De Koornwaard
Bestemmingsplan - gemeente 's-Hertogenbosch
Vastgesteld op 11-10-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan De Koornwaard met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002237-1401 van de gemeente 's-Hertogenbosch;
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aardkundige waarden:
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
1.6 abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen).
1.7 archeologische verwachtingswaarden:
gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 beleidslijn 'ruimte voor de rivier':
de beleidslijn: 'ruimte voor de rivier' zoals deze op 12 mei 1997 is vastgesteld door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en zoals deze is bekendgemaakt in de Staatscourant nummer 87 d.d. 12 mei 1987.
1.10 beleidsregels Grote Rivieren:
besluit van 4 juli 2006, nr. HDJZ/I&O/2006-948, inwerking getreden op 14 juli 2006.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);
1.20 dagrecreatie:
recreatief verblijf zonder dat er een overnachting mee gepaard gaat;
1.21 extensief agrarisch gebruik:
de vorm van agrarisch gebruik die niet bedrijfsmatig en/of productiegericht is;
1.22 extensief recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden.
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 hydrologische waarde:
gronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied, intermediair gebied en/of kwelgebied.
1.25 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan voorzover geen bouwwerk zijnde,
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.26 landschappelijke waarde:
waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin.
1.27 natuurwaarden:
de in een gebied aanwezige en aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang;
1.28 nevenactiviteit
activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel.
1.29 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;
1.30 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.
1.31 opslag:
(binnen) opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
1.32 prostitutie:
het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.
1.33 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.34 recreatieve voorziening:
voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik zoals musea, sportterreinen, speeltuinen, hondenoefenterreinen, dierenparken, openluchttheaters en groepsaccommodaties;
1.35 riviergebonden activiteiten:
- de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
- de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart;
- de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
- de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
- de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen;
- de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen;
- de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken;
- de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
- de winning van oppervlaktedelfstoffen;
- een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
- activiteiten die onderdeel uitmaken van de lijst van maatregelen opgenomen in de Bijlage bij de planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier en waarvan de uitvoering wordt gefinancierd door Onze Minister.
1.36 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.37 verblijfsrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.
1.38 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
1.39 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk of ingeval dat geen gevelvlakken of scheidingsmuren aanwezig zijn, de oppervlakte vanaf de buitenzijde van het dak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.5 peil:
- a. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouw perceel grenzende weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 3
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
- b. verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol gebied´;
- f. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
- 1. kwetsbare soorten ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – leefgebied kwetsbare soorten´;
- 2. struweelvogels ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – struweelvogelgebied´.
3.2 Bouwregels
Op de gronden binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', een opslagbedrijf ;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-overslagbedrijf, een overslagbedrijf ';
- c. grondverzet;
- d. landschappelijke inpassing;
- e. nutsvoorziening;
- f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen;
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
- f. Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 4.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Recreatie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen en strand;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats', mede voor maximaal 245 ligplaatsen voor pleziervaartuigen en een drijvend clubhuis;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-winteropslag', mede voor het stallen van boten;
- d. een botenhelling;
- e. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegverkeer;
- b. verblijfsgebied;
- c. parkeerterrein;
- d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, standplaatsen en terrassen en dergelijke.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 7.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 8.3, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden van de gronden.
9.2 Bouwregels
Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bouwwerkzaamheden toegestaan, die een grondoppervlakte betreffen groter dan 100 m² en meer dan 0,50 meter beneden maaiveld.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 9.2 en toestaan dat onder het maaiveld gebouwd, mits:
- a. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de bouwwerkzaamheden betrekking hebben, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
- b. indien uit het onder 9.3 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog.
- c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder 9.3 sub b bepaalde met betrekking tot de mogelijkheid van opleggen van voorwaarden is van overeenkomstige toepassing.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde onder 9.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of het slopen van een bouwwerk
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 10 Waterstaat - Rivierbed
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de afvoer en berging van rivierwater, ijs en sediment, waarbij het belang van de waterkering en het rivierbed prevaleren boven de overige bestemmingen die voor de betrokken gronden zijn aangegeven.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn, met dien verstande dat het bepaalde in 10.2 en 10.4 niet van toepassing is op de activiteiten als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 van het Waterbesluit.
10.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde in de andere bestemming (basisbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
- b. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 3 meter.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het rivierbed, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de waterbeheerder.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 10.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan middels een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig/opgericht zijn of kunnen worden maar in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen.
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 Vrijwaringszone - dijk 1
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
- b. Ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' mag niet worden gebouwd, met dien verstande dat de herbouw van bestaande gebouwen wel is toegestaan;
- c. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub b, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
- 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
13.2 Vrijwaringszone - dijk 2
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.
13.3 Vrijwaringszone - vaarweg
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of het slopen van een bouwwerk
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. vermeerdering dan wel vermindering van de voorgeschreven maten en normen, mits de vermeerdering of vermindering ten hoogste 10% bedraagt;
- b. de bestemmingsbepalingen en de verbeelding van het bestemmingsplan voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van deze verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan
10 meter; - d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het dakkoppervlak bedraagt;
- 2. de hoogte van de plaatselijke verhogingen niet meer dan 4 meter mag bedragen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan De Koornwaard.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan
Sinds eind jaren 80 van de vorige eeuw is BV de Koornwaard eigenaar van de loswal met op- en overslag van klei, zand en grind. De plas en haar omgeving werden overgenomen van A.J. van Haaften die in het verleden in het gebied zand en grind heeft gewonnen. De Koornwaardplas is daarvan het resultaat. In de zuid-westhoek van de plas ligt nu een jachthaven met nu nog een capaciteit van ongeveer 150 ligplaatsen van de watersportvereniging Neptunus.
Neptunus maakt op dit moment slechts in de zomermaanden gebruik van haar jachthaven in de Koornwaard. Daarom zijn hier ook maar beperkte voorzieningen aanwezig. In de winter wordt gebruik gemaakt van de industriehaven op het bedrijventerrein De Rietvelden. Hier zijn meer voorzieningen zoals een kraan voor het uit het water tillen van schepen aanwezig. Het terrein op de industriehaven is eigendom van Neptunus. Door dit afwisselende gebruik wordt het clubschip elk half jaar versleept.
Al decennia wordt gepoogd de watersportvereniging in de Koornwaard een permanente plek te geven. Zo kan de vereniging hier haar activiteiten concentreren en investeren in de toekomst van de jachthaven. BV De Koornwaard wil als grondeigenaar dit graag faciliteren en heeft reeds met de vereniging overeenstemming bereikt over de overdracht van een deel van haar eigendom. Ook bereidt BV de Koornwaard deze bestemmingsplanwijzging voor die permanente vestiging van Neptunus mogelijk moet maken.
Tegelijkertijd wordt de bedrijfsbestemming voor het op- en overslag bedrijf zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied op enkele onderdelen aangepast. Er wordt een regeling getroffen voor de aanwezige loods en de benodigde pontons voor de op- en overslaglocatie.
Daarnaast zal in het plangebied natuurontwikkeling plaatsvinden, hiertoe is een inrichtingsplan ontwikkeld. De natuurontwikkeling vindt reeds plaats door de verondieping van de waterplas, de "vergroening" van de plasranden en de herinrichting naar natuur van het agrarische gebied ten westen van de plas.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plan
Het plangebied ligt in de de uiterwaarden van de Maas, ten noordwesten van 's-Hertogenbosch. Het omvat de plas De Koornwaard, het hier gevestigde (bestaande) op- en overslagbedrijf, de jachthaven van Watersport Vereniging Neptunus en de omliggende gronden met een agrarische en/of natuurbestemming. Het plangebied wordt fysiek globaal begrensd door:
- bestemmingsplan Kanaalpark aan de westzijde;
- de Maas aan de noordzijde
- de gronden langs de oude uitlaat van het Gemaal Caners aan de noordwestzijde
- de Maasdijk aan de oostzijde
- de gronden rondom het Groote Wiel aan de zuidzijde
De globale plangrens staat op onderstaande afbeelding, de precieze plangrens is weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan.
Plangrens bestemmingsplan
1.3 Inhoud Van De Toelichting
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Het beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 3.In hoofdstuk 4 is een planbeschrijving gegeven. In de hoofdstukken 5 en 6 komen respectievelijk de milieu-aspecten en de waterparagraaf aan bod. Hoofdstuk 7 betreft de juridische-bestuurlijke paragraaf en in hoofdstuk 8 is de economische uitvoerbaarheid behandeld. In hoofdstuk 9 worden tot slot de resultaten van inspraak en vooroverleg beschreven.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Geldende Bestemmingsplannen
In het plangebied gelden twee bestemmingsplannen: bestemmingsplan 'Buitengebied' en bestemmingsplan 'Kanaalpark' (ter plaatse van de nieuwe verbinding tussen de waterplas en de Maas). Bestemmingsplan 'Buitengebied' is door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch is vastgesteld op 26 januari 2010. Het bestemmingsplan is op 20 juli 2011 onherroepelijk geworden. Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de volgende enkelbestemmingen: 'Agrarisch met waarde - 3', 'Bedrijf', 'Natuur' en 'Recreatie'.
Bestemmingsplan 'Kanaalpark' is door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch is vastgesteld op 23 april 2013. Het bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk geworden.
2.2 Feitelijke Situatie
2.2.1 Karakteristiek van de omgeving
De gehele Koornwaard is een plusminus 150 hectare grote, relatief hoog gelegen uiterwaard langs de linkeroever van de Maas, stroomopwaarts van 's-Hertogenbosch. De opvallend hoge uiterwaard ligt tot wel 5 meter hoger dan de laaggelegen directe oeverzone langs de Maas zelf. Het grootste deel van de uiterwaard kent een regulier agrarisch beheer (grasland, akkerland, tuinbouw). Op een deel van de perceelsranden komen nog hagen en struwelen voor. De vereniging Natuurmonumenten beheert een groot deel van de oeverzone en enkele hogere percelen met fraai ontwikkelde graslanden. Natuurmonumenten ambieert, in het kader van haar initiatief MeerMaas, uiteindelijk het beheer van de gehele uiterwaard te verzorgen.
Het onderhavige plangebied omvat het deel van de uiterwaard, globaal gelegen tussen het Maximakanaal, de Maas, de uitlaat van het Gemaal Caners en de Maasdijk. Aan de noordzijde grenst het plangebied direct aan de Maas. Het gebied wordt gekenmerkt door een menging van uiterwaardgebonden functies. In de Koornwaard is in het verleden op de toen gebruikelijke wijze grondstoffenwinning toegepast. Daarnaast komen ondiep of niet ontgonnen agrarische gronden voor. Aan de dijk en rond de haven zijn riviergebonden bedrijfsactiviteiten ontstaan.
2.2.2 Het plangebied
Het plangebied is in enkele deelgebieden onder te verdelen. Zo is daar de plas die, zoals aangegeven, door delfstofwinning tot stand is gekomen. Gelegen tussen de plas en de dijk is een op- en overslagbedrijf te vinden. Hier worden bouwgrondstoffen e.d. op- en overgeslagen vanuit schepen naar vrachtwagens en vice versa. Aangrenzend is sinds jaar en dag de zomerjachthaven van de Watersportvereniging Neptunus te vinden met 150 ligplaatsen. Aansluitend aan de jachthaven bevindt zich nog een agrarisch areaal van ca 18 hectare. Op het terrein van het op- en overslagbedrijf zijn enkele bouwwerken te vinden waaronder een loods en een trechter. Verder zijn op het terrein de diverse transportroutes verhard.
Direct ten westen van de zandwinning is een voormalige vuilsortlocatie gelegen. Deze is recentelijk gesaneerd.
Enkele jaren geleden heeft de jachthaven, die tot dan toe gebruik maakte van de afrit van de op- en overslag, een eigen afrit gekregen. Hierdoor is het recreatieverkeer grotendeels gescheiden van het beroepsverkeer. Met het graven van het Maximakanaal is de huidige invaartopening van de Maas naar de zandwinplas vervallen en is een nieuwe aangelegd (onderdeel van bestemmingsplan Kanaalpark).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook wordt aandacht besteed aan relevant Europees beleid.
3.1 Europees Beleid
De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden. Om de Europese biodiversiteit te behouden en te herstellen wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een groot Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, ‘Natura 2000’. Hiervoor zijn onder meer de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) opgesteld. Op basis van deze Europese richtlijnen is Nederland verplicht om beschermde habitats, soorten en hun leefgebieden in stand te houden of te herstellen. Daarvoor worden gebieden aangewezen waar deze soorten en habitats voorkomen.
Voor deze aangewezen gebieden, veelal reeds onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur, geldt een speciaal beschermingsregime. Bij uitbreiding of verandering van bestaande ruimtelijke activiteiten dan wel bij nieuwe ruimtelijke activiteiten in of in de nabijheid van deze gebieden moet er getoetst worden of er significante, negatieve gevolgen zijn te verwachten van de voorgenomen activiteiten op de te beschermen natuurwaarden binnen de aangewezen gebieden.
Aanduiding Natura 2000-gebieden (plangebied is rood omcirkeld), bron: http://www.atlasleefomgeving.nl
Zoals zichtbaar op bovenstaande afbeelding, is het plangebied niet gelegen in of in de directe omgeving van een als 'Natura 2000' aangewezen gebied en gelden hieromtrent geen beschermingsregimes. Daarnaast omhelst het bestemmingsplan slechts een beperkte ontwikkeling, die niet van invloed is op de waarden in de Natura 2000-gebieden.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten zoals de Agenda voor een Vitaal Platteland. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.
Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.2.3. In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde nationale belangen besproken.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):
- 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
- 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
- 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Onderhavig bestemmingsplan betreft enerzijds een beperkte aanpassing van het geldende bestemmingsplan Buitengebied, waardoor reeds vergunde activiteiten ook planologisch-juridisch op de juiste wijze worden geborgd. Daarnaast wordt met onderhavig plan natuurontwikkeling mogelijk gemaakt en krijgt de jachthaven van Watersport Vereniging Neptunus een permanent karakter, gecombineerd met een kleine uitbreiding. De huidige (binnenstedelijke) locatie van de watersportvereniging komt hierdoor vrij voor herontwikkeling. Het plan voldoet aan de beginselen van de 'ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling'.
3.2.2 Beleidslijn grote rivieren
De Beleidslijn grote rivieren is op 14 juli 2006 in werking getreden. Doel van de beleidslijn is om door het treffen van maatregelen meer ruimte te creëren voor de rivier, de duurzame bescherming van mens en dier tegen overstroming bij hoogwater en het beperken van materiële schade. De beleidslijn bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid –vanuit rivierkundig én ruimtelijk oogpunt– van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De beleidslijn is van toepassing op de Maas en zijn uiterwaarden.
De Beleidslijn grote rivieren bestaat uit vier delen: een beleidsbrief, beleidsregels, een handreiking en een set kaarten. Met de Beleidslijn wordt ernaar gestreefd de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een “bergend" regime en een “stroomvoerend" regime. Voor de uiterwaarden in het plangebied geldt het “stroomvoerend" regime. Dit houdt in dat er stringente beperkingen gelden voor de uitbreiding van bestaande niet-riviergebonden activiteiten. Nieuwe niet-riviergebonden activiteiten zijn binnen dit regime alleen mogelijk als er sprake is van het hergebruiken van bestaande gebouwen of als er met rivierverruimingsmaatregelen per saldo meer ruimte voor de rivier wordt geboden. Hierbij is sprake van grote, ingrijpende ontwikkelingen, die in dit bestemmingsplan niet mogelijk worden gemaakt.
De nadere uitwerking van de Beleidslijn grote rivieren vindt plaats langs twee lijnen: de concrete regulering van afzonderlijke activiteiten via de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving en de ruimtelijke doorwerking van het beleid via de Wro. Het Waterbesluit geeft in artikel 6.12 eerste lid als hoofdregel dat voor activiteiten in het rivierbed een waterwetvergunning is vereist. Daar waar voor activiteiten in het rivierbed een watervergunning vereist is gelden ook de in de Beleidslijn grote rivieren opgenomen beleidsregels als afwegingskader voor de vergunningverlening.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Voor het plangebied gelden de nationale belangen 1 ‘Rijksvaarwegen’, 4 ‘Grote Rivieren’ en 10 ‘EHS’.
Titel 2.1: Rijksvaarwegen
Het plangebied ligt direct grenzend aan de Maas, een rijksvaarweg van CEMT-klasse Va. Conform artikel 2.1.2 is opgenomen dat een vrijwaringszone van 25,0 m moet worden aangehouden aan weerszijden van de begrenzingslijn van een rijksvaarweg (uit CEMT-klasse Va) zoals opgenomen in de legger bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.
Aangezien er binnen de begrenzing van de rijksvaarweg en de bijbehorende vrijwaringszone geen nieuwe belemmeringen worden opgeworpen voor de scheepvaart, hoeft niet verder aan deze titel getoetst te worden. Voor de betreffende gronden wordt de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone – vaarweg' opgenomen.
Titel 2.4: Grote rivieren
Het plangebied is zowel gelegen binnen het ‘rivierbed’ als binnen het ‘stroomvoerend rivierbed’.
Conform artikel 2.4.3 lid 1 mag een bestemmingsplan ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aanwijzen in het geval sprake is van:
- a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
- d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd. Tevens moet in dat geval in een bestemmingsplan worden vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.
Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot afname van de afvoercapaciteit van de rivier. Het veilig en doelmatig gebruik van de Maas komt zodoende niet in het geding. Bovendien verbetert de ecologische toestand in het plangebied na afronding van de verondieping en de daaropvolgende herinrichting van het gebied. Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat uitvoering van onderhavig bestemmingsplan niet zal leiden tot beïnvloeding van het stromingspatroon en de waterstanden.
Conform artikel 2.4.4 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed (onverminderd artikel 2.4.3) ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan uitsluitend een wijziging mogelijk maken, voor zover daarbij een of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt:
- a. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
- b. de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart;
- c. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
- d. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
- e. de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen;
- f. de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen;
- g. de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken;
- h. de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
- i. de winning van oppervlaktedelfstoffen;
- j. de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
- k. activiteiten van een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
- l. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
- m. activiteiten die onderdeel uitmaken van de lijst van maatregelen opgenomen in de Bijlage bij de planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier en waarvan de uitvoering wordt gefinancierd door Onze Minister.
In dit bestemmingsplan worden de werkzaamheden voor de verondieping met bijbehorende inrichting ten behoeve van natuur en landschap van de omliggende gronden geborgd. Voorts wordt het bestemmingsplan Buitengebied ten aanzien van het bestaande op- en overslagbedrijf aangepast, alsmede de definitieve vestiging van de jachthaven voor Watersport Vereniging Neptunus mogelijk gemaakt. Alle onderdelen zijn toegestaan volgens bovengenoemd artikel. In het plangebied wordt voor de betreffende gronden de dubbelbestemming 'Waterstaat - rivierbed' opgenomen.
Titel 2.10 Ecologische hoofdstructuur
Het plangebied is deels gelegen in de EHS, zie ook onderstaande afbeelding.
Kaartbeeld Ecologische Hoofdstructuur omgeving plangebied
Conform artikel 2.10.3 worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur (EHS) vormen. In de provinciale verordening moeten regels gesteld worden, zodat geen activiteiten mogelijk zijn die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante aantasting van de oppervlakte of de samenhang van de EHS, tenzij:
- a. Er sprake is van een groot openbaar belang;
- b. Er geen reële alternatieven zijn;
- c. De negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en overblijvend effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
Het bestemmingsplan kan in juridisch-planologische zin uitsluitend gevolgen voor de EHS hebben voorzover het plan toeziet op een uitbreiding van de jachthaven. In dat kader is van belang dat de jachthaven zelf niet in de EHS is gelegen en de gevolgen van de uitbreiding van de jachthaven beperkt blijven tot een toename van de verkeersintensiteit. Zoals hierna uit paragraaf 5.4 blijkt, heeft de toename van het aantal verkeersbewegingen niet tot gevolg dat de luchtkwaliteit in betekende mate verslechterd. Verder is in paragraaf 5.7 ingegaan op de gevolgen van voorliggend bestemmingsplan voor flora en fauna zodat gesteld kan worden dat de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, geen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS leidt.
De kwaliteit van de natuurwaarden in het plangebied verbetert na afronding van de verondieping en de herinrichting van het gebied.
Titel 2.11 Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
De Maasdijk betreft een primaire waterkering. Conform artikel 2.11.2 bevat een bestemmingsplan de bestemming «waterkering» voor gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een beschermingszone duidt die gronden aan met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – dijk', indien de primaire waterkering een dijk is en in de overige gevallen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – waterstaatswerk'.
Voor de Maasdijk is de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. De binnenbeschermingszone heeft de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' en de buitenbeschermingszone heeft de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' gekregen.
3.2.4 Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen,oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het plan is zelfbindend voor het rijk, dit is onder meer vastgelegd in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren. Wel vraagt het kabinet de andere overheden het nationale waterbeleid zoveel mogelijk door te vertalen in hun plannen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is opgenomen dat voor de buitendijkse gebieden, als onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur, de beleidslijnen gelden waarmee de gemeente rekening moet houden bij het al dan niet toestaan van ruimtelijke ontwikkelingen en het ontwerpen van aanvullende gevolgenbeperkende of beschermende maatregelen (zie 3.2.2). Zoals is gebleken in voorgaande paragrafen past onderhavig bestemmingsplan binnen de beleidslijn en andere daarmee samenhangende wetgeving. Daarmee is de voorgestane ontwikkeling tevens passend binnen het Nationaal Waterplan.
Verder wordt in het Nationaal Waterplan aandacht besteed aan de beschermingszones. De beschermingszone als vastgelegd in het Barro is meegenomen in onderhavig bestemmingsplan. Ook daarmee is het bestemmingsplan in lijn met het Nationaal Waterplan.
3.2.5 Waterbeleid 21e eeuw
In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:
- stroomgebiedsbenadering;
- ruimte geven aan water;
- vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
- kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
- geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke
- verantwoordelijkheden of kosten;
- te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.
Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zo nodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat (nu Ministerie van Infrastructuur en Milieu geheten) en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen.
Ruimte voor water heeft een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied. In voorliggend bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreëerd om een groot deel van het gebied, na de verontdieping van de plas, in te richten met natuurontwikkeling. Naast een specifieke bestemming 'Natuur', wordt de natuurontwikkeling ook in andere bestemmingen mogelijk gemaakt. Daarnaast worden ook doelstellingen op het gebied van recreatie (definitieve inrichting en beperkte uitbreiding jachthaven), wandelroutes, en diverse voorzieningen als bankjes en uitkijkplaatsen gerealiseerd. Onderhavig plan past daarmee binnen de kaders die het rijksbeleid stelt.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant
Op 1 oktober 2010 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Deze is vervolgens op 1 januari 2011 in werking getreden. Met deze structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijke beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten die de Wet ruimtelijke ordening biedt inzet.
In de Structuurvisie is de 'zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit' opgenomen. Nieuwe ontwikkelingen bieden een kans voor behoud en ontwikkeling van het landschap. De hoofdregel is dat ontwikkelruimte dient bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het ontwikkelen van landschap reikt verder dan vasthouden aan wat er is, ontwikkelen van het landschap gaat ook om het toevoegen van nieuwe kwaliteiten. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit bepaalt dat:
- er zorgvuldig wordt omgegaan met het ruimtegebruik;
- er rekening wordt houden met de omgeving;
- de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Dit principe is van toepassing op zowel het stedelijk als het landelijk gebied en wordt uitgewerkt in de Verordening ruimte 2012.
Op de structurenkaart van de structuurvisie is het plangebied geheel aangeduid als Waterbergingsgebied. De zone langs de Maas is tevens aangeduid als 'Kerngebied groenblauw'. Het (grootste) deel van het plangebied is tevens aangeduid als 'Groenblauwe mantel'.
Uitsnede Structurenkaart van de provinciale Structuurvisie RO
Op de visiekaart is het gebied aangeduid als 'jonge rivierkleigebied' (accentgebied agrarische ontwikkeling). In de gebiedspaspoorten/-kenmerkenkaart is het plangebied binnen het structuurvisiegebied 'Maaskant' aangeduid als 'Uiterwaarden'. Maaskant maakt onderdeel uit van het jonge rivierkleilandschap van de Maas met hogere meer zandige oeverwallen en lager gelegen open komgronden. Vanaf de middeleeuwen zijn de rivierkleigronden systematisch bedijkt. Door de aanleg van dijken resteerde minder ruimte voor het water van de Maas en is een complex stelsel van overlaten ontwikkeld. Zo kon het water ook ten tijde van hoge piekafvoeren in goede banen worden geleid. Delen van de buitendijkse gebieden zijn nog steeds in gebruik voor de landbouw (grondgebonden veehouderij), maar de uiterwaarden worden steeds belangrijker voor natuurontwikkeling en recreatie. De ambitie voor Maaskant heeft betrekking op onder andere:
- a. Het open karakter van de rivierkleipolders versterken.
- b. De cultuurhistorische waarden in de Maaskant in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten.
- c. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van het archeologisch landschap: “Maaskant”.
- d. Het versterken van de ecologische waarden van het landschap door te sturen op te behouden of te ontwikkelen kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van open weide- en akkergebied (bijv. weidevogels, overwinterende kleine zwanen, ganzen en smienten) waterlopen (bijv. de bittervoorn), dijken en wegbermen (rapunzelklokje, beemdkroon) en het halfopen landschap op de oeverwallen (bijv. patrijs en alpenwatersalamander) goede indicatoren zijn.
3.3.2 Provinciale verordening Noord Brabant
In de Verordening ruimte 2014 vertaalt de provincie Noord-Brabant de kaderstellende elementen uit haar beleid en rijksbeleid, waaronder het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
In de provinciale verordening is het provinciale beleid vastgelegd in juridisch bindende regels. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen dient de gemeente rekening te houden met deze verordening. De regels van de verordening hebben met name betrekking op het buitengebied en zijn voor een belangrijk gedeelte een vertaling van het beleid zoals dat al is vastgelegd in de provinciale reconstructieplannen en het andere provinciale beleid met betrekking tot het buitengebied (bijvoorbeeld de ruimte voor ruimte regeling). Overigens zijn de provinciale reconstructieplannen inmiddels ingetrokken.
Bevordering van ruimtelijke kwaliteit
De in de structuurvisie gepresenteerde zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 2 van de Verordening ruimte 2014. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van de projectlocatie en de naaste omgeving. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik moet gehanteerd worden en worden aangetoond en gemotiveerd in de toelichting van het bestemmingsplan. Tevens moet in de toelichting verantwoord worden hoe rekening is gehouden met de omgeving van de ruimtelijke ontwikkeling.
De wijze waarop in dit bestemmingsplan met deze kwaliteitsverbetering van het landschap wordt omgegaan, is gegeven in Hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Gebiedsgericht beleid
Hieronder wordt per beleidsonderdeel zoals dat in de verordening is geregeld, ingegaan op de gevolgen voor het plangebied:
Stedelijke ontwikkeling
Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen volkshuisvestelijk doel, er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit beleidsonderdeel is niet van toepassing op onderhavig plangebied.
Agrarisch gebied
Het plangebied is gelegen in een extensiveringsgebied. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een extensiveringsgebied bepaalt dat nieuwvestiging en hervestiging van intensieve veehouderij, omschakeling naar intensieve veehouderij alsmede uitbreiding van bestaande intensieve veehouderij niet zijn toegestaan. In het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen, dit beleidsonderdeel is niet van toepassing op onderhavig plangebied.
Water
Het plangebied is onderdeel van het 'Rivierbed'. De Maasdijk is hierbij aangeduid als primaire waterkering. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een rivierbed strekt mede tot bescherming tegen overstroming. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
- a. de op grond van deze verordening aldaar toegelaten ruimtelijke ontwikkeling niet kwetsbaar is ten aanzien van de waterdiepte en de frequentie van overstromen;
- b. is verzekerd dat mensen en dieren op doelmatige wijze geëvacueerd kunnen worden;
- c. is verzekerd dat de permanente aanwezigheid van mensen hoogwatervrij kan plaatsvinden.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt, na afronding van de verondieping van de waterplas, de herinrichting van het gebied beoogd. Tevens wordt het bestaande op- en overslagbedrijf opgenomen, alsmede de permanente inrichting van Watersport Vereniging Neptunus. De inrichting ten behoeve van natuur- en landschap is niet kwetsbaar ten aanzien van de waterdiepte en de frequentie van overstromen. Het terrein van het op- en overslag, alsmede delen van de watersportvereniging (parkeerplaats/botenhuis en de winteropslag) zijn hoogwatervrij. Het plangebied is direct langs de Maasdijk gelegen en wordt hier ook vanaf ontsloten. Evacuatie kan op doelmatige wijze plaatsvinden. Er is geen sprake van permanente aanwezigheid van mensen. Vanwege de ligging in het stroomvoerend deel van het rivierbed wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat – rivierbed' opgenomen.
Natuur en landschap
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van het kaartbeeld 'Natuur en landschap'.
Uitsnede kaartbeeld 'Natuur en landschap' (bron: Verordening ruimte 2014)
De noordrand van het plangebied is gelegen in de 'Ecologische hoofdstructuur'. Het overige deel van het plangebied (als contramal van de ecologische hoofdstructuur) is aangeduid als 'Groenblauwe mantel'. Langs de oever van de Maas is een strook aangeduid als 'Zoekgebied voor ecologische verbindingszone' en als 'Zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen'.
Een bestemmingsplan dat is gelegen in de ecologische hoofdstructuur:
- a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
- b. stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken.
Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:
- a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden;
- b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Een bestemmingsplan dat is gelegen in een zoekgebied voor ecologische verbindingszone strekt tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone waarbij dat zoekgebied een breedte heeft van:
- a. ten minste 50 meter in bestaand stedelijk gebied en zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, en
- b. ten minste 25 meter in alle overige gebieden.
Een dergelijk bestemmingsplan:
- a. beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing, voor zover zulks nodig is om te voorkomen dat dit gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone;
- b. regels ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.
Een bestemmingsplan dat is gelegen in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen strekt mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen waarbij dat zoekgebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop. Een bestemmingsplan stelt, voor zover zulks nodig is om te voorkomen dat dit gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen:
- a. beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing;
- b. regels ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk;
- c. regels ten aanzien van het ophogen van gronden.
Een bestemmingsplan bepaalt dat bij het toepassen van de regels bedoeld in onder b en c het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt, na afronding van de verondieping van de waterplas, de herinrichting van het gebied beoogd. Tevens wordt het bestaande op- en overslagbedrijf opgenomen, alsmede de permanente inrichting van Watersport Vereniging Neptunus. Binnen de bestemingen zijn geen ontwikkelingen toegestaan die afbreuk doen aan bovenstaande waarden. Voor de gevolgen op de EHS is dit ook al beschreven in 2.2.3 van deze toelichting.
De gronden die volgens de Verordening zijn aangewezen als ecologische hoofdstructuur, zoekgebied voor ecologische verbindingszone of zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen zijn gelegen binnen de bestemmingen 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden - 3' en zijn tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, alsmede water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Verder zijn voor deze gronden beschermende vergunningstelsels voor werken en/of werkzaamheden opgenomen. Het is derhalve niet noodzakelijk om een nadere, beschermende regeling op te nemen.
Cultuurhistorie
De zuidrand van het plangebied heeft de aanduiding 'Cultuurhistorisch vlak'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een gebied met cultuurhistorische vlakken:
- a. strekt mede tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
- b. stelt regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
De beschrijving van de cultuurhistorische waarden en kenmerken komt voort uit de Cultuurhistorische Waardenkaart (2010). Uit deze kaart blijkt dat het betreffende deel van het plangebied onderdeel is van de Beerse Overlaat (CHW3-code: OB01). De te beschermen waarden/kenmerken in dit gebied betreffen:
- a. de Hertogswetering
- b. de Roode Wetering
- c. de eendenkooien
- d. de huizen op terpen
- e. de dijken en kades aan de noordkant van de Beerse Maas, ter bescherming van de dorpen aan de Maas.
Geen van de te beschermen elementen is aanwezig in het plangebied. De Maasdijk wordt reeds vanwege de functie van waterkering beschermd in het bestemmingsplan. Daarnaast is, conform het bestemmingsplan Buitengebied, voor het zuidwestelijke deel van het plangebied de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied' opgenomen.
Niet - agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied
In de verordening is voor een groot deel van het plangebied een aantal besluitvlakken opgenomen, waaronder:
- Kleinschalige vrijetijdsvoorzieningen;
- Landgoederen;
- Lawaaisporten (niet toegestaan);
- Niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen - algemeen
- Verblijfs- en dagrecreatie - algemeen;
- Niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie
3.4.2 Groene Delta
Gemeenten (waaronder 's-Hertogenbosch), provincie, waterschappen en natuur- en landbouworganisaties hebben op 16 januari 2008 de samenwerkingsovereenkomst voor De Groene Delta ondertekend. Met de ondertekening wordt aan de hand van een concreet uitvoeringsprogramma de komende drie jaar 9 miljoen euro geïnvesteerd in groene projecten in en rondom 's-Hertogenbosch.
Het doel van De Groene Delta is te komen tot een samenhangend geheel van waardevolle water- en groengebieden in en rond de stad. Tegelijkertijd ontstaat daarmee een aantrekkelijk recreatiegebied voor de inwoners uit 's-Hertogenbosch en omgeving. De Groene Delta rust daarbij op vijf pijlers: natuur, water, landschap & cultuurhistorie, recreatie & landbouw. De realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is één van de hoofddoelen van De Groene Delta. Binnen De Groene Delta ligt de prioriteit bij het Bossche Broek, de Gement en de Moerputten. Tevens worden er diverse wandelroutes, ecologische verbindingszones en kleine landschapselementen aangelegd.
Het plangebied ligt nabij de Groene Geledingszone (robuuste ecologische verbinding) langs het nieuwe tracé van het Maximakanaal (rondje oost). Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de beleidsdoelstellingen: realisatie van natuur- en landschapswaarden, gecombineerd met de uitbreiding van de jachthaven.
3.4.3 Waterplan
Het doel van het Waterplan "Waterstad 's-Hertogenbosch" (14 juli 2009) is het bereiken van een veilig en een duurzaam watersysteem in en om 's-Hertogenbosch, waarbij zo goed mogelijk aan de wensen van alle belanghebbenden tegemoet wordt gekomen. Het Waterplan betreft een koepelplan voor alle waterzaken. Het gaat daarbij om de gewenste inrichting en het beheer van oppervlaktewater en grondwater, als ook om de afvoer van hemelwater en afvalwater.
Het Waterplan omvat het gemeenschappelijk beleid van gemeente en de waterschappen. Dit gemeenschappelijke beleid moet leiden tot een klimaatbestendig, robuust en mooi watersysteem in de Groene Delta. De bijdrage aan energiebesparing vanuit het watersysteem zijn verkend met het oog op de doelstelling om in 2050 als stad klimaatneutraal te zijn. Ambities zijn hierbij verwoord naar beleid op hoofdlijnen. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGrp) is het beleid ten aanzien van afvalwater, regenwater en grondwater verder uitgewerkt.
Het waterplan bevat een uitvoeringsprogramma met concrete projecten. Dit uitvoeringsprogramma is aan de hand van de volgende tien speerpunten samengesteld:
- per deelgebied een visie op het watersysteem (waterstructuurplan);
- gebruik beleidsruimte nieuwe wetgeving en geef helderheid in taken partijen (NBW);
- klimaatsadaptieve stadsontwikkeling;
- water maakt 's-Hertogenbosch mooi;
- visie op de ondergrond;
- actieve participatie in regionale ontwikkelingen;
- benutten van kansen in het watersysteem voor de energieneutrale stad;
- uitvoeren van maatregelen uit het Stroomgebiedbeheerplan;
- uitvoeren overige maatregelen uit de waterprogramma's van het gebiedsproces;
- werken aan water in West (de schop in de grond).
In het Waterplan worden geen specifieke beleidsuitgangspunten of -randvoorwaarden voor het plangebied geformuleerd. In hoofdstuk 6 Waterparagraaf wordt het aspect waterhuishouding verder toegelicht.
3.4.4 Archeologie
Met de invoering van de Wamz is de verplichting ingegaan om in nieuwe of te wijzigen bestemmingsplannen archeologische waarden vast te leggen. Met de invoering van de nieuwe Wro (2008) wordt bovendien het bestemmingsplan ge(her)positioneerd als het centrale instrument binnen de ruimtelijke ordening voor de gemeente. Op grond van de Wamz dient de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
In 2010 heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een nieuwe beleidsnota uitgebracht waarin staat hoe zij met de archeologische monumentenzorg omgaat. Op de archeologische beleidskaart wordt een onderscheid gemaakt tussen terreinen of plaatsen waarvan vast staat dat er archeologische waarden aanwezig zijn en gebieden waarvoor een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van archeologische waarden.
Uitsnede archeologische beleidskaart
Het plangebied kent langs de Maas en een groot deel van het op- en overslagbedrijf een lage verwachtingswaarde (lichtgeel). Voor het overige is sprake van een hoge verwachtingswaarde (oranje-bruin). In het verleden zijn enkele losse vondsten gedaan (met nummers aangeduid). Het water betreft verstoord gebied, hier geldt geen verwachtingswaarde.
De gebieden met een hoge verwachtingswaarde zijn conform de gemeentelijke beleidsnota onderdeel van categorie 5A. Voor deze categorie geldt dat een vrijstelling bij ingrepen met een diepte kleiner dan 50 cm -mv of en een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij vergunningverlening kunnen voorwaarden gesteld worden ter borging van eventuele archeologische waarden.
Als een ingreep de in het bestemmingsplan gestelde grenzen overschrijdt kan een waarderend onderzoek geëist worden. Of een onderzoek geëist wordt hangt af van de omvang van de ingreep en de mate van kennis die al over het betreffende gebied aanwezig is. Binnen de gemeente ’s-Hertogenbosch is namelijk veel kennis en expertise aanwezig op het gebied van archeologie en wordt bovendien al vele jaren onderzoek uitgevoerd. Als er over een terrein reeds voldoende bekend is zal geen of slechts minimaal onderzoek worden geëist. De keuze zal worden gemaakt door de gemeente waarbij sprake is van maatwerk. Uitgangspunt is dat niet meer wordt geëist dan noodzakelijk is. Bij kleine ingrepen binnen gebieden waarvoor in het oude bestemmingsplan al bouwrechten golden zal het waarderend onderzoek van categorie 5-gebieden betaald worden door de gemeente.
In alle gevallen waarbij aan het verlenen van de vergunning geen randvoorwaarden worden verbonden (gebieden met lage of geen verwachtingswaarde) is het niet uitgesloten dat er archeologische resten aangetroffen worden en is de archeologie zeker niet vogelvrij. Zo blijkt uit de verspreiding van alle archeologische waarnemingen op de archeologische verwachtingskaart dat ook in de zones met een lage verwachting vondsten zijn gedaan. Het gaat hierbij met name om vondsten of vindplaatsen die niet betrouwbaar te karteren zijn. De gemeente kiest er echter voor in situaties en gebieden waar de trefkans zeer laag is of geen archeologische resten verwacht worden vooraf geen bijzondere eisen ten aanzien van de archeologie te stellen aan grondeigenaren en initiatiefnemers. In het geval dat in die gebieden toch archeologische resten worden aangetroffen zal de gemeente het initiatief nemen om tot een verantwoorde oplossing te komen. De Monumentenwet verplicht overigens grondeigenaren en vinders van archeologische waarden deze direct bij de minister te melden.
In onderhavig bestemmingsplan hebben de gronden met een hoge verwachtingswaarde de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Op deze wijze is het aspect archeologie geborgd in het bestemmingsplan. Voor de strook hoge verwachtingswaarde die door de bestemmingen Bedrijf en Recreatie loopt, is geen dubbelbestemming opgenomen. Deze gronden zijn in het (recente) verleden geroerd en opgehoogd. Hier zijn geen archeologische waarden te verwachten.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Voor het ruimere gebied is een visie ontwikkeld. De opgave van deze visie is de verschillende functies en inrichtingsmaatregelen met elkaar in samenhang te bezien, binnen de mogelijkheden die de wet- en regelgeving daarvoor bieden. De visie bestaat uit de navolgende onderdelen. In het kader van het bestemmingsplan komen daar nog het herstel van de ommissies in het geldende bestemmingsplan bij.
- 1. Permanente vestiging Watersport Vereniging Neptunus
Neptunus maakt op dit moment voornamelijk in de zomermaanden gebruik van haar jachthaven in de Koornwaard. Daarom zijn hier ook maar beperkte voorzieningen aanwezig. In de winter wordt gebruikt gemaakt van de vestiging op het bedrijventerrein De Rietvelden in 's-Hertogenbosch. Door dit afwisselende gebruik wordt het clubschip elk half jaar versleept. Al decennia wordt gepoogd de watersportvereniging in de Koornwaard een permanente plek te geven. Zo kan de vereniging hier haar activiteiten concentreren en investeren in de toekomst van de jachthaven. Met onderhavig bestemmingsplan worden hiervoor de planologisch-juridische mogelijkheden voor gecreëerd. Daarbij zal de jachthaven op termijn worden uitgebreid naar in totaal 245 ligplaatsen, het clubhuis een vaste plek in het water krijgen en zal een verbetering van de voorzieningen plaatsvinden (scheepslift, opslag materiaal, open stallingsruimte voor de winterperiode en parkeervoorzieningen. Aan de oostzijde van de jachthaven zal een botenhuis worden gerealiseerd bij de bestaande parkeervoorziening. Aan de zuidzijde wordt de winteropslag ingericht.
Ten aanzien van parkeren geldt de norm, zoals opgenomen in de ASVV 2012. De parkeernorm voor een jachthaven is 0,5-0,7 parkeerplaats per ligplaats. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in kader van de uitvoering van de plannen :
0,5 pp/ligplaats | 0,7 pp/ligplaats | |
245 ligplaatsen | 123 pp | 172 pp |
i.v.m. uitbreiding 95 ligplaatsen |
Bij de inrichting van het terrein wordt uitgegaan van 130 parkeerplaatsen. Daarbij wordt in overweging genomen dat een gedeelte van de leden van de vereniging afkomstig is uit Rosmalen en De Groote Wielen. Daarbij mag er van worden uitgegaan dat veel van deze leden ook met de fiets komen. Bij bepaalde piekbelastingen kan gebruik worden gemaakt van de weg die naar de aanlegsteigers leidt en van een gedeelte van het terrein van BV De Koornwaard. Omdat de aanleg van de steigers een aanmerkelijke investering vergt van de vereniging, zal pas op langere termijn hiertoe worden overgegaan.
- 2. Verbeteren van de beeldkwaliteit van de hele oostelijke Koornwaard
Doel is de ruimtelijke kwaliteit van de zandwinplas en aangrenzende percelen opwaarderen. De op veel plaatsen met puin afgestorte oevers verdienen een herinrichting. Daarbij mogen de fraaie dijkdoorbraakkolken “de Groote Wielen” niet in kwaliteit inleveren.
- 3. Natuurontwikkeling
De Vereniging Natuurmonumenten streeft naar een verbetering van de ecologische kwaliteit van de oeverzone van de Maas en de aangrenzende hogere oeverwallen. Door ruimte te scheppen voor een meer vrije, dynamische natuurontwikkeling moet een doorlopend natuurgebied langs de oevers van de Maas ontstaan, vanaf 's-Hertogenbosch tot aan de Lithse Ham. In de Koornwaard wordt ruimte gecreëerd voor de aanleg van rivierduinen en stroomdalgraslanden. Ter plaatse van de huidige (af te sluiten) invaart worden de hoge delen van de beide aangrenzende oeverzones met elkaar verbonden. Daarnaast zal de bestaande plas worden verondiept. De bestaande zandwinplas met slecht afgewerkte oevers is erg diep, op enkele plaatsen dieper dan 30 meter. Hoewel de plas elk jaar, door aanzanding en opslibbing, een beetje minder diep wordt, gaat dit proces erg langzaam. Door ondiepere delen te maken, neemt de natuurwaarde in de plas toe. Hiertoe worden herbruikbare waterbodems en overtollig grond gebruikt. Niet alleen gaat dit verondiepen sneller dan wanneer de rivier het zelf moet doen, nu kan het verondiepen ook gestuurd worden. De verondieping wordt op die plaatsen gecreërd, waar het in samenhang met de omgeving natuurontwikkeling opleverd. Verondiepen van de noordwestelijke oksel van de plas kan tot aan gemiddeld rivierpeil, zodanig dat hier langdurig overstroomde, moerassige zand- en slikplaten ontstaan waarop zich spontaan zowel pioniervegetaties, moerasruigtes, rietmoeras als in beperkte mate wilgenstruwelen mogen ontwikkelen. Na verloop van tijd zal het terreindeel door zandopwerpingen tijdens hoogwater steeds hoger komen te liggen, zodanig dat het één geheel vormt met de oeverwal. De zuid-oostoever krijgt een flauwe afwerking, zodat hier een natuurvriendelijke oever kan ontstaan waar, zij het beperkt, wilgenooibos kan ontwikkelen, in aansluiting op de reeds bestaande bosontwikkeling aan de oostzijde. De oever aan de oostzijde, dat deel waar eerder al oeverzwaluwen zijn gesignaleerd en ook de andere reeds waardevolle delen, krijgen geen extra flauw talud. Naast het voorkomen van een mogelijke beperking van de doorstroming bij hoogwater, wordt zo ook het door de bewoners van Gewande gewenste zicht op de plas behouden.
- 4. Inpassen van de nieuwe kanaalmonding en van de gesaneerde vuilstortlocatie.
In het kader van de uitvoering van de nieuwe Maximakanaal is door Rijkswaterstaat een nieuwe invaartopening naar de waterplas gerealiseerd. Dit is reeds in het Tracébesluit vastgelegd. Met de herinrichting wordt een hoogwaardig ingerichte eindsituatie bereikt die duurzaam te beheren is. Daarnaast zal de huidige uitvaart worden afgesloten.
- 5. Garanderen afvoer hoogwater.
De plannen voor de Koornwaard mogen geen negatief effect hebben op het verloop van de hoogwaters op de Maas. De uiterwaard wordt zo ingericht dat de veiligheid tegen overstromingen na de aanleg van het nieuwe kanaal, de sanering van het vuilstort, de herinrichting van de jachthaven en de loswal en ná de ontwikkeling van nieuwe natuur minstens gelijk blijft en mogelijk zelfs verbeterd is. Bovendien mogen mogelijkheden zijn om in de toekomst de afvoer door de uiterwaard te vergroten niet geblokkeerd worden.
Inrichtingsschets toekomstige situatie na verondieping plas De Koornwaard
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Inleiding
Hoewel de ruimtelijke ordening en het milieubeleid zich met dezelfde omgeving bezig houden, is de wettelijke basis verschillend. Het belangrijkste kader voor het milieubeleid is de Wet milieubeheer. Voor de ruimtelijke ordening is dat de Wet ruimtelijke ordening. Tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Dit bestemmingsplan biedt een planologisch-juridisch kader voor het voortzetten van de bedrijfsmatige activiteiten binnen de bestemming Bedrijf, het uitbreiden van de jachthaven van 150 ligplaatsen naar 245 ligplaatsen en de ontwikkeling van natuurwaarden. Voor de planbeschrijving wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting.
5.2 Bedrijvigheid
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieu hygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken verstaan. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, editie 2009. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
De recreatieve bestemming ten behoeve van de definitieve inrichting (en beperkte uitbreiding) van de jachthaven is geen gevoelig object. Conform de VNG-publicatie geldt voor jachthavens (met diverse voorzieningen) een richtafstand van 50 meter. Gevoelige bestemmingen in de omgeving zijn op ruimere afstand gelegen. De uitbreiding van de jachthaven is dus in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
De bedrijfsbestemming is in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Met onderhavig bestemmingsplan worden enkele omissies in het bestemmingsplan Buitengebied hersteld. In planologisch-juridische zin worden geen nieuwe activiteiten (dan wel een uitbreiding van bestaande activiteiten) toegestaan. De hiervoor genoemde VNG-publicatie is niet van toepassing op bestaande situaties. De planologische aanvaardbaarheid van deze bestemming kan dan ook als een gegeven worden beschouwd.
Ten zuidoosten is een intensieve veehouderij aanwezig. Met onderhavig bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt.
5.3 Geluid
Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beschouwing van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet milieubeheer en in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op grond van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid kent voor een aantal bestemmingen (zoals wonen) in combinatie met een aantal typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Voor andere geluidsbronnen al dan niet in combinatie met andere bestemmingen bestaan geen specifieke wettelijke kaders. Toch zal ook dan, afhankelijk van de specifieke situatie en ontwikkelingen, soms een akoestische afweging nodig zijn, dit in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'.
Weg- en railverkeer
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe (geluidsgevoelige) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, akoestisch onderzoek is derhalve niet nodig.
Industrielawaai
De bedrijfsbestemming is geen geluidsgezoneerd industrieterrein. De toegestane activiteiten vinden plaats binnen de verleende vergunning en de hieraan verbonden geluidsnormen, nader akoestisch onderzoek vanwege industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Jachthaven
Een jachthaven valt onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze AMvB bevat ook geluidvoorschriften waaraan de jachthaven (na de uitbreiding) moet voldoen. De afstand tot het dichtsbij gelegen voor geluid gevoelig object, de bedrijfswoning aan de Gewande 1a, bedraagt 125 meter. Gelet op deze afstand is het waarschijnlijk dat aan de normstelling van het Activiteitenbesluit wordt voldaan en is nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Indien aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit voldaan wordt, kan ook worden aangenomen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
5.4 Luchtkwaliteit
Bij lucht gaat het enerzijds om de productie van luchtverontreiniging als gevolg van nieuwe plannen en ontwikkelingen – waarop de luchtkwaliteitseisen van de Wet Milieubeheer van toepassing zijn - en om de zorg van kwetsbare functies in luchtbelaste zones uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
De Wet luchtkwaliteit richt zich op het behalen van de Europese grenswaarden. De afweging of er sprake is van een goede luchtkwaliteit moet bij nieuwe ontwikkelingen worden meegenomen in de afweging of sprake is van een goede ruimtelijke ordening, waarbij een goede motivering belangrijk is. Het doel van de Wet luchtkwaliteit is om mensen te beschermen tegen de risico's van luchtverontreiniging en – daar waar nodig - het verbeteren van de luchtkwaliteit zodat aan de Europese eisen wordt voldaan. Binnen het plangebied is thans geen overschrijding of dreigende overschrijding van de normen voor stikstofdioxide en fijn stof.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van de jachthaven van 150 naar 245 ligtplaatsen. Uitgaande van de kencijfers verkeersgeneratie van het CROW betekent dit dat er per weekdag een toename ontstaat van 38,6 ritten. Om de effecten van deze toegenomen verkeersintensiteit op de luchtkwaliteit te beoordelen, is gebruik gemaakt van de door het ministerie ontwikkelde NIBM-tool. In onderstaande afbeelding is het resultaat weergegeven.
De conclusie luidt dat de bijdrage van het toegenomen verkeer niet in betekende mate bijdraagt aan (verslechtering van) de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
5.5 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag, de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Het externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). In de circulaire risiconorming vervoer gevaarlijke stoffen (en de wijziging van 15 december 2009) is het beleid beschreven over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarnaast is sinds 24 juli 2010 het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB) van kracht. Dit besluit regelt de milieukwaliteitseisen voor vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Uit de diverse externe veiligheidswetgeving vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van activiteiten met gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn gebouwen waarin mensen verblijven zoals woningen, scholen en bedrijven. In het kader van dit plan is daartoe bekeken of er in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van dergelijke risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen.
De normering van risico's is tweeledig. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het risico op een locatie in de omgeving van een risicobron. Dit risico wordt weer gegeven door een PR-contour (afstand). In de diverse externe veiligheidwetgeving is vastgelegd buiten welke contour (afstand) het risico acceptabel is: deze contour is de zogenaamde 'PR-contour', waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen toegelaten zijn. Met het voldoen aan deze PR-contour wordt voldaan aan een wettelijk basisveiligheidsniveau.
De tweede vorm van risiconormering wordt uitgedrukt in het groepsrisico (GR). Het GR is het resultaat van een statistische berekening, waarin de mate van maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk wordt gemaakt voor de situatie dat zich een ongeval met gevaarlijke stoffen voltrekt.
Voor het plangebied en de omgeving is beoordeeld of er relevante bronnen van risico aanwezig zijn.
5.5.1 Bedrijven
Uit de risicokaart van de provincie Noord-Brabant blijkt dat er zich binnen het plangebied geen bedrijven bevinden die onder het BEVI of BRZO (Besluit Risico Zware Ongevallen) vallen. Wel bevinden zich in de nabijheid het plangebied enkele bedrijven met een bovengrondse opslag van propaan (camping en agrarisch bedrijf). De PR-contour behorend bij dergelijke propaanopslagen is afhankelijk van de inhoud van de tank en de frequentie van bevoorrading door een tankwagen en kunnen variëren van 10 tot 25 meter. Aan deze afstandsmaat wordt ruimschoots voldaan.
5.5.2 Buisleidingen
Ten oosten van het plangebied loopt, op een afstand van ruim 2 km, een hogedruk aardgasleiding met een werkdruk van maximaal 66 bar en een (uitwendige) diameter van 45,7 cm. Deze aardgasleiding heeft een PR-contour welke op de leidingen is gelegen (0 meter). Het invloedsgebied van deze leidingen bedraagt 240 meter waarbinnen het groepsrisico dient te worden beschouwd. Gezien de werkelijk afstand heeft dit geen betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Overige leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen bevinden zich niet in de directe nabijheid van het plangebied waarvan de PR-contour relevant zou kunnen zijn.
5.5.3 Vervoer over spoor en weg
Relevante weg in dit kader betreft de Rijksweg A2, waarover vervoer plaats vindt van gevaarlijke stoffen. Het plangebied bevindt zich op 2 km van de A2, deze is derhalve niet relevant voor onderhavig bestemmingsplan.
Ook de spoorwegen zijn ook op ruime afstand (circa 4 km) gelegen van het plangebied en derhalve ook niet relevant.
5.5.4 Vervoer over water
Het plangebied ligt direct aan en is verbonden met de Maas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De Maas is een belangrijke binnenvaarweg en opgenomen in het “Basisnet Water”. Het Basisnet Water moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen. Daarnaast moet ook de ruimtelijke ontwikkeling langs het water op verantwoorde wijze mogelijk blijven. Dit alles binnen de normen van externe veiligheid. De Maas wordt in het “Basisnet Water” aangeduid als een belangrijke binnenvaarweg, aangegeven als een zwarte vaarroute op de overzichtskaart van Nederland. Een zwarte vaarroute houdt een binnenvaart in met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen: dit zijn alle verbindingen tussen chemische clusters, met achterland en Noord-zuid verbindingen. Dit zijn vaarwegen waar regelmatig vervoer van brandbare vloeistoffen plaatsvindt. Gebleken is dat bij een zwarte vaarweg, zoals de Maas, de PR 10-6 contour niet buiten de waterlijn komt. Hiermee wordt ter plaatse van (beperkt) kwetsbare objecten voldaan aan het wettelijk vereiste basisbeschermingsniveau. Overigens is het zo dat indien de PR risicocontour langs deze zwarte vaarweg binnen 10 jaar op de oever dreigt te komen, de Rijksoverheid het initiatief neemt om dit met maatregelen te voorkomen.
Voor wat betreft het GR is het invloedsgebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas 175 meter. Hiermee valt het plangebied binnen het invloedsgebied voor het GR. Het (in het buitengebied toch al lage) GR neemt echter niet of slechts zeer beperkt toe als gevolg van dit bestemmingsplan.
Het Maximakanaal ligt direct ten westen van het plangebied. In de huidige situatie vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het Maximakanaal plaats. Niet uitgesloten wordt dat het in de toekomst toch zal plaatsvinden. Voor het Tracébesluit voor de omlegging van de Zuid-Willemsvaart heeft afdoende onderzoek naar externe veiligheid plaatsgevonden. De waarden voor plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) zijn berekend en getoetst aan de geldende normering. Vastgesteld is dat zowel de PR-grenswaarde als de oriënterende waarde van het GR niet worden overschreden.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor onderhavig plan.
5.6 Bodem En Grondwater
5.6.1 Sanering voormalige vuilstortplaats
In het plangebied is een voormalige vuilstortplaats aanwezig. De voormalige vuilstortplaats De Koornwaard bij Empel is in 2009 en 2010 gesaneerd. Dat was nodig om verspreiding van verontreinigd grondwater te voorkomen en contact met het stortmateriaal te vermijden.
Saneringslocatie (bron: www.rijkswaterstaat.nl)
In het gebied is sinds 1948 grond afgegraven. Tussen 1964 en 1975 is er huisvuil en industrieel afval gestort. Bodemonderzoeken wezen tevens op (illegale) stortingen van chemisch afval. Het uiteindelijke doel van de sanering was dat De Koornwaard weer bruikbaar zou worden voor veehouderij, met natuur- en landschapsverbetering als toegevoegde waarden.
Doorsnede bodemsanering (bron: www.rijkswaterstaat.nl)
Rijkswaterstaat heeft onderzoek laten doen naar mogelijke saneringsvarianten. Geheel of gedeeltelijk afgraven van de verontreinigde grond zou miljoenen euro’s hebben gekost. De voorkeur ging daarom uit naar het isoleren van de stortplaats in plaats van het afgraven van de grond. Het meest vervuilde gedeelte (vak A) is volledig geïsoleerd met waterdichte wanden en de rest van de stortplaats (vak B) is voorzien van een dikke afdeklaag. Deze oplossing biedt voldoende bescherming aan mens, dier en milieu.
5.6.2 Verondieping
De verondieping van de zandwinplas wordt gerealiseerd met waterbodems klasse 0, 1 en 2; volgend de nieuwe systematiek klasse A en B. Deze zogenaamde herbruikbare waterbodems worden derhalve nuttig toegepast. Ze komen uit het rivierengebied en de omgeving nabij de Koornwaard. Dit initiatief past binnen het besluit bodemkwaliteit. Omdat het een grootschalige nuttige toepassing betreft,wordt een leeflaag aangebracht van tenminste 0,5 meter dik. Daarnaast zal er sprake zijn van blijvend beheer.
5.7 Natuurwaarden
5.7.1 Natura 2000
Het dichtsbijzijnde Natura 2000 gebied betreft de ''Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek' ten Zuidwesten van 's Hertogenbosch. Gelet op de afstand tot het plangebied van voorliggend bestemmingsplan en de aard van de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt; beperkte uitbreiding van de jachthaven en natuurontwikkeling, is een significant negatief effect van dit bestemmingsplan op het Natura 2000 gebied uit te sluiten. Het is derhalve niet noodzakelijk om een passende beoordeling uit te voeren.
Ligging Natura 2000-gebied de ''Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek'
5.7.2 Flora en fauna
Voor het bestemmingsplan is een flora en faunaonderzoek verricht door Gijs Kurstjens (rapport d.d. 20 jaunuari 2015 zie bijlage). De conclusie van het rapport is dat door de beoogde bestemmingswijzigingen er geen negatieve effecten op de beschermde soorten conform de flora en faunawet zijn te voorzien, mits bij eventuele werkzaamheden rekening wordt gehouden met hetbroedseizoen van vogels.
Verder wordt ten aanzien van de effecten op de flora en fauna nog het volgende opgemerkt.
- Het gebied de Koornwaard functioneert als een ecologische 'poort' voor Brabant. Daarmee is het een belangrijke ecologische entree die De Maas en de uiterwaarden via het Kanaalpark met het stroomgebied van de Aa verbindt. Deze ecologische verbinding en poortfunctie, moet te allen tijde blijven functioneren en mag niet belemmerd worden. Er mogen geen barrières opgeworpen worden die flora en fauna belemmeren om vrij te migreren via deze verbindingszone.
- In het gebied komen beschermde bevers voor (en potentieel otters). De vaste rust- en verblijfplaats en looproutes moeten behouden blijven en de gunstige staat van instandhouding mag niet in het geding komen. Om dit te garanderen moet er een natte verbindingszone gerealiseerd worden langs de jachthaven, die de Koornwaardplas, Het Groote Wiel en het Kanaalpark met elkaar verbindt. Deze natte verbinding zone kan eventueel gerealiseerd worden langs bestaande sloten, greppels, natte laagten en door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Deze natte verbindinszone moet minimaal 5 meter breed worden en onderdeel uit maken van het ontwerp.
- Het kanaalpark en De Koornwaard worden in de toekomst integraal beheerd. Hiervoor is een oversteek voor grote grazers wenselijk, waarvoor de mogelijkheden worden onderzocht. De inrichting van de jachthaven mag de mogelijkheden voor de aanleg van een dijkoversteek niet belemmeren.
- Ten zuiden van de jachthaven bevindt zich een bosje met 15 vleermuiskasten. Deze vleermuisverblijfplaats is beschermd. De Koornwaardplas wordt gebruikt als foerageergebied door de vleermuizen. De vleermuiskolonie mag niet verstoord of verjaagd worden en het foerargeergebied moet instand blijven. Daartoe mag er geen licht uitstraling plaatsvinden vanuit de jachthaven naar het bosje en de plas. Eventuele buitenverlichting moet zeer extensief en naar beneden gericht aangelegd worden. De kleur van lampen moet vleermuisvriendelijk zijn.
- De beplanting op en rond de jachthaven moet karakteristiek en inheems van soort zijn.
- Er mogen geen hekwerken geplaatst worden tussen de jachthaven en het natuurgebied en kanaalpark die een vrije doorgang voor fauna belemmeren.
- Ten behoeve van de aanwezigheid van oeverzwaluwen en ijsvogels, wordt een steile broedwand aangelegd op een natuurlijke locatie (steile zandoever) die direct grenst aan het water van Maas of Koornwaardplas.
- In de overige delen van het plangebied van het bestemmingsplan zijn naast bevers en broedvogels de beschermde soorten: rivierdonderpad en rivierrombout aanwezig. De rivierdonderpad in de oeverzone van water, vooral daar waar kunstmatige stortsteen aanwezig is. De rivierrombout is beperkt tot de zandige kribvakken van de Maas langs de uiterste noordrand van het plangebied. Deze mogen te allen tijd niet bedreigd of gedood worden door de geplande ingreep.
5.7.3 Verondieping
Een van de belangrijkste doelen van dit bestemmingsplan betreft de realisatie van natuur in het plangebied. De natuurontwikkeling is niet alleen op maaiveldniveau, maar vindt ok onderwater plaats middels verondieping. Vogels, vissen, water- en oevervegetatie maken optimaal gebruik van slikkige eilanden. Door de ondiepe omgeving kan zo'n onderwatereiland zich ook verplaatsen; het biedt kansen voor natuurlijke geomorfologische processen. In die zin is verondiepen een enorme verbetering voor de natuur ten opzichte van een diepe zandwinput. Op de huidige korte onderwatertaluds komt weinig vegetatie voor. In diepe zandwinplassen komen duidelijke, onderling gescheiden lagen voor, gekarakteriseerd door temperatuur- en dichtheidsverschillen over de waterkolom (stratificatie). In de bovenlaag overheersen opbouwprocessen en in de onderlaag afbraakprocessen. Laatst bedoelde processen kunnen in de onderlaag gepaard gaan met onder meer zuurstoftekorten. Verondiepen van de diepe delen, zoals in de tweede fase van het initiatief wordt voorgesteld, voorkomt dit soort processen en verbetert het leven in de totale zandwinplas.
5.8 Milieueffectrapport
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is de volgende categorie opgenomen.
Kolom 1 | Kolom 2 | Kolom 3 | Kolom 4 |
Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluiten |
D 10 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van: a. skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen; b. jachthavens. c. vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen, d. permanente kampeer- en caravanterreinen, of e. them m,aparken. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. 250.000 bezoekers of meer per jaar, 2°. een oppervlakte van 25 hectare of meer, 3°. 100 ligplaatsen of meer of 4°. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied. | De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het reconstructieplan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden. | De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Uit het bovenstaande volgt dat het opstellen van een planmer verplicht is indien een bestemmingsplan betrekking heeft op de uitbreiding van een jachthaven met 100 ligplaatsen of meer. Omdat voorliggend bestemmingsplan ziet op een uitbreiding met 95 ligplaatsen is het opstellen van een planmer niet verplicht.
Uit artikel 2 lid 5 van het Besluit mer volgt echter dat ook al worden de drempelwaarden niet overschreden, er toch een 'vormvrije mer beoordeling' dient plaats te vinden omdat de activiteit (uitbreiding jachthaven) in bijlage D (zie hierboven) wordt genoemd. Deze beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van bijlage III bij de EU richtlijn mer.
Op grond van deze bijlage dient beoordeeld te worden of er gelet op de kenmerken van een project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiele effect kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Gelet op de aard van het project, de ligging van het project ten opzichte van kwetsbare gebieden en hetgeen hierover alsmede over de potentiele effecten (luchtkwaliteit) van de activiteit elders in deze toelichting is opgemerkt, kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het opstellen van een planmer is dan ook niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
Water is een belangrijk element in de ruimtelijke ordening. Water levert daarmee bepaalde beperkingen maar ook kansen bij ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande tekst is beschreven wat de beleidsdoelen zijn bij nieuwe ontwikkelingen en hoe deze vertaald worden in onderhavig plan. Deze waterparagraaf komt tot stand in samenspraak met het Waterschap Aa en Maas, in het kader van het watertoetsproces.
6.1 Beleidskader
Integraal waterbeheer beoogt een duurzaam en veerkrachtig watersysteem waarbij kansen worden benut en functies zoveel mogelijk worden gecombineerd. Op 14 juli 2009 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch het waterplan 'Waterstad 's-Hertogenbosch' vast. Het doel van dit waterplan is het bereiken van een veilig en een duurzaam watersysteem in en om 's-Hertogenbosch, waarbij zo goed mogelijk aan de wensen van alle belanghebbenden tegemoet wordt gekomen. Het Waterplan betreft een koepelplan voor alle waterzaken. Het gaat daarbij om de gewenste inrichting en het beheer van oppervlaktewater en grondwater als ook om de afvoer van hemelwater en afvalwater.
Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het Waterbeheerplan van het waterschap beschrijft de hoofdlijnen voor het te voeren beleid voor de periode 2010-2015, met een doorkijk naar 2027. Voor ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap acht uitgangspunten:
- 1. wateroverlastvrij bestemmen;
- 2. gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
- 3. doorlopen van de afwegingsstappen (hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer);
- 4. hydrologisch neutraal ontwikkelen;
- 5. water als kans;
- 6. meervoudig ruimtegebruik;
- 7. voorkomen van vervuiling;
- 8. waterschapsbelangen.
6.2 Huidige Situatie
In de huidige situatie kent het plangebied diverse functies en gebruikers. Kenmerkend is de plas die door delfstofwinning tot stand is gekomen. De plas staat in directe verbinding met de Maas. Gelegen tussen de plas en de dijk is een op- en overslagbedrijf aanwezig. Hier worden bouwgrondstoffen e.d. op- en overgeslagen vanuit schepen naar vrachtwagens en vice versa. Op het terrein van het op- en overslagbedrijf zijn enkele bouwwerken te vinden waaronder een loods en een trechter. Verder zijn op het terrein de diverse transportroutes verhard. Aangrenzend is sinds jaar en dag de zomerjachthaven van de Watersportvereniging Neptunus te vinden met 150 ligplaatsen. Aansluitend aan de jachthaven bevind zich nog een agrarisch areaal van ca 18 hectare.
Direct ten westen van de zandwinning heeft een voormalige vuilsortlocatie gelegen.
Enkele jaren geleden heeft de jachthaven, die tot dan toe gebruik maakte van de afrit van de op- en overslag, een eigen afrit gekregen. Hierdoor is het recreatieverkeer grotendeels gescheiden van het beroepsverkeer. Met het graven van het Maximakanaal komt de huidige invaartopening van de Maas naar de zandwinplas te vervallen en wordt een nieuwe aangelegd (onderdeel van bestemmingsplan Kanaalpark).
6.3 Ruimtelijke Vertaling Van Beleid
Dit bestemmingsplan beoogd:
- het herstel van enkele ommissies in het geldende bestemmingsplan Buitengebied.
- de permanente vestiging van de jachthaven met een uitbreiding van ligplaatsen.
- de mogelijkheden creëren voor natuurontwikkeling (o.a. verondieping).
In 2010 zijn de effecten van de verondieping op de waterstand, stroomlijnen en stroomsnelheden modelmatig berekend alsmede het morfologisch effect ingeschat (Royal Haskoning). In de berekeningen is de bestaande jachthaven niet meegenomen, aangezien het drijvende steigers betreft en de invloed op het stromingspatroon en de waterstanden nihil zijn. Rijkswaterstaat heeft inmiddels mondeling aangegeven dat de aanvullende aspecten in het kader van onderhavig bestemmingsplan ook niet zullen leiden tot invloed op het stromingspatroon en waterstanden.
Bergingsopgave
In het plangebied zal bij ruimtelijke plannen waarbij een verhardingstoename plaatsvindt hydrologisch neutraal ontwikkeld moeten worden. In het kader van de gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen wordt aanbevolen om groen en duurzaam te bouwen, met behulp van groene daken of andere isolerende materialen.
In het kader van de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan zal het extra verharde oppervlak alleen bestaan uit de realisatie van een botenhuis van maximaal 200 m2. Er worden geen extra wegen aangelegd en voor de extra parkeercapaciteit en winteropslag bij de jachthaven kan gebruik worden gemaakt van de bestaande ruimte en aanwezige ondergrond. Er is sprake van een zeer beperkte toename van verharding, zodat compenserende maatregelen niet noodzakelijk zijn. Hemelwater zal worden afgekoppeld en op eigen terrein worden geborgen danwel afgevoerd naar het open water.
Afkoppelen op oppervlaktewater en groenzones
Voor alle nieuwbouwplannen, renovaties en sloop- en nieuwbouwplannen is de voorkeur dat het hemelwater door de initiatiefnemer gescheiden wordt aangeboden op de perceelsgrens. Wanneer vervuilende activiteiten plaatsvinden op het perceel of erf van de eigenaar dient dit hemelwater eerst te worden gezuiverd.
Zoals hiervoor benoemd zal hemelwater worden afgekoppeld en op eigen terrein worden geborgen danwel afgevoerd naar het open water. Zuivering is hierbij niet noodzakelijk.
Afvalwater
In het botenhuis is geen afvalwater aanwezig. Gebruik wordt gemaakt van de bestaande clubhuis, die in het water is gelegen. Afvoer van afvalwater vindt op de gebruikelijke (bestaande) wijze plaats.
Bouwmaterialen
Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater moet bij her- en nieuwbouw worden afgezien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen (goten en leidingen).
Hoofdstuk 7 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
7.1 Planmethode
Het bestemmingsplan 'De Koornwaard' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het plangebied. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten (RO standaarden 2012), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Handboek digitale bestemmingsplannen van de gemeente 's-Hertogenbosch en het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Hierbij is gestreefd naar uniformering en standaardisering van de bestemmingen en bestemmingsregels.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen en de aanduidingen met kleuren, cijfer- en lettercombinaties en vlakken aangegeven. De kleuren, cijfer- en lettercombinaties en vlakken verwijzen naar en dienen in samenhang met de bestemmingsplanregels te worden gelezen.
Een onderdeel van de in het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde eisen betreft de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van een bestemmingsplan. Door de uniformering en standaardisering zijn de vormgeving en inrichting van een digitale verbeelding verschillend van een 'traditionele' analoge plankaart. Met de vormgeving en inrichting van een digitale verbeelding wordt beoogd een bestemmingsplan als een interactief plan raadpleegbaar te maken (op internet). Deze wijze van beschikbaarstelling is per 1 januari 2010 wettelijk verplicht.
7.3 Regels
De bestemmingsplanregels zijn gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2008) en het Handboek digitale bestemmingsplannen van de gemeente 's-Hertogenbosch. De bestemmingsplanregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken, te weten:
- hoofdstuk 1: inleidende regels;
- hoofdstuk 2: bestemmingsregels;
- hoofdstuk 3: algemene regels;
- hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.
7.3.1 Inleidende regels
De artikelen in hoofdstuk 1 van de bestemmingsplanregels hebben betrekking op de toepassing van de bestemmingsplanregels. In artikel 1 wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. Artikel 2 geeft de meet- en rekenwijze aan. Deze bepalingen gelden voor alle bestemmingen.
7.3.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels omvat een toelichting op de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In het plangebied komen 6 bestemmingen, 2 dubbelbestemmingen en 3 gebiedsaanduidingen voor.
Bestemmingen
Agrarisch met Waarden - 3
Deze bestemming is gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied en ligt op de gronden die primair agrarisch in gebruik blijven. Ter bescherming van de waarden in het gebied; struweelvogels, cultuurhistorische waarden en kwetsbare soorten is in de regeling een vergunningplicht voor werkzaamheden opgenomen.
Bedrijf
Op de gronden met deze bestemming bevind zich het bestaande op- en overslagbedrijf. In de regeling zijn de gebruiksmogelijkheden beperkt tot dit bestaande bedrijf. De bouwregeling biedt de mogelijkheid om 180 m² aan bebouwing te hebben.
Natuur
De gronden die ontwikkeld zullen worden als natuur en waar de natuur het primaat heeft en andere doeleinden zoals recreatie en agrarisch gebruik slechts als medegebruik zijn toegestaan, zijn bestemd als natuur.
Recreatie
Op de gronden met deze bestemming is de jachthaven mogelijk gemaakt. In de bestemmingsregeling is opgenomen dat maximaal 245 ligplaatsen zijn toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn nader ingeperkt door het bouwvlak dat op de verbeelding is opgenomen en er is een aanduiding opgenomen voor de winterstalling van de boten.
Verkeer
Deze bestemming ziet op het weggetje dat de afslag is van de Empelsedijk naar de jachthaven.
Water
Deze bestemming hereft betrekking op het oppervlaktewater in het plangebied waaronder de Maas en de Koornwaard.
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming ziet op de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden. Zie paragraaf 3.4.4. De regeling bevat een verbod op het bouwen van bouwwerken en het verrichten van werkzaamheden voorzover dit bouwen of verrichten van werkzaamheden betrekking heeft op een oppervlakte van meer dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,50 meter. Het bevoegd gezag kan afwijken van dit bouwverbod of een vergunning voor het verrichten van werkzaamheden verlenen, indien aangetoond is dat er ter plaatse geen archeologische waarden zijn.
Waterstaat - Rivierbed
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de bescherming van het Rivierbed van de Maas. Zie paragraaf 3.3.2. De dubbelbestemming heeft tot doel om de ruimte voor de Maas voor overstromingen te vrijwaren van kapitaalsintensieve ontwikkelingen. Watergerelateerde activiteiten zoals een jachthaven en watergerelateerde bedrijvigheid zijn wel toegestaan.
Gebiedsaanduidingen
Vrijwaringszone-dijk 1 en 2
Deze gebiedsaanduiding ziet op de bescherming van de Maasdijk. De regeling met betrekking tot de 1e beschermingszone (dijk 1) bevat een bouwverbod voor nieuwe gebouwen. Er mag pas worden gebouwd indien er een omgevingsvergunning is verleend en de beheerder van de dijk om schriftelijk advies is gevraagd.
Vrijwaringszone-vaarweg
Deze gebiedsaanduiding ziet op de bescherming van de veiligheid van de vaarweg. De regeling omvat een bouwverbod (met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hoogte van maximaal 1 meter) waarvan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvbergunning kan afwijken.
7.3.3 Algemene regels
In de algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels opgenomen. Deze algemene regels gelden voor het gehele bestemmingsplan.
7.3.4 Overgangs- en slotregels
Dit vierde en laatste hoofdstuk bevat het overgangsrecht en de slotregel.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 Wro verplicht de gemeenteraad, in dit geval gedelegeerd aan het college, een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij kostenverhaal verzekerd is. In casu is deze uitzondering van toepassing, omdat de gemeente ten behoeve van de realisering van de ontwikkeling aan de Koornwaard een anterieure overeenkomst zal sluiten met “Koorwaard BV”. Vooruitlopend op de totstandkoming daarvan, heeft Koornwaard BV de exploitatiebijdrage reeds geheel aan de gemeente voldaan.
Doordat de realisering van deze ontwikkeling aan de Koornwaard verzekerd is middels de hiervoor bedoelde overeenkomst, is er sprake van een economisch uitvoerbaar plan.
Ook voor wat betreft de overige aspecten is onderzocht of sprake is van een financieel haalbaar plan.
Daarbij spelen de gegevens als aangeleverd door partijen zelf (en ook vastgelegd zijn in de samenwerking, Addendum en Intentieovereenkomst) een rol. Op grond daarvan staat het volgende vast:
Om tot een financieel haalbaar plan te komen, dragen partijen (overigens) als volgt bij;
B.V. De Koornwaard € 100.000,00
Kaliwaal BV/K3 Delta € 100.000,00
Gemeente 's-Hertogenbosch € 100.000,00
Natuurmonumenten € 200.000,00
Te verrekenen uit het
verondiepingsfonds na
realisatie en beëindiging
van het BBK project € 50.000,00
Neptunus zorgt zelf voor de aankoop van de voor de jachthaven benodigde gronden, evenals voor de middelen benodigd voor de realisering van de ter plaatse geplande voorzieningen, als de botenloods, de botenkraan en de botenhelling, de opslagplaats voor boten, evenals parkeerplaatsen en overige voorzieningen:
Aankoop haventerrein, € 300.000,00 (financiering door Neptunus gedekt);
Investering loods binnen jaarlijkse begroting door WV Neptunus;
Investering parkeerplaats: reeds gerealiseerd;
Investering (of verhuizing) kraan, binnen jaarlijkse begroting door WV Neptunus;
Investering nieuwe steigers, afhankelijk van eventuele verkoop eigendommen elders. De steigers die Neptunus thans in de Industriehaven heeft kunnen ook worden overgehuisd.
Nutsvoorzieningen: reeds gerealiseerd;
Weg en inrit: reeds gerealiseerd;
IBA: reeds gerealiseerd.
De bijdrage ad €100.000,00 van de gemeente zal worden voldaan vanuit de Groene Delta.
Wat het eindinrichtingsfonds betreft is thans ook een definitieve afspraak over de inzet daarvan gemaakt. Het eindinrichtingsfonds bestaat uit bedragen per aan te brengen kubieke meter specie tot een maximum van € 750.000,00. Dit fonds heeft in eerste instantie tot doel om het aanbrengen van de zogenaamde leeflaag (maximaal klasse A) in de Koornwaardplas financieel te borgen.
Kosten gemoeid met verkrijgen en aanbrengen van de leeflaag worden bekostigd uit dit fonds.
In het geval echter de benodigde specie voor de leeflaag of delen ervan, zonder en/of met minder kosten gegenereerd kunnen worden uit de markt, zullen partijen in goed overleg tijdig de benodigde maatregelen vaststellen in het kader van de eindinrichting van het gebied en zij zullen, na gemeenschappelijke goedkeuring van de desbetreffende maatregelen, de daaraan verbonden kosten financieren vanuit het (restant) eindinrichtingsfonds. Als daarna nog tussen partijen is vastgesteld dat er een saldo in het eindinrichtingsfonds resteert en zo ja, voor welk bedrag zullen partijen met inachtneming van de uitgangspunten zoals in de intentieovereenkomst vastgelegd nader met elkaar over de verdeling daarvan overleggen.
Wat betreft mogelijke planschade wordt opgemerkt dat als bijlage bij de anterieure overeenkomst ook een planschadevergoedingsovereenkomst zal worden gesloten waarbij de initiatiefnemers de eventuele planschade voor hun rekening nemen.
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
9.1 Inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 14 september 2015 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Er is één reactie binnengekomen van Dekkergroep. Dekkergroep is exploitant van het grondoverslagbedrijf aan De Koornwaard. Dekkergroep vraagt om in het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid op te nemen om op de bedrijfsbestemming bedrijven in de categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toe te laten. Het betreft dan bedrijven die naar aard en invloed gelijk te stellen zijn aan bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 tot en met 3.2.
Reactie:
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied 2010 laat ter plaatse alleen een overslagbedrijf met opslag toe. Verder regelt het bestemmingsplan dat van het bestemmingsplan kan worden afgeweken ten behoeve van een ander bedrijf alleen als dat voorkomt in de categorieën 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten. Het algemene beleid voor het buitengebied is dat alleen bedrijven in de categorieën 1 en 2 zijn toegelaten. Dit uitgangspunt is ook zo opgenomen in de provinciale Verordening ruimte.
Bedrijven in de categorie 4.1. hebben een forse milieu impact. Zeker in een kwetsbaar gebied als de uiterwaarden waar reeds veel natuur aanwezig is en waar nu ook nieuwe natuur wordt ontwikkeld, is een bedrijf met een dergelijke uitstraling niet gewenst.
Verder is door Dekkergroep niet aangegeven dat er een concrete behoefte bestaat of dat er concrete plannen zijn die aanleiding geven tot een verruiming van de bestemming. Darom kan met het verzoek niet worden ingestemd.
9.2 Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Bro zijn reacties binnengekomen van de provincie Noord Brabant en Rijkswaterstaat.
1. Provincie Noord Brabant.
- Kwaliteitsverbetering van het landschap. Niet is onderbouwd dat de natuurontwikkeling die met dit plan gepaard gaat in verhouding staat tot de voorgenomen ontwikkeling in het kader van de kwaliteitsverbetering zoals die noodzakelijk is in het kader van artikel 3.2 van de Verordening ruimte. Bestaan er anderszins verplichtingen (bijv iin het kader van de Ontgrondingenwet) op grond waarvan er een verplichting bestaat voor natuurontwikkeling.
Reactie:
Het plan voorziet in de ontwikkeling van de Koornwaardplas met natuurvriendelijke oevers, de uitbreiding van de jachthaven en de inrichting van de gronden tussen de plas en het Maximakanaal wordt voor natuur. Met dit plan wordt ook een verbinding gemaakt tussen de ecologische verbindingszone langs het Maximakanaal en de Maas. Het maken van deze verbinding is ook een doelstelling van provinciaal natuurbeleid. De te compenseren ontwikkeling in het kader van art 3.2 van de Verordening betreft een geringe uitbreiding van de watersportvereniging op het land (botenloods en parkeervoorzieningen) en een uitbreiding van de bestaande bedrijfsbestemming (laad en losvoorziening op het water). Met deze uitbreiding van de natuur die in totaal ca 44 ha bedraagt, wordt deze ontwikkeling ruimschoots gecompenseerd en wordt voldaan aan art 3.2 van de Verordening.
Daarbij wordt nog opgemerkt dat binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2010 de gehele Koornwaardplas een bestemming water heeft en het gebied tussen de plas en het Maximakanaal de bestemming agrarisch met waarde 3 heeft. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt beoogd om de randen van de plas en het gebied tussen de plas en het Maximakanaal natuurvriendelijk in te richten. Daartoe is in het voorontwerp bestemmingsplan reeds aan de oost en de westzijde van de plas voor brede stroken een natuurbestemming opgenomen. In het ontwerp bestemmingsplan zal ook voor het gebied tussen de plas en het Maximakanaal de agrarische bestemming gewijzigd worden in een natuurbestemming. Op de inrichtingsschets zoals die is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan is deze ontwikkeling weergegeven. Op deze wijze is de realisering van nieuwe natuur, naast de regeling en de anterieure overeenkomst, ook planologisch geborgd.
Overigens is dit aspect reeds eerder mondeling met provincie besproken. Daarbij is geconstateerd dat het plan voldoet aan het vereiste van art 3.2 van de verordening.
Verder bestaan er op grond van andere regelingen geen verplichtingen voor het ontwikkelen van nieuwe natuur ter plaatse.
- Watergebonden voorzieningen. Vooralsnog is niet onderbouwd dat het plan voldoet aan de voorwaarden van art 6.15 van de Verordening mbt watergebondenvoorzieningen.
Reactie:
Het betreft hier een bestaande voorziening, zodat de artikelen 6.15 lid 3 en 6.10 lid 3 van de Verordening van toepassing zijn en een redelijke uitbreiding mogelijk is. Allereerst wordt opgemerkt dat het hier ondergeschikte uitbreidingen betreft van niet-agrarische functies. Zoals boven reeds beschreven wordt met dit plan ruimschoots een bijdrage geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden en wordt voldaan aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
2. Rijkswaterstaat.
In het bestemmingsplan is niet vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd. verzocht wordt om in de dubbelbestemming "Waterstaat - Rivierbed" ook regels mbt aanlegactiviteiten op te nemen. De ontwikkelingen zijn vergunningplichtig er dient een vergunning te worden aangevraagd.y41
Reactie:
Het voorontwerp bestemmingsplan voorzag in een bebouwing van maximaal 200 m2 binnen de bestemming Recreatie. Deze bebouwing is met name bedoeld om een botenloods voor de watersport vereniging Neptunus te kunnen realiseren. Het daarmee mogelijke bouwvolume gaat ten koste van het bergend vermogen van de Maas in het uiterwaarden gebied. Over dit aspect heeft overleg plaatsgevonden tussen de watersportvereniging en Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat onderkent de behoefte voor de watersport vereniging om in het uiterwaarden gebied enige bebouwing, met name een botenloods, te realiseren. Deze bebouwing dient evenwel, in belang van de waterberging, tot het meest noodzakelijke te worden beperkt. De watersportvereniging heeft daarop het plan voor de botenloods aangepast en verkleind tot maximaal 130 m2. Met dit plan kan Rijkswaterstaat instemmen. In de regels is maximaal toegelaten bebouwde oppervlak terug gebracht tot max 130 m2.
Verder is in de bestemming "Waterstaat - rivierbed" een aanlegvergunningstelsel opgenomen en loopt het traject voor de aan vrage van een watervergunning.