KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Maatschappelijk - Militaire Vliegbasis - 2
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Wonen - 1
Artikel 10 Leiding - Gas
Artikel 11 Leiding - Riool
Artikel 12 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 18 Algemene Procedureregels
Artikel 19 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Inhoud Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Verkeerskundige Situatie
2.2 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planvorming En Initiatief
3.1 Planvorming
3.2 Het Initiatief
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid - Nota Ruimte
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieugegevens- En Onderzoek
5.1 Mer En Aanvulling Op Het Mer
5.2 Verkeersmodel
5.3 Relatie Met De Wet Geluidhinder
5.4 Waterparagraaf
5.5 Natuur
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Bodem- En Grondwateronderzoek
5.8 Archeologie
5.9 Hinder Bedrijvigheid
5.10 Externe Veiligheid
5.11 Trillingen
5.12 Kabels En Leidingen
5.13 Vliegbasis Gilze-rijen
5.14 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Het Juridische Plan
7.2 Bestemmingsregeling
7.3 Beschrijving Van De Bestemmingen
Hoofdstuk 8 Procedures
8.1 Communicatie
8.2 Inspraak En Vooroverleg
8.3 Zienswijzen
8.4 Tussenuitspraak Afdeling Bestuursrecht Van De Raad Van State
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Principeplan
Bijlage 2 Nut En Noodzaak
Bijlage 3 Landschap
Bijlage 4 Mer Stukken
Bijlage 5 Geluid
Bijlage 6 Water
Bijlage 7 Natuur
Bijlage 8 Luchtkwaliteit
Bijlage 9 Archeologie
Bijlage 10 Externe Veiligheid
Bijlage 11 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 12 Nota Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

N282

Bestemmingsplan - Gemeente Gilze en Rijen

Vastgesteld op 11-11-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanN282 met identificatienummer NL.IMRO.0784.BPN282-VA02 van de gemeente Gilze en Rijen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0784.BPN282-VA02 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan-huis-gebonden-beroep:

vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die ten hoogste vallen binnen de categorieën A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' in bijlage 1, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer geldt en dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw/bedrijfsgebouw dat een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.7 archeologisch deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.

1.8 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.12 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het woongenot;

1.20 eigen terrein:

Ruimte in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;

1.21 erf- en terreinafscheiding:

een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geluidsgevoelig object:

woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en/of geluidsgevoelige terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.24 geluidsbelasting;

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of in combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.25 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld bij of krachtens de Wet geluidhinder;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.27 IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface):

een obstakelvrije zone ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen;

1.28 kunstwerk:

een in bouwkundige zin, door mensenhanden gemaakt (civiel technisch) bouwwerk, zoals onder andere aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten;

1.29 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.30 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer;

1.31 maaiveld:

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.32 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.33 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.34 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.35 ondergeschikte detailhandel:

Detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.36 ondergeschikte horeca:

Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij de hoofdfunctie, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en niet toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie;

1.37 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van maximaal drie gesloten wanden;

1.38 peil:

  1. a. voor bouwwerken die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg, ter plaatse van de hoofdtoegang; in andere gevallen:
  2. b. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.39 rijstrook:

een begrensd gedeelte van de rijbaan dat voldoende breed is voor een rij voor het op dat gedeelte voorkomende verkeer;

1.40 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging':

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels deel uitmaakt;

1.41 verbeelding:

de digitale weergave van het bestemmingsplan;

1.42 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.43 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke;

1.44 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, of een andere daarmede vergelijkbare economische eenheid.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw;
  2. b. recreatief medegebruik;
  3. c. een fietsverbinding tussen Rijksweg 6 en het achterliggende fietspad;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en (ontsluitings)wegen;

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie'
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen als nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Maatschappelijk - Militaire Vliegbasis - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Militaire vliegbasis - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor militaire vliegbasis met de volgende doeleinden:

  1. a. militaire vliegbasis;
  2. b. bescherming en ontwikkeling van waardevolle natuurgebieden;
  3. c. behoud van landschappelijke en natuurwaarden met betrekking tot bosgebieden;

alsmede voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen;

met dien verstande dat:

d. tevens het bepaalde in de artikelen 12 en 15 van toepassing is als de gronden zijn voorzien van een dubbelbestemming of een gebiedsaanduiding.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend erfafscheidingen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn voor:

  1. a. bos en natuurgebieden;
  2. b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  3. c. recreatief medegebruik;
  4. d. extensief agrarisch gebruik ten behoeve van de bestemming;
  5. e. bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, wandel- en fietspaden en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. de productie van hout;
  2. g. ecologische verbindingszones

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen:
    1. 1. met niet meer dan 2 x 2 doorgaande rijstroken, waarvoor een maximumsnelheid geldt van ten hoogste 80 km per uur, voor zover het betreft de N282 en de N260A;
    2. 2. met niet meer dan 1 x 2 doorgaande rijstroken, voor de overige wegen,
    3. 3. alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in-en uitvoegstroken, op- en afritten en de daarbij behorende bermen, sloten en taluds;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'langzaam-verkeer' is uitsluitend een verbinding ten behoeve van langzaam verkeer toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal': een geluidwal;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - afschermende voorziening': een afschermende voorziening;
  5. e. voet- en fietspaden;
  6. f. voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, bermen, verkeersregelingen, aanwijzingsborden en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. flora- en faunavoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming met een bouwhoogte van ten hoogste 8,5 m worden gebouwd;
  2. b. het oppervlak voor gebouwen voor nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 10 m²;
  3. c. in afwijking op het bepaalde in sub a bedraagt de bouwhoogte voor gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen ten hoogste 4 m;
  4. d. in afwijking op het bepaalde in sub a bedraagt de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' ten hoogste 4 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen;

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

Artikel 9 Wonen - 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen;

met uitzondering van:

  1. d. aan-huis-gebonden beroepen;

9.2 Bouwregels

  1. a. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

met dien verstande dat:

  1. b. algehele herbouw van de woning uitsluitend mag plaatsvinden op bestaande fundamenten;
  2. c. overigens geldt het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPN282-VA02_0026.png"

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 10 Leiding - Gas

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken ter
breedte van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leidingen.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend
    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m;
  2. b. overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van
    externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.2 onder a voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden veleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het opslaan van goederen, met uitzondering van goederen t.b.v inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Leiding - Riool

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolpersleiding.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m;

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waarde - Archeologie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "militair kamp" voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en het archeologische waardevol microreliëf.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming en ten dienste van archeologisch onderzoek uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag binnen de bouwvlakken - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag voor de overige gronden - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  4. d. het bepaalde in dit lid onder c.1 en c.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; een
    3. 3. bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels

15.1 luchtvaartverkeerszone

In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone' (met nummer) dat ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer mag bedragen dan de hoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van:

  1. a. binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 1' de hoogtematen van 0 m en 15 m boven NAP;
  2. b. binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 2' de hoogtematen van 15 m en 20 m boven NAP;
  3. c. binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 3' de hoogtematen van 20 m en 25 m boven NAP;
  4. d. binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 4' de hoogtematen van 25 m en 30 m boven NAP;
  5. e. binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 5' de hoogtematen van 30 m en 35 m boven NAP;
  6. f. binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 6' de hoogtematen van 35 m en 40 m boven NAP;
  7. g. binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 7' de hoogtematen van 40 m en 45 m boven NAP;
  8. h. binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 8' de hoogtematen van 45 m en 50 m boven NAP ;
  9. i. binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 9' de hoogtematen van 50 m en 55 m boven NAP;

15.2 overige zone - IHCS

In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - IHCS' (met nummer) ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan:

  1. a. 56 m boven NAP ter plaatse van de aanduiding 'Overig - IHCS - 1'

in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.

15.3 vrijwaringszone - ILS

15.4 geluidzone - luchtvaart - 1 (35 - 40 Ke)

15.5 geluidzone - luchtvaart - 2 (40 - 45 Ke)

15.6 milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3 (50 dB(A)-contour)

In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoeligefunctie - 3 (50 dB(A)-contour)' de volgende regel:

  1. a. het is niet toegestaan woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen toe te voegen binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3 (50 dB(A)-contour)';
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a teneinde het toevoegen van woningen toe te staan met dien verstande dat uitsluitend woningbouw kan worden toegestaan indien kan worden aangetoond dat de wettelijk bepaalde uiterste grenswaarde ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevel niet wordt overschreden.

15.7 veiligheidszone - munitie - 3

In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie - 3' de volgende regel:

  1. a. het is niet toegestaan gebouwen te bouwen met vlies- of gordijngevelconstructies alsmede gebouwen te bouwen met zeer grote glasoppervlakten waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

16.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.

Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels

17.1 Archeologische waarden

Artikel 18 Algemene Procedureregels

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 19 Overige Regels

19.1 Wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

19.2 Parkeren

Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:

  1. a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van:
    1. 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw; of
    2. 2. een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan;

dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Gilze en Rijen 2017, als vastgeteld op 3 april 2017;

  1. b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. indien:
    1. 1. het voldoen aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat wordt voldaan aan de regels voor maatwerk (ontheffing) zoals neergelegd in de onder a. bedoelde nota parkeernormen;
  2. c. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. of de regels voor maatwerk (ontheffing) als bedoeld onder b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  3. d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient aldus in stand te worden gehouden.

19.3 Laden en lossen

Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte, geldt de volgende regeling:

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wordt uitsluitend verleend indien in een als gevolg van het beoogde gebruik van het gebouw te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien op eigen terrein;
  2. b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien:
    1. 1. het voldoen aan de bepaling ten aanzien van het laden en lossen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien;
  3. c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op de herbouw van een gebouw zónder wijziging van het gebruik;
  4. d. voorzieningen die zijn gerealiseerd om te voorzien in de nodige laad- en losruimte dienen aldus in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

20.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan N282".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De verkeersafwikkeling op de N282 ter hoogte van Rijen stagneert. De verkeersveiligheid en leefbaarheid in Hulten laten te wensen over. Dit vraagt om een aanpassing van de N282 ter hoogte van Rijen, Hulten en de Reeshof (Bredaseweg). Hier wordt ook de verbreding van het deeltraject Julianastraat - Oosterhoutseweg bij meegenomen.

De afgelopen jaren is in een aantal provinciale en regionale programma's en studies in de provincie Noord-Brabant aandacht besteed aan de verkeersproblematiek op de N282. Een door de provincie Noord-Brabant uitgevoerde verkenning heeft hiervoor de eerste mogelijke oplossingen in beeld gebracht. In 2008 is gestart met een planstudie/MER, waarin wordt onderzocht of en hoe de N282/Bredaseweg moet worden aangepast. Dit MER is in 2011 afgerond.

Daarna heeft nadere uitwerking/detaillering van het voorkeursalternatief uit het MER plaatsgevonden. In deze fase zijn ook nieuwe inzichten ontstaan, mede naar aanleiding van overleggen met belanghebbenden. Dit heeft geleid tot aanpassingen en optimalisaties van het ontwerp van de weg. Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling van de aanpassingen aan de N282 ten gunste van verkeersveiligheid en leefbaarheid ter plaatse en in de directe omgeving.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in de gemeente Gilze en Rijen. Het tracé Oosterhoutseweg - Hulten loopt langs de kern Rijen en de noordzijde van de vliegbasis Gilze-Rijen. Dit tracé valt samen met de reeds bestaande N282. Ten westen van Hulten buigt het tracé af naar het zuiden richting de N260. Hier loopt het tracé aan de oostzijde van de vliegbasis.De afbeelding hierna laat de ligging van het plangebied zien.

Daarnaast liggen twee delen van het plangebied, waar natuurcompensatie plaatsvindt, op afstand van de N282 meer zuidelijk. Een perceel ligt ten zuiden van de vliegbasis Gilze Rijen, ten westen van Molenschot aan de Broekstraat. Het ander perceel waar compensatie plaatsvindt, ligt net ten noorden van de A58 ter hoogte van de Raakeindse Kerkweg en de Lage Aard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPN282-VA02_0001.jpg"

Afbeelding 1: Begrenzing plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen, vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2013.
  • Bestemmingsplan bedrijventerrein De Haansberg, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2013.
  • Bestemmingsplan Kern Hulten, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2008.

1.4 Inhoud Van De Toelichting

Het hoofdstuk hierna bevat een omschrijving van de huidige situatie van het plangebied van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de toekomstige situatie omschreven: het initiatief. Hier wordt ingegaan op o.a. nut en noodzaak van het initiatief en besluitvorming met betrekking tot het initiatief. De twee hoofdstukken daarna bevatten de toetsing van het initiatief. Hoofdstuk 4 bevat de toetsing aan geldend, relevant beleid, waarna in hoofdstuk 5 het initiatief wordt getoetst aan milieu- en omgevingsaspecten.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2019, heeft een aanvulling op de toelichting plaatsgevonden. Zie hiervoor het Vaststellingsbesluit.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

Dit hoofdstuk geeft een omschrijving van de huidige situatie binnen het plangebied. Ook wordt een omschrijving gegeven van de directe omgeving van het plangebied. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de verkeerskundige situatie en de ruimtelijke structuur. In de paragraaf over de ruimtelijke structuur wordt ingegaan op de gronden waar natuurcompensatie plaatsvindt. Deze gronden hebben namelijk geen verkeerskundige functie.

2.1 Verkeerskundige Situatie

De N282 is een provinciale weg die van de A27 bij Breda naar de N260 (Burgemeester Letschertweg) bij Tilburg loopt. Op Tilburgs grondgebied zijn aanpassingen aan de N282 reeds doorgevoerd. Voor dit bestemmingsplan gaat het om het gedeelte in de Gemeente Gilze en Rijen vanaf het kruispunt N282/N631 (Oosterhoutseweg) tot het kruispunt van de N282 met de Burgemeester Letschertweg en de N260a (Burgemeester Ballingsweg). De N282 komt op dit traject langs de kernen Rijen en Hulten. Op de N282 geldt een snelheid van 80 km/uur en er is sprake van 1x2 rijstroken. Aan weerszijden van de weg liggen vrijliggende eenrichtingsfietspaden.


Op en langs de weg ontstaan in de huidige situatie verschillende problemen. Ter hoogte van Rijen is de verkeersafwikkeling een probleem. De verkeersdrukte zorgt voor problemen met de doorstroming op de N282 en met de verkeersafwikkeling van de kruispunten. Daarnaast voldoet de huidige inrichting van de N282 niet aan de richtlijnen en ontwerpeisen voor een duurzaam veilige gebiedsontsluitingsweg. Op sommige plaatsen staan bomen te dicht naast de rijbaan. Daarnaast is de wegmarkering uitgevoerd volgens verouderde richtlijnen. Ter hoogte van Rijen en met name Hulten vinden ook veel erfontsluitende activiteiten plaats op de hoofdrijbaan welke niet stroken met de basisprincipes van een goede duurzaam veilige gebiedsontsluitingsweg. Er zijn voor een regionale gebiedsontsluitingsweg te veel modaliteiten en aansluitingen op de weg aanwezig. De snelheidsverschillen tussen de verschillende modaliteiten en tussen doorgaand verkeer en verkeer dat van en naar de erfontsluitingen gaat, zorgen voor verkeersonveilige situaties.


De kern Hulten ligt direct aan de N282. De N282 is hier dusdanig druk dat het moeilijk oversteken is. Daarnaast veroorzaakt het verkeer geluidsoverlast voor de direct aanwonenden.


De provincie Noord-Brabant heeft het voornemen om samen met de gemeente Gilze en Rijen over te gaan tot de reconstructie van dit deel van de N282. Doel is om de verkeersdoorstroming op wegvakken en kruispunten te verbeteren en de leefbaarheid in de kern Hulten te verbeteren. Dit bestemmingsplan maakt de maatregelen die gepaard gaan met deze reconstructie mogelijk.

2.2 Ruimtelijke Structuur

In de huidige situatie bestaan de N282 en de N260A uit 1x2 rijstroken waar 80 km/uur geldt. Aan beide zijden van de N282 ligt een vrijliggend fietspad (in principe in één richting bereden). De Oude Baan is een landbouwweg.

De afbeelding hierna geeft de belangrijkste kenmerken en toponiemen ter hoogte van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPN282-VA02_0002.jpg"

Afbeelding 2: Ligging plangebied en directe omgeving

Bestaande bebouwing, natuur en de Vliegbasis Gilze-Rijen zijn belangrijke omgevingskenmerken van het plangebied. Hierna wordt van west naar oost het plangebied van dit bestemmingsplan omschreven.

Het meest westelijke deel van het plangebied ter hoogte van de kruising N282 - N631 (Oosterhoutseweg) ligt ter hoogte van recreatiepark D'n Mastendol en een hotel aan de noordwest-zijde van het kruispunt. Het traject tussen deze kruising en de kruising ter hoogte van de Julianastraat wordt gekenmerkt door de ligging van bos- en natuur aan de noordzijde en de vliegbasis aan de zuidzijde.


Bij de kruising met de Julianastraat ligt aan de noordzijde het in de omgeving bekende gebouw van Ericsson (bedrijventerrein Haansberg). Aan de zuidzijde van de N282 ligt de toegangsweg naar de hoofdpoort van de Vliegbasis en Café Eeterij 't Vermaeck.

Aan de zuidzijde van dit tracédeel strekt de vliegbasis zich verder uit, afgewisseld met woonbebouwing en bedrijvigheid. Deze bebouwing is geclusterd in het Kraaiennest (zuidelijk deel) aan de Rijense kant van de Vliegbasis en bij de kruising met de Burg. Ballingsweg aan de Hultense kant (woningen en restaurant 't Vliegveld). Daartussen is in het open terrein de Vliegbasis goed te zien, met weer het herkenbare hekwerk en de parallel lopende weg.

Aan de noordzijde van de N282 ligt bedrijventerrein Haansberg. De meeste bedrijven op dit bedrijventerrein worden niet direct via de N282 ontsloten, maar via de Julianastraat, Haansbergseweg en Europalaan. Uitzonderingen zijn Autoschadebedrijf Kemmeren en Motor Centrum Rijen. Deze bedrijven worden via een parallelweg en Haansbergseweg ontsloten op de N282. Aan deze parallelweg ligt ook de woonbebouwing van het noordelijk deel van het Kraaiennest. Met name de woonbebouwing van het Kraaiennest (zowel ten zuiden als ten noorden van de N282) ligt zeer dicht op de weg, zie afbeelding hierna. De woningen aan de zuidzijde zijn hier al opgekocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPN282-VA02_0003.png"

Afbeelding 3: woonbebouwing ter hoogte van Kraaiennest (bron: Google Streetview)

Bij de kruising met de Haansbergseweg ligt verder een restaurant. Het bedrijventerrein strekt zich verder uit richting Hulten tot voorbij de Europalaan. Tussen bedrijventerrein Haansberg en Hulten liggen landbouwgronden. Na de kruising van de N282 met de Burg. Ballingsweg ligt de kern van Hulten.

De kruising N282 / Burg. Ballingsweg / Broekdijk ligt ingesloten tussen bebouwing, waaronder Wegrestaurant 't Vliegveld. De N282 loopt vervolgens door Hulten. Diverse woningen en bedrijven liggen aan beide zijden van de weg en worden rechtstreeks op de N282 ontsloten. In Hulten op enige afstand van de N282 ligt ook basisschool Gerardus Majella waar kinderen uit Rijen, Hulten, Reeshof en buitengebied Tilburg Zuidwest op school zitten. Deze kinderen steken de N282 over (ook m.b.v. brigadiers), maken gebruik van de aanwezige fietspaden of fietsen via de Oude Baan. In de huidige situatie is er geen sprake van een sluitende fietsstructuur.

Het dorpsgezicht van Hulten gaat vervolgens over in het bosrijke aanzicht van Het Blok. Dit gebied maakt deel uit van de EHS. Tussen Het Blok en de kruising met de Burg. Letschertweg liggen landbouwgronden. De wegen Hultenseweg en Hulteneindsestraat ontsluiten het agrarische gebied ten zuiden respectievelijk noorden van de N282 op deze weg. Een tweetal woningen, Café Restaurant Stad Parijs en (voormalige) Baddabing Saunaclub liggen direct aan de weg.

De Oude Baan die vanuit de kern van Hulten richting het oosten gaat, begrenst de noordzijde van Het Blok. In het verlengde van de Oude Baan liggen landbouwgronden, tot aan de gemeentegrens met Tilburg (Burg. Letschertweg / De Reeshof).

Tussen de kruising met de Burg. Ballingsweg en de Burg. Letschertweg strekt het bosgebied Het Blok zich verder naar het zuiden uit; aan de westzijde geflankeerd door landbouwgronden, ecologische verbindingszone de Groote Lei, de Burg. Ballingsweg en de Vliegbasis, en aan de oostzijde door de Burg. Letschertweg en landbouwgronden. Defensie heeft gronden verworven aansluitend op het bosgebied om natuur te ontwikkelen (compensatie voor ontwikkelingen op de Vliegbasis). De verlichting van de aanvliegroute naar de Vliegbasis ligt in het open veld onder Het Blok in het verlengde van de landingsbaan.

De N260A takt ter hoogte van de Broekdijk in Hulten, vanaf de N282 af richting het zuiden. Ten westen van de N260A strekt de vliegbasis zich uit. Ten oosten van de weg liggen agrarische gronden, natuurgebied Het Blok en de zweefvliegclub. De waterloop de Groote Leij ligt eveneens ten oosten van de N260A, van noord naar zuid. Het plangebied houdt op bij de grens met de gemeente Tilburg.

Gronden natuurcompensatie

Op enige afstand van de N282 meer zuidelijk, net ten noorden van de A58 ter hoogte van de Raakeindse Kerkweg en de Lage Aard liggen agrarische gronden waar natuurcompensatie zal plaatsvinden. Deze natuurcompensatie is het gevolg van de aanpassingen aan de N282. Ook ligt aan de zuidwestzijde van de vliegbasis, aan de Broekstraat een aantal percelen waar compensatie plaatsvindt. Ook deze gronden zijn agrarisch in gebruik. Zie ook paragraaf 5.5 van deze toelichting.

In de huidig situatie zijn deze gronden agrarisch in gebruik net zoals de aangrenzende gronden aan de west- en noordzijde. Aan de oostzijde wordt dit deel van het plangebied begrensd door de Raakeindse Kerkweg. Het perceel ten zuiden van dit deel van het plangebied bestaat uit bos dat tankstation Molenheide afschermt. Deze locatie wordt ook wel Lage Aard genoemd.

Hoofdstuk 3 Planvorming En Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief omschreven. Eerst wordt ingegaan op de planvorming die vooraf is gegaan en heeft geleid tot het initiatief (ontwerp) zoals dat in dit bestemmingsplan is vertaald. In de eerste paragraaf wordt daarom ingegaan op de nut- en noodzaak van het initiatief en de m.e.r.-procedure zoals deze is doorlopen. Inhoudelijk, wat betreft de toetsing van alternatieven aan milieuaspecten, komt de m.e.r. in hoofdstuk 5 aan bod.

Vervolgens wordt in de tweede paragraaf het concrete initiatief omschreven. Eerst wordt ingegaan op de toekomstige verkeerskundige situatie en de onderbouwing hiervan. Vervolgens is een omschrijving opgenomen van de ruimtelijke / landschappelijke inpassing van het initiatief.

3.1 Planvorming

3.1.1 Nut en noodzaak

De belangrijkste knelpunten ter hoogte van de N282 zijn enerzijds de hoge I/C-verhoudingen op een aantal wegvakken en anderzijds de erfontsluitende functie van de N282 ter hoogte van Rijen en met name Hulten, waardoor veel modaliteiten samenkomen in combinatie met behoorlijke snelheidsverschillen. Daarnaast zal het verkeersafwikkelingniveau van de kruispunten onvoldoende zijn in de autonome ontwikkeling door de toename van de intensiteiten. De (al slechte) oversteekbaarheid van de weg op ongeregelde locaties neemt door de toename van de intensiteiten verder af.

I/C-verhouding

De I/C-verhouding is de verhouding tussen de intensiteit en de capaciteit op een wegvak, op een weg of op meerdere achtereenvolgende wegvakken.
Elk wegvak heeft een bepaalde maximale capaciteit, dit is het aantal eenheden voertuigen dat maximaal over een wegvak kan rijden in een bepaalde periode. De intensiteit is het aantal eenheden voertuigen dat op een bepaald punt in een bepaalde periode passeert. Simpel gezegd geeft de verhouding aan hoe congestiegevoelig het een bepaald weggedeelte is. Wordt de intensiteit gedeeld door de capaciteit, dan komt daar een bepaald getal uit.Het getal geeft dus aan hoe congestie- of filegevoelig het gedeelte is. Daarvoor wordt gebruikelijk de I/C-verhouding in het drukste spitsuur of tijdens alle uren van een spitsperiode bepaald.

Over het algemeen kan gesteld worden dat bij een I/C-verhouding van:

  • 0,7 of lager er geen of weinig congestie zal optreden
  • 0,7 - 0,9 het gedeelte op bepaalde momenten congestie zal hebben, bijvoorbeeld tijdens de spits
  • 0,9 of hoger er structurele filevorming op zal treden.

In de afbeelding hierna is in beeld gebracht waar sprake is van welk probleem op de N282/Bredaseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPN282-VA02_0004.jpg"

Afbeelding 4: Problemen N282 in kaart gebracht

  • Rijen: verkeersafwikkeling. De verkeersdrukte zorgt voor problemen met de doorstroming op de N282 als ook de afwikkeling van de kruispunten. De verkeersafwikkelingsproblemen zorgen voor onveilige situaties en ongevallen.
  • Hulten: leefbaarheid. De kern van Hulten ligt direct aan de N282. Het verkeer op de weg veroorzaakt geluidoverlast voor de direct omwonenden. Daarnaast is het zo druk dat het oversteken van de N282 moeilijk is.

Verkeersafwikkeling ter hoogte van Rijen
Het verbeteren van de verkeersafwikkeling heeft op de wegvakken ter hoogte van Rijen (en de Reeshof) de eerste prioriteit. Dit betekent het volgende:

  • Een I/C-verhouding op deze wegvakken van minder dan 0,85.
  • Een wachttijd op de geregelde kruispunten van maximaal 120 seconden. De verzadigingsgraad mag niet hoger zijn dan 0,9.
  • Daarnaast dient de verkeersveiligheid te worden verbeterd.

In 2014 is het regionale verkeersmodel 'Hart van Brabant' beschikbaar gekomen. Gelet op dit nieuwe verkeersmodel heeft een extra doorrekening van het VKA plaatsgevonden. De resultaten van deze doorrekening zijn opgenomen in de rapportage 'Definitieve doorrekening VKA t.b.v. I/C en 5 kruispuntberekeningen N282.06' door Goudappel Coffeng (22 april 2014). De resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd aan de gemeente Gilze en Rijen. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente Gilze en Rijen om een evaluatie gevraagd van de kruispuntbeoordeling en de beoordeling op wegvakniveau. De gemeente Gilze en Rijen heeft Antea Group gevraagd om op basis van het nieuwe verkeersmodel Hart van Brabant nut en noodzaak te bepalen van de verbredingen op de N282 en aanvullend het effect op de N282 inzichtelijk te maken dat ontstaat door het vastlopen van de A58. Hierbij zijn zowel wegvakken op de N282 beschouwd als het kruispunt N631-N282.


In het kader van het onderzoek door Goudappel Coffeng in 2014 is er een verkeersanalyse op wegvakniveau uitgevoerd. Op basis van de berekeningen met het regionale verkeersmodel 'Hart van Brabant' blijkt dat in 2030 sprake is van capaciteitsproblemen op de N282 ten oosten van de Europalaan en de Burg. Ballingsweg (N260A) wanneer deze niet wordt uitgebreid naar 2x2 rijstroken. De knelpunten op de N282 zijn ook zichtbaar in de autonome situatie.


In het kader van hetzelfde onderzoek van Goudappel Coffeng is op basis van de verkeerscijfers uit het regionale verkeersmodel 'Hart van Brabant' een kruispuntanalyse uitgevoerd. Uit deze analyse blijkt dat voor een goede verkeersafwikkeling de kruispunten op de N282 met de Julianastraat, Europalaan en de aansluiting op de N260A op de doorgaande richtingen van de N282 dubbele opstelstroken benodigd zijn. Dit geldt voor verkeer in zowel oostelijke als westelijke richting. Hoewel de I/C-verhoudingen op wegvakniveau hiervoor niet altijd aanleiding geven kan op basis van de kruispuntanalyse geconcludeerd worden dat een capaciteitsuitbreiding van de N282 naar 2x2 rijstroken gewenst is. Dit om een diffuus wegbeeld te voorkomen.


In het onderzoek door Antea Group in 2015 is de capaciteit op de A58 tussen aansluiting 12 en knooppunt St. Annabosch gereduceerd om het effect van het vastlopen van de A58 op de N282 inzichtelijk te maken. De capaciteit op de A58 is voor beide richtingen verlaagd met 5, 10 en 15% om bijvoorbeeld een verlaagde capaciteit door een pechgeval na te bootsen. Op wegvakniveau leidt dit niet tot een slechte beoordeling. Alleen op het wegvak Oosterhoutseweg (N631) - Julianastraat is sprake van een matige doorstroming, echter het verkeer kan met ruim 20% groeien ten opzichte van de situatie 2030 voordat de verkeersafwikkeling slecht is. In het onderzoek is uitgegaan van een 1x2 profiel op dit gedeelte van de N282.


In de ochtendspits is er (zonder capaciteitsreductie op de A58) beperkte ruimte voor groei van het verkeer ten opzichte van 2030 voordat de verkeersafwikkeling slecht wordt, namelijk 2%. Door het kruispunt uit te breiden met extra opstelstroken (doorgaande richtingen op de N282) wordt het kruispunt meer robuust.


Vanuit het oogpunt van een eenduidig, uniform wegbeeld, verkeersveiligheidsaspecten, verkeersafwikkeling in de spitsperioden en robuustheid van de wegenstructuur, is de keuze gemaakt om ook het gehele wegvak Oosterhoutseweg - Julianastraat te verbreden naar 2x2 rijstroken.

Leefbaarheid ter hoogte van Hulten

Voor het wegvak ter hoogte van Hulten geldt dat het verbeteren van de leefbaarheid de eerste prioriteit heeft. Dit betekent het volgende:

  • Oversteekbaarheid voor langzaam verkeer verbeteren. De wachttijd voor oversteken in de spits bedraagt maximaal 15 seconden.
  • Afname van het aantal geluidgehinderden. Streven naar een geluidbelasting op woningen van minder dan 65dB (ambitie Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (PVVP)).

Fietsverbinding en fietsbrug

De fietsverbinding vanaf de Oude Baan richting Tilburg (Reeshof) is noodzakelijk omdat in de huidige situatie de fietsverbinding vanuit Hulten naar Tilburg wordt onderbroken. Een fietsbrug ten noorden van de kruising Burgemeester Letschertweg - N282 kan deze fietsstructuur aaneengesloten en veilig maken.

Uit tellingen uit 2010 blijkt dat er op een dag ca. 325 fietsers / bromfietsers richting Tilburg gaan en ca. 275 fietsers / bromfietsers vanuit Tilburg richting Hulten / Breda gaan. Tijdens het drukste uur van de dag is er sprake van ruim 60 fietsers / bromfietsers richting Tilburg gaan.

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan voor de periode 2009 - 2015 is reeds opgenomen dat de gemeente Gilze en Rijen in overleg met de provincie de fiets- en voetgangersoversteek N282 ter hoogte van Hulten (planstudie N282) zal verbeteren. Hieruit blijkt dat dit al geruime tijd een aandachtspunt is, waar in dit bestemmingsplan invulling aan wordt gegeven.

Door de aanpassingen aan de N282, de zogenaamde omlegging, ontstaat er ter hoogte van de met verkeerslichten geregelde kruising Burgemeester Letschertweg - N282 een dermate grote kruising, dat het wenselijk is om langzaam verkeer ongelijkvloers af te wikkelen. Mede gelet op het feit dat de fietsverbinding deel uitmaakt van het regionale fietsnetwerk van de Provincie. Omdat er voornamelijk sprake is van een oost-west relatie voor wat betreft het langzaam verkeer, volstaat het realiseren van een fietsbrug ten noorden van de kruising, parallel aan de N282.

Door het realiseren van de fietsbrug op Tilburgs grondgebied en vanuit Hulten een fietspad hier naartoe, wordt de doorstroming op de Burgemeester Letschertweg ter hoogte van kruising Burgemeester Letschertweg - N282 vergroot. Wanneer tijdens het drukste uur van de dag ca. 60 fietsers / bromfietsers de Burgemeester Letschertweg moeten passeren kan dit tot behoorlijk oponthoud leiden op dit kruispunt. Wanneer fietsverkeer via de brug, wat noordelijker wordt afgewikkeld, wordt dit voorkomen.

Door de aanleg van de fietsverbinding vanaf de Oude Baan richting Tilburg wordt eveneens een veilige fietsroute geboden, waar de fietsers gescheiden worden van het gemotoriseerd verkeer. Wat betreft verkeersveiligheid is in het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan opgenomen dat de gemeente niet alleen het accent legt op infrastructurele maatregelen, maar meer ook op gedragsbeïnvloeding, educatie en fiets- en schoolroutes.

In CROW publicatie 230 Ontwerpwijzer fietsverkeer (2006) staat over ongelijkvloerse voorzieningen het volgende: ‘Ongelijkvloerse voorzieningen zijn gewenst of noodzakelijk als andere kruispuntoplossingen niet voldoen aan de ontwerpeisen met betrekking tot directheid en veiligheid. Dat geldt niet alleen voor hoofdfietsroutes, maar ook voor het basisnetwerk – zeker voor onderdelen van dat basisnet die (drukke) gebiedsontsluitingswegen of gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of hoger kruisen.’ De Burgemeester Letschertweg is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/uur. De fietsverbinding langs de N282 maakt deel uit van het utilitaire fietsnetwerk van de Provincie Noord-Brabant. Hier geldt dus dat een ongelijkvloerse oplossing gewenst is.

Daarnaast geldt dat het altijd kan voor komen dat de VRI een keer niet werkt. Het is dan voor fietsers (in de situatie zonder fietsbrug) vrijwel onmogelijk om de 5+2 rijstroken ter hoogte van het kruispunt over te steken zonder ongelukken.

Tevens geeft de fietsverbinding, met fietsbrug, invulling aan het belang van goede en snelle fietsverbindingen. Ook de provincie erkent dit belang. Directe routes tussen steden onderling maken daar deel vanuit. Deze routes trekken ook meer fietsers als ze aantrekkelijk zijn! Ook de route Breda-Tilburg is zo'n verbinding. Belangrijk voor de fietsers uit deze steden, maar zeker ook voor de tussenliggende dorpen en kernen. Bij kruisingen van wegen zoals de Burgemeester Letschertweg is een vlotte en veilige oversteek hierbij van cruciaal belang. De fietsbrug maakt zo'n goede, snelle fietsverbinding mede mogelijk.

Ten zuiden van de fietsverbinding richting de fietsbrug is een ecologische verbindingszone voorzien. Hieronder wordt de onderbouwing van deze ecologische verbindingszone aangegeven.

In de periode 2010 - 2012 is de dubbelbaanse weg Burgemeester Letschertweg tussen de Midden-Brabantweg (A261) en Rijksweg (N281) aangelegd. Deze rondweg ten noorden en westen van Tilburg verbindt onder meer de Midden-Brabantweg met de A58. Tegelijkertijd is aan de buitenzijde van de weg een natuurstrook aangelegd. De natuurstrook komt voort uit een gemeentelijke ambitie, beschreven in de Omgevingsvisie Tilburg 2040, om lokale en regionale natuur te behouden en te verbinden. De natuurstrook is via De Wildert (Gemeente Dongen) aangetakt aan het beschermde natuurgebied Huis ter Heide met aangrenzend het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De natuurstrook is eveneens een antwoord op landschappelijke inpassing en versnippering door nieuwe kantoorparken, industrie en infrastructuur. De ca. 40 meter brede natuurstrook passeert autowegen, paden, het treinspoor en het Wilhelminakanaal door aanwezigheid van ecotunnels en een faunabrug. Om aanrijding met fauna te voorkomen en sturing te geven is de natuurstrook in een raster gezet. Gekozen is om tot 10 jaar na oplevering van de natuurstrook geen regulier beheer uit te voeren.
Anno 2015 is de natuurstrook begroeid met riet, ruigte en (wilgen)struweel afgewisseld door open plekken en poelen. De strook heeft daardoor overall een relatief afwisselend karakter van nat tot droog. Een monitoringsplan wordt door de gemeente opgesteld om het gebruik van de natuurstrook in beeld te krijgen. De uitvoering zal in het begin gebeuren met behulp van wildcamera's en mogelijk later aangevuld met veldinventarisatie. Sinds planvorming voor de natuurstrook langs de Burgemeester Letschertweg is het de ambitie van de gemeente Tilburg om aansluiting te krijgen met de NNN. Concreet betekent dit dat de gemeente middels de natuurstrook Burgemeester Letschertweg bij wil dragen aan de verbinding van het beschermde natuurgebied Huis ter Heide met het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag.
Ten zuidwesten van de natuurstrook Burgemeester Letschertweg bevinden zich natte ecologische verbindingszones (waaronder Groote Leij) met aangrenzend NNN, waaronder Het Blok met beheertypen N16.01 Droog bos met productie en L01.01 Poel en kleine historische wateren. Om de afstand van de natuurstrook tot het bestaande NNN te minimaliseren heeft de gemeente Tilburg verzocht enkele agrarische percelen in de Gemeente Gilze en Rijen gedeeltelijk te bestemmen tot natuur waardoor de laatste grote barrière voor natuur in de natuurstrook Burgemeester Letschertweg is weggenomen. De wijziging van de planologische bestemming tot natuur is onderdeel van overkoepelende planvorming.

De inrichting van de natuurstrook dient invulling te geven aan het model Droog Kralensnoer van de Provincie Noord-Brabant en qua kwaliteit en kwantiteit aan te sluiten op de bestaande natuurstrook. Dit model is geschikt voor dieren van droge leefgebieden. Denk daarbij aan dagvlinders, sprinkhanen, reptielen (Levendbarende hagedis) en aan grondgebonden zoogdieren als Egel, Wezel en Das en diverse muizensoorten. Voor een struweelvogel als de Geelgors vormt het een ideaal broedgebied.

Het Droog Kralensnoer bestaat uit een brede corridor of uit een smallere corridor met stapstenen. De bouwstenen zijn: grasland, struweel en bos. De corridor bestaat hoofdzakelijk uit (hei)schraal grasland, brem- en/of braamstruweel en bos. Het is belangrijk dat hierin regelmatig open plekken voorkomen. Een zo breed mogelijke corridor is van groot belang. De minimale breedte is 40 meter.

3.1.2 M.e.r.-procedure

In 2008 is gestart met een planstudie waarin is onderzocht of en hoe de N282/Bredaseweg moet worden aangepast. Het gaat om het gedeelte bij Rijen en Hulten (N282, provinciale weg in de gemeente Gilze en Rijen) en de Reeshof (Bredaseweg, gemeentelijke weg Tilburg). Niet alleen dient een oplossing te worden gevonden voor de stagnerende verkeersafwikkeling, ook de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in Hulten dienen verbeterd te worden.

Door de verwachte groei van het verkeer zullen de problemen in de toekomst verder toenemen. Ten behoeve van de aanpassing van de N282/Bredaseweg zijn verschillende oplossingen ontwikkeld en onderzocht. Niet alleen is onderzocht of een oplossingsrichting de geconstateerde problemen daadwerkelijk oplost, ook is in kaart gebracht wat de verschillende milieueffecten zijn en welke oplossing de voorkeur heeft. Dit heeft plaatsgevonden in het kader van de procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure). Het Milieueffectrapport (MER) dat als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan is gevoegd, is het resultaat van dit onderzoek.


M.e.r.-plicht

Aangezien de aanpassingen aan de N282 en Bredaseweg volgens het Besluit milieueffectrapportage 1994 m.e.r.-plichtig zijn, wordt de m.e.r.-procedure doorlopen. Deze procedure bepaalt dat voorafgaand aan de besluitvorming eerst een Milieueffectrapport (MER) wordt opgesteld. Het doel van de m.e.r.-procedure is het milieu een volwaardige plek te geven in de besluitvorming.


De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan voorliggend bestemmingsplan. De m.e.r.-procedure is destijds gestart met de kennisgeving van de startnotitie op 26 juni 2009. De Commissie voor de m.e.r. heeft op 26 augustus 2009 een advies uitgebracht voor de richtlijnen van het MER, waarin wordt aangegeven welke aspecten in het MER aan de orde moeten komen, met inachtneming van de wettelijke eisen voor een MER. De raden van Tilburg (d.d. 9 november 2009) en Gilze en Rijen (d.d. 2 november 2009) hebben de richtlijnen voor het MER vastgesteld, waarbij het advies van de Commissie m.e.r. ongewijzigd is overgenomen. Het MER is in de periode 2009-2011 opgesteld met inachtneming van de vastgestelde richtlijnen.


Na het opstellen van het MER

Sinds de afronding van het MER (d.d. 11 oktober 2011) heeft een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden die geleid hebben tot aanpassing van het voorkeursalternatief. Aangezien het MER gereed is gekomen in 2011, is een aanvulling op dit MER opgesteld (d.d. 3 december 2012). Zie ook Bijlage 4 van deze toelichting. In paragraaf 5.1 van deze toelichting wordt inhoudelijk ingegaan op de m.e.r. en de aanvulling die heeft plaatsgevonden.

Inspraak

Het MER wordt samen met de aanvulling op het MER en de oplegnotitie (alledrie opgenomen in Bijlage4) bij dit bestemmingsplan ter inzage gelegd. Partijen kunnen inspreken op de keuze voor het VKA dat juridisch-planologisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan. De periode voor de ter inzage legging bedraagt 6 weken. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijk reageren op zowel het bestemmingsplan als het MER, bijbehorende aanvulling en oplegnotitie.

3.2 Het Initiatief

Hierna wordt eerst ingegaan op de toekomstige verkeerskundige situatie. Verschillende verkeersaspecten komen aan bod. Daarna wordt ingegaan op de meer ruimtelijke component van het initiatief.

3.2.1 Toekomstige verkeerskundige situatie

3.2.2 Ruimtelijke / landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk komt het voor dit plan relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Het gaat om algemeen, ruimtelijk ordeningsbeleid. Sectoraal beleid en sectorale wet- en regelgeving komen aan bod bij de betreffende thema's of in de bijbehorende onderzoeksrapporten.

Per beleidsdocument is de relatie met voorliggend plan omschreven.

4.1 Rijksbeleid - Nota Ruimte

4.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012 en vormt het kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor de mobiliteitsinvesteringen. Het Rijk gaat gericht investeren in projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland. En door weg, spoor, regionaal OV en vaarwegen in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling te bekijken, gaan bereikbaarheid, leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand.

De SVIR is de eerste stap naar meer ruimte voor ontwikkeling, het terugbrengen van de bestuurlijke drukte en het schrappen van regelgeving. De tweede stap wordt de Omgevingswet. Deze integreert alle relevante wetten voor de ruimtelijke inrichting. Meer ruimte betekent ook minder en eenvoudigere regels en procedures.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport

De MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport)-regio Brabant en Limburg omvat de provincies Noord-Brabant en Limburg met daarin de Brainport Zuidoost Nederland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost Nederland (waaronder Brainport Avenue) en Greenport Venlo door het optimaal benutten en waar nodig verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht (o.a. verdere ontwikkeling Eindhoven Airport);
  • Het borgen van de waterveiligheid en -kwaliteit en zoetwatervoorziening voor de korte termijn (zoals Maaswerken en uitvoering hoogwaterbeschermingsprogramma) en de lange termijn. Binnen het Deltaprogramma wordt deze opgave opgepakt;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden;
  • Het ruimtelijk mogelijk maken van het (internationaal) buisleidingnetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen naar Chemelot en het Roergebied;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens;
  • Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in het westelijk deel van Noord-Brabant.


In de nota wordt de ambitie uitgesproken om een betrouwbare en acceptabele reistijd te verzorgen. Een betere bereikbaarheid van de economische kerngebieden in Nederland is van groot belang voor de versterking van de economie. Daarnaast is het van belang om niet alleen het hoofdwegennet te verbeteren, maar ook te werken aan de robuustheid van het onderliggende netwerk. Als er goede alternatieve routes beschikbaar zijn, is het wegennet minder gevoelig voor verstoringen.


Het is de ambitie om, daar waar mogelijk, verkeersstromen te scheiden. Het hoofdwegennet is beschikbaar voor zowel regionaal verkeer als doorgaand verkeer. Het kan kosteneffectief zijn om alternatieven te bieden aan het regionaal verkeer, bijvoorbeeld door het onderliggende wegennet op te waarderen.


Tot slotte wordt er gekeken naar gebiedsgerichte aanpakken. Vanuit het besef dat het hoofdwegennet en onderliggend wegennet een samenhangend netwerk vormt, werken de overheden samen bij de aanpak van knelpunten. Het rijk neemt het initiatief bij knelpunten op het hoofdwegennet. In stedelijke netwerken ligt het voortouw bij de decentrale overheden, in dit geval de provincie Noord-Brabant.


Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De verbreding van de N282 geeft invulling aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Hiermee wordt het hoofdwegennet in de provincie verbeterd. Verkeersstromen worden gescheiden doordat de kern Hulten via één kruispunt wordt aangesloten op de N282. De Structuurvisie staat de verbreding van de N282 niet in de weg.

In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met een van de nationale belangen. Het voorgenomen initiatief is in lijn met de structuurvisie, aangezien verder geen nationale belangen in het geding zijn.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 Bro (Ladder voor duurzame verstedelijking) dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, te voldoen aan een drietal voorwaarden, ook wel 'treden' genoemd. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Dit plan beoogt de reconstructie van de N282 en aanliggende wegen om zo congestieproblemen op te lossen en de leefbaarheid in Hulten te verbeteren. Bij het voorontwerp bestemmingsplan is de ontwikkeling gezien als een nieuw te realiseren stedelijke ontwikkeling en is daarom een motivatie opgenomen ter voldoening aan de verantwoordingsplicht van artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Op basis van jurisprudentie (AbRvS 24 februari 2016, 201501425) wordt een weg echter niet gezien als stedelijke ontwikkeling. De verantwoordingsplicht van artikel 3.1.6, lid 2, Bro is dus niet van toepassing.


Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling. Desalniettemin kan wel het volgende aangegeven worden:

De nut en noodzaak voor de ontwikkeling wordt gemotiveerd in paragraaf 3.1. Een deel van de onderhavige ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De bestaande weg, wordt deels buiten het stedelijk gebied aangepast. Het overgrote deel van het plangebied heeft al een verkeersfunctie. Trede drie (beoordeling in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling) is bij deze ontwikkeling niet aan de orde.

4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. Dé grote uitdaging voor Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden van Noord-Brabant te versterken.

Ten aanzien van het aspect mobiliteit wordt in de Structuurvisie uitgegaan van een groei met 40% in de periode tot 2030. De automobiliteit in Noord-Brabant is in de afgelopen 10 jaar met zo'n 25% gegroeid. In de komende jaren zal deze groei zich voortzetten.

De ligging van de stedelijke concentratiegebieden aan internationale assen en de verbinding tussen de verschillende stedelijke concentratiegebieden (door regionale assen) zijn cruciaal voor het economisch functioneren van Brabant. Het creëren van een betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling en bevordering van de bereikbaarheid zijn essentieel. Het landschap dient meer aandacht te krijgen bij de uitbreiding en aanleg van infrastructuur, omdat een goede afstemming van de vormgeving van wegen met de omgeving bijdraagt aan de kwaliteit van Brabant. De bereikbaarheid tussen steden, en tussen steden en omliggende regio's dient te worden verbeterd. Daarbij wordt bestaande weginfrastructuur optimaal benut en infrastructuur uitgebouwd als dat noodzakelijk is.

Nieuwe doorsnijdingen van het buitengebied door infrastructuur worden zoveel mogelijk voorkomen.

In de Gebiedsagenda Brabant 2013 wordt de N282 genoemd als realisatieproject.


Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De verbreding van de N282 geeft invulling aan het provinciale beleid.

4.2.2 Verordening Ruimte

De provincie geeft in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Zaken uit de structuurvisie die van provinciaal belang zijn, zijn vastgelegd in de Verordening ruimte. De Verordening Ruimte 2014 bevat regels, waaraan de in de verordening vermelde gemeentelijke planologische besluiten moeten voldoen.

Hierna is een overzicht opgenomen van de artikelen die van toepassing zijn ter hoogte van het plangebied van dit bestemmingsplan. De Verordening gaat ook in op natuur. Deze onderdelen van de Verordening en hoe hier invulling aan is gegeven komen aan de orde in paragraaf 5.5 van deze toelichting en het natuuronderzoek dat is toegevoegd als Bijlage 7.

In onderstaande tabel zijn de voor dit plan van toepassing zijnde artikelen uit de Verordening Ruimte 2014 opgesomd. Daarnaast is aangegeven hoe in het bestemmingsplan en in het MER invulling is gegeven aan deze artikelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPN282-VA02_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPN282-VA02_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPN282-VA02_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPN282-VA02_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPN282-VA02_0021.png"

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

In de tabel hiervoor is aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de regels van de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant. Het initiatief voldoet aan deze regels en wordt hier dus niet door in de weg gestaan.

4.2.3 Verplaatsen in Brabant, Dynamische beleidsagenda 2012-2016

De dynamische beleidsagenda is een uitwerking van het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan. De Dynamische beleidsagenda bevat een gebundeld overzicht van doelen en thema's op tactisch niveau die de provincie Noord-Brabant in de periode 2012-2016 zelfstandig of samen met haar regionale partners wil oppakken.


Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De omlegging van de N282 draagt bij aan de volgende doelen van de provincie Noord-Brabant:

  • T3 Optimaal functioneren van de infrastructuur als robuust multimodaal netwerk.
  • T6 Vergroten fietsgebruik door vergroten van het aantal verplaatsingen voor fiets in de modal split.
  • T7 Waarborgen van een veilig en robuust provinciaal wegennet.
  • T10 Het verminderen van oversteekknelpunten voor langzaam verkeer van het robuuste wegennet.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Ontwerpstructuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen

Op 21 december 2015 is de Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen vastgesteld. De Structuurvisie schetst de ambitie, visie en strategie voor de langetermijnontwikkeling van de kernen Rijen, Gilze, Molenschot en Hulten.


Ruimtelijke hoofdkeuzes in deze Structuurvisie zijn:

  • Wonen
  • Het verbinden van architectuur, duurzaamheid en landschap.
  • Het verbinden van duurzame woonkwaliteit en sociale betrokkenheid.
  • Bereikbaarheid
  • Goede bereikbaarheid voor alle doelgroepen (snel- en langzaam verkeer) van de kernen en hun specifieke functies.
  • Onderdeel zijn van een stedelijk netwerk.
  • Centra
  • Herkenbare en levendige dorpsharten.
  • Goed functionerende winkelconcentratiegebieden.
  • Bedrijventerreinen
  • Een meer herkenbaar profiel voor (nieuwe) bedrijvigheid.
  • Duurzame investeringen voor (bestaande) karakteristieke bedrijvigheid.


Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Herinrichting van de kern Hulten tot nieuwe verblijfsruimte maakt deel uit van de Structuurvisie. Ook wil de gemeente de fietsbereikbaarheid van de kernen bevorderen. De omlegging van de N282 en de daarbij horende herinrichting van de kern Hulten geeft hiermee invulling aan de Structuurvisie Stedelijk Gebied.

4.3.2 Bestemmingsplannen gemeente Gilze en Rijen

Voor het plangebied van de N282 zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  • Bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 2013-07-01)
  • Bestemmingsplan Bedrijventerrein De Haansberg (vastgesteld 2013-05-27)

Hoofdstuk 5 Milieugegevens- En Onderzoek

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevante milieugegevens en milieuonderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van dit bestemmingsplan (en / of het bijbehorende MER). Indien onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van dit bestemmingsplan wordt het onderzoekskader van het betreffende milieuthema genoemd. Vervolgens komen het onderzoek zelf en de relevantie voor het plan aan de orde. De onderzoeksrapportages zijn opgenomen als bijlage bij deze toelichting.

Wanneer geen onderzoek heeft plaatsgevonden, specifiek voor dit bestemmingsplan, maar het thema wel relevant is voor dit bestemmingsplan, wordt hier wat korter op ingegaan door aan te geven wat de relevantie van het thema voor het plan is.

5.1 Mer En Aanvulling Op Het Mer

In Bijlage 4 zijn het oorspronkelijke MER, de aanvulling op het MER en de oplegnotitie opgenomen. In de subparagrafen hierna wordt de essentie van dit onderzoek weergegeven. Eerst wordt ingegaan op het uitgangspunten van en alternatieven bij de M.E.R studie. Vervolgens zal kort toegelicht worden wat er aan onderzoek is uitgevoerd en wat hiervan de resultaten zijn. Daarna wordt aangegeven wat de consequenties van het onderzoek voor voorliggend bestemmingsplan zijn en of er al dan niet specifieke regels zijn opgenomen naar aanleiding van het onderzoek.

5.1.1 Onderzoekskader

Aangezien de aanpassingen aan de N282 en Bredaseweg volgens het Besluit milieueffectrapportage 1994 m.e.r.-plichtig zijn, wordt de m.e.r.-procedure doorlopen. Deze procedure bepaalt dat voorafgaand aan de besluitvorming eerst een Milieueffectrapport (MER) wordt opgesteld. Het doel van de m.e.r.-procedure is het milieu een volwaardige plek te geven in de besluitvorming. Zie ok paragraaf 3.1.2 van deze toelichting.

5.1.2 Onderzoeksresultaat

Bij de aanvang van het ontwerpproces is een aantal uitgangspunten opgesteld. Hierna
worden de belangrijkste uitgangspunten opgesomd en waar nodig toegelicht:

  • De huidige as van de weg wordt aangehouden. Bij verbreding van de hoofdrijbaan wordt dus tweezijdig verbreed.
  • De profielen en ontwerpkeuzes voldoen aan het handboek van de Provincie Noord-Brabant en de CROW-richtlijnen.
  • Daarbij is niet het optimale profiel gehanteerd, maar een kleiner profiel toegepast om ruimtebeslag te minimaliseren.
  • Het tracé wordt maximaal een gebiedsontsluitingsweg type I, met een ontwerpsnelheid van 80 km/u.
  • Bij een 1x2 profiel (1 rijbaan met daarop 2 rijstroken) zoveel mogelijk een parallelweg aan beide zijden van de weg realiseren, bedoeld voor landbouwverkeer en fietsers en voor de ontsluiting van kaveluitritten en ondergeschikte zijwegen. Waar de omgeving daartoe aanleiding geeft, vervalt de zuidelijke parallelweg zodat er aan de noordzijde zoveel mogelijk een sluitende oost-west verbinding voor landbouwverkeer en fietsers ligt.
  • De parallelwegen zijn dan ook in twee richtingen te berijden. Landbouwverkeer mag dan niet op de hoofdrijbaan rijden. Uitwisseling van verkeer op de parallelweg met de hoofdrijbaan vindt in principe alleen plaats via geregelde kruisingen.
  • Bij een 2x2 profiel op de hoofdrijbaan wordt alleen ter hoogte van clusters van uitritten en/of ondergeschikte zijwegen parallelwegen aangebracht. Elders op het tracé wordt aan beide zijden een fietspad voor twee richtingen aangelegd. Waar de omgeving daartoe aanleiding geeft, vervalt het zuidelijke fietspad zodat er aan de noordzijde een sluitende oost-west verbinding voor fietsers ligt.
  • Fietsers en voetgangers worden ontmoedigd om op ongeregelde locaties de weg over te steken door het plaatsen van een haag in de berm. Op geregelde kruisingen worden oversteekvoorzieningen aangebracht met voldoende groentijd.


Alternatieven

Onderstaand zijn de onderzochte alternatieven beknopt beschreven.

Alternatief 1

In alternatief 1 blijft de rijstrookconfiguratie ten oosten en westen van Hulten 1x2. Het dwarsprofiel van de weg wordt aangepast om te voldoen aan de richtlijnen van duurzaam veilig. Bij het wegvak Rijen worden waar nodig parallelwegen toegevoegd voor de ontsluiting van erven. Op de Bredaseweg zijn langs het gehele tracé parallelwegen opgenomen voor langzaam verkeer. Hulten wordt autoluw gemaakt om de leefbaarheid te verbeteren. Voor het autoluw maken van Hulten zijn twee varianten in beeld:

  • Variant A: 30 km/u ter hoogte van Hulten. In deze variant ontstaat een situatie waarbij er een maximum snelheid geldt van 30 km/u in de bebouwde kom van Hulten en 60 km/u (met vrijliggend fietspad) in het buitengebied.
  • Variant B: knip (afsluiting) ter hoogte van Hulten. Ook in deze variant geldt er een maximumsnelheid van 30 km/u in de kern van Hulten. Daarnaast wordt er een knip in de weg gelegd ter hoogte van Het Blok. Doorgaand verkeer rijdt via (een doorsteek naar) de Oude Baan (met vrijliggend fietspad).


Alternatief 2

Bij alternatief 2 wordt de weg over het gehele tracé uitgebreid. Er komen 2 rijbanen met elk 2 rijstroken (een 2x2 rijstrookconfiguratie). Om verkeersonveilige situaties te voorkomen, worden ter hoogte van (clusters van) erven parallelwegen toegevoegd.


Alternatief 3

Alternatief 3 is een combinatie van alternatieven 1 en 2. Analoog aan alternatief 2 wordt de weg verbreed naar een situatie met 2x2 rijstroken, met uitzondering van Hulten. Net als bij alternatief 1 wordt Hulten autoluw gemaakt:

  • Variant A: 30 km/u ter hoogte van Hulten
  • Variant B: knip (afsluiting) ter hoogte van Hulten


Alternatief 4

Het alternatief bestaat uit 2x2 rijstroken ter hoogte van Rijen en de Reeshof met een omlegging van de N282 naar het zuiden bij Hulten. De omlegging sluit aan op de Burg. Letschertweg. De Burg. Ballingsweg wordt grotendeels opgeheven. De zuidelijke omlegging van de N282 is een alternatief voor het weggedeelte bij Hulten.


Alternatief 5

Alternatief 5 is tijdens de onderzoeksfase van het MER ontwikkeld en is een combinatie van de alternatieven 3 variant B en 4. Het alternatief bestaat uit 2x2 rijstroken ter hoogte van Rijen en de Reeshof met een korte mlegging van de N282 naar de Burg. Ballingsweg. De Burg. Ballingsweg wordt verbreed naar 2x2 rijstroken. De situatie met verkeerslichten bij de aanvliegroute voor de vliegbasis blijft bestaan. Net als in alternatief 4 is er aan de noordzijde van de kruising van de N282 met de Burg. Letschertweg een fietsersbrug opgenomen.


Van deze 5 alternatieven zijn 3 alternatieven (1-3) afgevallen omdat ze niet aan de doelstellingen voldoen. Alternatief 4 en 5 zijn vervolgens aan de verschillende onderzoeksaspecten getoetst waarna het voorkeursalternatief bepaald is dat het meest overeenkomt met alternatief 5.

Naar aanleiding van een voorlopig toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. is not een tweetal alternatieven onderzocht. Dit leidde niet tot andere inzichten.

Vervolgens zijn optimalisaties aan het VKA doorgevoerd en is er een nieuw verkeersmodel gekomen.

Deze optimalisaties en dit nieuwe verkeersmodel leiden niet tot andere inzichten wat betreft het VKA en de afweging die destijds heeft plaatsgevonden.

5.1.3 Relevantie voor het plan

Het milieuaspect heeft een volwaardige plaats gekregen in het planvormingsproces. Aan de hand hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit dit oogpunt geen belemmeringen zijn voor het juridisch-planologisch regelen en op termijn realiseren van het geoptimaliseerde voorkeursalternatief. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze juridisch-planologische regeling.

5.2 Verkeersmodel

Als input voor het akoestisch onderzoek, het onderzoek luchtkwaliteit en de berekeningen stikstofdepositie (die in de paragrafen hierna aan bod komen) is uitgegaan van een verkeersmodel d.d. juni 2015. In september 2015 is de bestuurlijke keuze gemaakt om de verbreding van het traject Oosterhoutseweg - Julianastraat en de daarbij behorende kruispunten (ter hoogte van de Oosterhoutseweg en ter hoogte van de Julianastraat) eveneens mee te nemen. Het verkeersmodel is aan de hand van deze wijzigingen in het ontwerp niet aangepast. Daarom is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Uit deze analyse blijkt dat er op verschillende tracédelen sprake is van een toename van motorvoertuigen per etmaal. Gelet op de mate van toename is op basis van expert judgement niet te verwachten dat de wijzigingen gevolgen hebben voor de uitkomsten van deze onderzoeken. Richting het ontwerp bestemmingsplan zal deze conclusie aangevuld worden met een kwantitatieve onderbouwing.

5.3 Relatie Met De Wet Geluidhinder

In Bijlage 5 is het achtergrondrapport met betrekking tot Akoestisch onderzoek opgenomen (Jansen, 2016). In de subparagrafen hierna wordt de essentie van dit onderzoek weergegeven. Eerst wordt ingegaan op het wettelijk kader van het onderzoek en de regelgeving. Vervolgens komen het onderzoek en de resultaten hiervan aan de orde. Tenslotte wordt aangegeven wat de consequenties van het onderzoek voor voorliggend bestemmingsplan zijn en of er al dan niet specifieke regels zijn opgenomen naar aanleiding van het onderzoek.

5.3.1 Onderzoekskader

De geluidswetgeving vanwege wegverkeerslawaai is uitgewerkt in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder. De geluidwetgeving is van toepassing op de aanleg van een nieuwe weg, de wijziging van een bestaande weg of de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in de zone van een weg. Het onderzoek dat is uitgevoerd heeft betrekking op de situatie 'wijziging van een bestaande weg' en 'aanleg van een nieuwe weg'.


Correctie ex artikel 110g Wgh

Het beleid van de Nederlandse overheid en de Europese Unie is erop gericht om de geluidsemissie van het verkeer te verminderen. Dit wordt bereikt door steeds strengere eisen te stellen aan de geluidsemissies van voertuigen en banden en door onderzoek naar stillere wegdekverhardingen te stimuleren. In de Wet geluidhinder is in artikel 110g de mogelijkheid geboden om hierop te anticiperen in het geluidsonderzoek, aangezien in het geluidsonderzoek de toekomstige geluidsbelastingen maatgevend zijn. In artikel 110g van de Wgh is bepaald dat op het reken- of meetresultaat een aftrek wordt toegepast in verband met het stiller worden van het autoverkeer. De hoogte van deze aftrek is geregeld in artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG 2012).
Hierdoor bedraagt tot 1 juli 2018 de aftrek voor wegen met een representatief te achten snelheid voor lichte motorvoertuigen van 70 km/h of meer:

  • 3 dB indien de geluidsbelasting vanwege de weg zonder toepassing van artikel 110g Wgh 56 dB is;
  • 4 dB indien de geluidsbelasting vanwege de weg zonder toepassing van artikel 110g Wgh 57 dB is;
  • 2 dB voor alle andere geluidsbelastingen;
  • 2 dB bij het bepalen van een verschil in geluidsbelasting, tenzij een hogere waarde is vastgesteld waarbij de hierboven genoemde aftrek van 3 of 4 dB is gehanteerd, dan geldt dezelfde aftrek.

Met ingang van 1 juli 2018 vervalt de verruiming van de aftrek en is de aftrek voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/h of meer bedraagt altijd 2 dB.

Voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder bedraagt dan 70 km/h, is de aftrek 5 dB. Bij het bepalen van de geluidswering van de gevels is de aftrek 0 dB.

Grenswaarden bij wijziging van een bestaande weg

Voor alle geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een te wijzigen weg moet bij een wijziging van de weg onderzocht worden of er sprake is van reconstructie zoals dat is gedefinieerd in de Wgh. Er is sprake van een reconstructie indien de geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstige maatgevende jaar zonder maatregelen, met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting. Het toekomstig maatgevende jaar is meestal het tiende jaar na de wijziging.

De hoogst toelaatbare geluidsbelasting is bepaald in artikel 100 van de Wet geluidhinder en artikel 3.3 van het Besluit geluidhinder. In deze artikelen wordt onderscheid gemaakt tussen bestemmingen waarvoor reeds een hogere waarde is vastgesteld en bestemmingen waarvoor geen hogere waarde is vastgesteld. Daarnaast is voor het bepalen van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van belang of de weg en/of de geluidsgevoelige bestemming aanwezig of geprojecteerd waren op 1 januari 2007.

De hoogst toelaatbare geluidsbelasting is 48 dB, tenzij er een hogere waarde is vastgesteld of de weg reeds aanwezig of geprojecteerd was op 1 januari 2007.

Indien reeds een hogere waarde is vastgesteld en de heersende waarde is hoger dan 48 dB, geldt als de hoogst toelaatbare geluidsbelasting de laagste waarde van:

  • de heersende waarde (1 jaar voor de wijziging aan de weg);
  • de eerder vastgestelde waarde.

Indien geen hogere waarde is vastgesteld en de weg reeds aanwezig of geprojecteerd was op 1 januari 2007 en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, dan is de heersende geluidsbelasting de hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor geluidsgevoelige bestemmingen die op 1 januari 2007 aanwezig of geprojecteerd waren.

Indien sprake is van een reconstructie moeten maatregelen onderzocht worden. Het doel daarbij is om de toekomstige geluidsbelasting zo veel mogelijk terug te brengen tot de hoogst toelaatbare waarde. Indien maatregelen niet voldoende zijn of op bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan een hogere waarde worden vastgesteld. De toename van de geluidsbelasting mag niet meer dan 5 dB bedragen, tenzij de geluidsbelasting van een gelijk aantal woningen elders, met een tenminste gelijke waarde vermindert.

5.3.2 Onderzoeksresultaat

Het akoestisch onderzoek richt zich op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen die zijn gelegen in de geluidszone van de weg. Daarnaast is er gekeken naar de wegdekverhardingen, rijsnelheden, kruispuntcorrecties/rotonde correcties, geluidschermen en wallen, saneringssituaties en bestaande gegevens uit eerdere bestemmingsplannen.


Resultaat

Uit de rekenresultaten blijkt dat er ter plaatse van de nieuwe, aangepaste N282 bij geen enkele geluidsgevoelige bestemming sprake is van een reconstructie. De toename van de geluidsbelasting ten opzichte van de grenswaarde bedraagt maximaal 1 dB.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van het deel van de N282 dat als nieuwe wegaanleg moet worden beschouwd volgens de Wet Geluidhinder, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wel overschrijdt bij acht bestemmingen. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 60 dB. De maximaal toegestane waarde van 58 dB wordt hiermee overschreden. Naar aanleiding hiervan zijn maatregelen onderzocht. Na het doorrekenen van deze maatregelen blijkt dat uiteindelijk voor zes woningen een besluit hogere waarde dient te worden genomen. Deze procedure is voor vaststelling van voorliggend bestemmingsplan gevolgd.

5.3.3 Relevantie voor het plan

De maatregelen die doelmatig zijn om de geluidhinder na realisatie van de N282 te beperken betreffen

  • de toepassing van een stil wegdektype over 390 m
  • de toepassing van een grondwal van 4 m hoog over 195 m.

Hiermee wordt de geluidbelasting teruggebracht tot onder de maximaal te ontheffen waarde.

De grondwal is juridisch-planologisch geregeld in voorliggend bestemmingsplan. Er is verder een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee is geregeld dat de weg niet kan worden gebruikt voor 2 x 2 doorgaande rijstroken voor zover het betreft de N282 en de N260A indien niet is voorzien in de geluidsbeperkende voorzieningen met de vereiste akoestische werking.

5.4 Waterparagraaf

In Bijlage 6 is het achtergrondrapport met betrekking tot water opgenomen (Mol, 2016). In de subparagrafen hierna wordt de essentie van dit onderzoek weergegeven. Eerst wordt ingegaan op het wettelijk kader van het onderzoek en de regelgeving. Vervolgens komen het onderzoek en de resultaten hiervan aan de orde. Tenslotte wordt aangegeven wat de consequenties van het onderzoek voor voorliggend bestemmingsplan zijn en of er al dan niet specifieke regels zijn opgenomen naar aanleiding van het onderzoek.

5.4.1 Onderzoekskader

Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt eisen aan de chemische kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater. In het gebied West Brabant is onder regie van Waterschap Brabantse Delta per waterlichaam bepaald wat de knelpunten en de KRW-doelen zijn. Vervolgens zijn de maatregelen bepaald om die kwaliteitsdoelen te bereiken. Van elke RWSR-gebied (Regionale WaterSysteem Rapportage) in het waterschap wordt een rapport gemaakt waarin de KRW-maatregelen vastgelegd zijn. Waterschap en gemeenten leggen de KRW-maatregelen in bestuurlijke besluiten vast. Na de besluitvorming zijn de maatregelen in 2009 opgenomen in de "deelstroomgebiedsbeheersplannen" voor de Maas en de Schelde. De KRW is al in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en al vanaf 2000 in Europa van kracht. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan.


Nationaal Bestuursakkoord Water

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water dient in de toekomst de wateropgave (zowel in het stedelijk als ook in het landelijk gebied) te worden uitgewerkt. Hierbij zijn de genoemde werknormen, die afhankelijk zijn van het grondgebruik, maatgevend. Ten behoeve van deze wateropgave kan ruimte voor waterberging benodigd zijn binnen de bestemmingsplangrenzen. Op basis van de thans beschikbare informatie is echter hiervoor nog geen ruimtelijke reservering voorzien. In voorkomende gevallen zal de gemeente deze mogelijke functieveranderingen (bijvoorbeeld dubbelbestemming) door middel van een 'partiële herziening' of een 'afwijking' wijzigen. De watertoets zal dan worden doorlopen, het betreffende 'plangebied' zal worden besproken in het waterpanel en er zal een waterparagraaf worden opgesteld. Op deze wijze is het aspect water ook in de toekomst op een zorgvuldige wijze ingebed in het bestemmingsplan.

Indien sprake is van nieuw verhard oppervlak, wordt op basis van de werknormen in het 'NationaalBestuursakkoord Water' voor het stedelijk gebied T=100 geëist. Het is het meest voor de hand liggend (vaak eenvoudig mogelijk door toestaan van peilstijging tot aan het maaiveld) dat deze wordt meegenomen in de aan te leggen infiltratie/retentievoorziening. Het is alleen toegestaan om deze retentie te realiseren in groenstroken en op straat, als er geen afwenteling plaatsvindt op andere gebieden en geen wateroverlast optreedt in woningen en bedrijven.

Provincie Noord-Brabant

De provincie is verantwoordelijk voor de vertaling van het rijksbeleid naar een regionaal beleidskader en voor strategische regionale opgaven. De provincie is opsteller van het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021.

De provincie Noord-Brabant werkt aan een gezond leef- en vestigingsklimaat. Wat er op het gebied van water en milieu daaraan kan worden bijgedragen staat in het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021.

Een aantal zaken moeten we verplicht in het plan opnemen. Maar de Provincie wil samen met onze partners, gaan voor meer. Het plan kent drie thema's:

  • Het eerste is een gezonde, fysieke leefomgeving. Denk aan zuiver water, een gezonde bodem, en een schone lucht. De basis voor elk mens, dier en plant.
  • Het tweede is een veilige leefomgeving. Brabanders moeten natuurlijk altijd zo goed mogelijk beschermd zijn tegen overstromingen en ongevallen met gevaarlijke stoffen. Ook daar zorgt dit plan voor.
  • Maar het gaat niet alleen om risico's afdekken en het beschermen van het milieu- en water, maar ook de economische kansen er van in te zien. Ons kristalhelder grondwater betekent bijvoorbeeld ook heerlijk bier. Het derde thema is dan ook "Groene groei": hoe we samen met bedrijven onze doelen realiseren. De provincie stimuleert bijvoorbeeld de transitie naar een circulaire economie: waar de één zijn afval, de ander zijn grondstoffen zijn.

Het is de tijdsgeest om samen te werken. De provincie is al een partner van bijvoorbeeld de waterschappen en de milieufederatie, maar ook van bedrijven en burgers. De rol van de provincie verandert. Naast bestuursorgaan zijn we ook steeds meer initiator, facilitator of aanjager.

Het samenvoegen van het milieuplan en het waterplan is een eerste stap naar een integrale aanpak en baant de weg naar één omgevingsvisie. Daarom wordt het plan nauw afgestemd met aangrenzende beleidsvelden zoals natuurbeleid, de energienota, verordening ruimte en het verkeers- en vervoersplan. Het milieu en water van Brabant beschermen en benutten: daar staan wij voor.

De provincie is tevens bevoegd gezag voor vergunningverlening, het toezicht en handhaving van onderstaande grondwateronttrekkingen en -infiltraties:

  • Industriële onttrekkingen > 150.000 m3
  • Grondwateronttrekkingen t.b.v. drinkwaterwinning
  • Bodemenergiesystemen

Ten aanzien van het VGRP heeft de provincie een adviserende en toetsende rol. De provincie kan een aanwijzing opleggen indien er tegenstrijdigheden zijn tussen het VGRP en de provinciale plannen.

Het PMWP staat niet op zichzelf. Er is een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken. Het PMWP vult deze plannen aan waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Bijvoorbeeld met de Programmatische Aanpak Stikstof. Op deze manier werkt de provincie aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Het ontwerp-PMWP (en plan-MER) heeft van 10 juni tot en met 21 juli 2015 ter inzage gelegen. Zienswijzen worden voorzien van een reactie en opgenomen in een Nota van Zienswijzen. Daarin staat hoe de zienswijzen worden meegenomen in het definitieve Milieu- en Waterplan. Het is de bedoeling dat Provinciale Staten op 20 november 2015 besluiten over het definitieve Milieu- en Waterplan. De Commissie voor de Milieueffectrapportage zal het Milieueffectrapport toetsen en de binnengekomen zienswijzen betrekken bij haar advies.

Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer,watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.

Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.


Hemelwaterbeleid

Met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen is in de Keurregels van de Brabant Keur in artikel 3.6 ('Verbod afvoer door verhard oppervlak') het verbod opgenomen zonder watervergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, versneld tot afvoer naar het oppervlaktewater te laten komen. In de Algemene regels van de Brabant Keur wordt onder hoofdstuk 15 ('Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak') vrijstelling van deze vergunningplicht verleend voor zover:

  • Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • De toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
  • De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • De toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan.


De rekenregel voor compensatie bedraagt:

benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

De voorziening voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
  2. b. De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;

Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

5.4.2 Onderzoeksresultaat

Voor het in kaart brengen van de waterhuishouding van het gebied zijn peilbuizen geplaatst en is de grondwaterstand gemonitord. Aanvullend zijn lokaalpeilbuizen doorlatendheidsmetingen uitgevoerd.

Op basis van de uitgevoerde boringen blijkt dat vanaf het maaiveld tot de maximale verkende diepte de bodem bestaat uit zeer fijn tot matig grof, zwak tot matig siltig zand. De doorlatendheid langs het tracé is matig tot goed met waargenomen waarden tussen 0,4 tot 1,7 m/dag.

Uit de grondwaterstandsmetingen komt naar voren dat de grondwaterstand voldoende diep is ten behoeve van de realisatie van de weg en de hemelwatervoorzieningen. Aanvullende ontwateringsmaatregelen zijn op basis van de beschikbare grondwatergegevens niet noodzakelijk. In de directe omgeving zijn geen overige relevante oppervlaktewaterlichamen aanwezig naast de bestaande zakgreppels langs de N282.

Toename verhard oppervlak

Voor de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  • Uitgangspunt bij het ontwerp van het afwateringssysteem van de weg is een brongerichte aanpak, waarbij het hemelwater zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze naar het (grond)watersysteem wordt gebracht en waarbij belasting van het oppervlaktewater met milieuverontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt voorkomen.
  • De voorkeursvolgorde infiltratie, berging, afvoer wordt gehanteerd.
  • Het bestaande en de uitbreiding van het verhard oppervlak in de kern Rijen worden zoveel als mogelijk afgekoppeld van het rioolstelsel.
  • In principe wordt het afstromende hemelwater via de berm afgevoerd naar een zakgreppel. Voor de dimensionering van de benodigde berging wordt het beleid van het waterschap aangehouden.
  • Een minimum profiel voor de N282 wordt aangehouden: 0,5 meter bodembreedte, talud 2:3 en een diepte van 0,5 m.
  • In het kader van de waterkwaliteit wordt directe lozing van het wegwater op oppervlaktewater voorkomen.

De waterberging wordt gerealiseerd middels droogvallende greppels buiten de kern van Rijen en een infiltratieriool en centrale hemelwatervoorziening in de kern van Rijen. De compensatie is berekend door de toename aan verharding te vermenigvuldigen met 60 mm. Aanvullend op de compensatie eis van het waterschap is het volledige verhard oppervlak (bestaand en toekomstig) getoetst op de T=1 tot en met T=100 neerslaggebeurtenissen. De berekeningen van het benodigde ruimtebeslag is weergegeven in het achtergronddocument water. (Mol, 2016).


Waterkwaliteit

Door het afspoelen van het wegdek met regenwater (run-off) komen verontreinigingen in de berm en het grondwater terecht. Voor de verbreding van de N282 wordt het afstromende hemelwater hoofdzakelijk afgevoerd richting de berm en een centrale voorziening in de kern Rijen. Directe lozing op oppervlaktewater zal niet plaatsvinden. Door het bindend vermogen van de bermbodem zullen de hierin geïnfiltreerde verontreinigingen in de bovenste centimeters worden vastgehouden. Deze laag dient, wanneer de verontreinigingsgraad een bepaald niveau heeft bereikt, worden verwijderd en gecontroleerd worden afgevoerd.


Riolering

De gemeente Gilze en Rijen heeft tekeningen aangeleverd van de huidige riolering. Hieruit blijkt dat het verhard oppervlak van het tracé dat door Rijen loopt aangesloten is op de (gemengde) riolering.

Ten zuiden van de N282 en ten oosten van de N260 loopt een rioolpersleiding van het waterschap. De leiding verzorgt de afvoer van het afvalwater vanuit Molenschot en de Vliegbasis naar de RWZI Rijen.

De leiding ten zuiden van de N282 ligt buiten de verbreding van de weg en buiten het bestemmingsplan. De leiding wordt in dit gedeelte niet beïnvloed door de verbreding van de N282. De bestaande leiding nabij de N260 ligt gedeeltelijk onder de bestaande en de uitbreiding van de weg. De leiding wordt verplaatst naar de oostzijde van de weg, tussen de zakgreppel en de weg in. Hierbij is rekening gehouden met een strook van minimaal 3 m voor toegang tot de persleiding bij onderhoud en calamiteiten. De leiding is opgenomen in het principeplan en op de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

5.4.3 Relevantie voor het plan

In het bestemmingsplan is ruimte gereserveerd ten behoeve van de benodigde waterberging. Verdere dimensionering en inpassing dient uitgevoerd te worden bij het detailleren van het principe ontwerp. Hierbij dient ook naar het beheer en onderhoud van het afwateringsysteem gekeken te worden.

Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of rondom oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken/infiltreren van grondwater gebods- of verbodsbepalingen kunnen gelden op basis van de Keur. Veelal is voor werkzaamheden die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer een vergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen kan een werkzaamheid onder een Algemene regel vallen, waardoor er onder voorwaarden sprake kan zijn van een vrijstelling van de vergunningplicht.

5.5 Natuur

5.5.1 Onderzoekskader

5.5.2 Onderzoeksresultaat

5.5.3 Relevantie voor het plan

Gelet op bovenstaande wordt het volgende geconcludeerd.

  • Natuurbeschermingswet 1998: de toename van stikstofdepositie is te gering om te leiden tot (significant) negatieve effecten. Effecten zijn uitgesloten. Het aspect vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
  • NNN: De toetsing van het NNN heeft uitgewezen dat compensatie noodzakelijk is vanwege het beoogde ruimtebeslag op de NNN. Binnen dit bestemmingsplan zijn de gronden opgenomen waar de compensatie wordt geregeld. De compensatie is mogelijk. Het aspect belemmert het vaststellen van het bestemmingsplan niet.
  • EVZ: Om het ecologisch functioneren te waarborgen is het nodig om de weg af te schermen. Een afscherming is binnen dit bestemmingsplan (zowel regels als verbeelding) geregeld. Hiermee vormt dit aspect geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
  • Boswet: Bij het kappen van bomen die onder de Boswet vallen, dient herplant plaats te vinden. De herplant gebeurt voor een deel in 't Blok en voor het overige deel wordt een perceel nabij de A58 ingezet. Dit perceel is eveneens opgenomen binnen dit bestemmingsplan.
  • Flora en fauna: Het plangebied vormt (mogelijk) het leefgebied van beschermde plant- en diersoorten. Soorten waarvoor maatregelen moeten worden genomen, zijn broedvogels en vleermuizen. Met het nemen van maatregelen is het aannemelijk dat een eventuele ontheffing kan worden verkregen. De te nemen maatregelen zijn mogelijk binnen het bestemmingsplan. Er is daarmee geen sprake van een belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.6 Luchtkwaliteit

In Bijlage 8 is het achtergrondrapport met betrekking tot luchtkwaliteit opgenomen (Arcadis, 2016). In de subparagrafen hierna wordt de essentie van dit onderzoek weergegeven. Eerst wordt ingegaan op het wettelijk kader van het onderzoek en de regelgeving. Vervolgens komen het onderzoek en de resultaten hiervan aan de orde. Tenslotte wordt aangegeven wat de consequenties van het onderzoek voor voorliggend bestemmingsplan zijn en of er al dan niet specifieke regels zijn opgenomen naar aanleiding van het onderzoek.

5.6.1 Onderzoekskader

Wet milieubeheer

De Wet milieubeheer biedt de volgende grondslagen waarmee kan worden onderbouwd dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:

  • Het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden (art. 5.16, 1ste lid, onder a, Wm).
  • Indien er sprake is van een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, maar er ten gevolge van het project per saldo sprake is van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of de concentratie gelijk blijft (art. 5.16, 1ste lid, onder b, sub 1, Wm).
  • Ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel per saldo is sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of de concentratie gelijk blijft (art. 5.16, 1ste lid, onder b, sub 2, Wm).
  • Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 5.16, 1ste lid, onder c, Wm).
  • Het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (art. 5.16, 1ste lid, onder d, Wm).

Wanneer een plan voldoet aan een of meerdere van de bovenstaande grondslagen, vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan.

Bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft grenswaarden voor de concentraties in de buitenlucht van o.a. de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP).

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) werken de Rijksoverheid en de centrale overheden samen om overal in Nederland tijdig (binnen de verkregen derogatietermijn) te voldoen aan de Europese grenswaarden voor PM10 en NO2. De derogatie was voor fijn stof (PM10) tot 11 juni 2011 verleend. Voor stikstofdioxide (NO2) is deze tot 1 januari 2015 verleend.

Het NSL bevat niet alleen maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren, maar ook alle ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructurele plannen die de luchtkwaliteit kunnen verslechteren. Al deze maatregelen, ontwikkelingen en plannen zijn doorgerekend met de monitoringstool. Hiermee geeft het NSL een kwantitatieve onderbouwing dat de effecten van de maatregelen voldoende groot zijn om de verslechtering als gevolg van deze ruimtelijke ontwikkelingen te compenseren.

Projecten die in het NSL zijn opgenomen, kunnen doorgang vinden wanneer het betreffende project zoals het uitgevoerd gaat worden past binnen het NSL of er in ieder geval niet mee in strijd is.
Bestuursorganen dienen rekening te houden met deze grenswaarden bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10), omdat de achtergrondconcentraties van deze stoffen het dichtst bij de grenswaarden liggen. Fijn stof en stikstofdioxide zullen dus in belangrijke mate bepalen of er rond planontwikkeling een luchtkwaliteitsprobleem is.

5.6.2 Onderzoeksresultaat

Voor het onderzoek luchtkwaliteit is gekeken naar de situatie in 2019 (het toetsjaar) en naar de toekomstige situatie in 2030. Voor 2019 (met wegverkeerscijfers van 2030, worstcase berekening) en 2030 (doorkijk naar toekomst) zijn vanwege wegverkeer zowel de concentraties voor stikstofdioxide (NO2) als voor fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) inzichtelijk gemaakt.

De berekeningen zijn uitgevoerd conform Standaardrekenmethode 2 uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het softwareprogramma Geomilieu versie 3.1. Dit model rekent met de op dit moment meest recent beschikbare generieke invoergegevens zoals gepubliceerd door het ministerie van I&M uit maart 2015.

Uit de berekeningen van de luchtkwaliteit langs de wegen in de situatie na de voorgenomen wijzigingen, blijkt dat voor het onderzochte toetsjaar (2019) en voor de doorkijk naar de toekomst (2030) de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2.5) onder de grenswaarden blijven. Daarnaast blijkt ook dat het aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 onder de wettelijke eisen liggen. Dit project leidt dus niet tot overschrijdingen van de grenswaarden. Daarmee is voldoende onderbouwd dat het project voldoet aan de wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit (art. 5.16 lid 1 sub a Wm).

5.6.3 Relevantie voor het plan

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.7 Bodem- En Grondwateronderzoek

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.


Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).


Waar nodig wordt vervolgonderzoek uitgevoerd en dienen maatregelen te worden getroffen. Er wordt in ieder geval in het kader van het ontwerp bestemmingsplan verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

5.8 Archeologie

In Bijlage 9 van deze toelichting en bijlagen 12 en 13 van het MER (zie Bijlage 4) zijn de achtergrondrapporten met betrekking tot archeologie opgenomen (Voeten, 2011 en Arcadis / De Jongh, 2015). In de subparagrafen hierna wordt de essentie van deze onderzoeken weergegeven. Eerst wordt ingegaan op het wettelijk kader van het uitgevoerde onderzoek en de regelgeving. Vervolgens komen de onderzoeken en de resultaten hiervan aan de orde. Tenslotte wordt aangegeven wat de consequenties van de onderzoeken voor voorliggend bestemmingsplan zijn en of er al dan niet specifieke regels zijn opgenomen naar aanleiding van het onderzoek.

5.8.1 Onderzoekskader

Verdrag van Malta

Op 16 januari 1992 is door de Raad van Europa het Europese verdrag van Malta - ook wel bekend als de Conventie van Malta of het Verdrag van Valletta - gesloten. Het verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Grondslag van het verdrag is dat dit archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:

  • Het streven naar het behouden van archeologie in de bodem, het zogenaamde "behoud in situ" (artikel 4, tweede lid). Opgraven is het (gedocumenteerd) vernietigen van het bodemarchief en is in principe niet het eerste streven.
  • Tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden, zodat er nog ruimte is voor archeologievriendelijke alternatieven (artikel 5).
  • Het 'de verstoorder betaalt'-principe. De ontwikkelaar is verantwoordelijk voor de kosten van het archeologisch onderzoek en de uitwerking van de resultaten (artikel 6).

Monumentenwet 1988

De manier waarop met archeologisch erfgoed wordt omgegaan, is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet en de hierop gebaseerde regelgeving bevatten onder meer voorschriften met betrekking tot de opgravingsvergunning, het melden van archeologische vondsten en de archeologische rapportage. Voorts volgt uit artikel 1.1, tweede lid onder a, van de Wet milieubeheer dat bij het opstellen van een milieu-effectrapport de cultuurhistorische waarde mede moet worden beschouwd. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 en op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening), zijn gemeenten gehouden de belangen van de archeologische monumentenzorg in hun bestemmingsplannen te verankeren. De verankering vindt plaats door het toekennen van de bestemming of dubbelbestemming 'waarde archeologie'. In een gemeentelijke verordening en in het bestemmingsplan worden regels opgenomen met betrekking tot het gebruik van de grond. Aan deze regels kan een omgevingsvergunningenstelsel voor onder meer het gebruik van de grond en voor werken en werkzaamheden worden gekoppeld. Op grond van artikel 2.22, derde lid onder d, van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg, voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

Gemeentelijk beleid

Iedere gemeente dient tegenwoordig in het bezit te zijn van een gemeentelijke archeologische beleidsadvies en verwachtingskaart. Middels deze kaart kan snel gekeken worden wat de verwachtingswaarde voor een bepaalde locatie is en vanaf welke oppervlakte en verstoringsdiepte conform het gemeentelijk beleid archeologisch onderzoek verplicht is. Voor dit onderzoek geldt het gemeentelijk archeologie beleid van de gemeente Gilze-Rijen.

5.8.2 Onderzoeksresultaat

Om inzicht te verkrijgen in de aanwezige archeologische resten binnen het plangebied van de nieuwe verkeersituatie bij de N282 zijn bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek in de vorm van verkennende boringen uitgevoerd voor de N282 zelf. Het verkennend booronderzoek is er op gericht de in het hiervoor uitgevoerde bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting te toetsen.


Er zijn binnen het plangebied nergens aanwijzingen gevonden die onomstotelijk wijzen op de aanwezigheid van archeologische resten. Er zijn nagenoeg geen archeologische indicatoren aangetroffen al mogen hier op basis van een verkennend veldonderzoek geen conclusies aan verbonden worden. Deels intacte bodemprofielen wijzen er wel op dat archeologische resten nog goed bewaard kunnen zijn. Om deze reden wordt vervolgonderzoek nodig geacht.

Ter hoogte van het tracedeel Oosterhoutseweg - Julianastraat blijkt een militair kamp (1831-1837 en mobilisatie van krijgstroepen 1870, 1914-1918 en WO II) aanwezig te zijn geweest. Er wordt daarom de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ook opgenomen op het deel van het tracé dat door het kamp heen gaat. Voor dit deel wordt eveneens een aanduiding 'militair kamp' opgenomen. In de regels wordt daarbij een bepaling opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'militair kamp' het alleen is toegestaan om `de grond te roeren` als er archeologische begeleiding plaatsvindt. Deze regeling wijkt dus af van de gebruikelijke bepaling dat alleen bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en bij een oppervlakte meer dan 100 m2 archeologisch onderzoek is vereist. Deze ondergrens van 40 cm beneden maaiveld komt voor het deel van het tracé dat door het kamp heen gaat dus te vervallen.

Om de archeologische resten niet zonder meer verloren te laten gaan, wordt ervoor gekozen om een archeologische begeleiding uit te laten voeren ter plaatse van het deel van het tracé dat door het kamp heen gaat. De archeologische begeleiding zal vanaf het klaar maken van het tracé voor de ontwikkeling plaatsvinden omdat de archeologische resten al direct vanaf het maaiveld aanwezig zijn. De precieze afspraken en methodiek worden in een Programma van Eisen beschreven dat door het bevoegd gezag wordt geaccordeerd.


Voor de fietsverbinding aan de oostzijde van het plangebied is separaat een bureauonderzoek uitgevoerd in november 2015 (Arcadis, De Jongh, 2015). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting.

5.8.3 Relevantie voor het plan

Na uitvoering van het archeologisch onderzoek is naar voren gekomen dat op verschillende locaties op het nieuwe N282 tracé aanvullend archeologisch vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd. Deze gebieden zijn voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

5.9 Hinder Bedrijvigheid

In de huidige situatie ondervinden de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied en de bestaande weg over en weer geen hinder van elkaar in milieukundig opzicht. Er is geen sprake van contouren of belemmeringen die verwoord dienen te worden in voorliggend bestemmingsplan.

Het initiatief tot aanpassen van de N282 kan daarom wat betreft dit thema dan ook gewoon doorgang vinden.

5.10 Externe Veiligheid

In Bijlage 10 is het achtergrondrapport met betrekking tot externe veiligheid opgenomen (van Kemenade - van den Hoven, 2015). In de subparagrafen hierna wordt de essentie van dit onderzoek weergegeven. Eerst wordt ingegaan op het wettelijk kader van het onderzoek en de regelgeving. Vervolgens komen het onderzoek en de resultaten hiervan aan de orde. Tenslotte wordt aangegeven wat de consequenties van het onderzoek voor voorliggend bestemmingsplan zijn en of er al dan niet specifieke regels zijn opgenomen naar aanleiding van het onderzoek.

5.10.1 Onderzoekskader

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor de analyse van de externe veiligheidsrisico's voor aanpassing van transportroutes zijn vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen [1]. In de wet wordt verwezen naar het Besluit externe veiligheid transportroutes [2] waarin norm- en richtwaarden weergegeven zijn voor twee verschillende typen risico's, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de frequentie per jaar dat een persoon die permanent en onbeschermd zou verblijven in de directe omgeving van een transportroute overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op die route. De omvang van het PR is geheel afhankelijk van de aard en omvang van het transport van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie van het transportmiddel op de route. Voor een individu geeft het PR een kwantitatieve indicatie van het risico dat hij loopt wanneer hij zich onbeschermd in de omgeving van een inrichting of transportroute bevindt.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve frequentie per jaar per kilometer transportroute dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof vrijkomt. Het GR is een indicatie van de mogelijke maatschappelijke impact van een ongeval. Het is dus niet bedoeld als indicatie voor individueel gevaar op een bepaalde locatie. De omvang van het GR is afhankelijk van de aard en omvang van het transport van gevaarlijke stoffen, de ongevalsfrequentie van het transportmiddel op de route én de omvang en locatie van de bevolking naast en boven de route.

Voor het groepsrisico geldt geen grens- of richtwaarde, maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde wordt gevormd door de rechte lijn die in een fN-curve van het punt 10 doden, frequentie 10-4 per jaar per kilometer door het punt 100 doden, frequentie 10-6 per jaar per kilometer gaat.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Bevt) dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, vindt de berekening van het groepsrisico plaats door toepassing van de rekenmethodiek transportrisico's.

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico dient verantwoord te worden indien het groepsrisico:

  • is gelegen tussen 0,1 en één maal de oriëntatiewaarde en tussen de autonome en toekomstige situatie met meer dan tien procent toeneemt, of
  • hoger is dan één maal de oriëntatie waarde én tussen de autonome en toekomstige situatie toeneemt.


In de GR verantwoording wordt ingegaan op de maatregelen die genomen (kunnen) worden om het risico te verlagen, de expliciete en transparante bestuurlijke afweging van de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de restrisico's, de zelfredzaamheid van aanwezigen en de rampenbestrijding. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn nadere handvatten gegeven voor de GR verantwoording. Als onderdeel van de GR verantwoording moet verplicht gebruik gemaakt worden van de adviesbevoegdheid van de veiligheidsregio.

5.10.2 Onderzoeksresultaat

Bij het onderzoek naar externe veiligheid zijn de volgende drie situaties berekend:

  1. 1. Huidige situatie met de huidige wegligging en de huidige vervoerscijfers.
  2. 2. Huidige situatie met de huidige wegligging en de toekomstige vervoerscijfers.
  3. 3. Toekomstige situatie met de nieuwe wegligging en de toekomstige vervoerscijfers.


Deze drie situaties zijn getoetst aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De hoogte van het plaatsgebonden risico wordt beïnvloed door de aard en intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de kenmerken van de weg.


Resultaat

Uit de berekening van het plaatsgebonden risico is naar voren gekomen dat er in alle drie de situaties geen PR 10-6 contour aanwezig is. Er is voor het plaatsgebonden risico geen verhoogd risico. De hoogte van het groepsrisico wordt beïnvloed door de aard en intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de kenmerken van de weg en het aantal aanwezigen in het invloedsgebied van de weg. Ook voor de groepsrisico's geldt dat er geen sprake is van een verhoogd risico is. Kort gezegd kan gesteld worden dat er wordt voldaan aan de normen voor externe veiligheid.

5.10.3 Relevantie voor het plan

Er zijn bij dit aspect geen consequenties voor het bestemmingsplan. Het aspect externe veiligheid staat de realisatie van voorliggend plan niet in de weg.

5.11 Trillingen

5.11.1 Onderzoekskader

In Nederland bestaat geen wetgeving voor hinder of schade door trillingen. Door de Stichting Bouwresearch (SBR) zijn in 1993 richtlijnen opgesteld voor de beoordeling van trtillingshinder/schade. Deze zijn vastgelegd in de zogenoemde SBR-richtlijnen (SBR-richtlijn trillingshinder (2002), Stichting Bouwresearch). Van de richtlijnen is afgeleid dat op een afstand verder dan 50 m van een weg geen trillingshinder verwacht mag worden.

5.11.2 Onderzoeksresultaat

Het aantal woningen dat gelegen is binnen 50 meter van de wegen en waar dus mogelijk trillingshinder kan optreden bedraagt 17. Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal zoals in alle gevallen van nieuwe wegaanleg rekening worden gehouden met eventuele trillingsfactoren. Daar waar nodig zal een nulopname plaatsvinden.

5.11.3 Relevantie voor het plan

Het aspect trillingen als gevolg van de reconstructie heeft geen relevantie voor dit bestemmingsplan. Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt hier rekening mee gehouden en waar nodig worden maatregelen getroffen.

5.12 Kabels En Leidingen

De aanwezige (planologisch relevante) kabels en leidingen zijn op de verbeelding weergegeven. In de regels is via dubbelbestemmingen voor deze leidingen aangegeven onder welke voorwaarden gebouwd kan worden op gronden met deze dubbelbestemmingen.

Ter hoogte van het plangebied is sprake van een rioolleiding en een gasleiding, die planologisch relevant zijn. Parallel aan de N260 ligt een rioolleiding, waar rekening mee wordt gehouden bij de aanpassing van de weg.

De beide gebieden, waar natuur is voorzien, worden doorkruist door een gasleiding. Bij de aanleg van natuur binnen deze gebieden wordt rekening gehouden met de aanwezige gasleiding.

Ter hoogte van de Oude Baan ligt een waterleiding. Bij de aanpassingen ter hoogte van de Oude Baan wordt ook rekening gehouden met deze waterleiding.

5.13 Vliegbasis Gilze-rijen

Met betrekking tot vliegbasis Gilze-Rijen heeft geen onderzoek plaatsgevonden in het kader van dit bestemmingsplan. Het initiatief tot aanpassen van de N282 heeft geen invloed op het functioneren van de vliegbasis. Wel ligt een aantal contouren vanwege de vliegbasis over het plangebied heen. Deze contouren zijn ook opgenomen in het geldende bestemmingsplan buitengebied. Destijds heeft de Staat (ministerie van Defensie) hiertegen beroep aangetekend. Obstakelvrije vlakken, het verstoringsgebied van het ILS en de geluidzones zouden niet geheel juist verwerkt zijn in verbeelding en regels. Naar aanleiding hiervan is een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Gilze en Rijen en de Staat.


Voor de regeling van deze contouren in voorliggend bestemmingsplan is uitgegaan van de overeenkomst tussen de Gemeente Gilze en Rijen en de Staat der Nederlanden (het ministerie van defensie).


De regelingen die samenhangen met de overige contouren zoals de munitiebeschermingszone, waartegen geen beroep is aangetekend door de Staat, zijn conform het geldende bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen opgenomen. De regelingen voldoen aan internationale luchtvaartnormen, die in 2004 verplicht zijn gesteld in het tweede structuurschema militaire terreinen (SMT-2). Zie ook paragraaf 7.2 van deze toelichting.

5.14 Duurzaamheid

De provincie Noord-Brabant en de gemeente Gilze en Rijen achten milieu en duurzaamheid van groot belang.

In het collegeprogramma 2014-2018 van de gemeente Gilze en Rijen komt het onderdeel duurzaamheid expliciet aan bod. Hierin is opgenomen dat de gemeente naast een stimulerende rol, ook een voorbeeldfunctie heeft op het gebied van duurzaamheid. De gemeente kan een belangrijke rol spelen bij o.a. energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. In het belang van een goed leef- en werkklimaat koestert de gemeente de groene leefomgeving en wordt er gestreefd naar het vergroten van de biodiversiteit (onder meer door het versterken van de bijzondere natuurwaarden en de realisatie van ecologische verbindingszones).

Om invulling te geven aan deze ambities is het van belang dat het aspect duurzaamheid van de ontwerp- tot en met de uitvoeringsfase een integraal onderdeel uitmaakt van de keuzes die gemaakt worden. Op deze wijze krijgt duurzaamheid een structurele rol toebedeeld gedurende de gehele levenscyclus van een project.

Kernwaarden die voor Gilze en Rijen van belang zijn binnen dit project zijn:

  • Compensatie van natuurwaarden en behoud dan wel realisatie van veilige oversteekplaatsen.
  • CO2 reductie door o.a. toepassing van duurzame materialen, optimale doorstroom en snelheid beheersende maatregelen voor het wegverkeer.
  • Aandacht voor duurzame vormen van mobiliteit die kan worden ingevuld door o.a. adequate OV, een infrastructuur ter bevordering van alternatieve (schonere) vormen van vervoer.
  • Energiebesparing, door toepassing van duurzame verlichting of alternatieve maatregelen die leiden tot minder energieverbruik.
  • Waar mogelijk toepassen van duurzame energie voor infrastructurele onderdelen die energie nodig hebben.

De gemeente Gilze en Rijen is voorstander van de toepassing van instrumenten als DuboCalc (milieueffecten van materialen), BREEAM-infra (certificeren van infra-projecten) en het Duurzaamheidskompas (toetst infra-projecten in verschillende projectfasen op duurzaamheidsaspecten). Deze instrumenten kunnen een bijdrage leveren aan de wens om duurzaamheid binnen dit project concreet en meetbaar maken.

Concreet moet dit een bijdrage leveren aan de algemene beleidsdoelstellingen van Gilze en Rijen, namelijk: energiebesparing, CO2 besparing en toepassing van duurzame energie.

Ook de provincie Noord-Brabant zet in op diverse aspecten van duurzaamheid. Kenmerkend voor het totale provinciale beleid is de balans tussen economie, ecologie en sociaalculturele ontwikkeling. Er wordt gewerkt aan duurzame onderwerpen zoals energie, verduurzamen van primaire landbouwsector en circulaire economie. Ook duurzame bereikbaarheid is een doel. Een goede bereikbaarheid van de Brabantste steden en bedrijventerreinen als ook een goede bereikbaarheid van het platteland is van groot belang voor een vitale economie. Binnen duurzame bereikbaarheid wordt een balans gezocht met ecologische en sociale waarden.

Hoofdstuk 6 Financiële Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het iniaitief tot aanpassen van onder andere de N282, zoals juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hierna wordt inzicht gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
De kosten voor het project bestaan uit onder meer kosten voor de aanleg van de weg en bijbehorende voorzieningen, mitigerende en landschappelijke maatregelen, natuurcompensatie, planschade, kosten voor grondverwerving en planvorming. Als provincie is in de Brabants Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 2016-2020 in totaal ca € 22 mln opgenomen voor dit project.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Het Juridische Plan

Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering is een taak van burgemeester en wethouders.

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en de verbeelding. Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.

Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moet zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijk ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan.

Binnen de gemeente Gilze en Rijen is er een handboek Ruimtelijke Plannen. Dit handboek sluit aan op de door het Ministerie in samenwerking met onder meer de VNG opgestelde publicatie Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2008 (december 2008). Hierin zijn bindende afspraken en aanbevelingen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan vastgelegd. De bindende afspraken hebben onder meer betrekking op naamgeving van bestemmingen, opbouw van regels en opbouw en kleurstelling van de verbeelding.

Voorliggend bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht: het maakt de benodigde aanpassingen aan de N282 en N260A, hiermee samenhangende aanpassingen aan het bestaande wegennet en de benodigde natuurcompensatie mogelijk. Daarnaast is het bestemmingsplan ook behoudend van karakter. Reeds geldende bepalingen, o.a. met betrekking tot de vliegbasis zijn conform het geldende bestemmingsplan buitengebied overgenomen.

7.2 Bestemmingsregeling

Op de verbeelding (schaal 1:1.000) zijn bestemmingen toegekend om zo de aanpassingen aan de N282 en de andere wegen mogelijk te maken. De bestemmingen zijn voorzien van bouwregels. Naast de hoofdbestemming zijn er dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen om specifieke regelgeving of nadere afwegingen op te nemen. Dit is met name aan de orde voor de regels en mogelijkheden, als gevolg van de aanwezigheid van de militaire vliegbasis en de bescherming van bijvoorbeeld archeologische waarden in het plangebied.

7.3 Beschrijving Van De Bestemmingen

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.


Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikelen 3 t/m 10: diverse bestemmingen ten behoeve van de aanpassingen aan de N282 en de N260A en benodigde aanpassingen aan het aansluitende wegennet.
In deze artikelen zijn de gronden bestemd omwille van de door te voeren aanpassingen aan de bestaande wegen. De bestemmingen sluiten zoveel mogelijk aan op de bestemmingen die nu ter plaatse gelden, volgens het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Daar waar nodig zijn bestemmingen specifiek gemaakt, om zo ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan en/of specifiek voor de (gewenste) situatie ter plaatse. Ook zijn bestemmingen aangevuld of specifiek gemaakt omwille van de voorgestane ontwikkelingen. Ter toelichting op diverse bestemmingsartikelen wordt voorts het volgende opgemerkt.

Artikel 3 Agrarisch

De gronden ten zuiden van de fietsverbinding van de Oude Baan richting de nieuw te realiseren fietsbrug op Tilburgs grondgebied hebben in lijn met het geldende bestemmingsplan buitengebied een agrarische bestemming gekregen. De regeling is toegespitst op de situatie ter plaatse. Het inrichten van de gronden voor een ecologische verbindingszone is mogelijk gemaakt binnen deze bestemming.

Artikel 4 Groen

Voor de benodigde te realiseren waterhuishoudkundige voorzieningen ter plaatse van een groen gebied is deze bestemming opgenomen. Alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn hier toegestaan.

Artikel 5 Maatschappelijk - Militaire vliegbasis 2

De bestemming Maatschappelijk - Militaire vliegbasis 2 is specifiek toegekend aan de gronden die door Defensie zijn aangekocht ter hoogte van horecagelegenheid het Vliegveld. Deze gronden zullen gebruikt worden ten behoeve van militaire doeleinden, maar buiten de vliegbasis zijn gelegen. In het bestemmingsplan buitengebied hebben deze gronden een horeca-bestemming die dus zal komen te vervallen.

Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 6 Natuur

De bestemming Natuur regelt daar waar de N282 komt te vervallen ter hoogte van Het Blok, de ontwikkeling en op termijn het behoud en herstel van de aanwezige natuur en landschapswaarden. Ook zijn de gronden die nodig zijn voor de natuurcompensatie, vanwege de aanpassingen aan de N282, voorzien van de bestemming Natuur. Zo wordt geborgd dat deze natuurcompensatie ook juridisch-planologisch mogelijk is.

Artikel 7 Verkeer

In het plan is voor het verkeer de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer zijn wegen met bijbehorende voorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 8,5 m. Binnen deze bestemming is een aanduiding opgenomen ten behoeve van de realisatie van een geluidwal (geluidwerende voorzieningen) ter hoogte van de woningen aan de Burgemeester Ballingsweg. Er is verder een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee is geregeld dat de weg niet kan worden gebruikt voor 2 x 2 doorgaande rijstroken voor zover het betreft de N282 en de N260A indien niet is voorzien in de geluidsbeperkende voorzieningen met de vereiste akoestische werking.

Tevens is een aanduiding opgenomen, waar de weg het dichtst bij de Groote Leij komt te liggen. Ter plaatse van deze aanduiding is een afschermende voorziening mogelijk, om zo de uitstraling van de weg richting de ecologische verbindingszone zoveel mogelijk te beperken.

Het fietspad richting de fietsbrug heeft een nadere aanduiding 'langzaam verkeer' zodat deze gronden enkel bestemd zijn voor realisatie van een pad voor langzaam verkeer.

Artikel 8 Wonen

In het plangebied liggen gronden die behoren bij de woonbestemmingen, maar waarop het bouwen niet is toegetaan.

Artikel 9 Leiding - Gas

In het plangebied liggen gastransportleidingen. Voor de regeling van deze gasleiding heeft afstemming plaatsgevonden met de Leidingbeheerder.

Artikel 10 Leiding - Riool

Ter bescherming van de reeds aanwezige rioolleiding

De in het plangebied aanwezige rioolwatertransportleiding wordt verlegd en met deze dubbelbestemming als zodanig bestemd. Ter bescherming van de aanwezige leiding is een stelsel met omgevingsvergunningen opgenomen. Alvorens burgemeester en wethouders over een verzoek om een omgevingsvergunning beslissen, winnen zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder.

Artikel 11 Waarde - Archeologie

Bouwen op gronden voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is uitsluitend toegestaan indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld.

Archeologisch onderzoek is niet verplicht voor:

  • bouwen binnen bestaande bouwvlakken;
  • bouwen waarbij het bestaande oppervlak aan bebouwing niet wordt uitgebreid en waarbij gebruikgemaakt wordt van de bestaande fundering;
  • bouwwerken met een oppervlak kleiner dan 100 m²;
  • bouwwerken die zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kunnen worden geplaatst.

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is ook opgenomen op het deel van het tracé dat door het kamp heen gaat. Voor dit deel is een aanduiding 'militair kamp' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'militair kamp' is het alleen toegestaan om `de grond te roeren` als er archeologische begeleiding plaatsvindt. Deze regeling wijkt dus af van de gebruikelijke bepaling dat alleen bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en bij een oppervlakte meer dan 100 m2 archeologisch onderzoek is vereist. Deze ondergrens van 40 cm beneden maaiveld komt voor het deel van het tracé dat door het kamp heen gaat dus te vervallen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Antidubbeltelbepaling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.


Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

Gebiedsaanduidingen ten behoeve van de militaire vliegbasis

Ten aanzien van de militaire vliegbasis zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

  • Luchtvaartverkeerszone (IHCS, obstakelvrije zones, funnel);
  • Overige zones IHCS (IHCS, obstakelvrije zones);
  • Vrijwaringszone ILS (ILS, radionavigatiesysteem);
  • Geluidzone - luchtvaart - 1 (35-40 Ke-lijn);
  • Geluidzone - luchtvaart - 2 (40-45 Ke-lijn);
  • Milieuzone - geluidsgevoelige functie-3 (50 dB(A)-contour);
  • Veiligheidszone - munitie-3.

Vanwege de aanwezigheid van funnels gelden er hoogtebeperkingen in het plangebied. De hoogtebeperkingen worden, in tegenstelling tot andere bepalingen met betrekking tot bouwhoogten, niet gemeten vanaf peil, maar ten opzichte van NAP. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt op een hoogte van ca. 11 - 16 meter boven NAP.

Deze hoogtebeperkingen zijn over het algemeen erg klein (gebouwen groter dan bijvoorbeeld 30 m tot 100 m niet toegestaan). Het bestemmingsplan maakt dergelijke bouwwerken niet mogelijk.

De overige gebiedsaanduidingen zijn opgenomen vanwege de opslag van munitie en de daarbij behorende gevarenzone en vanwege de geluidscontouren.

Regels zijn wat betreft obstakelvrije vlakken, verstoringsgebied ILS en de geluidzones conform de overeenkomst tussen de Staat en de gemeente Gilze en Rijen. Voor de overige regelingen in dit artikel is aangesloten bij het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen. Zie ook paragraaf 5.13.


Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering).


Artikel 15 Algemene wijzigingsregel

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Ook zijn er wijzigingsbevoegdheden opgenomen in relatie tot de archeologische
waarden in het plangebied; om deze te kunnen laten vervallen, wanneer is aangetoond dat hier geen sprake van is.


Artikel 16 Algemene procedureregel

Bij de voorbereiding van besluiten dienen bepaalde procedureregels in acht te worden genomen. De belangen en rechtsbescherming van de burgers zijn hierdoor beter gewaarborgd.
Ook op basis van het bestemmingsplan worden besluiten genomen. Teneinde rechtsbescherming te waarborgen, is in onderhavig artikel bepaald dat bij de voorbereiding van besluiten de openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.


Artikel 17 Overige regels

In de regels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 15 lid 1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met ontheffing van burgemeester en wethouders.


Overgangsrecht gebruik

Lid 18.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.


Artikel 19 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedures

Dit hoofdstuk behandelt de procedure die is doorlopen. Ook wordt ingegaan op de wijze waarop belanghebbenden bij de planvorming betrokken zijn.

8.1 Communicatie

Reeds tijdens de MER-onderzoeksfase is gebruik gemaakt van bewonersbijeenkomsten, nieuwsbrieven en de gemeentelijke website om de voortgang van de werkzaamheden te communiceren. Ook zijn in december 2014, maart, juni en november 2015 nieuwsbrieven verspreid in Hulten over de voorgenomen aanpassingen in Hulten ten aanzien van de aansluiting op de N282. Dit is in goed overleg met een bewonerswerkgroep gebeurd.

Tijdens de uitwerking van het principeplan heeft afstemming plaatsgevonden met de betrokken bedrijven en bewoners die direct te maken hebben met de realisatie van dit plan. Van de gesprekken met belanghebbenden zijn verslagen gemaakt die betrokkenen ook hebben gekregen.

Tijdens een bijeenkomst van de werkgroep integraal Dorpsontwikkelingsplan Hulten op 13 januari 2014 zijn de mogelijkheden voor de reconstructie van de Rijksweg verkend.

Tijdens een informatiebijeenkomst op 7 juli 2014 zijn diverse ontwerpvarianten voor de omgeving van Hulten verkend met de bewoners van de kern Hulten. Aan de hand van de reacties heeft een werkgroep zich bezig gehouden met de reconstructie van de Oude Baan (buiten de bebouwde kom) en de aansluiting tussen de Burgemeester Letschertweg. De aanbevelingen van de werkgroep zijn waar mogelijk vertaald naar het principeplan en het bestemmingsplan.

De aansluiting van de Oude Baan op de kern Hulten is in het princieplan zoals bijgevoegd bij het ontwerp bestemmingsplan meer naar het oosten verschoven dan in het voorontwerp bestemmingsplan was opgenomen. Deze verschuiving leidt eveneens op de verbeelding tot een ruimere verkeersbestemming. Door deze wijziging blijft de voorkeursvariant van de werkgroep binnen de bestemming Verkeer mogelijk. Wel leidt de verschuiving tot extra aantasting van natuur (NNN-gebied). Deze aantasting is meegenomen in de berekening van de compensatietaakstelling zoals opgenomen in paragraaf 5.5. De definitieve keuze omtrent de aansluiting vindt plaats bij de herinrichting Hulten, wat wordt opgepakt door de gemeente.

Op 13 januari 2016 (tijdens de periode van ter inzage legging van het voorontwerp bestemmingsplan) hebben gemeente en de provincie Noord-Brabant een inloopavond over het voorontwerpbestemmingsplan gehouden.

Voor dit project is een communicatieadviseur aangesteld. Deze communicatieadviseur geeft namens de provincie en samen met de gemeente vorm aan de communicatie met de omgeving tijdens het vervolgproces.

8.2 Inspraak En Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 15 december 2015 tot en met 8 februari 2016 ter inzage gelegen en op 13 januari 2016 is hierover een inloopavond georganiseerd. Tegelijkertijd is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverleginstanties.

De inspraak- en vooroverlegreacties zijn van een reactie voorzien en daar waar nodig is het bestemmingsplan naar aanleiding van deze reacties aangepast. Tevens zijn richting ontwerp bestemmingsplan enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd.

De Inspraaknotitie N282, zoals opgenomen in Bijlage 11 bevat de beantwoording van inspraak- en vooroverlegreacties en geeft de ambtelijke wijzigingen weer.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van dinsdag 21 juni tot en met maandag 1 augustus 2016 ter inzage gelegen. De ingebrachte zienswijzen zijn van een reactie voorzien en daar waar nodig is het bestemmingsplan naar aanleiding van deze reacties aangepast. Tevens is een ambtelijke wijziging doorgevoerd.

De Nota Zienswijzen, zoals opgenomen in Bijlage 12, bevat de beantwoording van zienswijzen en geeft de ambtelijke wijziging weer.

8.4 Tussenuitspraak Afdeling Bestuursrecht Van De Raad Van State

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2019, is het plan op een aantal onderdelen aangepast en heeft tevens een aanvulling op de toelichting plaatsgevonden. Zie hiervoor het Vaststellingsbesluit.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Principeplan

Bijlage 2 Nut En Noodzaak

Bijlage 3 Landschap

Bijlage 4 Mer Stukken

Bijlage 5 Geluid

Bijlage 6 Water

Bijlage 7 Natuur

Bijlage 8 Luchtkwaliteit

Bijlage 9 Archeologie

Bijlage 10 Externe Veiligheid

Bijlage 11 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 12 Nota Zienswijzen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'