KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Verkeer
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Beschrijving Locatie En Ligging In De Stad
2.2 Geldend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Stedenbouwkundige Opzet
3.2 Gebruik
3.3 Openbare Ruimte
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu, Duurzaamheid En Waarden
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Geluid
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Lucht
5.7 Bodem
5.8 Geur
5.9 Kabels, Leiding En Hoogspanningslijnen
5.10 Water
5.11 Flora En Fauna
5.12 Archeologie En Cultuurhistorie
5.13 Verkeer En Parkeren
5.14 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Juridisch-bestuurlijke Aspecten
6.1 Algemeen
6.2 Verbeelding
6.3 Opzet Van De Regels
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Geuronderzoek
Bijlage 4 Flora En Fauna
Bijlage 5 Verkeersgeneratie

De Groote Wielen - Kindcentrum Campus aan De Lanen

Bestemmingsplan - gemeente 's-Hertogenbosch

Vastgesteld op 08-10-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan De Groote Wielen - Kindcentrum Campus aan De Lanen met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002437-1401 van de gemeente 's-Hertogenbosch;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage

een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak of bouwperceel aangeeft, dat maximaal bebouwd mag worden;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw kan zijn een aangebouwd bijgebouw in de vorm van een aanbouw of een uitbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw;

1.12 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en/of dakopbouw;

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoekperceel

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;

1.23 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 nok

het snijpunt van twee hellende vlakken.

daknok: hoogste punt van een schuin dak;

dakvoet: laagste punt van een schuin dak;

1.25 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.26 opgetilde kap

een kap waarbij tussen het hoogste punt van de bovenste bouwlaag en de punten waar de kap op het gebouw rust, nog bebouwing in verticale zin aanwezig is; er is slechts sprake van een opgetilde kap als het aantal bouwlagen zoals aangeduid reeds aanwezig is;

1.27 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.28 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.29 voorgevelrooilijn

  1. a. langs een wegzijde met een regelmatige ligging of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn op 10 meter uit de as van de weg;

1.30 zijgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen;

1.31 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.32 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.33 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening;

1.34 vloeroppervlakte

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond en de verdieping(en) met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen;

1.35 stedelijke ontwikkeling

nieuw ruimtebeslag dan wel uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies;

1.36 vormverandering van een bouwvlak

wijziging van de begrenzing van een bouw- en bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;

1.37 watergebonden voorzieningen

voorzieningen die ruimtelijk en functioneel gebonden zijn aan water zoals (kunst)werken ten behoeve van waterstaatkundige en waterhuishoudkundige doeleinden en voorzieningen die onlosmakelijk met de beroepsvaart, waterrecreatie en watersport zijn verbonden, uitgezonderd woonfuncties en watergebonden bedrijvigheid;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

  1. a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  2. b. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap.

2.4 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk of ingeval dat geen gevelvlakken of scheidingsmuren aanwezig zijn, de oppervlakte vanaf de buitenzijde van het dak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.10 peil:

  1. a. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouw perceel grenzende weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen en groenvoorzieningen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. fiets- en voetpaden en langzaam verkeer;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals sportvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, verhardingen, terrassen en standplaatsen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen
  2. b. bibliotheek;
  3. c. kinderopvang;
  4. d. onderwijs;
  5. e. sportzaal met bijbehorende voorzieningen;
  6. f. openbare dienstverlening;
  7. g. praktijkruimte;
  8. h. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals sport- en speelvoorzieningen, verkeers- en groenvoorzieningen, groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

4.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en wegverkeer;
  2. b. fiets- en voetpaden en langzaam verkeer;
  3. c. verblijfsgebied en verblijf;
  4. d. verkeersvoorzieningen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, standplaatsen en terrassen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

  1. a. Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

  1. a. Bij de toepassing van de bouwregels in dit plan worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.
  2. b. Bouwwerken die op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan met een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig of opgericht zijn of kunnen worden opgericht maar die in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen.
  3. c. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016;
  4. d. Als de beleidsregels als bedoeld onder c wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de bestemmingen van dit plan.
  2. b. Het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bestemmingen in dit plan is uitsluitend toegestaan als voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd en gehandhaafd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016.
  3. c. Als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan, mits het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast, met een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de verbeelding:
    1. 1. voor een vermeerdering of vermindering van maten en normen tot 10% van die maten en normen;
    2. 2. voor een geringe afwijking van plaats en richting van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen als dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waarin een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
    3. 3. voor een grotere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer tot een bouwhoogte van 10 meter;
    4. 4. voor een grotere bouwhoogte van gebouwen vanwege plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, onder de volgende voorwaarden:
      • de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging is 10% van het dakoppervlak;
      • de maximale hoogte van de plaatselijke verhoging is 4 meter.
  2. b. Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in artikel 8, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Groote Wielen - Kindcentrum Campus aan De Lanen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De wijk De Groote Wielen is voortdurend in ontwikkeling. De laatste ontwikkelingen van de wijk vinden plaats in het noordwestelijke gedeelte van de wijk, namelijk in het deelgebied 'De Lanen'. Onderdeel van de ontwikkeling van De Groote Wielen is de realisatie van het centrumgebied. In dit gebied wordt onder meer een winkelcentrum en het Kindcentrum Campus aan De Lanen gerealiseerd. Vooruitlopend op de stedenbouwkundige uitwerking van het gehele gebied en de daarmee gepaard gaande bestemmingsplanprocedure, wordt voor het kindcentrum Campus aan De Lanen een separate bestemmingswijziging doorgevoerd. Het gewenste ontwerp van het kindcentrum kan niet gerealiseerd worden op basis van de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan 'De Groote Wielen'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het nieuwe kindcentrum Campus aan De Lanen is gelegen in de wijk De Groote Wielen en ligt in het noordwesten van deze wijk. Het bestemmingsplan 'De Groote Wielen - Kindcentrum Campus aan De Lanen' is centraal gelegen in het voorzieningencluster van De Groote Wielen. Dit voorzieningencluster wordt aan de noord- en noordoostzijde begrensd door agrarische gronden, aan de zuid- en zuidoostzijde door water en aan de westzijde door de buurt De Lanen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002437-1401_0001.jpg"Globale begrenzing van het plangebied

1.3 Leeswijzer

In de volgende hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de verschillende aspecten van de toelichting. Hoofdstuk 2 geeft de bestaande situatie weer. Hoofdstuk 3 geeft het voorgenomen plan weer. Het geldende beleid wordt uiteengezet in hoofdstuk 4. Voor de ruimtelijke verantwoording van het voornemen wordt verwezen naar hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridisch-bestuurlijke aspecten van de regels. In hoofdstukken 7 en 8 wordt de economische - en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Beschrijving Locatie En Ligging In De Stad

Het plangebied ligt in het noordwesten van de wijk De Groote Wielen. De wijk De Groote Wielen is gelegen ten noorden van Rosmalen en ten oosten van Empel en het Maximakanaal. Voor de ontwikkeling van de wijk werd het gebied gekenmerkt door agrarische activiteiten. De agrarische activiteiten zijn gestopt en ook de agrarische opstallen en terreinverhardingen zijn verwijderd.

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een zanddepot t.b.v. de realisatie van de ten wensten gelegen woonwijk 'De Lanen'. Ten behoeve van de toekomstige ontwikkelingen in het gebied is de infrastructuur van het gebied reeds aangelegd. Zo kan het deel van De Groote Wielen ten zuiden van het water via twee ontsluitingswegen bereikt worden, namelijk De Blauwe Sluisweg (N625) en de nieuwe ontsluitingsweg Vlietdijk. Via De Blauwe Sluisweg en Bruistensingel kan de Rijksweg A2 bereikt worden.

2.2 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied 'De Groote Wielen - Kindcentrum Campus aan De Lanen' geldt het bestemmingsplan 'De Groote Wielen'. Het plan 'De Groote Wielen' is vastgesteld op 8 juni 2011 en bij uitspraak d.d. 25 juli 2012 van de Raad van State onherroepelijk geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002437-1401_0002.jpg"Vigerende bestemmingsplan met globale begrenzing van het plangebied

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Stedenbouwkundige Opzet

Het kindcentrum zal onderdeel uitmaken van het centrum van De Groote Wielen. Het kindcentrum komt te liggen in het park tussen de te ontwikkeling buurt 'Tuinenrijk' en 'De Vesting'. De bebouwing wordt in het midden van het perceel gesitueerd. Door deze situering ontstaat aan beide zijden ruimte voor speelpleinen en groen. Rondom het gebouw wordt ruimte ingericht voor bewegen, een moestuin en fietsenstallingen voor leerlingen en medewerkers. Bij het hoofdentree is sprake van een ontvangstplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002437-1401_0003.jpg"

Rondom een centraal gelegen ontmoetingsgebied liggen gebieden ten behoeve van specifieke activiteiten. Deze ruimtelijke middenzone verbindt de 3 verschillende gebouwdelen. Alle kinderen van het kindcentrum maken gebruik van dit ontmoetingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002437-1401_0004.jpg"Impressie Campus aan De Lanen (De Vesting zijde)

3.2 Gebruik

In De Groote Wielen zijn op dit moment vier kindcentra gevestigd, waarvan de meest recente, Campus aan De Lanen, gehuisvest is in een tijdelijke voorziening ten zuiden van het plangebied. De gemeentelijke leerlingprognose geeft voor deze wijk de komende jaren een forse groei aan. Middels dit plan wordt de nieuwbouw van Campus aan De Lanen in voorbereiding genomen. Die nieuwbouw zal geschikt zijn voor ca. 500 leerlingen. Dat is ook het aantal leerlingen wat op de langere termijn wordt verwacht in deze wijk.

Naast de noodzaak tot extra onderwijscapaciteit is ook sprake van vraag naar kinderopvang. Het gemeentelijk beleid is gericht op het samengaan van kinderopvang en basisonderwijs in de vorm van kindcentra voor kinderen van 0 tot 15 jaar. De genoemde nieuwbouw voor de basisschool omvat ook een aanbod voor verschillende vormen van kinderopvang en buitenschoolse opvang (BSO) voor 4-12 jarigen. Tevens wordt in het complex een gymzaal ten behoeve van het basisonderwijs gerealiseerd

De gekozen plaatsing van het gebouw maakt het mogelijk om de nieuwbouw te realiseren en tegelijkertijd (tijdens de bouw) het noodlokalencomplex, waar het kindcentrum op dit moment is gehuisvest, te handhaven. Daarmee is een overgang vanuit de noodlokalen naar de nieuwbouw zonder extra verhuisbewegingen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002437-1401_0005.jpg"Globale inrichting plangebied

3.3 Openbare Ruimte

Er komt een sterke binnen-buiten relatie door de gebouwvolumes in het groen te plaatsen. De houten constructie van de gebouwen en de transparantie maken connectie met de groene omgeving. Met groene gevels kan het landschap en de architectuur in elkaar vervlechten. Het landschap rondom de gebouwen wordt glooiend waardoor er een directe verbinding op de eerste verdieping met de buitenruimte ontstaat.

De omgeving rondom het campuscomplex bestaat onder meer uit openbaar groen met diverse bomen en parkeerplaatsen ten behoeve van de campus. Rondom het complex worden diverse buurtontsluitingswegen met parkeervoorzieningen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002437-1401_0006.jpg"Impressie ingang zijde Het Tuinenrijk

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Met de Structuurvisie brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid:

  1. 1. een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  2. 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  3. 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. 5. een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  6. 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  7. 7. het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  8. 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  9. 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  10. 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. 13. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Eén van de dertien nationale belangen heeft betrekking op 'zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen'. Het rijk behartigt dit belang met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als proces vereiste vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Noodzaak

In De Groote Wielen zijn op dit moment vier kindcentra gevestigd, waaronder Campus aan De Lanen, gehuisvest is in een tijdelijke voorziening. De gemeentelijke leerlingprognose geeft voor deze wijk de komende jaren een forse groei aan. Onderhavige ontwikkeling maakt een permanente huisvesting mogelijk, voor kindcentrum Campus aan De Lanen, die geschikt is voor ca. 500 leerlingen, het aantal leerlingen dat ook is voorspeld voor de langere termijn in deze wijk.

Naast de noodzaak tot extra onderwijscapaciteit is ook sprake van vraag naar kinderopvang. De genoemde nieuwbouw omvat ook een aanbod voor verschillende vormen van kinderopvang (kinderdagopvang voor 0-4 jarigen, peuterarrangement voor 2,5-4 jarigen en buitenschoolse opvang voor 4-12 jarigen).

Het bouwprogramma van het kindcentrum.

Het aantal van 500 leerlingen resulteert in een bouwprogramma van ongeveer 2.715 m2 bvo basisonderwijs. De capaciteit voor kinderopvang is lastiger te kwantificeren en is afhankelijk van de ontwikkeling van de vraag naar kinderopvang. Anders dan voor het basisonderwijs is gebruik van kinderopvang een (vrije) keuze van ouders. Voor kinderopvang is uitgegaan van 6 groepen, dit resulteert in ca. 660 m2 bvo. Voor de buitenschoolse opvang en peuterarrangement is uitgegaan van ongeveer 220 m2 bvo en een deel van de BSO vindt plaats in de onderwijsruimtes die na schooltijden vrij zijn. Daarnaast wordt een gymnastieklokaal gerealiseerd voor het bewegingsonderwijs voor de leerlingen. Deze voorziening heeft een oppervlakte van circa 590 m2 bvo.

Het totaal benodigd bruto vloeroppervlak voor deze omvang van basisonderwijs en kinderopvang bedraagt ongeveer 4.185 m2 bvo. Verder is speelruimte (inclusief fietsenstalling) vereist van circa 1.380 m2. Voor parkeren wordt de oplossing gevonden in het openbare gebied.

Locatiekeuze

De nu voorziene locatie voor kindcentrum Campus aan De Lanen is goed bereikbaar vanuit het belangrijkste voedingsgebied van de school: De Lanen en de nog te ontwikkeling Noordoosthoek. De gekozen locatie maakt een profilering van de school op het thema ruimte, groen, landelijk mogelijk. Op de locatie is een adequate oplossing mogelijk zowel voor het halen en brengen van kinderen als voor het parkeren van bezoekers en personeel.

Conclusie rijksbeleid

Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. De ontwikkeling kan gezien worden als wenselijke ontwikkeling in de relatief nieuwe wijk De Groote Wielen. Daarnaast is aangetoond dat er geen belemmeringen zijn vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Hierin geeft de provincie Noord-Brabant de hoofdlijnen aan van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening haar biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch, mobiliteits-, sociaal, cultureel, milieu- en natuurbeleid. Met deze structuurvisie geeft de provincie ook (mede) gestalte aan nationale ruimtelijke belangen en doelen.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen, zoals de concentratie van verstedelijking. De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken; ontwikkelen, zowel gebiedsgericht als thematisch zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de herstructurering van bedrijventerreinen; beschermen van provinciale belangen zoals zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, door middel van de Verordening ruimte; stimuleren, door middel van subsidies en door het beschikbaar stellen van kennis en informatie. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

De wijk De Groote Wielen is op de provinciale Structurenkaart aangeduid als stedelijk concentratiegebied. De ontwikkeling van De Campus maakt onderdeel uit van dit gebied. De structuurvisie is vertaald in een verordening die aangeeft wat op welke plekken in Noord-Brabant wel en niet kan. Hierna wordt nader ingegaan op de Verordening ruimte Noord-Brabant.

Verordening Ruimte Noord-Brabant

De Verordening Ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren.Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002437-1401_0007.jpg"Uitsnede themakaart 'stedelijke ontwikkeling uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (donker roze: bestaand stedelijk gebied. rood: globale begrenzing plangebied)

Op de kaart behorende bij de provinciale verordening is het plangebied aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Binnen de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Het initiatief past binnen dit beleid.

Omgevingsvisie

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wilt daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Conclusie provinciaal beleid

Het initiatief stuit niet op bezwaren vanuit het beleid van de provincie Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar. De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het plangebied. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke contouren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden locaties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen. Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.

De in dit plan besloten ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een kindcentrum. Het plangebied is gelegen binnen de wijk De Groote Wielen in het 'bestaand bebouwd gebied'. hierdoor wordt aangesloten op het ruimtelijke motto van 'de compacte stad'. Daarnaast heeft de ontwikkeling een positief effect op de positie van het onderwijs in 's-Hertogenbosch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002437-1401_0008.jpg"

Afbeelding ruimtelijk casco Structuurvisie 'Stad tussen Stromen'

4.3.2 Nota Parkeernormering 2016

Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormen, dat is vastgesteld in september 2016. De nota geeft aan hoeveel parkeerplaatsen per functie en per stadsdeel gerealiseerd dienen te worden bij nieuwbouw.

Dit plan is in overeenstemming met de Nota Parkeernormering. In de planregels is namelijk geregeld dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen vast moet staan dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de Nota Parkeernormering. Tevens is geregeld dat het gebruik van gronden alleen is toegestaan indien voldaan is aan de normen uit de Nota Parkeernormering voor de betreffende functies.

Hoofdstuk 5 Milieu, Duurzaamheid En Waarden

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.

5.2 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit plan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
  2. b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad a.

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2).

Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het een gebied betreft met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet, dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

ad b.

Het plangebied ligt in stedelijk gebied en op circa 7,5 kilometer van Natura 2000-gebied Rijntakken, circa 6 kilometer van Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek, en ongeveer 12 kilometer van De Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot en de externe factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat er geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten. Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings-)plicht is derhalve niet aan de orde.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

Om te bepalen welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieuhinder kunnen worden toegestaan, kan gebruik worden gemaakt van de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Het doel van milieuzonering is tweeledig:

  • door het toepassen van milieuzonering wordt hinder ter plaatse van woningen of andere gevoelige objecten al in het ruimtelijk spoor voorkomen;
  • door het toepassen van milieuzonering wordt aan bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun activiteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van categorie 1 (indicatieve afstand van 10 meter) tot categorie 6 (indicatieve afstand van 1.500 meter). Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar. Enerzijds is dan ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten (waaronder woningen) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, anderzijds heeft het bedrijf voldoende zekerheid dat de bedrijfsactiviteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen worden uitgeoefend.

Omgevingstype

In de VNG-brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied). De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

De omgeving van het plangebied, zoals in het bestemmingsplan 'De Groote Wielen' bestemd als 'Centrum - uit te werken' kan gelet op de mogelijkheid tot functiemenging uit worden gegaan van een gemengd gebied. Voor de woningen in de nabijheid van het plangebied wordt gestreefd naar de kwaliteit, zoals geldt in het gebiedstype rustige woonwijk. Ten opzichte van de eventuele nieuwe centrumvoorzieningen in de nabijheid van het plangebied kunnen de indicatieve afstanden worden gecorrigeerd. Ten opzichte van de woningen ten westen van het plangebied kunnen de indicatieve afstanden niet worden gecorrigeerd.

Toetsing initiatief

In de omgeving van het plangebied is enkel een agrarisch veehouderij gelegen. Vanuit de aspecten geluid, stof en gevaar zijn, gelet op de afstand tussen de campus en de veehouderij zijn geen belemmeringen te verwachten. In paragraaf 5.7 wordt specifiek ingegaan op het aspect 'geur'.

De school, inclusief gymzaal wordt aangemerkt als inrichting met een geluiduitstraling. Ten opzichte van de aanpalende woningen in de buurt De Lanen wordt echter voldaan aan de indicatieve richtafstand van 50 meter in het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De huidige woningen in De Lanen liggen op circa 90 meter afstand van het nieuwe kindcentrum. De te ontwikkelen woningen in 'Tuinenrijk' en 'De Vesting' liggen dichterbij het kindcentrum. Echter, in het algemeen wordt het geluid van spelende kinderen in de dagperiode in een woonomgeving niet direct als hinderlijk ervaren.

Er worden vanwege het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen verwacht voor de beoogde ontwikkeling.

5.4 Geluid

Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1) naar de optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeer ten behoeve van de nieuwbouw van het kindcentrum 'Campus aan de Lanen'. Aanleiding voor het onderzoek is het voornemen om op de beoogde locatie nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (onderwijs, opvang) te realiseren. De geplande geluidgevoelige bestemmingen betreffen een nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder. De planlocatie bevindt zich volgens de Wet geluidhinder binnen de geluidzone van het wegverkeer op de Rosmalensedijk. Om die redenen is voor de planlocatie een onderzoek Wet geluidhinder noodzakelijk.

De overige omliggende wegen, met name de nieuw te realiseren wijkwegen en de Vlietdijk, zijn 30 km/u wegen en zijn niet gezoneerd conform de Wet Geluidhinder. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen tevens meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Toetsing initiatief
Ter hoogte van de nieuw te realiseren geluidgevoelige bestemmingen (school en opvang) wordt de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai niet overschreden. Dit betekent dat er geen hogere grenswaarde vanwege wegverkeerslawaai dient aangevraagd te worden. Er is dus geen maatregelenonderzoek in het kader van de Wet geluidhinder nodig (bron-, overdrachts- en ontvangermaatregelen).

5.4.2 Spoorweglawaai

Langs alle spoorwegen bevinden zich conform de Wgh geluidszones. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. De beoogde ontwikkeling ligt niet in de zone van een spoortraject.

5.4.3 Industrielawaai

Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.

Binnen het plangebied of in de nabijheid is vestiging van bedrijven die vallen onder “Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht” uitgesloten. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Industrielawaai vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling van de Campus aan De Lanen.

5.4.4 Bedrijvigheid en basisschool

De meeste inrichtingen, zoals bedrijven en een basisschool, dienen te voldoen aan de geluidsnormen zoals opgenomen in het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (Activiteitenbesluit). Dit besluit – met diverse hindernormen - is rechtstreeks van toepassing op praktisch alle inrichtingen, in ieder geval alle inrichtingen binnen onderhavig plangebied. Het Activiteitenbesluit bevat onder meer standaard normen voor een minimaal beschermingsniveau tegen geluidhinder. Het gaat om het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidsniveau (LAmax). Met het (moeten) voldoen aan deze geluidsnormen, wordt hinder voorkomen.

Ten aanzien van de geplande basisschool, grenzend aan het plangebied, zal – naast het aan en afrijdend verkeer – het stemgeluid van kinderen een relevante geluidsbron zijn. Hoewel bij toetsing aan de geluidsnormen voor basisscholen het stemgeluid van kinderen op schoolpleinen (volgens het Activiteitenbesluit) buiten beschouwing moet worden gelaten, zal deze in het geluidsonderzoek wel worden beschouwd. Formele toetsing van stemgeluiden bij scholen is uitgesloten om te voorkomen dat kinderen bij een eventuele overschrijding van de geluidsnormen korter of zelfs niet buiten zouden kunnen spelen of onrealistische maatregelen nodig zijn om alsnog te kunnen voldoen. In het algemeen wordt het geluid van spelende kinderen in de dagperiode in een woonomgeving overigens niet direct als hinderlijk ervaren.

5.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's – met het voldoen aan normen – aanvaardbaar zijn en wanneer ze verantwoord moeten worden.

Binnen de beleidskaders en wetgeving voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee risiconormen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Beiden zijn normen om de veiligheid vanwege externe risicobronnen te waardborgen. Het PR is een harde grenswaarde (in de vorm van een risicocontour) en het GR een oriënterende waarde voor de kans dat bij een ongeval (binnen het invloedsgebied van een risicobron) een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang.

Naast toetsing aan de geldende wet- en regelgeving voor PR en GR wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening ' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit (of vuurwerkbesluit).

Naast de vigerende wet- en regelgeving beschikt de gemeente 's-Hertogenbosch over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C, 2010). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, waarin met een kleur (groen, oranje of rood) is aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of extra kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn op een bepaalde locatie.

De beoogde ontwikkeling voorziet een school, kinderopvangen en bijbehorende beweegvoorziening. De school en kinderopvang worden beschouwd als 'kwetsbare objecten'. De beoogde ontwikkeling vindt conform de gemeentelijke beleidsvisie in een 'groen gebied' plaats waar kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan.

Nabij het plangebied bevinden zich geen relevante risicobronnen (in de vorm van risicobedrijf, transportroutes en buisleidingen). Een aantal bovengrondse propaantanks bij agrarische bedrijven bevindt zich op grote afstand (>500 meter) van het plangebied. Het spoor en de A2 (met daarover transport van gevaarlijke stoffen) bevinden zich op meer dan 2 kilometer afstand. Hiermee ligt het plangebied ver buiten de PR-risicocontouren en wordt voldaan aan de belangrijke grenswaarde voor het PR. Voor het spoor en de weg geldt dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied (>4 km). Gezien de afstand kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, waarbij ingegaan dient te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van basisnetroutes rijksweg A2/A59 en de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Oss. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in deze paragraaf. Ten gevolge van een incident op de weg of het spoor kan een toxisch scenario optreden.

Toxisch scenario
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tankwagen of -wagon lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving kan waaien. Bij een bepaald percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw de voorkeurshandeling. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang. De zelfredzaamheid kan bevorderd worden door een goed alarmeringssysteem.

Bestrijdbaarheid
Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

Advies Veiligheidsregio:
In overleg met de regionale brandweer is besloten dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied buiten 325 meter van relevante transportroutes (wegen of spoorwegen) geen aanvullende eisen vanuit externe veiligheid meer worden gesteld. Tevens is in het kader van de verantwoording van het GR niet meer nodig is om voor dergelijke ontwikkelingen advies in te winnen bij de regionale brandweer (Veiligheidsregio). Een advies van de Veiligheidsregio is derhalve niet gevraagd en betrokken.

Conclusies en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van basisnetroutes Rijksweg A2/ A59 en de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Oss. Het gebied ligt wel buiten de signaleringsafstand van 325 meter, zoals is vastgelegd in het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • Het plan is in lijn met vigerende wet- en regelgeving en het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.
  • Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; PM2,5 fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Kleine projecten en ruimtelijke plannen, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit is geregeld in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)”. De grens NIBM voor de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 ligt vanaf 1 augustus 2009 op 1,2 ìg/m3. Om de bijdrage aan de luchtkwaliteit bij een kleiner ruimtelijk plan of verkeersplan vast te kunnen stellen, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een speciale rekentool ontwikkeld, genaamd de NIBM-tool. Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer, bepaalt de NIBM-tool – uitgaande van worst-case omstandigheden – de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is. Uitgaande van een worst-case situatie met een maximum van 810 motorvoertuigwegingen per openingsdag van de school, kinderdagverblijf/BSO en gymzaal per etmaal (conform CROW, verkeersgeneratie woon- en werkgebieden, vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer), daarmee toont de NIBM-tool aan dat dit verkeer niet in betekenende mate bijdraagt bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom hoeft onderhavig plan formeel niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Vanuit de wetgeving bestaat dan ook geen bezwaar tegen onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002437-1401_0009.png"

NIBM-tool, april 2019

Zoals gezegd is een formele toets aan de kwaliteitsnormen hier niet aan de orde, echter is in het kader van 'goede ruimtelijke ordening' de luchtkwaliteit wel beschouwd. Uit de landelijke Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties van de relevante stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) in dit gebied onder respectievelijk 20 en 19 µg/m3 liggen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke maximale grenswaarden (van 40 µg/m3). Verder is de heersende jaargemiddelde concentratie PM2,5 (de fijnere fractie van fijn stof) hier beneden 12,5 microgram/m3. Hiermee wordt ruim voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram/m3. Naar verwachting nemen deze concentraties in de toekomst verder af door nationale en lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit vormt geen knelpunt vormt voor de realisatie van het bestemmingsplan.

5.7 Bodem

Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming.

Bodemsituatie

In 2018 is er voor de locatie een bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit de totale beoordeling blijkt dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan tegen de voorgenomen herontwikkeling en transactie. Geconcludeerd kan worden dat de bodemsituatie past bij het toekomstige gebruik.

5.8 Geur

In de omgeving is agrarische bedrijvigheid gevestigd. Agrarische bedrijven veroorzaken geur vanwege de dierenverblijven en agrarische bedrijfsstoffen, zoals opslag van mest in mestbassins. Andere geur producerende bedrijvigheid in de vorm van industrie is hier niet aanwezig.

Geur kan in de leefomgeving in meer of mindere mate hinder veroorzaken. Eventuele geuremissie verspreidt zich via de lucht en op de woon- en leefomgeving wordt een geurbelasting veroorzaakt. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig te zijn, maar tevens dienen omliggende bedrijven (hier veehouderijen) niet in hun bedrijfsontwikkeling(en) worden belemmerd.

Uit een geuronderzoek (2019) (zie Bijlage 3) is gebleken dat binnen het plangebied geen geurhinder wordt verwacht als gevolg van omliggende agrarische bedrijven. Geurgevoelige objecten in het plangebied (zoals de woningen en de onderwijsinstelling) zullen zich bevinden in een acceptabel woon- en leefklimaat. Tevens is vastgesteld dat de veehouderijen in de omgeving van het plangebied als gevolg van dit plan niet in hun bedrijfsontwikkelingen zullen worden beperkt.

Geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.9 Kabels, Leiding En Hoogspanningslijnen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van kabels, leidingen en bovengrondse hoogspanningslijnen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt namelijk dat langdurig verblijf in de buurt van hoogspanningslijnen mogelijk invloed heeft op de gezondheid van kinderen, namelijk een verhoogde kans op het krijgen van leukemie. Gedacht wordt dat de magneetvelden van de bovengrondse hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zouden kunnen zijn. Dit is echter niet wetenschappelijk bewezen.

Sinds 2005 geldt een voorzorgsbeleid van het Rijk over bovengrondse hoogspanningslijnen. Hierin staat dat het niet wenselijk is dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van hoogspanningslijnen. Dit voorzorgsbeleid heeft betrekking op nieuwe woningen, scholen, kinderdagverblijven en crèches.

De meest nabije hoogspanningslijn is de verbinding 'Den Bosch – Oss' van 150 kiloVolt. Deze lijn ligt op circa 650 meter ten zuiden van het plangebied. De magneetveldzone van deze hoogspanningslijn is circa 60 meter aan weerszijden van de lijn. Hiermee ligt het plangebied – met gevoelige objecten - ver buiten deze magneetveldzone. Hoogspanningslijnen leveren geen belemmering voor onderhavig plan.

In en nabij het plangebied zijn geen kabels, leidingen en bovengrondse hoogspanningslijnen gelegen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Water

Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst Waterbeheer' door verschillende overheden, is de watertoets van toepassing op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Kansen worden benut en functies zoveel mogelijk gecombineerd. De afspraken uit de watertoets worden in een waterparagraaf vastgelegd. In deze paragraaf is toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen na diverse overlegmomenten tussen waterschap en gemeente. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

Beleid en uitgangspunten voor integraal waterbeheer

De beleidsdoelen voor integraal waterbeheer zijn door de gemeente vastgesteld in het Waterplan (2017). Hierin staat dat we in 's-Hertogenbosch een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Ook is hierin het hemelwaterbeleid vastgelegd. Dit is gebiedspecifiek gedaan, kijkend naar de watersystemen en de uitgangspunten per wijk. Het hemelwaterbeleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Hemelwater en Grondwater 2017. De doelen van het waterschap Aa en Maas zijn vastgelegd in de Keur (2018). De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:

  1. 1. Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater;
  2. 2. Voorkomen van vervuiling van water;
  3. 3. Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt:
    1. a. hergebruik
    2. b. infiltratie/bergen
    3. c. (vertraagde) afvoer; dit betekent dat:
  • De afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie;
  • De grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
  • Grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
  • (grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied;
  • Het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied.

Daarnaast wordt water als kans gezien voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water. Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan.

'De Watermachine' in De Groote Wielen

Dit plan maakt onderdeel uit van de wijk De Groote Wielen. In De Groote Wielen geldt het waterconcept van 'De Watermachine'. De Watermachine is de drager van de ruimtelijke structuur van De Groote Wielen en draagt bij aan het imago van de wijk. De Groote Wielen is een 'waterwijk' waarbij 'duurzaam met regenwater' wordt omgegaan. De doelstelling is om het regenwater zoveel mogelijk te bufferen, te zuiveren en op te slaan. Het relatief schone regenwater in De Groote Wielen wordt daarom niet afgevoerd via het riool naar de rioolwaterzuivering maar stroomt via een stelsel van goten en greppels naar het oppervlaktewater van de wijk. Het oppervlaktewater (Groote Wielenplas, Hoge Ring, Lage Ring, moeraszone) is op een dusdanige wijze vormgegeven dat het water hierin gezuiverd wordt. Het oppervlaktewater wordt constant rondgepompt en stroomt langzaam, zodat metalen en andere zwaardere deeltjes naar de bodem zakken. Daarnaast halen brede zones met waterplanten (riet, biezen) langs deze waterlopen en de moeraszone aan de oost en westzijde van De Groote Wielen voedingsstoffen uit het water, waardoor het water helder wordt. Het centrum, waar het kindcentrum Campus aan De Lanen in is gelegen, maakt deel uit van 'De Watermachine'. Het uitgangspunt is hierbij net als in de rest van De Groote Wielen dat het hemelwater wordt vastgehouden en geïnfiltreerd. Overtollig water kan via retenties of beplante wadi's afvoeren naar de Lage ring of de Groote Wielenplas. Het verplaatsen en infiltreren van water binnen het plangebied gebeurt zoveel mogelijk oppervlakkig en in het zicht. Hierdoor vormt water een kenmerkend element in de openbare ruimte.

Waterbergingsopgave

Onderhavige ontwikkeling sluit aan op het te ontwikkelen centurm van De Groote Wielen. Het centrum bedraagt ongeveer 170.000 m2. Het gedeelte wat verhard is ten behoeve van de bebouwing, wegen, parkeerplaatsen en trottoirs bedraagt voor het gehele centrum in totaal ongeveer 8,8 hectare.

Conform de Hemelwaterverordening van de Gemeente 's-Hertogenbosch en de Keur van Waterschap Aa en Maas bedraagt de waterbergingsopgave 60 mm en 5.280 m3.

Ontwerp nieuw watersysteem
afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002437-1401_0010.png"

Impressie nieuw watersysteem centrum De Groote Wielen

Hemelwater

Het hemelwater wordt opgevangen, geïnfiltreerd en /of vertraagd afgevoerd naar een waterberging in het gebied. Er zijn hiervoor diverse maatregelen voorzien, zoals: groendaken, open goten, wadi's en infiltratiezones.

Afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater wordt ingezameld en onder vrij verval getransporteerd naar het rioolgemaal in De Lanen. Vanuit hier wordt het verpompt naar het gemaal van Waterschap Aa en Maas aan de Slagkampweg. Het huishoudelijk afvalwater wordt vervolgens gezuiverd op de rioolwaterzuivering te Oijen.

Grondwater

Het maaiveld in het plangebied is in het verleden opgehoogd tot circa 3,40 m +NAP. De grondwaterstand staat onder invloed van de Hoefgraaf, de Groote Wielenplas, het Maximakanaal, de Rosmalense Aa en de Maas. De GLG is ingeschat op 1,2 m +NAP en de GHG op 1,8 m +NAP. Door de ontwikkeling van het centrum kunnen er onder invloed van regen plaatselijk fluctuaties in de grondwaterstand optreden als gevolg van lokale infiltratievoorzieningen.

Oppervlaktewater

Het waterpeil in de Groote Wielenplas is 1,70 m +NAP en wordt in de toekomst naar 1,65 m +NAP gebracht. Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater wordt bij de bouw het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen zoals goten en leidingen ontraden.

Het water in het gebied biedt eventueel de mogelijkheid voor aquathermie: warmtewinning uit water. De mogelijkheden hiervoor worden onderzocht.

Klimaatadaptatie

Klimaatverandering leidt tot grotere kansen op extreem weer.

Grotere kans op hevige neerslag. De aanpassingen hiervoor zijn reeds beschreven in bovenstaande alinea's.

Grotere kans op droogte. De toename van droogte heeft effect op het lokale groen. De opgave voor de toekomst is om slimme keuzes te maken voor het assortiment beplanting. Daarnaast draagt de beschreven hemelwaterberging bij aan het voorkomen van droogte. De Groote Wielenplas maakt daarnaast onderdeel uit van de watermachine waarbij water op duurzame wijze door de wijk wordt gepompt. De Groote Wielenplas is in het midden 12 meter diep, dus zal altijd water bevatten.

Grotere kans op hitte. De eerste stresstesten voor de toename van temperaturen wijzen erop dat de versteende stad duidelijk warmer wordt dan het omliggende gebied. Opwarming van de stad (het “hitte eiland effect”) kan geminimaliseerd met schaduw, ventilatie en verkoeling en verdamping. Door in het ontwerp van dit gebied water en groen een prominente plek te geven kan het opwarmende effect van een versteende stad teruggedrongen worden.

5.11 Flora En Fauna

Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.

Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. 1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  2. 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  3. 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).


Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

Onderzoek (Bijlage 4)

Binnen het plangebied ligt een zanddepot ten behoeve van de uitbreiding van de buurt De Lanen. Op dit zanddepot is in de loop van de jaren spontane opslag van bomen en struiken ontstaan (voornamelijk wilgen). De voorgenomen werkzaamheden binnen het gebied bestaan o.a. uit het afgraven van het zanddepot en het verwijderen van de opslag en ruigte. Deze ingreep kan negatieve effecten hebben op eventuele aanwezige beschermde flora en fauna. De Wet Natuurbescherming ziet erop toe dat beschermde soorten niet beschadigd, gedood of verstoort worden. Daarom is in februari onderzoek gedaan naar beschermde soorten flora en fauna in en in de nabijheid van het plangebied.

Tijdens het veldbezoek zijn er enkele beschermde soorten aangetroffen, het betreffen vooral algemene soorten vogels en konijnen. In het broedseizoen zijn vogels en hun nesten beschermd en mogen deze niet verjaard of verstoord worden. Voor sommige vogelsoorten geldt dat hun nesten jaarrond beschermd zijn. In de bosjes bij het zanddepot zijn broedende buizerds aangetroffen. Buizerds en hun nesten zijn jaarrond beschermd. Voor onderhavige ontwikkeling zal het zanddepot deels verwijderd worden. De bosjes met de nesten liggen buiten het plangebied en blijven instant. Het dichtstbijzijnde nest ligt op meer dan 40 meter afstand van het plangebied en de voorgenomen activiteiten. Hierdoor is het risico op beschadiging of vernietiging van het nest nihil. Tevens blijft er in de directe omgeving voldoende essentieel foerageergebied aangwezig. De werkzaamheden zullen daarnaast onder aanvullende voorwaarden worden uitgevoerd zodat er tijdens het broedseizoen geen negatieve effecten plaatsvinden.

In het zanddepot leven konijnen en zijn verschillende burchten aangetroffen. Konijnen zijn beschermd volgens de Wet Natuurbescherming. Voor deze soort geldt een vrijstelling op de Wet Natuurbescherming. Wel is hier de zorgplicht van toepassing, wat inhoudt dat deze soorten niet opzettelijk gedood mogen worden. Wel mogen ze verjaagd worden.

De volgende mitigerende maatregelen moeten genomen worden, om overtreding van de Wet Natuurbescherming te verkomen:

  • Het plangebied wordt buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt voor broedvogels (uitgezonderd de buizerdnesten) of er wordt gewerkt buiten het broedseizoen;
    1. 1. Indien de werkzaamheden in het broedseizoen plaatsvinden of direct ervoor of erna, zal een er zake kundige ecoloog een controle op de broedvogels uitvoeren;
  • Werkzaamheden vinden plaats op minimaal 40 meter afstand van het buizerdnest;
  • In de minst kwetsbare periode dat er jonge konijnen aanwezig zijn van augustus tot en met december wordt er zorgvuldig gewerkt;
  • Voorafgaand aan de werkzaamheden worden burchten ongeschikt gemaakt en konijnen actief verjaagd;
  • Het verjagen dient in één richting uitgevoerd te worden, zodat de exemplaren de mogelijkheid hebben om te vluchten. Na verjaging worden de burchten weggehaald of dichtgegooid.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen we concluderen dat onderhavig bestemmingsplan en de daar uit voortkomende activiteiten geen negatieve effecten hebben op aanwezige beschermde soorten. De Wet Natuurbescherming staat derhalve de wijziging van het bestemmingsplan niet in de weg. Wel worden een aantal mitigerende maatregelen opgenomen om te voorkomende dat beschermde soorten en hun essentieel leefgebied negatieve effecten ondervinden.

5.12 Archeologie En Cultuurhistorie

5.12.1 Archeologie

In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. Het doel van dit verdrag is het archeologische erfgoed (alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden) te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:

  • Het streven naar het behouden van archeologie in de bodem, het zogenaamde 'behoud in situ';
  • Het betrekken van archeologie in processen van ruimtelijke ordening;
  • Het de 'verstoorder betaalt'-principe. Dit komt erop neer dat degene die de grond wil verstoren (de
  • initiatiefnemer van een bepaald project) de kosten voor archeologisch onderzoek en de uitwerking
  • van de resultaten voor rekening dient te nemen.

Deze uitgangspunten zijn voor Nederland uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze op 1 september 2007 in werking getreden wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. In de Wamz is o.a. bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met vastgestelde (of gekende) archeologische waarden dan wel te verwachten archeologische waarden. Gemeente 's-Hertogenbosch heeft hiertoe voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingskaart vastgesteld en deze vertaald in haar bestemmingsplannen.

Archeologische verwachtingswaarde

Voor het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde van toepassing. Een archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.12.2 Cultuurhistorie

De Rosmalensedijk wordt gezien als historische route. De Rosmalensedijk zal intact blijven en een nieuwe fietsroute vormen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.13 Verkeer En Parkeren

In dit plan wordt in de bestemmingsregels een scholencampus toegestaan waarin diverse functies zijn toegestaan, waaronder onder meer onderwijs, een bibliotheek, een kinderdagverblijf/BSO en een sportzaal. Door het realiseren van een dergelijke ontwikkeling is sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Tevens ontstaat door de ontwikkeling een parkeerbehoefte. In voorliggende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

Verkeersstructuur

Het kindcentrum wordt aan de zuidzijde ontsloten door een 30 km/u weg die aantakt op de Lunersingel. De Lunersingel sluit aan op de Vlietdijk. Aan de oostzijde van het plan is de Rosmalensedijk gelegen, deze krijgt echter geen directe verkeersverbinding met het kindcentrum.

Verkeersbewegingen

In het kindcentrum worden diverse functies ondergebracht, waaronder onder meer een kinderdagverblijf/BSO, een basisschool en een sportzaal. Deze functies zorgen voor een verkeerstoename op de omliggende wegen. Aan de hand van de rekentool van het CROW is berekend hoeveel extra verkeersbewegingen zullen optreden na realisatie van het kindcentrum Campus aan De Lanen. De berekening is opgenomen in de bijlage van de toelichting (zie Bijlage 5). Hierna wordt per functie weergegeven hoeveel extra verkeersbewegingen naar verwachting zullen plaatsvinden.

Kinderdagverblijf/BSO

Er wordt rekening gehouden met 8 groepen in het kinderdagverblijf/BSO, waarbij er 15 kinderen in een groep zitten en tevens 2 medewerkers. Verwacht wordt dat 50% van de ouders/verzorgers per auto komt, en 70% van de medewerkers. Het kinderdagverblijf/BSO zal daarmee 247 autoritten per openingsdag (aankomst en vertrek) genereren. Dit betreffen zowel autoritten van ouders/verzorgers als medewerkers.

Basisschool

Voor de basisschool wordt rekening gehouden met 10 onderbouwklassen en 10 klassen in de bovenbouw. Er wordt gerekend met 25 leerlingen per klas. Van de ouders/verzorgers wordt verwacht dat 45% per auto komt, van het personeel 80%. De basisschool zal daarmee 438 autoritten per openingsdag genereren. Dit is te onderscheiden in onderbouw, bovenbouw, docenten en overig personeel.

Sportzaal

De sportzaal heeft een grootte van circa 490 m2 BVO. Het autogebruik van klanten/bezoekers wordt geschat op 50%, en dat van werknemers op 65%. De gemiddelde verblijftijd van bezoekers zal 90 minuten zijn. In de drukste gevallen zal de sportzaal 125 mvt/etmaal genereren. Het piek moment hiervan wordt verwacht in de weekenden. De basisschool en het kinderdagverblijf zijn dan gesloten.

Conclusie verkeer

In de toekomstige situatie wordt aangesloten op de Lunersingel. De Lunersingel sluit aan op de Vlietdijk. De Vlietdijk vormt één van de ontsluitingswegen van de buurt 'De Lanen', welke op het moment wordt gebouwd en het te ontwikkelen centrum van De Groote Wielen. Gelet op de aard en het profiel van de weg kan gesteld worden dat de weg voldoende capaciteit kan verwerken zonder dat er problemen ontstaan.

Parkeren

Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormering 2016 Auto en Fiets dat is vastgesteld op 21 september 2016. De nota geeft normen en richtlijnen voor functies, gebaseerd op kentallen van het CROW, voor de zes verschillende zones binnen de gemeente. De nota geeft alleen voor de meest voorkomende functies, te weten wonen, werken en winkels, parkeernormen. Voor de ontwikkeling van andere functies gelden richtlijnen hoe met parkeren omgegaan moet worden.

Bij het toelaten van initiatieven moet inzichtelijk zijn dat in de parkeerbehoefte van auto's en fietsen voorzien kan worden. Dat moet in principe op eigen terrein. Wanneer dat niet mogelijk is en er binnen loopafstand geen parkeerruimte is kan dat leiden tot ruimtebeslag voor (meer) parkeren in de openbare ruimte. Dit ruimtebeslag mag de verkeersveiligheid en een goed woon- en leefklimaat niet aantasten.

Het plangebied is conform het beleidsstuk 'Nota Parkeernormering 2016' gelegen binnen de zone 'restbebouwing kom (overige kernen)'. Voor de ontwikkeling van een kindcentrum gelden geen vaste normen, maar diverse normen voor de verschillende functies. De gemeente 's-Hertogenbosch hanteert voor de berekening van de parkeerbehoefte, die niet zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormering 2016' de meest recente CROW publicatie. Aan de hand van de rekentool van het CROW is berekend wat de parkeerbehoefte is van de voorgenomen ontwikkeling (zie Bijlage 5). Hierna wordt per functie weergegeven wat de parkeerbehoefte is. Voor het halen en brengen van kinderen is tevens voorzien in een kiss & ride-locatie.

Kinderdagverblijf/BSO

Het halen en brengen van kinderen genereert verplaatsingen van auto's en daarmee een vraag naar parkeerruimte bij basisscholen en kinderdagverblijven/BSO, al is het meestal maar voor een korte periode.

Voor het kinderdagverblijf/BSO geldt een parkeerbehoefte van 28 parkeerplaatsen/parkeerruimten. 12 parkeerplaatsen zijn benodigd voor de medewerkers en 16 kiss & en ride-parkeerruimten t.b.v. de ouders/ verzorgers. In de rekentool worden uitkomsten getoond in 'parkeerruimte c.q. aantal parkeerplaatsen'. Hiermee wordt benadrukt dat het (met name bij de kiss & ride-locatie en/of de kortparkeerplaatsen) niet zozeer om fysieke plaatsen gaat maar meer om de beschikbare ruimte om tijdelijk met een auto stil te staan/te parkeren.

Basisschool

In de 'Nota Parkeernormering 2016' wordt gerekend per leslokaal, aangezien het gaat om een ander soort basisschool kan daar niet mee gerekend worden. Er is dus gebruik gemaakt van de rekentool van het CROW. Voor de bassischool worden 21 benodigde parkeerplaatsen voorzien. Hiervan zijn er 16 ten behoeve van leerkrachten en 5 voor overig personeel. Daarnaast wordt er rekening gehouden met ruimte voor 44 kiss & ride plekken.

Sportzaal

O.b.v. het mobiliteitsprofiel worden er voor de sportzaal minimaal 12 parkeerplaatsen verwacht en maximaal 15 parkeerplaatsen. In verband met dubbelgebruik kan het parkeren van de gymzaal gecombineerd worden met het parkeren van de basisschool en kinderdagverblijf.

Conclusie Parkeren

Ten behoeve van het kindcentrum worden diverse parkeerplaatsen en kiss & ride plekken gerealiseerd. Er is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte die gepaard gaat met de ontwikkeling. Het bestemmingsplan biedt voldoende basis om te voorzien in de parkeerbehoefte.

5.14 Duurzaamheid

Op dit moment wordt intensief samengewerkt aan het verduurzamen van onze gemeente. Hierbij is 'energie' een belangrijk speerpunt. Enerzijds door het realiseren van duurzame energievormen (zoals windturbines, zonnepanelen, warmtepompen) en anderzijds door het energiezuinig (neutraal) laten bouwen. Ook oplossingen voor waterbeheer dragen bij aan de ontwikkeling van een duurzame (toekomstbestendige) gemeente.

Energie

Energiebeheer is een belangrijk speerpunt binnen duurzaamheids-ambities van de gemeente 's-Hertogenbosch. De gemeente heeft doelen gesteld waaraan wordt gewerkt om te komen tot een klimaat neutrale gemeentelijke organisatie in 2020, een klimaat neutrale gebouwde omgeving in 2035 en 's-Hertogenbosch volledig klimaatneutraal in 2050. Deze ambities zijn fors te noemen, waarbij 'alles uit de kast' moet worden gehaald. Deze doelstelling betekent dat niet alleen de gemeente veel doet, maar ook de Bossche bedrijven, inwoners, ontwikkelaars, maatschappelijke groepen, woningcorporaties zullen hierin moeten investeren, samenwerken, creatief zijn en vooruitdenken. De gemeentelijke energie-ambitie en -doelstellingen zijn vastgelegd in het “Energie-transitieprogramma 's-Hertogenbosch 2016-2020”, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2017. Ook het recente bestuursakkoord (2018-2022) stelt dat we als gemeente een serieuze bijdrage leveren om de klimaatverandering tegen te gaan, bijvoorbeeld via het opwekken van duurzame energie en het energiezuinig laten bouwen.

Binnen het plangebied gaat geen aanleg plaatsvinden van aardgas. Het kindcentrum wordt niet op aardgas aangesloten. Tevens gaat er gebouwd worden volgens de toekomstige bouwnorm BENG. BENG staat voor “Bijna Energie Neutraal Gebouw”. BENG gaat de huidige EPC-eisen uit het Bouwbesluit vervangen. Het nieuwe kindcentrum zal ten minste aan deze toekomstige energienorm voldoen. Met BENG wordt niet alleen de energiezuinigheid van het gebouw flink aangescherpt, ook gaat BENG minimum eisen stellen aan het aandeel hernieuwbare energie; een minimaal percentage van de benodigde energie die uit een duurzaam opgewekte bron moet komen.

Klimaatverandering

Het klimaat verandert. In Nederland krijgen we volgens de meest recente weersmodellen (KNMI) in de toekomst te maken met meer extreme weersomstandigheden zoals langere droge periodes, heftigere buien (met mogelijk meer onweer, neerslag, hagel en wind) en gemiddeld zal de temperatuur stijgen. In onderhavig plan wordt hierop geanticipeerd door water, waterberging en groen een prominente plek te geven in de fysieke leefomgeving. In de waterparagraaf staan klimaat adaptieve maatregelen beschreven met betrekking tot waterberging en groen in dit gebied.

Hoofdstuk 6 Juridisch-bestuurlijke Aspecten

Een bestemmingsplan bepaalt wat er in een gemeente met de ruimte mag gebeuren. De verbeelding en de regels vormen in dit geval de juridische basis van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, aangegeven en in de regels is bepaald wat er wel en niet mag binnen deze bestemmingen. De toelichting heeft geen juridische status maar vormt een motivering van wat er op de verbeelding en in de regels is vastgelegd.

In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels en verbeelding van een toelichting voorzien. Eerst wordt op grond van enkele (wettelijke) verplichtingen/veranderingen ingegaan op de algemene opzet (SVBP 2012 en Wabo). In de daaropvolgende paragraaf wordt kort ingegaan op de verbeelding. De rest van het hoofdstuk staat in het teken van de regels.

6.1 Algemeen

Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Hiervoor is de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld. Onder vorige wetten werden bijna geen regels gesteld over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2012 gekozen dient te worden. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt.

Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Aanduidingen (functie-, bouw- en gebiedsaanduidingen) worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent het SVBP 2012 een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. De ontheffing heet nu 'omgevingsvergunning voor het afwijken'. De bouwvergunning heet 'omgevingsvergunning voor het bouwen'. De sloop- en aanlegvergunning zijn gewijzigd in 'omgevingsvergunning voor het slopen' respectievelijk 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden´. De terminologie in dit bestemmingsplan is conform de Wabo.

6.2 Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen de verschillende planlocaties. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen opgenomen. De verbeelding is zowel digitaal als analoog beschikbaar.

Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

6.3 Opzet Van De Regels

In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de planregels.

De regels van het bestemmingsplan zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels
  • Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

Het bestemmingsplan omvat een drietal bestemmingen: 'Groen', 'Maatschappelijk' en 'Verkeer'.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

De artikelen in deze paragraaf hebben betrekking op de toepassing van de bestemmingsplanregels. In artikel 1 wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. Artikel 2 geeft de meet- en rekenwijze aan. Deze bepalingen gelden voor alle bestemmingen. De bepalingen, welke verplicht gesteld zijn en opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), zijn overgenomen in de regels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen

Groen

Centraal in het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Het omsluit de bestemming 'Maatschappelijk' en moet een park vorm rondom het geplande kindcentrum. De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, fiets- en wandelpaden en verblijfsvoorzieningen. De bouwmogelijkheden zijn in de regels van de bestemming opgenomen. Er zijn zowel kleinere gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten met een maatvoering overeenkomstig het bestemmingsplan 'De Lanen' (de naastgelegen buurt van het Centrum).

Maatschappelijk

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en voorzieningen die gepland zijn in het kindcentrum. De bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen tot welke hoogte gebouwd mag worden en welk bebouwingspercentage maximaal gehanteerd mag worden.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 3 meter hoog zijn, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen. Terrein- en erfafscheidingen mogen van af de voet gemeten maximaal 1 meter hoog zijn. Onder voorwaarden mag hiervan afgeweken worden.

Verkeer

Gebruik. De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden, verkeersvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Verder zijn binnen de bestemming 'Verkeer' ondergeschikte voorzieningen zoals speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, standplaatsen en terrassen mogelijk.

Bouwen. De bouwmogelijkheden zijn in de regels van de bestemming opgenomen. Er zijn zowel kleinere gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten met een maatvoering overeenkomstig het bestemmingsplan 'De Lanen'.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de algemene bepalingen komen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene aanduidingsregels en de algemene afwijkingsregels alsmede de algemene procedureregels aan de orde. Deze bepalingen gelden voor het gehele bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen

In deze paragraaf zijn tot slot de overgangs- en slotregels opgenomen, die voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid

In het meerjarig proces van planontwikkeling en realisering van De Groote Wielen worden planwijzigingen voortdurend bezien op de financiële consequenties.

De in dit bestemmingsplan opgenomen wijzigingen hebben financiële consequenties zowel wat betreft de investeringen als de opbrengsten. Het exploitatiesaldo zal echter naar verwachting van deze aanpassingen niet wezenlijk wijzigen. De grondexploitatie is sluitend.

De gronden, waar bouwmogelijkheden ontstaan, zijn volledig in eigendom van de gemeente. Hiermee is kostenverhaal verzekerd. Zodoende blijft er sprake van een financieel-economisch haalbaar plan.

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1.1 Vooroverleg

Het voorlopig stedenbouwkundigplan is voorgelegd aan het waterschap en de provincie (februari/maart 2019). De opmerkingen/suggesties die op het plan zijn gemaakt, zijn/worden in de verdere planontwikkeling meegenomen. Het voorontwerp bestemmingsplan wordt daarnaast in het kader van het wettelijk vooroverleg (ex. artikel 3.1.1. van het Bro) in ieder geval toegezonden aan:

  1. 1. provincie Noord-Brabant;
  2. 2. waterschap Aa en Maas.

7.1.2 Inspraak

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft op 10 december 2018 een informatieavond plaatsgevonden. Tijdens deze avond is het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp gepresenteerd aan omwonenden en belangstellenden. De opmerkingen/suggesties die op het plan zijn gemaakt, zijn zoveel als mogelijk meegenomen in het plan en/of worden meegenomen in de verdere planontwikkeling. Aangezien het gaat om de verplaatsing van het kindcentrum Campus aan De Lanen, wordt het voorontwerpbestemmingsplan overgeslagen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor 6 weken ter inzage gelegd. Er zijn in deze periode geen zienswijzen kenbaar gemaakt.

7.1.3 Vaststelling

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan dient plaats te vinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 juni tot 23 juli ter inzage gelegen.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is.

De ontwikkeling van het kindcentrum Campus aan De Lanen vindt plaats op grond die eigendom is van de gemeente. De gemeente zal zorg dragen voor het bouw- en woonrijp maken van de locatie. De locatie is onderdeel van de grondexploitatie De Groote Wielen. Hierin zijn de kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de grond, de gemeentelijke plankosten en overige kosten opgenomen. Uit de eerste raming blijkt dat de te maken kosten worden gedekt door de opbrengst van de gronduitgifte. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd. Gelet op het voorgaande en gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan. Geconcludeerd kan worden dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Geuronderzoek

Bijlage 3 Geuronderzoek

Bijlage 4 Flora En Fauna

Bijlage 4 Flora en Fauna

Bijlage 5 Verkeersgeneratie

Bijlage 5 Verkeersgeneratie