Alphensebaan 70, Gilze
Bestemmingsplan - Gemeente Gilze en Rijen
Vastgesteld op 16-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Alphensebaan 70, Gilze' met identificatienummer NL.IMRO.0784.BPAlphensebaan70-VG01 van de gemeente Gilze en Rijen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw/aangebouwd bijgebouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die ten hoogste vallen binnen de categorieën A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' in Bijlage 1, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer geldt en dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, waaronder bollenteelt, daaronder niet begrepen sier- en fruitteelt, boomkwekerij en bosbouw;
- b. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
- c. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie;
- d. veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
- e. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens wordt verstaan een paardenfokkerij;
- f. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
- g. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- h. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen;
- i. fruitteelt: de teelt van fruit;
- j. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- k. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- l. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege.
1.8 agrarisch loonwerkbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur en/of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.9 agrarisch verwant bedrijf
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden; voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven en volkstuinen.
1.10 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw/bedrijfsgebouw dat een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.11 archeologisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.14 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bed & breakfast
recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen.
1.16 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen.
1.17 bedrijfsgebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of twee of meer met wanden omsloten ruimte vormt en in gebruik is ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.
1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; bestemmingsvlakken ten behoeve van bestemmingen die verbonden zijn door middel van de aanduiding 'relatie', worden geacht één bestemming te vormen.
1.21 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; bouwvlakken ten behoeve van bedrijven die verbonden zijn door middel van de aanduiding 'relatie', worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het woongenot.
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.28 dienst- of bedrijfswoning
een woning, bij een bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting (het huishouden) van een persoon die op dat bedrijf werkzaam is.
1.29 eigen terrein
ruimte in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
1.30 dierenverblijf
gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen (zoals brijkeuken, ventilatiekanaal, luchtwassers en dergelijke).
1.31 erf- en terreinafscheiding
een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.
1.32 evenementen
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk overdekt geheel met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 grondverzetbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het leveren van diensten aan bedrijven/derden in grond- weg- en waterbouw, met behulp van gespecialiseerde machines en/of (agrarische) werktuigen en apparatuur.
1.35 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.36 Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer
besluit van 5 januari 1993 (Stb. 50) houdende uitvoering van de hoofdstukken 1 en 8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk V van de Wet geluidhinder, zoals dit luidde op het moment van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.37 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.38 kleinschalig kamperen
een kampeerterrein voor niet-permanente kampeermiddelen dat ruimte biedt voor ten hoogte 25 standplaatsen en voorzien is van een randbeplanting van 5 m breed.
1.39 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.40 nadere regels verordening ruimte
'Nadere regels Verordening ruimte - Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij', die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte Noord-Brabant of een later vastgestelde Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant inclusief bijbehorende wijzigingsverordeningen.
1.41 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.42 ondergeschikte detailhandel
Detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.
1.43 ondergeschikte horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij de hoofdfunctie, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en niet toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.44 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van maximaal drie gesloten wanden.
1.45 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.46 peil
- a. voor bouwwerken die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg, ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.47 permanente bewoning
het verblijven in een kampeermiddel, een recreatieverblijf, een verblijfsrecreatief appartement of in een gebouw, geen woning zijnde, met het kennelijke doel om dat kampeermiddel, recreatieverblijf, verblijfsrecreatief appartement dan wel het gebouw als hoofdverblijf te gebruiken.
1.48 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.49 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels deel uitmaakt.
1.50 verbeelding
de digitale weergave van het bestemmingsplan.
1.51 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.52 woning
een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, of een andere daarmede vergelijkbare economische eenheid.
1.53 zijdelingse perceelsgrens
de zijdelingse grens tussen twee (of meerdere) percelen.
1.54 zorgvuldige veehouderij
veehouderij die door het treffen van maatregelen, als bedoeld in de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij optimaal is ingepast in zijn omgeving.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar de afstand het kortste is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing', uitsluitend het aanleggen en in stand houden van gebiedseigen beplanting overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, ter inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen in het landschap. Onder landschappelijk inpassingsplan wordt in deze regels verstaan het landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in Bijlage 3 van deze regels;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen;
met dien verstande dat:
- d. tevens het bepaalde in de artikelen 5, 6 en 10 van toepassing is;
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- het bouwen van bouwwerken is niet toegestaan;
- erf- of terreinafscheidingen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1 meter;
- veekeringen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter;
- tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en permanente boomteelthekken zijn toegestaan.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. paardenbakken (buiten het bouwvlak) zijn niet toegestaan.
Artikel 4 Gemengd - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', een grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', tevens een intensieve veehouderij;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf', een agrarisch loonwerkbedrijf;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - inrit', een inrit uitsluitend ten behoeve van het agrarisch loonwerkbedrijf;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd – landschappelijke inpassing', uitsluitend het aanleggen en in stand houden van gebiedseigen beplanting overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, ter inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen in het landschap. Onder landschappelijk inpassingsplan wordt in deze regels verstaan het landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in Bijlage 3 van deze regels;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen;
met uitzondering van:
- h. aan-huis-gebonden beroepen;
met dien verstande dat:
- i. tevens het bepaalde in de artikelen 5, 6 en 10 van toepassing is;
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie – 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- 3. het bepaalde in 5.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Landschap - 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van de waarden die samenhangen met het hoevenlandschap te weten:
- a. het besloten karakter;
- b. de clusters van bebouwing met daartussen open, soms bol gelegen weide- en akkercomplexen;
- c. het waaiervormig wegenpatroon;
- d. de verspreid staande bomen en boomgroepen;
- e. het reliëf.
6.2 Bouwregels
ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag voor de overige gronden - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien door het bouwen de waarden, zoals in lid 6.1, niet in onevenredige mate worden geschaad.
6.3 Specifieke gebruiksregels
ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag voor de overige gronden - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (gebruik)regels - uitsluitend worden gebruikt, indien door het bouwen de waarden, zoals in lid 6.1, niet in onevenredige mate worden geschaad.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot andere bestemmingen
Indien met betrekking tot de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) het plan kan worden gewijzigd, wordt hierbij het volgende in acht genomen:
- a. door de planwijziging mogen de waarden, zoals in lid 6.1 bedoeld, niet worden geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
8.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- b. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil;
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub b indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vragen burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap en de provincie omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.
8.3 Overige zone - beperkingen veehouderij
- a. In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 heeft ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - beperkingen veehouderij' de oppervlakte van de gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, ten hoogste de omvang van de gebouwen die:
- 1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
- 2. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
- 3. die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan;
- b. In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 heeft ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - beperkingen veehouderij' de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de omvang van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die:
- 1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
- 2. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
- 3. die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan;
- c. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij;
- d. Een veehouderij, als bedoeld in lid c, is grondgebonden indien voldaan wordt aan de criteria die zijn opgenomen in de 'Nadere regels Verordening ruimte - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (versie 2.0)', zoals door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant is vastgesteld op 25 september 2017, of een latere door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant vastgestelde versie.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige regels.
- b. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Overige zone - IHCS 1
In aanvulling op Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - IHCS 1' ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan 56 m boven NAP, in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
10.2 Overige zone - kernrandzone
In aanvulling op Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone -kernrandzone' de volgende regels:
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Ten behoeve van mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw/bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:
- a. binnen het bestemmingsvlak dient een (legale) burger - dan wel een bedrijfswoning aanwezig te zijn;
- b. een dergelijke bewoning is aantoonbaar nodig vanuit een oogpunt van mantelzorg. Alvorens vrijstelling te verlenen vragen burgemeester en wethouders hieromtrent ter zake deskundig advies;
- c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- d. de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
- e. de maximale oppervlakte welke wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m²;
- f. er dient gebruik te worden gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijgebouw/bedrijfsgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven binnen het bedrijfscomplex gelegen bijgebouw / bedrijfsgebouw meer geschikt is;
- g. de afhankelijke woonruimte dient te worden bewoond door degene(n) die de zorg nodig heeft/hebben, en in voorkomend geval, zijn/haar partner zoals bepaald bij huwelijk, geregistreerd partnerschap of notariële samenlevingsovereenkomst;
- h. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
- i. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de specifieke zorgbehoefte, zoals gebleken uit het advies van een ter zake deskundige instantie;
- j. splitsing is niet toegestaan;
- k. aan de afhankelijke woonruimte mag geen eigen ontsluiting worden toegevoegd;
- l. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
- m. de afwijking kan worden ingetrokken zodra de noodzaak vanuit mantelzorg niet meer bestaat.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Archeologische waarden
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 14 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
14.1 Parkeren
Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van:
- 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw; of
- 2. een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan;
dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Gilze en Rijen 2017, als vastgesteld op 3 april 2017;
- b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. indien:
- 1. het voldoen aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat wordt voldaan aan de regels voor maatwerk (ontheffing) zoals neergelegd in de onder a. bedoelde nota parkeernormen;
- c. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. of de regels voor maatwerk (ontheffing) als bedoeld onder b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
- d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient aldus in stand te worden gehouden.
14.2 Laden en lossen
Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte, geldt de volgende regeling:
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wordt uitsluitend verleend indien in een als gevolg van het beoogde gebruik van het gebouw te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien op eigen terrein;
- b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien
- 1. het voldoen aan de bepaling ten aanzien van het laden en lossen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien;
- c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op de herbouw van een gebouw zónder wijziging van het gebruik;
- d. voorzieningen die zijn gerealiseerd om te voorzien in de nodige laad- en losruimte dienen aldus in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan 'Alphensebaan 70, Gilze' van de gemeente Gilze en Rijen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Op 1 juli 2013 is het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft hiervoor de bestemmingsplanprocedure doorlopen zoals deze is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening.
Het perceel Alphensebaan 70 te Gilze (hierna het plangebied) valt binnen de grenzen van het plangebied van dat bestemmingsplan. Voor dat perceel was in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming "Agrarisch" opgenomen. De eigenaren van het perceel hebben hier echter al langere tijd een agrarisch loonbedrijf. Ze hebben een zienswijze tegen het bestemmingsplan Buitengebied ingediend, omdat de bestemming "Agrarisch" hun bedrijf niet bij recht mogelijk maakt. Het bedrijf is daarmee met het geldende bestemmingsplan niet conform het feitelijke gebruik bestemd.
In de Nota zienswijzen behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied (vigerende bestemmingsplan) is aangegeven (zie onderstaande figuur) dat het niet bestemmen van het loonwerkbedrijf een omissie betreft. Naar aanleiding van de zienswijze is de ruimtelijke verbeelding (plankaart) van het plan aangepast. Voor het perceel Alphensebaan 70 is naast de bestemming "Agrarisch" ook de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch loonwerkbedrijf' opgenomen. Per abuis is de bestemming niet gewijzigd naar 'Bedrijf' en is het mogelijk maken van het loonwerkbedrijf, gekoppeld aan de aanduiding, ook niet opgenomen in de regels van de bestemming "Agrarisch". Het bestemmingsplan Buitengebied is vervolgens in 2013 vastgesteld, maar dus niet zoals in de Nota zienswijzen was beoogd.
Figuur 1.1.1: Uitsnede Nota Zienswijzen bestemmingsplan Buitengebied 2010
Deze herziening van het bestemmingsplan Buitengebied voorziet alsnog in een passende regeling waarmee het al bestaande loonbedrijf voor de locatie Alphensebaan 70 juridisch-planologisch wordt geregeld.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Gilze in het buitengebied. De gronden zijn verdeeld over drie verschillende kadastrale percelen waar twee verschillende bedrijven zijn gevestigd:
- een agrarisch loonbedrijf en grondverzetbedrijf aan het adres Alphensebaan 70 en 70a (kadastrale percelen: 1098 en 943);
- een intensieve veehouderij aan het adres Alphensebaan 70b (kadastraal perceel: 1099).
De verschillende adressen / kadastrale percelen Alphensebaan 70, 70a en 70b worden in voorliggende toelichting tezamen genoemd 'Alphensebaan 70'. Indien wordt bedoeld het specifieke agrarisch loonbedrijf op adres Alphensebaan 70a (kadastraal perceel 943), de bedrijfswoning op adres Alphensebaan 70 (kadastraal 1098) of de intensieve veehouderij op adres Alphensebaan 70b (kadastraal 1099), dan wordt dit nadrukkelijk aangegeven.
Figuur 1.2.1: Luchtfoto van de gronden aan de Alphensebaan 70. Met een rode contour en nummer zijn de afzonderlijke percelen weergegeven. In blauw is het bijbehorende adres aangegeven.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van de Alphensebaan 70 vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Gilze en Rijen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2013. De gronden zijn bestemd als 'Agrarisch' met de functie-aanduiding 'intensieve veehouderij'. De gronden mogen worden gebruikt voor één grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij, akker- en vollegrondstuinbouwbedrijf en tevens een intensieve veehouderij. Op de verbeelding is ter plaatse ook de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – loonwerkbedrijf' opgenomen. Op de gronden aan de Alphensebaan 70 is voor het hiervoor bedoelde bedrijf één bouwvlak opgenomen. Hierbinnen dienen de gebouwen te worden gebouwd.
In het vigerende bestemmingsplan is geen koppeling van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf' naar de regels gemaakt. Er is derhalve op dit moment geen agrarisch loonbedrijf toegestaan binnen het plangebied.
Figuur 1.3.1: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied'. De gronden aan de Alphensebaan 70 zijn gelegen ter plaatse van de dikgedrukte zwarte lijn met daarin de aanduidingen (iv) en (sb-lwb). De bestemming is 'Agrarisch'.
1.4 Inhoud Van De Toelichting
De inhoud van de toelichting is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. In Hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven, Hoofdstuk 3 beschrijft het beoogde planvoornemen. Hoofdstuk 4 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In Hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de beoogde ontwikkeling wordt getoetst. De financiële haalbaarheid van het plan wordt in Hoofdstuk 6 beschreven. Hoofdstuk 7 beschrijft de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en de juridische aspecten. Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 de te doorlopen procedure uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt in het buitengebied circa 150 meter ten zuiden van de kern Gilze. De omgeving is te kenschetsen als kernrandzone. De kernrandzone bestaat uit (historische) lintbebouwing en bebouwingsconcentraties als uitlopers van de kern Gilze en vormen als het ware het overgangsgebied tussen het dorp en het buitengebied. In de kernrandzone is een menging van functies aanwezig zoals (agrarische) bedrijven, recreatie en wonen.
Het landschap in de omgeving kenschetst zich als een kleinschalig landschap door de vele bomenrijen, bossingels, kleine bospercelen en bochtige wegen. Binnen het plangebied zijn vrijwel geen landschapselementen aanwezig. De bedrijfslocatie is daarmee nauwelijks landschappelijk ingepast in zijn omgeving.
Binnen het plangebied is op dit moment een intensieve veehouderij op adres Alphensebaan 70b (kadastraal perceel: 1099) en een agrarisch loonbedrijf op adres Alphensebaan 70/70a (kadastrale percelen 943 en 1098) gevestigd. Beide bedrijven zijn zelfstandig, maar wel gezamenlijk gevestigd binnen één bouwvlak. Zie figuur 1.2.1 voor een weergave van de luchtfoto met daarop de kadastrale percelen aangeduid.
Intensieve veehouderij
De intensieve veehouderij aan Alphensebaan 70b betreft een varkenshouderij, waar blijkens de laatste verleende omgevingsvergunning d.d. 20 november 2018 in totaal 465 vleesvarkens en 107 gespeende biggen gehouden mogen worden. De dieren worden gehouden in de twee stallen aan de noordoostzijde van het plangebied.
De stallen zijn gebouwd eind jaren 80/begin jaren 90 en daarmee enigszins verouderd. De bouwhoogte van deze stallen bedraagt 5,50 meter, wat laag is ten opzichte van moderne stallen. De meest oostelijke stal is onlangs vernieuwd door het bouwen van een luchtwassysteem. De andere stal wordt traditioneel geventileerd met mecahnische ventilatoren op het dak.
De varkenshouderij wordt in de huidige situatie ontsloten via 2 inritten die op kadastrale percelen 943 en 1098 liggen. Deze kadastrale percelen behoren tot het agrarisch loonbedrijf. Eén inrit sluit aan op de Alphensebaan, de andere inrit sluit aan op de Klaverstraat.
Agrarisch loonbedrijf
De overige gebouwen, inclusief de bedrijfswoning, binnen het plangebied zijn in gebruik ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf.
De gebouwen ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf zijn voornamelijk in gebruik voor de opslag van (landbouw)voertuigen en ander materieel. Dit betreffen twee grote schuren en twee schuren van een kleinere omvang. Ten noorden binnen het plangebied is de bedrijfswoning gesitueerd met daaraan vastgebouwd één van de twee grote schuren. Deze schuur is onlangs gebouwd, medio 2016, ter vervangen van een bestaand gebouw. De twee kleinere schuren zijn ouder, met een bouwjaar eind jaren 80/begin jaren 90. De andere grote schuur, ten zuiden binnen het plangebied, dateert uit 2002. De bouwhoogte van de gebouwen varieert van circa 4,50 tot 11,00 meter.
Ten oosten binnen het plangebied vind ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf relatief beperkte buitenopslag van materialen plaats. Ten zuidwesten binnen het plangebied is grasland aanwezig. Conform het vigerende bestemmingsplan behoren deze gronden tot het bouwvlak van het agrarisch bedrijf, er vind op dit moment agrarisch grondgebruik plaats.
De bedrijfslocatie is georiënteerd op de Alphensebaan, maar is op een ruime afstand gelegen (circa 35 meter). Vanaf de Alphensebaan gezien is de bedrijfswoning het voorste gebouw, de bedrijfsgebouwen zijn achter de voorgevelgrens van de bedrijfswoning gebouwd. In de loop van de tijd is steeds verder richting het zuiden, naar de Klaverweg, gebouwd/uitgebreid. Net als de varkenshouderij aan Alphensebaan 70b, wordt ook dit agrarisch loonbedrijf ontsloten via de twee inritten aan de Alphensebaan en Klaverstraat.
Het agrarisch loonbedrijf is feitelijk aanwezig, maar niet toegestaan conform het geldende bestemmingsplan (zie ook paragraaf 1.3). Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een juridisch- planologische regeling voor het toestaan van het agrarisch loonbedrijf.
Figuur 2.1.1: Luchtfoto bestaande situatie, oriëntatierichting naar oosten
Figuur 2.1.2: Foto van locatie Alphensebaan 70 in Gilze vanaf Alphensebaan
Figuur 2.1.2: Foto van locatie Alphensebaan 70 in Gilze vanaf Klaverstraat
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Planopzet
In dit bestemmingsplan wordt het feitelijk bestaand gebruik gelegaliseerd, zonder uitbreidingsmogelijkheden. In dit bestemmingsplan wordt derhalve onder andere de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf begrensd en wordt het bouwvlak verkleind. Daarnaast wordt de omvang van het agrarisch loonbedrijf begrensd door het opnemen van een functieaanduiding.
In de vigerende planologische situatie is de bedrijfswoning onderdeel van de intensieve veehouderij, echter wordt deze bewoond door de eigenaar van het agrarisch loonbedrijf. In dit bestemmingsplan wordt de bedrijfswoning daarom ondergebracht bij het agrarisch loonbedrijf.
Met het passend bestemmen van het feitelijk bestaand gebruik wordt tevens de buitenopslag ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf gelegaliseerd. In dit bestemmingsplan wordt geregeld dat buitenopslag mogelijk is uitsluitend binnen het bouwvlak. Buitenopslag van zand, grind en bouwmaterialen zijn niet toegestaan.
Voor de onsluiting van de bedrijven blijven de bestaande inritten aan de Alphensebaan en Klaverstraat behouden. Voor de inrit aan de Alphensebaan wordt in dit bestemmingsplan geregeld dat uitsluitend verkeer ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf is toegestaan, vanwege akoestische overwegingen. In de milieusituatie zou verkeer afkomstig van de intensieve veehouderij over deze inrit voor overmatige geluidhinder zorgen op de bedrijfswoning, dat in de beoogde situatie tot het agrarisch loonbedrijf gaat toebehoren.
Voor het intensieve veehouderijbedrijf worden de bestaande rechten zoveel als mogelijk gerespecteerd. Echter wordt deze intensieve veehouderij op dit moment behoorlijk beperkt in uitbreidingsmogelijkheden door de ligging in beperking veehouderij zone van Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarnaast zijn beperkingen uit hogere bestaande milieuregelgeving zoals de Wet geurhinder en veehouderij, Wet natuurbescherming, Wet ammoniak en veehouderij, Verordening natuurbescherming Noord-Brabant en Besluit emissiearme huisvesting. In dit bestemmingsplan wordt de intensieve veehouderij ruimtelijk begrenst door het opnemen van een functieaanduiding.
Met dit bestemmingsplan worden twee bedrijven binnen één bouwvlak mogelijk gemaakt. Hiervoor is gekozen om de bestemming 'Gemengd - 1' op te nemen. Dit past binnen de regelgeving uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en is in lijn met Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), zie hiervoor paragrafen 4.2.3 en 7.2.
3.2 Landschappelijke Inpassing
Met het planologisch toestaan van het agrarisch loonbedrijf vindt tevens het landschappelijk inpassen van de gebouwen plaats. Op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant moet worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing. In de planregels is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de landschappelijke inpassing gerealiseerd moet zijn, en aldus blijvend in stand moet worden gehouden. Met 12 maanden wordt voorzien in een redelijke termijn om te kunnen aanplanten, rekening houdend met de plantseizoenen (voorjaar/najaar).
Het landschap in de omgeving van het plangebied kenmerkt zich door de kleinschaligheid. Het landschap is kleinschalig door de vele bomenrijen, bossingels, kleine bospercelen en bochtige wegen. Hierdoor is een landschap ontstaan zonder vergezichten, maar met vele doorkijkjes na elke bocht. Daarnaast vormt dit kleinschalige landschap een zachte overgang naar de bebouwingsrand van de kern Gilze.
Binnen het plangebied is op dit moment weinig sprake van landschappelijke inpassing. Voorheen was sprake van een bomenrij langs de inrit aan de Alphensebaan. Echter zijn deze onlangs gekapt. Wel geldt hiervoor nog een herplantplicht.
Met de voorgenomen ontwikkeling liggen kansen om de harde grenzen die de bedrijfsgebouwen maken te 'verzachten' door de aanleg van beplanting. Gekozen is om de bedrijfsgebouwen gebiedseigen landschappelijk in te passen door de aanleg van struweel en bomenrijen. De gekozen beplanting bestaan uit inheemse en gebiedseigen plant- en boomsoorten (zie ook figuur 3.2.1.).
Met het landschappelijk inpassen worden deze gebouwen aan het zicht onttrokken en wordt een kwaliteitsverbetering van het landschap bewerkstelligd. Het landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd in Bijlage 3 van de regels en daarmee ook juridisch vastgelegd.
Figuur 3.2.1: Uitsnede landschappelijk inpassingsplan
3.3 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Voor het onderzoek naar de invloed van verkeer dient het aantal verkeersbewegingen afkomstig van het agrarisch loonbedrijf bepaald te worden. Door het planologisch toevoegen van een agrarisch loonbedrijf kunnen nadelige gevolgen optreden door een toename van het aantal verkeersbewegingen. Om een juist beeld te krijgen van het aantal verkeersbewegingen dient de worst-case situatie bepaald te worden.
Voertuigen worden enkel inpandig gestald in de reeds aanwezige schuren en loodsen. Op dit moment is in totaal 1.729 m2 aan gebouwen ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf aanwezig. In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen waarin bepaald wordt dat ten opzichte van bestaand geen uitbreiding meer plaats kan vinden in de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. In de worst-case situatie wordt uitgegaan van overwegend zware voertuigen (bijvoorbeeld landbouwtrekkers). Uit gegevens van het RDW hebben zware voertuigen een lengte vanaf 12,0 meter. De breedte van een zwaar voertuig bedraagt circa 3,0 meter. Rekening houdend met een stallingsruimte van 2 meter rondom de voertuigen kan per 112 m2 één zwaar motorvoertuig gestald worden. Bij het agrarisch loonbedrijf wordt circa de helft van de gebouwen gebruikt voor de stalling van (zware) motorvoertuigen. De andere helft wordt gebruikt voor de opslag van aanhangwagens en ander benodigd materieel. Op een oppervlakte van 864,5 m2 (de helft van 1.729 m2) kunnen in de worst-case situatie dus maximaal 7,7 (afgerond naar 8) zware motorvoertuigen gestald worden.
Het agrarisch loonbedrijf voert voornamelijk werkzaamheden elders op locatie uit. 's Ochtends wordt met de voertuigen naar locatie gereden en in de (eind)middag periode komen de voertuigen terug op het bedrijf. Per voertuig kan derhalve uitgegaan worden van 2 verkeersbewegingen per dag. In een worst-case situatie met een aanwezigheid van 8 zware motorvoertuigen ontstaan dus 16 verkeersbewegingen per dag.
Voor het overige vinden er verkeersbewegingen plaats met lichte motorvoertuigen. Dit betreffen voornamelijk personenauto's van personeel. Deze aantallen worden ingeschat op gemiddeld 14 verkeersbewegingen per dag (7 personen personeel).
Het aantal verkeersbewegingen is met 16 bewegingen met zware motorvoertuigen en 14 verkeersbewegingen met lichte motorvoertuigen zeer beperkt en zal slechts een zeer beperkte invloed hebben op de omgeving. De Alphensebaan beschikt over voldoende capaciteit om deze verkeersbewegingen af te wikkelen.
Parkeren
Zoals hierboven beschreven worden de (zware) voertuigen ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf binnen de gebouwen gestald. Voor het overige vindt parkeren van lichte voertuigen (zoals personenauto's) plaats op het buitenterrein. Enerzijds dient ruimte gereserveerd te worden voor het parkeren van de bewoners van de bedrijfswoning, anderzijds dient ruimte gereserveerd te worden voor het parkeren van bijvoorbeeld personeel. Op het terrein is echter ruim voldoende ruimte beschikbaar om te kunnen parkeren. Parkeren kan derhalve zonder problemen op eigen terrein worden voorzien.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk worden het relevante ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Deze 13 nationale belangen zijn:
- 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;;
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Doorwerking op plangebied
Eén van de 13 belangen betreft 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvoerming bij alle ruimtelijke en infastructurele besluiten'. Hieruit komt de 'ladder voor duurzame verstedelijking' voort. Deze wordt nader beschreven in paragraaf 4.1.3.
Verder is de legalisering van het loonwerkbedrijf een dermate kleinschalige planologische aanpassing dat dit bestemmingsplan geen invloed heeft op de overige nationale belangen.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.
Overzicht nationale belangen in het Barro:
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- 14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.
Doorwerking op plangebied
In de omgeving zijn een aantal belangen ten aanzien van defensie aanwezig vanwege onder andere de nabijheid van vliegbasis Gilze-Rijen. Het plangebied heeft hier echter geen invloed op. De ontwikkelingen binnen het plangebied raken verder geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). In de toelichting van een bestemmingsplan moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd.
Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.
Op 12 mei 2017, is het besluit tot wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking in het Staatsblad verschenen. De wijziging voorziet in een aanpassing van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en is in werking getreden op 1 juli 2017. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) een overzichtsuitspraak gedaan over de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking. De uitspraak bevat de hoofdlijnen van de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over de eisen waaraan een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen.
Doorwerking op plangebied
Uit de overzichtsuitspraak 'ladder voor duurzame verstedelijking' van de Raad van State d.d. 28 juni 2017 volgt:
'Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was.'
Het bestemmingsplan "Alphensebaan 70, Gilze" voorziet niet in een nieuw planologisch ruimtebeslag, maar alleen in een planologische functiewijziging. Beoordeeld dient te worden of de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het bestemmingsplan "Alphensebaan 70, Gilze" voorziet in een functiewijziging van agrarische loodsen naar een agrarisch loonbedrijf. Daarbij vindt géén uitbreiding van het planologische ruimtebeslag plaats. Gelet op hetgeen eerder door de Raad van State is overwogen (uitspraak van de Raad van State d.d. 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3902) is deze functiewijziging naar aard en omvang niet zodanig dat desalniettemin sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Wat betreft de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie, waaraan betekenis dient te worden toegekend bij de beoordeling van de aard en omvang van de functiewijziging, geldt dat hierbij volgens een uitspraak van de Raad van State d.d. 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1528) de ruimtelijk relevante milieugevolgen kunnen worden betrokken.
In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" (2010) is ter plaatse van de Alphensebaan 70 en 70a een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een intensieve veehouderij (varkens) toegestaan. Op basis van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geldt dat deze bedrijvigheid onder de bedrijfsactiviteit 'fokken en houden van varkens' (“BI: 0146) kan worden geschaard. Dit betreft milieucategorie 4.1. In het voorliggende bestemmingsplan is ter plaatse van de Alphensebaan 70 en 70a een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een loonwerkbedrijf toegestaan. Op basis van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geldt dat deze bedrijvigheid onder de bedrijfsactiviteit 'Dienstverlening t.b.v. de landbouw: - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m² (“BI: 016.1) kan worden geschaard. Dit betreft milieucategorie 3.1. De ruimtelijk relevante milieugevolgen nemen door het voorliggende plan af. Hierdoor is geen sprake van een dusdanige ruimtelijke uitstraling van de voorziene ontwikkeling dat desalniettemin sprake zou zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Aangezien in deze situatie geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in het kader van de 'ladder' is een onderbouwing van de 'ladder' niet noodzakelijk.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014
In de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014, vastgesteld op 2 juli 2014, geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De structuurvisie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Daarnaast ondersteund de structuurvisie de provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk.
De vier structuren zijn:
- 1. de groenblauwe structuur;
- 2. het landelijk gebied;
- 3. de stedelijke structuur;
- 4. de infrastructuur.
Het plangebied ligt binnen het 'landelijk gebied'. De provincie kiest hier voor het perspectief van een multifunctionele gebruiksruimte. Met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
Tevens ligt het plangebied binnen het zoekgebied voor verstedelijking. Het beleid voor 'zoekgebieden voor verstedelijking' is alleen van toepassing voor stedelijke ontwikkelingen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling.
Aangezien binnen dit gebied nog geen verstedelijking heeft plaatsgevonden geldt hiervoor het beleid van het landelijk gebied.
Doorwerking op plangebied
Dit bestemmingsplan past binnen de structuurvisie aangezien er sprake is van multifunctioneel gebruik. Binnen één bouwvlak zijn een intensieve veehouderij en een loonwerkbedrijf gevestigd. Daarnaast vindt in de omgeving van het plangebied functiemenging plaats van onder andere (agrarische) bedrijven, wonen en recreatie. Tevens heeft het agrarisch loonbedrijf een functionele binding met het buitengebied. Het plangebied is daarmee passend in het gemengd landelijk gebied.
Figuur 4.2.1: Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014. Het plangebied is aangeduid met blauwe pijl. Oranje zone betreft het gemengd landelijk gebied. Rode arcering betreft zoekgebied voor verstedelijking.
4.2.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant
Op 14 december 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie beschrijft daarvoor de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn over klimaatverandering, energietransitie, verstedelijking en bereikbaarheid en concurrerende duurzame economie.
Doorwerking op plangebied
De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie, zoals de structuurvisie. Na 2021 (inwerkingtreding Omgevingswet) vervangt de omgevingsvisie de strategische elementen van de huidige provinciale plannen.
4.2.3 Verordening ruimte Noord-brabant
In de Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: Vr N-B) zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. De Vr N-B is één van de instrumenten die de provincie kan inzetten om de doelen uit de Structuurvisie te realiseren. De Vr N-B richt zich tot gemeenten doordat deze regels bevat die een gemeente moet betrekken bij hun besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. De laatste versie betreft de Verordening ruimte 2014 + navolgende wijzigingsverordeningen. In de wijzigingsverordening 'Verordening ruimte 2014, actualisatie 2017' is de naam gewijzigd in "Verordening ruimte Noord-Brabant".
Op de plankaarten bij de Vr N-B is het Brabants grondgebied opgedeeld in vier structuren: het bestaand stedelijk gebied, de groenblauwe mantel, het gemengd landelijk gebied en het Natuur Netwerk Brabant. Per structuur is uitgewerkt welke functies, en onder welke voorwaarde, ontwikkeld kunnen worden. Tevens zijn op de plankaarten bij de Vr N-B aanduidingen opgenomen. Aanduidingen liggen altijd over een structuur heen en vaak over meerdere structuren. Aanduidingen kunnen elkaar ook onderling overlappen, in tegenstelling tot de structuren. De regels ter plaatse van een aanduiding gelden in aanvulling op de regels van de structuren of in afwijking daarvan.
Het plangebied ligt binnen de structuur 'gemengd landelijk gebied'. Daarnaast zijn de aanduidingen 'Beperkingen veehouderij', 'Stalderingsgebied' en 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' van toepassing.
Figuur 4.2.2: Uitsnede Themakaart stedelijke ontwikkeling van Vr N-B. Plangebied globaal aangeduid met blauwe pijl
Figuur 4.2.3: Uitsnede Themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines van Vr N-B. Plangebied globaal aangeduid met blauwe pijl
De planologische ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft de vestiging van een loonwerkbedrijf binnen een bestaand bouwvlak. Op dat bestaande bouwvlak is reeds een intensieve veehouderij gevestigd. Deze bedrijfstakken zijn beide hoofdfuncties.
Hierna worden de van toepassing zijnde artikelen uit de Vr N-B beschreven en vervolgens getoetst aan de beoogde ontwikkeling. In dit geval is sprake van een overlap van aanduidingen binnen het plangebied. Hierdoor zijn meerdere bepalingen van de Vr N-B gelijktijdig van toepassing. Voor die gevallen bepaalt de Vr N-B dat de meest beperkende bepaling van toepassing is, tenzij in de Vr N-B uitdrukkelijk anders bepaald (artikel 2, lid 4 Vr N-B).
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' (2010) zijn ter plaatse van het bouwperceel aan de Alphensebaan 70 de gronden bestemd voor een intensieve veehouderij. Ingevolge de plankaart van de Vr N-B is het bouwperceel gelegen binnen de structuur 'gemengd landelijk gebied' en binnen de aanduiding 'beperkingen veehouderij'. Het regime voor veehouderijen als opgenomen in artikel 7.3 Vr N-B, samen met het regime 'beperkingen veehouderij' als opgenomen in artikel 25 Vr N-B bevatten voor het bouwperceel de meest beperkende bepalingen. Dit betreft het startpunt voor de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de regels van de Vr N-B.
De beoogde ontwikkeling wordt getoetst aan de volgende van toepassing zijnde regels uit de Vr N-B:
Regels voor het gemengd landelijk gebied:
- Artikel 7.3 Veehouderijen in combinatie met artikel 25 Beperkingen veehouderij;
- Artikel 7.10 Niet-agrarisch functies in combinatie met artikel 7.11 Afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven.
Algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit:
- Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit);
- Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap (algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit).
Toetsing aan de regels van artikel 7.3 Veehouderijen in combinatie met artikel 25 Beperkingen veehouderij:
Artikel 7.3, lid 1 en lid 2 van de Vr N-B zijn regels opgenomen indien een bestemmingsplan een uitbreiding van, een vestiging van of een omschakeling naar een veehouderij. In artikel 7.3, lid 2, onder a van de Vr N-B zijn regels opgenomen indien een bestemmingsplan een toename van de oppervlakte van dierenverblijven toestaat. Doordat het bouwperceel binnen de aanduiding 'beperkingen veehouderij' ligt gelden hiervoor de regels uit artikel 25 van de Vr N-B.
In artikel 25 Vr N-B is voor veehouderijen binnen de aanduiding 'beperkingen veehouderij' bepaald dat:
- a. uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet zijn toegestaan;
- b. de oppervlakte van de gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), ten hoogste de omvang heeft van de gebouwen die:
- 1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
- 2. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
- 3. die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan;
- c. de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste de omvang heeft van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die:
- 1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
- 2. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
- 3. zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
De intensieve veehouderij op locatie Alphensebaan 70b is reeds gevestigd en aldus bestemd in het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied'. Met de beoogde ontwikkeling is geen sprake van de uitbreiding van of de omschakeling naar een veehouderij. Onder uitbreiding verstaat de Vr N-B: 'vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak'. Het bestaande bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak wordt met dit bestemmingsplan niet vergroot. Het bouwperceel ten behoeve van de intensieve veehouderij wordt met dit bestemmingsplan verkleind naar 1.865 m2 door het opnemen van een specifieke aanduiding voor de intensieve veehouderij.
Ingevolge artikel 25, lid 1 onder b en c Vr N-B geldt dat de oppervlakte aan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. de bestaande bedrijfswoning) niet meer mag toenemen ten opzichte van hetgeen op de peildatum (21 september 2013): legaal aanwezig was, gebouwd mocht worden krachtens een vóór de peildatum verleende omgevingsvergunning óf in aanvraag was middels een volledige en ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet de intensieve veehouderij binnen het plangebied aan de regels van de Vr N-B.
Voor het toestaan van een extra hoofdfunctie (in dit geval een agrarisch loonbedrijf) binnen hetzelfde bouwperceel is artikel 7.3, lid 5 Vr N-B van toepassing. Hierin is bepaalt dat binnen het bouwperceel voorzien kan worden in een niet-agrarische functie overeenkomstig artikel 7.10 tot en met artikel 7.15 Vr N-B. Voor de vestiging van een agrarisch loonbedrijf binnen hetzelfde bouwperceel zijn de regels uit artikel 7.10 in combinatie van artikel 7.11 van de Vr N-B van toepassing. Deze worden hierna uiteengezet.
Toetsing aan de regels van artikel 7.10 Niet-agrarische functies in combinatie met artikel 7.11 Afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven:
Hierna worden de regels van artikel 7.10 Vr N-B beschreven en de beoogde ontwikkeling getoetst.
Regels:
- 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied kan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, anders dan bepaald in de artikelen 7.7 tot en met artikel 7.9 mits:
- a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
- b. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
- c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
- d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
- e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
- f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
- g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
- h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
- i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
Toetsing:
- a. Voor agrarisch-technische hulpbedrijven, zoals een agrarisch loonbedrijf, en agrarisch-verwante bedrijven geldt een afwijking op de maximale omvang van het bouwperceel zoals bedoeld onder a. In artikel 7.11, lid 1 Vr N-B is bepaald dat een bestemmingsplan kan voorzien in de vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf mits de omvang van het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare bedraagt. Het bouwperceel waarbinnen zowel het agrarisch loonbedrijf én de intensieve veehouderij zijn gevestigd heeft een totale omvang van circa 9.800 m2. Derhalve wordt voldaan aan deze regel uit de Vr N-B.
- b. Artikel 7.1 van de Vr N-B geeft twee mogelijke ontwikkellijnen aan om op te nemen in een bestemmingsplan in agrarisch gebied: een gemengde plattelandseconomie en een agrarische economie. In het bestemmingsplan "Buitengebied" (2010) is voor het gehele buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen een zonering opgenomen op basis van aanwezige landschapstypen en de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen 'agrarisch ontwikkelingsgebied', 'agrarisch balansgebied', 'agrarisch verbredingsgebied', 'natuur', 'de vliegbasis' en 'kernrandzones'. Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen in de zones 'agrarisch verbredingsgebied' en 'kernrandzone'. Deze zones geven invulling aan het in de Vr N-B onderscheiden gebied 'gemengde plattelandseconomie'. Binnen dit gebied is, volgens de toelichting op de Vr N-B, meer ruimte voor niet-agrarische functies. Een 'agrarisch loonbedrijf' is een niet-agrarische functie en daarmee meer passend in het gebied 'gemengde plattelandseconomie' dan in het gebied 'agrarische economie'. De vestiging van het agrarisch loonbedrijf past derhalve binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1 Vr N-B.
- c. In de Verordening ruimte is niet gedefinieerd wat dient te worden verstaan onder 'overtollige bebouwing'. In paragraaf 4.28 van de toelichting op de Vr N-B wordt, weliswaar ten aanzien van de functie 'wonen', aangegeven dat een gemeente in het bestemmingsplan bepaalt welke bebouwing overtollig is. Daarbij geldt dat als er geen concrete gebruiksfunctie voor bebouwing aanwezig is gerelateerd aan het beoogde gebruik van het gehele perceel, er dan sprake is van overtollige bebouwing. Op de gronden waarop de vestiging van het agrarisch loonbedrijf wordt beoogd zijn alle aanwezige bebouwing thans in gebruik ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf. Er is daarmee geen sprake van feitelijk bestaande overtollige bebouwing. Daarnaast worden met dit bestemmingsplan nog onbenutte bouwmogelijkheden weggenomen door het opnemen van een maximale bebouwingsoppervlakte ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf. Derhalve wordt voldaan aan deze regel.
- d. In de VNG-publicatie kan een loonwerkbedrijf worden ingedeeld onder 'Dienstverlening t.b.v. de landbouw', 'algemeen (o.a. loonbedrijven): bedrijfsoppervlak groter dan 500 m²'. Dit type bedrijvigheid valt in milieucategorie 3.1 en past daarmee niet binnen de bepaling onder artikel 7.10, lid 1 onder d. Ingevolge artikel 7.11, lid 1 Vr N-B kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.10, lid 1, onder d Vr N-B voor het toestaan van een hogere milieucategorie, indien het betreft de vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf. Een loonwerkbedrijf betreft een agrarisch-technisch hulpbedrijf. Er wordt voldaan aan deze regel.
- e. Uit de artikelsgewijze toelichting op de Vr N-B (paragraaf 4.31) blijkt dat hiermee wordt bedoeld dat de vestiging niet impliciet tot nieuwvestiging mag leiden. In de toelichting is opgenomen: 'het is mogelijk dat er meerdere BV's gevestigd zijn, bijvoorbeeld in een bedrijfsverzamelgebouw, of meerdere (kleinschalige) functies, bijvoorbeeld een recreatiebedrijf en een zorgfunctie. De verordening staat daaraan niet in de weg. Het is echter niet mogelijk en gewenst dat voor ieder van de BV's of voor ieder van de functies een aparte bestemming met een apart bestemmingsvlak wordt opgesteld. Er kan slechts één bouwperceel worden opgenomen ten behoeve van de beoogde niet-agrarische functie, waarbinnen desgewenst wel meerdere aanduidingen opgenomen kunnen worden'. Uit de toelichting blijkt dus dat de vestiging van meerdere bedrijven mogelijk is, mits dit niet leidt tot het opnemen van separate bestemmingsvlakken. Uit jurisprudentie van de Raad van State volgt dat de bestuursrechter de uitleg als opgenomen in de toelichting volgt en niet de letterlijke tekst uit de verordening (28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3883, r.o. 14.2). Met het opnemen van enkelbestemming 'Gemengd - 1' is ter plaatse van het plangebied aan de Alphensebaan 70 te Gilze, waarbinnen de twee separate bedrijven worden gereguleerd middels aanduidingen, géén sprake van strijdigheid met artikel 7.10, lid 1, onder e Vr N-B. Er wordt voldaan aan de regel.
- f. Hiervan is aan de Alphensebaan 70 te Gilze geen sprake.
- g. Hiervan is aan de Alphensebaan 70 te Gilze geen sprake.
- h. Uit paragraaf 4.31 van de toelichting op de Vr N-B blijkt dat deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat eerst een vestiging plaatsvindt die binnen de regels van de verordening blijft, en dat er vervolgens binnen korte periode een beroep wordt gedaan op de mogelijkheid van een redelijke uitbreiding, als opgenomen in het tweede lid. Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen in het gebied 'Beperkingen veehouderij'. Ingevolge artikel 25, lid 1 onder b en c Vr N-B geldt dat de oppervlakte aan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. de bestaande bedrijfswoning) niet meer mag toenemen ten opzichte van hetgeen op de peildatum (21 september 2013) legaal aanwezig was, gebouwd mocht worden krachtens een vóór de peildatum verleende omgevingsvergunning óf in aanvraag was middels een volledige en ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen (in overeenstemming met het bestemmingsplan). Voor de gebouwen (m.u.v. de bedrijfswoning) als aanwezig ter plaatse van de Alphensebaan 70 en 70a geldt dat deze allemaal zijn vergund en legaal aanwezig zijn. Gelet hierop geldt dat slechts zéér beperkte uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn voor bebouwing, waardoor slechts een beperkt beroep zou kunnen worden gedaan op 'uitbreidingsbepalingen' als elders opgenomen in de Verordening ruimte. Hiermee wordt voldaan aan de regel.
- i. Onder een 'grootschalige ontwikkeling' wordt ingevolge artikel 1.39 verstaan: 'ontwikkeling waarbij, blijkens een economisch effectenonderzoek, de som van het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen meer dan 150.000 per jaar bedraagt.' De vestiging van een agrarisch loonbedrijf niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
Conclusie
De vestiging van het agrarisch loonbedrijf op de locatie Alphensebaan 70 en 70a voldoet aan de regels van artikel 7.10 en 7.11 van de Vr N-B. Het agrarisch loonbedrijf kan zich vestigen op één bouwperceel met de intensieve veehoudeerij op Alphensebaan 70b.
Algemene regels Vr N-B
In de Vr N-B zijn naast de regels die gelden voor ontwikkeling binnen de structuren en aanduidingen, tevens algemene regels opgenomen voor ontwikkelingen. Met deze algemene regels beoogd de provincie de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Iedere ontwikkeling moet immers passen in zijn omgeving. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de Vr N-B. Hierna wordt getoetst aan de regels van artikel 3.1 Vr N-B Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en artikel 3.2 Vr N-B Kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze worden hierna uiteengezet.
Toetsing aan artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit:
Hierna worden de regels van artikel 3.1 Vr N-B beschreven en de beoogde ontwikkeling getoetst.
Regels:
- 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:
- a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
- b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Toetsing:
- a. Dit plan draagt bij aan de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de naaste omgeving. In de regels van het bestemmingsplan is de voorwaardelijke verplichting opgenomen tot het aanleggen van een landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en vervolgens aldus in stand te houden. Ter uitvoering hiervan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie hiervoor Bijlage 3 van de regels.
- b. Er is toepassing gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Wat hieronder wordt verstaan en de toetsing daarin wordt hiernee verder uiteengezet onder 2.
Regels:
- 2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:
- a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
- b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
- c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd;
- e. in geval er sprake is van de vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld onder a. is gelijktijdig met de vestiging ook uitbreiding mogelijk tot de omvang die op grond van de regels in deze verordening is toegelaten.
Toetsing:
- a. Hiermee wordt het verbod op nieuwvestiging bedoeld. De Vr N-B verstaat onder 'nieuwvestiging': 'vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel'. Uit de SVBP 2012 volgt dat het binnen een enkelbestemming 'Gemengd' mogelijk is om één bouwvlak op te nemen voor beide functies. Hierdoor is géén sprake van 'nieuwvestiging', maar van 'vestiging'. Onder 'vestiging' verstaat de Vr N-B: 'mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten, op het bouwvlak van een bestaand bouwperceel'. Met dit bestemmingsplan wordt een agrarisch loonbedrijf gevestigd op een bestaand bouwperceel. Middels specifieke aanduidingen op de planverbeelding van het bestemmingsplan wordt binnen dit bouwvlak de aanwezige bebouwing verder gereguleerd. Er wordt voldaan aan deze regel.
- b. Onder uitbreiding verstaat de Vr N-B: 'vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak'. In deze situatie is geen sprake van een uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag. De omvang van het bouwvlak wordt immers niet vergroot. Er wordt voldaan aan deze regel.
- c. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, is alleen nodig indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zie tevens paragraaf 4.1.3. In Vr N-B is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' en wat daarmee bedoeld wordt duidelijk omschreven, namelijk: 'nieuw ruimtebeslag dan wel uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies'. Met dit bestemmingsplan vind geen uitbreiding of significante wijziging van bestaand ruimtebeslag plaats. De omvang van het bestaande bestemmingsvlak blijft ongewijzigd. Het bouwvlak wordt ten opzichte van de bestaande situatie verkleind. Er is derhalve geen sprake van nieuw ruimtebeslag dan wel uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag. Daar geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling is in het kader van de Vr N-B geen toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk.
- d. De bestaande gebouwen op locatie Alphensebaan 70 worden binnen een bouwvlak gesitueerd dat aansluit bij de gebouwen. Er wordt geen uitbreiding van het oppervlakte aan gebouwen toegestaan. Er wordt voldaan aan deze regel.
- e. Er is sprake van de vestiging van een agrarisch loonbedrijf. Echter worden voor dit bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden toegestaan. Er zal dus geen gebruik worden gemaakt van bepalingen eelders in de Vr N-B die uitbreiding mogelijk maken.
Regels
- 1. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:
- a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
- b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
- c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.
Toetsing
De hierboven genoemde aspecten uit artikel 3.1, lid 3, onder a t/m c ten behoeven van de verantwoordingsplicht worden uiteengezet in Hoofdstuk 5 van deze toelichting.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat hier, in de geest van de Vr N-B, sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Toetsing aan artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap:
In de regels van artikel 3.2 Vr N-B is bepaalt dat een bestemmingsplan moet aangegeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaan stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. Hiervoor is door provincie Noord-Brabant in 2011 een handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld, waarin verschillende methodieken zijn uitgewerkt.
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 Vr N-B kan de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording bevatten over de wijze waarop de afspraken over de kwaliteitsverbetering van het landschap, die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg (RRO). In het RRO hebben de gemeenten in de regio Hart van Brabant (zo ook Gilze en Rijen) met de provincie afgesproken om te komen tot nadere afspraken over de toepassing van de verplichting tot kwaliteitsverbetering van het landschap in de praktijk. Deze afspraken zijn vervat in het document 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' (versie 26 november 2015), zie voor een nadere beschrijving paragraaf 4.3.2.
Om te bepalen welke mate van landschappelijke inpassing noodzakelijk is, dient eerst bepaald te worden in welke categorie de ontwikkeling valt. In paragraaf 4.3.2 is beschreven dat de ruimtelijke ontwikkeling in de categorie 2 valt van de 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant'. Voor een categorie 2 ontwikkeling is alleen een landschappelijke inpassing vereist. De gebouwen worden landschappelijk ingepast middels een landschappelijk inpassingsplan, zie Bijlage 3 van de regels.
De verbetering van het landschap (landschappelijke inpassing) dient financieel, juridisch en feitelijk geborgd te zijn. De aanleg en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan wordt financieel, juridisch en feitelijk geborgd op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast sluit de gemeente een realisatie-overeenkomst met initiatiefnemer om te borgen dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd.
Conclusie
Voorgenomen ontwikkeling aan de Alphensebaan 70 voldoet aan de regels voor de kwaliteitsverbetering van het landschap zoals is bepaalt in artikel 3.2 Vr N-B.
Doorwerking op plangebied
Uit hetgeen hierboven is beschreven wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling aan de Alphensebaan 70 in Gilze passend is binnen regels van de Vr N-B.
4.2.4 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (ontwerp)
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 16 april 2019 het ontwerp van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld. Deze verordening is vooralsnog niet vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant.
Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.
De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Net als bij de Verordening ruimte zijn ook hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt binnen het werkgebied 'gemengd landelijk gebied'. Daarnaast zijn de aanduidingen 'buitenstedelijk gebied', 'beperkingen veehouderij' en 'stalderingsgebied' en 'gebied afweging duurzame verstedelijking' van toepassing.
Figuur 4.2.4: Uitsnede kaart 3: Kaart voor gemeenten - cultuur, stedelijk- en landelijk gebied, Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (ontwerp). Plangebied globaal aangeduid met blauwe pijl
De planologische ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft de vestiging van een agrarisch loonbedrijf binnen een bestaand bouwvlak. Op dat bestaande bouwvlak is reeds een intensieve veehouderij gevestigd. Deze bedrijfstakken zijn beide hoofdfuncties.
Hierna worden de van toepassing zijnde artikelen uit de Iov N-B beschreven en vervolgens getoetst aan de beoogde ontwikkeling. In dit geval is sprake van een overlap van aanduidingen binnen het plangebied. Hierdoor zijn meerdere bepalingen van de Iov N-B gelijktijdig van toepassing. Voor die gevallen bepaalt de Iov N-B dat de meest beperkende bepaling van toepassing is, tenzij in de Iov N-B uitdrukkelijk anders bepaald (artikel 21.2 Rangorde Iov N-B).
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' (2010) zijn ter plaatse van het bouwperceel aan de Alphensebaan 70 de gronden bestemd voor een intensieve veehouderij. Ingevolge de plankaart van de Iov N-B is het bouwperceel gelegen binnen het werkgebied 'gemengd landelijk gebied' en binnen de aanduiding 'beperkingen veehouderij'. het regime voor 'veehouderijen' als opgenomen in artikel 38.3 Iov N-B, samen met het regime 'beperkingen veehouderij' als opgenomen in artikel 38.5 Iov N-B bevatten voor het bouwperceel de meest beperkende bepalingen. Dit betreft het startpunt voor de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de regels van de Iov N-B.
De beoogde ontwikkeling wordt getoetst aan de volgende van toepassing zijn regels uit de Iov N-B:
Regels voor het gemengd landelijk gebied:
- Artikel 38.3 Veehouderij in landelijk gebied in combinatie met artikel 38.5 Beperkingen veehouderij;
- Artikel 37.2 Ontwikkeling agrarisch technisch hulpbedrijf Gemengd landelijk gebied.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies:
- artikel 22.2 Zorgvuldig ruimtegebruik;
- artikel 22.3 Toepassing van de lagenbenadering;
- Artikel 22.4 Meerwaardecreatie;
- Artikel 22.5 Kwaliteitsverbetering landschap;
Toetsing aan artikel 38.3 Veehouderij in landelijk gebied in combinatie met artikel 38.5 Beperkingen veehouderij:
In artikel 38.3, lid 1 Iov N-B zijn regels opgenomen indien een bestemmingsplan een uitbreiding van, een vestiging van of een omschakeling naar een veehouderij mogelijk maakt. Doordat het bouwperceel binnen de aanduiding 'beperkingen veehouderij' ligt gelden in afwijking van lid 1 de regels uit artikel 38.5 van de Vr N-B.
In artikel 38.5 Iov N-B zijn voor veehouderijen binnen de aanduiding 'beperkingen veehouderij' de volgende regels opgenomen:
- 1. In afwijking van artikel 38.3, eerste lid aanhef, en artikel 38.4, eerste lid onder a, geldt binnen Beperkingen veehouderij dat:
- a. uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij zijn uitgesloten
- b. een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, is uitgesloten;
- c. een toename van de bestaande oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is uitgesloten.
- 2. Als bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de oppervlakte die:
- a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
- b. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing als er sprake is van een grondgebonden veehouderij die voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Nadere regels Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
De intensieve veehouderij op locatie Alphensebaan 70b is reeds gevestigd en aldus bestemd in het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied'. Met de beoogde ontwikkeling is geen sprake van de uitbreiding van of de omschakeling naar een veehouderij. Onder uitbreiding verstaat de Iov N-B: 'vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak'. Het bestaande bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak wordt met dit bestemmingsplan niet vergroot. Het bouwperceel ten behoeve van de intensieve veehouderij wordt met dit bestemmingsplan verkleind naar 1.865 m2 door het opnemen van een specifieke aanduiding voor de intensieve veehouderij.
Ingevolge artikel 38.5, lid 2 Iov N-B geldt dat de oppervlakte aan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. de bestaande bedrijfswoning) niet meer mag toenemen ten opzichte van hetgeen op de peildatum (21 september 2013): legaal aanwezig was, gebouwd mocht worden krachtens een vóór de peildatum verleende omgevingsvergunning óf in aanvraag was middels een volledige en ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet de intensieve veehouderij binnen het plangebied aan de regels van de lov N-B.
Voor het toestaan van een extra hoofdfunctie (in dit geval een agrarisch loonbedrijf) binnen hetzelfde bouwperceel is artikel 22.6 van Iov N-B van toepassing. Blijkens de toelichting van Iov N-B wordt er geen onderscheid gemaakt in de regels voor hoofdfuncties of nevenfuncties. Een dergelijk onderscheid is niet alleen moeilijk te handhaven maar is vanuit provinciaal belang ook niet nodig. De bepalingen in de Iov N-B zijn vanuit de aanvaardbaarheid van een functie, zowel hoofd- als nevenfunctie, gesteld. De vestiging van het agrarisch loonbedrijf op het bouwperceel van de intensieve veehouderij is derhalve toegestaan binnen de regels van Iov N-B. Voor de vestiging van een agrarisch loonbedrijf binnen hetzelfde bouwperceel zijn de regels uit artikel 37.2 van de Iov N-B van toepassing. Deze worden hierna uiteengezet.
Toetsing aan artikel 37.2 Ontwikkeling agrarisch technisch hulpbedrijf Gemengd landelijk gebied:
Hierna worden de regels van artikel 37.2 Iov N-B beschreven voor de vestiging van het beoogde agrarisch loonbedrijf. Onder vestiging verstaat de Iov N-B: 'mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten, op het deel van een bestaand bouwperceel waar het oprichten van gebouwen is toegestaan'. Het beoogde agrarisch loonbedrijf wordt gevestigd binnen het bestaande bouwperceel waar op grond van het vigerende bestemmingsplan een intensieve veehouderij is toegestaan. Een agrarisch loonbedrijf is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Er is derhalve sprake van de 'vestiging' van een agrarisch loonbedrijf conform de Iov N-B.
Regels:
- 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Gemengd landelijk gebied kan voorzien in de vestiging of uitbreiding van een agrarisch technisch hulpbedrijf als:
- a. de ontwikkeling vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving qua omvang, effect op omliggende functies en ontsluiting past in de omgeving;
- b. de ontwikkeling niet leidt tot splitsing van het bouwperceel;
- c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt.
- 2. Als een binnen de omgeving passende omvang van een agrarisch technisch hulpbedrijf geldt een bouwperceel van ten hoogste 1,5 hectare.
Toetsing:
- 1. a. Voorliggende toelichting betreft de motivering van deze genoemde aspecten. In Hoofdstuk 5 zijn alle relevante omgevingsaspecten beoordeeld.
- 1. b. Het bouwperceel wordt met vestiging van het agrarisch loonbedrijf niet gesplitst. De bestaande intensieve veehouderij en het beoogde agrarische loonbedrijf zijn beide gevestigd op één bouwperceel.
- 1. c. Binnen het plangebied is geen overtollige bebouwing aanwezig. Met dit bestemmingsplan wordt een bestaande situatie opgenomen. De gebouwen die aanwezig zijn, zijn reeds in gebruik ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf.
- 2. Het bouwperceel van het agrarisch loonbedrijf én de intensieve veehouderij heeft een totale omvang van 9.800 m2. De omvang van het agrarisch loonbedrijf is derhalve qua omvang passend in de omgeving.
Conclusie
De vestiging van het agrarisch loonbedrijf op de locatie Alphensebaan 70 en 70a voldoet aan de regels van artikel 37.2 van de Iov N-B. Het agrarisch loonbedrijf kan zich vestigen op één bouwperceel met de intensieve veehoudeerij op Alphensebaan 70b.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige
toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). In artikel 22 Iov N-B zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- zorgvuldig ruimtegebruik;
- de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
- meerwaardecreatie.
Toetsing aan artikel 22.2 Zorgvuldig ruimtegebruik:
Hierna worden de regels van artikel 22.2 Iov N-B beschreven en vervolgens de ontwikkeling getoetst.
Regels:
- 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
- er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
- b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
Toetsing:
- a. Ingevolge artikel 22.2 lid 2 wordt onder bestaand ruimtebeslag verstaan: 'bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel'. Onder nieuwvestiging verstaat de Iov N-B: 'vestiging op een locatie waar ingevolge het geldende bestemmingsplan geen bebouwing of bedrijfsfunctie is toegestaan'. Het agrarisch loonbedrijf wordt gevestigd op het bestaande bouwperceel aan de Alphensebaan 70 in Gilze. In de beoogde situatie zijn binnen één bouwperceel zowel een intensieve veehouderij als een agrarisch loonbedrijf gevestigd. Derhalve is hier sprake van de vestiging van een agrarisch loonbedrijf op een bouwperceel en niet van een nieuwvestiging. Er wordt voldaan aan deze regel.
- b. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, heeft plaatsgevonden in paragraaf 4.1.3. Daar wordt geconcludeerd dat in deze situatie geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in het kader van de 'ladder'. Een onderbouwing van de 'ladder' wordt dan ook niet noodzakelijk bevonden.
- c. De gebouwen ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf zijn reeds legaal aanwezig. Het beoogde bouwvlak sluit aan op de aanwezige gebouwen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de regels voor zorgvuldig ruimtegebruik, er wordt voldaan aan de regels van artikel 22.2 van Iov N-B.
Toetsing aan artikel 22.3 Toepassing van de lagenbenadering:
Hierna worden de regels van artikel 22.3 Iov N-B beschreven en vervolgens de ontwikkeling getoetst.
Regels:
- 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
- 2. De lagenbenadering omvat de effecten op
- a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
- c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
- 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
Toetsing:
De toepassing van de lagenbenadering is een hulpmiddel om de effecten van een ontwikkeling in beeld te brengen. Het gaat daarbij om het effect op de lagen in wisselwerking met elkaar waarbij de factor tijd actief wordt benut. Het is van belang om te weten hoe de omgeving in elkaar steekt en te kijken naar alle lagen: de ondergrond, de netwerklaag, de bovenlaag en de tijdsdimensie. Tussen deze lagen bestaat een wisselwerking. Iedere laag kent zijn eigen dynamiek, verschillende veranderingssnelheid en mate van omkeerbaarheid bij ingrepen. Voor een aantal aspecten die bij de lagenbenadering betrokken worden, bevat de Iov N-B specifieke regels, zoals het Natuur Netwerk, de groenblauwe mantel, cultuurhistorische- en aardkundige waarden, stiltegebied en delen van het watersysteem. Voor een aantal andere aspecten stelt de provincie informatie beschikbaar.
Er dient rekening gehouden te worden met de laag-dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en met toekomstige effecten. Bij de afweging gaat het niet alleen om de effecten op de omliggende functies in het gebied maar ook op effecten van een ontwikkeling elders. Niet alleen de effecten nu maar ook de effecten naar de toekomst.
Met dit bestemmingsplan wordt het reeds bestaande agrarisch loonbedrijf op de locatie Alphensebaan 70 juridisch-planologisch geregeld. In planologische zin betreft het hier de vestiging van een agrarisch loonbedrijf binnen het bestaande bouwperceel van de intensieve veehouderij. Het agrarisch loonbedrijf maakt gebruik van de reeds legaal aanwezige bebouwing. Met dit bestemmingsplan worden verdere uitbreidingsmogelijkheden voor de oppervlakte aan gebouwen uitgesloten. Het effect op de laag-dynamische ondergrond is daarmee zeer beperkt. In Hoofdstuk 5 van deze toelichting worden de effecten op onder andere de bodem, het grondwater, archeologische waarden, infrastructuur, natuurnetwerk, water, cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden beschreven. Hieruit blijkt dat met beoogde ontwikkeling geen nadelige effecten aanwezig zijn. Doordat er met dit bestemmingsplan geen uitbreidingsmogelijkheden geboden worden voor het agrarisch loonbedrijf zijn hiermee tevens de effecten naar de toekomst geborgd.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet aan het principe van de lagenbenadering.
Toetsing aan artikel 22.4 Meerwaardecreatie:
Hierna worden de regels van artikel 22.4 Iov N-B beschreven en vervolgens de ontwikkeling getoetst.
Regels:
- 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
- a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
- b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
- 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 22.5 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
Toetsing:
Blijkens artikel 22.4, lid 2 kan de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 22.5 Iov N-B Kwaliteitsverbetering landschap, deel uitmaken van de meerwaardecreatie. In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van het agrarisch loonbedrijf op locatie Alhensebaan 70 positief bestemd. De gebouwen zijn reeds legaal aanwezig. Het combineren van opgaven en ontwikkelingen is niet aan de orde. Ook een bijdrage aan andere opgaven is niet aan de orde. Wel wordt een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit bewerkstelligd door het landschappelijk inpassing van de gebouwen ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf. De landschappelijke inpassing is nader beschreven in paragraaf 3.2.
Conclusie:
Door het landschappelijk inpassen van de bestaande gebouwen ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf wordt een bijdrage geleverd aan de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan het basisprincipe van meerwaardecreatie.
Toetsing aan artikel 22.5 Kwaliteitsverbetering landschap:
Regels:
- 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
- 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
- a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
- b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in artikel 62 Regionaal Overleg, worden nagekomen.
- 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit omvat mede:
- a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
- b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
- c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
- d. het wegnemen van verharding;
- e. het slopen van bebouwing;
- f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
- g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
Toetsing:
Ingevolge artikel 22.5, lid 1 Iov N-B dient de ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt gepaard te gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omvang. In lid 3 is aangegeven wat een verbetering van de landschappelijke kwaliteit mede omvat.
In de Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen (2015) is beschreven dat ter behoud van het karakter van het landschap van Gilze-Zuid het belangrijk is dat het kleinschalig karakter van het landschap behouden blijft. Een kleinschalig karakter van het landschap betekent betreft hier de vele bomenrijen en andere landschapselementen. Zonder vergezichten, maar met nieuwe doorkijkjes na elke bocht. Verder worden in de structuurvisie kansen gezien voor het verkleinen van de impact op het buitengebied, door sommige harde bebouwingsranden (weliswaar van het dorp) te verzachten. Om deze bebouwingsranden te verzachten wordt gedacht aan landschapselementen. Met dit bestemmingsplan wordt een bestaand agrarisch loonbedrijf positief bestemd. De gebouwen ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf zijn reeds legaal aanwezig, maar zijn niet landschappelijk ingepast. Door deze gebouwen landschappelijk in te passen wordt een kwaliteitsverbetering van het landschap bewerkstelligd dat past binnen de ontwikkeling van het gebied conform de structuurvisie.
In het regionaal ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie (RRO) hebben de gemeenten in de regio Hart van Brabant (zo ook Gilze en Rijen) met de provincie afgesproken om te komen tot nadere afspraken over de toepassing van de verplichting tot kwaliteitsverbetering van het landschap in de praktijk. Deze afspraken zijn vervat in het document 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' (versie 26 november 2015), zie voor een nadere beschrijving paragraaf 4.3.2.
Om te bepalen welke mate van landschappelijke inpassing noodzakelijk is, dient eerst bepaald te worden in welke categorie de ontwikkeling valt. In paragraaf 4.3.2 is beschreven dat de ruimtelijke ontwikkeling in de categorie 2 valt van de 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant'. Voor een categorie 2 ontwikkeling is alleen een landschappelijke inpassing vereist. De gebouwen worden landschappelijk ingepast middels een landschappelijk inpassingsplan, zie Bijlage 3 van de regels.
De verbetering van het landschap (landschappelijke inpassing) dient financieel, juridisch en feitelijk geborgd zijn. De aanleg en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan wordt financieel, juridisch en feitelijk geborgd op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast sluit de gemeente een realisatie-overeenkomst met initiatiefnemer om te borgen dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd.
Conclusie
Voorgenomen ontwikkeling aan de Alphensebaan 70 voldoet aan de regels voor de kwaliteitsverbetering van het landschap zoals is bepaalt in artikel 22.5 Iov N-B.
Doorwerking op plangebied
Uit hetgeen hierboven is beschreven wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling aan de Alphensebaan 70 in Gilze passend is binnen de Iov N-B.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisies
De hoofdlijnen van het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor het gebied “Bolberg” zijn vastgelegd in 2 structuurvisies:
- Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen, 2015 (herziening 2019);
- Structuurvisie Buitengebied Gilze en Rijen (december 2008).
Structuurvisie Stedelijk gebied Gilze en Rijen
Op 8 december 2015 heeft de gemeente Gilze en Rijen de Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen vastgesteld. In 2019 is deze structuurvisie herzien. Deze structuurvisie heeft betrekking op het stedelijk gebied van de gemeente, dus op de kernen Rijen, Gilze, Molenschot en Hulten. Het gebied is echter niet hard begrensd. De structuurvisie gaat daarom ook over het overgangsgebied tussen bebouwde kom en buitengebied; de zogenoemde kernrandzones.
In de structuurvisie zijn vier ruimtelijke hoofdkeuzes gemaakt:
- 1. Nieuwe noodzakelijkheid; 'een nieuwe manier van denken over wonen'
- 2. Sterke schakels; 'bereikbaar voor iedereen';
- 3. Levendig centra; 'sterke en vitale dorpsharten';
- 4. Karakteristieke bedrijvigheid; 'Bedrijventerreinen met een duidelijk profiel'.
De vier hoofdkeuzes lopen als rode draad door de hele structuurvisie. Per deelgebied zijn deze verder uitgewerkt. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Gilze-Zuid', in de kernrandzone.
De thematische uitwerking in de structuurvisie gaat voornamelijk over de kernen. Voor deelgebied 'Gilze-Zuid', waarbinnen het plangebied is gelegen, zijn een aantal waarden geformuleerd die behouden moeten blijven. Het landschap ten zuiden en westen van Gilze wordt gewaardeerd. De karakteristiek van het landschap dient overeind gehouden te worden. Daarnaast vormt de zachte, geleidelijke overgang tussen bebouwde kom en buitengebied een belangrijke kwaliteit. Deze kernwaarden staan bij de ontwikkeling van Gilze-Zuid voorop. Hierbij passen geen grootschalige uitbreidingslocaties. Daarom zijn alleen kleinschalige, organische ontwikkelingen die aansluiten op de landschappelijke karakteristiek gewenst.
Figuur 4.3.1: Kaart Kwaliteiten van Gilze-Zuid uit Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen
Structuurvisie Buitengebied Gilze en Rijen
De Structuurvisie Buitengebied, gebiedsvisie en analyse, van de gemeente Gilze en Rijen is vastgesteld op 24 december 2008. Het beleid uit deze structuurvisie is gericht op twee peilers, namelijk een functionele analyse (het in beeld brengen van (sectorale) kwaliteiten en ontwikkelingen van het plangebied) en een beleidsanalyse (het stellen van kaders voor het beleid).
Op basis van deze peilers vindt de belangenafweging plaats om te bekijken welke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Gestreefd wordt naar een vitaal en leefbaar buitengebied, met behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten, zoals natuur, landschap, cultuurhistorie. Voor wonen geldt dat nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is uitgesloten. Nieuwe woningen zijn alleen mogelijk in het geval van een extra woning in cultuurhistorische panden of door middel van toepassing van de regeling rood-voor-rood of rood-voor-groen.
Doorwerking op plangebied
De structuurvisie voor het stedelijke gebied heeft betrekking op het stedelijke gebied. Omdat dit niet hard te begrenzen is, gaat de structuurvisie ook over het overgangsgebied tussen bebouwde kom en het buitengebied. De zogenoemde kernrandzones. Het plangebied is gelegen in deze kernrandzone en het gebied is ter plaatse ook bekend als 'Bolberg'. Voor het gebied “Bolberg” hanteert de gemeente Gilze en Rijen beide structuurvisies. Deze zijn niet strijdig met elkaar omdat de eerstgenoemde met name ingaat op de ruimtelijke structuur van het gebied op een wat hoger schaalniveau (stedenbouwkundig van aard) en de Structuurvisie Buitengebied met name in gaat op verschillende functies (gebruik).
Met dit bestemmingsplan wordt een bestaand (feitelijk aanwezig) agrarisch loonbedrijf positief bestemd. Het bestemmingsplan voorziet hiermee dus in het planologisch toevoegen van een agrarisch loonbedrijf. De gebouwen ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf zijn reeds legaal aanwezig. Daarnaast is het bestaande agrarisch loonbedrijf gevestigd binnen een bestaand bouwperceel. Qua ruimtebeslag verandert er dus niets.
Derhalve betreft het positief bestemmen van het bestaande agrarisch loonbedrijf aan de Alphenseweg 70 een kleinschalige ontwikkeling. Tevens worden de bestaande gebouwen voorzien van een landschappelijke inpassing dat passend is bij de karakteristiek van het landschap. De landschappelijke inpassing is nader beschreven in paragraaf 3.2. De beoogde ontwikkeling is daarmee passend binnen de kaders van de beide structuurvisies.
4.3.2 Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant
De notitie 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' geeft aan hoe de gemeenten in de regio Hart van Brabant toepassing geven aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant en artikel 22.5 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
De notitie biedt:
- een helder kader voor de gemeenten, en wel zodanig dat vooraf duidelijk is dat dit de instemming heeft van de provincie;
- duidelijkheid aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen over hoe de gemeenten de regels inzake kwaliteitsverbetering toepassen;
- duidelijkheid over hoe de regels inzake kwaliteitsverbetering in de praktijk worden geëffectueerd en over het feit dat dit in overeenstemming is met de bedoeling van de Verordening ruimte.
In de notitie worden drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden:
- Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist (geen landschappelijke inpassing en evenmin ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist);
- Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn, maar waarbij het gaat om ontwikkelingen die een (zeer) beperkte invloed op het landschap hebben (alleen landschappelijke inpassing vereist);
- Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).
Om te bepalen welke mate van landschappelijke inpassing noodzakelijk is, dient eerst bepaald te worden in welke categorie de ontwikkeling valt. Ter verduidelijking van indeling in categorieën is in de 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' een matrix opgenomen, zie figuur 4.3.1. Hierin wordt duidelijk gemaakt in welke categorie bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen vallen.
Figuur 4.3.1: Matrix toepassen categorie indeling uit 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant'. Rode cirkels betreffen de stappen voor onderhavige ontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling, de vestiging van een agrarisch loonbedrijf, wordt mogelijk gemaakt met een buitenplanse herziening van het vigerende bestemmingsplan. De beoogde ontwikkeling past niet binnen de huidige bestemmingsregeling, maar heeft weinig tot geen inbreuk op het landschap. De gebouwen zijn immers reeds legaal aanwezig. Het plan maakt geen uitbreiding van gebouwen mogelijk, uitsluitend wordt de functie agrarisch loonbedrijf toegevoegd. Derhalve valt de ruimtelijke ontwikkeling in de categorie 2 van de 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant'.
In categorie 2 wordt de relatie gelegd met artikel 3.1 van de Verordening ruimte Noord-Brabant en artikel 22.2 van Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dat gaat over de algehele 'zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit'. Bij ontwikkelingen die tot deze categorie behoren, zal een goede landschappelijke inpassing worden vereist. Daarmee wordt beoogd het initiatief in samenhang met de al bestaande situatie en rekening houdend met de kwaliteiten van de omgeving, landschappelijk verantwoord in te passen. Daardoor moet de kwaliteit van het landschap verbeteren. Het gaat hierbij vooral om ontwikkelingen die een relatief beperkte invloed op de omgeving hebben en (traditioneel) als passend binnen en eigen aan het landelijk gebied worden beschouwd.
Landschappelijke inpassing vereist maatwerk. Landschappelijke inpassing betekent een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten. Landschappelijke inpassing vindt plaats op of direct aansluitend aan het bouwblok/bestemmingsvlak.
Aan deze vorm van kwaliteitsverbetering worden geen kwantitatieve normen gekoppeld waaraan voldaan moet worden, maar worden enkele kwalitatieve eisen gesteld. In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen om de landschappelijke inpassing juridisch- planologisch te verankeren.
Bij de vormgeving en invulling van landschappelijke inpassing wordt gekeken naar de algehele situering van het bouwvlak/bestemmingsvlak en niet alleen naar wat er door de desbetreffende ruimtelijke ontwikkeling wordt toegevoegd of veranderd.
Doorwerking op plangebied
Conform categorie 2 van de notitie 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' wordt de locatie Alphensebaan 70 voorzien van een landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is nader beschreven in paragraaf 3.2 van deze toelichting. Op de planverbeelding en in de regels van het bestemmingsplan is de realisatie van het inpassingsplan financieel, juridisch en feitelijk verzekerd. Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming met de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant.
De beoogde ontwikkeling voldoet hiermee aan de notitie 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant'
Hoofdstuk 5 Milieugegevens En -Onderzoek
Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten en om andere sectorale regelgeving.
5.1 Milieuhinder Bedrijvigheid
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebieden. De afstanden worden gemeten tussen grenzen van bestemmingsvlakken (maximale planologische ruimte).
Onderzoek
Het plangebied is te kenmerken als een gemengd gebied. Het betreft hier namelijk de kernrandzone van de kern Gilze waar veel functiemenging aanwezig is. In de nabije omgeving van het plangebied zijn agrarische en overige bedrijven aanwezig. Tevens zijn in de nabije omgeving burgerwoningen aanwezig. De Alphensebaan betreft in overwegende mate een bebouwingslint met veel agrarische bedrijfsactiviteiten. Derhalve wordt het gebied hier getypeerd als een gemengd gebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering kunnen daarom met één trede verkleind worden, met uitzondering van de richtafstanden voor gevaar.
Bij de geplande ontwikkeling worden bedrijfshinderverzoorzakende functies gerealiseerd, te weten het toevoegen van een agrarisch loonbedrijf op de locatie Alphensebaan 70 in Gilze. Tevens wordt een bedrijfshindergevoelige functie gerealiseerd. De huidige bedrijfswoning Alphensebaan 70 is in de huidige planologische situatie namelijk onderdeel van de intensieve veehouderij. In de beoogde planologische situatie wordt deze onderdeel van het agrarisch loonbedrijf. Hiermee wordt deze bedrijfswoning een nieuw bedrijfshindergevoelige functie voor de intensieve veehouderij. Voor de overige omliggende bedrijven is de bedrijfswoning géén nieuwe bedrijfshindergevoelige functie omdat het hier immers gaat om een bestaande bedrijfswoning en deze reeds bedrijfshindergevoelig is voor de omliggende bedrijven. In de milieusituatie van deze omliggende bedrijven veranderd derhalve niets.
Ter beoordeling van de richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering dient dus de invloed van het agrarisch loonbedrijf op omliggende bedrijfshindergevoelige functie onderzocht te worden. Daarnaast dient de invloed van de bedrijfswoning Alphensebaan 70 op de intensieve veehouderij Alphensebaan 70b onderzocht te worden.
Bedrijfshinderveroorzakende functie
De milieucategorie van het agrarisch loonbedrijf betreft 3.1 (SBI: 016.1, Dienstverlening t.b.v. de landbouw, algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o >500 m2). Hierbij gelden richtafstanden voor geluid, geur, stof en gevaar van respectievelijk 30, 10, 0 en 10 meter binnen een gemengd gebied.
Binnen een straal van 30 meter (richtafstand voor geluid) rondom het plangebied ligt alleen de bedrijfswoning behorende bij het agrarisch bedrijf aan de Alphensebaan 72, welke als bedrijfshindergevoelig aangemerkt wordt.
De woningen aan de Alphensebaan 67 en 69 liggen weliswaar fysiek niet binnen 30 meter hindercontour, maar is het planologisch wel mogelijk de woningen te herbouwen waardoor deze wel binnen de hindercontour komen te liggen (maximale planologische ruimte). Het bestemmingsplan voor de Alphensebaan 70 dient hier rekening mee te houden.
Voor het overige liggen er geen (bedrijfs)woningen binnen de 30 meter hindercontour voor geluid rondom het plangebied.
De woning aan de Alphensebaan 72 ligt tevens binnen de 10 meter hindercontour voor geur en de 10 meter hindercontour voor gevaar.
Hinder op woning Alphensebaan 72
Op de bedrijfswoning aan de Alphensebaan 72 kan niet voldaan worden aan de richtafstanden voor geur, geluid en gevaar.
Ten aanzien van geur kan alleen hinder afkomstig van een agrarisch loonbedrijf ontstaan indien deze agrarische bedrijfsstoffen (zoals mest en kuilvoer) en/of vloeibare bijvoedermiddelen opgeslagen worden. Of in het geval er het composteren van groenafval plaatsvindt. Deze activiteiten vinden niet binnen de huidige bedrijfsvoering van het agrarisch loonbedrijf plaats. Om ook in de toekomst een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te borgen worden in dit bestemmingsplan beperkende regels voor geur opgenomen. De beperkingen betreffen het niet uitvoeren van geurproducerende activiteiten op het agrarisch loonbedrijf binnen een straal van 10 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens van Alphensebaan 72. Op de planverbeelding en in de bestemmingsregels wordt dit geborgd. Daar er geen geurproducerende activiteiten plaatsvinden binnen een straal van 10 meter is het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen Alphensebaan 72 geborgd.
Voor de activiteiten van het agrarisch loonbedrijf die binnen 30 meter van het perceel Alphensebaan 72 plaatsvinden is een akoestische beschouwing uitgevoerd. Hiermee wordt aangetoond of deze activiteiten overmatige geluidshinder veroorzaken op dat perceel. De beschrijving en resultaten van het akoestisch onderzoek zijn beschreven in paragraaf 5.2 van de toelichting.
De inrichting van het agrarisch loonbedrijf wordt in het kader van het aspect gevaar niet aangeduid als een risicovolle inrichting voor gevaar op de Risicokaart (zie paragraaf 5.10). De enige activiteiten met enige risico voor gevaar die binnen de inrichting plaatsvinden zijn de aanwezigheid van een dieseltank en de opslag van kunstmest. Echter vallen deze activiteiten, alsmede alle overige activiteiten, van het agrarisch loonbedrijf aan de Alphensebaan 70 onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Bij naleving van de regels uit het Activiteitenbesluit is er geen gevaar voor de omgeving aanwezig. Het aspect gevaar vormt derhalve geen belemmering voor het toestaan van het agrarisch loonbedrijf.
Hinder op woningen Alphensebaan 67 en 69
Op de bedrijfswoningen aan de Alphensebaan 67 en 69 kan (net) niet voldaan worden aan de richtafstanden voor geluid. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen op deze woningen worden in dit bestemmingsplan beperkende regels voor geluid opgenomen. De beperkingen betreffen het niet uitvoeren van geluidproducerende activiteiten op het agrarisch loonbedrijf binnen een straal van 30 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens van Alphensebaan 67 en 69. Op de planverbeelding en in de bestemmingsregels wordt dit geborgd. Daar er geen geluidproducerende activiteiten plaatsvinden binnen een straal van 30 meter is het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen Alphensebaan 67 en 69 geborgd.
Bedrijfshindergevoelige functie
Om aan te tonen dat de bestaande rechten van de intensieve veehouderij aan de Alphensebaan 70b gerespecteerd worden dient de invloed van de bedrijfswoning Alphensebaan 70 onderzocht te worden. De intensieve veehouderij betreft een varkenshouderij. De milieucategorie voor het houden van varkens betreft 4.1 (SBI: 0146, Fokken en houden van varkens). Hierbij gelden richtafstanden voor geluid, geur, stof en gevaar van respectievelijk 30, 100, 10 en 0 meter binnen een gemengd gebied. Voor geur afkomstig van veehouderijen is de Wet geurhinder en veehouderij het exclusieve toetsingskader. De richtafstand voor geur uit de VNG-publicatie wordt in deze dus niet getoetst. Het aspect geur wordt in paragraaf 5.4 nader beschreven en getoetst.
Hinder op woning Alphensebaan 70
Ten aanzien van het aspect stof kan voldaan worden aan de richtafstand van 10 meter. De bedrijfswoning aan de Alphensebaan 70 is op een grotere afstand gelegen. Ten aanzien van het aspect geluid kan niet voldaan worden aan de richtafstand van 30 meter. De bedrijfswoning ligt op een afstand van 25 meter tot de intensieve veehouderij.
Voor de activiteiten van de intensieve veehouderij die binnen 30 meter van de woning Alphensebaan 70 plaatsvinden is een akoestische beschouwing uitgevoerd. De akoestische beschouwing richt zich enkel op de ventilatoren die binnen de 30 meter-contour aanwezig zijn. Overige denkbare geluidproducerende activiteiten binnen de 30 meter-contour worden in dit bestemmingsplan uitgesloten. Op de planverbeelding en in de bestemmingsregels wordt hiertoe enerzijds het niet uitvoeren van geluidproducerende activiteiten, met uitzondering van de ventilatoren, geborgd en anderzijds de positie van bedrijfswoning Alphensebaan 70 begrensd.
In de huidige situatie wordt de inrit aan de Alphensebaan gebruikt voor zowel het agrarisch loonbedrijf als de intensieve veehouderij. Om geluidshinder afkomstig van verkeersbewegingen afkomstig van de intensieve veehouderij (locatie Alphensebaan 70b) op de bedrijfswoning (Alphensebaan 70) te voorkomen wordt in dit bestemmingsplan geregeld dat de inrit aan de Alphensebaan alleen gebruikt mag worden door verkeer afkomstig van het agrarisch loonbedrijf.
Met de akoestische beschouwing kan worden aangetoond of deze activiteiten overmatige geluidshinder veroorzaken op de woning. De beschrijving en resultaten van het akoestisch onderzoek zijn beschreven in paragraaf 5.2 van de toelichting.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
5.2 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) is het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid voor (spoor)weglawaai. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer en railverkeer. Het toetsingskader voor industrielawaai volgt rechtstreeks uit de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering".
Weg- en railverkeerlawaai
Binnen het plangebied is geen sprake van de oprichting van een nieuwe geluidgevoelige bestemming. Dit betekent dat er geen toetsing aan de (normen van de) Wet geluidhinder respectievelijk het Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden.
Industrielawaai
Vanwege mogelijke geluidshinder op de bedrijfswoning aan Alphensebaan 72 heeft een akoestische beschouwing plaatsgevonden van de geluidproducerende activiteiten afkomstig van het agrarisch loonbedrijf. De akoestisch onderzoek betreft alleen een beschouwing van de geluidproductie afkomstig van het gedeelte van het agrarisch loonbedrijf dat binnen de 30 meter-zone ligt van het perceel Alphensebaan 72.
Tevens wordt een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de ventilatoren die op het dak van de intensieve veehouderij staan. Deze hebben mogelijk invloed op de bedrijfswoning aan de Alphensebaan 70.
Het akoestisch onderzoek industrielawaai is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd.
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Uit tussenresultaten is gebleken dat bij gebruik van de noordelijke inrit aan de Alphensebaan er sprake is van een overschrijding van de grenswaarde op de gevels van de woningen aan Alphensebaan 72 en 72A ten gevolge van het rijden van een tractor/graafmachine in zowel de avond- als nachtperiode. Als maatregel wordt er derhalve van uitgegaan dat in de avond- en nachtperiode enkel de zuidelijke inrit aan de Klaverstraat zal worden gebruikt. Daarmee voldoet de beschouwde situatie aan het BBT-principe daar er redelijkerwijs geen aanvullende maatregelen te treffen zijn.
- In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) worden gesteld dat, in beide situaties, ter plaatse van alle (bedrijfs)woningen van derden wordt voldaan aan de geluideis van 50 dB(A) etmaalwaarde behorende bij stap 2 van het stappenplan uit de VNG-uitgave.
- In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan met betrekking tot de maximale geluidniveaus (LAmax) worden gesteld dat, in beide situaties, ter plaatse van alle (bedrijfs)woningen van derden wordt voldaan aan de geluideis van 70 dB(A) etmaalwaarde behorende bij stap 2 van het stappenplan uit de VNG-uitgave.
- Met betrekking tot indirecte hinder van het verkeer van en naar het loonbedrijf kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de geluideis van 50 dB(A) etmaalwaarde behorende bij stap 2 van het stappenplan uit de VNG-uitgave.
Conclusie
In het akoestisch onderzoek industrielawaai zijn de geluidniveaus tijdens beide representatieve bedrijfssituaties berekend, inzichtelijk gemaakt en tevens getoetst aan de gestelde geluideisen. Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat ter plaatse van de omliggende (bedrijfs)woningen na planologische realisatie van de ontwikkeling een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft en er akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor wat betreft het aspect geluid zijn er derhalve geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren.
5.3 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Wet Milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10)
Daarnaast heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu de NIBM-tool ontwikkeld. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdragen van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. Voor het gebruik van de NIBM-tool is maar een beperkt aantal invoergegevens nodig. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de NIBM-tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Met deze beperkte invoergegevens wordt vastgesteld of een plan NIBM is.
Onderzoek
De bijdrage van de beoogde ontwikkeling aan de luchtkwaliteit is vrijwel volledig afkomstig van de voertuigbewegingen. Aan de hand van de berekende aantal worst-case verkeersbewegingen (zie paragraaf 3.3) is de NIBM-tool ingevuld.
Figuur 5.3.1: Berekening NIBM-tool
Uit de rekentool (figuur 5.3.1) blijkt dat de grens voor NIBM niet wordt overschreden. De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekende mate. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Raadhuisstraat. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 22,4 µg/m³ voor NO2, 18,4 µg/m³ voor PM10 en 11,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,5. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
5.4 Wet Geurhinder En Veehouderij
Beleid en normstelling
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.
Onderzoek
In de beoogde planologische situatie behoort de woning aan de Alphensebaan 70 niet langer bij de veehouderij aan de Alphensebaan 70b, maar bij het agrarisch loonbedrijf. De woning wordt daardoor bestempeld als gevoelig voor geur afkomstig van de veehouderij aan Alphensebaan 70b. Derhalve dient de geurbelasting afkomstig van de veehouderij aan de Alphensebaan 70b op de woning Alphensebaan 70 getoetst te worden aan de geldende geurnorm van 14 OUE/m3 die volgt uit artikel 3, lid 1 van de Wgv en de afstand van 25 meter die volgt uit de geurverordening van de gemeente.
Ten aanzien van bedrijven in de omgeving is er geen sprake van een verandering ten opzichte van de huidige planologische situatie. Voor die bedrijven is en blijft de bedrijfswoning aan Alphensebaan 70 een geurgevoelig object in het kader van Wgv. Bedrijven in de omgeving, met uitzondering van Alphensebaan 70b, worden derhalve niet in hun belangen geschaad.
In het rapport 'Analyse geur', van De Roever omgevingsadvies d.d. 2 april 2019, is een onderzoek van de geurbelasting afkomstig van de varkenshouderij aan Alphensebaan 70b op alleen het geurgevoelig object Alphensebaan 70 uitgevoerd. In het rapport is aangetoond dat voldaan kan worden aan de geurnorm van 14 OUE/m3 op de woning Alphensebaan 70. Tevens kan voldaan worden aan de afstand van 25 meter uit de geurverordening van de gemeente. Het rapport is bijgevoegd in Bijlage 2 van deze toelichting.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
5.5 Ecologie
Beleid en normstelling
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen beschermde landschapselementen aanwezig. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag bedraagt circa 6 kilometer. Directe effecten als gevolg van het toevoegen van het agrarisch loonbedrijf op de locatie Alphensebaan 70, zoals areaalverlies en versnippering, kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de grote afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Voor wat betreft de intensieve veehouderij hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 12 maart 2018 een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) in het kader van de Wet natuurbescherming afgegeven aan het college van B&W van de gemeente Gilze en Rijen voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de veehouderij aan de Alphensebaan 70b (kenmerk: Z/066919-93118). De omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de veehouderij is door het college B&W verleend op 20 november 2018 en is reeds onherroepelijk.
In de vvgb is aangetoond dat voor het houden van 107 gespeende biggen en 465 vleesvarkens geen sprake is van een verslechtering van een Natura 2000-gebied. Van de 465 gehouden vleesvarkens worden 336 vleesvarkens gehouden in stallen met een luchtwassysteem. De uitgangspunten van de vvgb (d.d. 12 maart 2018, kenmerk: Z/066919-93118) worden geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Hierdoor is een verslechtering van een Natura 2000-gebied uitgesloten.
Soortenbescherming
Binnen het plangebied vind geen bouw of sloop van gebouwen plaats. Feitelijk veranderd er niets binnen het plangebied. Dit bestemmingsplan voorziet namelijk in het positief bestemmen van een bestaande situatie. Mogelijk aanwezige beschermde soorten worden derhalve niet verstoord. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek naar aanwezige flora en fauna is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect ecologie de uitvoering van het plan niet belemmert.
5.6 Bodem- En Grondwateronderzoek
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.
Onderzoek
Bij het voorgenomen gebruik in het plangebied is geen sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik. Hierdoor is onderzoek naar de bodem- en grondwaterkwaliteit niet noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet immers in het positief bestemmen van een bestaande situatie/gebruik. Planologisch wordt een agrarisch loonbedrijf toegevoegd binnen het bestaande bouwperceel van een intensieve veehouderij. Hiermee vindt geen transformatie plaats naar een bodemgevoeligere functie.
Om die reden kan worden geconcludeerd dat vanuit de bodem- en grondwaterkwaliteit geen belemmeringen aanwezig zijn voor de ontwikkeling.
Conclusie
De bodem- en grondwaterkwaliteit vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
5.7 Waterparagraaf
Beleid en normstelling
Waterbeheer
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient overleg gevoerd te worden met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta. Zij zijn verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Op Europees en landelijk niveau is het overkoepelende waterbeleid vastgelegd in de Kaderichtlijn Water, het Nationaal Waterplan en het Nationaal Bestuursakkoord Water. De doorvertaling van dit beleid is regionaal vastgelegd in het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Waterbeheersplan van het Waterschap. Daarnaast wordt op gemeentelijk niveau het waterbeleid vastgelegd in een waterplan of een (verbreed) rioleringsplan.
Provinciaal waterbeleid
De watertoets en de wijze waarop de provincie daar mee omgaat is beschreven in het Provinciaal Milieu en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP). Het doel van dit plan is het creëren van een gezonde leefomgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen. Het aspect water maakt hier onderdeel van uit. Kort gezegd gaat het PMWP voor:
- voldoende water voor mens, plan en dier;
- schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
- bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
- verduurzaming van de grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.
Gemeenten en waterschappen dienen hun waterbeleid te baseren op de uitgangspunten die de provincie in hun PMWP stelt.
Regionaal waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap haar strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Het waterbeheer is gericht op het duurzaam beheren van het watersysteem, waarbij uitgegaan wordt van een watersysteembenadering. In het ‘Waterbeheerplan 2016-2021 Grenzeloos verbindend’ beschrijft het waterschap de hoofdlijnen van haar beleid uitgewerkt in verschillende thema’s. Het huidige waterbeheerplan beschrijft de plannen voor de periode 2016 – 2021. De langetermijnstrategie uit het voorgaande beheerplan wordt voortgezet voor de verschillende thema’s, zoals waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding.
Middels de Keur van Waterschap Brabantse Delta is bepaald bij welke ontwikkelingen mitigerende maatregen getroffen moeten worden. De Keur schrijft voor dat voor een toename van minder dan 2.000 m² verhard oppervlak geen mitigerende maatregelen nodig zijn. Deze mitigerende maatregelen zijn wel van toepassing bij elke toename van het verhard oppervlak, indien de locatie is gelegen in een keurbeschermingsgebied of attentiegebied.
Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het Verbreed gemeentelijk
Rioleringsplan (VGRP) van de gemeente Gilze en Rijen. Hieruit volgt dat nieuwe ontwikkelingen in principe waterneutraal dienen te worden uitgevoerd. In eerste instantie wordt gepoogd te voorkomen dat er negatieve effecten op grond- en oppervlaktewater zijn. Dit houdt in dat hemelwater zoveel mogelijk bovengronds wordt geborgen en geïnfiltreerd. Hemelwater wordt eventueel vertraagd afgevoerd naar oppervlaktewater.
Watertoets
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat bij ruimtelijke plannen zoals deze rekening gehouden dient te worden met de waterhuishouding. Middels het uitvoeren van een Watertoets worden alle relevante zaken met betrekking tot de waterhuishouding afgestemd en besproken met de waterbeheerder(s).
Onderzoek
Bij de geplande ontwikkeling binnen het plangebied wordt de waterhuishouding niet negatief beïnvloedt. Met dit bestemmingsplan wordt een bestaande situatie positief bestemd. Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan geen uitbreiding van het bestaande oppervlakte aan gebouwen toegestaan. Tevens is het grootste gedeelte van het bouwvlak reeds verhard door bestrating. Ontwikkelingen binnen het bouwvlak hebben dus vrijwel geen (extra) negatieve gevolgen voor het watersysteem.
Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
5.8 Archeologie
Beleid en normstelling
Verdrag van Malta
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.
In artikel 41a van de Monumentenwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden.
Archeologiebeleid Gilze en Rijen
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente beschikt over de vastgestelde archeologische beleidsnota "Gilze en Rijen, van onderaf bekeken". Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.
Onderzoek
De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones.
Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten, zie figuur 5.8.1. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld.
Binnen het plangebied vinden geen bodemingrepen plaats. De bestaande (bebouwde) situatie blijft gehandhaafd. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Figuur 5.8.1: Uitsnede archeologische beleidskaart van de gemeente Gilze en Rijen. Het plangebied is globaal aangeduid met een zwarte cirkel
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
5.9 Cultuurhistorie
Beleid en normstelling
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumeten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuut dient bepaald te worden.
Onderzoek
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen cultuurhistorische aspecten aanwezig.
Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW), zie figuur 5.9.2, blijkt dat binnen het plangebied geen monumentale bomen, overige bouwkunst, historische zichtrelaties (vlakken en lijnen), historische geografie, historische stedenbouw of historisch groen aanwezig is. Daarnaast zijn binnen het plangebied zij geen Rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Tevens is het plangebied niet gelegen is in een cultuurhistorisch vlak of een aardkundig waardevol gebied van provinciaal belang. Daarnaast kent de locatie geen complexen van cultuurhistorisch belang. Hierdoor zal bij uitvoering van het plan geen afbreuk gedaan worden aan cultuurhistorische waarden of aardkundig waardevol gebied.
Conclusie
De geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Figuur 5.9.1: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) provincie Noord-Brabant. Plangebied globaal aangeduid met zwart gestreepte lijn.
5.10 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
- Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
- Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen
Relevant is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RVGS) en in de toekomst ook het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Op basis van de circulaire RVGS geldt het volgende:
- Voor bestaande situaties gelden er plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar en de streefwaarde van 10-6 per jaar.
- In nieuwe situaties geldt ter plaatse van kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
- Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op het BTEV zijn in de circulaire RVGS veiligheidsafstanden opgenomen uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Aan de hand van de Basisnetten wordt al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicorelevante inrichtingen
Uit de risicokaart voor Nederland (figuur 5.10.1) blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Figuur 5.10.1: Uitsnede Risicokaart Nederland. Plangebied is globaal aangeduid met zwarte cirkel
Vervoer gevaarlijke stoffen
Er vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied plaats via het spoor, het water of de weg.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
5.11 Kabels En Leidingen
Beleid en normstelling
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.
Onderzoek
In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen, rioolwatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracé. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Conclusie
De eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
5.12 Vliegbasis Gilze-rijen
Ten noorden van de kern Gilze ligt op relatief korte afstand de vliegbasis Gilze-Rijen. Deze vliegbasis brengt een aantal beperkingen met zich mee die samenhangen met de KE-contouren, geluidscontouren, munitie beschermingszone, invliegfunnel, Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) en Instrument Landing System (ILS).
Het plangebied ligt volledig binnen de IHCS. Hierbij geldt ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte dan 56 meter in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen. Op de verbeelding en de bestemmingsregels is de IHCS verankerd.
5.13 Besluit M.e.r.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Tevens is een plan m.e.r.-plichtig indien een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In Bijlage 3 bij deze toelichting is de "Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r." opgenomen. Op basis van dat document kan het volgende worden geconcludeerd. Het plan voorziet in de vestiging van een agrarisch loonbedrijf. Dit is geen planm.e.r.-plichtige activiteit ingevolge Besluit m.e.r. Ook is een passende beoordeling niet noodzakelijk. In de M.e.r.-aanmeldingsnotitie is aangetoond dat de aard en omvang van het plan leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.
Conclusie
De doorwerking van het Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Financiële Haalbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Toetsingskader
In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan 'de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan' moeten worden opgenomen. Daaronder wordt begrepen de 'financiële uitvoerbaarheid'. In dat kader geldt dat inzichtelijk moet worden gemaakt of het plan, uit financieel oogpunt, kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van 10 jaar (21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1662, r.o. 3.4). Indien in het bestemmingsplan voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen, geldt dat de financiële uitvoerbaarheid daarvan binnen de daarbij behorende tijdsperiode eveneens vast dient te staan (23 juli 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0175, r.o. 2.10.1).
Beoordeling en conclusie
De bestemming is reeds gerealiseerd, met uitzondering van de landschappelijke inpassing. Ten aanzien van de landschappelijke inpassing geldt dat deze publiekrechtelijk is verzekerd met een voorwaardelijke verplichting. De beplanting dient binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan volgens het landschappelijk inpassingsplan te zijn aangelegd en dient vervolgens aldus in stand te worden gelaten.
De gemeente Gilze en Rijen draagt zorg voor het (laten) realiseren van de landschappelijke inpassing. Hiervoor heeft de gemeente voldoende financiële middelen gereserveerd. Reden voor deze gemeentelijke inspanning is dat het voorliggende – ambtshalve voorbereide – bestemmingsplan toeziet op het herstellen van een gemeentelijke omissie uit 2010. Destijds is (administratief) het besluit van de gemeenteraad tot legalisatie van het agrarisch loonbedrijf niet verwerkt in het bestemmingsplan. In 2010 gold op basis van de provinciale regelgeving de verplichting (voor initiatiefnemers) nog niet om bebouwing landschappelijk in te passen. Nu geldt deze verplichting wél. Het herstellen van de omissie houdt dan ook in dat de gemeente de aanleg van de beplanting bekostigd. Omdat de gemeente geen eigenaar is van de gronden waarop de beplanting wordt gerealiseerd, heeft de gemeente een realisatie-overeenkomst met de grondeigenaar gesloten. Daarin is tevens bepaald dat de grondeigenaar zorg draagt voor het beheer en onderhoud overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan.
Hoofdstuk 7 De Bestemmingen
7.1 Het Juridisch Plan
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
7.2 Beschrijving Van De Bestemmingen
Enkelbestemming 'Gemengd - 1'
In de SVBP 2012 gehanteerde methodiek van het aanwijzen van bestemmingen, ten behoeve van de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling, dienen de gronden aan de Alphensebaan 70 te worden aangewezen voor 'Agrarisch' en 'Bedrijf'. Echter door de in de SVBP 2012 gehanteerde methodiek van verbeelden van de aanduiding 'bouwvlak', moet per bestemming een separaat bouwvlak worden opgenomen en is het niet mogelijk één aanduiding 'bouwvlak' over meerdere bestemmingen heen te leggen. Als gevolg hiervan zou (af)splitsing van een bouwvlak plaatsvinden (oftewel: 'nieuwvestiging' in het kader van de Verordening ruimte Noord-Brabant). Zie ook paragraaf 4.2.3.
In de SVBP 2012 wordt tevens aangegeven dat in afwijking van de hoofdgroep als vastgelegd in de functielijst, in alle gevallen ook de hoofdgroep 'Gemengd' gespecificeerd kan worden. Het ligt derhalve in de rede om de bestemming 'Gemengd' aan te wijzen indien sprake is van twee of meer (in gelijke mate) voorkomende functies binnen één gebied. Aan de Alphensebaan 70 is sprake van twee of meer in gelijke mate voorkomende functies, namelijk een agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij) en een agrarisch loonbedrijf. Binnen de bestemming 'Gemengd' is het mogelijk de twee functies in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' separaat van elkaar te reguleren middels aanduidingen, waarbij aan de bestemming 'Gemengd' geen afzonderlijke inhoudelijke betekenis meer toekomt.
Binnen de enkelbestemming 'Gemengd' is het mogelijk om één bouwvlak op te nemen voor beide functies. Hierdoor is géén sprake van 'nieuwvestiging', maar van 'vestiging' in het kader van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Middels specifieke aanduidingen wordt binnen dit bouwvlak de aanwezige bebouwing verder gereguleerd. Binnen het geldende bestemmingsplan buitengebied is de enkelbestemming 'Gemengd' reeds opgenomen met een andere regeling als bedoeld in dit bestemmingsplan. Om beide van elkaar te kunnen onderscheiden is in dit bestemmingsplan gekozen voor de bestemming 'Gemengd - 1'.
Functieaanduiding 'agrarisch loonbedrijf'
Dit bestemmingsplan voorziet in het positief bestemmen van de bestaande situatie van het agrarisch loonbedrijf. Conform het huidig geldende bestemmingsplan is dit bedrijf niet toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passende regeling om het bedrijf te legaliseren, zonder te voorzien in uitbreidingsmogelijkheden.
Binnen het bouwvlak wordt voor het gedeelte waar de activiteiten van het agrarisch loonbedrijf plaatsvinden de functieaanduiding 'agrarisch loonbedrijf' opgenomen. Uitsluitend hierbinnen mag het agrarisch loonbedrijf geëxploiteerd worden. Een grondverzetbedrijf is hierbinnen uitgesloten.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in uitbreidingsmogelijkheden voor het agrarisch loonbedrijf, enkel de bestaande situatie wordt juridisch- planologisch vastgelegd. Hiertoe wordt de bestaande omvang van de bestaande oppervlakte aan gebouwen vastgelegd.
Functieaanduiding 'intensieve veehouderij'
De intensieve veehouderij binnen het plangebied blijft ongewijzigd. Binnen het bouwvlak wordt ter plaatse van de intensieve veehouderij de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen. Binnen deze aanduiding is uitsluitend een intensieve veehouderij toegestaan. Voor het overige worden de bestaande rechten zoveel als mogelijk gerespecteerd, al volgen belemmeringen vanuit diverse beleid en regelgeving. Ontwikkelingsmogelijkheden van deze veehouderij is daardoor vrijwel onmogelijk. In de bestemmingsregeling zullen diverse bepalingen opgenomen worden voortvloeiend uit de beleid en regelgeving.
Enkelbestemming 'Agrarisch'
De landschappelijke inpassing van het plangebied is gedeeltelijk voorzien buiten de inrichtingsgrenzen van de bedrijven. Hier is de bestemming 'Agrarisch' overgenomen van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Aangezien geen bouwvlak is opgenomen, is het niet mogelijk om hier een agrarisch bedrijf op te richten. De gronden mogen alleen gebruikt worden voor agrarische doeleinden en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' is de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 3 van de regels juridisch vastgelegd.
Overige
Voor het overige neemt dit bestemmingsplan een aantal regelingen over uit bestemmingsplan 'Buitengebied'. Dit betreffen de regelingen bij de (dubbel)bestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Landschap - 4' en aanduidingen 'overig - kernrandzone' en 'ihcs - 1'. Deze bestemmingen en aanduidingen blijven van toepassing op het perceel en zijn dan ook overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied. Wel zijn de namen van de bestemmingen en aanduidingen aangepast aan de systematiek van de SVBP 2012 en daarmee enigszins anders dan in het plan Buitengebied. Dit heeft voor de juridische regeling echter geen gevolgen.
Ten aanzien van archeologie wordt de regeling aangepast conform de archeologische beleidskaart van de gemeente.
Tevens wordt ingevolge de doorwerking van de Verordening ruimte Noord-Brabant de aanduiding 'beperkingen veehouderij' opgenomen in het plangebied.
Hoofdstuk 8 Procedures
Dit bestemmingsplan betreft een kleinschalige reparatie van een omissie op één locatie in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Met deze reparatie wordt voorzien in een passende regeling om het reeds bestaande agrarisch loonbedrijf te legaliseren in het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan Alphensebaan 70 is opgesteld om de foutieve bestemming uit het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2010 te corrigeren. Abusievelijk is de in de Nota Zienswijzen toegezegde bedrijfsbestemming, waarmee het agrarisch loonbedrijf mogelijk gemaakt wordt, niet opgenomen.
8.1 Inspraak En Vooroverleg
Er heeft afstemming plaatsgevonden met de provincie. Er heeft geen publicatie van een voorontwerp-bestemmingsplan plaatsgevonden. Ook heeft geen inspraak plaatsgevonden. Aangezien het hier gaat om het herstellen van een omissie uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' op slechts één locatie is het doorlopen van een inspraakprocedure niet noodzakelijk geacht.
8.2 Verdere Procedure
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen (van 24 maart 2016 tot en met 4 mei 2016). Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).
Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn ingediend binnen de daartoe gestelde termijn en daarmee ontvankelijk. De zienswijzen zijn ingediend door de provincie Noord-Brabant en de bewoners van Alphensebaan 67 en 69. In zowel de zienswijze van de Provincie als die de bewoners van Alphensebaan 67 en 69 wordt betoogd dat het ontwerpbestemmingsplan in strijd is met de provinciale Verordening ruimte.
De beantwoording van de zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan is sindsdien aangehouden.
Inmiddels is er op constructieve wijze overleg gevoerd met de provincie over een vast te stellen plan welke past binnen de kaders van de vigerende Verordening ruimte Noord-Brabant.
Vaststelling
Inzake dit vast te stellen bestemmingsplan heeft overleg plaatsgevonden met de provincie naar aanleiding van haar ingediende zienswijze. Uit dit overleg is het passend bestemmen van het feitelijk bestaand gebruik van de locatie Alphensebaan 70 voortgekomen.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. De zienswijzen zijn verwerkt in een Nota van Zienswijzen en is tezamen met het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De wijzigingen t.o.v. het ontwerp zijn hierin verwoord. Het bestemmingsplan is gewijzigd aangeboden aan de gemeenteraad ter vaststelling. De gemeenteraad heeft het bestemmingpslan op 4 november 2019 vastgesteld.
Het vastgesteld bestemmingsplan wordt wederom zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens kan er beroep worden ingesteld tegen de eventueel gewijzigde onderdelen. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Bijlage 2 Verklaring Van Geen Bedenkingen Van Gedeputeerde Staten Van Noord-brabant In Het Kader Van De Wet Natuurbescherming (D.d. 12 Maart 2018, Kenmerk Z/066919-93118)
Bijlage 3 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 3 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 2 Analyse Geur Alphensebaan 70 Gilze
Bijlage 2 Analyse geur Alphensebaan 70 Gilze
Bijlage 3 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.
Bijlage 3 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.