KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Woongebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Ruimtelijke Structuur
3.2 Ontsluiting
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Stedenbouwkundige Visie
4.2 Relatie Met Omgeving
4.3 Bebouwingsstructuur
4.4 Groen En Water
4.5 Ontsluiting
4.6 Parkeren
4.7 Duurzaamheidskwaliteitsplan
Hoofdstuk 5 Milieugegevens En -Onderzoek
5.1 Milieuhinder
5.2 Geluid
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Gezondheid
5.5 Bodem En Grondwater
5.6 Water
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Kabels En Leidingen
5.11 Vliegbasis Gilze-rijen
5.12 Mer-plicht
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Het Juridische Plan
6.2 Beschrijving Van De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedures
8.1 Ontwerp
Bijlage 1 Parkeerkencijfers
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Natuurtoets
Bijlage 4 Memo Volksgezondheid
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Rapportage Zienswijzen

Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost

Bestemmingsplan - Gemeente Gilze en Rijen

Vastgesteld op 17-02-2020 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost van de gemeente Gilze en Rijen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0784.BPBoskamerVVNO-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan huis gebonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met ondergeschikte functies, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt. Het bedrijf dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven;

1.4 aan huis gebonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep met ondergeschikte functies, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt. Het beroep dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven.

Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachtelijke bedrijven;

1.5 aan- / uitbouw:

een uit de gevel springend, in architektonisch opzicht ondergeschikt, deel van een hoofdgebouw dat door zijn indeling en inrichting is bestemd om hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de hoofdfunctie;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 aaneengebouwde woning:

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een tijdelijke zelfstandige woonvorm ten behoeve van mantelzorg, waarbij bewoning van een (bij)gebouw tijdelijk is toegestaan en er sprake is van de huisvesting van één huishouden;

1.10 ambachtelijke dienstverlening:

een bedrijf -niet zijnde een aan huis gebonden beroep- waarbij de nadruk ligt op dienstverlening aan consumenten en de dienstverlening grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of al thans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen, die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven.

Voor zover van laatst bedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid. Hieronder worden onder andere verstaan een kappersbedrijf en een pedicure;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.13 bedrijfswoning:

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, die verbonden is met het bedrijf;

1.14 begane grond:

bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een onderbouw;

1.15 beperkt kwetsbare objecten:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.19 boom:

een houtvormend, overblijvend gewas met een of meerdere vanaf zekere hoogte vertakte stammen die op een hoogte van 1,30 meter gerekend vanaf maaiveld een omtrek heeft of hebben van 30 centimeter of meer;

1.20 boomkroon:

alle takken van een boom die hun aanzet hebben boven het gedeelte van de stam van de boom dat takvrij is/moet zijn;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.28 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

een bouwwerk voorzien van maximaal één gesloten wand;

1.29 dakopbouw:

bouwlaag welke maximaal 70% van het bebouwde oppervlak van de daaronder gelegen bouwlaag van het hoofdgebouw omvat;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 eengezinswoning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.34 geschakelde woning:

blokken van twee vrijstaande eengezinswoningen welke aan maximaal één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en door een of meer bijgebouwen met elkaar zijn verbonden. Voor wat betreft de bouwregels gelden de bepalingen van twee-aaneengebouwde woningen;

1.35 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat en/of woningen boven een andere functie op de begane grond en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

1.36 gevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen, dan wel de aangeduide lijn;

1.37 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.38 hoogtescheidingslijn:

een op de verbeelding aangegeven lijn die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak, waarop verschillende hoogten zijn toegelaten;

1.39 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.40 inwoning:

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden aangebouwde bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerverhuur niet toegestaan is;

1.41 kamerverhuur en/of logies:

de verhuur van een deel van een al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van bewoning aan personen;

1.42 kamerverhuur- en/of logiespand:

gebouw of een deel van een gebouw waarin onzelfstandige woonruimte wordt verleend aan vijf of meer personen;

1.43 kantoor:

een gebouw, gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch, ontwerp technisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen;

1.44 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (para)medische, sociale, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, sport, verzorgingstehuis, verzorgd wonen (waaronder aanleunwoningen en begeleid wonen) en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, begraafplaats, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca (categorie 1 en 2) in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen;

1.45 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband;

1.46 mantelzorgbehoevende:

eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;

1.47 mantelzorgverlener:

diegene die (deels) in een behoefte van een mantelzorgbehoevende voorziet;

1.48 meergeneratiewoning:

één woning die krachtens een omgevingsvergunning geschikt is gemaakt voor bewoning door twee huishoudens met een familierelatie en met een fysieke koppeling, waarbij sprake is van inwoning gerelateerd aan de familierelatie;

1.49 NAP:

Nieuw Amsterdams Peil;

1.50 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, milieuvoorzieningen, e.d.;

1.51 ondergeschikte functies:

functies waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing als zodanig mag worden gebruikt;

1.52 overkapping/ carport:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van maximaal één gesloten wand;

1.53 patiowoning

een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing.

1.54 perceelsgrens:

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling en tussen bouwpercelen en openbaar gebied;

1.55 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.56 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van een bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.57 seks- en /of pornobedrijf:

een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen.

Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen;

1.58 stedenbouwkundige samenhang:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);

1.59 twee-aaneengebouwde woningen:

blokken van twee vrijstaande eengezinswoningen welke aan maximaal één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en door een gemeenschappelijke scheidingsmuur met elkaar zijn verbonden;

1.60 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan-, uit- en bijgebouwen;

  1. a. bruto vloeroppervlak:
    de totale vloeroppervlakte van functies, gerekend op alle bouwlagen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
  2. b. netto vloeroppervlak:
    de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte, alleen op de begane grond, ten behoeve van de detailhandel;

1.61 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.62 vrijstaand bijgebouw:

een bij een woning behorend gebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte, of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat niet voor bewoning is bestemd;

1.63 vrijstaande woning:

eengezinswoning welke aan beide zijden van de woning niet in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd;

1.64 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen, bermsloten en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende bushaltes, parkeerplaatsen en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.65 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, of voor de huisvesting buiten het verband van een huishouden tot en met maximaal vier personen;

1.66 zijdelingse en achterste perceelsgrens:

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

wordt gemeten tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein:

de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw, bouwwerken geen gebouwen zijnde of gebouwencomplex, gemeten op één meter boven het gemiddelde maaiveld van het aansluitende afgewerkte terrein;

2.3 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.7 de diepte van een gebouw:

horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels gemeten van de voorgevel tot de achtergevel en 1 m boven peil en waarbij de grootste maat (gemeten evenwijdig aan één van de zijgevels ) bepalend is;

2.8 de verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf peil;

2.9 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.10 lessenaarsdak:

een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild, dat onder een zekere helling is aangebracht. Hierbij betreft de goothoogte de laagste zijde en de bouwhoogte de hoogste zijde.

2.11 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.13 de lengte en breedte van een bouwwerk:

horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren), met dien verstande dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.14 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:

horizontaal tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren over alle bouwlagen;

2.15 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.16 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, lichtkoepels, antennes, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,0 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, eventueel met recreatief medegebruik zoals speelplaats of speelveld;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. waterretentie, waterpartijen en -gangen en bruggen c.q. duikers,
  4. d. ondergrondse voorzieningen zoals bergbezinkbassins, drinkwatervoorzieningen en (hoofd)riolering;
  5. e. beeldbepalende bomen, ter plaatse van de aanduiding 'beeldbepalende boom';
  6. f. in- en uitritten;
  7. g. kunstobjecten;
  8. h. hondentoilet;
  9. i. straatmeubilair.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik van de grond wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. andere evenementen (niet sport- en spelgerelateerd), zowel binnen als buiten;
  2. b. het realiseren van parkeerplaatsen;
  3. c. tijdelijke of permanente bewoning;
  4. d. het gebruik als standplaats voor woonwagens;
  5. e. het gebruik als kampeerterrein;
  6. f. seks- en/of pornobedrijf en prostitutie.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. bermen;
  3. c. fiets- en voetpaden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. ondergrondse voorzieningen zoals bergbezinkbassins, drinkwatervoorzieningen en (hoofd)riolering;
  8. h. groenvoorzieningen, inclusief waterpartijen en -gangen, kunstwerken, kunstobjecten, speeltoestellen en straatmeubilair.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in vrijstaande, twee-aaneengebouwde, aaneengebouwde en patiowoningen, al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. voorzieningen voor verkeer en verblijf, inclusief wegen, bermen, voet- en fietspaden;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen inclusief waterpartijen en -gangen, kunstwerken, kunstobjecten, speeltoestellen en straatmeubilair;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals in- en uitritten.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.7 Bestemmingsomschrijving

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend wanneer de geluidsreducerende maatregelen, in de vorm van een geluidwerend scherm voor de installatie op de sporthal, zijn getroffen. Dit zoals afgesproken met ontwikkelaar Van der Weegen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Parkeercijfers

Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn, dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeerkerncijfers, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.

7.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de parkeernormen, zoals geregeld in artikel 7.1.1, indien de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig wordt of kan worden beïnvloed.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10%, van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bouwvlakken ten behoeve van de bouw van galerijen, kozijnen, uitbouwen, balkons, erkers, luifels en reclamevoorzieningen, waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
    1. 1. de diepte uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 meter, met dien verstande dan de afstanden tot de voorste perceelsgrens niet minder dan 2 meter mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, met dien verstande dat voor balkons geldt dat de hoogte van de balustrade niet meer mag bedragen dan 1,5 meter gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, nodig zijn, mits de oppervlakte van een bestemmingsvlak met niet meer dan 20% wordt gewijzigd;
  2. b. de verplaatsing van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zoals is aangegeven op de plankaart met een afstand van maximaal 10 meter gemeten uit het hart van de bestemming, indien dit ter plaatse noodzakelijk is voor realisering van verkeerskundige maatregelen die de verkeersveiligheid en/of doorstroming bevorderen. De oppervlakte van de aanliggende bestemmingen die in deze wijziging betrokken is, blijft gelijk of wordt op redelijke wijze gecompenseerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
  3. c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Gilze en Rijen.

De griffier,

De voorzitter,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan de oostzijde van Rijen, in de gemeente Gilze en Rijen, is de uitbreidingswijk Vliegende Vennen deels gerealiseerd. Voor het laatste deel van de Vliegende Vennen is op 22 februari 2013 het bestemmingsplan ‘Herziening Vliegende Vennen Noord-Oost’ vastgesteld. Met dit plan is het voorgaande bestemmingsplan 'Vliegende Vennen Noord-Oost' herzien op flexibiliteit.

De Vliegende Vennen wordt verder ontwikkeld met 30 woningen ter plaatse van het deelgebied Boskamer, weergegeven in figuur 1.1. Daarnaast is bestemmingsplan Vliegende Vennen Noord-Oost Fase III in procedure, een plan ten zuidoosten van deelgebied Boskamer. Hier worden acht vrijstaande woningen mogelijk gemaakt.

Dit zijn de laatste ontwikkelingen in de Vliegende Vennen. Onderhavige ontwikkeling in deelgebied Boskamer past niet binnen het geldende bestemmingsplan, ter plaatse gelden de bestemmingen 'Agrarisch', 'Tuin' en 'Wonen'. Daarom is voor het deelgebied Boskamer een nieuw bestemmingsplan opgesteld. De flexibiliteit uit bestemmingsplan 'Herziening Vliegende Vennen Noord-Oost' wordt als uitgangspunt genomen voor de ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan. Met deze flexibliteit kan beter worden ingespeeld op veranderingen in de woningmarkt.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

De locatie van voorliggend bestemmingsplan ligt in uitbreidingswijk Vliegende Vennen ten oosten van de bebouwde kom van Rijen, in de gemeente Gilze en Rijen. Het gebied ligt tussen de Den Butter, de Isaballa van Spanjestraat, het Annie M.G. Schmidtplein en de Zwarte Dijk. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1,5 hectare.

Het plangebied is gelegen in de noordoostelijke hoek van het bewoonde deel van de wijk. Op figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPBoskamerVVNO-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging plangebied (rood kader)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Tot het moment waarop het bestemmingsplan 'Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost' in werking treedt, geldt het bestemmingsplan 'Herziening Vliegende Vennen Noord-Oost', zoals op 1 juli 2013 door de gemeenteraad van Gilze en Rijen is vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch', 'Tuin' en Wonen. Tevens heeft een deel van het plangebied de functieaanduiding 'beeldbepalende boom', zie figuur 1.2. Ter plaatse van deze aanduiding worden beperkingen gesteld aan (bouw)werkzaamheden ter bescherming van de aanwezige beeldbepalende bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPBoskamerVVNO-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: bestemmingsplan 'Herziening Vliegende Vennen Noord-Oost' met ligging plangebied

1.4 Leeswijzer

De toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de beleidsaspecten. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie. Hoofdstuk 4 beschrijft de stedenbouwkundige uitgangspunten waarna hoofdstuk 5 ingaat op de milieuonderzoeken. De juridische planbeschrijving komt in hoofdstuk 6 aan bod waarna in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid wordt gemotiveerd. Tot slot komen in hoofdstuk 9 de procedures omtrent het vooroverleg en vaststelling van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het beleid welke betrekking heeft op het plangebied kort weergegeven. Bij elke paragraaf is aangegeven wat de conclusies zijn voor de voorziene ontwikkelingen in het plangebied.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Deze structuurvisies en pkb’s zijn vervangen door de SVIR.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Relatie met Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de structuurvisie.

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd.

Relatie met Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost
Toetsing van het voornemen tot woningbouw aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk, omdat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 oktober 2010 hebben de Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld, waarna deze op 1 januari 2011 in werking is getreden. De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040).

De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening Ruimte zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio’s): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan;
  • overig stedelijk gebied (landelijke regio’s): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Grootschalige verstedelijking is ongewenst en voor woningbouw geldt het principe ‘bouwen voor migratiesaldo-nul’.

Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving.

Relatie met Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost
De ontwikkeling van het plangebied vindt plaats binnen het stedelijk concentratiegebied van het stedelijk netwerk BrabantStad, bestaande uit de steden Eindhoven, Helmond, ’s-Hertogenbosch, Tilburg en Breda. Het plan past hiermee binnen de beleidsuitgangspunten van de provinciale structuurvisie.

2.2.2 Verordening Ruimte

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening Ruimte opgesteld. De Verordening Ruimte is op 17 december 2010 vastgesteld en op 1 maart 2011 in werking getreden.

In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot stedelijke ontwikkeling (onder andere op het gebied van wonen en werken), ecologische hoofdstructuur (EHS), water, groenblauwe mantel, aardkunde en cultuurhistorie, agrarisch gebied, intensieve veehouderij, glastuinbouw en ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

De regels van de Verordening Ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de SVRO, op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio’s zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd.

Het plangebied ligt op de kaarten, behorende bij de Verordening Ruimte, bijna geheel binnen stedelijk concentratiegebied. In principe zijn bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het noordoosten van het plangebied ligt binnen een zoekgebied voor verstedelijking. De regels die hierbij gelden, hebben betrekking op nieuwe bestemmingsplannen in dit gebied, waarbij eisen worden gesteld aan de verantwoording van de verstedelijking in relatie tot beschikbare ruimte in het bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPBoskamerVVNO-VA01_0003.png"

Figuur 2.1: Uitsnede kaart Stedelijke ontwikkeling - Verordening Ruimte met aanduiding plangebied


Relatie met Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost
De nieuwbouw die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt valt geheel binnen het gebied dat is aangewezen als stedelijk concentratiegebied. Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente vrij –binnen de grenzen van andere wetgeving– om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan voldoet derhalve aan dat streven en past binnen de regels van de Verordening.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurplan Gilze en Rijen

Op 2 februari 2006 heeft de gemeente Gilze en Rijen haar Structuurvisie vastgesteld, waarin de visie van de gemeente wordt gegeven voor toekomstige ontwikkelingen. Deze visie is vooral gericht op grotere ontwikkelingen zoals inbreiding en uitbreiding, hoe om te gaan met de kernen en werkgelegenheid en grotere transformatievisies. Het realiseren van 30 woningen binnen stedelijk gebied is geen activiteit die strijdig is met de structuurvisie. Het initiatief is niet in strijd met het Structuurplan 2006.

2.3.2 Toekomstvisie Gilze en Rijen

De gemeente Gilze en Rijen heeft in 2012 de toekomstvisie vastgesteld, waarbij de stip op de horizon in 2025 is gelegen. De toekomstvisie is richtinggevend voor het beleid en het handelen van de gemeente en verbindt ontwikkelingen die op het oog los van elkaar staan. Zij geeft aan wat de gemeente wil betekenen voor haar inwoners, wat de inwoners van de gemeente kunnen verwachten, maar ook wat de gemeente van haar inwoners verwacht. Ook geeft de visie aan wat de gemeente in de regio wil betekenen en wat de regio en buurgemeenten wel en niet van de gemeente kunnen verwachten.

Als één van de centrale ambities uit deze toekomstvisie geldt het versterken van de positie als woongemeente in het groen tussen twee steden. Gilze en Rijen wordt gekarakteriseerd als een aantrekkelijke woongemeente in het groen tussen twee steden. Dat beeld wil de gemeente versterken en in regionaal verband uitdragen. Met het oog op het vitaal houden van de kernen zet de gemeente in op het realiseren van extra groei door het aantrekken van nieuwe inwoners. Dit is gekoppeld aan toename van de werkgelegenheid. De gemeente wil zo veel mogelijk mensen die binnen de gemeente hun brood verdienen ook maatschappelijk aan onze gemeente binden.

Daarbij wordt ingespeeld op een behoefte van veel mensen om dicht bij hun werk te wonen. Daarom moet het woningaanbod gevarieerd zijn: van betaalbare woningen en appartementen voor jonge gezinnen en ouderen tot exclusieve woonvormen. In de gemeente is tot 2025 voldoende ruimte voor woningbouw voorhanden. Die ruimte is er zowel voor inbreiding in de bestaande kernen Rijen en Gilze als vStroor uitbreiding.

Het uitgangspunt van de gemeente is dat inbreiding voor uitbreiding gaat, als de bouwkosten dat toelaten. De gemeente wil de ruimte in en om de kernen Gilze en Rijen op een kwalitatief hoogwaardige manier invullen: met passende woningbouw of met publieke (groene) ruimte. Dat komt de kwaliteit van de bebouwde structuur van de kernen ten goede.

Relatie met Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost
Het voorliggende plan voorziet in het toevoegen van woningen in het bestaand stedelijk gebied van Rijen. Derhalve wordt bijgedragen aan het principe van inbreiding. Inbreiding vindt plaats op een wijze die bijdraagt het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende plan passend is binnen het beleid uit de Toekomstvisie Gilze-Rijen.

2.3.3 Welstandstoezicht

De gemeente Gilze en Rijen hanteert sinds 1 januari 2011 een gewijzigd welstandstoezichtbeleid voor zijn gehele grondgebied. Het welstandstoezichtbeleid is verbeeld op een ambitiekaart waarop het gehele grondgebied is verdeeld in groene, gele en rode gebieden. Voor de groene gebieden geldt geen voorafgaand toezicht, alleen nog een ‘vangnetregeling’ achteraf voor bijzondere gevallen. Voor de gele gebieden geldt een beperkt aantal algemene voorschriften en wordt het welstandsadvies gevraagd aan een stadsbouwmeester. Voor de rode gebieden geldt de Welstandsnota Gilze en Rijen en wordt het welstandsadvies gevraagd aan de commissie van Welstand en Monumenten.

Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost is geheel gelegen binnen het gele gebied (zie figuur 2.2). Dit betekent dat er een aantal algemene voorschriften gelden ten aanzien van (het uiterlijk en de stijl van) gebouwen en bouwwerken. Deze dienen logisch en begrijpelijk gekozen te zijn ten opzichte van de omgeving. Het uitgangspunt bij de beoordeling is dat een plan wordt goedgekeurd indien globaal in voldoende mate wordt voldaan aan de voorschriften.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPBoskamerVVNO-VA01_0004.png"

Figuur 2.2: Uitsnede ambitiekaart Welstandstoezicht

Voor Vliegende Vennen Noord-Oost is op 1 juni 2013 een 'Duurzaam beeldkwaliteitsgids' opgesteld. Deze beeldkwaliteitsgids (bijlage 1) is bedoeld als inspiratiebron en richtinggevend kader voor architecten. Daarnaast is het bedoeld als toetsingskader voor de stadbouwmeester en Welstandscommissie bij de beoordeling van bouwplannen.

Duurzaam beeldkwaliteitsgids
De doelstelling van de duurzaam beeldkwaliteitsgids is: ‘duurzame functionaliteit als uitgangspunt voor de vorm, constructie, gebruik, beheer en schoonheid van het bouwwerk in zijn omgeving’.

Uitgangspunten om de doelstelling te bewerkstelligen zijn:

  1. 1. duurzame en functionele cohesie tussen bouwwerk, private ruimte, openbare ruimte en omgeving;
  2. 2. het bevorderen van sociale en culturele cohesie in de wijk;
  3. 3. het duurzaam en functioneel ordenen van ruimten in en rondom bouwwerken in relatie tot openbare ruimte en omgevingsfactoren;
  4. 4. duurzaam en functioneel bouwen in vorm, gebruik, constructie, beheer en schoonheid;
  5. 5. helderheid in complexiteit door duurzame en functionele balans tussen maat, schaal, materiaal, kleur en duurzame omgevingsfactoren.

De bovenstaande doelstelling en uitgangspunten zijn vertaald naar ambities en gidsprincipes voor private en openbare ruimten. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de initiatiefnemer aan te tonen hoe er wordt omgegaan met deze ambities en principes.

Relatie met Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost Het plangebied is onderdeel van een transitiegebied van open landschap naar stedelijk landschap. Aangezien het plangebied een beperkte omvang heeft wordt een éénduidige sfeer en schoonheid voor het gehele plan beoogd. Deze samenhang wordt verkregen door het voorschrijven van landschappelijke inpassing, situering, massa , vorm en kleur- en materiaalgebruik van het plan. In de gemeentelijke welstandsnota is het plangebied als een 'geel' gebied aangemerkt. Dit betekent dat het initiatief tot bebouwen van het plangebied beoordeeld moet worden door de stadsbouwmeester.

2.3.4 Groenstructuurplan

De gemeente Gilze en Rijen staat bekend als een open en groene gemeente tussen de steden Tilburg en Breda. Op de eerste plaats bepaalt het aantrekkelijke buitengebied bestaande uit bosgebieden en open (broek)ontginningen met beekdalen het groene karakter. Ten tweede draagt het groen in en direct grenzend aan de kernen bij aan de groene uitstraling.

Bosgebieden verweven met de kern en historische structuren begeleid door boomstructuren dragen sterk bij aan de uitstraling van de kern.

Groen binnen de kernen is echter niet vanzelfsprekend. Functies als woningbouw en parkeren vragen binnen de bebouwde kommen om ruimte, waardoor de structuren steeds verder verdicht raken. Groen is regelmatig het kind van de rekening. Door in het Groenstructuurplan vast te leggen welk groen van belang is voor de uitstraling van de gemeente Gilze en Rijen, wordt voorkomen dat dit groen een andere functie krijgt en zo verloren gaat.

De doelstelling van dit groenstructuurplan is het beschrijven van de langetermijnvisie van de gemeente Gilze en Rijen ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen, om een waardevolle, karakteristieke, gebruiksvriendelijke en duurzame groenstructuur te behouden, te ontwikkelen en te versterken binnen de bebouwde kommen.

Relatie met Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost
Voor het plangebied betekent dit dat de rij beeldbepalende bomen wordt behouden en een plek krijgt in het stedenbouwkundig plan.

2.3.5 Structuurvisie Stedelijk gebied Gilze en Rijen

Op 21 december 2015 is de structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen vastgesteld. De structuurvisie schetst de ambitie, visie en strategie voor de langetermijnontwikkeling van de kernen Rijen, Gilze, Molenschot en Hulten.

De gemeente heeft in deze structuurvisie de richting beschreven waar de gemeente heen wil en heeft 4 ruimtelijke hoofdkeuzes gemaakt:

  1. 1. Nieuwe Noodzakelijkheid ‘Een nieuwe manier van denken over wonen’, het verbinden van architectuur, duurzaamheid en landschap en het verbinden van duurzame woonkwaliteit en sociale betrokkenheid
  2. 2. Sterke schakels ‘Bereikbaar voor iedereen’, goede bereikbaarheid voor alle doelgroepen (snel- en langzaamverkeer) van de kernen en hun specifieke functies en onderdeel zijn van een stedelijk netwerk
  3. 3. Levendige centra, ‘Sterke en vitale dorpsharten’, herkenbare en levendige dorpsharten en goed functionerende winkelconcentratiegebieden
  4. 4. Karakteristieke bedrijvigheid ‘Bedrijventerreinen met een duidelijk profiel’, een meer herkenbaar profiel voor (nieuwe) bedrijvigheid en duurzame investeringen voor (bestaande) karakteristieke bedrijvigheid

De vier hoofdkeuzes bepalen samen de denkrichting, en werken door in alle beslissingen die we nemen. De vier principes versterken elkaar en zorgen voor een samenhangende beleidskoers.

In de structuurvisie zijn daarnaast ook gebiedsgerichte hoofdkeuzes gemaakt.

Voor Rijen zijn daarin de volgende hoofdkeuzes gemaakt:

  • Herwaardering van de centrale as als identiteitsdrager
  • Een compact en autoluw centrum
  • Vormgeving van de oost/west-verkeersas
  • Versterken van de bossfeer in Rijen-West
  • Integratie stad en landschap in Rijen-Oost
  • Stationszone, het Aeroparc en de Haansberg

Relatie met Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost
Voor voorliggende locatie is de hoofdkeuze Integratie stad en landschap in Rijen-Oost van toepassing. Voor (woningbouw)ontwikkelingen in het gebied worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Het open en uitgestrekte beeld langs de Hannie Schaftlaan (de zogenoemde Oostelijke Ontsluitingsroute / OOR) dient te worden behouden.
  • Aan de oostzijde is een groen woonmilieu met een eigen karakter gewenst. Om een relatie te leggen met de natte omstandigheden die hier van oudsher voorkomen, is het gewenst het groen te combineren met water.
  • Gestreefd wordt naar een divers woonmilieu. Dit betekent dat niet wordt voortgeborduurd op de compacte woonwijk die hier al ligt. Daarmee zorgen we er tegelijk voor, dat de huidige groenstructuur in de wijk beter met het buitengebied wordt verbonden.

Ook zijn in de structuurvisie de 4 hoofdkeuzes thematisch uitgewerkt in:

  • Demografie en wonen
  • Werken
  • Verkeer en infrastructuur
  • Voorzieningen
  • Ruimtelijke kwaliteit, groen en water
  • Leisure

Voor voorliggende locatie zijn de thema’s voorzieningen en Ruimtelijke kwaliteit van toepassing. De belangrijkste beleidsuitgangspunten voor voorliggende ontwikkeling zijn:

  • De gemeente zet zich in voor het behoud van basisvoorzieningen per dorpskern;
  • De gemeente verankert de cultuurhistorische, ruimtelijke structuren en elementen bij de verdere ontwikkelingen van de dorpen. Daaronder vallen de historische opbouw en zichtbare cultuurhistorische kenmerken, zoals bebouwing en doorzichten;
  • De overgangen tussen de vier dorpen en hun omgeving, worden vormgegeven. De groene sfeer in de randen van de dorpen wil de gemeente zoveel als mogelijk doortrekken tot in de dorpen zelf, om zo bij te dragen aan de (groene) identiteit;
  • Voor Rijen wordt ingezet op het versterken van de bossfeer aan de westzijde van het dorp, en het behouden van de hoofdgroenstructuur aan de oostzijde.

2.3.6 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Gilze en Rijen

De inzameling en het transport van afvalwater is een wettelijk vastgelegde gemeentelijke taak. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan is weergegeven hoe de gemeente Gilze en Rijen haar rioleringstaak de komende planperiode vorm wil geven.

Negatieve effecten op grond- en oppervlaktewater dienen te worden voorkomen.

Een van de uitgangspunten is dat alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten in principe waterneutraal dienen te zijn. De uitbreiding van het verhard oppervlak mag niet leiden tot verhoging of verlaging van de grondwaterstand en de afvoer naar het oppervlaktewater, ook niet bij extremere omstandigheden. Hiertoe dient een compensatie voor het plangebied te worden gerealiseerd, welke bij verschillende omstandigheden moet worden getoetst. Voor compenserende maatregelen ten aanzien van afvoer naar oppervlaktewater, wordt de afstroming vergeleken met de landbouwkundige afvoer. Het verschil tussen de afstroming en de landbouwkundige afvoer wordt gecompenseerd in een voorziening met voldoende retentie. De voorkeur voor hemelwater gaat uit naar, indien mogelijk, bergen en/of infiltreren om verdroging te voorkomen. Zorgplicht afvalwater, hemelwater en grondwater

Relatie met Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost
Bij de uitwerking de wateropgave van het plan wordt rekening gehouden met in het rioleringsplan benoemde elementen.

2.4 Conclusie

Op basis van bovenstaande uiteenzetting van het vigerend ruimtelijk beleid op rijks, provinciaal en gemeentelijke niveau, wordt geconcludeerd dat de planontwikkeling past binnen de beleidskaders en een bijdrage zal leveren aan de geformuleerde doelstellingen.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van deze situatie.

3.1 Ruimtelijke Structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPBoskamerVVNO-VA01_0005.png"

Figuur 3.1: Omgeving van het plangebied (rood omcirkeld) omstreeks 1917 (links) en 2017 (rechts).

3.1.1 Rijen

Het plangebied ligt in het noordoosten van Rijen en grenst in het zuiden en westen aan de uitbreidingswijk de Vliegende Vennen Noord-Oost. Ten noorden ligt de Zwarte Dijk met aanliggende bebouwing.

De kern Rijen is ontstaan rondom de oude verbindingsweg vanaf het station richting Dongen. Deze route vormt nog steeds de belangrijkste route door de kern. Aan weerszijden van deze weg zijn de verschillende uitbreidingswijken ontstaan. Allereerst ontstonden er woonwijken aan de westzijde van de centrale route, op de hogere zandgronden. De latere wijken ontstonden aan de oostzijde van de route, op de lager gelegen gronden ten westen van de Centrale Slenk.

De structuur van Rijen is gerelateerd aan het onderliggende landschap. Veel oude verbindingen en lijnen zijn nog steeds terug te zien in het huidige stratenpatroon. Het onderliggende landschap had een rechthoekig occupatiepatroon waardoor het stratenpatroon van Rijen ook een rechthoekige opbouw heeft. Tussen de verschillende wijken liggen de verbindingsroutes tussen de oude, centrale route en het buitengebied. In het zuiden van de kern loopt de spoorlijn Tilburg-Breda dwars door deze structuur, terwijl het rechthoekig patroon nagenoeg niet verstoord wordt.

De jongste uitbreidingswijk, Vliegende Vennen, ligt in de noordoosthoek van de kern. Deze uitbreidingswijk heeft ook een nagenoeg rechthoekige vorm en bestaat uit vier delen. De eerste drie delen van de wijk zijn reeds gerealiseerd.

3.1.2 Vliegende Vennen

Zoals beschreven zijn drie van de vier delen van de Vliegende Vennen al gerealiseerd. In de eerste drie kwadranten van de uitbreidingswijk is een ‘molenwiek’ een structurerend element. De molenwiek ligt in het midden van deze kwadranten en bestaat uit een groen plein waar vanuit vier straten naar de grenzen van de wijk lopen. Hierdoor zijn de drie kwadranten goed als onafhankelijke onderdelen te zien. De kwadranten worden van elkaar gescheiden door wijkontsluitingswegen die samen ook weer een molenwiek vormen.

3.1.3 Vliegende Vennen Noord-Oost

Ten noorden van de planlocatie is de Zwarte Dijk aanwezig, dit is één van de oude verbindingswegen tussen het centrum van Rijen en het buitengebied. Van oudsher is hier verspreid liggende bebouwing aanwezig.

Vliegende Vennen Noord-Oost is nog voor het grootste gedeelte onbebouwd en vormt de overgang tussen de kern en het buitengebied ten oosten van Rijen. De grens tussen de locatie en het buitengebied wordt gevormd door een strook met opgaande beplanting en bomenrijen. Ook is hier een volkstuinencomplex aanwezig. Rondom het plangebied is daarnaast een beeldbepalende bomenrij aanwezig.

In het zuiden van Vliegende Vennen Noord-Oost, aan de noordzijde van het Mathilde Wibautplein en aan de Anna Blamanstraat, is al woningbouw gerealiseerd. De bebouwing bestaat uit vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen en aaneengebouwde woningen in jarendertigstijl met twee bouwlagen en een kap. Ten zuiden van de bestaande woningen ligt een parkstrook als scheiding tussen Vliegende Vennen Zuid-Oost en Vliegende Vennen Noord-Oost.

3.1.4 Plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie gedeeltelijk in gebruik als (paarden)weiland en wordt omzoomd door bomenrijen, zogenaamde boskamers. Langs het plangebied loopt rondom een beeldbepalende bomenrij, daarnaast is ten oosten van het plangebied een sporthal beoogd.

Er is binnen het plangebied geen bebouwing aanwezig. Ten noorden van het plangebied zijn enkele woningen aanwezig. Ten zuidwesten van het plangebied is basisschool De Kring gerealiseerd.

3.2 Ontsluiting

3.2.1 Wegen

Het plangebied ligt in het noordoosten van Rijen. Ten noorden van het plangebied ligt de Zwarte Dijk. De Zwarte Dijk vormt onderdeel van één van de verbindingswegen tussen de Hoofdstraat en het buitengebied. Vanaf de Zwarte Dijk loopt de Marga Klompélaan in zuidelijke richting door de Vliegende Vennen.

Ten zuiden van het plangebied is de Isabella van Spanjestraat gelegen die de ontsluiting vormt voor het langzaam verkeer richting het buitengebied. Ten oosten van het plangebied loopt de onverharde weg Den Butter.

3.2.2 Spoorlijn

In het zuiden van Rijen loopt de spoorlijn Tilburg-Breda. Daar waar de Stationsstraat (onderdeel van de centrale route) de spoorlijn kruist ligt het station Gilze-Rijen. Het plangebied ligt vrij gunstig ten opzichte van het station en is met de fiets en lopend goed te bereiken.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de stedenbouwkundige structuur van de toekomstige wijk beschreven.

4.1 Stedenbouwkundige Visie

Uit de Woonvisie blijkt dat de voortgang van de woningbouw een aandachtspunt is voor Rijen. Met de huidige plannen lijkt het aantal nieuw te bouwen woningen net toereikend. Bij de plannen moet goed worden gekeken naar de behoefte. Recent heeft de gemeente haar beleid bijgesteld waardoor er meer woningen in het middensegment kunnen worden ontwikkeld op nieuwbouwlocaties.

Door het opnemen van grote bouwvlakken met een flexibele regeling kan in een later stadium nog geanticipeerd worden op een verandering in de woningbehoefte conform het motto van de woonvisie ‘bouwen naar behoefte’. Bij de uitgifte van gronden worden de regionale afspraken over de prijscategorie en huurprijzen gehanteerd.

Het voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van 30 grondgebonden woningen rechtstreeks mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPBoskamerVVNO-VA01_0006.png"

Figuur 4.1: Verkavelingsplan Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost

4.2 Relatie Met Omgeving

Na de bouw van de eerste drie fases van de uitbreidingswijk de Vliegende Vennen is het Deelplan Vliegende Vennen Noord-Oost het sluitstuk van de wijk Vliegende Vennen en vult daarmee een nagenoeg onbebouwde hoek in het oosten van Rijen op. Vanuit het reeds gerealiseerde deel van Vliegende Vennen is reeds een aantal mogelijkheden opengelaten voor de ontsluiting van de toekomstige wijk. De wegenstructuur van de nieuwe wijk sluit hier naadloos op aan. Ook qua bebouwingstypologie wordt op deze wijk aangesloten.

4.3 Bebouwingsstructuur

In het nieuwe woongebied zullen voornamelijk vrijstaande, en twee-aaneen gebouwde woningen aanwezig zijn. Zoals eerder beschreven zal de wijk opgebouwd worden uit oost-west- en noordzuidverbindingen.

Deze hoofdstructuur zal ondersteund worden door de aanliggende bebouwing. De exacte invulling van het plangebied wat betreft situering, type en afmetingen van de woningen wordt afhankelijk van de vraag in de woningmarkt ingevuld. De woningen worden niet hoger dan twee bouwlagen met een kap.

4.4 Groen En Water

Voor groen en de waterstructuur zijn ook uitgangspunten opgesteld. De groenstructuur is onderdeel van de ruimtelijke structuur, waarbij de bestaande beeldbepalende bomenrijen worden opgenomen in de ruimtelijke structuur. De groenstrook aan de westzijde dient een natuurlijke inrichting te krijgen. Bij het ontwerp van de accommodatie wordt rekening gehouden met de groenstructuren.

Indien gewenst is op de groenvoorzieningen de mogelijkheid aanwezig om speelvoorzieningen te realiseren. Bij de uiteindelijke inrichting zal, conform het gemeentelijk beleid ten aanzien van speelvoorzieningen, een definitieve keuze worden gemaakt.

4.5 Ontsluiting

Het plan kent van een duidelijke ontsluitingsstructuur. De ontsluiting van de wijk gebeurt via de Isabella van Spanjestraat en de Fanny Blankers-Koenstraat. Hiermee wordt aangesloten op de verkeersstructuur van de wijk.

4.6 Parkeren

Voor de parkeerstructuur worden de volgende uitgangspunten gehanteerd

  • voor het plangebied geldt een gesloten parkeerbalans conform de parkeerrichtlijnen van de Nota Parkeernormen Gilze en Rijen 2017 (zie bijlage 1 bij de regels);
  • de inrichting van de parkeerstructuur moet voldoen aan de Nota Parkeernormen Gilze en Rijen 2017 en NEN2443 ‘parkeren en stallen van personenauto’s op terreinen en in garages’;
  • de opstelplaats van een auto op eigen terrein is minimaal 6 meter diep en 3 meter breed.

Omdat deze uitgangspunten bij de verdere uitwerking van het plan in acht worden genomen, kan worden gesteld dat er sprake is van de realisatie van voldoende parkeerplaatsen in het plangebied. In het stedenbouwkundig plan wordt rekening gehouden met 65 parkeerplaatsen. De parkeerbalans voor de woningen in Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost is twee per woning. Met 58 parkeerplaatsen voor 30 woningen wordt aan deze balans voldaan. De parkeerdruk in het plangebied en in de directe omgeving neemt hiermee niet onevenredig toe.

4.7 Duurzaamheidskwaliteitsplan

Voor de hele wijk Vliegende Vennen Noord-Oost is een Duurzaam Beeldkwaliteitsgids opgesteld. In het Duurzaam Beeldkwaliteitsgids zijn uitgangspunten opgenomen voor de duurzame en functionele uitstraling van de bebouwing en de private en openbare ruimte. Het deelplan zal hierbij aansluiten. In sfeer en verschijningsvorm onderscheidt Vliegende Vennen Noord-Oost zich duidelijk van de reeds gerealiseerde kwadranten.

Voor een gedetailleerde beschrijving van de doelstelling, uitgangspunten en gidsprincipes wordt verwezen naar het Duurzaam Beeldkwaliteitsgids.

Hoofdstuk 5 Milieugegevens En -Onderzoek

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en ruimtelijke aspecten die van belang zijn voor de ontwikkeling. Gezien het plangebied geheel binnen het gebied van vigerend bestemmingsplan 'Herziening Vliegende Vennen Noord-Oost' uit 2013 ligt, staan een groot deel van de uitgangspunten vast door de milieuonderzoeken die voor dit plan zijn uitgevoerd. Deze uitgangspunten zijn in dit hoofdstuk opgenomen. Voor de aspecten ecologie en water zijn nieuwe onderzoeken uitgevoerd, deze worden eveneens in dit hoofdstuk beschreven.

5.1 Milieuhinder

Algemeen
Vanuit milieu-oogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd.

Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.

Onderzoek
In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich een basisschool ten zuiden van de locatie en de te realiseren Combinatie sporthal-zwembad aan de oostzijde. Bij een zwembad heb je te maken met de aspecten geur, geluid en gevaar. Bij een basisschool heb je te maken met het aspect geluid. De aspecten geur en gevaar hebben een richtafstand van 10 meter. De dichtstbijzijnde woningen of voorzieningen liggen op grotere afstand dan 10 meter. Deze aspecten veroorzaken dan ook geen hinder bij deze woningen of voorzieningen. Het aspect geluid heeft een richtafstand van 50 meter. De richtafstand voor scholen tot woningbouw is op basis van de VNG-brochure minimaal 30 meter.

Omdat het zwembad en sporthal binnen 50 meter van geluidgevoelige woningen worden gerealiseerd is in het kader van betreffend bestemmingsplan 'Combinatie sporthal-zwembad Rijen' een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de werkelijke geluidsbelastingen van de ontwikkeling te berekenen. In navolgende paragraaf worden de resultaten hiervan en de getroffen geluidsmaatregelen naar aanleiding van de basisschool beschreven.

In de omgeving van het plangebied komen geen (agrarische) bedrijven voor die een belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling.

Conclusie
Vanuit het aspect milieuhinder zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

5.2 Geluid

Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder. Conform de Wgh dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai, vliegtuiglawaai en/of spoorweglawaai. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (woningen) mogelijk gemaakt.

Onderzoek
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dient op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de invloed van het wegverkeerslawaai op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen.

In opdracht van de gemeente Gilze en Rijen is door Croonen Adviseurs b.v. te Rosmalen een akoestisch onderzoek uitgevoerd behorende bij het bestemmingsplan ‘De Vliegende Vennen’ te Rijen. Aanleiding voor het akoestisch onderzoek is de bouw van woningen en andere geluidgevoelige bebouwing in Vliegende Vennen Noord-Oost. Het plangebied van dit onderzoek is gelegen ten westen en zuiden van Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost, in de onderzoekszone van de Hannie Schaftlaan, Oor en het oostelijk deel van de Zwarte Dijk. De overige wegen in de nabijheid van het plangebied zijn opgenomen in een 30 km-zone, zoals de Marga Klompélaan en het westelijk deel van de Zwarte Dijk. Daarnaast zijn de te projecteren woningen gelegen in de onderzoekszone van het spoortraject Tilburg – Breda (800 meter).

Het onderzoek heeft tot doel om de geluidbelasting op de te projecteren geluidgevoelige bebouwing in de onderzoekszones van de genoemde wegen en spoorweg te bepalen en te toetsen aan de grenswaarden die in de Wet geluidhinder (artikel 76 en 77 Wgh) en het Besluit geluidhinder zijn gesteld. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat alle woningen en andere geluidgevoelige bebouwing vanwege de Hannie Schaftlaan / Oor en het gezoneerde deel van de Zwarte Dijk voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er is ook onderzoek gedaan naar het spoorlawaai van de spoorlijn Breda – Tilburg. Deze geluidbelasting voldoet voor alle toekomstige geluidgevoelige bebouwing aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De maximale geluidbelasting bedraagt namelijk 54 dB.

Voor alle bronnen is een cumulatieberekening gemaakt. Daaruit blijkt dat het merendeel van de toekomstige woningen een goed en redelijk akoestisch klimaat heeft. Omdat alle woningen, ook waarvan één gevel een redelijke of matige beoordeling hebben, beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte, de geluidgevoelige ruimten aan die gevel kunnen situeren en kunnen voldoen aan de binnenwaarde is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Nabijgelegen geluidsbronnen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tevens een akoestisch onderzoek plaats te vinden om de verwachte geluidbelasting op de te projecteren woningen vanwege de nabijgelegen sporthal/zwembad en nabijgelegen basisschool in beeld te brengen. Hiermee wordt inzicht gegeven in de akoestische inpasbaarheid van de woonbestemming binnen de bestaande omgeving. Op basis van dit onderzoek kan een goede ruimtelijke afweging worden gemaakt. Tevens wordt er getoetst of in de situatie met de nieuw te bouwen woningen, de beide inrichtingen (sporthal/zwembad en basisschool) kunnen voldoen aan de geluidgrenswaarden die volgen uit het Activiteitenbesluit.

In opdracht van de gemeente Gilze en Rijen is door Antea Group het akoestisch onderzoek in het kader van de nabijgelegen geluidsbronnen uitgevoerd, zie Bijlage 7.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van basisschool De Kring voor respectievelijk de dagperiode bedraagt ten hoogste 42 dB(A). In de avond- en nachtperiode is de basisschool niet in bedrijf. Hiermee wordt voor basisschool De Kring voldaan aan de richtwaarden zoals gesteld in stap 2 in de VNG-publicatie publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ voor een gemengd gebied. Het plangebied is gelegen in een gebied waarin diverse woon-, onderwijs- en sportfuncties zijn gelegen. Hierdoor kan het plangebied getypeerd worden als gemengd gebied. Derhalve wordt ook voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt ten hoogste 56 dB(A), 56 dB(A) en 45 dB(A) ten gevolge van het sportcomplex. In alle drie periodes wordt derhalve de richtwaarde van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode overschreden zoals gesteld in stap 2 in de VNGpublicatie publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ voor een gemengd gebied. Derhalve wordt ten gevolge van het sportcomplex ook niet voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Maximale geluidniveau (LAmax)
Het maximale geluidniveau voor de dagperiode ten gevolge van de basisschool bedraagt ten hoogste 62 dB(A). Het betreft hier geluidniveaus inclusief schreeuwende kinderen. In de avond en nacht vinden er geen activiteiten plaats, waardoor er geen maximale geluidniveau ten gevolge van de basisschool is. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarden zoals gesteld in de stap 2 in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ voor een gemengd gebied en ook aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Het maximale geluidniveau voor de dag-, avond- en nachtperiode ten gevolge van de sporthal bedraagt respectievelijk ten hoogste 51 dB(A), 51 dB(A) en 49 dB(A). De maximale richtwaarde van 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode voor de geluidniveaus worden in de dag-, avond en nachtperiode niet overschreden. Het betreft hier de geluidniveaus inclusief parkeerbewegingen en piekniveaus als gevolg van het komen en gaan van bezoekers. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarden zoals gesteld in stap 2 in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ voor een gemengd gebied en ook aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Verkeer van en naar de inrichting
Het equivalente geluidniveau als gevolg van het verkeer van en naar de basisschool bedraagt 46 dB(A) in de dagperiode. In de avond- en nachtperiode vindt er geen indirecte hinder plaats vanwege de basisschool. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarden van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode zoals gesteld in de circulaire ‘Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening W.m.’ (29 februari 1996).

Het equivalente geluidniveau als gevolg van het verkeer van en naar het sportcomplex bedraagt ten hoogste respectievelijk 33 dB(A), 34 dB(A) en 24 dB(A) in de dag-, avond-, en de nachtperiode. Hiermee wordt in de dag-, avond- en nachtperiode voldaan aan de richtwaarden van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode zoals gesteld in de circulaire ‘Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening W.m.’ (29 februari 1996).

Maatregelen
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt ten hoogste 56 dB(A), 56 dB(A) en 45 dB(A). Dit is ten gevolge van de warmtepompen op de sporthal. De gemeente heeft met de exploitant bij de bouw van het sportcomplex een overeenkomst gesloten, waarin in de breedste zin is beschreven dat dient te worden voldaan aan geluidgrenswaarden ter plaatse van ‘objecten op aangrenzende percelen’. Om aan de grenswaarden te voldoen, moet de geluidproductie van de grote warmtepomp (Climaveneta) worden teruggeschroefd. Het geluidniveau van de warmtepomp dient gedurende de dag met 7 dB worden teruggeschroefd, gedurende de avond met 14 dB en gedurende de nacht met 6 dB. Na toepassing van bovengenoemde maatregelen bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A).

Hiermee wordt aan de richtwaarden voldaan zoals gesteld in stap 2 in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ voor een gemengd gebied en ook aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Met de projectontwikkelaar is overeengekomen dat bovenstaande reductie zal worden gerealiseerd door het toepassen van geluidschermen.

Conclusie
Vanuit het aspect geluid zijn er, als gevolg van de omliggende (spoor)wegen, de zwembad/sporthalcombinatie en basisschool De Kring, geen beperkingen voor de bestemmingswijziging wanneer de genoemde maatregelen worden getroffen.

5.3 Luchtkwaliteit

Algemeen
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer, het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen.

Voor ontwikkelingen die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’.

Onderzoek
Dit bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van maximaal 30 grondgebonden woningen. Dit aantal ligt ver beneden de genoemde drempel (van 1.500 nieuwe woningen op één ontsluitingsweg) en derhalve hoeft ten behoeve van de woningbouw geen onderzoek naar luchtkwaliteit plaats te vinden.

Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Gezondheid

De planlocatie ligt net binnen de 2 kilometer-contour van de geitenhouderijen gelegen aan de Mosstraat 19 in Rijen en de Broekdijk 48 in Hulten. Er is daardoor sprake van een verhoogd risico op het oplopen van longontsteking ervan uitgaande dat de omgeving en populatie in het onderzoeksgebied van het VGO overeenkomt met die in Gilze en Rijen. Op basis van het voorzorgsbeginsel is een gezondheidsonderzoek uitgevoerd.

De houderij aan de Broekdijk 48 ligt op een afstand van 1460 meter van de Boskamer/1275 meter van VVNO Fase III. De houderij aan de Mosstraat 19 ligt op 1234 meter van de Boskamer/1320 meter van VVNO Fase III.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPBoskamerVVNO-VA01_0007.png"

Figuur 5.1: Ligging geitenhouderijen t.o.v. planlocatie

Het is aan de gemeente om een bestuurlijke afweging te maken tussen enerzijds de gezondheidsaspecten en anderzijds het belang van woningbouw op deze locaties.

Voor de nabij gelegen uitbreidingswijk 'Tussen de Leijen' heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, samen met de GGD, in 2019 een uitgebreid onderzoek gedaan naar de gevolgen van deze twee geitenhouderijen op toe te voegen woningen. Dit betrof dezelfde geitenhouderijen die relevant zijn voor Boskamer VVNO en VVNO fase III. Deze geitenhouderijen liggen deels korter op het plangebied 'Tussen de Leijen'(480 meter tot Mosstraat 19) of op een vergelijkbare afstand (1450 meter tot Broekdijk 48). De resultaten uit dit uitgebreide onderzoek kunnen we ook benutten voor een beoordeling voor de uitbreidingen van Boskamer VVNO en VVNO fase III.

Bestuurlijke afweging
Voor de locatie Boskamer/VVNO Fase III is het volgende in overweging genomen:

De gemeente is zich bewust van een mogelijk verhoogd gezondheidsrisico voor toekomstige bewoners. Dit is nader toegelicht in de volksgezondheidsmemo die als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan zit. Op dit moment is er echter geen causaal verband aangetoond tussen een verhoogd gezondheidsrisico en wonen in de omgeving van een veehouderij. Er zijn geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat de geldende toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's te voorkomen. Nu ter plaatse van de nieuwe woningen binnen het plangebied wordt voldaan aan de geldende toetsingskaders, achten wij het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar.

De afstand tot de geitenhouderijen is tussen de 1,2 en 1,5 kilometer en het plan ligt daarmee aan de rand van het aandachtsgebied. In het nabij gelegen plan Tussen de Leijen achten we woningbouw voorstelbaar. Deze wijk ligt dichter bij een geitenhouderij.

Andere milieufactoren in de omgeving hebben een relatief beperkte invloed:

  • De locatie scoort goed op de afstand tot de vliegbasis Gilze en Rijen;
  • De locatie scoort goed op de afstand tot de snelweg A58 en de provinciale wegen N282, N631 en N260. De geluidsbelasting ten opzichte van de Hannie Schaftlaan voldoet aan de wettelijke normen;
  • Er liggen geen andere veehouderijen in de nabijheid;
  • De ligging nabij de basisschool De Kring en sporthal/zwembad Den Butter zorgen mogelijk voor geluidshinder, maar daar is in de planvorming rekening mee gehouden (met extra geluidsmaatregelen bij Den Butter en gevels worden doof uitgevoerd).


Er is dus geen sprake van een cumulatie van hinder binnen het plangebied. Gelet op bovenstaande overwegingen en de kanttekening dat de achterliggende oorzaak van de associatie tussen de aanwezigheid van geitenhouderijen en longonstekingen niet bekend is, wordt het plan Boskamer/VVNO Fase III aanvaardbaar geacht. De noodzaak om te voorzien in woningbouw voor de kern Rijen en deze locatie en de belangen afwegend, wordt de locatie geschikt geacht ook al ligt deze binnen 2 km van een geitenhouderij.

5.5 Bodem En Grondwater

Algemeen
Voor elke functiewijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik. Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb).

Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is en waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen, oftewel: functiegericht saneren.

Onderzoek
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan 'Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost is er door adviesbureau FLi Bodex een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest (grond) uitgevoerd (zie Bijlage 5). Het doel van het bodemonderzoek is aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigde stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in gehaltes boven respectievelijk de achtergrondwaarden en de streefwaarden.

Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat het gebied in zowel de grond als het grondwater licht verontreinigd is. De aangetoonde achtergrond- en streefwaarden zijn dermate licht dat deze wat betreft de volksgezondheid en de functionaliteit van de bodem geen gevolgen zal hebben. Vervolgmaatregelen worden niet noodzakelijk geacht.

Bij het verkennend asbestonderzoek is ter plaatse vande opstallen met de asbesthoudende dakbedekking op één locatie een gewogen asbestconcentratie aangetroffen ruim boven de interventiewaarde. Vanwege de aanwezige vegetatie heeft geen volledige maaiveldinspectie plaats kunnen vinden. Vandaar dat op dit moment de bodemkwaliteit ter plaatse van de opstallen met asbesthoudende dakbedekking nog niet aanvaardbaar is.

Conclusie
Er dient een nader onderzoek plaats te vinden op de bovengrond om de asbestconcentratie in kaart te brengen, omdat in de huidige situatie de bodemkwaliteit ter plaatse van de opstallen niet aanvaardbaar wordt geacht. Het nader onderzoek vindt plaats na het verwijderen van de opstallen en de aanwezige vegetatie.

5.6 Water

Algemeen
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, vormt het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen en beleidsuitgangspunten van de verschillende instanties (gemeente, waterschap e.d.) evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling dient te worden verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding. Hiertoe heeft Geofox-Lexmond reeds een waterhuishoudkundig plan opgesteld (rapportage d.d. 4 juni 2013) voor de locatie Vliegende Vennen Noord-Oost. Daarnaast is door Antea Group een toelichting op de watertoets opgesteld. De rapportages zijn als bijlage toegevoegd (zie Bijlage 2).

Onderzoek
De gemeente heeft aangegeven dat hemelwater binnen het plangebied dient te worden verwerkt en niet kan worden afgevoerd op het riool. Het vuilwater kan worden aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. In de directe omgeving van het plangebied staat het hoofdgemaal, waarop kan worden aangesloten.

Huidige situatie
Het plangebied is gelegen ten oosten van Rijen, ten noorden van de Isabelle van Spanje straat. De locatie is bestemd voor groen, tuin en agrarische doeleinden. Het gebied beslaat ongeveer 1,5 hectare.

Volgens het AHN2 ligt de maaiveldhoogte van het deel-plangebied tussen de NAP +7,3 m en +8,0 m, met een gemiddelde maaiveldhoogte van NAP +7,6 m.

De bodemopbouw is beschreven in ‘Waterhuishoudkundig plan Vliegende Vennen Noord-Oost te Rijen’ (juni, 2013) en voor deze deellocatie geldt hetzelfde. Een diepere boring (boring 4) bevindt zich in het plangebied en komt overeen met de globale bodemopbouw zoals beschreven.

Voor het deel-plangebied wordt een gemiddeld hoogst grondwaterstand (GHG) van NAP +5,9 m en een gemiddeld laagst grondwaterstand (GLG) van NAP +5,0 m aangehouden (Waterhuishoudkundig plan Vliegende Vennen Noord-Oost te Rijen, juni 2013). Hieruit volgt dat het GHG 1,7 m-mv. ligt en het GLG 2,6 m-mv. Er is geen oppervlaktewater aanwezig in beheer of eigendom bij waterschap Brabantse Delta. Wel is er parallel aan Den Butter een wegzaksloot aanwezig. In of rondom het plangebied bevindt zich geen (regionale) waterkering.

Het hemelwater in het plangebied komt grotendeels op onverhard terrein terecht, waarna een groot deel van het hemelwater direct infiltreert in de bodem. Rondom de locatie is reeds in het plangebied een gescheiden riolering aangelegd.

Toekomstige situatie
In het plangebied zijn naast woningen en de nieuwe infrastructuur ook een speelveld en wadi voorzien. Bij de bouw van de ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van milieuvriendelijke materialen. Hier heeft de opstalontwikkelaar aandacht voor. Deze maatregelen dragen bij aan een goede waterhuishouding.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is van belang dat een toename van verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door een extra hoeveelheid oppervlaktewater te realiseren.

De huidige watergang (zaksloot) is niet aangesloten op het watersysteem, de zaksloot zal de functie voor de lokale afwatering en opvang van hemelwater blijven vervullen. Daarnaast zal de voorgestelde compensatie aansluitend aan de waterhuishouding van het plangebied worden aangelegd. De benodigde compensatie is 416 m3.

In het toekomstige plan is er een wadi voorzien, welke een oppervlak heeft van 400 m2. Uitgaande van een diepte van 1,1 meter heeft de wadi een totale inhoud van circa 440 m3. Dit is voldoende voor de benodigde berging voor het deelgebied.

Conclusie

Het waterhuishoudkundig plan wordt besproken met het waterschap. De reactie van het Waterschap wordt vervolgens verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

5.7 Ecologie

Algemeen
Vanuit de huidige natuurwetgeving is de initiatiefnemer bij ruimtelijk ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de natuurtoets (bijlage 3) wordt niet ingegaan op de Boswet.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

Deze paragraaf beschrijft de in en rond het plangebied aanwezige natuurwaarden met bijzondere aandacht voor de dier(- en plant)soorten die een beschermde status genieten ingevolge de Wnb. De beschrijving is gebaseerd op de natuurtoets van 19 juli 2016 en het separate nader onderzoek naar vleermuizen van 20 december 2018. Het onderzoeksgebied bestaat uit het plangebied en de directe omgeving, tot zover de ontwikkeling mogelijk effect heeft op de te beschermen waarden.

Onderzoek

Soortenbescherming

In het plangebied komen mogelijk zwaarder beschermde soorten (vleermuizen) voor die negatieve effecten ondervinden. Tevens dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels in het plangebied.

Vleermuizen
In het plangebied Vliegende Vennen Noord-Oost te Rijen is in de periode juli tot en met september 2016 volgens de geldende protocollen onderzoek gedaan naar het voorkomen en het gebruik van het plangebied door vleermuizen.

In het plangebied zijn zes vleermuissoorten waargenomen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, baardvleermuis, rosse vleermuis en ruige vleermuis). In het gebied zijn geen zwaar beschermde verblijfplaatsen of essentiële vliegroutes aangetroffen. In het plangebied is wel een belangrijk foerageergebied aanwezig. Bij een (volledige) verdwijning van dit gebied wordt mogelijk de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving aangetast en daarmee de lokale populatie. Dit is in overtreding met de Wet natuurbescherming (artikel 3.5, lid 4). In het nader onderzoek naar vleermuizen (zie Bijlage 6) is nagegaan of dit ook bij het voorgenomen plan aan de orde is.

Op basis van de in het rapport uitgevoerde alternatievenbeoordeling van de omgeving en de analyse van de geschiktheid van de toekomstige inrichting van het plangebied, is de verwachting dat er geen verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden. Vleermuizen hebben een grote actieradius en bezoeken op een avond/nacht verschillende gebieden en trajecten om te foerageren. Binnen deze actieradius (waar ook het voorliggende plangebied toe behoort) zijn voldoende en afwisselende biotopen gelegen waar de soorten potentieel naar kunnen uitwijken. Bovendien blijft het plangebied in de toekomstige situatie een luw gebied met mogelijkheden om te foerageren (de omringende bomen blijven behouden, er komt een wadi en de verlichting zal naar verwachting door de beperkte uitstraling niet wezenlijk hinderend zijn voor de aanwezige vleermuizen mits het lichtplan in de woonwijk, in het kader van de zorgplicht in de Wet natuurbescherming, weloverwogen is opgesteld (zie richtlijnen in paragraven 4.1.3).

Op basis van voorgaande bevindingen en aannames vormen vleermuizen (en daarbij de Wet natuurbescherming) geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Indien gewenst kan deze bevinding, middels een ontheffingsaanvraag, voorgelegd worden aan het bevoegd gezag de provincie Noord-Brabant.

Broedvogels
Voor de voorgenomen werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli).

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:

  1. 1. De werkzaamheden worden buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel). Of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
  2. 2. Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.


Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland
Binnen het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.

Natura 2000
Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura 2000-gebied zijn effecten op dit gebied uit te sluiten. Vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zoals het opstellen van een voortoets, zijn dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie
Vanuit het aspect ecologie bestaan er, indien de bomenrij behouden blijft en de wadi met groen wordt gerealiseerd, geen beperkingen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

5.8 Archeologie En Cultuurhistorie

Algemeen
Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, betaalt de bodemverstoorder (de initiatiefnemer) het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen.

Onderzoek
De gemeenteraad van Gilze en Rijen heeft op 26 april 2011 het Beleidsplan archeologische monumentenzorg met bijbehorende beleidskaart (figuur 5.1) opgesteld. Het beleidsplan geeft inzicht in de gemeentelijke verantwoordelijkheden ten aanzien van archeologische bodemschatten en haar bevoegdheden hierin. Het beleid maakt onderscheid in gebieden met een hogere en lagere verwachtingswaarde. De kaart is opgesteld aan de hand van feitelijke bodemgegevens over het grondgebied van de gemeente.

Uit de beleidskaart blijkt dat onderhavig plangebied is gelegen binnen het witte gebied van archeologische verwachtingen. Op basis daarvan heeft de locatie in het bestemmingsplan geen archeologische waarde gekregen.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Brabant zijn op en rond het plangebied tevens geen cultuurhistorische waarden aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPBoskamerVVNO-VA01_0008.png"

Figuur 5.2: uitsnede gemeentelijke beleidskaart archeologie

Conclusie
Op de planlocatie is geen archeologische waarde opgenomen. Hier zijn geen belemmeringen ten aanzien van archeologie te verwachten.

Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

Als men tijdens bouw- of andere werkzaamheden toch op archeologische resten stuit, dan moet dit volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Minister van OC&W (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Melden bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed kan via het e-mailadres info@cultureelerfgoed.nl of via het telefoonnummer 033-4217456. In dit geval kan een vondst ook bij de gemeente Gilze en Rijen gemeld worden, Ilse de Roij - van Gool via het e-mailadres IlsedeRoij@abg.n of het telefoonnummer 088 - 38 21 091. Daarnaast kan een vondst gemeld worden bij het meldpunt archeologische bodemvondsten van de provincie Noord-Brabant (Godfried Scheijvens 06-18303222).

5.9 Externe Veiligheid

Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de risico's die samenhangen met de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen voor onderhavig bestemmingsplan verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.

Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Onderzoek
Uit een inventarisatie van de nationale risicokaart (2011) blijkt dat het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, van transportroutes en van leidingen ligt.

Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

5.10 Kabels En Leidingen

In en rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling.

5.11 Vliegbasis Gilze-rijen

Het gehele plangebied ligt, net als de hele kern Rijen, binnen het obstakelbeheersgebied van de vliegbasis Gilze-Rijen. Hierdoor geldt boven het gehele gebied een bouwhoogtebeperking. Objecten dienen niet hoger te reiken dan 56 m boven NAP.

Dat betekent dat de maximale bouwhoogte circa 45 m is. In het voorliggende plan worden dergelijke hoogtes niet toegestaan.

5.12 Mer-plicht

Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r- of m.e.rbeoordelingsplichtig zijn. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage, maar waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor deze toets gelden geen vormvereisten, daarom wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd.

Onderzoek
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ (D 11.2) opgenomen. De aanleg van circa 30 woningen valt onder dit begrip.

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Conclusie
In het plangebied worden 30 woningen gerealiseerd. De voorgenomen activiteit blijft derhalve ruimschoots onder de drempel oppervlakte van 100 hectare en 2.000 woningen die is opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichting.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

6.1 Het Juridische Plan

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen, die de bouw van woningen mogelijk maakt. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet en inhoud van de voorschriften is aansluiting gezocht bij het handboek van de gemeente Gilze en Rijen, maar wordt ook voldaan aan de eisen van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

In onderhavig bestemmingsplan zijn de gronden van de planlocatie opgenomen binnen 3 bestemmingen. Deze bestemmingen zijn hieronder beschreven.

6.2 Beschrijving Van De Bestemmingen

6.2.1 Groen

Binnen deze bestemming is ruimte voor groenvoorzieningen, eventueel met recreatieve gebruiksmogelijkheden zoals een speelplaats of speelveld. De gronden zijn verder bestemd voor nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, waterretentie, waterpartijen en – gangen en bruggen c.q. duikers, ondergrondse voorzieningen zoals bergbezinkbassins, drinkwatervoorzieningen en (hoofd)riolering, kunstobjecten, hondentoiletten en straatmeubilair. Het betreffen hier de structurele groenvoorzieningen.

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.2 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor wegen, bermen en fiets- en voetpaden. De gronden zijn verder ook bestemd voor speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, ondergrondse voorzieningen zoals bergbezinkbassins, drinkwatervoorzieningen en (hoof)riolering en groenvoorzieningen inclusief waterpartijen en –gangen, kunstwerken, kunstobjecten, speeltoestellen en straatmeubilair.

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.3 Woongebied

Deze bestemming is opgenomen voor de nog te realiseren woningen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde eengezinshuizen, al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen. Daarnaast zijn tuinen en erven, voorzieningen van verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen inclusief waterpartijen en -gangen, kunstwerken, kunstobjecten, speeltoestellen en straatmeubilair, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals uitritten, toegestaan.

Gebouwen kunnen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Verder zijn aanduidingen opgenomen voor de goothoogte, de bouwhoogte en het maximum aantal te bouwen wooneenheden binnen het bouwvlak. Er zijn geen aanduidingen opgenomen voor de toegestane woningtypologie. In de regels zijn nadere bebouwingsregels opgenomen voor de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Om flexibiliteit in bebouwingstypen en indeling van het bouwperceel te behouden, is geregeld dat bijgebouwen uitsluitend vanaf 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, maar dat aan- en uitbouwen ook voor de voorgevel mogen worden gebouwd, met een beperktere bouwhoogte als het hoofdgebouw.

Bij het oprichten en uitbreiden van gebouwen dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie. In de regels zijn nadere bebouwingsregels opgenomen voor de situering, de bebouwingsdiepte en de dakvorm van hoofd- en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ten behoeve van ruimere bouwmogelijkheden zijn verschillende afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

Het plangebied is, voor wat betreft de bebouwingsmogelijkheden, voor het grootste gedeelte eigendom van de BV Van der Weegen Bouwontwikkeling. Met deze BV is een overeenkomst gesloten welke kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de BV. Op grond van artikel 6.4a Wro is de BV de te maken kosten verschuldigd aan de Gemeente in verband met de toekenning van tegemoetkomingen in de schade aan derden (planschade) als bedoeld in artikel 6.1 Wro, een en ander zoals verwoord in artikel 11.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Procedures

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het versturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners wordt iedereen in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen. Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst wordt.

8.1 Ontwerp

De bekendmaking inzake de zienswijzeprocedure ontwerpbestemmingsplan "Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost" is op 24 mei 2019 gepubliceerd in de Staatscourant.

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost’ heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening in de periode 28 mei 2019 tot en met 8 juli 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon eenieder schriftelijk en mondeling een zienswijze indienen.

Het onderhavige beleidsvoornemen is tevens voorgelegd aan Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, de brandweer en Defensie. Deze vooroverlegpartners zien geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Er zijn gedurende de inzageperiode 2 zienswijzen ingediend. De reacties hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld. De Rapportage zienswijzen is bijgevoegd in Bijlage 8.

Bijlage 1 Parkeerkencijfers

Bijlage 1 Parkeerkencijfers

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 3 Natuurtoets

Bijlage 3 Natuurtoets

Bijlage 4 Memo Volksgezondheid

Bijlage 4 Memo volksgezondheid

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek

Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek

Bijlage 8 Rapportage Zienswijzen

Bijlage 8 Rapportage zienswijzen