KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Sport
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Leiding - Water
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
2.3 Ruimtelijke Kwaliteitsverbetering
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Archeologie
4.4 Ecologie
4.5 Bodem
4.6 Verkeer En Parkeren
4.7 Wegverkeerslawaai
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Bedrijven En Milieuhinder
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Algemeen
5.3 Inleidende Regels
5.4 Bestemmingsregels
5.5 Algemene Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg Artikel 3.1.1 Bro
7.2 Zienswijzenprocedure, Vaststelling En Beroep
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Locatie 1
Bijlage 3 Nader Waterbodemonderzoek Locatie 1
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Locatie 2 En 3
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Locatie 4

EVZ Boomkikker - Veenstraat, Molenschot

Bestemmingsplan - Gemeente Gilze en Rijen

Vastgesteld op 03-05-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan EVZ Boomkikker - Veenstraat, Molenschot van de gemeente Gilze en Rijen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw/aangebouwd bijgebouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die ten hoogste vallen binnen de categorieën A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' in bijlage 1, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer geldt en dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 africhtingsbedrijf voor paarden

een bedrijf gericht op het africhten en trainen van paarden.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, waaronder bollenteelt, daaronder niet begrepen sier- en fruitteelt, boomkwekerij en bosbouw;
  2. b. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  3. c. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie;
  4. d. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens wordt verstaan een paardenfokkerij;
  5. e. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
  6. f. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  7. g. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen;
  8. h. fruitteelt: de teelt van fruit;
  9. i. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  10. j. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  11. k. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege.

1.9 agrarisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake land- en tuinbouw.

1.10 agrarisch hergebruik

het opnieuw in gebruik nemen van voormalige agrarische bebouwing voor agrarische doeleinden.

1.11 agrarisch loonwerkbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur en/of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud van landbouwwerktuigen of -apparatuur.

1.12 agrarisch-technisch hulpbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking; voorbeelden van agrarisch-technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, agrarische loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.

1.13 agrarisch verwant bedrijf

een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden; voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven en volkstuinen.

1.14 agrarisch verwante sociale functie

een functie waarbij het agrarische bedrijf wordt ingezet om mensen met een integratieproblematiek door ziekte, handicap, problematische opvoedingssituatie of (licht) delinquent verleden via aangepaste dagbesteding te laten (re)integreren in de samenleving.

1.15 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw/bedrijfsgebouw dat een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.16 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen alsook het verkoop en/of leveren - als ondergeschikte nevenactiviteit - van goederen die verband houden met het ambacht zoals een kaasmakerij of een klompenmakerij.

1.17 archeologisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.

1.18 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.19 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.20 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.21 bed & breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen.

1.22 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen.

1.23 bedrijfsgebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of twee of meer met wanden omsloten ruimte vormt en in gebruik is ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.

1.24 bedrijfsmatige recreatieve doeleinden/exploitatie

het via één bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie van een recreatieterrein, dat in de logiesverblijven en op de standplaatsen daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.

1.25 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.26 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.27 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; bestemmingsvlakken ten behoeve van bestemmingen die verbonden zijn door middel van de aanduiding 'relatie', worden geacht één bestemming te vormen.

1.28 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.29 boomteelthekken

permanente teeltondersteunende voorziening om schade aan gewassen door dieren te voorkomen.

1.30 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.31 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; bouwvlakken ten behoeve van bedrijven die verbonden zijn door middel van de aanduiding 'relatie', worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.

1.33 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.34 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het woongenot.

1.35 biomassa- en vergistingsbedrijven

bedrijven gericht op het omzetten van biomassa in energierijk gas.

1.36 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.37 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 dienst- of bedrijfswoning

een woning, bij een bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting (het huishouden) van een persoon die op dat bedrijf werkzaam is.

1.40 duurzame locatie intensieve veehouderij

een bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te laten groeien tot een bouwvlak van maximaal 2,5 ha voor een intensieve veehouderij.

1.41 ecologische verbindingszones

natuurlijke elementen die als verbindingsweg fungeren tussen verschillende leefgebieden.

1.42 erf- en terreinafscheiding

een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.

1.43 evenementen

gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.44 extensief recreatief medegebruik/recreatief medegebruik

een extensieve recreatieve niet-bedrijfsmatige gebruiksvorm, welke zich beperkt tot bijvoorbeeld wandelen, paardrijden, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie en de daarbij behorende extensieve recreatieve voorzieningen zoals banken, bewegwijzering en picknicktafels, ondergeschikt aan de overige ingevolge de doeleindenomschrijving toegestane bestemming, en dientengevolge niet het primaire c.q. hoofdgebruik betreffende.

1.45 foeragehandel

een groothandel in veevoer en stro.

1.46 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk overdekt geheel met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt.

1.47 geluidshinderlijke inrichtingen/Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.48 gevoelige functies ten opzichte van kassen

objecten categorie I:

  • aaneengesloten woonbebouwing, zijnde drie of meer woningen, die telkens op minder dan 5 m afstand van elkaar zijn gelegen;
  • gevoelige objecten, zijnde gebouwen of delen van gebouwen, bestemd voor het verblijf van personen of objecten, gebouwen of terreinen bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein met ten hoogste 15 kampeermiddelen;

objecten categorie II:

  • overige woningen van derden;
  • restaurants.

1.49 gevoelige functies ten opzichte van landbouwbedrijven

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.50 hervestigen

het opnieuw vestigen van een agrarisch bedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak.

1.51 hondenkennel

een bedrijf gericht op het africhten, fokken en verzorgen van honden.

1.52 hoofdgebouw

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.53 horecabedrijf

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodaties; hieronder valt eveneens het geven van feesten en partijen niet zijnde discotheken en/of dancings.

1.54 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.55 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

1.56 houtproductie

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.

1.57 Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

besluit van 5 januari 1993 (Stb. 50) houdende uitvoering van de hoofdstukken 1 en 8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk V van de Wet geluidhinder, zoals dit luidde op het moment van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.58 kampeerboerderij

een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een nieuw gebouw op een voormalig agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen.

1.59 kampeermiddelen

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, stacaravan of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.60 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen, recreatiewoningen en/of logiesgebouwen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.61 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.62 kas

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.63 kleinschalig kamperen

een kampeerterrein voor niet-permanente kampeermiddelen dat ruimte biedt voor ten hoogte 25 standplaatsen en voorzien is van een randbeplanting van 5 m breed.

1.64 kleinschalige horecagelegenheid

theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf, géén café, restaurant of ander horecabedrijf zijnde.

1.65 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.66 logiesgebouw

gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer logiesfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes.

1.67 manege/rijschool

een bedrijf dat op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en de verkoop van paarden.

1.68 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.69 mestverwerking

het door middel van chemische, fysische en/of biologische behandeling omzetten van kippenmest, varkensdrijfmest, rundveemest en/of overige mestsoorten in relatief droge producten ten behoeve van de bemesting van de bodem en/of producten die een ander toepassingsgebied hebben.

1.70 milieudeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu.

1.71 nevenactiviteit

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming.

1.72 nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf

de projectie van een agrarisch bouwvlak op een locatie die niet is voorzien van een bouwvlak.

1.73 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.74 omschakeling van een agrarisch bedrijf

het geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm in een andere agrarische bedrijfsvorm dan wel het overstappen van agrarisch gebruik in een niet-agrarische bedrijfsvorm.

1.75 ondergeschikte detailhandel

Detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.

1.76 ondergeschikte horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij de hoofdfunctie, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en niet toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.

1.77 outdooractiviteiten

buitenactiviteiten in de vorm van bijvoorbeeld challenge parcours, funtrophy, klimwand/klimrek, paalsprong, touwbanen, joggen, mountainbike, kano varen, roeien, beach-volleybal/voetbal/handbal, touwtrekken, vlotten bouwen, speurtochten, survival parcours, boomhangen, spooktocht, touwbrug maken.

1.78 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van maximaal drie gesloten wanden.

1.79 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.80 paalkampeerterrein

een terrein, zonder verdere voorzieningen, waarbinnen een straal van 10 m rond de paal vrij mag worden gekampeerd en overnacht.

1.81 paardenbak

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.82 paardenpension/paardenstalling

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenpension/paardenstalling worden geen maneges verstaan.

1.83 peil

  1. a. voor bouwwerken die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg, ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.84 permanente bewoning

het verblijven in een kampeermiddel, een recreatieverblijf, een verblijfsrecreatief appartement of in een gebouw, geen woning zijnde, met het kennelijke doel om dat kampeermiddel, recreatieverblijf, verblijfsrecreatief appartement dan wel het gebouw als hoofdverblijf te gebruiken.

1.85 permanente teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden, worden gebruikt zoals bakken op stellingen, regenkappen en containervelden; hieronder worden niet verstaan teeltondersteunende kassen en boomteelthekken.

1.86 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen kampeermiddel of logiesgebouw zijnde, die bestemd is voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.87 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.88 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.89 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels deel uitmaakt.

1.90 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.91 teeltondersteunende kassen

kassen, schuur-, tunnel- en boogkassen of daarmee gelijk te stellen constructies hoger dan 1,5 m.

1.92 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen (niet zijnde teeltondersteunende kassen of boomteelthekken) die maximaal 6 maanden op dezelfde locatie gebruikt mogen worden waaronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, vraatnetten, boogkassen tot 1,5 m, hagelnetten, wandelkappen en schaduwhallen.

1.93 trekkershut

recreatieverblijf in de vorm van een eenvoudig gebouw, dat dient als recreatief verblijf gedurende een gedeelte van het jaar en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.94 tuincentrum

een bedrijf, in hoofdzaak gericht op het bedrijfsmatig kweken en rechtstreeks verkopen aan de consument van boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, kamerplanten, artikelen voor de aanleg en het onderhoud van de tuinen alsmede tuininrichtingsartikelen en aanverwante artikelen zoals bloempotten, vazen, plantenbakken en dergelijke.

1.95 tunnel- en boogkassen

verankerde menstoegankelijke kassen met een tijdelijk karakter, behorende bij een vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen-, planten- en boomteeltbedrijf ter teeltondersteuning.

1.96 veekering

een afscherming (zoals hekken, heggen of houtwallen) ter voorkoming van het uitbreken van vee.

1.97 verbeelding

de digitale weergave van het bestemmingsplan.

1.98 verkoop streekeigen agrarische producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.

1.99 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf in de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang.

1.100 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.101 woning

een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, of een andere daarmede vergelijkbare economische eenheid.

1.102 zalencentrum

een locatie waar zalen worden verhuurd voor feesten en partijen.

1.103 zijdelingse perceelsgrens

de zijdelingse grens tussen twee (of meerdere) percelen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar de afstand het kortste is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw;
  2. b. recreatief medegebruik;
  3. c. evenementen;
  4. d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen;

met uitzondering van:

  1. f. aan-huis-gebonden beroepen;

met dien verstande dat:

  1. g. tevens het bepaalde in de artikelen 7, 8 en12 van toepassing is als de gronden zijn voorzien van een dubbelbestemming of een gebiedsaanduiding.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. uitsluitend erf- of terreinafscheidingen, veekeringen, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en permanente boomteelthekken zijn toegestaan;
  2. b. overigens geldt het volgende:
max. aantal per bouw vlak max.oppervlak maxin houd max. goot hoog te max. bouw hoogte dakhel ling min/ max min afstand zijde lingse perceelsgrens min afstand voor gevel rooilijn min. afstand tot de bedrijfswoning (min./ max.)
-erfafscheidingen
- veekering/omheining
- - - - 1 m

1,5 m
-/- - - /-

-/-
antennes/windturbine 1 - - - 12 m -/- 5 m 10 m -/-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 6 m -/- - - -/-

- = Niet van toepassing.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en natuurgebieden;
  2. b. ecologische verbindingszones;
  3. c. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  4. d. recreatief medegebruik;
  5. e. extensief agrarisch gebruik ten behoeve van de bestemming;
  6. f. bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, wandel- en fietspaden en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. de productie van hout;

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Sport

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een sportterrein;
  2. b. een golfbaan met bijbehorende voorzieningen zoals een clubgebouw, bergruimten, afslagplaats en driving-range;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' tevens een ecologische verbindingszone;
  4. d. evenementen;
  5. e. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen;

met dien verstande dat:

  1. g. tevens het bepaalde in de artikelen 8 en 12 van toepassing is als de gronden zijn voorzien van een dubbelbestemming of een gebiedsaanduiding.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, speelattributen, speelveldvoorzieningen, toiletvoorzieningen, ballenvangers en schuilhutten ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan', mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

met dien verstande dat:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' geen bebouwing is toegestaan indien deze zich niet verhoudt met de doelstellingen van de ecologische verbindingszone;
  2. c. overigens geldt het volgende:
max. aantal per bouw vlak max. opper vlak max. inhoud max. goot hoog te max. bouw hoog te dak helling (min./max.) min. afstand tot zijde lingse perceelsgrens min. af stand tot voor gevel lijn min. afstand tot de bedrijfs woning (min./ max.)
schuilhut ten en toiletge bouwen buiten het bouwvlak ter plaatse van de aandui ding 'golfbaan' - 20 m² - - 3 m - 5 m - -/-
erf- of terreinaf scheiding en: binnen bouwvlak ken
- voor de voorgevel - overige plaatsen

buiten bouwvlakken
- - - -





1 m
2 m


1 m
-/- - - -/-
speelattributen, sportveld voorzien ingen en ballenvangers - - - - 20 m - - - -/-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 6 m -/- - - -/-

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen;

met uitzondering van:

  1. d. aan-huis-gebonden beroepen;

met dien verstande dat:

  1. e. tevens het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 12 van toepassing is als de gronden zijn voorzien van een dubbelbestemming of een gebiedsaanduiding.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

met dien verstande dat:

  1. b. algehele herbouw van de woning uitsluitend mag plaatsvinden op bestaande fundamenten;
  2. c. overigens geldt het volgende:
max. aantal per bouw vlak maxop per vlak max. inhoud max. goot hoogte max. bouw hoogte dakhel ling (min./ max.) min. afstand zijde lingse per ceels grens afstand tot de woning (min./
max.)
min. af stand tot de voor gevel rooilijn
woning (inclusief aan- en uitbouwen) één, tenzij anders op de verbeelding aange geven 750 m³ 5 m, tenzij anders op de verbeelding aange geven 10 m, tenzij anders op de verbeel ding aangegeven 20°/55°, tenzij anders op de verbeel ding aangegeven 5 m - -
bijge bouwen en overkappingen bij de woning 250 m² 3 m, tenzij anders op de verbeelding aange geven 5,5 m, tenzij anders op de verbeel ding aangegeven 20°/55°, tenzij anders op de verbeel ding aangegeven 5 m 2 m/ 10 m 5 m
erfafscheidingen binnen het bouw vlak:
- voor de voorge vel
- overige plaatsen

buiten het bouw vlak






1 m


2 m



1 m
anten nes en windtur bines 1 12 m 5 m 2/- 10 m
overige bouw werken, geen gebouwen zijnde (met uitzon dering van erf afschei dingen) 6 m

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels;

  1. a. paardenbakken binnen het bouwvlak zijn niet toegestaan.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 sub d ten behoeve van het toestaan van aan-huis-gebonden beroepen die ten hoogste vallen binnen de categorieën A en B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt met inachtneming van het volgende:

  1. a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen mag niet meer dan 60 m² bedragen;
  2. b. buitenopslag en buitenactiviteiten ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen zijn niet toegestaan;
  3. c. in het kader van de aan-huis-gebonden beroepen is geen horeca en detailhandel toegestaan uitgezonderd horeca en detailhandel ondergeschikt en gelieerd aan het aan-huis-gebonden beroep;
  4. d. aan-huis-gebonden beroepen zijn toegestaan indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  5. e. het aan-huis-gebonden beroep leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  6. f. ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  7. g. het gebruik voor aan-huis-gebonden beroepen heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  8. h. één van de bewoners van het hoofdgebouw dient eigenaar/bedrijfsleider te zijn van het aan-huis-gebonden beroep.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Leiding - Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een watertransportleiding.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming en ten dienste van archeologisch onderzoek uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

10.2 Afstanden van woningen tot wegen

  1. a. ingeval van het toevoegen van woningen ingevolge planwijziging of ontheffing of herbouw van een woning elders op een bouwvlak, mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de weg - ter beperking van geluidshinder - in geen geval minder bedragen dan de in de tabel aangegeven afstand;
weg afstand 48 dB-contour1)
regionale wegen
Klein Zwitserland 31 m
Bavelseweg 52 m
Chaamseweg (asfalt/beton) 47/43 m
Dongenseweg 94 m
Tilburgsebaan 61 m
Provinciale wegen
N631 (N282-Nassaulaan) 234 m
N631 (Nassaulaan-Ketenbaan) 214 m
N260 (Hulten-RW58) 301 m
N260 (RW58-Tilburgsebaan) 317 m
N260 (Tilburgsebaan-Alphenseweg) 179 m
N260 (Alphenseweg-Alphen) 168 m
N282 (Spoorstr.(Dorst)-N631) 230 m
N282 (N631-Julianastraat) 269 m
N282 (Julianastraat-N260) 384 m
N282 (N260-Burg. Brokxweg) 310 m
Rijkswegen
Rijksweg A58 614 m

1) Alle waarden met aftrek volgens artikel 110g Wgh.

  1. b. toegevoegde woningen ingevolge planwijziging of ontheffing mogen op een kleinere afstand worden gebouwd dan in lid a en tabel 1 is aangegeven, indien:
    1. 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. 2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden;
  2. c. burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid a en de tabel teneinde herbouw van woningen toe te staan op een kleinere afstand, indien:
    1. 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. 2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.

10.3 Afstanden van woningen tot spoorwegen

  1. a. ingeval van het toevoegen van woningen ingevolge planwijziging of ontheffing of herbouw van een woning elders op een bouwvlak, mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de spoorweg - ter beperking van geluidshinder - in geen geval minder bedragen dan de in de tabel aangegeven afstand;
    spoorweg afstand 55 dB-contour
    traject 650 (Breda-Tilburg) 620 m
  2. b. toegevoegde woningen ingevolge planwijziging of ontheffing mogen op een kleinere afstand worden gebouwd dan in lid a en tabel 1 is aangegeven, indien:
    1. 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. 2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege spoorwegen niet wordt overschreden;
  3. c. burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid a en de tabel teneinde herbouw van woningen toe te staan op een kleinere afstand, indien:
    1. 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. 2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege spoorwegen niet wordt overschreden.

10.4 Afstanden gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven

Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten:

inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
minimumafstand tot objecten categorie I en II 100 m* 50 m*
minimumafstand tot objecten categorie III, IV en V 50 m* 25 m*

* Tenzij uit de Geurverordening (vastgesteld d.d. 15 december 2008) blijkt dat een andere afstand tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten in acht genomen moet/kan worden.

10.5 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen

Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen kassen en gevoelige objecten:

soort objecten aan te houden afstand
indien kassen voor 1 mei 1996 zijn opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) indien kassen na 30 april 1996 zijn opgericht
categorie I 25 m 50 m
categorie II 10 m 25 m

10.6 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. b. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil;
  3. c. burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in sub b indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; alvorens ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap en de provincie omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige regels.
  2. b. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  3. c. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Overige zone - IHCS - 1

In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding Overige zone - IHCS - 1 ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan 56 m boven NAP ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - IHCS - 1, in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.

12.2 Vrijwaringszone - ils - 5

12.3 Milieuzone - geluidsgevoelige functie - 2

In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie - 2' de volgende regel:

  • het is niet toegestaan woningen toe te voegen binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie - 2';

12.4 Overige zone - agrarisch verbredingsgebied

In aanvulling op hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding Overige zone - agrarischverbredingsgebied de volgende regels:

12.5 Overige zone - kernrandzone

In aanvulling op hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding Overige zone - kernrandzone de volgende regels:

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw/bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:

  1. a. binnen het bestemmingsvlak dient een (legale) burger - dan wel een bedrijfswoning aanwezig te zijn;
  2. b. een dergelijke bewoning is aantoonbaar nodig vanuit een oogpunt van mantelzorg. Alvorens vrijstelling te verlenen vragen burgemeester en wethouders hieromtrent ter zake deskundig advies;
  3. c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. d. de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  5. e. de maximale oppervlakte welke wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m²;
  6. f. er dient gebruik te worden gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijgebouw/bedrijfsgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven binnen het bedrijfscomplex gelegen bijgebouw / bedrijfsgebouw meer geschikt is;
  7. g. de afhankelijke woonruimte dient te worden bewoond door degene(n) die de zorg nodig heeft/hebben, en in voorkomend geval, zijn/haar partner zoals bepaald bij huwelijk, geregistreerd partnerschap of notariële samenlevingsovereenkomst;
  8. h. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
  9. i. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de specifieke zorgbehoefte, zoals gebleken uit het advies van een ter zake deskundige instantie;
  10. j. splitsing is niet toegestaan;
  11. k. aan de afhankelijke woonruimte mag geen eigen ontsluiting worden toegevoegd;
  12. l. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  13. m. de ontheffing kan worden ingetrokken zodra de noodzaak vanuit mantelzorg niet meer bestaat.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Archeologische waarden

14.2 Wijziging ten behoeve van verandering van een bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van de bouwvlakken veranderen, indien de bebouwing ten behoeve van de - voor dat bouwvlak geldende - bestemming zonder deze verandering niet of niet goed zou kunnen worden gerealiseerd met inachtneming van het volgende:

  1. a. voor zover de gronden zijn aangeduid als 'Waarde archeologie' dient op grond van archeologisch onderzoek dient te blijken dat de verandering van het bouwvlak geen afbreuk doet aan de bescherming of de veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden;
  2. b. vormverandering dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering/-ontwikkeling;
  3. c. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan een agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder b wordt voldaan;
  4. d. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak waarvoor het volgende geldt:
    1. 1. de bestemming van de gronden die worden ingezet ten behoeve van de landschappelijke inpassing dienen te worden gewijzigd in de bestemming Groen zodat de groene inpassing planologisch wordt beschermd;
  5. e. de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 16 Overige Regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan 'EVZ Boomkikker - Veenstraat, Molenschot' van de gemeente Gilze en Rijen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 17 november 2016 heeft de gemeente Gilze en Rijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten met waterschap Brabantse Delta, Staatsbosbeheer, het Rijksvastgoedbedrijf, Golfclub Toxandria en de gemeente Breda om de ecologische verbindingszone (EVZ) vanaf de vliegbasis Gilze-Rijen gezamenlijk te realiseren. Op de vliegbasis in Gilze Rijen floreert een van de oudste en grootste populaties boomkikkers van Noord-Brabant. De ecologische verbindingszone tussen de Molenschotse Heide en de Chaamse Bossen heeft als doel om het voortbestaan van de boomkikker in Noord-Brabant veilig te stellen.

De ecologische verbindingszone bestaat in totaal uit 3 deeltrajecten. In dit bestemmingsplan wordt een onderdeel van fase 1 juridisch-planologisch mogelijk gemaakt, iets ten noorden van het dorp Molenschot. Het gaat om een strook agrarische grond langs Golfbaan Toxandria en watergang Bovenlei en een los perceel iets ten noorden van die strook. In ruil voor het afstaan van een deel van de grond voor de ecologische verbindingszone, is met twee grondeigenaren overeengekomen dat de woonbestemming van het perceel Veenstraat 59 wordt verkleind en die van Veenstraat 65 wordt vergroot. Het gaat om de volgende vier (bestemmings)wijzigingen - de nummers corresponderen met de nummers in figuur 1.1.

  1. 1. De vergroting van het bouwvlak van de woonbestemming van de Veenstraat 65, ten koste van de bestemming Agrarisch;
  2. 2. De verkleining van het bouwvlak van de woonbestemming van de Veenstraat 59, ten gunste van de bestemming Agrarisch;
  3. 3. De wijziging van de agrarische bestemming van de strook langs Golfbaan Toxandria en langs de watergang Bovenlei, naar de bestemming 'Natuur';
  4. 4. Het mogelijk maken van de gewenste inrichting van het perceel noordelijk van die strook ten behoeve van de EVZ, binnen de bestaande bestemming 'Sport'.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft een viertal percelen aan de westzijde van de Veenstraat, die ten noorden van de kern Molenschot liggen. De Veenstraat verbindt het dorp Molenschot met de N282 en is een bebouwingslint met woningen en bedrijven aan weerszijden van de straat. De locatie Veenstraat 65 en een agrarisch perceel achter Veenstraat 59 maken onderdeel uit van het plangebied, net als enkele stroken grond die langs de grens met Golfbaan Toxandria aanliggen (zie figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 - Ligging plangebied op een luchtfoto, de inzet rechtsboven geeft de ligging in de regio aan (bron: Google Maps en Google Earth).

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan dat van kracht is in het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 27 september 2010 en gewijzigd vastgesteld op 1 juli 2013. Het omvat het gehele grondgebied van de gemeente Gilze en Rijen, inclusief vliegbasis Gilze-Rijen en uitgezonderd de kernen Gilze, Hulten, Molenschot en Rijen, en de uitbreidingslocaties Wildschut-Strijp en Broekakkers-Oost.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied.
  • het relevante ruimtelijke beleidskader is beschreven in hoofdstuk 3. Daarbij is toegelicht op welke manier dit bestemmingsplan past binnen de beleidskaders van de diverse overheden;
  • het onderzoek dat voor dit bestemmingsplan is uitgevoerd komt in hoofdstuk 4 aan de orde;
  • hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van dit bestemmingsplan;
  • op de economische uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 6 ingegaan;
  • hoofdstuk 7 bevat de samenvatting en toelichting op het gevoerde overleg met de andere overheden en een toelichting op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Om de toelichting beknopt te houden zijn een aantal onderzoeken als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied twee woonbestemmingen: Veenstraat 59 en 65. Het achtererf van de Veenstraat 65 en de strook langs de golfbaan (locatie 3) hebben de bestemming 'Agrarisch'. Het perceel ten noorden van die strook heeft de bestemming Sport. Op alle locaties geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op de gronden in het plangebied rusten een viertal gebiedsaanduidingen: 'overig - kernrandzone', 'milieuzone - geluidsgevoelige functie - 2', 'vrijwaringszone - ils - 5' en 'vrijwaringszone - ihc - 1'. Ze houden deels verband met de activiteiten op de nabijgelegen vliegbasis Gilze-Rijen. Op figuur 2.1 is de huidige planologische situatie op kaart afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 - Planologische situatie in de omgeving van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Nieuwe Situatie

Een deel van de ecologische verbindingszone die de gemeente Gilze en Rijen en samenwerkingspartners willen realiseren, wordt gerealiseerd aan de achterzijde van het plangebied (locaties 3 en 4 op figuur 1.1).

Locatie 3 betreft grond die nu een agrarische bestemming heeft. In de voorgenomen situatie krijgt deze strook, met een breedte van ongeveer 25 meter en een lengte gelijk aan die van het plangebied, de bestemming 'Natuur'. Aan de noordzijde is de strook wat breder. Hier wordt een kleine poel aan gelegd (dan kan dienen als voortplantingswater). Locatie 4 wijzigt qua bestemming niet, maar binnen deze bestemming wordt de gewenste inrichting ten behoeve van de EVZ mogelijk gemaakt: eveneens een kleine poel.

Samenhangend met bovenstaande bestemmingsverandering voorziet dit bestemmingsplan in het veranderen van de bouw- en bestemmingsvlakken van de locaties Veenstraat 59 en 65. Het bouwvlak van de Veenstraat 65 wordt aan de achterzijde uitgebreid met ongeveer 40 meter, over de gehele breedte van het perceel. Dit maakt het voor de eigenaar mogelijk om op zijn bouwvlak een bijgebouw van 15 bij 7 meter te bouwen, met een hoogte van 5 meter. Tegenover deze bouwvlak-uitbreiding staat een verkleining van het bouwvlak en de woonbestemming van de Veenstraat 59. De eigenaar van dit perceel heeft het voornemen om het bijgebouw dat het verst van de doorgaande weg af ligt te slopen. Naar aanleiding hiervan kan het bouwvlak op deze locatie worden verkleind en de bestemming worden omgezet. De achterzijde van het bouwvlak wordt met plm. 45 meter in de richting van de weg verplaatst. Op de kaart in figuur 2.2 zijn bovenstaande aanpassingen verwerkt voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01_0003.png"

Figuur 2.2 - De bouwvlakwijzigingen in de nieuwe planologische situatie. Rood is de woonbestemming die wordt omgezet naar agrarisch, groen is vice versa.

De uitbreiding van de woonbestemming aan de Veenstraat 65 wordt in de voorgenomen situatie gecompenseerd door zowel een groeninvestering in de hoedanigheid van de ecologische verbindingszone als de sloop van bebouwing (c.q. de verkleining van de woonbestemming) op de locatie Veenstraat 59. Hierdoor leidt deze ontwikkeling per saldo tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied en de directe omgeving, zoals in paragraaf 2.3 nader wordt toegelicht.

2.3 Ruimtelijke Kwaliteitsverbetering

In het provinciale beleid is de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit(sverbetering) opgenomen die geldt voor bestemmingsplannen die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken. In dit geval is erop twee manieren sprake van kwaliteitsverbetering: de fysieke bijdrage aan de realisering van een EVZ en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering gerelateerd aan de bouwvlakwijzigingen van de locaties Veenstraat 59 en 65. Hierbij moet worden benadrukt dat de realisatie van de EVZ mogelijk is gemaakt (en dus afhankelijk zijn van) door de afspraken omtrent deze bouwvlakwijzigingen.

Realisatie van een segment van een ecologische verbindingszone

Zoals beschreven in hoofdstuk 1 is de natuur die wordt gerealiseerd in het plangebied onderdeel van een regionale EVZ die het voortbestaan van de boomkikker moet bevorderen. Met dit bestemmingsplan wordt een fysieke bijdrage geleverd aan de realisatie van een EVZ. Dit is één van de voorbeelden van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die de provincie in de Verordening Ruimte expliciet noemt. De strook die als natuur wordt bestemd wordt zodanig ingericht dat er sprake zal zijn van een voor de boomkikker geschikte habitat. Hiertoe worden de nodige landschappelijke, hydrologische en bodemkundige maatregelen getroffen.

Kwaliteitsbehoud en -verbetering door de bouwvlakwijzigingen (Veenstraat 59 en 65)

Om de aankoop van agrarische gronden ten behoeve van de EVZ mogelijk te maken, zijn met huidige de eigenaren afspraken gemaakt over het vergroten van het bouwvlak aan de Veenstraat 65 en het verkleinen van het bouwvlak aan de Veenstraat 59. Er is met deze ontwikkeling sprake een verbetering dan wel behoud van de ruimtelijke kwaliteit op de volgende manieren:

  • Er is in de groenblauwe mantel (zie subparagraaf 3.3.2 van het beleidskader) per saldo sprake van een afname van oppervlakte aan bouwvlak en daarmee aan de planologisch mogelijke hoeveelheid bebouwing. De schuur achter het erf van de Veenstraat 59 wordt gesaneerd. Het bijgebouw dat nu mogelijk wordt gemaakt op het achtererf van de Veenstraat 65 ligt aan de rand van de bestaande bedrijfsbestemming waardoor per saldo in het gebied de landschappelijk en natuurlijke situatie verbeterd.
  • Het vergrote bouwvlak op de locatie Veenstraat 65 komt direct naast het naastgelegen perceel te liggen, waarop een bedrijfsbestemming geldt en bedrijfsgebouwen staan. De achtergrens van de bestemming op het naastgelegen perceel wordt ook voor de Veenstraat 65 gehanteerd. Op deze manier heeft een eventueel nieuw bijgebouw op deze plek nauwelijks invloed op de zichtlijnen en beleving van openheid vanaf de Veenstraat (zie figuur 2.3). Openheid is één van de te garanderen kwaliteiten van de geledingszone tussen Breda en Tilburg (zie paragraaf 3.3.1) en ook van waarde voor de groene buffer rondom Molenschot (paragraaf 3.4.2).
  • De bouwvlakuitbreiding vindt plaats binnen de contouren van de kernrandzone van Molenschot en het landschappelijke lint zoals vastgelegd op de visiekaart Molenschot (zie paragraaf 3.4.2).
  • Door de bouwvlakwijziging is het mogelijk om aan de achterzijde van het plangebied een strook agrarische grond als natuur te bestemmen en in te richten als ecologische verbindingszone voor de boomkikker.


afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01_0004.png"

Figuur 2.3 - Zicht vanaf de Veenstraat tussen nr. 59 (l) en 65 (r) (foto: Google Streetview)

Concluderend kan worden gesteld dat er met deze ruimtelijke ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven. Achtereenvolgens komt het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid aan bod.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

(maart 2012). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te bereiken is een aanpak geformuleerd die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak gaat het Rijk uit van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden en eenvoudige regels. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en initiatieven van burgers en bedrijven. Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden, regelgeving en de betrokkenheid van het Rijk. De gemeente is de overheid die het dichtste bij de burger staat en in eerste instantie zorgt voor een veilige en leefbare woon-en werkomgeving. Bij de inrichting van de ruimte gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de belangen van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk dertien zogenaamde ‘nationale belangen’ geformuleerd. Deze nationale belangen geven aan voor welke onderwerpen het Rijk verantwoordelijk is en waarvoor zij resultaten wil bereiken.

De aanleg van een ecologische verbindingszone is in lijn met het elfde nationale belang, dat als volgt luidt: "ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en faunasoorten." In de structuurvisie wordt verder aangegeven dat de provincies, het zij binnen de door het Rijk gestelde kaders, een natuurnetwerk begrenzen, beschermen en onderhouden de met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is het Natuurnetwerk Nederland - de voormalige nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Voor het plangebied is verder nog het twaalfde nationale belang relevant: "ruimte voor militaire terreinen en activiteiten". Het plangebied ligt op circa één kilometer afstand van vliegbasis Gilze Rijen. Rondom deze en andere militaire locaties zijn door het Rijk beperkingenzones aangewezen. Het gaat dan bijvoorbeeld om externe veiligheidscontouren, geluidscontouren, gebieden met bouwhoogtebeperkingen en onveilige zones op zee. Deze zijn in het geval van het plangebied uitgewerkt in gebiedsaanduidingen in het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de kaders die in deze gebiedsaanduidingen worden gesteld.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening - ook wel aangeduid als de AMvB Ruimte of Barro - trad in werking op 30 december 2011 en bevat algemene regels omtrent de inhoud van ruimtelijke plannen en besluiten van decentrale overheden. De Barro is in samenhang met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld. In het Barro zijn per nationaal belang een aantal bepalingen opgenomen. Voor dit bestemmingsplan zijn de artikelen met betrekking tot het nationale belang defensie (artikel 2.6) en natuurnetwerk Nederland (artikel 2.10) relevant. In artikel 2.6 wordt geregeld dat voor gronden die liggen in een beperkingengebied van een militair luchtvaartterrein, zoals het plangebied, de geluidszones en beperkingen op grond van de Luchtvaartwet, de Wet geluidhinder en het Besluit militaire luchthavens in acht moeten worden genomen. Conform artikel 2.10 worden de gebieden die het natuurnetwerk Nederland vormen, de bijbehorende wezenlijke kenmerken en het beschermingsregime bepaald in de provinciale verordening.

3.2.3 Conclusie

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de kaders die het rijksbeleid stelt.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 van de provincie Noord-Brabant in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2010. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) en licht de sturingsfilosofie 'samenwerken aan kwaliteit' toe. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen: in deel A heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren. Deel B bevat de vier provinciale ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Bij het maken van ruimtelijke keuzes worden in de structuurvisie twee leidende principes gehanteerd:

  • Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid: de provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant.
  • Vestigings- en leefklimaat en gezondheid: de provinciale belangen en ruimtelijke keuzes moeten bijdragen aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant.

De provincie heeft de te maken ruimtelijke keuzes vertaald in veertien ruimtelijke belangen, waaronder 'regionale contrasten, 'een multifunctioneel landelijk gebied', 'een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem', 'groene geledingszones tussen steden' en 'concentratie van verstedelijking'. De ruimtelijke belangen en de ontwikkelvisie zijn verwerkt in de Ontwikkelkaart (figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01_0005.png"

Figuur 3.1 - De visiekaart bij de SVRO.

Het plangebied ligt in het Brabantse mozaïeklandschap en een zgn. geledingszone, waar de provincie zich ten doel stelt de openheid tussen de stedelijke gebieden te garanderen. Dit wil de provincie bereiken door in te zetten op de verbetering van de groene en recreatieve kwaliteiten van deze gebieden.

In deel B van de ruimtelijke verordening worden de ruimtelijke belangen en keuzes geordend in vier ruimtelijke structuren:

  • de groenblauwe structuur;
  • het landelijk gebied;
  • de stedelijke structuur;
  • de infrastructuur.

Het plangebied valt binnen de structuur 'landelijk gebied' en hoort binnen landelijk gebied bij het kerngebied 'gemengd landelijk gebied'. De provincie kiest binnen deze structuur voor het perspectief van een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

Tot slot is voor het segment van de ecologische verbindingszone dat in het plangebied wordt gerealiseerd en met dit plan mogelijk wordt gemaakt, een deel van de toelichting bij de groenblauwe structuur van belang. Op de structurenkaart ligt het plangebied hier vooralsnog buiten omdat voor een andere traject voor de EVZ is gekozen. Het nieuwe tracé zorgt wel voor dezelfde verbinding als in de provinciale visie wordt beoogd. Het ligt voor de hand om na de realisatie van de EVZ de begrenzing in de provinciale visie bij de eerstvolgende herziening zal aan te passen.

Voor het kerngebied groenblauw wordt gesteld dat de provincie streeft naar een gemiddelde breedte van 25 meter en dat verbindingszones ook bijdragen aan het recreatieve medegebruik, het waterbeheer en versterken de kwaliteit van het landschap. Over de realisering van de EHS, de ecologische verbindingszones en het watersysteemherstel maakt de provincie afspraken met de gemeenten en waterschappen. Deze afspraken worden vastgelegd in bestuursovereenkomsten, zoals ook bij de ecologische verbindingszone Boomkikker het geval is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01_0006.png"

Figuur 3.2 - Structurenkaart bij de SVRO.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014

In de Verordening Ruimte 2014 heeft de provincie regels opgenomen die door de gemeentes moeten worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. De Verordening is in 2014 vastgesteld en geheel opnieuw vastgesteld in 2015. In de Verordening speelt artikel 3 een centrale rol. Hierin stelt de provincie dat het de ruimtelijke kwaliteit van Brabant wil behouden en bevorderen en dat bestemmingsplannen die voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling hiertoe een zorgplicht hebben. Hieronder wordt in ieder geval een goede landschappelijke inpassing verstaan. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, moet regelen dat deze gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. In de toelichting van een bestemmingsplan dient deze kwaliteitsverbetering nader te worden verantwoord.

In artikel 3.2 lid 3 worden voorbeelden gegeven van wat een ruimtelijke kwaliteitsverbetering kan inhouden:

  1. 1. de landschappelijke inpassing van bebouwing, voor zover expliciet vereist op grond van deze verordening;
  2. 2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  3. 3. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  4. 4. het wegnemen van verharding;
  5. 5. het slopen van bebouwing;
  6. 6. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones.

Naast deze algemene regeling heeft de gemeente voor een aantal specifieke ruimtelijke structuren regels opgenomen in de Verordening. In het plangebied zijn drie van de vier structuren te vinden:

  • Bestaand stedelijk gebied (artikel 4): het gaat in dit geval om een deel van de landelijke kern Molenschot. Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.
  • Groenblauwe mantel (artikel 6): dit betreft het gebied tussen het kerngebied groenblauw (zie figuur 3.3) en het landelijke dan wel stedelijke gebied. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. In de groenblauwe mantel is ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: een 'ja-mitsbenadering'.
  • Gemengd landelijk gebied (artikel 7): hier stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Voor wat de functie wonen betreft gelden dezelfde regels als in de groenblauwe mantel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01_0007.png"

Figuur 3.3 - Ruimtelijke structuren volgens de plankaart bij de Verordening Ruimte.

Tot slot er op het plangebied een tweetal gebiedsaanduidingen van toepassing:

  • Aanduiding - Boringsvrije zone. Hier strekt een bestemmingsplan mede tot behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.
  • Aanduiding - Beperkingen veehouderij.

3.3.3 Toepassing Kwaliteitsverbetering West-Brabant

Het in de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening geïntroduceerde principe van 'kwaliteitsverbetering van het landschap' is door de gemeentes in de regio West-Brabant gezamenlijk uitgewerkt in de 'Toepassing Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' (juni 2013). Deze toepassing is mede gestoeld op de 'Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap', een hulpmiddel - nadrukkelijk geen verplichte regel - die de provincie in juli 2011 vast heeft gesteld.

In de Toepassing worden drie categorieën van ruimtelijke ontwikkeling onderscheiden. Dit bestemmingsplan betreft een ontwikkeling die valt in de derde categorie: ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt via een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, zoals een vergroting van een bestemmingsvlak. Hier geldt dat de omvang en invloed van de ontwikkeling mee te wegen in de kwaliteitsverbetering die vereist is. Gemeentes werken niet mee aan een ruimtelijke oplossing als de bijdrage aan landschap, cultuurhistorie of recreatie niet verzekerd is. In de methodiek bij de derde categorie wordt de zogenaamde rood-met-groen koppeling uit de Handreiking geadopteerd. Volgens deze methodiek moet een 'rode' ontwikkeling worden gecompenseerd door een omrekening naar een tegenprestatie in euro's, die vervolgens wordt omgerekend naar een 'groene' tegenprestatie. Omdat er in het plangebied geen sprake is van sec een 'rode' ontwikkeling, maar tegenover de uitbreiding van de woonbestemming een verkleining van de naastgelegen woonbestemming staat (waardoor er de woonoppervlakte per saldo afneemt) én hiermee een ecologische verbindingszone kan worden gerealiseerd, is het toepassen van deze uitvoerige methodiek hier overbodig. In paragraaf 2.3 wordt de ruimtelijke kwaliteitsverbetering die met deze ontwikkelingen wordt gerealiseerd uitvoerig beschreven.

3.3.4 Conclusie

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de kaders die in de provinciale structuurvisie en de verordening worden gesteld. Er is per saldo sprake van een afname van de ontwikkelruimte in de groenblauwe mantel en daarnaast wordt er een ecologische verbindingszone mogelijk gemaakt. Hiermee draagt de ontwikkeling in het plangebied bij aan de vereiste ruimtelijke kwaliteitsverbetering, zoals nader gemotiveerd in paragraaf 2.3.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Buitengebied

De structuurvisie Buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied. Het plangebied is valt volgens deze structuurvisie in het agrarisch verbredingsgebied en deels (de strook direct aan de Veenstraat) in de kernrandzone. De kernrandzones bestaan uit historische lintbebouwing en bebouwingsconcentraties als uitlopers van de kernen en vormen als het ware het overgangsgebied tussen de dorpen en het buitengebied. Het agrarisch verbredingsgebied vormt de buffer tussen het agrarische gebied aan de ene kant en aan de andere kant de natuur- en bosgebieden en kernen. Twee van de beleidslijnen voor het verbredingsgebied zijn hier relevant:

  • behoud en ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschappen;
  • realisatie van de ecologische verbindingszones in combinatie met beekherstel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01_0008.png"Figuur 3.4 - Zonering

In de structuurvisie wordt, met een uitwerking in de bestemmingsplanregels, voorzien in een wijzigingsbevoegdheid om de realisering van de ecologische verbindingszones mogelijk te maken. Dit geldt echter alleen voor de vooralsnog aangewezen verbindingszones, waartoe de strook in dit plangebied niet behoort (zie figuur 3.4) en als gevolg waarvan dit bestemmingsplan is opgesteld.

3.4.2 Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen

In deze structuurvisie (vastgesteld november 2015) wordt ingegaan op de ruimtelijke keuzes voor het dorp Molenschot. Aan weerszijden van de Veenstraat ligt een landschappelijk lint, waar gekozen wordt voor het behouden en versterken van het karakter en de groenstructuur. De gemeente is terughoudend in het toestaan van nieuwe bebouwing. Het plangebied ligt daarnaast in een zogeheten groene buffer tussen het dorp en de camping/golfbaan, om te voorkomen dat beide aan elkaar vastgroeien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01_0009.png"

Figuur 3.5 - Uitsnede van de visiekaart voor de kern Molenschot. Het plangebied is rood omlijnd.

3.4.3 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan past in het gemeentelijk beleid. De bouwvlakwijzigingen tasten het landschappelijke lint langs de Veenstraat niet in negatieve zin aan. De zichtlijnen en het landschappelijke karakter blijven behouden (zie ook paragraaf 2.3). Daarnaast past het aan te leggen segment van de ecologische verbindingszone in het beleid dat geldt in het agrarische verbredingsgebied en versterkt deze de groene buffer rondom het dorp Molenschot.

3.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan past binnen het relevante beleid van de diverse overheden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de motivering van het bestemmingsplan voor de diverse relevante omgevingsaspecten. Uit de onderzoeken blijkt dat het bestemmingsplan voldoet aan de relevante wet- en regelgeving.

4.2 Milieueffectrapportage

Beleidskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de functiewijziging naar natuur mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 125 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9). De beoogde ontwikkeling van de ecologische verbindingszone blijft ruim onder deze drempelwaarde. Ten aanzien van bijgebouwen zijn geen drempelwaarden opgenomen.

Uit de volgende paragrafen blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

4.3 Archeologie

Beleidskader

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Gilze en Rijen heeft op 26 april 2011 het beleidsplan 'Gilze en Rijen, van onderaf bekeken - Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg' vastgesteld. Daarbij hoort een 'Archeologische beleidskaart', waarin verschillende waarderingen zijn aangebracht.

Onderzoek en conclusie

Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In artikel 32 lid 2 van het geldende bestemmingsplan Buitengebied worden voor deze gronden bouwregels bepaald. Bouwen binnen het bouwvlak is zonder meer toegestaan, mits de bouwregels van de betrokken enkelbestemming in acht worden genomen. Voor bouwen buiten het bouwvlak geldt hetzelfde, indien er wordt voldaan een één van de voorwaarden van artikel 32 lid 2 onder d. Indien daaraan niet wordt voldaan is, moet nader onderzoek worden verricht conform lid 2 onder c.

Voor de Veenstraat 65 worden dezelfde bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt als bij bestaande bouwvlakken. Omdat deze gronden in het vigerende bestemmingsplan buiten het bouwvlak lagen is er onderzoek nodig om aan te tonen dat dit niet tot verstoring leidt. In dit bestemmingsplan wordt daarom de dubbelbestemming overgenomen voor het deel van het bestemmingsvlak dat wordt vergroot.

4.4 Ecologie

Beleidskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Onderzoek

Soortenbescherming

Voor de realisatie van de ecologische verbindingszone is door Natuurbalans - Divergens BV een ecologische quickscan uitgevoerd ( zie bijlage Bijlage 1). De locaties aan de Veenstraat 59 en 65 zijn hierin niet meegenomen aangezien voor deze locaties op voorhand is bepaald dat door het ontbreken van geschikte biotopen en bebouwing geen beschermde soorten aanwezig zijn.

Onderhavig bestemmingsplan heeft slechts betrekking op enkele percelen uit de ecologische quickscan ter plaatse van de golfbaan. Deze percelen bestaan uit grasland en akker. Uit de quickscan volgt dat op deze locaties geen beschermde soorten worden verwacht. Deze zijn aanwezig in de bospercelen en struweel. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen.

Beschermde gebieden

Met dit plan wordt uitvoering gegeven aan de realisatie van de ecologische verbindingszone die deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Brabant.

Uit de quick scan volgt dat er geen Natura 2000-gebied binnen de invloedsfeer van de ingreep ligt. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied zijn op voorhand uitgesloten. Ook de beperkte verruiming van het agrarische bouwvlak heeft gezien de aard en omvang van de ingreep geen negatieve effecten op de op ruime afstand gelegen Natura 2000-gebieden (> 5 km).

Conclusie

De Wet Natuurbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt realisatie van de ecologische verbindingszone tussen Molenschotse Heide en de Chaamse Bossen mogelijk en geeft daarmee uitvoering aan het provinciale beleid voor het Natuurnetwerk Brabant.

4.5 Bodem

Beleidskader

In verband met de uitvoerbaarheid van een plan dient rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functies, zijn er voor de verschillende locaties binnen het plangebied verkennende milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van de onderzoeken worden hieronder per locatie besproken. De nummering van de locaties correspondeert met die in figuur 1.1 van deze toelichting.

Ter bepaling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit is de norm NEN 5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NNI, februari 2016) gehanteerd.

Locatie 1

Inzake het herbestemmen van de locatie (van 'Agrarisch' naar 'Wonen') hebben de resultaten van het verkennend bodemonderzoek in eerste instantie uitgewezen dat de bodemkwaliteit een belemmering zou kunnen vormen (zie bijlage 2). De in het grondwater aangetoonde concentraties grondwater (overschrijding van de bijbehorende tussenwaarde) geven formeel, ingevolge de Wet bodembescherming, aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de omvang en mate van deze verontreiniging in de bodem.

Op basis van een nader milieukundig waterbodemonderzoek is getracht vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van verontreinigingen met zware metalen in het grondwater. Ook de in tweede instantie in het grondwater aangetoonde concentraties geven formeel aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek. Echter, naar alle waarschijnlijkheid is er sprake van verstoring van bodemevenwicht. Deze verstoringen zijn normaal gesproken tijdelijk en verdwijnen na verloop van maximaal enkele jaren. Omdat deze verontreinigingen hoogstwaarschijnlijk toegeschreven kunnen worden aan natuurlijke oorzaken (verstoring van het bodemevenwicht), wordt in het onderzoeksrapport geconcludeerd dat het uitvoeren van nader bodemonderzoek naar de verspreiding van deze stof in de bodem niet doelmatig is (zie bijlage 3). Indien ten behoeve van bouwwerkzaamheden een bouwputbemaling nodig is, dient het vrijkomende grondwater in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder van het gebied op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden verwerkt.

Locatie 2, 3

Inzake het herbestemmen van de locatie (van 'Wonen' naar 'Agrarisch' en van 'Agrarisch' naar 'Sport') zijn er geen belemmeringen op basis van de resultaten van het onderzoek (zie bijlage 4). Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige bodemgebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien. Met de gewijzigde vaststelling is deel 3 van het plangebied van vorm veranderd en in westelijke richting uitgebreid. Voor dit uitbreidingsgebied kan, op basis van de uitkomsten van dit bodemonderzoek, eveneens worden verondersteld dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functiewijziging.

Locatie 4

Inzake het herbestemmen van de locatie (toevoegen aanduiding 'ecologische verbindingszone') zijn er geen belemmeringen op basis van de resultaten van het onderzoek (zie bijlage 5). Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige bodemgebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt, op basis van de resultaten en conclusies van het uitgevoerde verkennende en nadere (water)bodemonderzoek, geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Verkeer En Parkeren

Het aanleggen van de EVZ en het aanpassen van de woonbestemmingen heeft geen gevolgen voor de verkeerssituatie ter plaatse. Evenmin heeft de beoogde ontwikkeling een noemenswaardige parkeerbehoefte of verkeersaantrekkende werking tot gevolg.

4.7 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek en conclusie

Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen/aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven. Het aspect geluidshinder staat de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De wijziging van de omvang van twee bouwvlakken en de bestemmingswijziging van agrarisch naar natuur zullen niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N282. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Bedrijven En Milieuhinder

Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn naast wonen ook agrarische gronden en enkele bedrijven gelegen. Er is dan ook sprake van een gemengd gebied.

De wijziging van de bestemming van agrarisch naar natuur is zowel geen milieugevoelige als milieuhinderlijke functie. Er hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Ook hoeft ter plaatse van Veenstraat 59 niet getoetst te worden aan de richtafstanden, omdat geen milieuhinderlijke of milieugevoelige functies mogelijk worden gemaakt.

Op het perceel Veenstraat 65 wordt het bouwvlak uitgebreid. Ter plaatse wordt een bijgebouw gerealiseerd. Het bouwvlak grenst aan Veenstraat 67 waar een transportbedrijf is gevestigd. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan valt het transportbedrijf onder milieucategorie C. Dit zijn activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Daarnaast is vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking directe ontsluiting op de hoofdinfrastructuur (in dit geval de Veenstraat) gewenst. Het beoogde bijgebouw zal bouwkundig worden afgescheiden van het naastgelegen bedrijf. Het bedrijf veroorzaakt dan ook geen milieuhinder ter plaatse van Veenstraat 65 en wordt door de beoogde ontwikkeling niet in de eigen bedrijfsvoering beperkt. Op circa 115 m ten noorden van Veenstraat 65 is een africhtingsbedrijf voor paarden gelegen. Op kortere afstand zijn reeds bestaande woningen aanwezig waar rekening mee gehouden moet worden. Daarnaast wordt het bouwvlak ter plaatse van Veenstraat 65 niet richting het africhtingsbedrijf uitgebreid. Om deze redenen en vanwege de ruime afstand tot het plangebied veroorzaakt het bedrijf geen milieuhinder ter plaatse van Veenstraat 65 en wordt het bedrijf door de beoogde ontwikkeling niet in de eigen bedrijfsvoering beperkt.

Vanwege de nabijheid van vliegbasis Gilze-Rijen gelden ter plaatse van het plangebied beperkingen met betrekking tot bouwhoogte en geluid. Er geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan 56 m boven NAP. Ook is het plangebied in de vrijwaringszone gelegen van het vliegveld. Ter plaatse geldt dat de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer mag bedragen dan de hoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van 32,6 m en 42,6 m boven NAP. Het beoogde bijgebouw (kapschuur) ter plaatse van Veenstraat 65 zal daar ruimschoots onder blijven. Daarnaast is het overeenkomstig het geldende bestemmingsplan niet toegestaan woningen toe te voegen binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie - 2'. Het plangebied is deels gelegen binnen deze zone. Ter plaatse worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Aan deze eis wordt dan ook voldaan.

Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkelingen worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen aan de Veenstraat 65 en 59 sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de beoogde ontwikkelingen de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet beperken. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Externe Veiligheid

Beleidskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Daarnaast vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water of door buisleidingen. Circa 1200 m ten noorden van het plangebied is een spoortraject gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt meer dan 4 km. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied. Omdat het plangebied op meer dan 200 m afstand is gelegen, hoeven volgens het Bevt/Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. De beoogde ontwikkelingen zullen (natuurontwikkeling en realisatie bijgebouw) daarnaast niet leiden tot een toename van het aantal personen. Het groepsrisico zal dan ook niet toenemen. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg is deze verantwoording voorgelegd aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

De woningen in het plangebied worden ontsloten door de Veenstraat. Via deze weg zijn de woningen vanuit twee richtingen te bereiken voor hulpdiensten. Daarnaast kan via deze weg van de bron af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

De bewoners van Veenstraat 59 en 65 zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen, ouderen en gehandicapten kunnen begeleiden.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Omdat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een toename van het aantal personen, zal het groepsrisico niet toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.

4.11 Water

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied betreft het perceel bij de golfbaan, de percelen aan de Veenstraat 59 en 65, inclusief het tussenliggende perceel en hoort bij het dorpsgebied van Molenschot (figuur 1.1). Het plangebied is deels verhard.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit enkeerdgronden; fijn zand. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld is gelegen.

Waterkwantiteit

Het plangebied grenst ten zuiden aan een waterloop categorie A (figuur 4.1). Ten westen van het plangebied is een waterloop categorie B gelegen. Voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A (voorheen leggerwatergangen) plaatsvinden, dient een ontheffing van de Keur te worden aangevraagd. Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B (voorheen schouwsloten) en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen. Of er binnen 5 m van deze watergangen ingrepen plaatsvinden is in dit stadium nog niet bekend. Indien dit het geval is, wordt voor de start van de uitvoering van deze werkzaamheden een vergunning op basis van de Keur aangevraagd bij de waterbeheerder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01_0010.png"

Figuur 4.1. Waterlopen nabij plangebied. Bron: Watertoetsviewer Brabantse Delta

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is deels aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkelingen betreffen:

  • Bestemmingswijziging van agrarisch naar natuur inclusief de aanleg van twee kleine poelen;
  • Vergroten bouwvlak ter plaatse van Veenstraat 65 en realisatie van bijgebouw (kapschuur);
  • Verkleinen bouwvlak ter plaatse van Veenstraat 59 en verwijderen van bijgebouw.

Waterkwantiteit

De Brabantse waterschappen hanteren een grenswaarde van 2.000 m2. Bij een plan met een toename in verharding van minder dan 2.000 m2 is compensatie niet verplicht. Ter plaatse van Veenstraat 59 neemt verharding af vanwege de sloop van een bijgebouw en ter plaatse van Veenstraat 65 neemt de verharding toe vanwege de realisatie van een kapschuur. Hiervoor worden de bouwkavels aangepast. Gelet op de toename van de bouwkavel ter plaatse van Veenstraat 65 (circa 900 m2), zal de toename van verharding de grenswaarde van 2.000 m2 niet overschrijden. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Voor de beoogde ontwikkelingen in dit plan is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en verbeelding. Gekozen is voor dit bestemmingsplan aan te sluiten bij het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen.

5.2 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.

5.3 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4 Bestemmingsregels

Agrarisch

Het perceel achter Veenstraat 59 is bestemd als agrarisch. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik conform de aansluitende gronden. Gebouwen zijn binnen deze bestemming geheel uitgesloten.

Natuur

De gronden die worden ingericht als EVZ zijn bestemd als Natuur. De bestemming Natuur regelt het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuur en landschapswaarden.

Wonen

Voor het perceel achter Veenstroom 65 is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Uitgangspunt is dat alle gebouwen en overkappingen binnen deze bestemming worden gerealiseerd. De regels zijn qua toegestane maatvoering zijn afgestemd op de mogelijkheid om een extra bijgebouw te realiseren.

Sport

Algemeen zijn binnen de bestemming Sport sportterrein en voetbalvelden toegestaan. Voor andere, meer specifieke functies is een aparte functieaanduiding opgenomen. In dit geval is voor het deel van het plangebied dat als 'Sport' bestemd, de functieaanduiding 'golfbaan' opgenomen, aangezien het een golfterrein betreft. Ook geldt hier de functieaanduiding 'ecologische verbindingszone'.

Waarde - Archeologie

Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Hiermee wordt bij toekomstige bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek verplicht gesteld.

5.5 Algemene Regels

In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.

Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan

uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere

bouwplannen buiten beschouwing.

Algemene bouwregels

In de algemene regels zijn uniforme mogelijkheden opgenomen voor kleine overschrijdingen van bouwgrenzen, wordt maatwerk geboden voor bestaande bouwwerken met afwijkende maten en zijn de kaders vastgelegd waarmee dakkapellen worden toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel maakt het mogelijk van de bestemmingsregels af te wijken voor kleine afwijkingen.

Algemene wijzigingsregels

In het plan zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waarmee het college de bevoegdheid heeft het plan op onderdelen te wijzigen. De eerste heeft betrekking op het wijzigen van bestemmingsgrenzen met ten hoogste 3 m, de tweede biedt de mogelijkheid de archeologische dubbelbestemming aan te passen of (deels) te verwijderen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Er in dit herzienende bestemmingsplan echter geen sprake van een bouwplan, zoals omschreven in artikel 6.2.1 van het Bro. Daarom is onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het plan hier niet aan de orde.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Overleg Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is afstemming nodig met de vooroverlegpartners. Dit heeft niet tot aanpassingen van de juridisch relevante plandelen geleid.

7.2 Zienswijzenprocedure, Vaststelling En Beroep

In het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen (28 november 2017 - 8 januari 2018). Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend. Het plan is vervolgens met één ambtelijke wijziging - een aanpassing van het plangebied n.a.v. vastgesteld.

Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 1 Quickscan flora en fauna

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Locatie 1

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek locatie 1

Bijlage 3 Nader Waterbodemonderzoek Locatie 1

Bijlage 3 Nader waterbodemonderzoek locatie 1

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Locatie 2 En 3

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek locatie 2 en 3

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Locatie 4

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek locatie 4