Tussen de Leijen
Bestemmingsplan - Gemeente Gilze en Rijen
Vastgesteld op 20-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Tussen de Leijen" met identificatienummer NL.IMRO.0784.BPTDLeijen-VG02 van de gemeente Gilze en Rijen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aan huis gebonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met ondergeschikte functies, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt. Het bedrijf dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven.
1.4 aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden dat door zijn beperkte omvang in woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Door de uitoefening van de activiteiten, mag het uiterlijk van de woning niet zodanig veranderen, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest. Daarnaast mag er geen sprake zijn van een vermindering van het woon- en leefklimaat in de omgeving'.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aaneengebouwde woning:
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
1.8 abri:
een kleine, niet afgesloten wachtruimte in de openbare ruimte die beschutting biedt tegen de elementen.
1.9 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.10 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw/bedrijfsgebouw dat een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.11 ambachtelijke dienstverlening:
een bedrijf -niet zijnde een aan huis gebonden beroep- waarbij de nadruk ligt op dienstverlening aan consumenten en de dienstverlening grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of al thans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen, die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven.
Voor zover van laatst bedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid. Hieronder worden onder andere verstaan een kappersbedrijf en een pedicure.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.14 begane grond:
bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een onderbouw.
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.18 bijgebouw:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.19 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
een bouwwerk die niet onder de begripsbepaling van een gebouw valt, zoals bijvoorbeeld een vlaggenmast, een standbeeld of een afdak met slechts één muur.
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde een supermarkt.
1.28 eigen terrein:
ruimte in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
1.29 erker:
een voor de gevel uitgebouwde raampartij.
1.30 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen).
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk overdekt geheel met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 geluidsluwe gevel:
een buitengevel in een woning waar voor alle geluidsoorten de voorkeurgrenswaarde niet overschreden wordt, en waaraan tenminste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst.
1.33 gevellijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen, dan wel de aangeduide lijn.
1.34 hoofdbewoner:
iemand die officieel als bewoner van een woning of ander gebouw geregistreerd is en daarmee onder andere verantwoordelijk is voor het betalen van bepaalde lasten.
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en/of functie dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.36 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; (bedrijfsmatige) kamerverhuur of maximaal vier personen die bij elkaar wonen wordt daaronder niet begrepen.
1.37 kamerverhuur:
gebouw en/of gedeelte van een gebouw waarin onzelfstandige woonruimte wordt verleend aan vijf of meer personen die geen huishouden vormen.
1.38 kap:
een constructie van één of meer dakvlakken.
1.39 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.40 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.41 microwoning
een gebouw met een maximale gebruiksoppervlakte van 50 m², dat dient voor de permanente huisvesting van een één- en tweepersoonshuishouden.
1.42 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo.
1.43 onderkomen:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, arken, kampeermiddelen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.44 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van maximaal één gesloten wand.
1.45 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.46 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.47 publiekgerichte dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan consumenten met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca en/of seksuele dienstverlening.
1.48 seks- en/of pornobedrijf:
een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen.
Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen.
1.49 seksinrichting:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, waarin bedrijfsmatig handelingen en/of vertoningen plaatsvinden van seksuele, erotische en/of pornografische aard.
1.50 stedenbouwkundige samenhang:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).
1.51 straatmeubilair:
verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare objecten;
1.52 twee-aaneen:
blok van twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen die door middel van één gemeenschappelijke wand met elkaar zijn verbonden.
1.53 twee-aaneengebouwde woningen:
blokken van twee vrijstaande eengezinswoningen welke aan maximaal één zijde in de zijdelingse bouwperceelsgrens zijn gebouwd en door een gemeenschappelijke scheidingsmuur met elkaar zijn verbonden.
1.54 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie, dan wel gelet op de uitstraling ervan, als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.55 voorgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw loopt en wordt getrokken tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.
1.56 voorzieningen van algemeen nut:
gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden ten behoeve van het openbaar nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.
1.57 vrijstaand bijgebouw:
een bij een woning behorend gebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte, of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat niet voor bewoning is bestemd.
1.58 vrijstaande woningen:
eengezinswoningen welke aan beide zijden van de woning niet in de zijdelingse bouwperceelsgrens is gebouwd.
1.59 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden, of voor de huisvesting buiten het verband van een huishouden tot en met maximaal vier personen.
1.60 zijdelingse- en achterbouwperceelsgrens:
de niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:
wordt gemeten tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein:
de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw, bouwwerken geen gebouwen zijnde of gebouwencomplex, gemeten op één meter boven het gemiddelde maaiveld van het aansluitende afgewerkte terrein.
2.3 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de breedte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.
2.7 de diepte van een gebouw:
horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels gemeten van de voorgevel tot de achtergevel en 1 m boven peil en waarbij de grootste maat (gemeten evenwijdig aan één van de zijgevels ) bepalend is.
2.8 de verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf peil.
2.9 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daar mee gelijk te stellen constructiedeel.
2.10 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren over alle bouwlagen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. plantsoenen en groenstroken;
- c. speelvoorzieningen;
- d. ontsluitingswegen en -paden;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. kunstobjecten;
- h. straatmeubilair;
- i. voorzieningen van algemeen nut;
- j. sport- en spel gerelateerde evenementen;
- k. waterloop en beschermingszone ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterloop'.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. bermen;
- c. fiets- en voetpaden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. speelvoorzieningen;
- i. kunstobjecten;
- j. voorzieningen van algemeen nut;
- k. sport- en spel gerelateerde evenementen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik van de grond wordt in ieder geval verstaan:
- a. andere evenementen (niet sport- en spelgerelateerd), zowel binnen als buiten;
- b. tijdelijke of permanente bewoning;
- c. het gebruik als standplaats voor woonwagens;
- d. het gebruik als kampeerterrein;
- e. seks- en/of pornobedrijf en prostitutie.
- f. overig ander gebruik dan dat in artikel 4.1 is toegestaan.
Artikel 5 Woongebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Wonen, waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 375;
- b. de voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot ten hoogste 30% van het oppervlak van hoofd- en bijgebouwen tot een maximum van 45 m²;
met daarbij behorende:
- c. bijgebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. tuinen, erven en verhardingen;
- f. ontsluitingswegen en -paden;
- g. fiets- en voetpaden;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. plantsoenen en groenstroken;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- m. speelvoorzieningen;
- n. kunstobjecten;
- o. voorzieningen van algemeen nut;
- p. straatmeubilair.
5.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Woongebied' mogen hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met in achtneming van de onderstaande regels.
5.3 Nadere eisen
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, balkons, funderingen en veranda's, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
- c. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, gasafvoerkanalen en schoorstenen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
- d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt;
- e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, balkons, galerijen, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 meter bedraagt en deze onderdelen van de bouw niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg;
- 2. 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder 1 genoemde strook;
- f. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water en rioolstoffen;
- g. hijsinrichtingen, welke de bouwgrens met niet meer dan 1 m1 kunnen overschrijden.
7.3 Overschrijding van bouwgrenzen
Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, worden overschreden ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
- a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter;
- b. de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw;
- c. de breedte van entreeportalen niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
- d. de afstand van deze bouwdelen tot de bestemmingsgrens minimaal 3 meter bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
7.4 Ruimte tussen bouwwerken
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- c. de vestiging van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken);
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
- e. het doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van prostitutie, escortbedrijf, prostitutiebedrijf en/of seksinrichting;
- f. het toevoegen van verharding in strijd met het bepaalde in artikel 8.2.
8.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
Alvorens de gronden binnen het plangebied in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in artikel 3 tot en met 5 dient aangetoond te zijn dat het plangebied ontwikkeld wordt met een waterberging van (in totaal) 7.233 m3 in het plangebied, waarbij een waterberging met die capaciteit na realisatie in stand moet worden gehouden.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Overig - IHCS
In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'Overig - IHCS' (met nummer) ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan:
- a. 56 m boven NAP ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - IHCS - 1';
in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten voor de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen binnen een bestemmingsvlak, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maten;
- b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
- c. het realiseren van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of het opwekken van duurzame energie tot maximaal 100 m2 brutovloeroppervlak en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
- d. gevelisolatie en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 30 centimeter ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijzigingen
Het begoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening:
- a. de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bij de wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 2 meter worden verschoven;
- 2. de oppervlakte van de bij de wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 5% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór de wijziging;
- 3. door een wijziging mogen het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld, het woon- en leefklimaat, de waterstaatkundige belangen, de ontwikkeling van omliggende bedrijven, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, niet onevenredig worden aangetast;
- b. het plan te wijzigen ten aanzien van het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar regels in wettelijke regelingen en/of publicaties, indien deze wettelijke regelingen en/of publicaties na het moment van vaststelling van het plan worden gewijzigd.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeren
Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van:
- 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw; of
- 2. een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan;
dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Gilze en Rijen 2017', als vastgesteld op 3 april 2017;
- b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. indien:
- 1. het voldoen aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat wordt voldaan aan de regels voor maatwerk (ontheffing) zoals neergelegd in de onder a. bedoelde nota parkeernormen;
- c. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. of de regels voor maatwerk (ontheffing) als bedoeld onder b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
- d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient aldus in stand te worden gehouden.
13.2 Laden en lossen
Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte, geldt de volgende regeling:
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wordt uitsluitend verleend indien in een als gevolg van het beoogde gebruik van het gebouw te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien op eigen terrein;
- b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien:
- 1. het voldoen aan de bepaling ten aanzien van het laden en lossen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien;
- c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op de herbouw van een gebouw zónder wijziging van het gebruik;
- d. voorzieningen die zijn gerealiseerd om te voorzien in de nodige laad- en losruimte dienen aldus in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1, onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1, onder a, met maximaal 10%.
- c. Lid 14.1, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 14.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Tussen de Leijen".
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
De voorzitter, De griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Binnen de gemeente Gilze en Rijen is de komende jaren een sterke plaatselijke en regionale behoefte aan de realisatie van nieuwe woningen. Beschikbare inbreidingslocaties in de bebouwde kommen van Gilze en Rijen kunnen niet voorzien in de totale behoefte. Om aan deze behoefte tegemoet te komen, wil de gemeente Gilze en Rijen de kern Rijen aan de noordoostzijde uitbreiden met woonwijk 'Tussen de Leijen'.
Op deze locatie van circa 19 hectare zijn maximaal 375 woningen in verschillende categorieën voorzien. Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend plan voorziet hierin.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van de kern van Rijen. Het plangebied wordt globaal begrensd door agrarische percelen aan de noord- en oostzijde en door bebouwing van de kern van Rijen aan de zuid- en westzijde. Op afbeelding 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Gilze en Rijen. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 1 juli 2013. Binnen dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. Een klein deel aan de noordzijde heeft de bestemming 'Wonen'. Daarnaast is de bestaande watergang die het plangebied doorsnijdt bestemd als 'Water'. Het gehele plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap 1'. Daarnaast heeft het zuidelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing.
In afbeelding 1.2 is de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' met de globale ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding 'Buitengebied' met de globale ligging van het plangebied (zwarte stippellijn)
1.4 Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders beschreven. De milieu- en gebiedsaspecten zijn in hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In de hoofdstukken 6 en 7 komen achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en het overleg en inspraak van het plan aanbod.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied toegelicht.
2.1 Plangebied En Omgeving
De gemeente Gilze en Rijen ligt tussen Breda en Tilburg, ten noorden van de A58. De gemeente bestaat uit de kernen Rijen, Gilze, Molenschot en Hulten. De kern Rijen wordt ontsloten door de Hannie Schaftlaan en de provinciale weg N631. Aan de noordoostzijde van Rijen, tussen de bestaande kern en de Hannie Schaftlaan ligt het plangebied.
Afbeelding 2.1: Ligging plangebied (witte stippellijn) binnen Rijen en omgeving
2.2 Huidig Gebruik
Momenteel heeft het plangebied een agrarische functie. De locatie is, op een pad in het midden van het plangebied na, volledig onverhard en bestaat uit gras- en akkerland. Op de woning aan de Mosstraat 6 na, is het plangebied onbebouwd. Binnen het plangebied komen enkele poldersloten voor.
Ten westen van het plangebied bevindt zich de kern Rijen. Ten oosten van het plangebied bevindt zich het buitengebied. De Hannie Schaftlaan, ten oosten van het plangebied, vormt de oostelijke randweg van Rijen.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Mosstraat. Deze straat vormt een onslutingsweg in het noorden van de Rijen. Ten zuiden van het plangebied grenst de Zwarte Dijk. Dit is een belangrijke ontsluitingweg van onder andere het centrum van Rijen.
Afbeelding 2.2: Bestaande situatie plangebied
2.3 Beschrijving Ontwikkeling
Ruimtelijke structuur
De bestaande en toekomstige woningbehoefte van de gemeente Gilze en Rijen kan niet in zijn geheel worden opgevangen binnen de bestaande kernen. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt tegen de bestaande kern Rijen aan. De locatie wordt in het gemeentelijk beleid aangemerkt als een potentiele uitbreidingslocatie van de kern Rijen.
In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met een goede aansluiting op zowel de dorpskern, als het omliggende landelijke gebied. De gewenste verkaveling is afgestemd op de huidige structuur van het plangebied. De structuur van watergangen, die het plangebied in de huidige situatie in delen opknippen, is terug te zien in het stedenbouwkundig ontwerp. De toekomstige wijk bestaat, zoals duidelijk zichtbaar op afbeelding 2.3, uit vier delen, gescheiden door groenstroken.
Op afbeelding 2.3 is het stedenbouwkundig plan van de ontwikkeling weergegeven.
Afbeelding 2.3: Stedenbouwkundig plan Tussen de Leijen (Compositie 5 Stedenbouw)
Wonen
In het plangebied worden maximaal 375 grondgebonden woningen in de vorm van rijwoningen, twee-onder-één-kap woningen, half-vrijstaande woningen en vrijstaande woningen voorzien. De woningtypologieën worden verspreid over het gehele plangebied gerealiseerd.
Het bestemmingsplan biedt ook ruimte voor bijzondere woonvormen. Zelfbouw op kavels is mogelijk. Voor mantelzorg is een afwijkingsmogelijkheid in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Een andere bijzondere woonvorm die meer populair wordt zijn 'microwoningen'. Microwoningen zijn kleine woningen, met een maximale gebruiksoppervlakte van 50 m². In de regels van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die mircowoningen, onder voorwaarden, mogelijk maakt.
Verkeer en parkeren
Binnen het plangebied wordt een interne ontsluitingsstructuur aangelegd om de woningen op de aangrenzende wegen te ontsluiten. De ontsluiting van de planlocatie vindt plaats via de Zwarte Dijk in het zuiden, de Mosstraat in het noorden en via twee aansluitingen op de de Hannie Schaftlaan in het oosten. Parkeren vindt gedeeltelijk op eigen terrein plaats en gedeeltelijk in de openbare ruimte. Hierbij dient de ontwikkeling te voldoen aan de parkeernormen van de gemeente Gilze en Rijen (zie paragraaf 4.11).
Groen
Doordat de nieuwe woonwijk een overgang tussen de kern Rijen en het landelijke gebied vormt, is er gekozen voor een groene inrichting van de woonwijk. Er bevinden zich tussen de vier delen van het plangebied groene stroken met wandelpaden. Deze groene stroken zijn doorgezet aan de randen van het plangebied. Tussen de nieuwe ontwikkeling en de bestaande bouw ten westen van het plangebied wordt deze groene rand als een parkzone ingericht met diverse soorten natuur en groen. De groene rand zorgt aan de oostzijde tevens voor de noodzakelijke buffer in het kader van geluid. Er ontstaat een volledige groene structuur, inclusief wandelpaden, rondom de delen van het plangebied. Ten slotte is, zoals zichtbaar op afbeelding 2.3, aan de binnenzijde van ieder deel van het plangebied een groene 'binnenplaats' voorzien. In de groengebieden worden naast wandelpaden ook speelvoorzieningen gerealiseerd.
Groenplan
De uitwerking van de groene inrichting binnen en rondom de nieuwe woonwijk is uitgewerkt in het Groenplan. Dit groenplan is opgenomen in Bijlage 1. Onderdeel van het groenplan is ook een landschappelijke inpassing. Het schetsontwerp is gebaseerd op een aantal uitgangspunten die in het voorlopig ontwerp worden verscherpt. Daarnaast heeft het waterhuishoudkundig plan geholpen bij het door ontwikkelen van het watersysteem. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- toekomstbestendig watersysteem; gereguleerd waterverloop van woningen naar landschappelijke zones;
- zonering van het plan in verschillende landschapszone waarin verschillende gebruiksprioriteit versus waterberging centraal staan:
- 1. Hofjes – spelen, ontmoeten en verblijven;
- 2. Groene wiggen – Natuurlijk spelen;
- 3. Oostelijke zoom – Landschap met kijkwaarde;
- 4. Westelijke zoom – Recreatie landschap;
- spelen, verblijven en ontmoeten verspreid door de wijk;
- comfortabele padenstructuur in aansluiting op de wijk Wolfsweide;
- natuurlijke inrichting langs de Hannie Schaftlaan;
- behoud van de A-watergang, gescheiden van wadi's.
Afbeelding 2.4: Groenplan met verschillende belevingszones
Afbeelding 2.5: Sfeerinpressies invulling verschillende belevingszones
Beeldkwaliteitplan
Er is een concept beeldkwaliteitplan opgesteld voor Tussen de Leijen. Het beeldkwaliteitsplan dient er inspiratie en toetsing. De ideeën die de gemeente heeft over de beeldkwaliteit worden hierin verwoord. Op deze manier wordt bereikt dat het ruimtelijke beeld van deze woonwijk vanuit één integrale visie ontstaat. Het beeldkwaliteitplan is als Bijlage 2 toegevoegd aan deze toelichting.
De basis voor deze integrale ontwikkeling is:
- het creëren van een geleidelijke en passende overgang tussen dorp en landschap;
- het ontwikkelen van een gevarieerde woonwijk met hoge ruimtelijke kwaliteit in een hoogwaardig woonmilieu;
- het verbeteren van het woon- en leefklimaat in de dorpsrand middels een woonwijk met ruimte voor landschap, natuur en water .
Naast dat het beeldkwaliteitplan dient ter inspiratie, dient het tevens als toetsingskader voor iedereen die bij het verdere ontwerp- en ontwikkelingsproces betrokken is om een bijzonder woongebied met maximaal toekomstperspectief te bieden. Ten tweede fungeert dit beeldkwaliteitplan als formeel toetsingskader voor de welstandscommissie. Dit beeldkwaliteitplan is geen star document en kan de doorlooptijd van de ontwikkeling van de woonwijk faciliteren met heldere kaders. Het gaat hierbij om het vastleggen en waarborgen van de gewenste identiteit.
Afbeelding 2.6: Concept Stedenbouwkundigplan met per woonbuurt een thema
2.4 Vertaling Naar Bestemmingsplan
In de geest van de Omgevingswet is gekozen voor een globaal bestemmingsplan. Concreet houdt een globaal bestemmingsplan in dat het bestemmingsplan niet op verkavelingsniveau is uitgewerkt, maar dat alleen de grote en belangrijke structuren zijn opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan. Alle nieuwbouwwoningen binnen het plangebied worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Woongebied'.
Hoofdstuk 3 Vigerend Beleid
In dit hoofdstuk is het geldende beleidskader voor het plangebied opgenomen.
3.1 Rijksbeleid
Deze paragraaf vat het rijksbeleid samen dat van toepassing is op de woningbouwontwikkeling Tussen de Leijen. In deze paragraaf worden onderstaande beleidsdocumenten behandeld:
- Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte;
- Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;
- Besluit ruimtelijke ordening.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo wordt beschreven in welke infrastructuurprojecten het Rijk de komende tijd wil investeren en op welke wijze de bestaande infrastructuur beter benut kan worden.
Het Rijk streeft ernaar om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. Gestreefd wordt naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk daarom over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het onderhavige bestemmingsplan zodoende zeer beperkt blijft.
De structuurvisie richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor dit bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Gilze en Rijen.
Conclusie
Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor die ontwikkeling vindt de afweging decentraal plaats.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Conclusie
Het Barro bevat geen relevante regels die leiden tot een beperking van de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden binnen het plangebied van Tussen de Leijen. Het Barro heeft dan ook geen invloed op het onderhavige plan.
3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)
Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vastgesteld. Deze regeling is gebaseerd op Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal onderwerpen die in het Barro worden genoemd, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro. In het Rarro is vliegbasis Gilze-Rijen aangewezen als militair terrein. In het Rarro zijn voor militaire terreinen onder andere geluidzones en obstakelbeheergebieden aangewezen.
Afbeelding 3.1: kaart militair luchtvaartterrein - Vliegbasis Gilze-Rijen (Rarro)
Obstakelbeheersgebied
Het plangebied ligt binnen het obstakelbeheersgebied van vliegbasis Gilze-Rijen. Voor het plangebied geldt ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde met een hogere bouwhoogte dan 56 meter boven NAP. Van bouwen tot een dergelijke hoogte is binnen de ontwikkeling Tussen de Leijen geen sprake. Het bouwverbod wordt middels het opnemen van de gebiedsaanduiding 'overig - IHCS' wel opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Ke-geluidzone
Voor de vliegbasis Gilze-Rijen is zowel een Ke-geluidzone (Kosteneenheid) als een db(A)-geluidszone opgenomen. De geluidscontouren voor de Ke-geluidszone is vastgelegd in de Rarro. De voorkeursgrenswaarde in het geval van geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt 35 Ke. Onder voorwaarden is realisatie van nieuwe woningen mogelijk tot 45 Ke of, onder strengere voorwaarden, tot 65 Ke. Indien sprake is van een verhoogde geluidsbelasting (meer dan 35 Ke) door luchtvaartlawaai dient bij realisatie van de woningen rekening gehouden te worden met de eisen zoals omschreven in artikel 3.3 lid 1 van het Bouwbesluit. Hieruit volgt dat indien sprake is van een geluidsbelasting tussen de 36 en 40 Ke de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ten minste 30-33 dB(A) dient te bedragen.
Het plangebied ligt zowel buiten de db(A)-geluidszone als de 35 Ke-geluidszone van Vliegbasis Gilze-Rijen. Hierdoor wordt ter plaatse van alle woningen voldaan aan de gestelde richtwaarden en is vervolgonderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Het Rarro heeft geen invloed op het onderhavige plan.
3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd.
Conclusie
Toetsing van het voornemen tot woningbouw aan de ladder voor duurzame verstedelijking is noodzakelijk. Ook de provincie Noord-Brabant hecht waarde aan duurzaam ruimtegebruik (zie de paragrafen over het provinciaal beleid). De toetsing aan de ladder vindt plaats in paragraaf 4.15.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Onderstaande paragrafen gaan in op het provinciaal beleid dat van toepassing is. Achtereenvolgens komen de volgende beleidsdocumenten aan de orde:
- Brabantse omgevingsvisie;
- Verordening ruimte;
- Ontwerp interim omgevingsverordening;
- Provinciaal Waterplan;
- Beleid Waterschap Brabantse Delta.
3.2.1 Brabantse Omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld door de Provinciale Staten. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.
De provincie Noord-Brabant heeft ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie kwam in de afgelopen jaren, in samenwerking met een groot aantal partijen en inwoners, tot stand.
Brabantse energietransitie
De doelstelling voor de energietransitie is tweeledig: het verminderen van energieverbruik en de verduurzaming van energie om in 2050 energieneutraal te zijn. Voor 2030 is de doelstelling om de reductie van broeikasgassen met ten minste 50 procent te verminderen ten opzichte van de uitstoot in 1990. Daarnaast dient 50 procent van de energie duurzaam opgewekt te worden.
De provincie kiest voor een richting gevende en stimulerende rol. De hoofdrol voor de realisering wordt ingevuld door gemeenten en initiatiefnemers. De provincie blijft intensief in gesprek met de regio's om tot een gezamenlijk beeld van de kansen en koers voor een regio te komen en de opgave te realiseren.
Klimaatproof Brabant
Als gevolg van klimaatverandering ontstaan meer extremen in temperatuur en neerslag. Dit heeft gevolgen voor de fysieke leefomgeving. De doelstelling is om in 2050 klimaatbestendig te zijn met een waterrobuuste inrichting. Dit wil zeggen dat de risico' s vanwege deze weerextremen in 2050 aanvaardbaar, draagbaar en beheersbaar zijn. In 2030 dienen de eerste grote klimaatbestendige en waterrobuuste gebiedsopgaven gerealiseerd te zijn.
De provincie stelt samen met andere partijen (gemeenten, waterschappen, bedrijven en maatschappelijke organisaties) een strategie op om het waterbeheer op te vangen. Grondeigenaren zoals agrariërs en natuurterreinbeheerders spelen een belangrijke rol bij deze strategie.
Slimme netwerkstad
De provincie Noord-Brabant heeft als doelstelling voor 2030 om met Brabantse partijen samen te werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Binnen het netwerk Brabant vragen oplossingen voor een verschillende benadering. Enerzijds het ondersteunen en versterken van het centrale stedelijke netwerk en anderzijds zorgdragen voor de vitaliteit van krimpgebieden en het aanhaken op get centrale stedelijke netwerk. Daarnaast is het van belang rust, ruimte, cultuurhistorie en natuur binnen laag-dynamische gebieden te koesteren.
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de integrale verstedelijkingsopgave is een samenspel tussen gemeenten, marktpartijen, burgers en de provincie. De provincie wilt een actieve rol spelen bij de verstedelijkingsopgave door onder andere regionale afspraken, zoals over zorgvuldig ruimtegebruik en prognoses woningbehoefte, te bevorderen en het mogelijk maken van participatie in gebiedsgerichte stedelijke opgaven.
Concurrerende, duurzame economie
De provincie Noord-Brabant wilt een top kennis- en innovatieregio blijven. Om dit te blijven zal een omslag gemaakt moeten worden naar een verregaande circulaire economie waarin digitalisering steeds belangrijkers wordt.
De transitie is op de eerste plaats een opgave voor de sector en hangt af van gezamenlijke acties met partijen. Om deze transitie te ondersteunen zet de provincie ook haar regulerende bevoegdheden in. Regels moeten geen belemmering vormen voor innovaties. duurzame, concurrerende en circulaire economie.
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Relevantie plangebied
De beoogde ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling van maximaal 375 woningen buiten de contouren van het bestaand stedelijk gebied. Voor de provincie Noord-Brabant ligt de voorkeur voor herbestemmings- en transformatieopgaven. Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag.
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de integrale verstedelijkingsopgave is een samenspel tussen gemeenten, marktpartijen, burgers en provincie. De provincie wil een actieve rol spelen in dit samenspel door de regionale afspraken te bevorderen en te sturen op zorgvuldig ruimtegebruik. De Brabantse Omgevingsvisie heeft een doorwerking in de regels met de interim omgevingsverordening.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 24 mei 2019 is voor een periode van vier weken het ontwerp de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ter inzage gelegd. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking.
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening is het projectgebied in de omgevingsverordening net zo aangeduid als in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Relevantie plangebied
In afbeelding 3.2 is de themakaart 'Landbouw' van de interim omgevingsverordening opgenomen. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt binnen het Landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied is een nieuwe stedelijke ontwikkeling met woningbouw niet toegestaan (artikel 3.68 wonen in landelijk gebied).
Afbeelding 3.2: themakaart 'Landbouw' (Interim omgevingsverordening Noord-Brabant)
Het realiseren van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient binnen het 'Stedelijk gebied' plaats te vinden (artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling). In afwijking hierop geldt dat op gronden die zijn aangewezen als 'Verstedelijking afweegbaar', voorzien kan worden van de nieuwvesting van een duurzame stedelijke ontwikkeling, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden (artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar). In afbeelding 3.3 is de themakaart 'Verstedelijking' van de interim omgevingsverordening opgenomen. Hierin is te zien dat een deel van het plangebied is aangewezen als 'Verstedelijking afweegbaar'. De voorwaarden die in artikel 3.43 worden genoemd zijn:
- binnen het stedelijk gebied is er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte voor de ontwikkeling;
- de transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed behoort niet tot de mogelijkheden;
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken (afdeling 5.4 Regionaal samenwerken van de omgevingsverordening);
- de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting houdt rekening met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.
In de onderbouwing aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking komt de toetsing aan deze voorwaarden aan bod. De ladderonderbouwing is opgenomen als bijlage Bijlage 3 bij de toelichting. In paragraaf 4.15 wordt nader op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
Afbeelding 3.3: themakaart 'Stedelijk gebied' (Interim omgevingsverordening Noord-Brabant)
Herbegrenzing 'Verstedelijking afweegbaar'
Voor het deel van het plangebied welke niet is aangewezen met 'Verstedelijking afweegbaar' biedt artikel 5.3 (wijziging grenzen van werkingsgebieden) van de interim omgevingsverordening de mogelijkheid om de grenzen van 'Verstedelijking afweegbaar' te wijzigen. Om de herbegrenzing van de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' mogelijk te maken dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden (artikel 5.3, lid 4):
- a. de stedelijke ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;
- b. de stedelijke ontwikkeling leidt tot een duidelijke verbetering van de stedenbouwkundige of landschappelijke kwaliteit;
- c. de gewenste uitbreidingsrichting is aanvaardbaar.
Daarnaast worden onder artikel 5.3, lid 1 gevallen genoemd, wanneer Gedeputeerde Staten bevoegd zijn om de in de verordening opgenomen grenzen van een werkingsgebied te wijzigen. Sub c bevat de voorwaarden dat de wijziging moet passen binnen de uitgangspunten en basisprincipes van deze verordening.
De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies zijn opgenomen is paragraaf 3.1.2 van de interim omgevingsverordening. Hieronder komen deze basisprincipes aan bod.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Bij een evenwichtige toedeling van functies dient invulling gegeven te worden aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit is in deze verordening opgenomen om een bijdrage te leveren aan een juiste balans tussen beschermen en benutten. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- a. zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6);
- b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7);
- c. meerwaardecreatie (artikel 3.8).
Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik
Bij stedelijke ontwikkeling dient toepassing gegeven te worden aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Een onderbouwing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is opgesteld en komt in paragraaf 4.15 van deze toelichting aan bod. De conclusie van deze onderbouwing is dat het realiseren van de woningbouwontwikkeling 'Tussen de Leijen' buiten het bestaand stedelijk gebied aanvaardbaar geacht en dat de woningbouwontwikkeling binnen de regionale woonbehoefte past.
Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De gewenste uitbreidingsrichting moet aanvaardbaar zijn.
Door CroonenBuro5 is de memo 'Toepassing van de lagenbenadering voor woningbouwontwikkeling Tussen de Leijen te Rijen' opgesteld. Deze memo is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen. Op basis van deze memo kan opgemaakt worden dat de gewenste woningbouwlocatie voldoende potenties voor woningbouw heeft en aantasting van de bestaande kwaliteiten niet te verwachten is. De gewenste uitbreiding van de agrarische gronden tussen het bestaand stedelijk gebied en de Oostelijke Ontsluitingsweg Rijen is aanvaardbaar en met de bestaande waarden van het beekdallandschap wordt met de groene en waterrijke invulling van het gebied voldoende rekening gehouden.
Artikel 3.8 meerwaardecreatie
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat en de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit (artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap) kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
Artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap
Een ruimtelijke ontwikkeling die met een nieuwe bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in Landelijk Gebied, zoals voorliggend bestemmingsplan, dient gepaard te gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
- a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
- b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
- c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
- d. het wegnemen van verharding;
- e. het slopen van bebouwing;
- f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
- g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
Met de ontwikkeling van 'Tussen de Leijen' wordt ingezet op het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land. Met de ontwikkeling wordt de oostelijke dorpsrand afgerond tot een groene en waterrijke overgangsgebied.
De landschappelijke inpassing en invulling van het plangebied met groen is vastgelegd in het concept Groenplan. Deze is toegevoegd als Bijlage 1. In paragraaf 2.3 onder 'Groen' zijn de belangrijkste uitgangspunten van het Groenplan beschreven.
Uit de ladderonderbouwing en de lagenbenadering kan geconcludeerd worden dat de stedelijke ontwikkeling binnen de regionale afspraken past, dat de stedelijke ontwikkeling leidt tot een duidelijke verbetering van de stedenbouwkundige of landschappelijke kwaliteit en dat de gewenste uitbreidingsrichting aanvaardbaar is. Hiermee wordt voldaan aan de vereisten in artikel 5.3 van de interim omgevingsverordening om de grenzen van 'Verstedelijking afweegbaar' te wijzigen.
Om het plan mogelijk te maken is een verzoek ingediend bij Gedeputeerde Staten om de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' uit te breiden. Bij het ontwerpbestemmingsplan wordt het voornemen tot verzoek om herbegrenzing aan Gedeputeerde Staten voorgelegd. Het verzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting.
Zoals aangegeven dient de vormen van kwaliteitsverbetering te worden geborgd in het bestemmingsplan. Over de exacte invulling van de kwaliteitsverbetreing zijn in het ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie afspraken gemaakt. Binnen de gemeente Gilze en Rijen is het afsprakenkader van de regio Hart van Brabant van toepassing. Op 26 november 2015 is de notitie 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015' vastgesteld. In deze notitie worden drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onerscheiden:
- Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkeling waarvoor geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist (geen landschappelijke inpassing en evenmin ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist);
- Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn, maar waarbij het gaat om ontwikkelingen die een (zeer) beperkte invloed hebben (alleen landschappelijke inpassing vereist);
- Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarop de regels inzake kwaliteitsverbetering van toepassing zijn en waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist).
Ten aanzien van de investering in kwaliteitsverbetering van het landschap is er een verschil in de wijze waarop voor beide ontwikkelingen deze bijdrage wordt bepaald. Het initiatief betreft een planmatig stedelijke ontwikkeling. Bij planmatige stedelijke ontwikkeling zoals bedrijventerreinen, woongebieden, sportterreinen, infrastructuur wordt uitgegaan van een minimumbijdrage per m2 uit te geven grond. De minimum bijdrage is 1% van de uitgifteprijs. Hiermee wordt rekening gehouden met het verschil in kosten en opbrengsten van verschillende bestemmingen.
De grondexploitatie voor Tussen de Leijen laat zien dat 1% van de uitgifteprijs een bedrag is van (afgerond) € 293.000,-.
Er is een kostenraming gemaakt voor de aanleg van de landschappelijke inpassing van het plan Tussen de Leijen (prijspeil 2021). Deze komt uit op een investeringsbedrag van € 413.461,68. Dit bedrag is exclusief Btw en beheer- en onderhoudskosten voor de komende jaren. Er wordt voldaan aan de 1% norm van de provincie.
Conclusie
De ontwikkeling 'Tussen de Leijen' past binnen het kader van de interim omgevingsverordening.
3.2.3 Provinciaal Waterplan
Het provinciaal Waterplan richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde.
Vijf hoofdthema’s vormen de kern van het beleid:
- Het realiseren van een duurzame watervoorziening;
- Het verbeteren van de waterhuishoudkundige situatie;
- Het verbeteren van de waterkwaliteit;
- Het inrichten van waterlopen met het oog op de versterking van natuurwaarden;
- Het anders omgaan met water in bebouwd gebied;
Conclusie
Voor de consequenties van dit beleid voor onderhavig bestemmingsplan wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze toelichting.
3.2.4 Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft beleid en beleidsregels welke zijn vastgelegd in de Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap nodig. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen en afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel “hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen”.
Conclusie
De eisen vanuit het waterschap hebben geen beperkingen voor onderhavig plan tot gevolg. In paragraaf 4.5 wordt hier nader op ingegaan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Onderstaande paragrafen gaan in op het beleid van de gemeente Gilze en Rijen dat van toepassing is op het plangebied. Achtereenvolgens komen de volgende beleidsdocumenten aan de orde:
- Toekomstvisie Gilze en Rijen 2025 'Wij Gilze en Rijen!';
- Ambitiedocument 'Ambitie Gilze en Rijen - nieuwe kansen';
- Structuurvisie Stedelijk gebied Gilze en Rijen.
3.3.1 Toekomstvisie Gilze en Rijen 2025 'Wij zijn Gilze en Rijen!'
In toekomstvisie Gilze en Rijen 2025 heeft de gemeente Gilze en Rijen een beeld gegeven van de gewenste ontwikkeling van de gemeente tot 2025. De gemeente heeft haar inwoners veel te bieden. Het is goed wonen, werken en leven in Gilze en Rijen. Er is volop bedrijvigheid, er is ruimte om te wonen en te leven en er zijn veel voorzieningen voor sport en cultuur. De voordelen van het wonen in dorpen in het groen zijn goed te combineren met de bereikbaarheid van stedelijke voorzieningen in Tilburg en Breda. Het is belangrijk om die kwaliteit te behouden en ze verder te versterken. Ook wil de gemeente nieuwe kwaliteiten ontwikkelen. Het is nodig dat de gemeente verbindingen legt met inwoners bedrijven en maatschappelijke organisaties en met de omringende gemeenten.
Voor 2025 heeft de gemeente de volgende ambities:
- versterken van onze positie als woongemeente in het groen tussen twee steden;
- benutten van de strategische ligging aan belangrijke vervoersassen in Midden-Brabant en versterken van de positie als werkgelegenheidsgemeente met economisch duurzame en beeldbepalende bedrijven;
- versterken van de vitaliteit van kernen met goede voorzieningen op het vlak van sport en cultuur die optimaal worden gebruikt;
- versterken van de economische draagkracht van het buitengebied en van de belevingswaarde van dat buitengebied.
Relevantie
De ontwikkeling van de beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van woningbouw buiten de bestaande grenzen van het stedelijk gebied. Het uitgangspunt voor woningbouw is dat inbreiding voor uitbreiding gaat, als de bouwkosten dat toelaten. Woningbouw moet op een kwalitatieve hoogwaardige manier worden ingevuld in en om de kernen Gilze en Rijen. Dit gebeurt met passende woningbouw of met publieke (groene) ruimte. De woningbouwontwikkeling 'Tussen de Leijen' wordt, onder de naam OOR-locatie, in de toekomstvisie aangegeven als één van de twee uitbreidingslocaties in Rijen. Beschreven wordt dat het gewenst is om de regionale behoefte op te vangen en het 'stedelijke' karakter van Rijente versterken.
Conclusie
De ontwikkeling 'Tussen de Leijen' past binnen het kader van de toekomstvisie Gilze en Rijen 2025.
3.3.2 Ambitiedocument 'Ambitie Gilze en Rijen - nieuwe kansen'
In het ambitiedocument 'Ambitie Gilze en Rijen - nieuwe kansen' worden op basis van de toekomstvisie de ruimtelijke ambities bepaald voor de komende jaren. Voor de vier dorpen wordt de denkrichting gegeven en worden de belangrijkste plannen beknopt beschreven.
Het plangebied ligt in Rijen-Oost. In het ambitiedocument wordt aangegeven dat er voor Rijen-Oost kansen liggen voor ontwikkeling. Een belangrijke ambitie bij het realiseren van woningen op deze locatie is de verbinding met het bestaande landschap. Indien in de toekomst nieuwe woningen worden gebouwd, zal het oorspronkelijke landschap een belangrijke plaats krijgen in de wijk. Met het aanleggen van groen en water in de wijk wordt het landschappelijke open karakter van dit gebied versterkt.
Afbeelding 3.4 Ambitie voor het plangebied (Ambitiedocument Gilze en Rijen)
Relevantie
Met de invulling van de woningbouwontwikkeling 'Tussen de Leijen' wordt ingespeeld op de ligging in de overgang tussen de kern Rijen en het landelijk gebied. Het plangebied bestaat uit vier delen. Tussen deze vier delen worden groenstroken met wandelpaden aangelegd. Deze groenstroken worden aan de randen van het plangebied doorgezet. Met deze groenstroken en het doorzetten aan de randen van het plangebied wordt overeenkomstig met het ambitiedocument een verbinding met het bestaande landschap gecreëerd en het landschappelijk open karakter van het gebied versterkt.
Conclusie
De ontwikkeling 'Tussen de Leijen' past binnen het kader van het ambitiedocument 'Ambitie Gilze en Rijen - nieuwe kansen'.
3.3.3 Structuurvisie Stedelijk Gebied
De genoemde ruimtelijke ambities die in het ambitiedocument worden genoemd, zijn in de Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen verder uitgewerkt. De structuurvisie draagt bij aan het vormgeven van de gemeentelijke lokale en regionale ambities. In de structuurvisie worden dwarsverbanden gelegd tussen de verschillende lokale en regionale beleidsvelden. Daarnaast worden in de structuurvisie ook projecten geprioriteerd.
Voor wat betreft demografie en wonen gelden de volgende beleidsuitgangspunten:
- de gemeente maakt ruimte voor meer vraaggestuurde vormen van woningbouw, zodat heel gericht kan worden ingespeeld op specifieke woonbehoeften;
- de gemeente zet in op het zo lang mogelijk zelfstandig wonen door ouderen, en faciliteert dit door goede voorzieningen en het stimuleren van woningaanpassingen;
- mits gebouwd kan worden voor de juiste doelgroep en woonbehoefte, krijgt inbreiding voorrang boven uitbreiding. Prioritering en fasering van woningbouwlocaties vindt mede plaats op basis van de bijdrage die wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit;
Het plangebied wordt in de visiekaart van de kern Rijen aangeduid als uitbreidingslocatie: een woningbouwlocatie voor de lange termijn. Voor de mogelijke invulling van deze locatie tot woningbouwlocatie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- 1. Behouden van het open en uitgestrekte beeld langs de Hannie Schaftlaan (de Oosterlijke Ontsluitingsroute / OOR). Het open landschap is kenmerkend voor de oostzijde van Rijen. Aan weerszijden van de weg wordt een brede strook gereserveerd en open gehouden.
- 2. Creëren van een groen woonmilieu en een relatie leggen naar de natte omstandigheden, die hier van oudsher voorkomen, door het oppakken van de waterloop en het inrichten als natte, groene zone met uitloopmogelijkheden.
- 3. Streven naar een divers woonmilieu. Nieuwe woonwijken borduren niet voort op de bestaande compacte woonwijk, maar er wordt (door het doortrekken van de groenstroken en routes) wel een relatie gelegd. De bestaande groenstructuur in de wijk beter verbinden met het buitengebied.
Afbeelding 3.5 Visiekaart Rijen
Relevantie
De ontwikkeling van het plangebied tot woningbouwlocatie is bij het opstellen van de Structuurvisie Stedelijk Gebied reeds voorzien. De locatie is als uitbreidingslocatie aangewezen.
Met de invulling van de woningbouwlocatie wordt , door het aanleggen van groenstroken en het doortrekken van de routes, een relatie gelegd met zowel de bestaande wijk ten westen van het plangebied en het landelijke gebied ten oosten van het plangebied. De groenstroken worden aan de randen van het plangebied doorgezet. Hierdoor ontstaat er aan de oostzijde van het plangebied een buffer langs de Hannie Schaftlaan en wordt de structuur van de bestaande wijk aan de westzijde niet doorgezet. Er wordt een groen en rustig woonmilieu gecreëerd. Het woningbouwprogramma bestaat uit diverse woningtypen, verspreid over het plangebied. Hierdoor wordt er diversiteit in de wijk gebracht.
Conclusie
De ontwikkeling 'Tussen de Leijen' past binnen het kader van de Structuurvisie Stedelijk Gebied.
Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante Aspecten
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en ruimtelijke aspecten die van belang zijn voor de ontwikkeling. De resultaten van de onderzoeken naar de milieukundige haalbaarheid worden beschreven. Daarnaast wordt er aan de andere – ruimtelijk relevante – waarden en omgevingsaspecten, zoals verkeer en mobiliteit, getoetst.
4.1 Besluit Milieueffectrapportage
Algemeen
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is de milieueffectrapportage ontwikkeld (zie met name hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer).
Gemeenten en provincies moeten per 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een milieueffectrapportage (MER) nodig is, via een zogenaamde m.e.r.-beoordeling. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Afbeelding 4.1: Doorloopschema M.e.r.-beoordeling
Activiteit en drempelwaarden
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het plan voorziet in maximaal 375 woningen. Het plangebied heeft een grootte van circa 9 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r..
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. De criteria vallen uiteen in criteria betreffende de:
- kenmerken van het project: omvang van het project, cumulatie met andere projecten, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder en risico op ongevallen;
- plaats van het project: bestaand gebruik van de locatie, natuurlijke hulpbronnen en opnamevermogen/gevoeligheid van het milieu;
- kenmerken van het potentiële effect: bereik, grensoverschrijdend karakter, orde van grootte en complexiteit, waarschijnlijkheid en duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect.
Toesting
De toetsing van de woningbouwontwikkeling Tussen de Leijen op de hierboven benoemde criteria is opgenomen in de notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. De notitie d.d. 11 februari 2021 is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. In de notitie is gemotiveerd een beslissing genomen om het al dan niet opstellen van een milieueffectrapportage. Hieronder is de conclusie van de notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen.
In het kader van deze notitie is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de ontwikkeling van de woningbouwontwikkeling Tussen de Leijen. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Conclusie
Vanuit de M.e.r.-wetgeving zijn er geen belemmeringen voor de woningbouwontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
4.2 Volksgezondheid
Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderzocht of een bestemmingsplan niet zodanige risico's voor de volksgezondheid meebrengt dat het woon- en leefklimaat niet onaanvaardbaar verslechtert. Hierbij is het effect dat nabijgelegen veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben een mee te wegen belang.
In de omgeving van de nieuwe woonwijk zijn verschillende veehouderijen gelegen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten op van de verschillende veehouderijen op de volksgezondheid.
Onderzoek
Het milieu- en gezondheidsonderzoek is uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen. Er is tevens een memo Volksgezondheid opgenomen als Bijlage 8. In deze memo wordt uitgebreid ingegaan op de onderzoeken naar mogelijke gezondheidsrisico's sinds 2009, Q-koorts, endotoxinen en moratorium geitenhouderij. Het toetsingskader dat is gehanteerd en de beoordeling is in de volgende alinea's beschreven.
Wettelijke toetsingskaders
Voor verschillende milieuonderdelen die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid zijn wettelijke en beleidsmatige toetsingskaders gevormd, veelal op basis van heersende wetenschappelijke inzichten. Dit geldt bijvoorbeeld voor de milieuonderdelen geur, geluid en luchtkwaliteit. Op dit moment zijn er geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat de geldende toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's te voorkomen.
In het milieu- en gezondheidsonderzoek is een gezondheidskundige beoordeling van de GGD Brabant opgenomen. Hierbij is gebruik gemaakt van gezondheidskundige advieswaarden die worden gebruikt ter bescherming van de volksgezondheid. De gezondheidskundige advieswaarden kunnen ook gebruikt worden bij het bepalen van de ambitie van de gemeente. In het milieuonderzoek is dus niet alleen getoetst aan wettelijke normen, maar ook aan verschillende (gezondheidskundige) advieswaarden.
Uit de rechtspraak volgt dat niet dwingend hoeft te worden getoetst aan advieswaarden. Dit betekent dat als een advieswaarde wordt overschreden, dit geen reden hoeft te zijn om een ontwikkeling niet mogelijk te maken. Als ten aanzien van een bepaald milieuonderdeel is getoetst aan een (gezondheidskundige) advieswaarde, maar hieraan niet wordt voldaan, is in het betreffende onderdeel van deze toelichting aangegeven waarom er geen sprake is van onaanvaardbare gezondheidsrisico's en waarom er (wel) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.
Beoordeling volksgezondheid
Q-koorts
Het enige gezondheidsrisico waarvoor tot op heden stevig wetenschappelijk bewijs bestaat, zijn uitbraken van Q-koorts. In de omgeving van het plangebied zijn twee geitenhouderijen gelegen, namelijk op een afstand van 480 meter en 1450 meter tot de dichtstbijzijnde woonbestemmingen. De bestrijding van besmettelijke dierziekten, zoals Q-koorts, is primair vastgelegd in andere wetgeving, zoals de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten en de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de mogelijke besmetting van dierziekten wel een ruimtelijk mee te wegen belang.
In de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten is onder andere een vaccinatieplicht voor geiten en schapen tegen Q-koorts opgenomen. Ook zijn hierin regels gesteld over onder andere tankmelkmonitoring (monitoring Q-koorts) en het uitrijden of afvoeren van de mest van geiten en schapen. Sinds het invoeren van een landelijke vaccinatieplicht en andere regels zoals die in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten zijn vastgelegd, heeft geen uitbraak van Q-koorts meer plaatsgevonden. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is belast met de controle op de naleving en de handhaving van de relevante bepalingen. Er mag dan ook van worden uitgegaan dat die bepalingen in de praktijk worden nageleefd.
Uit het onderzoek 'Veehouderij en Gezondheid Omwonenden, aanvullende studies' (VGO 2) van 16 juni 2017 blijkt dat de Q-koortsepidemie waarschijnlijk tijdens de vroege jaren heeft bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Deze vormt echter geen verklaring voor het verhoogde risico vanaf 2011. De aanwezigheid van de geitenhouderijen in de omgeving van de nieuwe woonwijk levert dan ook geen onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's op vanwege Q-koorts.
Endotoxinen
Wat endotoxinen betreft, is er niet met een eenduidige wettelijke regeling bepaald op welke wijze het bevoegd gezag de mogelijke gevolgen van de emissies van endotoxinen bij veehouderijen in de besluitvorming moet betrekken. Er is geen wettelijke norm voor endotoxinen. Ook is er op dit moment geen landelijk toetsingskader voor endotoxinen beschikbaar.
Het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid heeft vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' (Toetsingskader endotoxinen 1.0) opgesteld. Het beschrijft een aanpak voor het beoordelen van het risico op verspreiding van endotoxinen van veehouderijen.
Het Toetsingskader endotoxinen 1.0 is toegepast om het risico op verspreiding van endotoxinen van veehouderijen op de nieuwe woonwijk te beoordelen. Uit het Toetsingskader endotoxinen 1.0 volgt op basis van de fijnstofemissie een aan te houden afstand van 297 meter. Binnen deze afstand wordt de advieswaarde van 30 EU/m3 overschreden. De afstand tussen het dichtstbijzijnde emissiepunt van deze veehouderij en het plangebied bedraagt 647 meter. Er wordt dus ruimschoots aan het aan te houden afstandscriterium voldaan. Dit betekent dat binnen het plangebied wordt voldaan aan de advieswaarde van 30 EU/m3 voor endotoxinen.
Moratorium geitenhouderij
Op 7 juli 2017 heeft de provincie Noord-Brabant een moratorium op de geitenhouderij vastgesteld. Een toename van de bestaande oppervlakte van een dierenverblijf voor geitenhouderijen door het oprichten van gebouwen of door het in gebruik nemen van gebouwen voor het houden van geiten niet is toegestaan. Het moratorium op de geitenhouderij is in beginsel tijdelijk van aard. De resultaten van de vervolgonderzoeken moeten uitwijzen of de sector zich weer op een verantwoorde wijze kan ontwikkelen.
De verbodsregels voor de geitenhouderij hebben geen rechtstreekse invloed op het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen zoals woningen. In het kader van de omgekeerde werking moet hieraan echter wel aandacht worden besteed bij het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen.
Op basis van het onderzoek 'Veehouderij en Gezondheid Omwonenden'( VGO) van 5 juli 2016 blijkt dat er een verhoogde kans op longontsteking bestaat voor mensen die rondom een geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5-2 kilometer. Dit is echter geen reden om de nieuwe woonwijk niet mogelijk te maken. De precieze oorzaak van de verhoogde risico's is op dit moment niet bekend.
Op basis van alleen de VGO onderzoeken kan niet worden vastgesteld of sprake is van oorzakelijke verbanden tussen stoffen en micro-organismen van veehouderijen en gezondheidseffecten (VGO, VGO 2). Dit geldt ook voor het deelonderzoek 'Longontsteking in de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen; actualisering van gegevens uit huisartsenpraktijken 2014-2016' van het onderzoek 'Veehoudeij en Gezondheid Omwonenden, deelonderzoek (VGO 3) van 22 oktober 2018. Daarin staat vermeld dat er op dit moment geen duidelijke causaliteit te vinden is voor de gevonden associatie tussen longontsteking en geitenhouderijen in de omgeving (VGO 3). Een relatie met de Q-koortsepidemie van 2007-2009 is zeer onwaarschijnlijk, mede door de uiteindelijk getroffen maatregelen.
Of er oorzakelijke verbanden bestaan en zo ja, wat deze inhouden, moet nog uit vervolgonderzoek blijken. Het kan enkele jaren duren voordat hierover duidelijkheid komt. Er zijn dus nog vele onderzoeken nodig om tot een definitieve conclusie te komen.
Wanneer de bron(nen) die het verhoogde risico op longontsteking rond geitenhouderijen veroorzaakt / veroorzaken bekend is / zijn, dan zijn ook bedrijfsgerichte maatregelen te nemen om de emissie te verminderen of te vermijden. Die kunnen dan aan vergunningverlening worden verbonden en geitenhouderijen kunnen zich verantwoord ontwikkelen zonder onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid te veroorzaken. De omgevingsdienst ziet geen redenen om geen woningen toe te staan.
Op basis van het milieu- en gezondheidsonderzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en de GGD Brabant kan geconcludeerd worden dat er geen causaal verband is aangetoond tussen een verhoogd gezondheidsrisico en wonen in de omgeving van een veehouderij. Er zijn geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat de geldende toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's te voorkomen. Nu ter plaatse van de nieuwe woningen binnen het plangebied wordt voldaan aan de geldende toetsingskaders, wordt het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Op basis van het milieu- en gezondheidsonderzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en de GGD Brabant is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. In de volgende paragrafen is, indien relevant, tevens getoetst aan de gezondheidskundige advieswaarde.
4.3 Geluid
Algemeen
Bij de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, in de nabijheid van wegen dient in het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de akoestische omstandigheden. De gevels van de woningen ondervinden namelijk een geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer in de omgeving. Er is geen blootstelling aan geluid van andere bronnen (railverkeer, vliegverkeer, industrie).
De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wet geluidhinder geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
De Wet geluidhinder bepaalt in hoeverre het bouwen op een locatie is toegestaan, het Bouwbesluit bevat onder meer eisen die aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van het gebouw worden gesteld. Deze worden onder meer bepaald door de hoogte van de geluidbelasting, het type buitengeluid en de gebruiksfunctie.
Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Er is door de Omgevingsdienst West-Brabant akoestisch onderzoek voor het aspect wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het complete onderzoek is als Bijlage 9 bij de toelichting gevoegd. Hieronder zijn de conclusies en het advies van het onderzoek weergegeven.
- de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai in bouwvlak 1 deels wordt overschreden ten gevolge van het wegverkeer op de Mosstraat;
- de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai in bouwvlak 2 en 3 deels wordt overschreden ten gevolge van het wegverkeer op de Hannie Schaftlaan;
- de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai in bouwvlak 4 deels wordt overschreden ten gevolge van het wegverkeer op de Hannie Schaftlaan en Zwarte Dijk.
- de maximale grenswaarde voor wegverkeerslawaai ten gevolge van geen enkele weg overschreden wordt ter plaatse van de verschillende bouwvlakken.
Maatregelen aan de bron en/of in het overdrachtsgebied worden niet doelmatig geacht, of stuiten op overwegende bezwaren van financiële of stedenbouwkundige aard. Zodoende zal een hogere waarden besluit vastgesteld moeten worden. Omdat het bestemmingsplan globaal van aard is, wordt de maximaal berekende geluidbelasting op de grenzen van een bouwvlak als hogere waarde vast gelegd, waarbij de ligging van de contour in ogenschouw genomen wordt. Deze contour is ook op de verbeelding opgenomen als zijnde gebied waar sprake is van een hogere grenswaarde.
Geluidluwe gevel
Conform het hogere waardenbeleid van de Provincie Noord-Brabant, wat de gemeente Gilze en Rijen hanteert moet bij gevelbelastingen van meer dan 53 dB een geluidluwe gevel veiliggesteld worden. Een geluidluwe gevel is een gevel waar de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van geen enkele geluidbron overschreden wordt. Aan deze geluidluwe gevel moet minimaal één aanliggende geluidgevoelige ruimte gelegen zijn. Dit is geborgd via de regels en de verbeelding, door de 'specifieke bouwaanduiding – geluidsluwe gevel' op te nemen. Hierin ligt vast dat een woning binnen deze specifieke bouwaanduiding parallel aan de maatgevende weg gesitueerd moet worden. Uitzonderingen hierop zijn, indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidluwe gevel of op een andere wijze wordt gerealiseerd, of niet meer noodzakelijk is.
Spoorweglawaai:
Voor het aspect spoorweglawaai geldt dat het plangebied buiten de zone van de spoorlijn Breda – Tilburg is gelegen. Akoestisch onderzoek voor wat betreft het aspect spoorweglawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Luchtvaartlawaai:
Voor het aspect luchtvaartlawaai geldt dat het plangebied buiten de 35 KE-zone van de vliegbasis Gilze en Rijen is gelegen. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Na het vaststellen van hogere waarden voor de nieuw te realiseren woningen binnen de oranje en rood gemarkeerde gebieden vormt het aspect geluid geen belemmering voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
4.4 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rondom een risicobron.
Onderzoek
Inrichtingen
Op basis van de Risicokaart bevinden zich geen risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied. Aan de Mosstraat 23 bevindt zich een propaantank. Het plangebied ligt echter buiten de geldende (plaatsgebonden risico) contouren van de propaantank.
Transportroutes
In 2018 heeft de omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) de 'Rapportage Vervoer Gevaarlijke stoffen' voor de gemeente Gilze en Rijen geactualiseerd. Deze rapportage is opgesteld met het doel inzicht te bieden waar en welke gevaarlijke stoffen in de gemeente Gilze en Rijen worden vervoerd. Door te weten welke gevaarlijke stoffen over welke wegen worden vervoerd kan bepaald worden met welke rampscenario's rekening moet worden gehouden bij bestrijdbaarheid- en zelfredzaamheidsvraagstukken in ruimtelijke plannen.
In afbeelding 4.4 zijn de routes van transport van gevaarlijke stoffen weergegeven. Op de kaart zijn ook de intensiteiten weergegeven. Er is een transportroute van gevaarlijke stoffen die uitkomt op de Hannie Schaftlaan. Uit de intensiteiten is op te maken dat het gaat om vier propaanleveringen (GF3) per jaar (8 inclusief retourrit). De leveringsroute gaat niet over de Hannie Schaftlaan, maar gaat heen en terug over de Mosstraat. Er zijn geen gegevens beschikbaar dat er bij de levering van propaan in de Mosstraat e.o. over de Hannie Schaftlaan wordt gereden.
Afbeelding 4.4: Uitsnede transportroutes (Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant)
Ten zuiden van het plangebied zijn de wegen N282 en A58 gelegen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van een brandbaar gas op de N282, een zogenaamd BLEVE-scenario. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van toxische scenario's op de A58 en het spoortraject Breda - Tilburg. Afhankelijk van de windrichting en de plaats van een incident met toxische stoffen op beide transportroutes, kan een dergelijk scenario tot het plangebied reiken. Bij een toxisch scenario is schuilen (binnenblijven met ramen en deuren gesloten) de gewenste handelingswijze. Risicocommunicatie en toepassing van centraal afsluitbare mechanische ventilatie kunnen daarbij ondersteunend werken.
Doordat het plangebied enkel binnen het invloedsgebied van toxische scenario's op de A58 gelegen is, en dus buiten de risicocontour, is een beschouwing van het plaatsgebonden- en groepsrisico niet nodig.
Op de Hannie Schaftlaan, die oostelijk van het plangebied gelegen is, is geen noemenswaardig transport van brandbare gassen te verwachten.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid betreft enkel toxische scenario's die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de functiewijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
4.5 Waterhuishouding
Algemeen
De waterhuishoudelijke aspecten bij ruimtelijke plannen en besluiten worden verantwoord in de watertoets. M.b.v. van de watertoets wordt er naar gestreefd om het waterhuishoudkundige aspect in combinatie met het ruimtelijk beleid toe te passen op het beoogde plangebied, waarbij op basis van de ontwikkelingen wordt gezocht naar een hydrologisch neutrale oplossingsrichting.
Hierbij dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
- m.b.t. waterkwantiteit, hergebruik, vasthouden, berging, afvoer;
- m.b.t. waterkwaliteit schoonhouden, scheiden, zuiveren.
Uitgangspunten omgang met afstromend hemelwater
De planlocatie valt binnen het beheersgebied van waterschap Brabantse Delta. Ook voor Brabantse Delta is “hydrologisch neutraal ontwikkelen”speerpunt bij de ruimtelijke plannen in haar beheersgebied.
Het waterschap heeft een beleidsnota vastgesteld met uitgangspunten m.b.t. de watertoets. Hierin staan de volgende principes centraal:
- wateroverlastvrij bestemmen;
- gescheiden houden van vuil -water en schoon hemelwater;
- doorlopen van de afwegingsstappen: hergebruik, infiltratie, buffering, afvoer;
- hydrologisch neutraal bouwen;
- water als kans;
- meervoudig ruimte gebruik;
- voorkomen van vervuiling;
- rekening houden met waterschapsbelangen.
Deze principes liggen in lijn met het landelijk beleid t.a.v. de watertoets. Gestreefd dient te worden naar een waterhuishoudkundig minimaal gelijkwaardige situatie.
Onderzoek
Door Antea Group is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit waterhuishoudkundig plan d.d. 8 februari 2021 is opgenomen als Bijlage 10 bij de toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten, conclusies en aanbevelingen uit het waterhuishoudkundig plan.
Huidige waterhuishoudkundige situatie
Maaiveld
Het maaiveld in het plangebied varieert van NAP +4,80 m tot NAP +6,70 m. De gemiddelde maaiveldhoogte van het plangebied is circa NAP +5,85 m. Afbeelding 4.5 toont het verloop van de maaiveldhoogten. De weghoogte van de Zwarte Dijk helt af van NAP +7,00 m tot NAP +6,55 m. De weghoogte van Mosstraat helt af van NAP +5,80 m tot NAP +5,70 m. De Hannie Schaftlaan sluit aan op de hoogte van voorgenoemde wegen.
De laagte in het noordwestzijde van het plangebied is in de bestaande situatie gevoelig voor wateroverlast.
Afbeelding 4.5 Maaiveldhoogte t.o.v. NAP (AHN-viewer)
Bodemopbouw
De bodem bestaat uit zandgronden en slecht doorlatende lagen die afgezet zijn in beekdalen. In het plangebied is de bodemopbouw beschreven in het bodemonderzoek Verkennend bodem-, asbest en waterbodemonderzoek Tussen de Leijen d.d. 12 april 2019, zoals opgenomen als Bijlage 11 bij de toelichting.
Onder het maaiveld bevindt zich een humeuze zandlaag met een dikte variërend van 0,4 m tot 0,8 m. Daaronder is matig siltig zand aangetroffen tot de in het veldwerk gehanteerde boordiepte. Ter plaatse van boringen 26, PB02 en PB04 is een slecht doorlatende laag aangetroffen op een diepte van circa 1,0 m beneden maaiveld. Bij PB02 en BP05 betreft de slecht doorlatende laag een veenlaagje van circa 0,3 m dikte. Bij boring 26 betreft de slecht doorlatende laag een kleilaag van 0,3 m dikte.
Grondwater
De gemiddelde hoogste grondwaterstand is een basis voor de uitwerking van de toekomstige aanlegpeilen. In Dinoloket zijn de meetreeksen opgevraagd en aangevuld met de gegevens van de gemeente. Daarnaast zijn in het plangebied in december 2020 vier peilbuizen geplaatst, die een half jaar worden waargenomen. Tijdens het veldwerk zijn de gemiddeld hoogste grondwaterstanden afgeleid uit de morfologische kenmerken in het boorprofiel.
Per boorlocatie, zie afbeelding 4.6, worden twee getallen weergegeven. Het bovenste getal is de afgeleide GHG uit het boorprofiel en het onderste getal is de gemeten waterstand op 24 december 2020. Op basis van de monitoring wordt over een half jaar bepaald in hoeverre de afgeleide peilen een betrouwbaar beeld geven. Voor het opstellen van het waterhuishoudkundig plan wordt uitgegaan van de circa NAP +5,50 m voor het zuidelijke deel van het plangebied en NAP +5,20 / +5,00 m voor het noordelijke deel van het plangebied.
Afbeelding 4.6: Afgeleide hoogste grondwaterstanden volgens profiel (bovenste getal) en de gemeten grondwaterstanden op 24 december 2020 (onderste getal)
Watersysteem
Afbeelding 4.7 toont de ligging van de watergangen met een A-status en de watergangen met een B-status. Volgens de legger hebben de A-watergangen in het plangebied taluds met een helling van 1:1,5. In afbeelding 4.7 zijn de bodemhoogten volgens de legger opgenomen. De B-watergangen zijn (vooralsnog) niet ingemeten.
De stuw KST00793 Moerstraat Rijen ligt volledig plat (vanaf het jaar 2003) en heeft een kruinhoogte van NAP +4,65 m. De beslissing voor het platleggen van deze stuw is genomen naar aanleiding van wateroverlast die is opgetreden. Door het waterschap zijn de waterstanden ter plaatse van de stuw gemeten. Bovenstrooms van de stuw varieert de waterstand tussen NAP +4,80 m en NAP +4,90 meter. De waterstand benedenstrooms van de stuw is circa 0,4 m lager, oftewel NAP +4,45 meter.
Op ongeveer 600 m benedenstrooms van het plangebied is de eerstvolgende stuw gelegen, stuw KST01026 bij de Schorsstraat nabij de RWZI. Deze stuw wordt op dit moment geautomatiseerd en heeft een streefpeil van NAP +4,3 m in de zomer en NAP +4,1 m in de winter.
Afbeelding 4.7: Legger
Riolering
Afbeelding 4.8 toont de ligging van het gemeentelijk riool. Ter hoogte van de Zwarte Dijk is een riooloverstort van een bergbezinkvoorziening aanwezig. De overstort kan bij calamiteiten in werking treden. De overstort wordt vooralsnog niet gewijzigd. Dit is een aandachtspunt voor de uitwerking van het waterhuishoudkundig plan. Momenteel worden de mogelijkheden voor de verplaatsing van de overstort, in samenspraak met het waterschap, onderzocht. De manier waarop met de overstrort wordt omgegaan, wordt bij vaststelling van het bestemmingsplan toegevoegd aan het waterhuishoudkundig plan en de toelichting.
Het riool aan de Mosstraat heeft een b.o.b. van circa NAP +4,60 m. Het riool aan de Zwarte Dijk heeft een b.o.b. van circa NAP +4,30 m.
Afbeelding 4.8: Ligging riolering (bron: gemeente d.d. 16 december 2020)
Aan de westzijde van de A-watergang ligt een (riool)persleiding, zie afbeelding 4.9. Dit is een aandachtspunt voor de realisatie en het op te stellen rioleringsplan. Het opstellen van het rioleringsplan is geen onderdeel van dit waterhuishoudkundig plan. Bij het werken in de nabijheid van een persleiding moet worden voldaan aan voorwaarden uit de V.U.W. 2004.
Afbeelding 4.9: Persleiding (bron: Ruimtelijke plannen.nl)
Uitgangspunten
Vuilwaterafvoer
Overeenkomstig het beleid van waterschap Brabantse Delta wordt het hemel- en afvalwater gescheiden ingezameld.
Binnen het beschouwde gebied wordt het afvalwater naar de RWZI Rijen afgevoerd en wordt het hemelwater middels wadi's in de bodem geïnfiltreerd. Het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op het bestaande afvalwaterstelsel en afgevoerd naar de RWZI Rijen. De gemeente hanteert voor nieuwe vuilwaterriolen een verhang van 1:350 (diameter 300 mm) en 1,10 m gronddekking op bovenkant rioolbuis. De droogweer afvoer (DWA) bedraagt maximaal 10 liter/hoofd/uur c.q. 150 liter /hoofd/dag (volgens de waterparagraaf uit het bestemmingsplan). Voor de verder eisen wordt verwezen naar het kwaliteitshandboek openbare ruimte (gemeente Gilze en Rijnen d.d. 1 augustus 2010). Het opstellen van een rioleringsplan is geen onderdeel van dit rapport.
Beschermingszone A-watergang
A-watergangen hebben aan beide zijden een beschermingszone van 5 m vanaf de boveninsteek. Binnen de beschermingszone gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Uitgangspunt voor onderhoud vanaf de kant is dat er rekening wordt gehouden met obstakelvrije zones. Dus er worden geen bomen of paaltjes of degelijke geplaatst op de onderhoudsroutes van de watergangen. Bij het waterschap is navraag gedaan over het onderhoud. Het onderhoud van de A-watergang wordt van twee kanten uitgevoerd op dit moment. In de plansituatie mag volstaan worden met een eenzijdig onderhoudspad mits het pad goed begaanbaar is en de watergang niet breder wordt dan 7,0 meter op de insteek). Daarnaast heeft het waterschap de voorkeur om de A-watergang niet te verbreden, maar de voorkeur is om een losstaande waterberging te realiseren in het plangebied.
Watercompensatie als gevolg van dempen van enkele B-waterlopen
Het te dempen wateroppervlak bedraagt 1.863 m2 (BGT water waarbij de inhoud van de watergang op basis van foto's is ingeschat op 0,35 m3/m2). In totaal gaat door het dempen 652 m3 aan waterberging verloren. Het verlies aan berging wordt volledig gecompenseerd in de vorm van waterberging.
Wateropgave als gevolg van toetsing wateroverlast
Door het waterschap is een toetsing wateroverlast uitgevoerd (2018), waaruit een berekende inundatie volgt. De berekende hoeveelheid water op maaiveld in kubieke meters voor deze T100 met een klimaatscenario is ongeveer 500 m3. Deze hoeveelheid wordt volledig gecompenseerd door de aanleg van waterberging.
Watercompensatie als gevolg van nieuwe verhardingen en te dempen water
Compensatie van verhardingen: Nieuwe verhardingen kunnen leiden tot versnelde afstroming van hemelwater. Om dit te voorkomen geldt een watercompensatie voor nieuwe verhardingen. Ter compensatie van de toename aan verharding wordt waterberging gerealiseerd. Conform de uitgangspunten van het waterschap moet het plangebied worden getoetst bij een bui die 1 maal per 100 jaar wordt verwacht. Bij zo'n bui is de benodigde waterberging 60 mm (conform de beleidsregel 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'). Het gebied is vanwege de ondiepe grondwaterstanden en kans op inundatie aangeduid als gebied met gevoeligheidsfactor 1.
Voor het waterhuishoudkundig plan is uitgegaan verhardingen zoals genoemd in bijlage 2 bij het waterhuishoudkundig plan.
Aanlegpeilen
Om het risico op grondwateroverlast te beperken dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddeld hoogste grondwaterstand en het straatpeil, het maaiveld en/of vloerpeil.
Tabel 4.1 toont de minimale peilen. De peilen gelden als een inspanningsplicht, de gemeente en waterschap kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor het handhaven van de genoemde waarden.
Voor een klimaatrobuuste inrichting adviseert het waterschap om na te denken hoe wateroverlast in woningen voorkomen kan worden. Welke hoogteverschillen je daarvoor nodig hebt is o.a. afhankelijk van de situatie, de beschikbare ruimte en de noodzaak om water op straat te brengen.
De bovengrondse inrichting dient bij extreme neerslag in staat te zijn, het deel van de neerslag dat niet afgevoerd kan worden door het hemelwaterriool, af te voeren naar hiervoor aangewezen locaties. Voor extreme neerslag wordt als richtlijn een bui met een herhalingstijd van 1x per 100 jaar gehanteerd, waarbij rekening wordt gehouden met de impact van klimaatverandering. Dit is vertaald naar een bui van 60 mm in 1 uur. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Tabel 4.1: Minimaal benodigde ontwateringsdiepte.
Functie | Minimaal benodigde ontwatering (m ten opzichte van gemiddeld hoogste grondwaterstand) |
Vloerpeil* | 0,95 |
Wegpeil | 0,7 |
Groenvoorzieningen | 0,5 |
* conform het kwaliteitshandboek openbare ruimte (gemeente Gilze en Rijnen d.d 1 augustus 2010) geldt een vloerpeil van minimaal 0,25 meter boven het kruinpeil van de in de eindsituatie aan te leggen weghoogte. Dit om overlast binnen de woningen in extreme situaties te voorkomen.
Onderhoud
Het toekomstige beheer van de wadi's zal de gemeente t.z.t gaan voeren. De gemeente hanteert een obstakelvrije zone van 3 á 4 meter breedte vanuit insteek watergang/wadi.
Conclusie
De gemiddelde hoogte van het plangebied is NAP 5,85 m. In het kader van een gesloten grondbalans wordt de grond uit cunetten en te realiseren wadi's verwerkt in het plangebied. Op basis van een expert judgement levert is de gemiddelde terreinverhoging van 0,2-0,25 m. Welk effect heeft dit op de omgeving zal hebben is beoordeeld op basis van expert judgement. De uitstralingseffecten zijn te verwachten in de noordoosthoek van het plangebied. Door een greppel op te nemen (zie afbeelding 4.10) worden de uitstralingseffecten gemitigeerd. De uitstralingseffecten aan de andere zijden van het plangebied zijn nihil omdat het plangebied grenst aan wegen of watergang.
Voor een klimaatrobuuste inrichting geldt het uitgangspunt om het vloerpeil van de woningen minimaal 0,25 m boven het wegpeil te realiseren t.o.v. de voorgestelde wegpeilen in afbeelding 4.11.
Afbeelding 4.10: Ligging van de nieuwe greppel
Afbeelding 4.11: Indicatieve wegpeilen
De watercompensatie voor de toename aan verhardingen á 6.081 m3 is voorzien in de wadi's in de groenzones. Daarnaast voorziet het plan in droogvallende oevers welke grenzen aan de westelijke A-watergang. De droogvallende oevers compenseren tezamen minimaal 1.152 m3 waterberging ten behoeve de wateropgave toetsing wateroverlast en de compensatie van het dempen van een aantal B-watergangen.
De wadi's met de nummers 2 tot en met 4 in afbeelding 4.12 worden voorzien van een overlaat (slokop) naar het hemelwaterriool. De uitwerking van het hemelwaterriool is geen onderdeel van dit waterhuishoudkundig plan. De wadi's met nummer 8 in afbeelding 4.12 worden voorzien van overlaten (slokop), die als noodoverlaat in werking treden als de wadi volledig is gevuld met hemelwater.
Een definitieve berekening kan uitgevoerd worden nadat het groenplan definitief is. Een definitieve berekening wordt voor vaststelling van dit bestemmingsplan uitgevoerd en aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Afbeelding 4.12: Watersysteem met afvoerende gebieden en wadi's.
De wadi's ligging boven de gemiddelde hoogste grondwaterstanden. De bodem van de wadi's bestaat uit matig siltig zand. De doorlatendheid is volgens de literatuur circa 0,5 m/dag. De infiltratiecapaciteit zal afnemen. Praktijkonderzoeken wijze uit dat de doorlatendheid van de toplaag in de beheerfase terug zal lopen omdat de bodem van de wadi langzaam dicht slibt. Wanneer wordt gerekend met 50% infiltratiesnelheid is de ledigingstijd van circa 1,5 dag. Dus voldoet ruimschoots aan de norm binnen 5 dagen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Algemeen
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype ‘rustige woonwijk’ of ‘rustig buitengebied’, waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype ‘gemengd gebied’, dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek
De planlocatie en de omgeving ervan kunnen worden aangemerkt als het omgevingstype ‘rustige woonwijk’. In de omgeving van het plangebied komen een aantal inrichtingen of voorzieningen voor, waarvoor een richtafstand geldt. Het gaat om:
- Wouwerbroek 9
- Volkstuinen op percelen B5341 en B3724;
- Diverse veehouderijen
Wouwerbroek 9
Ter plaatse van het perceel Wouwerbroek 9 geldt de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is uitsluitend een agrarisch akkerbouwbedrijf toegestaan. Een agrarisch akkerbouwbedrijf behoort tot de milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De dichtstbijzijnde nieuwe woningen liggen op circa 25 meter afstand van dit agrarisch akkerbouwbedrijf. In de huidigde situatie bevinden zich op circra 5 meter van het bestemmingsvlak 'Agrarisch' bestaande woningen. Hiermee zijn de ontwikkelmogelijkheden van het agrarisch bedrijf reeds beperkt. De nieuwe woningbouwontwikkeling vormt geen beperkingen voor de ontwikkelmogelijkheden van het agrarisch akkerbouwbedrijf.
Volkstuinen
Ten noorden van het plangebied zijn volkstuinen gelegen. Volkstuinen worden vergelijkbaar geacht met milieucategorie 1. Aan de richtafstand van 10 meter wordt voldaan.
Diverse veehouderijen
Ten oosten van het plangebied liggen diverse veehouderijen. Het aspect geur is bij deze inrichtingen het bepalende aspect. Gezien het feit dat er meerdere veehouderijen in de direct omgeving van het plangebied aanwezig zijn, is er een onderzoek naar geur gedaan. Derhalve is er een aparte paragraaf over het aspect geur opgenomen in deze toelichting. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.7. Aan de richtafstanden voor geluid, stof en gevaar wordt voldaan.
Conclusie
Aan de richtafstanden van alle omliggende inrichtingen en voorzieningen wordt voldaan. Daarmee kan gesteld worden dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.7 Geur
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een intensieve veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Onderzoek
Voor de veehouderijen aan de Mosstraat 19 en 23 is de individuele geurbelasting (voorgrondbelasting) berekend. Deze voorgrondgeurbelasting bedraagt respectievelijk 2,3 ouE/m3 en 2,9 ouE/m3 op de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Er wordt daarmee voldaan aan de wettelijke norm van 3 ouE/m3.
Aan de advieswaarde van de GGD, te weten 2 ouE/m3, wordt niet voldaan. Dit betekent dat het percentage geurgehinderden in de nieuwbouwwijk net boven het vanuit gezondheid als maximum gehanteerde percentage geurgehinderden van 12% ligt. Deze waarde is echter een advies en geen harde grenswaarde. Dit vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling.
Daarnaast is de cumulatieve geurbelasting (achtergrondbelasting) berekend. De achtergrondbelasting in het plangebied bedraagt maximaal 5 ouE/m3. Een dergelijke belasting wordt vanuit ruimtelijke ordening gecategoriseerd tot een goed woon- en verblijfsklimaat. De GGD hanteert een maximale advieswaarde van 5 ouE/m3 voor de achtergrondconcentratie. Hier wordt exact aan voldaan.
Dit betekent dat op basis van de dosisresponsrelatie uit het onderzoek van Geelen et al. het percentage geurgehinderden in de nieuwbouwwijk gelijk is aan het vanuit gezondheid als maximum gehanteerde percentage geurgehinderden van 12%.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de wettelijke norm van 3 ouE/m3. Derhalve vormt het aspect geur geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.8 Luchtkwaliteit
Algemeen
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderdeel uit van de Wet milieubeheer en bevat grenswaarden voor luchtkwaliteit. Conform de richtlijn van de EU gelden de grenswaarden voor de buitenlucht voor het gehele grondgebied van de lidstaten, met uitzondering van de werkplek. De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking treden.
Uit verschillende onderzoeken is bekend dat omwonenden van veehouderijen blootgesteld worden aan verhoogde concentraties van geur, fijn stof, endotoxinen en biologische agentia. Deze blootstelling kan tot hinder en gezondheidsklachten leiden. Maar ook verkeer gerelateerde emissies beïnvloeden de luchtkwaliteit en kunnen tot gezondheidseffecten leiden, met name aan de luchtwegen. Zowel het verkeer als de in de nabijheid gelegen veehouderijen zijn daarom in dit onderzoek meegenomen.
Onderzoek
Door de Omgevingsdienst Midden- en West- Brabant en de GGD Brabant is een milieuonderzoek uitgevoerd naar alle aspecten die een relatie hebben met gezondheid, waaronder luchtkwaliteit (zie Bijlage 7 voor het volledige onderzoek).
Bij het onderzoek naar de luchtkwaliteit zijn alle veehouderijen binnen een straal van twee kilometer van het plangebied betrokken. Met behulp van de provinciale database Web-BVB1 zijn de relevante veehouderijen geselecteerd en is de totale emissie van fijn stof (PM10) en de overige algemene parameters voor de geurberekeningen bepaald. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van het softwarepakket Geomilieu (versie 4.41, module STACKS).
PM10
Voor PM10 geldt een wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3 als jaargemiddelde concentratie op plaatsen waarbij sprake kan zijn van langdurende blootstelling van mensen. Uit de berekening blijkt dat de concentratie PM10 ter plaatse van het plangebied ten hoogste 22,5 µg/m3 bedraagt. Deze concentratie is opgebouwd uit een achtergrondconcentratie van 22,1 µg/m3 en een bijdrage door de inrichtingen van in totaal (gecumuleerd) maximaal 0,4 µg/m3. Er wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3.
Daarnaast geldt voor PM10 een grenswaarde van 50 µg/m3 als 24-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat de 24-uurgemiddelde concentratie maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden. Bij geen enkel toetspunt wordt het maximaal aantal overschrijdingsdagen overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen bedraagt (gecumuleerd) op zijn hoogst 11.
PM2,5
Voor PM2,5 geldt een wettelijke grenswaarde van 25 µg/m3 als jaargemiddelde concentratie op plaatsen waarbij sprake kan zijn van langdurende blootstelling van mensen. De concentratie van PM2,5 hangt sterk samen met de concentratie van PM10. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft de relatie tussen de concentraties PM2,5 en PM10 nader onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat wanneer aan de wettelijke grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarde voor PM2,5. Ter plaatse van de omliggende woningen bedraagt de concentratie PM10 maximaal 22,5 µg/m3. Bij deze PM10 concentratie wordt ook aan de grenswaarde voor PM2,5 voldaan.
Gezondheidskundige beoordeling
Bekend is dat ook onder de wettelijke grenswaarden gezondheidseffecten kunnen optreden. Daarom adviseert de GGD in het kader van een gezond leefklimaat om de waarden van de WHO als maatgevend te nemen, juist omdat onder de wettelijke normen gezondheidswinst te behalen valt.
Tevens wordt in het kader van gezondheid geadviseerd door de GGD een afstand van 300 meter van woningen tot Rijkswegen en 50 meter tot drukke doorgaande wegen te hanteren.
Aan de advieswaarde van de WHO (20 µg/m3) wordt niet voldaan. Naast het feit dat deze waarde slechts een advies en geen grenswaarde is, is de achtergrondconcentratie ter plaatse al 22,1 µg/m3 bedraagt en deze op een groot aantal plaatsen in Nederland al boven de 20 µg/m3 ligt. Een andere locatie voor woningbouw binnen de gemeente brengt hierin naar verwachting geen verbetering. Aan de afstandscriteria tussen woningen en Rijkswegen dan wel drukke doorgaande wegen wordt wel voldaan.
NO2
In de Wet milieubeheer zijn ook luchtkwaliteitseisen opgenomen voor de verontreinigende stof stikstofdioxide (NO2). In het onderzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en de GGD Brabant wordt de concentratie stikstofdioxide echter niet onderzocht. In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van de volgende gevallen:
- er is sprake van een (dreigende) overschrijding aan de grenswaarden;
- de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft tenminste gelijk;
- het plan draagt 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie van de desbeterffende stoff in de buitenlucht;
- de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een woningbouwlocatie maximaal 375 woningen en heeft meerdere ontsluitingswegen. Dit aantal is ruimschoots onder de norm van die is vastgelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate'.
Om inzicht te krijgen in de bijdrage aan de concentratie NO2 als gevolg van het extra verkeer door de nieuwe woningen, is met behulp van de NIBM-tool (Rijkswaterstaat, april 2021) de maximale bijdrage berekend. Uit deze worst-case berekening blijkt dat het extra verkeer een maximale bijdrage van 1,88 µg/m3 van de concentratie NO2 heeft.
Tabel 4.2 Worst case berekening NIBM
Deze concentratie is hoger dan 1,2 µg/m3 (de grens voor 'niet in betekenende mate'). Op basis hiervan kan gesteld worden dat de ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Om te toetsen of deze genoemde bijdrage leidt tot een (dreigende) overschrijding van de grenswaarde, is inzicht gewenst in de achtergrondconcentratie NO2 in de omgeving van het plangebied. Voor NO2 geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3. Aan de hand van de NSL-monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) is een indicatie van de luchtkwaliteit in 2020 (achtergrondconcentratie) ter plaatse van het plangebied gegeven.
In afbeelding 4.13 zijn twee rekenpunten, ter hoogte van de Hoofdstraat, met een zwarte cirkel aangegeven. Ter plaatse van deze rekenpunten wordt de hoogste achtergrondconcentratie NO2 berekend. Deze hoogste achtergrondconcentratie, ter plaatse van deze twee rekenpunten, bedraagt 25,2 µg/m3. Met een bijdrage van 1,88 µg/m3, bedraagt de toekomstige concentratie NO2 27,08 µg/m3. De concentratie NO2 bevindt zich in de toekomstige situatie ruimschoots onder de grenswaard van 40 µg/m3. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden. Hiermee voldoet de beoogde ontwikkeling aan de gestelde eisen in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer.
Afbeelding 4.13 Rekenpunten met de hoogste achtergrondconcentratie NO2
Conclusie
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied. Er is geen sprake van een belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Lichthinder
Algemeen
Uit eerder uitgevoerd onderzoek blijkt dat verstoring van het dag-nachtritme bij de mens negatieve fysieke en psychische gevolgen heeft. Deze verstoring vindt echter pas plaats bij relatief hoge lichtintensiteiten. Hoewel er geen aanwijzingen uit epidemiologisch onderzoek zijn, valt niet uit te sluiten dat buitenverlichting, door verkorting van de avond en nacht, via stress en in combinatie met andere stressfactoren in de leefomgeving, op den duur leidt tot aantasting van de gezondheid.
Uit onderzoek komt naar voren dat omwonenden van kassen met assimilatieverlichting en van sportvelden hinder ondervinden van het oplichten van hun woningen en tuinen, van direct zicht op de lichtbronnen of van de gloed erboven. De percentages matig of ernstig gehinderden variëren van 5 tot 15 %. Vooral de gloed boven kassen ervaren omwonenden als hinderlijk.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen kassen, sportvelden of andere bronnen die lichthinder kunnen veroorzaken. Gezondheidseffecten als gevolg van lichthinder zijn in het plangebied derhalve niet te verwachten.
Conclusie
Het aspect lichthinder vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.10 Ecologie
Algemeen
Vanuit de huidige natuurwetgeving is de initiatiefnemer bij ruimtelijk ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de Natuurtoets wordt niet ingegaan op de Boswet.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Deze paragraaf beschrijft de in en rond het plangebied aanwezige natuurwaarden met bijzondere aandacht voor de dier(- en plant)soorten die een beschermde status genieten ingevolge de Wnb. De beschrijving is gebaseerd op de natuurtoets van 30 januari 2017. Het onderzoeksgebied bestaat uit het plangebied en de directe omgeving, tot zover de ontwikkeling mogelijk effect heeft op de te beschermen waarden.
Bij de realisatiefase van de ontwikkeling kan ook sprake zijn van stikstofemissies, dit kan het gevolg zijn van het bouwrijp maken van de ontwikkeling, het bouwen en het verkeer behorend bij de bouwactiviteiten. Om inzicht te krijgen in de mogelijke emissie is er een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Daarnaast kan er in de gebruiksfase sprake zijn van indirecte emissie door de verkeersaantrekkende werking van van de woningen. De resultaten van dit onderzoek worden ook besproken in deze paragraaf.
Onderzoek
Er is een natuurtoets uitgevoerd om te onderzoeken of het plan uitvoerbaar is vanuit de geldende natuurwetgeving. Deze natuurtoets is bijgevoegd als Bijlage 12 bij de toelichting. Hieronder worden de conclusies weergegeven.
Beschermde gebieden
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Ulvenhoutse bos. Dit gebied ligt op ongeveer negen kilometer afstand van het plangebied. Er liggen nog een aantal andere Natura 2000-gebieden op een afstand van tien kilometer van het plangebied. Het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse bos ligt buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft vermesting en verzuring, verdroging of geluid- en lichtverstoring. Vanwege de afstand, de beperkte omvang van de ontwikkeling in het plangebied worden geen effecten op soorten, habitats van soorten of habitattypen in het Natura 2000-gebied verwacht. Er is geen effect op het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en daarom is er geen aanleiding om te verwachten dat er op Natura 2000-gebieden op grotere afstand nog effecten zullen optreden. Een vervolgonderzoek vanuit de Wet natuurbescherming is niet aan de orde. De gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Natuur Netwerk Brabant
Het plangebied ligt niet in Natuur Netwerk Brabant (NNB). Het dichtstbijzijnde gebied behorend bij het NNB ligt op ongeveer 600 meter ten zuiden van het plangebied. Het NNB is aangewezen voor het beheertype "N16.03 Vochtig bos met productie". Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB in de nabijheid van het plan kunnen worden uitgesloten. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen effect op de directe omgeving van het plangebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNB geen belemmeringen. Het NNB-beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Houtopstanden
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom Boswet. Daarmee vallen houtopstanden die vallen onder de bescherming van de Wet natuurbescherming. In het plangebied staat één enkele boom, daarnaast staan er bomen in de tuin bij de woning die in het plangebied ligt. Deze bomen vallen niet onder de criteria genoemd in de Wet natuurbescherming. Daarmee vallen de houtopstanden niet onder de bescherming van de Wet natuurbescherming. Mogelijk zijn ze wel beschermd via de APV van de gemeente, of middels een bestemmingsplan.
Beschermde soorten
Vogels - jaarrond beschermde nesten
In het plangebied is een groot nest aangetroffen. Het is daarom niet uit te sluiten dat in het plangebied een jaarrond beschermd nest aanwezig is. Om het effect van de ontwikkeling te kunnen bepalen moet in het broedseizoen bepaald worden welke soort het nest gebruikt.
Er moet een onderzoek worden uitgevoerd naar het mogelijk voor komen van een jaarrond beschermd nest. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd conform richtlijnen uit de SOVON BMP methode.
Vogels - algemene broedvogels
Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming aan de orde.
Zo kunnen in het plangebied nesten gebouwd worden door (algemeen voorkomende) soorten met name in opgaande vegetatie). Indien nesten aanwezig zijn mogen deze tijdens de broedperiode (en wanneer deze in gebruik zijn) niet verwijderd of verstoord worden.
Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient vooraf aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied dan worden locatiespecifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest niet meer in gebruik is.
Zoogdieren - Vleermuizen
Het is niet uit te sluiten dat verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de woning(aan de Mosstraat 6) in het plangebied. Vleermuizen zijn beschermde soorten en staan vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Verblijfplaatsen en essentieel foerageergebied / vliegroute van vleermuizen zijn daardoor beschermd. In het kader van de Wet natuurbescherming is daarom een aantal verbodsbepalingen ten aanzien van vleermuizen neergelegd die in principe niet overtreden mag worden door onder andere een ruimtelijke ontwikkeling.
Door de mogelijke sloop van de woning is mogelijk sprake van het verstoren en aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Indien daadwerkelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn en indien het gebouw gesloopt word/ de boom gekapt wordt, is dit afhankelijk van de ingreep (zonder aanvullende maatregelen) in overtreding met de wet.
Om inzicht te krijgen in het voor komen van verblijfplaatsen van vleermuizen in het gebouw wordt een onderzoek conform het vleermuisprotocol 2017 (Netwerk Groene Bureau's, 2017) uitgevoerd. Indien vleermuisverblijven aanwezig zijn dan is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig om deze verblijven te mogen vernietigen.
Zoogdieren - Wezel, bunzing en steenmarter
Het is niet uit te sluiten dat de wezel, bunzing en of steenmarter een verblijfplaats heeft rond de woning die in het plangebied staat. Door de aanleg van de toekomstige woonwijk verdwijnt mogelijk de verblijfplaats van een van deze soorten. Om te kunnen bepalen of er een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming wordt overtreden is een onderzoek naar het voor komen van de drie martersoorten nodig. Een nader onderzoek, conform de richtlijnen uit de Handreiking kleine marters in relatie tot soortenbescherming (Provincie Noord Brabant, 2017), wordt uitgevoerd naar het voorkomen van een aantal marterachtigen (wezel, bunzing en steenmarter). Bij aanwezigheid van verblijfplaatsen van marterachtigen is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig om de verblijfplaats te mogen verwijderen.
Nader onderzoek
Om te bepalen of in het plangebied beschermde soorten voorkomen is door Antea Group een nader onderzoek uitgevoerd naar jaarrond beschermde nesten, vleermuizen en kleine marterachtigen. De resultaten van het nader onderzoek zijn verwerkt in de rapportage 'Nader soortenonderzoek woningbouwontwikkeling Tussen de Leijen' d.d. 12 januari 2021. De rapportage is opgenomen als Bijlage 13 bij de toelichting. Hierna komen de resultaten en conclusies van het nader onderzoek aan bod.
Boomnest
In het plangebied is een boomnest aangetroffen. Tijdens de onderzoeksperiode was het nest niet in gebruik. Er zijn voor wat betreft het boomnest geen vervolgstappen benodigd.
Vleermuizen
In het plangebied zijn de gewone dwergvleermuis en laatvlieger waargenomen. De laatvlieger is enkel foeragerend en passerend waargenomen. Op één plek in het gebouw is een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis geconstateerd. Buiten de grenzen van het plangebied is vliegroute aanwezig, langs de Mosstraat.
De bebouwing betreft een verblijfplaats voor vleermuizen en aantasting van de aanwezige verblijfplaats is in overtreding met de Wet natuurbescherming (Artikel 3.5, Wet natuurbescherming). Om deze reden dient een activiteitenplan te worden opgesteld en een Wnb ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant. Een dergelijke ontheffing neemt circa 20 weken in beslag (+6 weken ter inzage). Daarnaast dienen zo spoedig mogelijk mitigerende maatregelen worden genomen door het plaatsen van vleermuiskasten in de directe omgeving van het plangebied om vertraging te voorkomen.
Kleine marterachtigen
In de onderzoeksperiode zijn geen waarnemingen gedaan van marterachtigen in het plangebied. Ook zijn geen keutels of pootafdrukken gevonden die duiden op het voorkomen van marterachtigen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn marterachtingen uitgesloten in het onderzoeksgebied. Er zijn op basis van de Wet natuurbescherming geen vervolgstappen aan de orde voor marterachtigen.
Stikstof
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is er een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De memo 'Stikstofdepositieonderzoek' is bijgevoerd als bijlage 18 bij de toelichting. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de realisatiefase en de gebruiksfase.
Realisatiefase
In de realisatiefase is sprake van stikstofemissies als gevolg van de volgende activiteiten:
- bouwrijp maken;
- bouwen;
- verkeer behorend bij de bouwactiviteiten.
Echter kan voor de realisatiefase ook worden aangesloten bij de landelijke vrijstelling voor bouwactiviteiten. Aanvullend is er wel een AERIUS- berekening uitgevoerd voor de realisatiefase. Uit de Aerius calculator is voor de realisatiefase geen planbijdrage berekend van meer dan 0,00 mol/ha/ja.
Gebruiksfase
Er worden 375 woningen gerealiseerd in het plangebied. Er vindt geen directe emissie plaats ten gevolge van de ontwikkeling omdat de woningen gasloos worden opgeleverd. Er vinden wel indirecte emissies plaats ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de woningen. De verkeersgeneratie is afhankelijk van de stedelijkheid en ligging van de locatie, zie ook paragraaf 4.11. Deze gegevens zijn meegenomen in de berekening. Voor de gebruiksfase is geen planbijdrage berekend van meer dan 0,00 mol/ha/ja
Daarnaast is geen planbijdrage t.a.v. stikstofdepositie berekend op de rekenpunten. Doordat op elk van deze rekenpunten de stikstofdepositiebijdrage al niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie, kan logischerwijs geconcludeerd worden dat er op een afstand van meer dan 5 kilometer vanaf een wegbron ook geen sprake zal zijn van een toename van stikstofdepositie.
Conclusie
Rekening houdend met het opstellen van een activiteitenplan, het aanvragen van een Wnb ontheffing en het nemem van mitigerende maatregelen voor vleermuizen, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. Daarnaast kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden door emissie van stikstof ook worden uitgesloten.
4.11 Verkeer En Parkeren
Algmeen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de gevolgen van het onderhavige bestemmingsplan voor verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het plangebied.
Onderzoek
Verkeersgeneratie
Als gevolg van de bouw van de voorziene woningen neemt het aantal verkeersbewegingen enigszins toe ten opzichte het huidige niveau. Om de verkeersgeneratie van de woningbouwontwikkeling Tussen de Leijen in Rijen te bepalen, is gebruik gemaakt van de kencijfers uit de CROW-Publicatie 317: “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”. Binnen het plangebied worden maximaal 375 woningen gerealiseerd, waaronder rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, half-vrijstaande en vrijstaande woningen.
Half-vrijstaande woningen zijn niet als specifieke categorie opgenomen, voor deze woningen is gerekend met de categorie 'twee-onder-een-kap woning'.
Aan de hand van cijfers van CBS Statline is de stedelijkheidsgraad van de gemeente Gilze en Rijen bepaald, deze is 'matig stedelijk'. Voor de input van de ligging is 'rest bebouwde kom' aangehouden. Voor de input van het aantal woningen per type is uitgegaan van het stedenbouwkundig plan. De verkeersgeneratie van 'Tussen de Leijen' is hiermee als volgt:
tabel 4.3: berekening verkeersgeneratie
Functie | Categorie | Programma | Berekeningswijze | Min | Max | Gem |
Wonen | Koop, tussen/hoek | 140 | per woning | 938 | 1.050 | 994 |
Wonen | koop, 2-onder-1 kap | 173 | per woning | 1.280,2 | 1.418,6 | 1.349,4 |
Wonen | koop, 2-onder-1-kap (half-vrijstaand) | 18 | per woning | 133,2 | 147,6 | 140,4 |
Wonen | koop, vrijstaand | 44* | per woning | 343,2 | 378,4 | 360,8 |
375 | 2.694,6 | 2.994,6 | 2.844,6 |
* het stedenbouwkundig plan gaat uit van in totaal 367 woningen, waaronder 36 vrijstaande woningen. In het bestemmingsplan mogen maximaal 375 woningen worden gerealiseerd. In dit kader zijn in de bovenstaande berekening 8 vrijstaande woningen toegevoegd.
In totaal genereert de nieuwe wijk 2.844,6 motorvoertuigbewegingen per gemiddelde weekdag. Voor het berekenen van het aantal motorvoertuigen per gemiddelde werkdag kan de vuistregel vermenigvuldigen met 1,11 worden gebruikt. Dit komt overeen met 3.157,5 motorvoertuigbewegingen per gemiddelde werkdag.
Het plangebied krijgt vier ontsluitingen. Eén ontsluiting in het zuiden op de Zwarte Dijk, één ontsluiting op de Mosstraat in het noorden en twee ontsluitingen op de Hannie Schaftlaan aan de oostzijde van het plangebied. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling leidt tot een toename van de verkeersintensiteit/-druk op de Mosstraat en de Zwarte Dijk. Om te zorgen dat geen sprake is van een onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen wordt het gedeelte van de Mosstraat ten westen van de Hannie Schaftlaan aangepast. Deze aanpassingen zijn op dit moment nog niet duidelijk en worden in het ontwerpbestemmingsplan meegenomen.
Verkeerskundige effecten
Het effect dat de woningtoename heeft op de omliggende woningen is getoetst door Accent Adviseurs. De memo d.d. 11 oktober 2021 met daarin de verkeerskundige onderbouwing is bijgevoegd als bijlage 19.
De toename van verkeersbewegingen zijn berekend voor vier wegen, namelijk de Zwarte Dijk, de Mosstraat en Hannie Schaftlaan-Noord en Hannie Schatflaan-Zuid. Vam deze wegen is is aangenomen dat ze de voorkeurswegen zijn naar drie hoofdbestemmigen: De Dongen, Rijksweg N282 en het centrum van Rijen. De verkeerseffecten worden in beeld gebracht door de capaciteit van wegvakken en kruispunten te toetsen aan de intensiteit, waarvan de capaciteit veelal wordt bepaald door veiligheidsrisico's.
De verwachte toename van deze intensiteiten in 2030 zijn weergegeven in onderstaand tabel.
Tabel 4.4 Verkeersintensiteiten in motorvoertuigen per etmaal in twee richtingen.
Ontsluiting | Maximum | Verkeersintensiteiten 2030 | Toename verkeersintensiteiten | Totaal | |
Zwarte Dijk | 6.000 | 2.500 | +1.138 | 3.638 | |
Hannie Schaftlaan-noord | > 6.000 | 5.100 | +711 | 5.811 | |
Hannie Schaftlaan-zuid | > 6.000 | 5.100 | +711 | 5.811 | |
Mosstraat | 3.000 | 2.500 | +285 | 2.785 |
Op de wegvakken ontstaan er geen problemen als gevolg van het plan. De verkeersintensiteiten op de Mosstraat naderen de grens van het maximaal wenselijke, waarbij is uitgegaan van het drukste punt. In werkelijkheid zal het verkeer zich verdelen in verschillende rijrichtingen. Daarnaast is er berekend dat er ook voldoende capaciteit is voor het kruispunt Hannie Schaftlaan - Mosstraat. Er zijn dus geen knelpunten rondom de ontwikkeling geconstateerd.
Parkeren
Om de nieuwe woningen mogelijk te maken dienen er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Voldaan moet worden aan de parkeereis, welke is opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2017'. Uitgangspunt bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen is dat de parkeerbehoefte op eigen terrein, dan wel binnen het plangebied, moet worden opgelost.
Conform de Nota Parkeernormen 2017 geldt voor een woning met een oppervlakte groter dan 90 m2 in het gebiedstype 'overig' een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning. De gemeente Gilze en Rijen houdt deze parkeerbehoefte aan als minimale grens. Minder parkeerplaatsen dan deze parkeerbehoefte is niet toegestaan.
Het bestemmingsplan maakt maximaal 375 woningen mogelijk. Ervan uitgaande dat alle woningen een oppervlakte groter dan 90 m2 hebben, geldt dat de ontwikkeling 'Tussen de Leijen' een parkeerbehoefte van 750 parkeerplaatsen heeft. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de te realiseren parkeerbehoefte.
Voor het berekenen van het aantal te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein dient gerekend te worden met het 'berekende aantal'. Dit berekende aantal wijkt af van het theoretisch aantal parkeerplaatsen. In de onderstaande tabel zijn de omrekenwaardes voor de parkeervoorzieningen op eigen terrein opgenomen. De vrijstaande, half vrijstaande en twee-onder-één kapwoningen worden gerealiseerd met op het perceel een garage met een enkele-, lange- of dubbele oprit.
tabel 4.5: omrekenwaardes parkeervoorzieningen op eigen terrein (Nota Parkeernormen 2017)
Bij de rijwoningen is er geen ruimte op het perceel aanwezig om parkeerplaatsen te realiseren. Om de parkeerbehoefe voor de rijwoningen op te vangen, worden ook parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd. In de openbare ruimte worden circa 360 parkeerplaatsen aangelegd. De meeste parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden in de vorm van parkeerhoven aangelegd. Daarnaast worden er haaksparkeerplaatsen aangelegd rondom de groenzones en worden er parallel parkeerplaatsen aangelegd langs de straten.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.12 Cultuurhistorie
Algemeen
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Onderzoek
Uit de Cultuur Historische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant blijkt dat er ter plaatse van onderhavig plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden gelegen zijn. De ontwikkeling van de woningen hebben dan ook geen negatieve uitwerking op eventuele cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
4.13 Archeologie
Algemeen
Verdrag van Malta en Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Het Verdrag van Malta, ook wel het verdrag van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
- 1. Tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden: Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn.
- 2. Behoud in situ: Er wordt naar gestreefd archeologische waarden in de bodem te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd.
- 3. Verstoorder betaalt: Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
Dit verdrag is in 2007 vertaald naar de Nederlandse situatie middels de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Onder deze wet, een wijzigingswet die onder andere de Monumentenwet 1998 heeft gewijzigd, zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie geworden. Zij dienen het aspect archeologie onder meer te borgen in nieuwe bestemmingsplannen.
Onderzoek
In januari 2019 heeft Antea Group een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied Tussen de Leijen in Rijen. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 14. Onderstaand zijn de belangrijkste resultaten uit het bureauonderzoek en veldonderzoek beschreven.
Bureauonderzoek
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' is voor het zuidelijke deel van het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor gebieden met deze aanduiding geldt dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen die dieper reiken van 0,4m onder maaiveld en/of een oppervlakte van meer dan 100m2 beslaan. Deze dubbelbestemming volgt uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Gilze en Rijen. Op de beleidskaart is het noordelijk deel van het plangebied opgenomen als een gebied met een lage verwachtingswaarde. De archeologische dubbelbestemming ontbreekt dan ook in het vigerende bestemmingsplan.
Voor het gehele plangebied geldt op basis van het archeologisch bureauonderzoek een brede archeologische verwachting. Er kunnen in theorie archeologische resten worden aangetroffen die dateren vanaf het laat paleolithicum tot en met de nieuwe tijd, maar voornamelijk rondom de dalvormige laagte. De overige delen van het plangebied hebben een lage archeologische verwachting als gevolg van de onaantrekkelijkheid van het gebied in historische tijden als vestigingslocatie.
Veldonderzoek
Om te onderzoeken of er mogelijk archeologische resten aanwezig kunnen zijn in de grond is een twaalftal boringen gedaan. Uit deze boringen is gebleken dat er sprake is van een moerige eerdgrond met zanddek. In twee boringen is een A-C profiel waargenomen en in alle overige boringen is tussen de A en C- horizont sprake van een geroerde AC horizont. De bodem is daarmee in het grootste deel van het plangebied verstoord tot voorbij het potentieel archeologisch vlak. Verondersteld mag worden dat het hier gaat om een laagte tussen twee welvingen waarbij mogelijk maar niet noodzakelijkerwijs de laagte ook als een ooit actief beekdal moet worden geïnterpreteerd. Puntvondsten als kano's en voordes zijn hiermee niet waarschijnlijk. Een aanwijzing hiervoor is het vlekkerige karakter van de aangetroffen moerige laag.
Advies
Op grond van de aangetroffen bodemopbouw wordt de kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen in het plangebied zeer klein. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven, zonder nader archeologisch onderzoek.
Selectiebesluit
Het bureau- en inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen is door RWD Regio West-Brabant beoordeeld. Naar aanleiding van deze beoordeling heeft de gemeente Gilze en Rijen een selectiebesluit genomen waarmee wordt ingestemd dat geen vervolgonderzoek noodzakelijk is en het plangebied wordt vrijgegeven voor de geplande bouwactiviteiten. De dubbelbestemming ‘Waarde Archeologie’ is hiermee komen te vervallen. Het selectiebesluit is toegevoegd als Bijlage 15 bij de toelichting.
In het selectiebesluit wordt een aanbeveling vermeldt dat indien bij bouw- of andere werkzaamheden, ondanks vooronderzoek, toch op archeologische resten stuit, dit volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 zo spoedig mogelijk moet worden gemeld bij de Minister van OC&W of bij de gemeente Gilze en Rijen.
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
4.14 Bodem
Algemeen
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Het historisch onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de reeds bekende bodemkwaliteitsgegevens, potentieel bodembedreigende activiteiten en potentieel bodembedreigende installaties. Op basis van het vooronderzoek kan worden bepaald of de bodemkwaliteit mogelijk belemmeringen op kan leveren voor de functiewijziging die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Het vooronderzoek dient tevens als basis voor het vaststellen van het onderzoeksprogramma van het verkennend bodemonderzoek.
Onderzoek
In het uitgevoerde bodemonderzoek (zie Bijlage 11) is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Asbestonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5707/NEN 5897 en waterbodemonderzoek conform de NEN 5720.
Toetsing Wet bodembescherming
Toetsing aan de Wet bodembescherming heeft uitgewezen dat in de zintuigelijke schone boven- en ondergrond maximaal licht verhoogde gehalten aan minerale olie en zware metalen voorkomen.
Toetsing Besluit bodemkwaliteit
De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de grond veelal voldoet aan de klasse Achtergrondwaarden. Lokaal komen trajecten in de ondergrond voor waar de grond voldoet aan de klasse Industrie.
Asbest
Er is plaatselijk repac aangetroffen. Dit is onder de opritten gelegen aan de Hannie Schaftlaan. Het repac is bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Zowel zintuigelijk als analytisch is er geen asbest aangetroffen.
Tevens werd het met trottoirtegels verharde pad verdacht op asbest. Deze verdachtheid is niet gegrond gebleken. Onder de verharding is zintuigelijk schoon zand waargenomen, wat overeenkomt met de waarnemingen op het overige terrein.
Grondwater
In het grondwater zich licht tot sterk verhoogde concentraties aan nikkel en (lokaal) kobalt gemeten. Daarnaast zijn er diverse zware metalen in licht verhoogde concentraties gemeten. Deze verhoogde concentraties komen in de regio veelal voor. Een duidelijk aanwijsbare bron is er dan ook niet en deze verhoogde concentraties worden aangemerkt als regionaal verhoogde achtergrondwaarden.
Waterbodem
In de watergang ter hoogte van het Turfpad is het slib niet toepasbaar op landbodem, ondervoorwaarden toepasbaar in oppervlaktewater (klasse B) en niet toepasbaar op aangrenzend perceel. In de watergang ter hoogte van het Rijense Veldenpad is geen slib aanwezig. De zandige vaste waterbodem van beide watergangen blijkt te voldoen aan de klasse industrie bij toepassing op landbodem. Daarnaast is de vaste waterbodem onder voorwaarden toepasbaar in oppervlaktewater (klasse B) en vrij verspreidbaar op het aangrenzend perceel.
Nader onderzoek
De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties welke hoger zijn dan de betreffende interventiewaarde te wijten zijn aan regionaal verhoogde achtergrondwaarden. De overige resultaten overschrijven de interventiewaarde niet. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
4.15 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Algemeen
Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee wil de provincie Noord-Brabant de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen en daarmee de huidige omvang van het bestaand stedelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de desbetreffende gemeente. In feite gaat het hier om de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Onderzoek
Door Antea Group is een ladderonderbouwing opgesteld. De Ladder voor duurzame verstedelijking d.d. 10 januari 2020 is opgenomen als Bijlage 3 bij de toelichting. Hieronder is de conclusie van de ladderonderbouwing opgenomen.
De woningbehoefte van de kern Rijnen kan niet in zijn geheel binnen het bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. De uitbreidingslocatie 'Tussen de Leijen' biedt als aanvulling op de locaties binnen bestaand stedelijk gebied voldoende ruimte om grondgebonden vrijstaande- en twee-onder-een-kapwoningen en betaalbare (huur)woningen in een rustige woonomgeving.
De mogelijkheden om dit programma (in aantal en woningtype) binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren, ontbreken. Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals voorgeschreven in artikel 3.1.6, lid 2, Bro, is aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan de criteria van zorgvuldig ruimtegebruik.
Regionaal overleg Hart van Brabant
Ten behoeve van de regionale afstemming woningbouw is afstemming geweest in het regionaal overleg van de regio Hart van Brabant over de woningbouwontwikkeling Tussen de Leijen. Het Portefeuillehoudersoverleg Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting van de Regio Hart van Brabant heeft ingestemd metde woningsbouwlocatie Tussen de Leijen. In Bijlage 16 bij de toelichting is de openbare besluitenlijst van het Portefuillehouders-overleg 'Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting' van de Regio Hart van Brabant toegevoegd.
Conclusie
Het realiseren van de woningbouwontwikkeling 'Tussen de Leijen' buiten het bestaand stedelijk gebied, wordt op grond van deze onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking, aanvaardbaar geacht. Tevens past de woningbouwontwikkeling binnen de regionale woonbehoefte. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling 'Tussen de Leijen'.
4.16 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig, die een belemmering zouden kunnen vormen voor onderhavige ontwikkeling.
4.17 Duurzaamheid
Algemeen
Op 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie (Wet VET) in werking. Met deze wijzigingswet worden de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet gewijzigd. Het gevolg hiervan is dat netbeheerders niet langer wettelijk verplicht zijn om nieuwbouw voor kleinverbruikers (verbruikers met een doorlaatwaarde van ten hoogste 40 m3 per uur) aan te sluiten op het gasnet. Omdat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren, komt dit in de praktijk neer op een verbod: netbeheerders mogen nieuwbouw voor kleinverbruikers vanaf 1 juli 2018 niet meer van een gasaansluiting voorzien. Via een wijziging is ook het Bouwbesluit in overeenstemming gebracht met de wijziging van Gaswet. Voor woningen en kleine bedrijven betekent dit dat vanaf 1 juli 2018 gekozen moet worden voor een andere vorm van verwarming dan aardgas.
Onderzoek
De woningen worden conform de wet VET zonder gasaansluiting gerealiseerd. Naast het gasloos realiseren van de woningen is de gemeente momenteel bezig met het laten opstellen van een bodemenergieplan waarbij wordt ingegaan op welke manier warmte het best kan worden benut. Tevens wordt onderzocht om de parkzone tussen de bestaande wijk en de nieuwe ontwikkeling in delen duurzaam in te richten op een natuurlijk manier en wordt onderzocht om voorbereidend elektra aan te leggen in verband met het realiseren van laadpalen. In het ontwerpbestemmingsplan worden de bovengenoemde onderzoeken nader uitgewerkt.
Conclusie
Met het aspect duurzaamheid wordt voldoende rekening gehouden. Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van 'Tussen de Leijen'.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemene Opzet
Het onderhavig bestemmingsplan is vervat in een eenvoudige juridische regeling, waarbij gebruik is gemaakt van zo min mogelijk bestemmingen. Met deze opzet wordt in sterke mate aangesloten bij de bestaande gemeentelijke systematiek en de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en bestemmingsplanregels die vergezeld gaan van een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting maakt geen onderdeel uit van het juridisch plangedeelte. Wel fungeert de toelichting als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken zijn gebaseerd op de ontwikkelingsschetsen. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
5.3 Toelichting Op De Bestemmingsplanregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In het eerste artikel, “begrippen”, worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP 2012 en Bor omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de “wijze van meten” uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de “wijze van meten” worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven die zijn overgenomen in dit plan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk omvat de op de afzonderlijke bestemming gerichte regels en omvat bij onderhavig bestemmingsplan de volgende artikelen:
Artikel 3 Groen
De gronden aangewezen met 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, plantsoenen en groenstroken, speelvoorzieningen, ontsluitingswegen en –paden, fiets- en voetpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, kunstobjecten, straatmeubilair, voorzieningen van algemeen nut en sport- en spel gerelageerde evenementen.
Voor het bouwen van gebouwen geldt uitsluitend gebouwen van algemeen nut, gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter en de maximale oppervlakte van een gebouw bedraagt 15 m2. De bouwhoogte van speeltoestellen, kunstobjecten en straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 5 meter, de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter. Overkappingen zijn niet toegestaan.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden aangewezen met 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor wegen, bermen, fiets- en voetpaden en bijbehorende voorzieningen zoals parkeer-, groen-, speel- en water en waterhuishoudkundige voorzieningen, kunstobjecten, voorzieningen van algemeen nut en sport- en spelgerelaterrde evenementen.
Voor het bouwen van gebouwen geldt uitsluitend gebouwen van algemeen nut, gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen en ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen en de maximale oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 15 m2 bedragen. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van verlichtings- en vlaggenmasten en bewegwijzering niet meer mag bedragen dan 10 meter, de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter en overkappingen, anders dan abri's en fietsenstallingen, zijn niet toegestaan.
Artikel 5 Woongebied
Op gronden bestemd als 'Woongebied' zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan met bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven en verhardingen en andere bijbehorende voorzieningen zoals groen-, water en waterhuishoudkundige-, parkeer- en speelvoorzieningen.
Tevens zijn deze gronden bestemd voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot ten hoogste 30% van het oppervlak van hoofd- en bijgebouwen tot een maximum van 45 m². Binnen de bestemming 'Woongebied' mogen niet meer dan 375 wooneenheden worden gebouwd. De bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 11 meter bedragen. De woningen mogen uitsluitend vrijstaand, twee-aaneen en aaneen worden gebouwd. Daar waar op de verbeelding de aanduiding 'vrijstaand' is opgenomen, zijn echter uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. De bouwregels zijn onderverdeeld in deze toegestane woningen.
Uit paragraaf 4.3 blijkt dat op aantal locaties de gevelbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de locaties waar de geluidsbelasting tussen de 48-53 dB ligt, moeten extra maatregelen worden genomen om te garanderen dat de het geluidsniveau niet leidt tot overschrijding van een etmaalwaarde van maximaal 33 dB in de geluidgevoelige ruimtes dan wel verblijfsruimtes van de te bouwen woningen. Dit is geborgd via de regels en op de verbeelding, door de 'specifieke bouwaanduiding – hogere waarde' op te nemen.
Verder blijkt dat aan de Mosstraat de overschrijding meer dan 53dB bedraagt. Hierdoor moet op deze locaties een geluidsluwe gevel veiliggesteld worden. Dit is geborgd via de regels en de verbeelding, door de 'specifieke bouwaanduiding – geluidsluwe gevel' op te nemen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Bij de formulering van de algemene gebruiksregels is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.
Artikel 7 Algemene bouwregels
Deze regels gegeven aan dat bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet, maar in afwijking van dit bestemmingsplan gerealiseerd zijn, zijn toegestaan. Herbouw van deze bestaande gebouwen is niet toegestaan.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is geregeld welke vormen van gebruik in strijd zijn met het bestemmingsplan. het betreft hier onder andere het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
In dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding IHCS opgenomen. Die is opgenomen vanwege het in de buurt liggende vliegveld Gilze-Rijen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Onderhavig bestemmingsplan omvat een mogelijkheid voor burgermeester en wethouders om middels een omgevingsvergunning (onder diverse voorwaarden) af te wijken van de bestemmingsregels voor een overschrijding van de in het plan voorgeschreven maatvoeringseisen met ten hoogste 10%.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In deze algemene wijzigingsregels wordt de mogelijkheid geboden om middels een wijzigingsplan wijzigingen aan te brengen in onder andere de bestemmingsgrenzen en de bouwvlakken. Mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding en er geen bestemmingsplangrenzen overschreden worden.
Artikel 12 Algemene procedureregels
De procedure regels die gelden bij toepassing van een afwijkings- of wijzigingsmogelijkheid zijn vastgelegd in artikel 12.
Artikel 13 Overige regels
In de overige regels zijn algemene bepalingen ten aanzien van parkeren en laden en lossen opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Dit artikel heeft betrekking op bestaande legale situaties (bestaande bouwwerken en bestaand gebruik) die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 15 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als “Regels van het bestemmingsplan Tussen de Leijnen”.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
6.2 Toepassing Grondexploitatiewet
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhalen van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
De gronden van het plangebied zijn in eigendom van de gemeente Gilze en Rijnen. De gemeente heeft de exploitatie van het plan inzichtelijk. Het plan is economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Bro geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeesters en wethouders overleg met de besturen van de bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Vanuit de provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta zijn twee vooroverlegreacties ingediend. Voor een samenvatting en beantwoording van deze binnengekomen overlegreacties wordt verwezen naar de rapportage Nota Inspraakreacties welke als Bijlage 17 is toegevoegd aan onderhavig plan.
7.2 Inspraak
Het gemeentebestuur kan op grond van de inspraakverordening de ingezetenen van de gemeente en belang hebbende natuurlijke personen en rechtspersonen bij de voorbereiding van (herziening van) bestemmingsplannen betrekken. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
De bekendmaking inzake de inspraakprocedure voorontwerpbestemmingsplan Tussen de Leijen is gepubliceerd op de gemeentelijke website.
In het kader van de inspraakprocedure heeft het onderhavige beleidsvoornemen met ingang van 4 februari 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden ingezetenen van de gemeente en overige in de gemeente belanghebbenden zowel schriftelijk als mondeling een inspraakreactie kenbaar maken.
Voor een samenvatting en beantwoording van de binnengekomen inspraakreactie en ambtelijke aanpassingen wordt verwezen naar de Nota Inspraakreacties welke als Bijlage17 is toegevoegd aan onderhavig plan.
7.3 Tervisielegging
Onderhavig bestemmingsplan heeft van 16 maart 2021 tot en met 26 april 2021 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 12 zienswijzen ingediend. Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gilze en Rijen heeft op 29 juni 2021 besloten het ontwerpbestemmingsplan Tussen de Leijenvoor de tweede keer vrij te gegeven voor de terinzagelegging. In het tweede ontwerpbestemmingsplan is het ontwerpbesluit Hogere waarde wegverkeerslawaai en het verzoek tot herbegrenzing van het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar', aan de provincie Noord-Brabant, het groenplan, het stedenbouwkundig plan en een akoestisch onderzoek toegevoegd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 juli 2021 tot en met 16 augustus 2021 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 13 zienswijzen ingediend.
De ingediende zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen van het bestemmingsplan. Tevens zijn er ambtshalve wijzigingen aangebracht.
Voor een samenvatting en beantwoording van de ingediende zienswijzen en ambsthalve aanpassingen wordt verwezen naar de Nota van Zienswijzen welke als Bijlage 20 is toegevoegd aan onderhavig plan.
Het bestemmingsplan is op 31 januari 2022 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Gilze en Rijen.
7.4 Aanpassing Begrenzing Verstedelijking Afweegbaar
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant heeft op 25 januari 2022 besloten tot wijziging van de begrenzing van het werkingsgebied 'Verstedelijking afweegbaar' ten behoeve van het plan 'Tussen de Leijen'. De 'wijziging Interim omgevingsverordening Noord-Brabant i.v.m. plan 'Tussen de Leijen', Gilze en Rijen is per 25 januari 2022 in werking getreden.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Groenplan
Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 3 Ladderonderbouwing
Bijlage 4 Notitie Toepassing Van De Lagenbenadering
Bijlage 4 Notitie toepassing van de lagenbenadering
Bijlage 5 Aanvraag Herbegrenzing
Bijlage 5 Aanvraag herbegrenzing
Bijlage 6 Notitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 6 Notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 7 Milieuonderzoek
Bijlage 8 Memo Volksgezondheid
Bijlage 8 Memo Volksgezondheid
Bijlage 9 Geluidonderzoek
Bijlage 10 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 10 Waterhuishoudkundig plan
Bijlage 11 Bodemonderzoek
Bijlage 12 Natuurtoets
Bijlage 13 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 13 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 14 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 14 Archeologisch onderzoek
Bijlage 15 Selectiebesluit
Bijlage 16 Openbare Besluitenlijst Portefeuillehoudersoverleg Hart Van Brabant
Bijlage 16 Openbare besluitenlijst Portefeuillehoudersoverleg Hart van Brabant
Bijlage 17 Nota Inspraakreacties
Bijlage 17 Nota inspraakreacties
Bijlage 18 Memo Stikstofdepositie
Bijlage 18 Memo Stikstofdepositie
Bijlage 19 Memo Verkeerskundige Effecten
Bijlage 19 Memo verkeerskundige effecten