KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel

Bestemmingsplan Rijksweg 111, Rijen

Bestemmingsplan - Gemeente Gilze en Rijen

Vastgesteld op 14-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan plannaam met identificatienummer NL.IMRO.07848.bpRijkswg111-VS01 van de gemeente Gilze en Rijen.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij beho-rende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gron-den.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw/ aangebouwd bijgebouwd
Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die ten hoogste vallen binnen de cate-gorieën A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' in bijlage 1, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer geldt en dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwe-gende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woon-functie in overeenstemming is.
1.7 Archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.8 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijf-selen uit oude tijden.
1.9 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 Bedrijf
Een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen.
1.11 Bedrijfsgebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of twee of meer met wan-den omsloten ruimte vormt en in gebruik is ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.
1.12 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand
zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.13 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 Bevi-inrichtingen
Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.16 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.18 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.19 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.21 Dienst- of bedrijfswoning
Een woning, bij een bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting (het huishouden) van een persoon die op dat bedrijf werkzaam is.
1.22 Dierenkennel/ pension
Een bedrijf gericht op het africhten, fokken en verzorgen van dieren, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun dieren in pension te stallen.
1.23 Erf- en terreinafscheiding
Een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.
1.24 Evenementen
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.25 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wan-den omsloten ruimte vormt.
1.26 Gevoelige functies ten opzichte van landbouwbedrijven
Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijk-bare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.27 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 Kas
Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten planten of bomen, alsmede in voorkomende geval-len tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.
1.29 Mantelzorg
Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of soci-ale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.30 Nevenactiviteit
Een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend op-zicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming.
1.31 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstati-ons, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzie-ningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.32 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van maximaal drie gesloten wanden.
1.33 Opslag
Het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van produc-tie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.34 Peil
  1. voor bouwwerken die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg, ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.35 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels deel uitmaakt.
1.36 Verbeelding
De digitale weergave van het bestemmingsplan.
1.37 Voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceels-grenzen.
1.38 Woning
Een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, of een andere daarmede vergelijkbare economische eenheid.
1.39 Zijdelingse perceelsgrens
De zijdelingse grens tussen twee (of meerdere) percelen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar de afstand het korste is.
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts ge-projecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouw-werk.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduidingen zoals genoemd in de onderstaande tabel: een bedrijfs-activiteit met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit de ten hoogste voor de be-drijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemening' zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels:
aanduiding bedrijfsactiviteit SBI-code uit ten hoogste milieucategorie
specifieke vorm van bedrijf - tan Tankstation 505-5020.5 2
  1. ondersteunde voorzieningen detailhandel en wasboxen;
  2. evenementen;
  3. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings) wegen;
  5. landschappelijke inpassing;
met dien verstande dat:
  1. tevens het bepaalde in de artikelen 5 en 9 van toepassing is als de gronden zijn voor-zien van een dubbelbestemming of een gebiedsaanduiding;
met dien verstande dat:
  1. tevens het bepaalde in de artikelen 7.1 t/m 7.4 van toepassing is als de gronden zijn voorzien van een dubbelbestemming of een gebiedsaanduiding.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terrein-afscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse gelden de volgende bouwregels:
max. aantal per bouwvlak max. oppervlak max. inhoud max. goothoogte max. bouwhoogte min. afstand tot zijdelingse perceelgrens min afstand tot voorgevellijn
bedrijfsgebouwen - 415 m² - - 5 m 5 m 10 m
overkappingen 200 m² 11 m
overig erf of terreinafscheidingen voor de voorgevel - - - - 1 m - -
overige plaatsen 2 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - 6 m - -
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 sub c ten behoeve van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits de voorgenomen afstand nooit minder dan 3 m bedraagt en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Hergebruik
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. nieuwe Bevi-inrichtingen;
  2. nieuwe Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. detailhandel is niet toegestaan
  4. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  5. per bedrijf mag de oppervlakte kantoor niet meer bedragen dan 50% van het totale vloeroppervlak met een maximum van 400 m2 per bedrijf;
  6. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bij-lage;
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting
Het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming ‘Bedrijf’ is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels, maximaal na 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Ten behoeve van het maximaal te bebouwen oppervlak
Burgemeester en wethouders kunnen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de bouwaanduiding 'vab', de maximumoppervlaktemaat ten behoeve van het bebouwd oppervlak wijzigen, met inachtneming van het volgende:
  1. het bestaande bebouwde oppervlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot, met dien verstande dat het bebouwde oppervlak bij technische en agrarisch verwante bedrij-ven tot 25% mag worden vergroot;
  2. de verkeersaantrekkende werking mag niet toenemen;
  3. er mag geen sprake zijn van een vergroting van de milieubelasting op de omgeving;
  4. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak, waarvoor het volgende geldt:
    1. de bestemming van de gronden die worden ingezet ten behoeve van de land-schappelijke inpassing dienen te worden gewijzigd in de bestemming Groen zo-dat dat de groene inpassing planologisch wordt beschermd.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen – Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het aanleggen en in stand houden van gebiedseigen beplanting overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, ter inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen in het landschap;
  2. onder landschappelijk inpassingsplan wordt in deze regels verstaan het landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. onverharde fiets- en wandelpaden;
  5. extensief dag recreatief medegebruik.
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd, met inacht-neming van de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  2. erf- en terreinafscheidingen moeten als open constructie worden opgericht.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor:
  1. het realiseren van parkeerplaatsen;
  2. het gebruik als kampeerterrein;
  3. buitenopslag;
  4. het lozen en/of opslaan van stoffen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningsvereiste
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het vellen van houtgewas wat niet overeenkomt met de duurzame ontwikkeling of in-standhouding van de bij de bestemming behorende landschappelijke en natuurlijke waarden;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage;
  4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  5. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straat-meubilair;
  6. het aanbrengen van voorzieningen van geringe omvang ten behoeve van extensieve recreatie;
  7. het aanbrengen van halfverhardingen.
4.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:
  1. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming, als afzetten, knotten, dunnen, waarbij de in 4.1 sub a genoemde waarden duurzaam worden veilig-gesteld;
  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning,
4.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen on-evenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de landschappelijke waarden van de landschapselementen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder a indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals bedoeld in lid a en bij-lage 1 van deze regels, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
  1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het landschap inpassingplan opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermings-niveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het inrichtingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  2. hetgeen onder a beschreven kan worden aangetoond met een waarde berekening in-clusief toelichting en beplantingsplan;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige waarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voor-komende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeolo-gische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande opper-vlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0.40 m over een op-pervlakte groter dan 500 m² ;
  2. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 500 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0.40 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 on-der a, voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde over-heid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd ge-zag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde over-heid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goed-keuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onder-zoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeolo-gische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoudsmaatregelen-plan); of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
    3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een daarvoor gecertificeerde instantie. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals ver-woord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd ge-zag, verplicht.
  4. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich advise-ren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg con-form de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA en conform de Kwali-teitscirteria 2.2 VTH, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen
5.3.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toerei-kend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsgunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waar-den van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag.
5.3.3 Advies
Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwa-liteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA en conform de Kwaliteitscirteria 2.2 VTH, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderin-gen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontgin-nen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 5 m² en dieper dan 5 m;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 5 m² en dieper dan 5 m;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een opper-vlakte groter dan 5 m² en dieper dan 5 m;
  4. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 5 m² en dieper dan 5 m;
  5. het doen van opgravingen in het kader van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige, namelijk een archeologische instantie die daarvoor gecertifi-ceerd is en die in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Pro-gramma van Eisen.
5.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing, indien: 12
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek, conform KNA en goedgekeurd door de Gilze en Rijen, is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  3. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergun-ning of een ontgrondingsvergunning;
  4. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
5.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. Het is verboden voor de 'Waarde-Archeologie 5' aangewezen gronden, zonder of in af-wijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouw-werken te slopen als de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 5 m2 en dieper gaat dan 5 cm onder maaiveld.
  2. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleidt door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf dat daarvoor gecertificeerd is). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Bevoegd gezag laat zich voor de be-oordeling adviseren door een door deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de vigeren de KNA en de Kwaliteitscirteria 2.2 VTH, bijvoor-beeld door de Regioarcheoloog.
  3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning.
  4. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
5.4.4 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waar-den aanwezig zijn. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het ver-plicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Pro-gramma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad. Indien het gaat om archeolo-gisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aanpak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeologisch onderzoek be-treft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat goedgekeurd is door het bevoegd gezag de archeolo-gische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord. Indien het gaat om archeologisch booronderzoek, dan is het verplicht om een Plan van Aan-pak ter goedkeuring te overleggen aan het bevoegd gezag. Indien het gravend archeo-logisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag; of:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeolo-gische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoudsmaatregelen-plan); of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
    3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begelei-den door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten-zorg namelijk een daarvoor gecertificeerde instantie. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vi-gerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
  4. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich advise-ren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg con-form de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA en de Kwaliteitscirteria 2.2 VTH, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de Gilze en Rijen
5.4.5 Advies
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 5.4.1 onder c, wordt door de bevoegde overheid aan een deskun-dige op het gebied van de archeologische monumenten zorg conform de vigerende KNA en de Kwaliteitscirteria 2.2 VTH, zoals bijvoorbeeld de regioarcheologen, advies gevraagd. Bij een ne-gatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke orde-ning, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming 'Waarde -Archeologie 4' wordt ontno-men, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeo-logische waarden (meer) aanwezig zijn.
5.5.2 Advies
Alvorens de in lid 5.5.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de ar-cheologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA en de Kwaliteitscirteria 2.2 VTH.

3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uit-voering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplan-nen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
  1. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
7.2 Afstanden van woningen tot wegen
  1. ingeval van het toevoegen van woningen ingevolge planwijziging of afwijken of herbouw van een woning elders op een bouwvlak, mag de afstand van de woning (inclusief aanbou-wen) tot de as van de weg - ter beperking van geluidshinder - in geen geval minder bedra-gen dan de in de tabel aangegeven afstand;
weg
afstand 48 dB-contour 1)
regionale wegen
Klein Zwitserland
31 m
Bavelseweg
52 m
Chaamseweg (asfalt/beton)
47/43 m
Dongenseweg
94 m
Tilburgselaan
61 m
Provinciale wegen
N631 (Nassaulaan)
234 m
N631 (Nassaulaan - Ketenbaan)
214 m
N260 (Hulten-RW58)
301 m
N260 (RW58-Tilburgselaan)
317 m
N260 (Alphenseweg-Alphen)
179 m
N260 (Alphenseweg-Alphen)
168 m
N282 (Spoorstr.(Dorst)-N631)
230 m
N282 (N631-Julianastraat)
269 m
N282 (Julianastraat-N260)
384 m
N282 (N260-Burg. Brokxweg
310 m
Rijkswegen
Rijksweg A58
614 m
1) Alle waarden met aftrek volgens artikel 11g Wgh.
  1. toegevoegde woningen ingevolge planwijziging of afwijking mogen op een kleinere afstand worden gebouwd dan in lid a en tabel 1 is aangegeven, indien:
    1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden;
  2. burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid a en de tabel teneinde herbouw van woningen toe te staan op een kleinere afstand, indien:
    1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.
7.3 Afstanden van woningen tot spoorwegen
  1. ingeval van het toevoegen van woningen ingevolge planwijziging of afwijking of herbouw van een woning elders op een bouwvlak, mag de afstand van de woning (inclusief aanbou-wen) tot de as van de spoorweg - ter beperking van geluidshinder - in geen geval minder bedragen dan de in de tabel aangegeven afstand;
spoorweg
afstand 55dB-contour
traject 650 (Breda-Tilburg)
620 m
  1. toegevoegde woningen ingevolge planwijziging of afwijking mogen op een kleinere afstand worden gebouwd dan in lid a en tabel 1 is aangegeven, indien:
    1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege spoorwegen niet wordt overschreden;
  2. burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in lid a en de tabel teneinde herbouw van woningen toe te staan op een kleinere afstand, indien:
    1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege spoorwegen niet wordt overschreden.
7.4 Afstanden gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten:
soort objec-ten aan te houden afstand
indien kassen voor 1 mei 1996 zijn opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) indien kassen na 30 april 1996 zijn opgericht
categorie I 25 m 50 m
categorie II 10 m 25 m
7.5 Ondergronds bouwen 7.5.1 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgeno-men afwijkingen, de volgende regels:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil;
  3. burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub b indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; alvorens een omgevingsververgunning kan worden verleend vragen burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap en de provincie omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige regels.
  2. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toe-gestaan.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder sub a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Luchtvaartverkeerzone
In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone' (met nummer) dat ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten de bouw-hoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer mag bedragen dan de hoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van:
  1. binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 11' de hoogtematen van 56 m en 115 m bo-ven NAP;
in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
9.2 Overig - IHCS
In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'Overig IHCS' (met nummer) ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan:
  1. 56 m boven NAP ter plaatse van de aanduiding 'Overig - IHCS - 1';
in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
9.3 Milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3 (50 dB(A)-contour)
In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone -
geluidsgevoelige functie - 3' de volgende regel:
  1. het is niet toegestaan woningen toe te voegen binnen de gebiedsaanduiding 'milieu-zone - geluidsgevoelige functie - 3'.
  2. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in sub a teneinde het toevoegen van woningen toe te staan met dien verstande dat uitsluitend woningbouw kan worden toegestaan indien kan worden aangetoond dat de wettelijk be-paalde uiterste grenswaarde ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevel niet wordt overschreden.
9.4 Vrijwaringszone - ILS
9.4.1 Bouwhoogtebeperkingen
In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - ILS' (met nummer) ten behoeve van het verstoringsgebied rondom de start en landingsbaan dat:
  1. de bouwhoogte van een bouwwerk binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - ILS - 9' in geen enkel opzicht meer mag bedragen dan 30,6 m boven NAP;
9.5 Monumentale bomen
9.5.1 Bouwregels
Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'monumentale bomen' mag, in afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemming(en), niet worden gebouwd.
9.5.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.5.1 voor zover uit onderzoek (boomeffectanalyse) gebleken is dat de instandhouding van de boom niet wordt bedreigd en nadat ter zake advies is ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke boomdeskundige.
9.5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (om-gevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging van bo-men tot gevolg hebben of kunnen hebben, waaronder in ieder geval:
      •  het aanbrengen van grond;
      •  het verrichten van graafwerkzaamheden;
      •  het verwijderen van takken of wortels;
      •  het onttrekken van water uit de grond;
      •  het beschadigen van de stam;
    2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatielei-dingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en appara-tuur op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'monumentale bomen';
    3. het aanbrengen van bestrating op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'monumentale bomen'.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. het normale onderhoud van de gronden rondom de monumentale bomen als-mede het normale onderhoud aan de monumentale bomen betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde omgevingsvergunning.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de waardevolle bomen, welke het plan beoogd te beschermen:
    1. niet onevenredig aantast;
    2. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijziging ten behoeve van verandering van een bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van de bouwvlakken veranderen, indien de be-bouwing ten behoeve van de - voor dat bouwvlak geldende - bestemming zonder deze verande-ring niet of niet goed zou kunnen worden gerealiseerd met inachtneming van het volgende:
  1. voor zover de gronden zijn aangeduid als 'Waarde archeologie' dient op grond van archeo-logisch onderzoek dient te blijken dat de verandering van het bouwvlak geen afbreuk doet aan de bescherming of de veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden;
  2. vormverandering dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering/-ontwikke-ling;
  3. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan een agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder b wordt voldaan;
  4. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing binnen het bouw-vlak waarvoor het volgende geldt:
    1. de bestemming van de gronden die worden ingezet ten behoeve van de landschappe-lijke inpassing dienen te worden gewijzigd in de bestemming Groen zodat de groene inpassing planologisch wordt beschermd;
  5. de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
10.2 Wijziging ten behoeve van de bestemming Verkeer
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingen in dit bestemmingsplan wijzi-gen in de bestemming verkeer indien:
  1. de wijziging ten dienste staat van het toevoegen van opstelstroken, voet- en fietspaden, parkeerstroken
met dien verstande dat:
  1. de wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is op de verbreding van wegen door toevoe-ging van rijstroken.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veran-derd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verle-nen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maxi-maal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van in-werkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen gel-dende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Rijksweg 111 te Rijen’.