbreidingen en uitbreidingen treffen we veel stapeling aan en de architectuur is expressief en onderscheidend van aard.

Binnen de wijken zijn de diverse complexen te herkennen aan de architectonische vorm van bebouwing. Deze complexen bestaan uit een wisselend aantal woningen. De complexwaarde is hierbij belangrijk, waarbij de gevelopbouw, dakvorm en dergelijke zorgen voor samenhang in de bebouwing. In het algemeen heeft deze woningbouw een frisse en gevarieerde uitstraling.

Detailaspecten: detaillering, kleur en materiaal

Het kleur- en materiaalgebruik is complexgebonden en dus niet onder één noemer te brengen. In het algemeen kan gesteld worden dat deze complexen door de keuze van materiaal, detaillering en kleur de eigen identiteit versterken en daarmee onderscheidend zijn ten opzichte van de omgeving.


Conclusie

Voor de gewenste bebouwing is welstandsregime 'thematische bebouwing' het meest wenselijke, omdat de gebiedscriteria van dit type uitlopend en divers is en duidelijk gericht op het creeren van een variëteit aan woonmilieus. De bouwplannen zullen in het kader van de omgevingsvergunning getoetst worden aan de welstandscriteria.

Duurzaamheidsprogramma Geertruidenberg, 2018

De gemeente heeft in 2018 het ‘duurzaamheidsprogramma Geertruidenberg’ opgesteld. De ambitie is een duurzaam Geertruidenberg in 2050. Om dat te halen is het belangrijk om aan klimaatadaptatie te doen. Klimaatadaptatie is nodig om schade door een versnelde klimaatverandering te voorkomen, dan wel controleerbaar te houden. Deze ingrepen in onze leefomgeving kunnen tegelijkertijd kansen bieden om een impuls te geven aan ruimtelijke opgaven in de openbare ruimte maar ook aan de energietransitie. Het is belangrijk om wateroverlast en overstroming te voorkomen en in te kunnen spelen op droogte en hitte.

Het is op locatie wenselijk om met de duurzaamheid ambitie aan de slag te gaan. Zo is het wenselijk dat er meer groen op locatie komt en duurzame energieopgewekt wordt.

Conclusie

Om met het project ‘woningbouw Koloszaal hierop in te spelen wordt gebruik gemaakt van groene parkeerplaatsen, die waterdoorlatend zijn. Daarnaast worden er bomen geplaatst, deze zorgen voor biodiversiteit, het tegengaan van hittestress en meer privacy.

De kasteellaan 21 bestaat op dit moment uit een groot gebouw, waardoor er weinig groen is. Bij de bouw van de appartementen komt er ruimte tussen de gebouwen vrij, wat gaat dienen als groen.Hierdoor wordt er met de bouw van de appartementen ook meer ingespeeld op klimaatadaptatie.

De drie complexen hebben grote platte daken, waar zonnepanelen op komen te liggen. Op deze manier wordt er duurzame energie opgewekt.

Door toepassing van diverse duurzaamheidsmaatregelen wordt een bijdrage geleverd aan de ambitie om in 2050 een energie- en klimaatneutrale gemeente te zijn.

Startnotitie Woningbouw Koloszal, Kasteellaan 21

Medio januari 2022 is de startnotitie door de gemeente vastgesteld. Met een startnotitie kan de gemeenteraad voorafgaand aan het starten van een planologische procedure bepalen of een ontwikkeling wenselijk is en eventueel randvoorwaarden voor de ontwikkeling meegeven. De volledige startnotitie is als Bijlage 2 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Samenvatting randvoorwaarden

Programma

  • De ontwikkeling bevat maximaal drie appartementencomplexen met 56 wooneenheden in totaal;
  • 20 wooneenheden behoren tot de bereikbare koop, deze worden gebruikt voor starters;
  • de nieuwe woningen zijn gasloos;
  • de nieuwe woningen voldoen aan de basiseisen van levensloopbestendigheid;
  • de nieuwe woningen voldoen aan het politiekeurmerk Veilig wonen.

Ruimtelijke en stedenbouwkundige voorwaarden

  • De bebouwing bestaat uit maximaal vier bouwlagen voor de bouwdelen A en B, en maximaal 3 bouwlagen voor bouwdeel C.
  • Op het gebied van architectuur wordt een ontwerp van de gebouwen voorgelegd, waarbij de massaliteit van de gebouwen wordt verminderd.
  • Privacyschermen op de balkons zijn noodzakelijk en worden meegenomen in het ontwerp.
  • De appartementencomplexen blijven zoveel mogelijk op de oude gevellijnen van het fitnesscentrum en evenementencentrum.
  • Bij de indeling van de appartementen en de gevelopbouw wordt rekening gehouden met de privacyaspecten van de woningen aan de Anemoonlaan en de Kasteellaan.
  • Conform de opgestelde parkeerbalans Vijfhoevenlaan- Kasteellaan zijn er in de nieuwe situatie 133 parkeerplaatsen nodig om te voldoen aan de parkeervraag voor deze ontwikkeling.

Beleidsmatige en sectorale voorwaarden

  • Akoestisch onderzoek moet aantonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in verband met het wegverkeerslawaai.

Procedurele/overige randvoorwaarden

  • De ontwikkeling is volledig voor rekening en risico van de ontwikkelaar;
  • Met de ontwikkelaar en/of de grondeigenaar wordt een exploitatieovereenkomst gesloten waarin (financiële) afspraken worden vastgelegd. Voor de berekening van de exploitatiebijdrage wordt gebruikt gemaakt van de plankostenscan behorende bij de regeling plankosten exploitatieplan.

Conclusie

Aan alle bovengenoemde randvoorwaarden kan worden voldaan.

Transitievisie Warmte Geertruidenberg, 2021

In Nederland gaan we stoppen met het gebruik van aardgas. Ook in Geertruidenberg zullen alle huizen en andere gebouwen tussen nu en 2050 overstappen op een andere techniek voor verwarming, warm water en koken. Dat wordt stap voor stap gedaan. In de Transitievisie Warmte zijn hiervoor de plannen omschreven.

Duurzaam maken Amer-warmtenet

In Geertruidenberg ligt al een warmtenet: het Amernet. Hiervoor wordt biomassa gebruikt: het verbranden van hout. Het hout is afkomstig uit productiebossen en kan dus ook worden ingezet om tafels van te maken (dit wordt wel hoogwaardig hout genoemd). Dit verbranden is niet duurzaam. In plaats van bruikbaar hout moeten er daarom met nieuwe warmtebronnen worden gewerkt, zoals warmte uit de aarde (geothermie) of uit de rivier de Donge (aquathermie). Pas als het Amernet dit soort duurzame bronnen gebruikt, zullen extra woningen op het warmtenet worden aangesloten. Er wordt al wel onderzocht of het haalbaar en betaalbaar is om aan te sluiten op het warmtenet.

Stap voor stap aardgasvrij

1. Vanaf nu: isoleren

De gemeente helpt huiseigenaren bij het isoleren. Er is een energieloket voor informatie, en energiecoaches kunnen u helpen. Ook zijn er acties om met een groep mensen tegelijkertijd zonnepanelen of isolatie in te kopen. Dan is het goedkoper. Ook kan bij de gemeente geld geleend worden tegen een gunstig tarief.

2. 2021-2022: onderzoek in een paar wijken

In een paar wijken starten we met een onderzoek of de wijk van het aardgas af kan. Of dat ook echt gaat gebeuren, hangt af van de uitkomst van het onderzoek. De wijk waar de onderhavige locatie in is gelegen is één van de wijken die onderzocht zal worden.

3. 2030-2035: eerste wijken van het aardgas af

4. Tot 2050: alle wijken en gebouwen één voor één van het aardgas af.

Conclusie

Bij nieuwbouw wordt vanuit het bouwbesluit reeds verplicht om aardgasvrij te bouwen. Nieuwbous mag niet meer worden aangesloten op het aardgas netwerk. Er zal bij de uitwerking dan ook nader invulling gegeven moeten worden aan alternatieven.

Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante Aspecten

4.1 Verkeer En Parkeren

De nieuwe functie kan leiden tot extra verkeer. Dit is afhankelijk van de bestaande functie(s) op de locatie ten opzichte van de nieuwe functie. Ook moeten er voldoende parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie gerealiseerd worden.

Parkeren

Op de locatie is in de huidige situatie een voormalig schoolgebouw gesitueerd wat nu in gebruik is als fitness-school, kinderdagverblijf en evenementenhal. De totale vloeroppervlakte bedraagt ca. 3.600 m2. In de evenementenhal werden regelmatig popconcerten e.d. gegeven, maar is al enige tijd niet meer als zodanig in gebruik. De parkeerders voortkomend uit de huidige functies maken gebruik van de openbare parkeerplaatsen op openbaar terrein. In de nieuwe situatie zullen de bestaande gebouwen met het huidig gebruik van functies verdwijnen, waarna er 56 appartementen terug komen.

Er is door Adviesbureau Omega een parkeerbalans opgesteld. Deze rapportage is als Bijlage 1 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder wordt een samenvatting weergegeven.

Parkeerbehoefte nieuwe situatie

Er wordt onderscheid gemaakt in de parkeernormen ten behoeve van goedkope en dure koopappartementen. In onderstaande tabel zijn de normen, aantal en parkeerbehoefte per type weergegeven.

Aantal appartementen Parkeernorm / per app (incl. bezoekers) Parkeerbehoefte, incl. bezoekers
Goedkoper koopapp 16 2,0 32
Dure koopapp 40 2,4 96
128

De normatieve parkeerbehoefte bedraagt derhalve 128 parkeerplaatsen: 111 voor de bewoners en 17 voor bezoekers. Op basis van aanwezigheidspercentages komt de maatgevende behoefte op 114 parkeerplaatsen. De gemeente Geertruidenberg gaat echter uit van de normatieve parkeerbehoefte en maakt geen onderscheid tussen bewoners en de bezoekers van de wooneenheden, derhalve bedraagt de parkeerbehoefte 128 parkeerplaatsen.

Parkeerbalans

Er is een behoefte aan 128 parkeerplaatsen als gevolg van de nieuwe ontwikkeling. Er worden in het nieuwe plan 133 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hetgeen betekend dat er een plus van 5 parkeerplaatsen ontstaat in de nieuwe situatie.

De parkeerdruk in de openbare ruimte en in de omgeving van het plangebied zal dan ook door de nieuwe situatie afnemen.

Verkeer

Nieuwe woningen brengt ook extra of andere verkeersbewegingen met zich mee. In de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' zijn ook richtlijnen opgenomen ten aanzien van de te verwachte verkeersgeneratie.

Voor goedkope koopappartementen in de 'rest bebouwde kom', in een matig stedelijk gebied (waar de gemeente Geertruidenberg onder valt) dient rekening te worden gehouden met een verkeersgeneratie van 5,3 per woning.

Voor de dure koopappartementen dient rekening te worden gehouden met een verkeersgeneratie van 7,5 per woning.

In totaal dient (afgerond) rekening te worden gehouden met 385 motorvoertuigen per etmaal.

De Vijfhoevenlaan kent een etmaalintensiteit van 456 mvt/etmaal (bron: Bijlage 4Akoestisch onderzoek). Volgens Duurzaam Veilig heeft een erftoegangsweg (30 km/uur) een capaciteit van 4000 mvt/etmaal. Er is derhalve nog voldoende capaciteit beschikbaar om de 385 mvt/etmaal af te wikkelen.

Met het vervallen van de sportschool, evenementenhal en kinderdagverblijf verdwijnen er daarnaast ook autobewegingen. Voor de sportschool en het kinderdagverblijf kan op basis van de kengetallen van het CROW al uitgegaan worden van een vermindering van circa 420 mvt/etmaal. Onderhavige ontwikkeling zal derhalve niet leiden tot een toename van de verkeersdrukte en tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

4.2 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.


Beoordeling

In juli 2021 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Aangezien er thans nog bebouwing aanwezig is, zijn enkel boringen rondom het gebouw geplaatst. Wanneer het pand is gesloopt dienen nog enkele boringen geplaatst te worden om te bepalen wat de kwaliteit van de grond is onder het pand.

De volledige rapportage is als Bijlage 3 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

In de grond van de onderzoekslocatie zijn op enkel plaatsen lichte verontreinigen aangetroffen (nikkel, kobalt, lood en/of zink). De aangetroffen concentraties zijn dermate laag, dat nader onderzoek hier naar niet noodzakelijk wordt geacht.

Er is daarnaast ook geen asbest aangetroffen.

In het grondwater is eveneens een lichte verontreiniging aangetroffen (barium). Deze concentratie hoeft eveneens niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering in de nabije toekomst.

Conclusie

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Na sloop van het bestaande pand dienen nog wel enkele boringen geplaatst te worden om te bepalen wat de kwaliteit van de grond is onder het pand.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

De locatie is in ieder geval gelegen binnen geluidzones van de Kasteellaan waarvoor een maximumsnelheid van 50 km/uur geldt. In oktober 2021 is dan ook een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het onderzoek tevens de 30km/uur wegen meegenomen.

Het onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

In opdracht van Willigen Partners Vastgoedontwikkelaars B.V. heeft Tritium Advies een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ten behoeve van de beoogde nieuwbouw van appartementen op de locatie Kasteellaan 21 te Raamsdonkveer. Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de hiervoor noodzakelijke juridisch-planologische procedure.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Kasteellaan en Boterpolderlaan. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur wegen Vijfhoevenlaan, Varenstraat en Anemoonlaan. De wegen Kasteellaan en Boterpolderlaan zijn 'worst-case' als één juridische geluidbron beschouwd.

Voor alle 30 km/uur wegen binnen onderhavig onderzoek geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen overschrijdt.

Voor de gezoneerde wegen Kasteellaan / Boterpolderlaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde.

Ondanks dat voor onderhavig plan geen hogere waarde aangevraagd kan worden, wordt ten behoeve van de appartementen binnen blok A, waar de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 53 dB bedraagt c.q. de appartementen op de 1e tot en met de 3e verdieping van de noordgevel, in het kader van een goed woon- en leefklimaat alsnog geadviseerd een aanvullend onderzoek uit te voeren ter bepaling van de geluidswering van de gevels.

Conclusie

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op geen enkele gevel overschreden zodat het aanvragen van hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder niet nodig is.

In de kader van de omgevingsvergunning bouwen dient een aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd dat aantoont dat aan de gestelde eisen uit het Bouwbesluit 2012 omtrent de karakteristieke geluidwering wordt voldaan.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.

De afstanden tot de milieucategorieën zijn in de onderstaande tabel weergegeven.

Milieu categorie Richtafstand tot "rustige woonwijk" Richtafstand tot "gemengd gebied"
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50
4.1 200 100
4.2 300 200
5.1 500 300
5.2 700 500
5.3 1000 700
6 15000 1000

Tabel 4.1 Richtafstanden VNG-publicatie

Beoordeling

Omdat het plangebied wordt omringd door voornamelijk woonpercelen en de ontwikkeling eveneens uit enkel woningen bestaat, wordt de omgeving van het plangebied omschreven als een 'rustige woonwijk'.

Nabij het plangebied zijn wel enkele andere functies dan wonen aanwezig. Deze zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0016.png"

Figuur 4.1 Relevante nabijgelegen functies

Aan de noordwestzijde van het plangebied bevindt zich een woongebouw van Stichting Prisma (1). In dit gebouw zijn wooneenheden gerealiseerd in combinatie met gemeenschappelijke ruimten voor cliënten met een verstandelijke beperking. Vanwege de zorgcomponent heeft deze locatie een maatschappelijke bestemming. Deze functie is echter uitstekend mengbaar met reguliere woningbouw. Er is hiervoor dan ook geen richtafstand van toepassing.

Aan de zuidoostzijde bevindt zich een activiteitencentrum van eveneens Stichting Prisma (2). Een zorgcentrum valt onder milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. De afstand tot aan de nieuwe appartementen bedraagt meer dan 80 meter waarmee voldaan wordt aan de aan te houden richtafstand. Daarnaast zijn er reeds andere woningen dichterbij gelegen en is het activiteitencentrum dat hier aanwezig is kleinschalig en passend binnen de woonomgeving.

Conclusie

De maatschappelijke functies in de omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Andersom zal de ontwikkeling van het plangebied ook geen belemmerende werking hebben op de uitvoering van omliggende. Het is zelfs zo dat met voorliggend plan een gevoelige functie (wonen) mogelijk gemaakt. Als gevolg van het plan zullen bestaande milieubelastende functies (die mogelijk zijn binnen de vigerende bestemming 'Maatschappelijk') verdwijnen.

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.

Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen op het dichtstbijzijnde rekenpunten. De concentraties zijn in onderstaande tabel weergegeven. Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0017.png"

Figuur 4.2 Weergave concentraties (bron: NSL-monitoring, monitoringsronde 2021)

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging “niet in betekende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.6 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Voor de inventarisatie van de risico's als gevolg van gevaarlijke stoffen kan de Nederlandse risicokaart gebruikt worden. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0018.png"

Figuur 4.3. Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied paars omlijnd)

Beoordeling

Op de risicokaart is te zien dat nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De dichtstbijzijnde inrichting is op meer dan 1,3 km van het plangebied gelegen (Zwembad De Ganzewiel, opslag chloorbleekloogtank).

Rijkswegen

Rijkswegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt bevinden zich op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied (Rijksweg A59 en A27). Op meer dan 200 meter afstand heeft de ontwikkeling geen significant effect meer op de hoogte van het groepsrisico. Een berekening ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde. Over beide Rijkswegen worden gevaarlijke stoffen getransporteerd welke wel een invloedsgebied hebben van maximaal 880 meter (stofcategorie LT2). De afstand van de Rijksweg A27 bedraagt meer dan 1 km. De afstand tot aan Rijksweg A59 bedraagt echter circa 775 meter. Het plangebied is gelegen binnen dit invloedsgebied. Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is dan ook aan de orde. Deze is opgenomen als Bijlage 5 van dit bestemmingsplan. Daarnaast is het standaardadvies van de Veiligheidsregio ook van toepassing, deze is opgenomen in Bijlage 6 van het bestemmingsplan.

Provinciale en gemeentelijke wegen

Op bovenstaande risicokaart zijn geen provinciale en/of gemeentelijke wegen opgenomen. De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft in 2018 een inventarisatie gedaan naar transportroutes van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen. Volgens deze inventarisatie vinden er in de omgeving van het plangebied transporten plaats van brandbare gassen (stofgroep GF3). Ter hoogte van het plangebied betreft dit per jaar 24 transporten over de Kasteellaan/Landonk/Parklaan, 81 transporten over de Eendrachtsweg en 57 transporten over de Monnikenweg. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze wegen (stofgroep GF3 heeft een invloedsgebied van 355 meter). Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is dan ook aan de orde. Deze is opgenomen als Bijlage 5 van dit bestemmingsplan. Daarnaast is het standaardadvies van de Veiligheidsregio ook van toepassing, deze is opgenomen in Bijlage 6 van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.

Ten behoeve van de watertoets is een waterparagraaf opgesteld waarin de effecten van voorliggend planvoornemen aan bod komen. De volledige waterparagraaf is als aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder zijn enkel de meest relevante aspecten opgenomen.

Beleid Waterschap

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Geertruidenberg. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021 (vastgesteld op 14 oktober 2015). de 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.

De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 500 m2 is er vanuit het waterschap een compensatieverplichting. Tot 500 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.

De toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Beleid gemeente Geertruidenberg

De verantwoordelijkheid van de gemeente op het gebied van afval-, hemel- en grondwater staat beschreven in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan+ 2017-2022 (VGRP+). Dit is een beleidsdocument voor zowel het afvalwater als het hemelwater en het grondwater. Het VGRP+ Geertruidenberg geldt voor de planperiode 2017 tot en met 2022.

Het VGRP+ geeft de gemeente Geertruidenberg onder meer weer hoe zij invulling geeft aan haar zorgplichten voor de betreffende waterstromen. Concreet betekent dit een overzicht op hoofdlijnen van alle aanwezige gemeentelijke voorzieningen en de activiteiten die in de planperiode worden ontplooid om deze voorzieningen te onderhouden en te beheren of te vervangen.

Nieuw te realiseren bebouwing

Voor nieuwe (particuliere) bouwwerken in bestaand gebied geldt het beleid, dat het huishoudelijk afvalwater, het hemelwater en het grondwater gescheiden moeten worden aangeboden conform het Bouwbesluit 2012. Op die manier kunnen deze huisaansluitingen eenvoudig worden opgepakt bij afkoppelwerkzaamheden.

Alle nieuw te realiseren bebouwing binnen de gemeente Geertruidenberg wordt aangesloten op de (druk)riolering of een alternatieve voorziening die voldoet aan de eisen van de Regeling lozing afvalwater huishoudens. Dit wordt afgedwongen door ongezuiverde lozingen op oppervlaktewater en in de bodem in principe niet toe te laten. Bij de omgevingsvergunning wordt melding gemaakt van de verplichting aan te sluiten op de riolering.

Bij nieuwbouw zal, waar mogelijk, het hemelwater gescheiden worden verwerkt van het afvalwater. Bij de verwerking van hemelwater wordt de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ als voorkeursvolgorde aangehouden. Concreet betekent dat overtollig hemelwater bij voorkeur lokaal wordt hergebruikt of geïnfiltreerd in de bodem. Indien dat niet mogelijk is, wordt het hemelwater rechtstreeks afgevoerd naar het oppervlaktewater of aangesloten op een regenwaterriolering. Belasting van de rioolwaterzuiveringsinstallatie met schoon water wordt daarmee beperkt.

Beoordeling

Beschermde gebieden Keur

Het plangebied is op basis van de Keur niet gelegen in beschermde gebieden.

Oppervlaktewater en Waterkering

Het plangebied is niet gelegen in of nabij oppervlakte, waterkering en/of bijhorende beschermingszones.

Oppervlakte verdeling bestaand versus nieuw

Het plangebied heeft een oppervlakte van 5.563 m2. In de bestaande situatie is iets meer dan 70% hiervan verhard in de vorm van gebouwen of terreinverharding. Het resterende deel is groen ingericht.

In de toekomstige situatie is minder dan de helft (half)verhard.

In onderstaande tabel zijn de metrages opgenomen.

Bestaand (m2) Nieuw (m2)
Dakoppervlak gebouw(en)(incl. fietsenstalling) 3.473 1.720
Wegen (vol verharding) 1.559 1.390
Wegen (half verhard) 0 445
Trottoirs (vol verharding) 1.557 1.045
Parkeerplaatsen (vol verharding)_ 922 1.062
Parkeerplaatsen (half verharding) 0 638
Groen 2.727 3.938
Totaal 10.238 10.238
Totaal verhard (half verharding is voor de helft meegerekend) 7.511 5.758,50

In totaal is er sprake van een afname van het verhard oppervlak met 1.752,50 m2.Aangezien er sprake is van een afname van het verhard oppervlak is de gemeente Geertruidenberg bevoegd gezag.

Er is op basis van het gemeentelijke beleid geen sprake van een bergingsopgave. Wel dient bij nieuwbouw, waar mogelijk, het hemelwater gescheiden worden verwerkt van het afvalwater. Bij de verwerking van hemelwater wordt de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ als voorkeursvolgorde aangehouden. Concreet betekent dat overtollig hemelwater bij voorkeur lokaal wordt hergebruikt of geïnfiltreerd in de bodem. De uitwerking hiervan volgt in de later aan te vragen omgevingsvergunning bouwen.

Er zal ten behoeve van het voorkomen van verslechtering aan het watersysteemkwaliteit en ecologie geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen, zoals zink, koper of andere uitlogende bouwmaterialen.

Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.

4.8 Flora En Fauna

Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde soorten.

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is door Blom Ecologie een quickscan flora en fauna opgesteld. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 7 aan dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Quickscan flora en fauna

Beschermde gebieden

De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000 en het Natuurnetwerk Brabant. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 2,3 km. En het Natuurnetwerk Brabant ligt op een afstand van circa 450 meter.

Houtopstanden

In de beoogde ingreep zijn geen kapwerkzaamheden voorzien. Het maken van een kapmelding in het kader van Wet natuurbescherming is derhalve niet van toepassing.

Vaatplanten

Binnen een straal van 2 km van de planlocatie is het voorkomen van beschermde vaatplanten niet bekend (NDFF 2011-2021). De planlocatie betreft bebouwing met een grasstrook en parkeerplaatsen met daarnaast een bomenlaan van platanen. Op de planlocatie zijn enkel inheemse of aangeplante vaatplanten zonder beschermde status. Enkele waargenomen soorten betreffen: duizendblad, gewone paardenbloem, kluwenhoornbloem, madelief, paarse dovenetel, ronde ooievaarsbek en Robertskruid.

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde en/of kwetsbare vegetatie. De aanwezige platanen blijven gehandhaafd. Beschermde planten stellen over het algemeen specifieke eisen aan hun milieu, zoals kalkhoudende schrale grond of stikstofarme blauwe graslanden. Gelet op de functie, ligging en het gebruik van het perceel in relatie tot de habitatpreferentie van kwetsbare en zeldzame soorten wordt de aanwezigheid hiervan niet verwacht. Daarnaast zijn beschermde planten niet aangetroffen gedurende het veldbezoek, waarmee negatieve effecten ten aanzien van beschermde vaatplanten derhalve kunnen worden uitgesloten.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen een straal van 2 km is de aanwezigheid bekend van de volgende zoogdieren: aardmuis, bever, bosmuis, bruine rat, bunzing, dwergmuis, egel, haas, huisspitsmuis, konijn, mol, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat (NDFF 2011-2021). Voor de volgende soorten geldt dat deze beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming en dat er geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen: bever, bunzing en wezel. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen of aanwezigheid aangetroffen van (beschermde) zoogdieren.

Door het ontbreken van oppervlaktewater en de ligging van de planlocatie in stedelijk gebied kan de aanwezigheid van de bever op voorhand uitgesloten worden.

De bunzing en wezel zijn marterachtigen welke voornamelijk voorkomen in kleinschalige landschappen met voldoende groenstructuren als houtsingels, bosschages, begroeide oevers en struwelen. Oude (konijnen) holen en takkenstappels worden gebruikt als rust- en voortplantingsplaats. Wegens het volledig ontbreken van voorgenoemde structuren en de mate van verharding en verstoring op de planlocatie kan aanwezigheid van verblijfplaatsen en leefgebied van bunzing en wezel uitgesloten worden.

Door vorengenoemde is het uitgesloten dat de planlocatie een essentiële functie bevat voor soorten van de Habitatrichtlijn en niet vrijgestelde Andere soorten. De planlocatie heeft enkel mogelijk een functie voor algemene soorten. Dit betreft met name egel en huismuis. Dergelijke soorten zijn dermate opportunistisch dat in de directe omgeving voldoende vergelijkbaar habitat aanwezig is waar ze zich al dan niet tijdelijk kunnen ophouden. Bovendien geldt voor dergelijke algemene soorten vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Op en rondom de planlocatie zijn geen holen, nesten of sporen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van beschermde zoogdiersoorten die buiten de Omgevingsverordening van de provincie vallen (zie Wnb art 3.10). Effecten op beschermde grondgebonden zoogdieren zijn uitgesloten.

Vleermuizen

De te slopen bebouwing is nauwkeurig geïnspecteerd op de aan- dan wel afwezigheid van potentiële verblijfplaatsen en geschikte invliegopeningen. Alle gevels en daken van de betreffende bebouwing zijn gecontroleerd op eventuele openingen als open stootvoegen, kierende daklijsten, ontbrekende/scheefliggende dakpannen, ontbrekende specie en overige gevelafwerkingen die vleermuizen toegang kunnen verlenen tot een open dakruimte en/of spouwmuur waar ze een verblijfplaats zouden kunnen vinden. Een dergelijke verblijfplaats moet voldoen aan een geschikt microklimaat, met een constante (lage) temperatuur, een hoge luchtvochtigheid en weinig invloed van weersomstandigheden.

De bebouwing is opgetrokken uit stenenmuren met spouw en damwandplaten. Het dak betreft een plat bitumen dak met een metalen daklijst. Aan de zuid-, oost- en noordzijde van de gevels is houten betimmering aanwezig. Onder de metalen daklijst en houten betimmering zijn grote kieren aanwezig welke toegang bieden tot de spouwmuur. Daarnaast zijn aan de zuidzijde van de bebouwing enkele stootvoegen aanwezig (figuur 4). Deze openingen leiden tot open kruipruimtes welke mogelijk geschikt zijn als rust- en verblijfplaats voor vleermuizen die in bebouwing leven, zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. Gezien het type bebouwing kan de aanwezigheid van een massa winterverblijfplaats niet worden uitgesloten. Echter wordt de aanwezigheid van grootoorvleermuizen en de meervleermuis niet verwacht door de bekende verspreidingsgegevens (meervleermuis), ligging in stedelijk gebied en mate van lichtverstoring (grootoorvleermuizen). Voorafgaand de werkzaamheden dient middels zes veldbezoeken in de periode 15 april t/m 30 september de aan- of afwezigheid van vleermuizen worden vastgesteld

Naast de mogelijkheid dat vleermuizen de planlocatie gebruiken als vaste rust- en/of verblijfplaats, bestaat de mogelijkheid dat vleermuizen de planlocatie gebruiken als foerageergebied en/of vliegroute. Aannemelijk maakt de bomenrij van platanen aan de noord- en oostzijde deel uit van een belangrijke vliegroute. Deze blijft in de beoogde ontwikkeling behouden en derhalve niet aangetast. Negatieve effecten op vliegroute en foerageergebieden zijn uitgesloten, indien rekening wordt gehouden met lichtverstoring.

In de luwte van opgaande vegetatie of bebouwing kunnen vliegbewegingen en foerageeractiviteiten van vleermuizen plaatsvinden. Hierbij kan sprake zijn van tijdelijke verstoring van vleermuizen ten gevolge van werkzaamheden of lichtgebruik. Vleermuizen jagen op insecten waarbij ze opportunistisch gebruik maken van een groot netwerk aan jachtgebieden. De omvang en het gebruik van een gebied alsmede de jachttechniek en prooien verschillen per soort. Gedurende het foerageren verspreiden vleermuizen zich diffuus over het landschap waarbij veelal gebruik wordt gemaakt van bosranden, bomenlanen, oeverzones of andere structuurrijke zones. Vleermuizen kunnen verblind en daardoor gedesoriënteerd raken als gevolg van felle verlichting. Sterk verlichte locaties worden gemeden door vleermuizen. Tijdens en na de beoogde ontwikkeling dient bij voorkeur geen verlichting te worden toegepast. Bij voorkeur de werkzaamheden uitvoeren tussen zonsopkomst en zonsondergang. Mocht verlichting noodzakelijk zijn wordt vleermuisvriendelijke verlichting geadviseerd.

Amfibieën

Binnen een straal van 2 km is de aanwezigheid bekend van de volgende amfibieënsoorten: bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander (NDFF 2011-2021). Voor al deze soorten geldt dat deze beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming, maar vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.

Amfibieën leven in zowel een aquatisch (m.n. lente/zomer) als een terrestrisch (m.n. herfst/winter) habitat. Beide habitatonderdelen dienen op korte afstand van elkaar te liggen. De planlocatie is verhard en wordt intensief gebruikt, waardoor veel verstoringen optreden, tevens ontbreekt het aan oppervlaktewater. Derhalve is het uitgesloten dat amfibieën de planlocatie gebruiken als leefgebied. Negatieve effecten op beschermde amfibieën zijn derhalve uitgesloten.

Reptielen

Binnen een straal van 2 km is de aanwezigheid van inheemse reptielen niet bekend (NDFF 2011-2021).

Reptielen zijn over het algemeen verbonden aan structuurrijke en weinig verstoorde biotopen als heidevelden, bosgebied en natuurlijke oevers. Gezien de afwezigheid van structuurrijke biotopen en de hoge mate van menselijke verstoring is het voorkomen van beschermde reptielen binnen het plangebied uitgesloten. Negatieve effecten op beschermde reptielen zijn derhalve uitgesloten.

Vissen

Op de planlocatie en binnen de invloedssfeer van de beoogde ontwikkeling bevindt zich geen oppervlaktewater. Negatieve effecten op (beschermde) vissen zijn uitgesloten.

Insecten en andere ongewervelden

Binnen een straal van 2 km is de aanwezigheid bekend van de volgende beschermde insecten of ongewervelden: grote vos (NDFF 2011-2021). De grote vos is sterk gebonden aan bosrijke gebieden en parken met voornamelijk kersen en wilgenbomen die functioneren als waardplant. Door het ontbreken van dergelijke habitatkenmerken kan de aanwezigheid van de grote vos uitgesloten worden.


Ook is er geen sprake van oud hout, zure vennetjes of andere specifieke omstandigheden die duiden op de mogelijke aanwezigheid van beschermde insecten of andere ongewervelden. Negatieve effecten op de soortgroep zijn uitgesloten.

Vogels

Op de planlocatie en de directe omgeving hiervan zijn tijdens het veldbezoek de volgende soorten waargenomen: huismus, houtduif, koolmees, scholekster en spreeuw.

Vogels - Jaarrond beschermde nestlocaties (cat. 1 t/m 4)

De huismus broedt vrijwel altijd bij bebouwing en bouwt zijn nesten onder dakpannen, onder golfplaten, kieren/gaten in de muur en in spantconstructies. Vanuit de nestlocatie en/of vanaf een uitzichtpunt moet de huismus zijn omgeving kunnen zien. Hierbij moet er in de directe omgeving continu voedsel te vinden zijn in de vorm van zaden van grassen en onkruiden en larven van insecten. Daarnaast moet er beschutting nabij de foerageerlocaties, voldoende jaarrond groene struiken of heesters, plaatsen met stof en grind voor stofbaden en water voor waterbaden aanwezig zijn (BIJ12 kennisdocument Huismus, 2017). Doordat de bebouwing een plat bitumen dak betreft zijn hier geen geschikte nestlocaties aanwezig voor de huismus, welke de voorkeur geeft aan schuine daken met pannen of in uitzonderlijke gevallen bij afwezigheid van alternatieve nestlocaties onder golfplaten daken. De bebouwing bestaat uit gemetselde muren met daartegen boeiboorden of houten platen. Hierachter zijn geen geschikte nestlocaties aanwezig (figuur 5). De overige delen betreffen damwandplaten, welke in de zomer snel heet worden. Jongen van de huismus zijn zeer gevoelig voor hoge temperaturen en extreme schommelingen. Hierdoor zijn de damwandplaten ongeschikt als nestlocaties. Daarnaast ontbreekt het in deze delen aan openingen die de huismus toegang kunnen bieden tot open ruimtes.

Op circa 100 m ten noorden zijn enkele huismussen waargenomen. In de broedperiode is een broedpaar erg gebonden aan het nest, waardoor in directe omgeving (vaak minder dan 100 m) van een nestlocatie enkele essentiële habitatonderdelen aanwezig moeten zijn. Dit betreffen: voldoende voedsel (hoofdzakelijk zaden en insecten), jaarrond groene heggen, grind, zand en drink- en badwater. Daarnaast is het van hoog belang dat binnen 5 tot maximaal 10 m van de nestlocaties voldoende dekking aanwezig is. Dergelijke dekking bestaat voornamelijk uit groenblijvende struiken en hagen maar ook andere structuren als begroeide gevels en schuttingen. Voornamelijk voor het broedsucces is deze dekking belangrijk, jonge huismussen zij namelijk erg kwetsbaar voor predatoren en zijn hierdoor afhankelijk van voldoende en goede dekking. Voorgenoemde onderdelen, waaronder structuren die dekking bieden zijn niet aanwezig op de planlocatie (figuur 6). Er is sprake van zeer beperkt foerageergebied; de bomen bieden enkele insecten, maar de omliggende grasstroken worden zeer kort gehouden en de hoge mate van verharding biedt weinig voedsel.

Wegens ontbreken van geschikt foerageergebied en voldoende dekking kan aangenomen worden dat op de planlocatie zelf geen nestlocaties aanwezig zijn. De waargenomen huismussen vertoonde enkel binding met omliggende woningen met schuine daken en groene voor- en achtertuinen. Van aantasting van nestlocaties en functioneel leefgebied van de huismus is derhalve geen sprake. Aanvullend onderzoek naar aanwezigheid van de huismus is derhalve niet noodzakelijk. Ten gunste van de huismus wordt geadviseerd om in de nieuwe situatie huismusvoorzieningen aan te bieden in de vorm van nestkasten. Daarnaast kan de groeninrichting aangepast worden op geschikt leefgebied voor de huismus. In bijlage 2 is een advies opgenomen voor het plaatsen van huismusnestkasten en de groenaanleg ten behoeve van de huismus.

De gierzwaluw leeft evenals de huismus in de directe omgeving van mensen en broedt tevens als koloniebroeder in gevels en onder (pannen)daken (BIJ12 kennisdocument Gierzwaluw, 2017).

Doordat de bebouwing een bitumen dak betreft werd aanwezigheid van de gierzwaluw niet verwacht. Echter is op 12 juni 2021 tijdens het vleermuisonderzoek door Econsultancy een invliegende gierzwaluw waargenomen. Naar aanleiding hiervan is een gierzwaluwonderzoek in gezet en bleken er twee nestlocaties aanwezig te zijn.

Op de planlocatie is, wegens de mate van verharding en verstoring, geen sprake van functioneel leefgebied van uilen- en roofvogelsoorten.

Van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels met jaarrond beschermde nestlocaties en functioneel leefgebied is geen sprake.

Vogels - Algemene broedvogels en categorie 5 (beschermde nestlocatie gedurende broedperiode en bij ecologisch zwaarwegende redenen)

De planlocatie voorziet in beperkt voedselaanbod en structuurrijke schuilgelegenheden voor algemene soorten. De bomen in de directe omgeving en bebouwing vormen voor algemene broedvogels zoals kauwen en de scholekster geschikte nestlocaties. Bij het veldbezoek is een scholekster op het dak van de bebouwing aangetroffen, mogelijk kan een paartje scholeksters op het platte dak nestelen (bijlage 1 figuur 3). Gedurende het broedseizoen zijn de nesten en de functionele leefomgeving van voornoemde soorten beschermd. Het broedseizoen vangt aan onder bepaalde klimatologische omstandigheden en betreft indicatief de periode 15 maart t/m 15 juli. Ten aanzien van algemene broedvogels en categorie 5 soorten kunnen de werkzaamheden worden opgestart buiten het broedseizoen en/of na het ongeschikt maken van de planlocatie. Indien de beoogde werkzaamheden in het broedseizoen worden opgestart dient de locatie voorafgaand aan de werkzaamheden geïnspecteerd te worden door een ter zake deskundige.

Conclusie quickscan flora en fauna

De planlocatie heeft mogelijk een essentiële betekenis voor gebouwbewonende vleermuizen. Er dient derhalve aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de aan- of afwezigheid van vleermuizen in de bebouwing.

De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht, zie hierna) onder de Wet natuurbescherming.

Aanvullend ecologisch onderzoek

Uit de quickscan is gebleken dat aanvullend ecologisch onderzoek noodzakelijk is naar de verblijfplaatsen naar gebouwbewonende vleermuizen. Er is dan ook een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoed door Econsultancy. Het onderzoek bestond uit diverse veldbezoeken. Het totaal aantal veldbezoeken is vastgesteld op basis van de grootte van de onderzoekslocatie, uitgaande van drie waarnemers per veldronde tijdens de voorjaarsrondes (juni/juli 2021) en twee waarnemers per veldronde tijdens de najaarsrondes (augustus/september 2021). De rapportage is als Bijlage 8 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusie weergegeven.

Gedurende het vleermuisonderzoek is één zomerverblijfplaats met drie individuen van de gewone dwergvleermuis vastgesteld aan de noordoostelijk gesitueerde gevel van het pand onder de blauwe dakrand. Ook is er één paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis vastgesteld aan de noord-oostzijde van het pand. Er mag vanuit gegaan worden dat deze verblijfplaatsen tevens mogelijk in gebruik zijn als (milde) winterverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Gedurende alle rondes zijn er foeragerende en passerende gewone dwergvleermuizen waargenomen op en rond de onderzoekslocatie. Verder zijn aan de noordwestelijk gesitueerde gevel van het pand twee nestlocaties van gierzwaluw aangetroffen. Buiten de onderzoekslocatie zijn verder vier nestlocaties van de gierzwaluw aangetroffen.

Conclusie Flora en fauna

Met betrekking tot de voorgenomen plannen ter plaatse van de onderzoekslocatie is er sprake van opzettelijke beschadiging, vernieling en/of verstoring van één zomerverblijfplaats, één paarverblijfplaats en mogelijk (milde) winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Tevens is sprake van opzettelijke beschadiging en/of vernieling van twee nestlocaties van de gierzwaluw. Bij uitvoering van de sloop is er dan ook sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming.

Ten behoeve van de uitvoering is (d.d. 30 november 2021) een ontheffing aangevraagd bij de Omgevingsdienst Brabant Noord voor het opzettelijk beschadigen, vernielen en verstoren van één zomerverblijfplaats en één paarverblijfplaats en (milde) winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis (artikel 3.5, lid 2 en lid 4).

De ontheffing is tevens aangevraagd voor het opzettelijk beschadigen en vernielen van twee nestlocaties van de gierzwaluw (artikel 3.1, lid 2).

Daarnaast zal door het treffen van maatregelen de functionaliteit van de vaste verblijfplaatsen en nestlocaties behouden moeten blijven en schade aan individuen moeten worden voorkomen. De tijdelijke en permanente maatregelen zijn omschreven in het activiteitenplan dat hoort bij de ontheffingsaanvraag.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

4.9 Stikstofdepositie

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State betekent dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee komt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar te vervallen. Sinds 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurbeheer in werking getreden.

Voor de tijdelijke uitstoot van stikstof als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden is hierin een vrijstelling opgenomen. Ten aanzien van het nieuwe gebruik kan een toename in stikstofdepositie een negatief effect hebben op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Door middel van een berekening van de AERIUS Calculator kan vastgesteld worden of significante effecten kunnen worden uitgesloten. In sommige gevallen kan op voorhand negatieve effecten ten aanzien van stikstofdepositie worden uitgesloten, wegens de grote afstand tot stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden, een afname in stikstofemissie of een beperkte ingreep.

Beoordeling

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 56 appartementen. Ten opzichte van de huidige situatie leidt de beoogde ingreep tot een toename in het aantal verkeersbewegingen. De woningen zelf zullen zonder gasaansluiting worden gerealiseerd en zal in de gebruiksfase dan ook geen stikstofuitstoot hebben.

BK bouw – & Milieuadvies heeft een Aerius-berekening uitgevoerd en hiermee inzichtelijk gemaakt of er sprake is van een verhoging van de stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Deze rapportage is als Bijlage 9 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) van kracht. Hiermee is een vrijstelling voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen ingevoerd. Hiermee hoeft vanaf 1 juli 2021 alleen nog de gebruiksfase van een project doorgerekend te worden.

Uit de analyse blijkt dat de NOX uitstoot in de toekomstige gebruiksfase 71,2 kg bedraagt. De berekening met de AERIUS calculator, versie 2021, laat zien dat in gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Er zijn namelijk geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Conclusie

Er is geen sprake van een negatief effect op de omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Voor dit plan is geen vergunning noodzakelijk voor de Wet natuurbescherming.

4.10 Cultureel Erfgoed

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van bestemmingsplan archeologische waarden in acht moeten worden genomen.

In februari 2016 is door de gemeente Geertruidenberg de Archeologische Verwachtingskaart geactualiseerd. Het gemeentelijke archeologiebeleid staat in de Nota archeologie uit 2017. De arcehologische verwachtingen uit dit beleid is onder andere vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan archeologie'.

Beoordeling

Conform het 'Parapluplan archeologie' heeft het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm -Mv. Dit betekent dat gezien de omvang van het te wijzigen gebied (circa 4.800 m2) een archeologische onderzoeksplicht geldt.

Door Transect is dan ook een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 10 opgenomen in het bestemmingsplan. Hieronder wordt enkel de conclusie weergegeven.

Conclusie

Op basis van het bureauonderzoek is een hoge verwachting opgesteld voor de periode Laat-Paleolithicum . Neolithicum. Het plangebied bevindt zich vermoedelijk op de flank van een dekzandrug. Het dekzand is mogelijk vanaf de vorming ervan een gunstige locatie voor bewoning geweest, totdat deze onder invloed van de stijgende zeespiegel vernatte. Vanaf het moment dat er veenvorming optrad ter plaatse van het plangebied, waarschijnlijk gedurende het Neolithicum, is er geen sprake meer van bewoonbare omstandigheden. Hierom geldt een hoge verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum . Neolithicum. Gedurende het Neolithicum is het plangebied vernat en heeft veenvorming opgetreden. Door de natte ondergrond is geen sprake van bewoonbare omstandigheden en voor het veen geldt daarom een lage archeologische verwachting. Na de Sint-Elisabethsvloed is het plangebied onder invloed komen te staan van getijden, waarbij een pakket getijdeafzettingen heeft kunnen vormen. Het plangebied bevindt zich midden in een polder, terwijl de bewoning zich concentreerde langs de opgeworpen dijken. Ook op topografische kaarten uit de 16de tot 20ste eeuw ontbreekt bebouwing in het plangebied. Om bovengenoemde redenen geldt een lage archeologische verwachting voor de periode Bronstijd - Nieuwe tijd.

Aan de hand van de resultaten van het veldonderzoek is de archeologische verwachting in het plangebied bevestigd. In de ondergrond, vanaf een diepte van 210 tot 330 cm -Mv is dekzand aanwezig. Er is sprake van een dekzandreliëf in het plangebied, aangezien de hoogte van het dekzand varieert tussen de 0,8 en 2,1 m -NAP. De top van het dekzand is nog nagenoeg intact, getuige de sporen van bodemvorming in de top van het dekzand (B-horizont). In het lagere deel van de dekzandrug, in het noorden van het plangebied, is zelfs nog een intacte A-horizont aanwezig. De hoge archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum. Neolithicum is bevestigd in het plangebied. Op het dekzand zijn getijdeafzettingen en/of veen aanwezig. In het veen ontbreken veraarde niveaus die wijzen op (tijdelijke) bewoonbare omstandigheden. Ook is de top van de getijdeafzettingen niet meer intact aanwezig en was op basis van het bureauonderzoek reeds een lage archeologische verwachting op dit niveau uitgesproken.

Advies

In het plangebied bestaat het voornemen om de bestaande bebouwing te slopen en om drie appartementencomplexen te realiseren. Op basis van onderhavig onderzoek geldt een hoge archeologische verwachting op de top van het dekzand, vanaf een diepte van 210 tot 330 cm -Mv (0,8 - 2,1 m -NAP). In het plangebied zijn twee kelders voorzien waarvoor graafwerkzaamheden tot circa 250 cm -Mv zijn voorzien. Voor beide kelders geldt dat deze op basis van de boringen tot in het archeologisch relevante niveau reiken. In het plangebied zijn daarnaast heipalen voorzien. Een heipalenplan is nog niet bekend.

Er wordt geadviseerd om in ieder geval ter plaatse van de kelders een vervolgonderzoek in de karterende fase uit te voeren. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een karterend booronderzoek. Doel van het onderzoek is de aan- of afwezigheid van een vindplaats op de top van het dekzand vast te stellen. Er wordt geadviseerd het onderzoek conform methode A3 van de Leidraad karterend booronderzoek van de SIKB uit te voeren. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden ná de sloop van de bestaande bebouwing en gezien de diepteligging van het archeologisch relevante niveau adviseren wij het onderzoek uit te voeren met behulp van een mechanische avegaarboor.

Of ter plaatse van de rest van de nieuwbouw, zonder kelders, vervolgonderzoek noodzakelijk is, is afhankelijk van het heipalenplan. Indien de eventuele heipalen kunnen worden geplaatst volgens de richtlijnen in de 'Handreiking archeologievriendelijk bouwen' van de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE), adviseren wij om geen vervolgonderzoek noodzakelijk te stellen.

Op grond van de resultaten van het rapport en bovenstaand advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Geertruidenberg) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

Cultuurhistorie

De gemeente Geertruidenberg beschikt over een lijst met daarin aangewezen monumenten en andere beeldbepalende panden. Binnen het plangebied zijn deze niet aanwezig.

De provincie Noord-Brabant beschikt daarnaast ook over een cultuurhistorische waardenkaart. Hieronder is een uitsnede van deze cultuurhistorische waardenkaart weergegeven. Ook hieruit blijkt dat er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in of nabij het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPVijfhoevenlaan-vs01_0019.png"

Figuur 4.4 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (plangebied is paars omlijnd)

Conclusie

Het aspect cultureel erfgoed vormt, met in achtneming van het advies en vervolgonderzoek ten aanzien van archeologie, derhalve geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.11 Besluit M.e.r.

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.

Beoordeling en conclusie

Onderdeel D11.2 zou van toepassing kunnen zijn: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Er is echter geen definitie gegeven voor een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aard, de omvang en het ruimtebeslag van belang zijn.

In voorliggende situatie wordt een bestaand pand gesloopt en komen er 3 kleinere gebouwen voor in de plaats. De locatie bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied en binnen een bestaande woonwijk. Er is reeds bebouwing aanwezig met een groter grondoppervlak dan in de nieuwe situatie. Er is dan ook sprake van minder ruimtebeslag

Onderhavig planvoornemen wordt dan ook niet gezien als stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde. Daarnaast zijn de mogelijke (milieu)effecten in navolgende paragrafen beschreven. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van (grote) nadelige milieueffecten.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

5.2 Toelichting Op De Planregels

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).

In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.3 Toelichting Op Bestemmingen

In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.

Groen

Binnen deze bestemming is ruimte voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, (ongebouwde) parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, (ondergrondse) afvalverzamelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen voor langzaamverkeer.

Verkeer

Binnen deze bestemming is ruimte voor voorzieningen voor wegen, voet- en fietspaden, ongebouwde parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, ondergrondse afvalverzamelvoorziening en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van een gebouwde fietsenstalling is een specifieke aanduiding opgenomen met bijhorende maatvoering.

Wonen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn de appartementgebouwen toegestaan. Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd. Daarnaast is het maximaal aantal wooneenheden als ook de maximale bouwhoogte op de verbeelding aangegeven. In de regels zijn nadere bebouwingsregels voor hoofdgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde aangegeven. Verder zijn binnen deze bestemming tuinen, erven en verhardingen ten dienste van de bestemming toegestaan.

Waarde-Archeologie

Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden. Het gaat hier om hoge archeologische (verwachtings)waarden. Bouwen en het uitvoeren van grondwerkzaamheden is toegestaan mits de bodem niet dieper geroerd wordt dan 1,90 m-mv.

Indien de bodemverstoring de vrijstellingsgrens van 1,90 m-mv overschrijdig is aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het bevoegd gezag is bevoegd deze bestemming te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Een exploitatieplan is niet nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Conclusie

Middels het afsluiten van een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. Een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

Participatie omgeving

Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming.

Om de buurt tijdig te betrekken bij deze ontwikkeling hebben 3 participatie overleggen plaatsgevonden, namelijk op 17 juni 2021, 1 december 2021 en 11 janauri 2022. Tijdens deze bijeenkomsten hebben verschillende bewoners hun mening gegeven. Een positief punt dat veel werd genoemd, is dat het plan de buurt vergroend, doordat er open ruimtes tussen de gebouwen ontstaan. Daarnaast zijn er ook zorgen geuit:

  • De toenemende hoogte (4 bouwlagen) en de appartementen brengt de privacy, vrije uitzicht en inval van daglicht in het geding.

Er is gekeken naar de afstanden en de te realiseren gebouwen ten opzichte van omliggende woningen. Gebouw B staat op een dusdanige afstand dat hier de privacy niet in het geding is. Ook uit de studie naar schaduwwerking blijkt dat deze niet optreedt. Gebouw C is wat opgeschoven, zodat er een grotere afstand ontstaat er er ruimte komt om een groenstrook met bomenrij toe te voegen. Hiermee wordt ook aan deze zijde de privacy gewaarborgd. Naar aanleiding van de opmerkingen over de hoogte is de hoogte van gebouw C met één bouwlaag verlaagd, de maximale bouwhoogte van dit gebouw wordt 10 meter i.p.v. 13 meter.

  • De parkeerdrukte neemt sterk toe in deze en omliggende straten. Echter blijkt aan de hand van de plannen dat te weinig parkeergelegenheid is gerealiseerd is in het verleden. Op de huidige tekeningen is het aantal parkeerplaatsen niet toereikend voor het aantal woningen en bewoners. Daarnaast komt de veiligheid van de kinderen in het geding door het sterk toenemende aantal auto's in de straten.

Voor de nieuwe ontwikkeling moet worden voldaan aan de parkeernormen. Er is een parkeerbalans opgesteld (Bijlage 1). Hieruit blijkt dat wordt voldaan aan de parkeernormen en dat de parkeerdruk af zal nemen ten opzichte van de bestaande situatie.

  • Onduidelijkheid bestaat over het bestemmingsplan van het voetbalveld gelegen aan de Varenstraat. De angst bestaat dat het tekort aan parkeergelegenheid op termijn ten koste zal gaan van 'groen' en speelruimte voor de kinderen.

Het voetbalveldje aan de Varenstraat heeft in het bestemmingsplan Raamsdonksveer-zuid de bestemming 'groen'. Ook maakt het trapveldje geen onderdeel uit van het plangebied en blijft dus in de huidige vorm behouden.

Conclusie

Omwonende zijn vroegtijdig betrokken bij de voorbereiding van de plannen. Het plan is op diverse punten aangepast om tegemoet te komen aan de opmerkingen naar aanleiding van de ingekomen reacties

Vooroverleg

Op 19 juli 2022 heeft het college van B&WE besloten in te stemmen met het ontwerpbestemmingsplan. eerder is het bestemmingsplan voor vooroverleg aangeboden aan de vooroverlegpartners.

Het ontwerpbestemmingsplan is ter vooroverleg aangeboden aan de vooroverlegpartners zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De betreffende vooroverlegpartners zijn Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, Rijkswaterstaat, Tennet, GasUnie en BrabantWater.

Vanuit de vooroverlegpartners zijn geen reacties ontvangen op het ontwerpbestemmingsplan.

Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 augustus tot en met 28 september 2022 ter inzage gelegen. In de periode zijn er drie zienswijzen tegen het plan binnen gekomen. De ingekomen zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan. De reactienota op de binnengekomen zienswijzen is als Bijlage 11 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.

Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Parkeerbalans

Bijlage 1 Parkeerbalans

Bijlage 2 Startnotitie

Bijlage 2 Startnotitie

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Standaard Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 5 Standaard verantwoording groepsrisico

Bijlage 6 Standaard Advies Veiligheidsregio 2019

Bijlage 6 Standaard advies Veiligheidsregio 2019

Bijlage 7 Flora En Fauna

Bijlage 7 Flora en fauna

Bijlage 8 Aanvullend Ecologisch Onderzoek

Bijlage 8 Aanvullend ecologisch onderzoek

Bijlage 9 Stikstofdepositie

Bijlage 9 Stikstofdepositie

Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 10 Archeologisch onderzoek

Bijlage 11 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 11 Reactienota zienswijzen