RvR Heisteeg 2019
Wijzigingsplan - Gemeente Goirle
Vastgesteld op 29-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Heisteeg" met identificatienummer WP2019001Heisteegwvg01 van de gemeente Goirle.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis verbonden bedrijf:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke – geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen – bedrijvigheid dat door tenminste één bewoner van een woning in die woning en/of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning of de daarbij behorende aangebouwde bijgebouwen past, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie, in ruimtelijke en visuele zin blijft behouden, en de activiteit ter plaatse kan worden uitgeoefend, waaronder een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden bedrijfsactiviteit behoort, met dien verstande dat de activiteit niet vergunningplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer en is vermeld in categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage bij deze regels) of voor wat betreft de aard en omvang in relatie tot de milieuhinder die de bedrijfsactiviteit veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden met een bedrijf dat behoort tot één van deze categorieën.
1.6 aan huis verbonden beroep:
een beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig of hiermee te vergelijken gebied – niet zijnde detailhandel, dat door tenminste één bewoner van een woning in die woning en/of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie blijft behouden, en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.7 afhankelijke woonruimte:
een (gedeelte van een) bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarbij dit bijgebouw hoort, en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.8 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid.
1.10 bestaand:
- a. bij bouwwerken: zoals ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezig;
- b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan een en ander behoudens voor zover in deze regels anders is aangegeven.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.14 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.18 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
1.20 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, steen of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 carport:
een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto’s, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door de woning of daarbij behorende bijgebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping, die niet wordt aangemerkt als gebouw.
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.23 evenementen:
publieke gebeurtenissen, met name op het gebied van kunst, sport en cultuur, waaronder, in ieder geval een kermis wordt verstaan.
1.24 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 gebruiken:
het gebruiken, doen en laten gebruiken.
1.26 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, functie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.27 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.28 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water-, en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, waterhuishoudkundige voorzieningen, telefooncellen, abri's en voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling.
1.29 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoel in artikel 2.1 van de Wabo.
1.30 ondergronds:
beneden het peil.
1.31 ondergeschikte bouwdelen / bouwdelen van ondergeschikt belang:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteken zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, licht-, antenne- en vlaggenmasten, windvanen, wolfseinden, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, balkon- en terrashekken en dergelijke, dakkapellen, andere ondergeschikte dakopbouwen, liftschachten en overige overstekende ondergeschikte daken.
1.32 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.33 perceelsgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling en tussen bouwpercelen en openbaar gebied.
1.34 straatmeubilair:
de op of bij een weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegafbakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, (ondergrondse) afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.35 Staat van bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en installaties.
1.36 uitvoeren:
het uitvoeren, doen uitvoeren of laten uitvoeren.
1.37 vloeroppervlak:
de totale oppervlakte, buitenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de aangebouwde bijgebouwen.
1.38 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie, dan wel gelet op de uitstraling ervan, als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.39 voorste bouwgrens:
de naar het verkeersgebied gekeerde (deel van de) bouwgrens.
1.40 Wabo:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.41 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.42 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, uitsluitend
bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden;
- vrijstaande woning: een woning, die als woning niet aan een andere woning is aangebouwd en die zich op een zekere afstand van beide zijdelingse perceelsgrenzen bevindt;
- halfvrijstaande woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee als woning aan elkaar gebouwde woningen (twee-onder-één-kap) of twee door middel van een bijgebouw geschakelde woningen (één-aan-één), en die met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd en zich op een zekere afstand tot de andere zijdelingse perceelsgrens bevindt;
- aaneengebouwde woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee als woning aan elkaar gebouwde woningen en die met minimaal één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd. De woningen op het begin of einde van de reeks aaneengebouwde woningen worden aangemerkt als eindwoning.
1.43 zijgevel:
een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en enig punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 De diepte van een aangebouwd bijgebouw
loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan aangebouwde bijgebouw wordt gebouwd;
2.4 Goothoogte of boeihoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeiboord of een daaraan gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 (Bouw)hoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen.
2.6 Horizontale diepte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.
2.7 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 Verticale diepte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot het laagste punt van het bouwwerk, fundering niet meegerekend.
2.9 Ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteken, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, balkon- en terrashekken, dakkapellen, andere ondergeschikte dakopbouwen, liftschachten, antennemasten, windvanen, wolfseinden en overige overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Overschrijding van bouwgrenzen
In die gevallen, dat de goot- en/ of bouwhoogte, de oppervlakte, de inhoud, het dakhellingspercentage, het bebouwingspercentage en / of de afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken en andere maten, voorzover in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:
- a. een gebruik van gronden als stort- en / of opslagplaats van grond en / of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en / of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 milieuzone - waterwingebied
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. het gebruik van een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits;
- 1. het een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
- 2. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
- 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
- 5. het bijgebouw een onlosmakelijk geheel vormt met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend;
- 6. het bevoegd gezag verleent bedoelde omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen vier weken na beëindiging van het gebruik van het vrijstaand of aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk melding wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en de gebruiksmogelijkheden van het vrijstaand of aangebouwd bijgebouw binnen twaalf weken na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning;
- b. het afwijken van de voorgeschreven maten voor de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen binnen een bestemmingsvlak, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maten;
- c. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
- d. de bouw van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dan toegestaan ingevolge deze regels, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag worden vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- e. het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
- f. het oprichten van zend-, ontvang-, sirenemasten en masten ten behoeve van telecommunicatie, al dan niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, met een oppervlakte van niet meer dan 5 meter en een bouwhoogte van niet meer dan 40 meter, waarbij de mogelijkheden van gezamenlijk gebruik van deze voorzieningen zo veel mogelijk moeten worden benut.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de bij de wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 5 meter worden verschoven;
- b. de oppervlakte van de bij de wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 5% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte voor de wijziging;
- c. door een wijziging mogen de waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 10 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan, tenzij expliciet anders is geregeld.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1, sub a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 11.1, sub a, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in lid 11.2, sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder lid 11.2, sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder lid 11.2, sub a, is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Wijzigingsplan Heisteeg van de gemeente Goirle
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan “Heisteeg” is op 19 juni 2012 vastgesteld en biedt ruimte aan 64 woningbouwkavels. Hierop kunnen 44 vrijstaande woningen en 20 twee-onder-een kapwoningen worden gerealiseerd, op ruime tot zeer ruime kavels.
In het bestemmingsplan "Heisteeg" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen middels de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied', vanwege geluidscontouren van nabijgelegen bedrijvigheid. Het betreffende bedrijf Vromans Bouw B.V. is inmiddels verplaatst. In het pand waar voorheen een bouwbedrijf zat gevestigd dat kunststof, aluminium en houten kozijnen maakte, zijn tegenwoordig diverse andere activiteiten (Lily's hartige Broden, opslag van Danvo B.V. en opslag van loonwerker Pijnenburg). Deze activiteiten produceren minder geluid, waardoor het mogelijk is om uitvoering te geven aan de wijzigingsbevoegdheid en zodoende vijf woonkavels te realiseren.
Om uitvoering te geven aan de wijzigingsbevoegdheid dient een wijzigingsplan opgesteld te worden. Onderhavig plan vormt dit wijzigingsplan. Het wijzigingsplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan (moederplan). Aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt in dit bestemmingsplan voldaan. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geluid. Er worden in het wijzigingsgebied vijf vrijstaande woningen gerealiseerd, conform het beeldkwaliteitsplan behorende bij het moederplan (Bijlage 1).
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
De woningbouwlocatie Heisteeg ligt aan het dorpslint van Riel ten zuiden van de dorpskern. De locatie is in 2013 bouwrijp gemaakt ten behoeve van de woningbouw. Ten noorden van het plangebied ligt de Alphenseweg die overgaat in de Kerkstraat. Aan de overzijde van de Alphenseweg, die als een doorgaande route geldt voor het dorp Riel, is een bedrijventerrein gelegen. Ten zuiden/zuidoosten bevinden zich het sportpark 'De Krim' van voetbalvereniging 'Riel' en de velden en complexen van de ruitersportvereniging en scouting. Het westelijke deel van het plangebied wordt begrensd door akkerland en burgerwoningen. De locatie Heisteeg ligt aan de zuidzijde van Riel, zoals met rood is weergegeven in figuur 1-1.
Figuur 1-1 Globale ligging locatie Heisteeg
Het plangebied bestaat uit de twee gebieden met de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' (figuur 1-2), onderdeel uitmakend van de woningbouwlocatie Heisteeg. De gronden van voorliggend plangebied zijn ingezaaid met gras en worden regulier onderhouden.
Figuur 1-2 Ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan is:
Bestemmingsplan | Vastgesteld | |
Bestemmingsplan Heisteeg | 19-06-2012 |
In het vigerende bestemmingsplan "Heisteeg" hebben de gronden de bestemming 'Wonen' en de gebiedsaanduiding ´wro-zone - wijzigingsgebied´. Dit wijzigingsplan maakt het door middel van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk om woningen te realiseren. Het bestemmingsplan Heisteeg blijft van kracht, het wijzigingsplan maakt hier onderdeel van uit.
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Dit wijzigingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en deze toelichting waarin de achtergronden van het wijzigingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het wijzigingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoud en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader van rijk, provincie en gemeente. Het thematische beleidskader komt aan de orde in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden milieuaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. De opzet van de planregels wordt in hoofdstuk 7 besproken, gevolgd door de uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van deze situatie door middel van een beschrijving van de historische ontwikkeling, de ruimtelijke en functionele structuur.
2.1 Historische Ontwikkeling
Het dorp Riel is samengesteld uit de gehuchten Brakel, Zandeind en de dorpskom of Kerkeind. Brakel is daarvan het oudste buurtschap, waar al in de prehistorische en Romeinse tijd bewoners gevestigd waren. Zo zijn in 1840 op de heide onder Brakel meer dan 50 urnen opgegraven.
Riel is een typisch Brabants esdorp. De dorpen zijn hier niet, zoals in Drenthe, concentrisch van vorm, maar langgerekt. Deze zogenaamde kransakkerdorpen breidden zich uit naarmate de beschikbare bouwgrond rondom de akkers vol raakte. Nieuwe vestigingen vonden dan wat verderop aan de kronkelige weg rondom de akkers plaats. Dit nederzettingspatroon is in Riel goed bewaard gebleven. Een bijzonderheid is dat de eerste ontginningsactiviteiten hier al in de 7e eeuw moeten hebben plaatsgevonden. De blokvormige verkaveling, waarbij akkers door hagen en houtwallen omringd werden om het vee te weren, is in Riel nog steeds te herkennen. In de eeuwen vóór het gebruik van kunstmest werden de akkers vruchtbaarder gemaakt door er zoden op te leggen die met dierlijke mest waren vermengd. Dit verklaart het holle, hoge karakter van de oude akkers.
In de 12e eeuw kwam er in Riel een opleving in de ontginning van de woeste gronden, doordat een kerkelijke instelling zich hierop toelegde. Later, toen Brabant door de Staten-Generaal tot Generaliteitsland was verklaard en als een wingewest werd uitgebuit, hadden de boeren weinig reden en mogelijkheden om hun arsenaal uit te breiden. De meeste boerderijen ter plaatse dateren uit het einde van de 19e eeuw, omdat bij een grote brand in 1877 vele hoeven verloren gingen. Riel maakte deel uit van de heerlijkheid Hilvarenbeek, maar lag echter daarvan gescheiden door het grondgebied van Goirle.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied ligt aan het eerder genoemde dorpslint langs de Alphenseweg. De Alphenseweg is een doorgaande weg door middel waarvan alle verkeer van de kern Riel wordt afgewikkeld. Het lint wordt gekenmerkt door afwisselend vrijstaande, halfvrijstaande woningen en een aantal clusters met aaneengebouwde woningen en bedrijven (deels gelegen op het bedrijventerrein). De lintbebouwing bestaat uit maximaal twee bouwlagen, met uitzondering van de twee voormalige leerlooierijen aan de Dorpstraat, en is voorzien van diverse kapvormen. De bebouwingsdichtheid neemt vanuit het centrum richting het buitengebied af. De percelen aan het lint zijn vaak smal en diep en hebben veelal fraaie erf- en singelbeplantingen.
Bijzonder zijn de groene ruimten tussen het lint en de latere ontwikkelingen. Deze ruimten bestaan veelal uit kleinere boscomplexen en weitjes en dragen bij aan een groene kleinschalige en dorpse sfeer. Bovendien geven zij 'lucht' aan het lint.
Ter hoogte van het plangebied is in het wegprofiel van de Alphenseweg de overgang van buitengebied naar dorp zichtbaar. Het profiel verandert hier van een breed profiel met vrijliggende fietspaden naar een smaller profiel met aanliggende fietspaden.
2.3 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.1 Rijk
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 zou moeten uitzien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarbij streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft.
De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor onderhavig bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante beleidskader gevormd door de provincie Noord-Brabant en de gemeente Goirle.
Conclusie
Dit rijksbeleid werkt niet direct door in onderhavig plan. De afweging vind voor onderhavige planontwikkeling decentraal plaats.
3.1.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
In de zogenaamde Realisatieparagraaf ('Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid') zijn alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende Planologische Kern Beslissingen en de voorgenomen verwezenlijking daarvan gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
Conclusie
Indien van toepassing opnemen: Dit rijksbeleid werkt niet direct door in onderhavig plan. De afweging vindt voor onderhavige planontwikkeling decentraal plaats.
3.1.3 AMvB Ruimte
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen. Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.
3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 Bro opgenomen, de ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."(artikel 3.1.6, tweede lid, Bro).
Uit jurisprudentie blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State woningbouwontwikkelingen vanaf 12 woningen beschouwt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het voorliggende initiatief maakt de realisatie van 5 woningen mogelijk en wordt daarmee niet beschouwd als stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet doorlopen te worden.
3.1.5 Crisis- en herstelwet
Met de Crisis- en herstelwet (Chw) wil het kabinet de procedures voor grote projecten versnellen. Hiermee wordt een stap gezet om de gevolgen van de economische crisis te bestrijden. De Chw zorgt voor een toename van het aantal kwalitatief goede woningen en bedrijfslocaties. Integrale gebiedsontwikkeling krijgt een belangrijke impuls. Op het gebied van bedrijventerreinen ligt de nadruk op herstructurering. De regels uit de Chw betreffen in deze vooral het bestuursprocesrecht waardoor de doorlooptijd van procedures voor in de wet aangewezen projecten kan worden verkort.
Conclusie
De Chw is niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan omdat dit plan niet kan worden aangemerkt als een besluit dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een ruimtelijk project zoals omschreven in de Chw.
3.2 Provincie
3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is door Provinciale Staten vastgesteld op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk 2040). Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie 2010, partiele herziening 2014 vastgesteld. Hierin is een aantal wijzigingen opgenomen ten aanzien van SVRO uit 2010.
De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtsreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wro biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening Ruimte zijn de kaderstellende elementen uit de structuurvisie vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
De provincie stuurt door middel van vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste, maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. Hiermee wil de provincie een gevarieerd en aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat ontwikkelen waarin een kennisinnovatieve economie centraal staat voor een duurzaam Brabant. Het principe van 'behoud en ontwikkeling' staat hierin centraal.
Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:
- stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio's): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen;
- overig stedelijk gebied (landelijke regio's): het overige stedelijke gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Grootschalige verstedelijking is ongewenst en voor woningbouw geldt in principe 'bouwen voor migratiesaldo -nul'.
Bij verstedelijking wordt het accent verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Daarnaast wordt door middel van gebiedspaspoorten aangegeven welke landschapskenmerken de provincie bepalend vindt en welke ambities de provincie heeft voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteiten in deze gebieden. De ruimte binnen deze gebieden moet zo goed mogelijk benut worden waarbij rekening gehouden dient te worden met de gebiedskenmerken en de kwaliteiten van de omgeving.
Figuur 3-1 Uitsnede SVRO (plangebied omkaderd)
Het plangebied valt deels binnen stedelijk concentratiegebied en deels binnen gemengd landelijk gebied. In beide gebieden is de realisatie van Ruimte voor Ruimte kavels mogelijk.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling vindt plaats in een gebied dat in de structuurvisie is aangeduid als stedelijk concentratiegebied en gemengd landelijk gebied. Zodoende sluit het initiatief aan bij de doelstellingen uit de SVRO.
3.2.2 Verordening ruimte
In de Wro is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte Noord-Brabant (VR) opgesteld.
De regels van de VR zijn er, in lijn met het beleid van de SVRO, op gericht om het grootste deel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio's en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in kaarten behorende bij de VR. In de VR zijn ook het bestaande stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd. In de VR zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling.
Figuur 3-2 Uitsnede kaart Verordening Ruimte (plangebied omkaderd)
Het plangebied is binnen de VR aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied: stedelijk concentratiegebied'. Bestaand stedelijk gebied is gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Op deze gronden mogen stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden. De voorgestane ontwikkeling is zodoende in overeenstemming met het provinciale beleid.
3.3 Gemeente
3.3.1 Structuurvisie
De structuurvisie, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juli 2010, biedt het kader voor het te voeren ruimtelijke beleid tot 2020. Het omvat de visie en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid.
Voor de kern Riel is beschreven dat het bestaande lint en het Bels lijntje typerend zijn voor deze kern. Het oude lint is nog steeds duidelijk waarneembaar aanwezig. Het Bels lijntje vormt een harde scheiding tussen de kern en het buitengebied. Voor wonen is tot 2015 invulling gegeven aan bestaande plannen voor uitbreidingslocaties. Na 2015 wordt de vraag vooral opgevangen door ontwikkeling van locaties binnen het stedelijk gebied. Het werken vindt hoofdzakelijk plaats op de bestaande bedrijventerreinen. Daarnaast wordt gezocht naar herprofilering van bestaande bedrijventerreinen, waardoor niet langer alleen het accent komt te liggen op zware logistieke bedrijvigheid. Voor de kern Riel is het van belang het inwonertal op peil te houden, zodat de leefbaarheid in het dorp gewaarborgd kan worden. Naast enkele reeds aangewezen locaties voor uitbreiding, waaronder Heisteeg, biedt hoofdzakelijk inbreiding een oplossing voor toekomstige vraag naar woningen. De voorgestane herontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, past derhalve binnen het beleid zoals geformuleerd in de structuurvisie.
3.3.2 Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan is:
Bestemmingsplan | Vastgesteld | |
Bestemmingsplan Heisteeg | 19-06-2012 |
In het vigerende bestemmingsplan "Heisteeg" hebben de gronden de bestemming 'Wonen' en de gebiedsaanduiding ´wro-zone - wijzigingsgebied´. Dit wijzigingsplan maakt het door middel van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk om woningen te realiseren. Het bestemmingsplan Heisteeg blijft van kracht, het wijzigingsplan maakt hier onderdeel van uit.
Conclusie
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, is onderhavig wijzigingsplan opgesteld.
3.3.3 Stedenbouwkundige notitie 'Inbreidingsmogelijkheden kom Riel'
In 2005 heeft de gemeenteraad de stedenbouwkundige notitie 'Inbreidingsmogelijkheden kom Riel' vastgesteld. Deze notitie vormt het toetsingskader waaraan toekomstige initiatieven stedenbouwkundige geobjectiveerd kunnen worden beoordeeld op hun aanvaardbaarheid.
Conclusie
Ten behoeve van het plangebied Heisteeg is een afzonderlijk Beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat gelijktijdig met dit bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt vastgesteld en daarmee als toetsingskader functioneert.
3.3.4 Toekomstvisie
In 2013 is door de gemeenteraad de “Toekomstvisie gemeente Goirle 2020” vastgesteld onder de titel “Thuis in Goirle: groen, sociaal, ondernemend” . Kortweg werd aan dit document de subtitel “Toekomstvisie 2020” gegeven. Deze visie - gebaseerd op de drie kernbegrippen 'groen, sociaal en ondernemend' – dient als leidraad voor de toekomstige beleidsontwikkeling. De ambitie voor Goirle in 2020 luidt: Onze inwoners voelen zich thuis in de gemeente Goirle, want Goirle is een groene, sociale en ondernemende gemeente.
Goirle is Groen
De gemeente Goirle wordt gekenmerkt door het dorpse en landschappelijke karakter en is een prettige en groene woonomgeving gelegen in het prachtige groen (bossen, beken, Regte Heide) nabij de grote stad.
Goirle is Sociaal
De gemeente Goirle is een dynamische en levendige gemeente. De onderlinge sfeer is goed, open en positief. Ieder handelt vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. Problemen worden door onze inwoners zoveel als mogelijk zelf opgelost. In laatste instantie biedt de gemeente een vangnet voor diegenen die daarop zijn aangewezen. We denken en handelen vanuit de ´menselijke maat´. De inwoners kennen elkaar en zijn betrokken bij hun directe naaste omgeving maar juist ook in buurten en wijken. We zijn er voor elkaar en zorgen voor elkaar als dat nodig is. Goirle heeft een actief verenigingsleven en er zijn veel vrijwilligers. We zijn trots op ons eigen karakter en onze eigen identiteit en houden deze graag in stand.
Goirle is Ondernemend
Binnen de gemeente Goirle zijn voldoende voorzieningen voor wonen, leven, onderwijs, recreatie en zorg aanwezig voor jong en oud, voor ieder wat wils. Economische ontwikkelingen in dat kader worden waar mogelijk ondersteund. In onze afwegingen maken we een verantwoorde keuze gericht op duurzaamheid. Daarbij wegen we economische en ecologische argumenten in samenhang en zorgen we voor balans. We staan open voor nieuwe initiatieven van burgers, organisaties en ondernemers; soms initiëren we deze initiatieven zelf als we kansen zien of iets willen bereiken. Als gemeente kiezen we hierbij bij voorkeur een regierol.
Conclusie
De voorgestane ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, past derhalve binnen het beleid zoals geformuleerd in de toekomstvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van de kaders. Milieuaspecten en water komen aan bod in de volgende hoofdstukken.
4.1 Stedenbouwkundige Uitgangspunten En Welstand
Stedenbouwkundige uitgangspunten
De toekomstige ruimtelijke en functionele structuur sluit volledig aan bij de randvoorwaarden en uitgangspunten zoals opgesteld in het moederplan "Heisteeg". Volledigheidshalve is het beeldkwaliteitsplan behorende bij het moederplan "Heisteeg" als bijlage van de toelichting opgenomen (Bijlage 1). Voor de overige onderdelen wordt verwezen naar het moederplan, dat van kracht blijft.
Welstand
Bouwplannen moeten onder meer worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', aldus de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de bouwplannen die in de gemeente worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. In Goirle is dat gebeurd op 11 maart 2014. De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa's in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa's passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hiertoe in verschillende soorten gebieden, ieder met hun eigen gebiedsgerichte criteria. Voor de gedetailleerde regeling wordt verwezen naar de welstandsnota.
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
Archeologie
Omdat in groeiende mate het Europese archeologische erfgoed werd bedreigd, is in 1992 het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, in casu de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
- de introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologische onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
- de verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.
In wetgeving is de omgang met archeologisch erfgoed geregeld en zijn enkele uitgangspunten en doelstellingen gesteld. Zo kan iedere initiatiefnemer van projecten waarbij de bodem verstoord wordt, verplicht worden gesteld om een rapport over te leggen waaruit de archeologische waarde van het te verstoren terrein (het plangebied) blijkt. Voor een dergelijk rapport is archeologisch onderzoek vereist. Dit bestaat in de eerste plaats uit vooronderzoek: het bureauonderzoek en/of inventariserende veldonderzoek, elk met bijbehorende standaardrapportages. Tijdens het bureauonderzoek wordt gekeken naar wat er in historisch, archeologisch en aardwetenschappelijk opzicht al bekend is over het plangebied. De volgende fase bestaat in veel gevallen uit een veldonderzoek. Dergelijk onderzoek heeft als doel kansrijke en kansarme zones te karteren. Hierbij kan booronderzoek plaatsvinden alsmede proefsleuvenonderzoek. De resultaten dienen vervolgens te worden gewaardeerd. Tijdens de waarderende fase wordt van de aangetroffen vindplaatsen, ook wel site genoemd, de omvang, aard, datering en fysieke kwaliteit vastgesteld om zo tot een oordeel over de behoudenswaardigheid te komen. Op basis van dit oordeel neemt de betrokken overheid een (selectie)besluit hoe met eventueel aanwezige vindplaatsen dient te worden omgegaan.
Bureauonderzoek en verkennend onderzoek
Uit bureauonderzoek en aanvullend inventariserend veldonderzoek/boren, uitgevoerd in 2006, is gebleken dat het plangebied Heisteeg een hoge kans heeft op het aantreffen van archeologische waarden. Uit het inventariserend veldonderzoek/boren is gebleken dat de bodemopbouw in het plangebied grotendeels intact was. Gezien de resultaten van het veldwerk is aanbevolen binnen het plangebied een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren om de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen te onderzoeken en de kwaliteit ervan te kunnen bepalen.
Het proefsleuvenonderzoek is door Grontmij uitgevoerd in 2009 en leverde volgens de uitvoerder aanwijzingen op voor IJzertijdbewoning (inclusief mogelijk grafveld) in het plangebied. Verder zijn op het terrein sporen van agrarisch gebruik vanaf de middeleeuwen aanwezig. Grontmij adviseerde om een deel van het plangebied waar sporen van IJzertijdbewoning en een mogelijk grafveld aanwezig waren, vlakdekkend op te graven.
In afwijking van het selectieadvies van Grontmij heeft het college van burgemeester en wethouders van Goirle op 24 januari 2012 besloten geen verder onderzoek uit te laten voeren in het plangebied Heisteeg vanwege de beperkte conservering en het lage potentieel om kenniswinst te realiseren.
Het bestemmingsplan kent derhalve geen dubbelbestemming.
Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven. Hierbij zijn vooral de Erfgoedwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
In het plangebied komt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing voor.
Rijksmonumenten
In het plangebied komen geen rijksmonumenten voor.
Gemeentelijke monumenten
In het plangebied komen geen gemeentelijke monumenten voor.
4.3 Volskhuisvesting
De 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant' (Actualisering 2017) geeft inzicht in de veranderingen in de omvang, groei en samenstelling van de bevolking van de provincie Noord-Brabant. Deze prognoses zijn voor beleidmakers op elk maatschappelijk terrein, waaronder woningbouw en volkshuisvesting, van belang.
Volgens de nieuwe provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose neemt het inwonertal van Noord-Brabant toe van 2.513.500 in 2017 tot een maximum van ruim 2.645.000 mensen aan het begin van de jaren '40. Dit betekent dat de Brabantse bevolking de komende 25 jaar naar verwachting nog met ruim 130.000 personen zal groeien.
De woningvoorraad bereikt eveneens een hoger maximum vergeleken met de vorige prognose uit 2014. De hogere bevolkingsgroei speelt hierbij uiteraard een rol. Samen met de vergrijzing en de individualisering leidt dit tot een sterke groei van het aantal huishoudens (en dus woningen). Verwacht wordt dat er in Brabant anno 2050 iets meer dan 1.260.000 woningen nodig zijn om in de woningbehoefte te kunnen voorzien, ruim 20.000 woningen meer dan de ramingen uit 2014. Dat betekent een toename van een kleine 160.000 woningen ten opzichte van de 1.104.000 die er aan het begin van 2017 in de provincie moeten staan. De woningvoorraad blijft tot aan het einde van de prognoseperiode groeien, al vlakt de groei in de loop van de prognoseperiode wel sterk af. Al met al wacht Brabant de komende tijd nog een flinke woningbouwopgave, met een accent op de eerstkomende jaren. Tot 2030 zal de woningvoorraad nog met ruim 120.000 woningen moeten toenemen, gemiddeld genomen bijna 10.000 woningen (netto) per jaar. Dit om de verwachte groei van het aantal huishoudens op te kunnen vangen en bestaande woningtekorten terug te dringen.
In lijn met het provinciale verstedelijkingsbeleid concentreert de groei van de woningvoorraad zich in de stedelijke gebieden Het beleid richt zich onder meer op:
- het bouwen van voldoende woningen en
- het voorzien in een gevarieerd en aantrekkelijk aanbod van woningen en woonmilieus.
Het is dan ook van provinciaal belang, dat de regionale woningmarkt goed functioneert. Daarvoor worden in regionaal verband afspraken gemaakt. De 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant' geeft daarvoor, aangevuld met regionale woningbehoefteonderzoeken, waaronder het 'Woningbehoefteonderzoek Hart van Brabant' van 2017, de input.
Regionale afspraken Hart van Brabant
De gemeente Goirle maakt samen met de gemeenten Dongen, Gilze en Rijen, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk deel uit van de regio Hart van Brabant. Binnen deze regio maken deze gemeenten jaarlijks gezamenlijke afspraken met de provincie Noord-Brabant over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de, hiervoor genoemde, periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose.
In het Regionaal Ruimtelijk Overleg Midden Brabant van 19 december 2018 (Regionale Agenda Wonen 2019 Hart van Brabant (dit document is te vinden op de website van de provincie Noord-Brabant, www.brabant.nl) zijn afspraken gemaakt tussen gemeenten Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk over het maximum aantal te bouwen woningen tot en met 2027. Op basis van de provinciale behoefteprognose is in de gemeente Goirle de kwantitatieve woningbehoefte voor de periode 2017-2027 840 woningen.
Plannen binnen stedelijk gebied behoeven geen regionale afstemming.
Woonvisie
Het gemeentelijk woonbeleid volgt uit de vierjaarlijkse woonvisie. De Woonvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2015 (let op: nieuwe woonvisie is in voorbereiding, nagaan of deze al is vastgesteld). Het doel van de Woonvisie is onder meer het vaststellen van een gemeentelijke ambitie op het gebied van wonen, het bieden van een afwegingskader voor beleidskeuzes. In de Woonvisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie is gekozen voor vier hoofdthema's:
- wonen en de woonomgeving;
- wonen, zorg en welzijn;
- nieuwbouwen
- duurzaamheid.
Gestreefd wordt naar een gemeente waarin voldoende mate van kwaliteit en differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden.
Binnen de gemeente zijn veel potentiële woningbouwlocaties. Er moet daarom een zorgvuldige afweging plaatsvinden. Niet alleen omdat er niet meer woningen gebouwd 'mogen' worden, maar ook omdat wanneer er meer capaciteit wordt geboden dan er behoefte is, de kans groot is dat er uiteindelijk minder wordt gebouwd dan die behoefte. Bij te veel aanbod tegelijkertijd kunnen plannen elkaar onderling beconcurreren of zelfs elkaar in gijzeling nemen omdat bij geen van de plannen voldoende wordt afgenomen om te starten. De afweging waar woningen mogen worden gebouwd vindt plaats in de Notitie Prioritering woningbouwlocaties.
Notitie Prioritering woningbouwlocaties 2016-2021
In deze notitie, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders in juni 2016, wordt antwoord gezocht op de vraag welke woningbouwlocaties in de komende jaren prioriteit moeten krijgen in het gemeentelijke woningbouwprogramma. Om te komen tot deze afweging en een prioritering te kunnen maken zijn in de Woonvisie de criteria, en de volgorde van deze criteria, vastgesteld waaraan de potentiele locaties moeten worden getoetst. Het gaat daar bij om de volgende criteria:
- woonbehoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief);
- duurzaam ruimtegebruik (leegstand, bestaand stedelijk gebied);
- nut en noodzaak van ontwikkeling vanwege andere beleidsdoelen (in willekeurige volgorde bijvoorbeeld: stedenbouw, cultuurhistorie, grondpositie en sturingsmogelijkheden).
De locatie Heisteeg is opgenomen in de notitie. Ruimte voor Ruimte woningen tellen niet mee in de aantallen voor de regionale woningbouwafspraken.
4.4 Groen
De gemeenteraad heeft op 11 maart 2014 het Groenstructuurplan vastgesteld. In dit plan wordt een lange termijn visie voor het gemeentelijk groen binnen de bebouwde kom weergegeven. Het wijzigingsplan heeft geen gevolgen voor het bestaande groen binnen het plan Heisteeg.
4.5 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Op 10 december 2013 heeft de gemeenteraad van Goirle een nieuw Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het doel van het GVVP is het vastleggen van het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Goirle voor de periode 2013 tot 2023. Het beleid moet aansluiten bij de ambities en de speerpunten die de gemeente heeft en moet tevens passen binnen de kaders die hogere overheden in hun beleid stellen.
In het GVVP worden de thema's verkeersveiligheid, fiets, bereikbaarheid en verkeerscirculatie, voetgangers/minder validen, parkeren, openbaar vervoer en leefbaarheid en milieu besproken.
Conclusie
Heisteeg is reeds ingericht conform de uitgangspunten in het moederplan.
Parkeren
Bij de vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals deze zijn opgenomen in de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Dit is in de planregels opgenomen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
Dit hoofdstuk geeft aan hoe de milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Onderstaand wordt per aspect beknopt ingegaan op de belangrijkste conclusies met betrekking tot voorliggende herziening.
Voor de onderzoeken wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van de al beschikbare onderzoeken zoals uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Heisteeg" en de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de beoogde herontwikkeling in 2017. Voor bodem en akoestiek heeft een actualisatie plaatsgevonden.
5.1 Milieuhinder En Bedrijven
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakte van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie "Bedrijven en milieuzonering". In deze publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden).
Twee omgevingstypen
De toelaatbaarheid van milieubelastende functies die volgende de VNG worden gehanteerd zijn afhankelijk van het type gebied. Er bestaan twee type gebieden:
- 1. een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied) of
- 2. een gebied met functiemenging. Binnen de gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woonwerkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid en gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies.
5.1.1 Bedrijven rond het plangebied
Op het bedrijventerrein zijn bedrijven van verschillende categorieën gevestigd. De volgende bedrijven zijn vanwege de ligging ten opzichte van de nieuwe woonwijk en de activiteiten die ter plaatse worden uitgevoerd aangemerkt als een potentiële hinderbron:
- Veertels 20: broodjesfabriek, categorie 3.1 en 3.2 (middels vrijstelling volledig 3.2)
- Alphensweg 1a: diverse bedrijven; categorie 2
- Spoorweide 2: wijnkistenfabriek (machinale houtbewerking); categorie 3.1
- Spoorweide 6: slagerij: categorie 3.2
5.2 Externe Veiligheid
Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- de kans op een ongeval;
- het effect van het ongeval;
- het aantal personen dat in de omgeving van de bron(inrichting of transportroute) verblijft;
de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeval.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
Conclusie
Voor het bestemmingsplan "Heisteeg" is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico onderzocht. Er bleek geen belemmering te zijn ten gevolge van dit aspect voor de voorgenomen ontwikkeling. De situatie is nog actueel en de toename van vijf woningen heeft geen gevolgen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter plaatse. Het voorliggende bestemmingsplan is om die reden niet strijdig met de geldende risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
In en in de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die vallen onder het Bevi, waar sprake is van grootschalige opslag van gevaarlijke stoffen of Bevi inrichtingen. Aan de Vijfhuizenlaan 1C en 3A zit het bedrijf Human Factors Solutions met een opslag van ontplofbare stoffen. Op de locatie kan maximaal 1 kilogram zwart buskruit (gebarengroep 1.1) en maximaal 50 kilogram rookzwart buskruit (gevarengroep 1.3) worden opgeslagen. De effectafstand (veiligheidsafstand van 1 kg zwart buskruit en 50 kilogram rookzwart buskruit is 8 meter vanaf de opslag. Het plangebied voor de ontwikkeling ligt op 200 meter, ruimschoots buiten de effectafstand. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.
5.3 Kabels, Leidingen En Straalpad
In de directe omgeving van het plangebied liggen de volgende niet-planologisch relevante leidingen die geen belemmeringen met zich meebrengen:
- Essent Kabelcom, CAI kabel.
- Intergas, gashoofdleiding en dienstleiding.
- KPN telecom, telecomkabel.
- Essent netwerk, midden- en laagspanningskabel.
- Brabant Water, waterleiding.
Tevens liggen in het zuiden in de nabijheid van het plangebied een tweetal hoge drukgasleidingen. In het bestemmingsplan "Heisteeg" is nagegaan of deze gasleidingen invloed hebben op het plangebied. De maatregelen die genomen worden in verband met het plaatsgebonden risico als gevolg van de aanwezigheid van een aardgasleiding binnen het te ontwikkelen plangebied blijven van kracht om zo de faalfrequentie met een factor 3 terug te brengen en daarmee de PR10-6 contour zodanig te reduceren dat de voorgenomen nieuwbouw erbuiten valt. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen:
- Bij een melding van graafwerkzaamheden neemt de leidingbeheerder zelf direct contact op met de daadwerkelijke uitvoerder van de werkzaamheden. Bij dit contact worden werkafspraken gemaakt die schriftelijk worden vastgelegd. Tot het moment dat er contact wordt gelegd met de uitvoerder moet de leidingbeheerder dagelijks de situatie ter plekke controleren.
- Indien er tussen de melding en de aanvang van de werkzaamheden meer dan een week zit, moet de leidingbeheerder iedere week (tot aanvang van de werkzaamheden) contact opnemen met de uitvoerder van de werkzaamheden.
- Als de werkzaamheden langer dan een week duren, moet wekelijks (totdat de werkzaamheden zijn afgerond) een extra inspectie ter plaatse plaatsvinden door de leidingbeheerder.
- Er wordt tijdens de werkzaamheden extra markering toegepast.
- Het moet voor degene die bij de leidingbeheerder de melding van de werkzaamheden afhandelt direct duidelijk zijn dat voor het betreffende leidingdeel een strikte begeleiding van toepassing is. Dit zal in de procedure voor de afhandeling van de meldingen moeten worden geborgd.
- Het betreft maatregelen die worden toegepast bij werkzaamheden in de nabijheid van leidingen en niet aan werkzaamheden in het plangebied.
De toename van vijf woningen heeft geen gevolgen voor het plaastgebonden risico en het groepsrisico ter plaatse.
5.4 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, industriële activiteit en railverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder. Voor de 5 woningen is een akoestiek onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6)
Wegverkeer
Er is vanuit het wegverkeer geen akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder nodig. Dit omdat de wettelijk vastgestelde rijsnelheid op de Alphenseweg/Kerkstraat 30 km/h bedraagt. Echter vanuit een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting toch inzichtelijk gemaakt. De berekende geluidsbelasting op de gevels van 1 geplande woning is hoger dan 53 dB Lden. De hoogst berekende waarde bedraagt 58 dB (Lden) op de gevel evenwijdig aan de Alphenseweg. Deze waarde is hoger dan de gestelde grenswaarde van 53 dB. De maximale ontheffing van 63 dB voor stedelijk gebied wordt niet overschreden. Aangezien de Wet geluidhinder feitelijk niet van toepassing is, is het niet nodig en formeel gezien ook niet mogelijk om Hogere waarden aan te vragen. Daar de woning ten minste een geluidsluwe gevel heeft en de uiterste grenswaarde hier niet wordt overschreden, is sprake van een akoestisch gezien acceptabel woon- en leefklimaat. Wegverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering.
Industrie
Het plangebied ligt niet binnen en zone/contour van een ingevolgde de Wgh gezoneerd industrieterrein. Ook zijn er in of in de directe omgeving van het plangebied geen nieuwe industrieën voorzien. In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van andere geluidhinderlijke inrichtingen die van invloed zijn op de ontwikkelingen binnen het plangebied.
Railverkeer
Binnen de gemeente Goirle bevinden zich geen spoorwegen. Ook laat het bestemmingsplan geen nieuwe spoorwegen toe. Een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is niet aan de orde.
Conclusie
Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de 5 woonkavels.
Indien voor de bouw van de woningen een omgevingsvergunning wordt aangevraagd dient men te voldoen aan het gestelde in het Bouwbesluit afdeling 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten. Vanwege verkeerslawaai betekent dit dat in de gevels van de woningen met een berekende geluidsbelasting (Lden) > 53 dB voorzieningen getroffen dienen te worden zodat in de verblijfsgebieden een binnenniveau van 33 dB niet wordt overschreden.
5.5 Lucht
Om de ontwikkeling van nieuwe functies mogelijk te maken dient de luchtkwaliteit in beschouwing te worden genomen. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. Doel ervan is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging.
In de Regeling NIBM (niet in betekenende mate) is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Onderhavige ontwikkeling betreft het planologische maken van een dermate laag aantal woningen, dat dit niet behoort tot een categorie van gevallen waarvoor een luchtkwaliteitonderzoek nodig is. Het wijzigingsplan draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan een (verslechtering) van de luchtkwaliteit en kan op dit vlak dus onbelemmerd doorgang vinden.
Conclusie
Er bestaan voor het onderhavige bestemmingsplan geen belemmeringen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
5.6 Geur
Industriële geur
Het beleid voor industriële geur (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort gezegd komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen: de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij "het voorkomen van nieuwe geurhinder" voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een "dosis-effectrelatie" (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven "normen" vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten. In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften met betrekking tot geur opgenomen die rechtstreeks gelden voor bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen de invloedzone van bedrijven met geurhinder. Geurhinder van industriële bedrijvigheid vormt derhalve geen belemmering.
Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij ( 5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijke norm met een verordening.
Conclusie
Het plan ligt in sterk stedelijk gebied. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van agrarische bedrijven. Geurhinder van agrarische bedrijven vormt daarmee geen belemmering.
5.7 Bodem
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet -ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening- worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt dient te zijn voor de beoogde functie.
In 1998 t/m 2011 zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Heisteeg. Op basis van de uitkomsten van deze bodemonderzoeken is toentertijd vastgesteld dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen beperkingen zijn voor het toekomstige gebruik van de locatie als 'wonen met tuin'.
De locatie Heisteeg is in 2013 bouwrijp gemaakt. Sindsdien zijn op de locatie geen bodembedreigende activiteiten geweest. Naar aanleiding van een voorgenomen terreinoverdracht van de onderzoekslocatie is in 2019 een Actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd.
Op basis van de zintuiglijke waarnemingen van de grond en de analyseresultaten is te concluderen dat geen bijzonderheden zijn aangetroffen die wijzen op het aanwezig zijn van bodemverontreiniging. De plaatselijk waargenomen zwakke tot matige puin- en baksteen bijmengingen zijn van recente ouderdom (afkomstig van nieuwbouw) en zijn derhalve onverdacht ten aanzien van asbest. In de bovengrond zijn geen noemenswaardige verhoogde gehalten aan onderzochte parameters aangetroffen.
In het grondwater zijn verhoogde gehalten aan zware metalen aangetroffen welke beschouwd worden als verhoogde achtergrondgehalten. Op basis van de aangetroffen gehalten is er geen noodzaak een andere onderzoekshypothese te bepalen. Er is geen noodzaak aanvullend onderzoek uit te voeren.
Vanuit milieuhygienisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie tot woonbestemming.
Vanwege de aanwezige licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen (met name nikkel) in het grondwater wordt er geadviseerd om geen grondwater op te pompen voor consumptiedoeleinden dan wel het besproeien van tuinen.
5.8 Ecologie
De Wet natuurbescherming (Wnb) vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1988. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn door het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet nat uurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Doel van de Wnb is drieledig:
- 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- 3. vereenvoudiging van regels.
In deze paragraaf wordt getoetst of de ontwikkeling invloed heeft op de beschermde gebieden en soorten die zijn opgenomen in de Wnb.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Wnb en NNN (voorheen de Ecologische hoofdstructuur) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. De gebiedsbescherming is beperkt tot de Natura 2000-gebieden en eventuele buiten het NNN geleden bijzondere provinciale natuurgebieden.
In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen. Voorbeelden van de Natura 2000-gebieden zijn Kempenland-West, Kampina, Oisterwijkse Vennen en Regte Heide en Riels Laag. De provincie Noord-Brabant heeft geen bijzondere natuurgebieden vastgesteld. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning in het kader van de Wnb wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
De soortenbeschermende werking is rechstreeks opgenomen in de Wnb. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Hieronder zijn de drie beschermingsregimes weergegeven:
1. Beschermingsregimes soorten Vogelrichtlijn
Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn).
2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn
Dit zijn de soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.
3. Beschermingsregimes andere soorten
Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage onderdeel A en B van de Wnb. het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.
In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht ten nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, vernielen of te verstoren.
Het verkennend natuuronderzoek is erop gericht om een eerste inzicht te krijgen in de (mogelijk) aanwezige beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied en de eventuele vervolgstappen die moeten worden genomen inzicht te krijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied en de mogelijke vervolgstappen die moeten worden genomen. Het verkennend onderzoek is de eerste stap in de procedure (zie bijlage 2). Afhankelijk van het resultaat moeten de navolgende stappen al dan niet worden doorlopen.
5.8.1 Natura 2000-gebieden
Op basis van het verkennende natuuronderzoek dat in 2017 is uitgevoerd in het kader van de beoogde herontwikkeling is geconcludeerd dat er Natura 2000-gebieden in de nabijheid van het plangebied bevinden. Dit betreft o.a. de Regte Heide & Riels Laag. Effecten van de voorgenomen ontwikkeling, op het onderdeel gebiedsbescherming, zijn op voorhand niet uit te sluiten. De geringe afstand van het plangebied tot het Natura 2000-gebied (0,5 km) en de verkeersaantrekkende werking als gevolg van voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk leiden tot negatieve effecten (verzuring en vermesting) op stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden binnen de invloedsfeer van de ingreep. Om eventuele effecten nader te kunnen bepalen zijn stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd (Bijlage 3). De resultaten van de stikstofberekeningen zijn hieronder kort samengevat:
Aanlegfase
Tijdens de aanlegfase worden mobiele werktuigen ingezet voor de aanlegwerkzaamheden. Daarbij zullen er transportbewegingen plaatsvinden voor aan- en afvoer van materieel en materialen.
Voor de aanlegfase is het projecteffect berekend. Dit is de maximale toename van de stikstofdepositie in omliggende natuurgebieden ten gevolge van het plan. De berekeningen zijn uitgevoerd met AERIUS Calculator 2019. Het resultaatbestand van AERIUS Calculator is los meegeleverd met deze notitie en is opgenomen in bijlage 2 van de notitie. Uit de resultaten blijkt dat er in de gebruiksfase geen stikstofgevoelige habitattypen/leefgebieden zijn met een toename >0,00 mol N/ha/jaar.
Gebruiksfase
Tijdens de gebruiksfase zijn er emissies van stikstof ten gevolge van de transportbewegingen van het wegverkeer van en naar de woningen. De woningen worden op een duurzame manier verwarmd en zijn niet aangesloten op het gasnet. Hierdoor ontstaan bij de verwarming van deze woningen geen emissies van stikstof.
Voor de gebruiksfase is het projecteffect berekend. Dit is de maximale toename van de stikstofdepositie in omliggende natuurgebieden ten gevolge van het plan. De berekeningen zijn uitgevoerd met AERIUS Calculator 2019. Het resultaatbestand van AERIUS Calculator is los meegeleverd met deze notitie en is opgenomen in bijlage 2 van de notitie. Uit de resultaten blijkt dat er in de gebruiksfase geen stikstofgevoelige habitattypen/leefgebieden zijn met een toename >0,00 mol N/ha/jaar.
Conclusie
Tijdens de gebruiksfase en aanlegfase van het plan zijn er geen toenamen van de stikstofdepositie > 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van het aspect stikstofdepositie zijn er geen belemmering om het plan ten uitvoering te brengen.
5.8.2 Soortenbescherming
Vanuit de Wet natuurbescherming, onderdeel soortenbescherming, zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van de woonkavels binnen het plangebied. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Naast bepalingen voor specifiek aangewezen soorten geldt krachtens artikel 1.11 (lid 1 en 2) van de Wet natuurbescherming, de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Via deze wet wordt eenieder mede verantwoordelijk gesteld voor de zorg en bescherming van flora en fauna en dient men geen handelingen uit te voeren die opzettelijk soorten kunnen aantasten.
5.8.3 Natuurnetwerk Brabant
Het plangebied is niet gelegen binnen de NNB, derhalve is geen sprake van ruimtebeslag. In de directe omgeving zijn wel gebieden aanwezig die onderdeel zijn van de NNB. Gelet op de afstand tot nabijgelegen NNB gebieden en de buffering van reeds aanwezige infrastructuur en bebouwing, vinden effecten zoals optische verstoring, licht- en geluidsverstoring (dan wel overige directe effecten) plaats buiten de invloedssfeer van de NNB gebieden. Een nadere beschouwing op deze effectindicatoren wordt niet noodzakelijk geacht.
Effecten vanuit een toename van stikstofdepositie op de kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB is niet op voorhand uitgesloten. Echter, gelet op de aard van de ontwikkeling, de afstand tot het plangebied en tussenliggende elementen, zal er geen sprake zijn van een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNB middels externe werking. Vanuit de natuurbeleidskaders zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling, er is geen noodzaak voor een nadere procedure. Hiermee is voldoende gewaarborgd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is in het licht van de Wet natuurbescherming.
Hoofdstuk 6 Water
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit hoofdstuk geeft daar uitvoering aan.
6.1 Beleid
Rijk en provincie
Het nationale en provinciale waterbeleid is beschreven in het Nationaal Waterplan en in het Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant.
Nationaal Waterplan
Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.
Provinciaal Milieu en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 18 december 2015, geeft de hoofdlijnen voor het milieu- en waterbeleid in de provincie.
Hoofddoelen van dit plan zijn:
- voldoende water voor mens, plant en dier;
- schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
- bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's en
- verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.
Structuurvisie
De provincie gaat ervan uit dat de wateroverlast in de regionale watersystemen in 2015 aangepakt is waarbij de trits "vasthouden, bergen, afvoeren" als uitgangspunt geldt. Het vasthouden van het water vindt zoveel als mogelijk bovenstrooms op de hoger gelegen gebieden plaats in de zogenaamde brongebieden. Hier liggen kansen voor de koppeling met natuurontwikkeling en droogtebestrijding. Ook in de nabijheid van de grote steden liggen kansen voor het bovenstrooms vasthouden en bergen van het water. Hier liggen mogelijkheden voor de koppeling met bijzondere woon- en werkmilieus, de vergroting van het recreatief uitloopgebied en bestrijding van de verdroging in het omliggende landelijk gebied.
Waterschap Brabantse Delta
Waterschap Brabantse Delta is waterbeheerder van onder andere de gemeente Goirle en is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Het beleid van het waterschap is verwoord in de volgende documenten en wordt, voor zover relevant, hierna kort besproken:
- Waterbeheerplan 2016-2021;
- Kadernota 2013-2017;
- Ruimte voor de Rivier;
- Keur Waterschap Brabantse Delta.
Waterbeheerplan Brabantse Delta 2016-2021
Het waterbeheerplan is het resultaat van een dialoog tussen alle verschillende partners die belang hebben bij goed waterbeheer. Het plan geeft inzicht in de doelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken. Het is afgestemd op de gemeentelijke en provinciale plannen op het gebied van waterbeheer, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Stroomgebiedbeheerplannen voor de Maas en de Schelde.
Het gaat over verschillende onderdelen:
- het watersysteem, bestaande uit het samenhangende geheel van oppervlaktewater en ondiep grondwater, inclusief kunstwerken zoals pompen en stuwen; het beheer gaat dan over de waterkwaliteit en de waterkwantiteit: over de stoffen in het water, de planten en dieren in en langs het water en over aan- en afvoer van water en het regelen van de waterstanden.
- de dijken (waterkeringen) langs de grote en kleine rivieren;
- de rioolwaterzuiveringsinstallaties, inclusief de bijbehorende pompen en transportleidingen (samen met de gemeentelijke riolering onderdeel van de afvalwaterketen);
- de regionale vaarwegen voor beroeps- en recreatievaart.
Kadernota 2018-2027
Deze nota beschrijft hoe het waterschap onder meer omgaat met een aantal uitdagingen waarvoor ze gesteld wordt. In eerste instantie gaat het om klimaatadaptatie. De effecten van klimaatverandering zijn groter dan door velen gedacht en er zal een tandje bijgezet moeten worden.
Keur
Een van de instrumenten van het waterschap om zijn taken uit te oefenen is de Keur. De Keur kent gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsverplichting op. Daarnaast mag men zonder vergunning geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een vergunning bij het waterschap moet worden gevraagd.
Voor een aantal werkzaamheden is een vergunning vereist van het waterschap op grond van de Keur. Wanneer aan de bepalingen van de algemene regels van de Keur wordt voldaan is geen vergunning vereist. Voorbeelden van situaties waarbij de Keur van toepassing is zijn:
- het dempen of wijzigen van een watergang;
- het aanleggen van kabels of leidingen;
- het planten van bomen en struiken;
- het brengen van water in een watergang.
Gemeente
Verbreed gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019
Als antwoord op de zorgplicht voortkomend uit de Wet milieubeheer, is door de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019 (VGRP) vastgesteld. Doelstellingen van het VGRP zijn:
- beschermen volksgezondheid;
- voorkomen wateroverlast;
- voorkomen grondwateroverlast;
- voorkomen milieuoverlast;
- voorkomen instortingsgevaar (riolering);
- voorkomen langdurige lozingsbeperking (riolering).
De gemeente Goirle en waterpartners streven naar een integrale en duurzame benadering van het watersysteem en de afvalwaterketen. Hierbij wordt nadrukkelijk samenwerking tussen de ketenpartners gezocht. Integraliteit en samenwerking zijn hierbij geen doelen op zich, maar essentiële randvoorwaarden om kosten en kwetsbaarheid te verminderen en de kwaliteit en kennisuitwisseling te verbeteren.
Door klimaatverandering wordt het bestaande rioolstelsel steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Het blijven verruimen van de ondergrondse riolering is geen optie, de afvoercapaciteit zal tijdens extreme neerslagomstandigheden niet toereikend zijn en het is bovendien te kostbaar. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden niet afgewenteld op het bestaande watersysteem en rioolstelsel.
Om droge voeten te houden en schade te voorkomen wordt ruimte gecreëerd in het groen, oppervlaktewater en/of de openbare ruimte. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater, aanpassing van waterpartijen en/of bovengrondse water regulerende constructies (bovengrondse waterslimme oplossingen). Indien doelmatig draagt de perceelseigenaar een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave. Afkoppelen is hierbij een van de middelen.
Nieuwe ontwikkelingen en reconstructies worden hydrologisch neutraal ingepast. Gestreefd wordt om de menselijke activiteiten zo veel mogelijk af te stemmen op de natuurlijke (grond)waterfluctuaties.
6.2 Huidige En Toekomstige Situatie
Onderdeel van de bestemmingsplanprocedure is het uitvoeren van een watertoets voor het plangebied. Het doel van de watertoets is tweeledig:
- afstemming van de plannen met Waterschap Brabantse Delta en de Gemeente Goirle;
- het nadrukkelijk en evenwichtig laten meewegen van waterhuishoudkundige belangen bij de (her)ontwikkeling.
In 2012 is in het kader van de bestemmingsplanprocedure een watertoets uitgevoerd, hierin zijn de plannen voor de 5 woningen in dit wijzigingsplan meegenomen. Daarnaast zijn in 2017 de effecten van de beoogde herontwikkeling in beeld gebracht (zie bijlage 4). Uitgaande van het feit dat de toevoeging van 5 woningen minder effect heeft dan de beoogde herontwikkeling is geen nieuwe watertoets doorlopen voor het wijzigingsplan. Onderstaande conclusies gelden ook voor dit wijzigingsplan:
Hemelwater wat valt op de verhardingen op de kavels dient door de toekomstige eigenaar verwerkt te worden conform de uitganspunten die in deze oplegnotitie zijn opgesteld. De verantwoordelijkheid voor de opvang van hemelwater is vastgelegd in een kettingbeding en bijgevoegd bij de koopcontracten.
Hemelwater wat valt in het openbaar gebied wordt geborgen in een wadi in het zuidwestelijke deel van het plangebied. De toename aan verhardingen resulteert in een peilstijging van 1 cm in de wadi op basis van een 65 mm bui (T=100). Hierdoor bedraagt de maximale peilstijging 0,48 m, bij een maximaal toegestane peilstijging van 0,50 m.
Het plangebied bevindt zich in het attentiegebied van Natte Natuurparel de Regte Heide en binnen de boringsvrije zone van drinkwaterwingebied Gilzerbaan. De voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot een verslechtering van de hydrologische situatie. Gezien de aard van de ontwikkelingen, namelijk woningbouw, wordt de bodem niet dieper geroerd dan 3 m-mv binnen de boringsvrije zone van drinkwatergebied Gilzerbaan.
Het plangebied ligt in de 25-jaarszone van grondwaterwingebied Gilzerbaan. De 25-jaarszone houdt in dat het grondwater binnen deze zone in maximaal 25 jaar naar de bron toe stroomt. Binnen deze zone geldt er aanvullende regelgeving voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit.
Voor de aanleg van hemelwaterinfiltratievoorzieningen (wadi's) moet worden gewaarborgd dat het afstromend water doelmatig gezuiverd wordt voordat het in de bodem infiltreert. Al het afstromend water van de verhardingen moet gezuiverd worden omdat deze verhardingen ook als parkeerplaats voor motorvoertuigen dienen.
Op basis van de voorgaande bevindingen worden geen negatieve effecten verwacht op de waterhuishouding door de toevoeging van 5 woningen door het inzetten van de wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels (hoofdzakelijk bestemmingsregels) die van toepassing zijn op de aanwezige bestemmingen.
7.1 Plansystematiek
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen over de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze van meten.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Als gebruikte begrippen niet in artikel 1 voorkomend dan geldt de uitleg/interpretatie die daaraan in het dagelijkse taalgebruik wordt gegeven.
Wijze van meten
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
De standaard opbouw van de bestemmingsregels conform de SVBP betreft:
- bestemmingsomschrijving: een beschrijving van de bestemming;
- bouwregels: regels voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken;
- nadere eisen: indien noodzakelijk staan hier aanvullende regels waarin specifieke eisen kunnen worden gesteld aan de realisatie van de op te richten bouwwerken;
- afwijken van de bouwregels: de gevallen waarin afgeweken kan worden van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels: indien noodzakelijk worden hier aanvullende regels gegeven voor het gebruik van de gronden binnen de betreffende bestemming;
- afwijken van de gebruiksregels: de gevallen waarin afgeweken kan worden van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
- zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk ;
- wijzigingsbevoegdheid.
Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de hierna te noemen bestemmingen opgenomen:
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan gronden waarop het wonen de hoofdfunctie is. Daarnaast zijn in de woning en in de bijgebouwen onder voorwaarden aan huis gebonden beroepen en bedrijven als ondergeschikte nevenfunctie toegestaan. De begrippen aan huis verbonden beroep en bedrijf zijn omschreven in artikel 1 van de planregels. Belangrijke voorwaarden voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en bedrijf als nevenfunctie zijn onder meer dat de nevenfunctie ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en dat degene die de nevenfunctie uitoefent ook zelf de bewoner van de woning is. Voorts geldt dat geen detailhandel mag plaatsvinden en dat aan huis gebonden bedrijven behoren tot de categorie A volgens de als bijlage bij de regels gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten. De toelichting op de Staat van bedrijfsactiviteiten is opgenomen als bijlage bij de toelichting.
Verbeelding
Op de verbeelding zijn binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak en een gebied waarbinnen bijgebouwen zijn toegestaan, aangewezen. Woningen (hoofdgebouwen) zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, behoudens een algemene regeling voor overschrijding van bouwgrenzen.
Bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als binnen het gebied 'bijgebouwen' worden gebouwd. Voor de maximale goot- en bouwhoogte van woningen gelden de maxima zoals die op de verbeelding zijn aangegeven. Op de verbeelding zijn alle woningen in een bouwvlak opgenomen. De naastgelegen gronden worden opgenomen in het gebied 'bijgebouwen'. De grens van het gebied ''bijgebouwen" is 3 meter uit de voorste bouwgrens gelegd.
Bouwregels
De bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan het begrip bouwperceel. De omschrijving van een bouwperceel luidt als volgt: 'een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan'.
Daarmee beslaat het bouwperceel nagenoeg altijd het gehele perceel. Het begrip bouwperceel is in die zin direct toepasbaar voor alle particuliere percelen. Onder bouwwerken vallen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen.
De bouwregels maken onderscheid tussen de woning (het hoofdgebouw), bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Onder bijgebouwen worden begrepen alle vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen. De begripsomschrijving is in artikel 1 opgenomen. Bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als binnen het gebied 'bijgebouwen' worden gebouwd. De bouwmogelijkheden binnen het gebied 'bijgebouwen' worden begrensd door een absoluut aantal m².
De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen dat ter plaatse van het gebied 'bijgebouwen 'wordt toegestaan is afhankelijk van de oppervlakte van het (kadastrale) perceel. De volgende indeling en maatvoering wordt daarbij gehanteerd:
1 | een bouwperceel met een bouwperceel met een oppervlakte tot 150 m² | maximaal 50 m² |
2 | een bouwperceel met een oppervlakte van 150 m² tot 200 m² | maximaal 60 m² |
3 | een bouwperceel met een oppervlakte van 200 m² tot 250 m² | maximaal 68 m² |
4 | een bouwperceel met een oppervlakte van 250m² tot 500 m² | maximaal 75 m² |
5 | een bouwperceel met een oppervlakte vanaf 500 m² | maximaal 100m² |
Deze bepaling geldt alleen voor het gebied 'bijgebouwen'. Voor het bepalen van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is dus alleen de oppervlakte die ter plaatse van het gebied 'bijgebouwen' aanwezig is, bepalend. De bepaling is dus niet van toepassing op het bouwvlak voor de woning.
Een aangebouwd bijgebouw mag voor woondoeleinden worden gebruikt, mits dat niet leidt tot een toename van het aantal woningen. De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,65 meter bedragen, de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen. Indien binnen een bouwvlak voor een woning, een gebouw de maximale hoogtemaat van een bijgebouw overstijgt, dan zal dat gebouw niet worden beschouwd als bijgebouw, omdat het in bouwkundige opzicht niet ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Toetsing vindt dan plaats aan de hoogtematen voor het hoofdgebouw, de woning.
Carports
In de bouwregels is een afzonderlijke regeling opgenomen voor carports. In artikel 1 wordt het begrip carport omschreven. Op elk bouwperceel mag maximaal één carport van maximaal 30 m² worden opgericht, welke achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning moet worden gebouwd. Daarnaast geldt, dat een carport grotendeels moet worden opgericht naast de zijgevel van de woning. De hoogte van een carport mag niet meer dan 3,25 meter bedragen.
Erf- en terreinafscheidingen
In de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, is een regeling opgenomen voor erfafscheidingen. Erfafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van de woning mogen niet hoger zijn dan 1 meter; overige erfafscheidingen niet hoger dan 2 meter. Onder omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Dit hoofdstuk bevat artikelen, waarin bepalingen zijn opgenomen die gelden voor het gehele plangebied, te weten de anti-dubbeltelbepaling, algemeen geldende bouw-, gebruiks-, aanduidings-, procedure-, afwijkings- en wijzigingsregels.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.
Artikel 5 Algemene bouwregels
Deze regels bevatten een regeling voor een beperkte overschrijding van bouwgrenzen. Daarnaast is een regeling opgenomen voor de ruimte tussen bouwwerken. Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen, indien het bestemmingsplan dat toestaat, als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning hiervan afwijken, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een opening in de zijgevel van het gebouw.
Tenslotte is in de algemene bouwregels de parkeernorm opgenomen.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de algemene gebruiksregels voor wat betreft strijdig gebruik.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn aanduidingsregels opgenomen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het corrigeren van de bestemmingsgrenzen ten behoeve van een praktische uitvoering van het plan. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan te wijzigen ten aanzien van de wettelijke regels.
Artikel 10 Overige regels
Dit artikel bevat een bepaling over de wettelijke regelingen waar in de planregels naar wordt verwezen.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 11 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen. Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Gebruik dat strijdig was met het vorige bestemmingsplan blijft strijdig. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds worden gehandhaafd. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal. Het overgangsrecht volgt uit het Besluit ruimtelijke ordening, dat verplicht tot het opnemen van een standaard overgangsregel voor bouwwerken (artikel 3.2.1) en gebruik (artikel 3.2.2).
Artikel 12 Slotregel
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom de grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.
Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. De gemeente Goirle heeft met de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte een anterieure overeenkomst gesloten. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet een expliciet besluit worden genomen dat het niet noodzakelijk is om een exploitatieplan vast te stellen.
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het plan is onderworpen aan inspraak en heeft ter inzage gelegen voor ingezetenen van de gemeente Goirle en belanghebbenden. Tijdens deze periode konden zij schriftelijk een zienswijze indienen bij het college van burgemeester en wethouders van Goirle. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen op het plan.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Heisteeg
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Heisteeg
Bijlage 2 Ecologie
Bijlage 3 Notitie Stikstofdepositie
Bijlage 3 Notitie stikstofdepositie
Bijlage 4 Waterparagraaf
Bijlage 5 Actualiserend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Actualiserend bodemonderzoek