Seringenstraat 2, Rosmalen
Bestemmingsplan - gemeente 's-Hertogenbosch
Vastgesteld op 08-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Seringenstraat 2, Rosmalen met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002455-1401 van de gemeente 's-Hertogenbosch;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw kan zijn een aangebouwd bijgebouw in de vorm van een aanbouw of een uitbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw;
1.12 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.20 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel;
1.21 detailhandel
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 geobjectiveerde zorgbehoefte
een geobjectiveerde zorgbehoefte is een behoefte aan zorg die is aangetoond met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of een andere deskundig sociaal-medisch adviseur;
1.25 gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
1.26 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.27 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.28 nok
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.29 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.30 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.31 voorgevelrooilijn
- a. langs een wegzijde met een regelmatige ligging of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn op 10 meter uit de as van de weg;
1.32 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.33 woonwagen
voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap.
2.4 de hoogte van een dakopbouw:
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk of ingeval dat geen gevelvlakken of scheidingsmuren aanwezig zijn, de oppervlakte vanaf de buitenzijde van het dak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.8 peil:
- a. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouw perceel grenzende weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Zorgwonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Zorgwonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen gekoppeld aan een zorgfunctie ten behoeve van mensen met een geobjectiveerde zorgbehoefte;
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en groenvoorzieningen, gemeenschappelijke ruimten en verkeersvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. wegen, straten, paden en pleinen;
- c. fiets- en/of voetpaden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. verkeer;
- f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, abri's, terrassen, standplaatsen, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde onder 4.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat binnen deze dubbelbestemming geen bouwwerkzaamheden zijn toegestaan, met een grondoppervlakte groter dan 1 m² en dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 voor bouwwerkzaamheden groter dan 1 m² en dieper dan 0,3 m, onder de volgende voorwaarden:
- a. er moet een door deskundigen opgesteld rapport worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
- b. als uit het rapport onder a blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting tot het laten begeleiden door een erkend archeoloog van de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring;
- c. een rapport onder a is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het bepaalde onder b is overeenkomstig van toepassing.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of het slopen van een bouwwerk
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door deze bestemming te laten vervallen als uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
- a. Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
- a. Bij de toepassing van de bouwregels in dit plan worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.
- b. Bouwwerken die op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan met een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig of opgericht zijn of kunnen worden opgericht maar die in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen.
- c. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016;
- d. Als de beleidsregels als bedoeld onder c wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de bestemmingen van dit plan.
- b. Het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bestemmingen in dit plan is uitsluitend toegestaan als voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd en gehandhaafd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016.
- c. Als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan, mits het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast, met een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de verbeelding:
- 1. voor een vermeerdering of vermindering van maten en normen tot 10% van die maten en normen;
- 2. voor een geringe afwijking van plaats en richting van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen als dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waarin een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- 3. voor een grotere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer tot een bouwhoogte van 10 meter;
- 4. voor een grotere bouwhoogte van gebouwen vanwege plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftschachten en lichtkappen, onder de volgende voorwaarden:
- de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging is 10% van het dakoppervlak;
- de maximale hoogte van de plaatselijke verhoging is 4 meter.
- b. Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in artikel 8, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Seringenstraat 2, Rosmalen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie Seringenstraat 2 te Rosmalen is op dit moment een leegstaande school aanwezig. Het voornemen is om de bebouwing van de voormalige school te slopen en op de locatie woon-zorgcomplex met maximaal 38 appartementen te realiseren. Daarnaast wordt een gemeenschappelijke ruimte in het gebouw voorzien. Op het omliggende terrein worden onder meer parkeervoorzieningen aangelegd.
Het voornemen is ruimtelijk en functioneel niet mogelijk op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ''t Ven Hondsberg'. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Onderhavig document maakt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk en geeft nieuwe regels aan het plangebied.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft uitsluitend het perceel Seringenstraat 2 te Rosmalen. Kadastraal is deze locatie bekend als gemeente Rosmalen, sectie H, perceelnummer 2124. Het plangebied volgt de kadastrale begrenzing van dit perceel. In figuur 1.1 is deze begrenzing indicatief weergegeven ten opzichte van de bestaande situatie.
Het plangebied wordt omsloten door de Seringenstraat aan de noordkant, de Kamperfoeliestraat aan de oostkant, de Raadhuisstraat aan de zuidkant en de woonpercelen Seringenstraat 4 en Raadhuisstraat 67 aan de westkant. De oppervlakte van het plangebied bedraagt ongeveer 5.561 m².
![]() |
Figuur 1.1 begrenzing plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Het beleidskader dat van toepassing is op de locatie en het initiatief is opgenomen in hoofdstuk 3. Een korte planbeschrijving is te vinden in hoofdstuk 4. Vervolgens worden de verschillende milieuaspecten beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de regels. De financiële haalbaarheid van het initiatief komt in hoofdstuk 7 aan de orde. Hoofdstuk 8 gaat in op het resultaat van de omgevingsdialoog en het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Beschrijving Locatie En Ligging In De Gemeente
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Rosmalen, aan de westkant van deze kern in de wijk 't Ven. Figuur 2.1 geeft de ligging van het plangebied in groter verband weer. Het dorpscentrum ligt ruim 400 meter oostelijk van het plangebied, de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Rosmalen-Nijmegen circa 500 meter zuidelijk, het Maximakanaal circa 500 meter westelijk en de A2 circa 800 meter westelijk van het plangebied.
![]() |
Figuur 2.1: ligging plangebied (bron: Bing Maps) |
2.2 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied ligt middenin de wijk 't Ven. Deze ligt ten westen van het centrum en is na 1950 in twee fasen ontstaan. Dit is in de ruimtelijke structuur van de wijk duidelijk afleesbaar. De eerste fase is gerealiseerd tussen 1950 en 1960, waarbij het noord-zuid gerichte bebouwingslint van de Venstraat de belangrijkste structuurdrager is. Haaks op de Venstraat zijn aan beide kanten woonstraatjes gesitueerd, voorzien van vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen. De tweede fase, gerealiseerd tussen 1965 en 1977, is opgespannen tussen de oost-west gerichte linten van de Raadhuisstraat, Striensestraat en de Tuinstraat. Hierdoor is de hoofdrichting, in tegenstelling tot de eerste fase, noord-zuid gericht. De tweede fase is ook aanzienlijk groter qua omvang dan de eerste fase. Het plangebied ligt binnen het in de tweede fase gerealiseerde deel van de wijk, aan de oost-west gerichte Raadhuisstraat.
De tweede fase van de wijk bestaat voornamelijk uit 'geïndustrialiseerde woonbebouwing', waarvan de architectuur kenmerkend is voor de planmatige uitbreidingswijken van deze periode. De woningen zijn veelal opgetrokken uit geprefabriceerde elementen en zijn allemaal gelijk.
In de opzet van de wijk 't Ven is tussen beide fasen een aantal voorzieningen gerealiseerd. het merendeel van deze voorzieningen, waaronder de voormalige basisschool in het plangebied, lichte horeca en kantoren, is georiënteerd aan de Raadhuisstraat.
Het aandeel groen is in de wijk grotendeels beperkt. Rondom het plangebied, met name aan de Raadhuisstraat, is echter wel relatief veel groen aanwezig. Verspreid door de wijk komt een aantal groenvoorzieningen op buurtniveau voor. Dit zijn vooral perken en kleine groenplekken met speelvoorzieningen.
![]() |
Figuur 2.2: ligging wijk 't Ven binnen de kern Rosmalen, met blauw omcirkeld het plangebied (bron: bestemmingsplan ''t Ven Hondsberg') |
In de huidige situatie is in het plangebied een schoolgebouw aanwezig, dat sinds enige tijd niet meer in gebruik is. De bebouwing is centraal op het perceel gelegen en kenmerkt zich door een trapsgewijze opbouw. Het gebouw dateert uit 1973 en heeft een oppervlakte van 1.480 m². Deze bestaat uit één bouwlaag met zeer beperkte kappen. De architectuur uit de vroege jaren '70 is in de bebouwing duidelijk herkenbaar. In figuur 2.3 is een straatbeeld van deze bebouwing opgenomen.
Oostelijk van het plangebied, aan de overzijde van de Kamperfoeliestraat, is moderne bebouwing aanwezig in twee tot drie bouwlagen met een plat dak. Dit komt men elders in de wijk vrijwel niet tegen.
![]() |
![]() |
Figuur 2.3: huidige situatie plangebied. Boven: luchtfoto (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl), onder: zicht op huidige bebouwing vanaf de straat (bron: Regeling). |
2.3 Functionele Structuur
De wijk 't Ven is een woonwijk, maar heeft naast de aanwezige woonvoorzieningen ook een grote diversiteit aan bedrijven en voorzieningen, waaronder diverse maatschappelijke voorzieningen (politiebureau, jongerencentrum, voormalige basisschool, 50+-voorziening). Opvallend is dat er diverse bedrijven tussen en achter woningen zijn gevestigd, waardoor er niet altijd sprake is van een functiescheiding tussen wonen en voorzieningen. Dit is zichtbaar in en rondom het plangebied. De voormalige school grenst aan de westkant aan woonpercelen. Aan de overzijde van de Kamperfoeliestraat bevinden zich enkele dienstverlenende functies direct grenzend aan woonfuncties. Voor het overige wordt het plangebied vrijwel uitsluitend door woongebieden omgeven.
2.4 Geldend Bestemmingsplan
In het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan ''t Ven Hondsberg', dat sinds 11 juli 2011 onherroepelijk is. Ter plaatse geldt de bestemming 'Gemengd - 2'. Verder gelden de gebiedsaanduidingen 'archeologische waarden 1 en 2'. In het plangebied is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen een maximum bouwhoogte van 8 meter en een maximum bebouwingspercentage van 70% geldt.
In figuur 2.4 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen.
![]() |
Figuur 2.4: uitsnede geldend bestemmingsplan ''t Ven Hondsberg' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en ondergeschikte voorzieningen toegestaan. In de toekomstige situatie is er sprake van maximaal 38 zorgwoningen. Deze gebruiksfunctie past niet binnen de toegestane functies van de bestemming 'Gemengd - 2'. Binnen de functie 'maatschappelijke voorzieningen' zijn namelijk uitsluitend voorzieningen in de vorm van openbare dienstverlening (bijvoorbeeld een politiebureau), onderwijs, kinderdagverblijven, naschoolse opvang, bibliotheken, praktijkruimtes en verenigingsleven toegestaan. Voorts voldoet de beoogde bebouwing niet aan de gestelde maximum bouwhoogte van 8 meter. De bebouwing wordt namelijk maximaal 9,5 meter hoog. Om deze redenen is het voornemen ruimtelijk en functioneel in strijd met het geldende bestemmingsplan en is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Bebouwing
In de huidige situatie is in het plangebied een schoolgebouw aanwezig, dat sinds enige tijd niet meer in gebruik is. Het gebouw heeft een oppervlakte van 1.480 m². Deze bebouwing wordt geheel gesloopt en vervangen door nieuwbouw.
De nieuwbouw wordt grotendeels ter plaatse van de huidige bebouwingscontouren opgericht, maar kent een robuustere vorm. Deze zal bestaan uit drie bouwlagen en biedt ruimte aan (maximaal) 38 woon-zorgappartementen met een gemeenschappelijke ruimte. De gemeenschappelijke ruimte is gesitueerd op de hoek van de Raadhuisstraat en de Kamperfoeliestraat. Hier bevindt zich ook de hoofdentree. Aan de zijde van het parkeerterrein westelijk van de bebouwing bevindt zich een tweede entree en toegang tot de bergingen. Het gebouw heeft aan beide zijden een vooruitstekend deel. Hierdoor sluit de begrenzing van de privé-buitenruimtes aan de buitenzijde goed aan op het gebouw. De bergingen liggen aan de zijde van het parkeerterrein en liggen deels in het gebouw en deels aanpandig. Het aanpandige deel bestaat uit één bouwlaag (maximaal 3,5 meter hoogte). De rest van het gebouw mag maximaal 9,5 meter hoog zijn.
![]() |
Figuur 3.1: aanzicht bouwvoornemen hoek Kamperfoeliestraat - Seringenstraat |
![]() |
Figuur 3.2: aanzicht bouwvoornemen hoek Seringenstraat |
3.2 Gebruik
In het nieuwe gebouw komen maximaal 38 woon-zorgappartementen. Daarnaast wordt een gemeenschappelijke ruimte voor de bewoners in het pand ingericht op de hoek Kamperfoeliestraat-Raadhuisstraat. Op deze hoek is de hoofdentree tot het pand gesitueerd. De appartementen op de begane grond krijgen een privé-tuin aan de buitenzijde. Voor de appartementen op de verdiepingen worden balkons voorzien. Het omringende terrein blijft hoofdzakelijk groen ingericht, zoals in de huidige situatie al het geval is. Het verhard oppervlak zal afnemen en deels plaatsmaken voor groen. Ten westen van de bebouwing wordt een parkeerterrein voor bewoners en bezoekers gerealiseerd. Hier zijn 30 parkeer gepland. Het parkeerterrein wordt ontsloten op de Raadhuisstraat, waar een tweede ingang tot de bebouwing is voorzien. Ook vanaf de Seringenstraat en Kamperfoeliestraat worden voetgangerstoegangen tot het gebouw voorzien (zie figuur 3.1).
De appartementen zijn bedoeld voor wonen in combinatie met zorg ten behoeve van mensen met een geobjectiveerde zorgbehoefte. Het wonen is de hoofdfunctie en in het plangebied wordt daarom een woonbestemming opgenomen.
3.3 Openbare Ruimte
De ruimte rondom het bouwplan behoudt haar groene, boomrijke karakter. Er zijn geen infrastructurele wijzigingen benodigd, met uitzondering van een nieuwe ontsluiting van het parkeerterrein vanuit de Raadhuisstraat. Zie figuren 3.1, 3.2 en 3.3 voor de voorgenomen toekomstige inrichting.
fig 3.3: aanzicht bouwvoornemen vanaf de Raadhuisstraat met ontsluiting parkeerterrein
Aan de oostkant van het plangebied wordt een strook grond toegevoegd aan het openbaar gebied. Dit krijgt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Met de Structuurvisie brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid:
- 1. een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- 7. het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Het laatstgenoemde nationaal belang houdt in dat bij stedelijke ontwikkelingen de ladder van duurzame verstedelijking (zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) dient te worden gemotiveerd.
Beoordeling
Met het voorgenomen plan wordt een woon-zorgcomplex met maximaal 38 wooneenheden opgericht. Gelet op de aard van het project en de ligging van het plangebied, zijn er in beginsel geen rijksbelangen aan de orde. Gelet op het toekomstige aantal woningen en de uitbreiding van de bouwmassa in hoogte, is er in lijn met de jurisprudentie sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom van toepassing.
Trede 1: behoefte
De toekomstige woon-zorgeenheden zijn bedoeld wonen in combinatie met zorg ten behoeve van mensen met een geobjectiveerde zorgbehoefte. Het wonen is de hoofdfunctie en in het plangebied wordt daarom een woonbestemming opgenomen. Echter is er sprake van een specifieke doelgroep, hetgeen ook in de planregels is opgenomen. Er is een algemene maatschappelijke ontwikkeling te signaleren van een groeiende vraag op zowel korte als (middel)lange termijn naar huisvesting voor mensen met een zorgbehoefte. Het streven vanuit rijksbeleid is dat mensen zo lang mogelijk 'thuis' blijven wonen, maar daarvoor zijn specifieke voorzieningen, geschikte locaties en geschikte woningen noodzakelijk. Het voorliggende initiatief voorziet hierin. Ook in de gemeentelijke Woonagenda (zie nader paragraaf 4.3.3) wordt deze actuele behoefte gesignaleerd. Het is dan ook evident dat het planvoornemen voorziet in een algemene maatschappelijke behoefte. Dit beeld wordt concreet voor Rosmalen Noord bevestigd door eerder door de gemeente uitgevoerd onderzoek ('Langer thuis wonen in Rosmalen Noord', afdeling O&S gemeente 's-Hertogenbosch, november 2014). In deze wijk wordt een sterke verandering van de bevolkingsopbouw met een sterke toename van het aantal 75-plussers voorzien. Dit in combinatie met de trend van langer thuis wonen zorgt voor meer vraag naar zorg en ondersteuning, waarbij de verwachting is dat deze groei zich op de langere termijn voortzet. De raming naar toekomstige vraag aan beschermd wonen, geclusterd wonen en nultreden woningen laat zien dat de grootste vraag naar de categorie geclusterd wonen zal ontstaan. De verwachte vraag is viermaal zo groot als het verwachte aanbod. Het onderhavige planvoornemen voorziet in geclusterd woningen en speelt dus juist in op deze behoefte.
Trede 2: locatie
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten in beginsel binnen bestaand stedelijk gebied worden ontwikkeling. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt aan de tweede trede van de ladder voldaan. Aanvullend wordt opgemerkt dat gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwperceel met een stedelijke functie. Deze is niet meer als zodanig (basisschool) in gebruik en hervatting van het gebruik is niet aan de orde. Door juist deze locatie te benutten voor de planontwikkeling, is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en een verantwoorde locatiekeuze.
4.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Hierin geeft de provincie Noord-Brabant de hoofdlijnen aan van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening haar biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch, mobiliteits-, sociaal, cultureel, milieu- en natuurbeleid. Met deze structuurvisie geeft de provincie ook (mede) gestalte aan nationale ruimtelijke belangen en doelen.
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen, zoals de concentratie van verstedelijking. De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken; ontwikkelen, zowel gebiedsgericht als thematisch zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de herstructurering van bedrijventerreinen; beschermen van provinciale belangen zoals zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, door middel van de Verordening ruimte; stimuleren, door middel van subsidies en door het beschikbaar stellen van kennis en informatie. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Beoordeling
Op de Structurenkaart is het plangebied aangeduid als stedelijk concentratiegebied. In de provincie zijn in totaal vijf stedelijke concentratiegebieden aangewezen. Hier wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgaven opgevangen. Samen vormen zij het stedelijk netwerk BrabantStad. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Het voorliggende plan speelt hier op in. Een bestaande schoollocatie, die niet meer als zodanig in gebruik is en waarvan de bebouwing verouderd is en niet geschikt is voor een andere functie, wordt getransformeerd naar zorgwonen. Hiermee vindt transformatie plaats naar een functie waaraan aantoonbaar behoefte bestaat, op een daarvoor geschikte plek. Dit past in de provinciale ambities binnen het stedelijk concentratiegebied.
De planontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie.
Omgevingsvisie
Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wilt daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.
Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.
Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
Beoordeling
Voor de onderhavige planontwikkeling, die plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied, is met name de ambitie tot zorgvuldig ruimtegebruik van belang. Met de gekozen planinvulling wordt de bestaande locatie met een stedelijk functie passend ingevuld, maar wordt tegelijkertijd voldoende onbebouwd (groen) terrein behouden.
De planontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie.
Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze van de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 deze verordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen, waaronder de Verordening ruimte 2014.
In de omgevingsverordening staan onderwerpen uit de provinciale omgevingsvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Beoordeling
Fig. 2.1 uitsnede kaart stedelijke ontwikkeling en erfgoed Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Het plangebied ligt volgens de Verordening binnen de structuur 'concentratiegebied' (stedelijk gebied) en betreft de ontwikkeling van een locatie voor wonen in combinatie met zorg. Het dient te gaan om een duurzame stedelijke ontwikkeling (art. 3.42 lid 1). Hiervan is sprake omdat een nieuw, toekomstbestendig gebouw ten behoeve van een functie waaraan ook op lange termijn grote behoefte zal bestaan, wordt gerealiseerd.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat transformatie van een verouderde en niet meer in gebruik zijnde stedelijke functie plaatsvindt, ten behoeve van een functie met een geringe impact op de leefomgeving. Daarnaast houdt de ontwikkeling rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water.
Het plan is dan ook in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie
In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar. De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het plangebied. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke contouren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden locaties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen. Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.
Beoordeling
Het plangebied behoort tot 'De Rosmalense vleugel'. Deze verbindt de stad met Rosmalen en De Groote Wielen. Het plangebied behoort tot een woonwijk en is aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. De structuurvisie geeft aan dat de duidelijk te onderscheiden woonmilieus in de verschillende wijken een succes geworden zijn. Bijzondere woonvormen, zoals met onderhavig plan aan de orde, bevinden zich in de nabijheid van buurt- en wijkcentra. Het plangebied ligt in de buurt van een cluster met enkele wijkvoorzieningen en bovendien op korte afstand van het centrum van Rosmalen. Realisatie van het planvoornemen op deze locatie is passend binnen de in de structuurvisie uitgezette lijn.
4.3.2 Nota Duurzaamheid
In mei 2019 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Nota Duurzaamheid ('Samenwerken aan een duurzaam 's-Hertogenbosch') vastgesteld. Overkoepelende doelstelling is dat 's-Hertogenbosch in 2050 duurzaam is. Deze is vertaald in vier concrete ambities:
- 1. Gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving;
- 2. CO2-neutrale gemeente;
- 3. Waardebehoud van grondstoffen;
- 4. Duurzame mobiliteit.
Deze ambities zijn uitgewerkt in 17 concrete Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Naast deze ambities kent 's-Hertogenbosch ook een verstedelijkingsopgave. Aspecten zoals veiligheid en gezondheid zullen hierin moeten worden meegenomen.
Per ambitie is in de Nota beschreven wat de gemeente wil bereiken en hoe men dit wil monitoren. Daarnaast is een aantal goede voorbeelden opgenomen, bedoeld als inspiratie voor alle betrokken partijen.
Beoordeling
De verstedelijkingsopgave voor 's-Hertogenbosch ziet onder meer op het bieden van voldoende en kwalitatief goede huisvesting voor verschillende doelgroepen. Voor zorgbehoevenden ligt hier een specifieke opgave. Daarbij is van belang dat, zeker in geval van nieuwe initiatieven op het gebied van huisvesting en woningbouw, een gezonde, groene en klimaatbestendige leefomgeving centraal staat. Het plangebied biedt hiervoor al een aantal voorwaarden vanwege de groene directe omgeving. Dit groene karakter blijft ook behouden en is een nadrukkelijke voorwaarde voor de beoogde ontwikkeling. Ook is door middel van onderzoek gemonitord dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft onder meer akoestiek en luchtkwaliteit. Hiermee voldoet de locatie van het initiatief aan deze randvoorwaarden. De ambities met betrekking tot verdere vergroening vormen een onderdeel van de verdere uitwerking van het bouwplan. Verder is van belang dat het plan een vermindering van het aantal verkeersbewegingen betekent (zie Dit past bij de ambitie om te komen tot duurzame mobiliteit in 2050.
Realisatie van het plan is in lijn met de ambities uit de Nota Duurzaamheid.
4.3.3 Woonbeleid
Het woonbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch is vastgelegd in de Woonvisie 's-Hertogenbosch. Deze is door de gemeenteraad op 9 juni 2020 vastgesteld. Ontspannen en soms ook spannend wonen, in een sterke stad met leefbare buurten en dorpen. Waar inwoners trots zijn op hun woonplaats en iedereen zoveel als mogelijk kan wonen in een woning die aansluit bij hun woonwensen en mogelijkheden. Dat is het doel. Om dit te bereiken zijn er vier opgaven geformuleerd:
- Passend en betaalbaar wonen voor iedereen
- Leefbare en inclusieve buurten
- Toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad
- Strategisch innovatief woonprogramma.
Passend en betaalbaar wonen
Binnen deze opgave gaat extra aandacht uit naar starters en (lage) middeninkomens. We zetten in op het realiseren van divers en passend woningaanbod, met nadruk op de toenemende groep 1 en 2 persoonshuishoudens. Om de voorraad passend te blijven houden, wordt er een flexibele schil gerealiseerd, voor o.a. spoedzoekers. Daarnaast is er aandacht voor het huisvesten van specifieke doelgroepen, waaronder ouderen, mensen met een handicap of psychische kwetsbaarheid, maar ook jongeren, starters en studenten.
Leefbare en inclusieve buurten
De Woonvisie streeft naar eenheid in verscheidenheid. Interventies in nieuwbouw en de bestaande woningvoorraad versterken de buurt en, zorgen voor een divers aanbod. Daarbij is bijzondere aandacht voor de huisvesting van kwetsbare doelgroepen en het stimuleren van nieuwe woonconcepten en bewonersinitiatieven die bijdragen aan ontmoeting, leefbaarheid en veiligheid.
Toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad
De woonvisie heeft een gezonde, duurzame én flexibel inzetbare woningvoorraad als doel. Een woningvoorraad die ook de toekomstige uitdagingen en veranderende woonwensen aan kan. De opgave ligt hierbij zowel in de nieuwbouw als in de bestaande woningvoorraad.
Strategisch innovatief woonprogramma
De gemeenteraad heeft als ambitie uitgesproken om 10.500 woningen te realiseren in de periode 2020 – 2030. Daarbij is de ambitie een stedelijke differentiatie over de volgende categorieën:
- minimaal 30% sociale huur
- minimaal 20% middenhuur en goedkope koop
- maximaal 50% dure huur en (middel)dure koop.
Op projectniveau wordt gestreefd wordt naar differentiatie binnen de categorieën. Daarbij is maatwerk in de percentages mogelijk, indien dat bijdraagt aan een leefbare en inclusieve buurt.
De nieuwbouw draagt bij aan de aantrekkelijkheid en diversiteit van woonmilieus. Dit door het realiseren van (hoog)stedelijke woonmilieus met hoogbouw, compacte woonvormen en (collectieve) voorzieningen. Maar ook door het mogelijk maken van verdichting en verduurzaming van woonbuurten buiten het centrum en in groenstedelijke woonmilieus. In de dorpse woonmilieus worden ook op kleine schaal woningen toegevoegd.. We stimuleren projecten die innovatief en vernieuwend zijn, bijvoorbeeld door circulair te bouwen of door toekomstige bewoners te betrekken en zeggenschap te geven. Daarnaast dienen projecten bij te dragen aan de hierboven genoemde opgaven.
Beoordeling
Dit plan voorziet in transformatie van een basisschoollocatie naar een appartementencomplex met maximaal 38 woon-zorgeenheden. De bovengenoemde opgaven zijn dan ook, in samenhang bezien, in dat kader relevant.
Het Woonbeleid maakt duidelijk dat de gemeente 's-Hertogenbosch nog een aanzienlijke woningbouwopgave kent, met een specifieke opgave om voldoende passend zorgaanbod te leveren. Met de voorgenomen planontwikkeling wordt voor deze doelgroep gebouwd op een daarvoor passende locatie. De wijk 't Ven is vitaal en leefbaar. Met het plan wordt hieraan verder bijgedragen. Daarnaast is direct nabij het plangebied (Azaleastraat 16) een ouderensociëteit gevestigd. Synergie tussen deze functie en de functies en inwoners in het plangebied is een meerwaarde.
4.3.4 Welstand
In de Welstandsnota (actualisering 2011) is in het deelgebied Rosmalen Centrum/Noord welstandsbeleid opgenomen voor het plangebied. Het woonmilieu van Rosmalen, te typeren als 'suburbane rand', met zijn groene karakter, wordt gevormd door de vele grondgebonden woningen met ruime tuinen en de behouden landschapselementen.
De buurten en wijken van Rosmalen zijn ruimer van opzet dan de overige wijken in `s-Hertogenbosch. Er is sprake van veel groen en veel vrijstaande bebouwing op ruime kavels. Rosmalen heeft zich de laatste jaren sterk ontwikkeld als 'overloopfunctie' van `s-Hertogenbosch.
Beoordeling
Het plangebied ligt in het welstandsgebied 'Rosmalen Centrum-Noord'. Het perceel is verdeeld in twee gebieden. De randen van het perceel zijn aangemerkt als G1 - park, groengebied of sportpark. Het overige deel van het perceel is aangemerkt als 'T4 - op zich zelf staande bebouwing'. Bij raadsbesluit van 8 december 2020 is het welstandsregime op perceel waar het complex wordt ontwikkeld gewijzigd naar 'T1 gestapelde (woon)bebouwing.
Het bouwplan voor de nieuwbouw aan de Seringenstraat 2 is voor advies voorgelegd aan de welstandcommissie. De welstandcommissie heeft op 22 juli 2020 positief over het plan geadviseerd.
4.3.5 Bomen
Het Bomenbeleidsplan 's-Hertogenbosch is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 september 2017. Bij de ruimtelijke procedure vindt een afweging plaats ten aanzien van verschillende functies waaronder groen. De gemeente stelt daarbij voorwaarden ten aanzien van groen. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij beleidsuitgangspunten uit het Bomenbeleidsplan, zoals het zoveel mogelijk behouden van bomen, verbeteren groeiplaats, boombeschermingsplan (tijden de bouw), het verplanten van bomen en herplant en compensatie van groen en bomen. Afspraken over velling, herplant en compensatie wordt bij het plan vastgelegd zodat hierbij aangesloten kan worden bij de uiteindelijke vergunningprocedure. Het kan zowel om behoud als om ontwikkeling van nieuw groen gaan. In Hoofdstuk 9 wordt uitgebreid ingegaan op het aspect bomen.
Hoofdstuk 5 Stedenbouw
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de stedenbouwkundig uitgangspunten besproken die ten grondslag liggen aan het voornemen. Het gaat daarbij om de gehanteerde roolijn en positie c.q vorm bouwvlak, bouwhoogte en -massa en de invulling van het overige terrein zoals groen, bomen en parkeren en keuze ontsluiting van het perceel.
5.2 Rooilijn
De gehanteerde rooilijn van de toekomstige bebouwing ligt in het verlengde van de rooilijn van de woningen aan de Seringenstraat, Kamperfoeliestraat en de Raadhuisstraat.
Fig 5.1 maximale rooilijn waarbinnen de bebouwing moet plaatsvinden
Deze rooilijn is de maximale grens waarbinnen het het nieuwe gebouw wordt opgericht. Er is ook de wens om zo goed mogelijk met de bestaande bomen om te gaan. De toekomstige invulling richt zich dan ook niet op de maximale bebouwingsgrens maar vooral op het behoud van de bomen.
5.3 Bouwhoogte
De bebouwing in de omgeving bestaat voornamelijk uit twee lagen met een kap. Gelet op het feit dat de nieuwbouw is gelegen op een hoek langs een belangrijke route richting het centrum van Rosmalen, is het voorstelbaar dat hier een gebouw ontstaat bestaande uit maximaal drie bouwlagen met een platte afdekking.
5.4 Bouwmassa
Bij het ontwerp is qua maat en schaal aansluiting gezocht bij de kleinschalige en dorpse karakter van de omliggende bebouwing. Geleding in de gevel en variatie in massaopbouw dragen hieraan bij. Qua oriëntatie richt het plan zich op de openbare ruimte. In dit geval heeft het gebouw een alzijdige oriëntatie.
5.5 Bomen/groenstructuur
Het terrein is omringd door bomen en vanwege de functie als speelplaats staan er ook meerdere grote bomen op het terrein. Voor het perceel is een bomeninventarisatie en een zogenaamde 'stoplichtenkaart' gemaakt. De wens is om de bomen die als behoudenswaardig zijn aangemerkt zoveel mogelijk te behouden en in te passen in het ontwerp.
De groenstrook aan de Raadhuisstraat blijft behouden, dit geldt ook voor de groenstrook aan de Kamperfoeliestraat.
fig. 5.2 voorgenomen nieuwe invulling van het perceel, In het blauw is de maximale rooilijn weergegeven.
5.6 Locatie Parkeerplaats Op Eigenterrein
Om de impact van de nieuwbouw op de naastgelegen bebouwing te beperken is er voor gekozen om deels de parkeerbehoefte op te lossen op het westelijk deel van het perceel. Hierdoor vormt de parkeerzone een buffer tussen de nieuwbouw en de bestaande woningen. Deze zone wordt ontsloten vanaf de Raadhuisstraat waardoor de Seringenstraat niet wordt belast. De positie van de parkeerplaatsen bijdraagt bij aan het inpassen van de bestaande bomen in het plan en het groen.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieu aspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.
6.2 Bedrijven En Milieuzonering
Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen voeren.
Richtlijn
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De VNG brochure is een richtlijn, vormt geen wettelijk kader maar heeft als gevolg van jurisprudentie de status van pseudo-wetgeving gekregen. Deze richtlijn biedt kaders om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan minimale richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens van het bedrijf waar de bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, afschermingen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste van de vier VNG-richtafstanden (voor geur, stof, geluid of gevaar) is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieu-categorie. De milieucategorie van een bedrijf kan variëren van 1 (een licht bedrijf, met een hinderafstand van 10 meter) tot 6 (een zeer zwaar bedrijf, met een hinderafstand van 1500 meter).
Beoordeling
In de huidige situatie heeft het plangebied een gemengde bestemming, waarbinnen diverse milieubelastende functies in lichtere milieucategorieën (categorie 1 en 2) zijn toegestaan. In de toekomstige situatie is er sprake van een woon-zorgfunctie. Hiermee is er niet langer sprake van een inrichting conform de Wet milieubeheer,maar van een geluidgevoelige woonfunctie.
Beperkingen omliggende functies
Met het toevoegen van een nieuwe milieugevoelige functie kan er tevens sprake zijn van een beperking in de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van milieubelastende functies in de omgeving. Daarom is geïnventariseerd of er in de omgeving van het plangebied milieubelastende functies aanwezig zijn. In de navolgende tabel worden deze weergegeven en wordt getoetst of de toekomstige bebouwing binnen de richtafstanden ten opzichte van deze functies wordt gesitueerd (afstanden bij benadering). Uitgegaan is van het gebiedstype 'rustige woonwijk'.
Afstand werkelijk | ||||
Raadhuisstraat 55-59 | Dienstverlening, kantoor, huidverzorgingskliniek | 1 | 10 m | 50 m |
Raadhuisstraat 61/61A | Dienstverlening, kantoor, huidverzorgingskliniek | 1 | 10 m | 15 m |
Kamperfoeliestraat 5 | Nutsvoorziening | 2 | 30 m | 40 m |
Uit het bovenstaande overzicht kan worden geconcludeerd dat de nieuwe bebouwing buiten de richtafstanden ten opzichte van de omliggende functies wordt geprojecteerd. Derhalve leidt de nieuwbouw niet tot beperkingen voor de betreffende functies.
Invloed omgeving op het plan
De nieuwbouw wordt buiten de richtafstanden ten opzichte van milieubelastende functies opgericht. Onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ten gevolge van de aanwezigheid van deze functies is daarom uitgesloten.
Een goed woon- en leefklimaat in het plangebied is voldoende gewaarborgd.
6.3 Geluid
Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
6.3.1 Wegverkeerslawaai
Wettelijk kader
Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) aan wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidsonderzoekszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk).
Naast het toetsingskader en wettelijke eisen van de Wgh dienen er altijd zodanige gevelmaatregelen te worden genomen dat wordt voldaan aan de maximale geluidsbinnenwaarde op grond van het Bouwbesluit. Deze maximale geluidsbinnenwaarde is ten gunste van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in betreffend object. Met de aanvraag om omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat deze binnenwaarde wordt voldaan.
Beoordeling
Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het betreft maximaal 38 woon-zorgeenheden. De nieuwe geluidsgevoelige objecten vallen echter niet binnen een zone (=aandachtsgebied) van één of meerdere wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De omliggende wegen kennen allen een maximum snelheid van 30 km/uur. De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing. Echter ligt de planontwikkeling op korte afstand van de Raadhuisstraat. Deze weg vormt een voorname wijkontsluitingsweg en kent een relatief grote verkeersintensiteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn daarom de geluidbelastingen van de 30 km/uur wegen in de omgeving bepaald en beoordeeld (Seringenstraat, Kamperfoeliestraat, Raadhuisstraat, Papaverstraat, Primulastraat en Syclamenstraat). De onderzoeksrapportage van K+ met referentie Rm190724abA0.teey van 15 juli 2020 is opgenomen in Bijlage 1.
Uit het onderzoek komen de volgende maximale geluidbelastingen vanwege de omliggende wegen naar voren:
- Seringenstraat: 48 dB;
- Kamperfoeliestraat: 46 dB;
- Raadhuisstraat: 45 dB;
- Papaverstraat: 42 dB;
- Primulastraat: 33 dB;
- Cyclamenstraat: 39 dB.
De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden. Gezien de optredende geluidbelastingen is er sprake van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwbouw in het plangebied.
6.3.2 Railverkeerslawaai
Wettelijk kader
Langs alle spoorwegen bevinden zich conform de Wgh geluidszones. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. Als de ontwikkeling in de zone ligt, is de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevel (of bouwvlak als dat groter is) van de woning 55 dB. Er is (onder voorwaarden) een hogere geluidbelasting mogelijk tot 68 dB.
Binnen het plangebied wordt een woonzorgcomplex (geluidgevoelige bestemming) mogelijk gemaakt binnen de zone van het spoortraject 's-Hertogenbosch-Nijmegen. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder. Uit de onderzoeksrapportage van K+ met referentie Rm190724abA0.teey dd 15 juli 2020 (Bijlage 1) blijkt dat de gevelbelasting als gevolg van railverkeer op de gevel maximaal 52 dB bedraagt. De hoogst toelaatbare geluidbelasting van 55 dB wordt niet overschreden.
Beoordeling
Gezien het feit dat de gevelbelasting maximaal 52 dB bedraagt en daarmee voldoet aan de voorkeursgrenswaarde, zijn er geen aavullende voorwaarden nodig om een goed woon –en leefklimaat te bewerkstelligen. Hier is sprake van een goed woon –en leefklimaat.
6.4 Trillingen
Bij trillingen in het ruimtelijk spoor gaat het vrijwel altijd om bescherming tegen trillingshinder bij personen. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra welke gevoelig zijn voor trillingen). Trillingen is een mee te nemen aspect in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'.
Weg- of railverkeer en bepaalde industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. De trilling verspreidt zich verder via de bodem naar gevoelige objecten. Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder opleveren. Wegverkeer over een oneffen wegdek veroorzaakt trillingen. De aard en heftigheid van deze trilling is afhankelijk van het type voertuig, de belading, snelheid en de oneffenheden waar het verkeer overheen rijdt. Ook treinverkeer kan zorgen voor trillingen. De snelheid en gewicht van treinen is hierbij een belangrijke factor bij het ontstaan van trillingen. Daarnaast zijn de eigenschappen van de trein (onder andere belading) en de interactie van de trein met de ondergrond van belang bij het ontstaan en doorgeven van trillingen naar de omgeving (de bodem).
Beoordeling
Het onderzoeksgebied van trillingen bij (spoor)wegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron. Het plangebied ligt op ca. 500 meter afstand van de spoorweg 's-Hertogenbosch-Nijmegen. Gelet op deze afstand is een nadere beschouwing van het aspect trillingen niet noodzakelijk. Dit aspect vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
6.5 Verlichting
Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. Hinder door licht hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling.
Beoordeling
Bij onderhavig plan is lichthinder niet relevant te noemen, omdat het gebouw op voldoende afstand tot omliggende percelen wordt opgericht. Bij het parkeerterrein zal mogelijk verlichting worden opgericht, maar deze zal gericht zijn op het parkeerterrein en slechts een beperkte uitstraling richting de omgeving hebben. De aanwezige bomen zorgen bovendien grotendeels voor afscherming.
6.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's – met het voldoen aan normen – aanvaardbaar zijn en wanneer ze verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De aanvaardbare risico's zijn vast gelegd in diverse besluiten. De belangrijkste in de ruimtelijke ordening zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico wordt gedefinieerd als "de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit". In Nederland heeft de overheid bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar). Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten (zoals woningen, ziekenhuizen, scholen) geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen) geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een
bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Activiteitenbesluit
Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit.
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch
De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C, 2010). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, waarin met een kleur (groen, oranje of rood) is aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of extra kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn op een bepaalde locatie.
Beoordeling
Toetsing aan beleidsvisie
De beoogde ontwikkeling voorziet in woningbouw (maximaal 38 woon-zorgeenheden). De bewoners worden als minder zelfredzaam beschouwd. Deze woon-zorgeenheden worden beschouwd als extra kwetsbaar object. Hiervoor zijn in het Uitvoeringskader EV, deel C de eisen geformuleerd. Deze eisen zijn vertaald in kleurenkaarten. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in een groen gebied. Extra-kwetsbare objecten zijn hier toegestaan.
Beschouwing risicobronnen
Op basis van de RISicokaart is een inventarisatie gemaakt van risicobronnen in de omgeving van het plangebied. Figuur 5.1 geeft de risicobronnen in de ruime omtrek van het plangebied weer.
![]() |
Figuur 5.1: uitsnede RISicokaart (bron: www.risicokaart.nl), raadpleging 18 december 2019 |
Raadpleging van de RISicokaart en het Basisnet levert de volgende inzichten op.
Inrichtingen
In de ruime omtrek van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gevestigd. Op de uitsnede zijn nog juist zichtbaar de LPG-tankstations aan de Molenstraat 9 en Westeind 2. Deze bevinden zich beide op meer dan 600 meter afstand tot het plangebied. De PR 10-6-risicocontouren en invloedsgebieden van deze inrichtingen reiken niet over het plangebied.
Buisleidingen
Ruim 500 meter zuidelijk van het plangebied is een buisleiding van de Gasunie gelegen (Z-523-01). De PR 10-6-risicocontour en het invloedsgebied van deze buisleiding reiken niet over het plangebied.
Transportroutes (weg/spoor)
Het plangebied ligt op ruim 500 meter afstand van de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Nijmegen, ruim 800 meter van de A2 en ca. 1,4 kilometer van de A59. Over deze transportroutes vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6-risicocontouren van deze transportroutes reiken niet over het plangebied. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze transportroutes.
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied ligt enkel binnen het invloedsgebied van een drietal transportroutes. In overleg met de regionale brandweer is besloten dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied buiten 325 meter van relevante transportroutes (wegen en spoorwegen) geen aanvullende eisen vanuit externe veiligheid meer worden gesteld. Het plangebied ligt, zoals bovenstaand beschreven, op aanzienlijk ruimere afstand. Tevens is in het kader van de verantwoording van het GR niet meer nodig om voor dergelijke ontwikkelingen advies in te winnen bij de regionale brandweer (Veiligheidsregio). Deze afspraak is tevens opgenomen in de gemeentelijk externe veiligheidsbeleid. Een advies van de Veiligheidsregio is derhalve niet gevraagd en betrokken.
Conform de wetgeving moet de gemeente wel het groepsrisico verantwoorden op grond van artikel 7 en 9 van het Bevt vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gelet op het voorgaande hoeft er enkel te worden ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hieronder volgt een beschouwing van deze aspecten.
Bestrijdbaarheid
Het relevante scenario betreft in dit geval het toxisch scenario. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Bij het toxisch scenario is het handelingsperspectief om te schuilen in gebouwen. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Het planvoornemen heeft geen invloed op de mogelijkheden tot bestrijding van een incident.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De aanwezigen dienen te worden geïnformeerd over de risico's en hun handelingsperspectief. De aanwezige personen in de (zorg)woningen zijn beperkt zelfredzaam. Echter is er permanent zorg en toezicht beschikbaar en biedt de nieuwbouw voldoende mogelijkheden om te schuilen. Ook zijn er meerdere toegangen tot het gebouw en daarmee meerdere vluchtmogelijkheden. De mogelijkheden tot zelfredzaamheid worden daarmee voldoende geacht.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Nijmegen. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het plan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld. Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
- 5. Het plan is in lijn met vigerende wet- en regelgeving en het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid;
- 6. Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het restrisico.
6.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; PM2,5 fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.
Beoordeling
Kleine projecten en ruimtelijke plannen, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit is geregeld in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)”. De grens NIBM voor de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 ligt vanaf 1 augustus 2009 op 1,2 ìg/m³. Om de bijdrage aan de luchtkwaliteit bij een kleiner ruimtelijk plan of verkeersplan vast te kunnen stellen, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een speciale rekentool ontwikkeld, genaamd de NIBM-tool. Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer, bepaalt de NIBM-tool – uitgaande van worst-case omstandigheden – de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is. Uitgaande van een 100 motorvoertuigbewegingen conform de berekening in Hoofdstuk 7 Verkeer en Parkeren toont de NIBM-tool aan dat dit verkeer niet in betekenende mate bijdraagt bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In figuur 5.2 is de berekening met behulp van de NIBM-tool opgenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat zorgvuldigheidshalve enkel de toekomstige situatie is berekend en er niet is gesaldeerd met het voorgaande gebruik als basisschool, dat een aanmerkelijk hogere verkeersgeneratie kent (circa 400 motorvoertuigbewegingen per etmaal).
![]() |
Figuur 5.2: NIBM-tool op basis van toekomstige gebruik zonder saldering (bron: www.infomil.nl) |
Naast het voorgaande is ook het achtergrondniveau van belang. Met behulp van de NSL-monitoringstool is dit voor de meest nabijgelegen rekenpunten bepaald, zie figuur 5.3. Hieruit blijkt dat de achtergrondwaarden voor fijnstof en NO2 ruimschoots onder de grenswaarden liggen. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
![]() |
Figuur 5.3: achtergrondwaarden luchtkwaliteit in omgeving plangebied, rekenjaar 2020 (bron: NSL-monitoringstool) |
Stikstof
Gezien de zorg voor de stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden heeft er onderzoek plaatsgevonden naar negatieve effecten als gevolg van een toename van de stikstofdepositie. Uit het onderzoek opgesteld door BRO dd 9 december 2019 met projectnummer P02434 “Aeriusberekening Seringenstraat Rosmalen” blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Hiermee veroorzaakt de aanleg/sloop en ingebruiksfase geen negatief effect op de omliggende Natura 2000 gebieden. Een vergunning in het kader van de gebiedsbescherming Wet natuurbescherming is hiervoor niet nodig.
6.8 Bodem
Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming.
Beoordeling
Met dit bestemmingsplan wordt een woon-zorgcomplex mogelijk gemaakt op een voormalige basisschoollocatie. Omdat er sprake is van een gevoelige functie, is een onderzoek naar de bodemkwaliteit in het plangebied noodzakelijk. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3. Hierna worden de onderzoeksresultaten besproken.
Zowel in de boven- als de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetroffen. Er zijn geen verontreinigingen aangetoond. De bodemkwaliteit is geschikt voor het toekomstige gebruik. Nader onderzoek is niet nodig.
In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met zink en cadmium aangetoond. Het licht verhoogde gehalte zink betreft vermoedelijk een van nature verhoogde achtergrondwaarde. De lichte verontreiniging met cadmium is niet direct te herleiden. Aangezien de gemeten concentraties de streefwaarde slechts licht overschrijden, is nader onderzoek niet noodzakelijk. De gemeten concentraties vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruikt.
Het bodemonderzoek toont aan dat er geen belemmeringen voor de planontwikkeling zijn.
6.9 Geur
Veehouderijen veroorzaken in het algemeen geur vanwege de dierenverblijven en agrarische bedrijfsstoffen, zoals opslag van mest in mestbassins. Gezien de omgeving van het plangebied middenin een woonwijk en op ruime afstand van agrarische gebieden, is geur hier geen relevant aspect. Nader onderzoek kan achterwege blijven. Een goed woon- en leefklimaat is voldoende verzekerd.
6.10 Hoogspanningslijnen
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijken aanwijzingen dat langdurig verblijf in de buurt van hoogspanningslijnen mogelijk invloed heeft op de gezondheid van kinderen, namelijk een verhoogde kans op het krijgen van leukemie. Gedacht wordt dat de magneetvelden van de bovengrondse hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zouden kunnen zijn. Het is overigens niet aangetoond dat de magneetvelden van hoogspanningslijnen hiervan écht de oorzaak zijn. Wél is er een advies van het Rijk uit 2005 over bovengrondse hoogspanningslijnen. Hierin staat dat het niet wenselijk is dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van hoogspanningslijnen. Via dit voorzorgsbeleid dient zo veel als mogelijk te worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit voorzorgbeleid heeft betrekking op nieuwe objecten waarin kinderen langdurig verblijven, zoals nieuwe woningen, scholen, kinderdagverblijven en crèches. De magneetveldzone is het gebied waar het (jaargemiddeld) magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla.
Beoordeling
De gemeente 's-Hertogenbosch hanteert het Rijksadvies uit 2005 en houdt daarmee rekening met het genoemde voorzorgbeginsel bij nieuwe ontwikkelingen in de buurt van hoogspanningslijnen. Voor onderhavig plan is van belang dat hoogspanningslijnen niet in de omgeving aanwezig zijn. Het voorzorgsbeginsel staat de planontwikkeling dan ook niet in de weg.
6.11 Water
Inleiding
In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid en geldende normen zijn vertaald naar de waterhuishoudkundige inrichting va dit bestemmingsplan.
Beleid en uitgangspunten voor integraal waterbeheer
Het klimaat verandert. We verwachten meer hevige én meer langdurige neerslag in de toekomst. Daarom is de kern van het waterbeleid van de 21e eeuw: ruimte maken voor water.
In het Waterplan 2016 staat dat we in 's-Hertogenbosch een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Het hemelwaterbeleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Hemelwater en Grondwater. Het Waterplan en de hemelwaterverordening zijn vastgesteld door de gemeenteraad in januari 2017.
De doelen en ambities van het waterschap Aa en Maas zijn beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. In de Keur (2018) staan de regels (met name geboden en verboden) die een waterschap hanteert bij de bescherming van onder andere waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Deze regels voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen.
De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:
- Voorkom vervuiling van (regen)water;
- Houdt vuil water en schoon hemelwater gescheiden;
- Verwerk schoon hemelwater volgens de voorkeursvolgorde:
- 1. Hergebruik
- 2. Infiltratie/bergen
- 3. Vertraagde afvoer;
- Ontwikkel hydrologisch neutraal, zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied (denk aan grondwaterstand, waterpeil en afvoer). Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties;
- Houdt rekening met waterschapsbelangen. Bijv. ruimteclaims voor waterberging of een EVZ (ecologische verbindingszone), de aanwezigheid van keringen of watergangen, en dergelijke;
- Ontwikkel wateroverlast vrij: schade door extreme neerslag moet worden voorkomen;
- Meervoudig ruimtegebruik: combineer waar mogelijk gebruiksfuncties. Bijv. een infiltratiezone kan bovengronds worden ingericht als groenzone of speelterrein;
- Water biedt een kans om meerwaarde te geven aan een plan door gebruik te maken van de belevingswaarde van het water.
Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit projectplan.
Huidige situatie
Het huidige totaal verhard oppervlakte beslaat ongeveer 3500 m², hiervan beslaan de huidige gebouwen ongeveer 1800 m² en het verhard oppervlakte 1700 m². In de huidige situatie wordt het hemelwater geloosd op het riool.
Toekomstige situatie en waterbergingsopgave
Het totale oppervlakte van het complex inclusief verharding bedraagt 2500 m². Omdat groene daken niet worden aangemerkt als verhard oppervlakte wordt het groene dak in mindering gebracht op het totaal waardoor er sprake is van 1000 m² verhard oppervlakte. Dit betekent een significante afname aan verhard oppervlakte.
Hemelwater
Het hemelwater wordt geïnfiltreerd binnen het plangebied middels ondergrondse infiltratie met een overstort op het riool. Hierin wordt voordien middels infiltratiekratten onder de parkeervoorziening van effectief 60 m³.
Voor extreme situaties (meer dan 60 mm neerslag) wordt een overstort gerealiseerd om lokale wateroverlast en schade te voorkomen op het riool.
Conclusie
In deze waterparagraaf is de waterbergingsopgave van het projectplan bepaald en ingevuld met een passende inrichting. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
6.12 Duurzaamheid
De ambities voor duurzaamheid zijn vastgelegd in het visiedocument Duurzaam 's-Hertogenbosch. Het doel is te komen tot een gezond woon– en leefomgeving waarin schone energie centraal staat, je jezelf duurzaam verplaatst en waar verspilling van grondstoffen wordt tegengegaan.
In het visiedocument Duurzaam 's-Hertogenbosch zijn de ambities verwoord in 4 pijlers:
- 1. Gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving (o.a. hemelwaterberging)
- 2. CO2 neutrale omgeving (energie)
- 3. Waardebehoud van grondstoffen (circulariteit)
- 4. Duurzame mobiliteit
De duurzaamheidsvisie is opgenomen in Bijlage 9. Ten aanzien van het project is per pijler beschreven hoe aan de ambities thema beschreven op welke wijze hier invulling wordt gegeven:
Gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving (o.a. hemelwaterberging en vergroening)
Bij het ontwerp is zoveel als mogelijk rekening gehouden met behoudenswaardige bomen. Desondanks moeten een aantal bomen wijken, deze worden in een latere fase opnieuw aangeplant samen met de overige groene beplanting van de directe omgeving.
Het dak wordt voorzien van een groen dak met wat een positief effect heeft op het vasthouden van water in het gebied en een vermindering betekent van de hittestress. Bovendien draagt het bij aan biodiversiteit.
Overeenkomstig de waterverordening wordt voorzien in 60 mm/m² waterberging.
CO2 neutrale omgeving (energie)
Het gebouw is compact ontworpen wat gunstig is voor het energieverbruik en gebruik van materialen. De geïsoleerde schil wordt dusdanig vormgegeven dat in combinatie met hoogwaardige kierdichting een lage temperatuursysteem voldoende comfort geeft aan de bewoners. Het uitgangspunt voor het gebouw is een EPC van 0,2. Dat is beter dan het huidige bouwbesluit.
Voor het op temperatuur houden van deze woningen wordt gebruik gemaakt van het innovatieve SolarEis, aardgasloos dus. Individuele Warmtepompen worden daarbij op een ijsbuffervat aangesloten. Dit ijsbuffersysteem, genaamd het IJs van Columbus, gebruikt de energie die vrijkomt bij de overgang van water naar ijs en daarnaast de warmte van de zon voor het verwarmen van de woning en het tapwater.
Waardebehoud van grondstoffen (circulariteit)
Door de compacte vorm van het gebouw wordt het gebruik van materialen gereduceerd. Ook wordt gekeken naar de materialen. De toe te passen materialen worden beoordeeld op milieu impact. Bij de uiteindelijke keuze van de materialen wordt naast de impact ook het kwaliteitsbelang gewogen, zodat het onderhoud en bewerkingen tijdens de gebruiksfase beperkt blijven.
Door slim te ontwerpen kunnen de appartementen op een later moment eenvoudig inzetbaar blijven. Om dit bijvoorbeeld goed te kunnen accommoderen is er nu gekozen voor een iets stevigere constructieve overspanning waardoor er een dragende wand midden in het appartement is komen te vervallen. De vrij-indeelbaarheid in een latere levensfase van het gebouw is daarmee geborgd.
Duurzame mobiliteit
Er heeft geen invulling plaatsgevonden op het gebied van duurzame mobiliteit. Gelet op de kleinschaligheid en de doelgroep leent het project zich ook niet in bij te dragen naar duurzame mobiliteit.
Conclusie
Zoals hierboven beschreven draagt dit plan op een positieve manier bij aan de duurzaamheidsambities van de gemeente 's-Hertogenbosch.
6.13 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
- a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
- b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is vereist.
Beoordeling
Ad a.
In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r.-plichtig. Een directe m.e.r.-plicht is niet aan de orde.
Dit project kan mogelijk aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2) en om die reden m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Een stedelijk ontwikkelingsproject is direct m.e.r.- beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet, gelet op de omvang van het perceel en het geringe aantal (zorg)woningen, namelijk 38.
Uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken en onderbouwingen blijkt dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu aanwezig en te verwachten zijn. Een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r.-aanmeldingsnotitie wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Ad b.
Het plangebied ligt in stedelijk gebied en op 4,8 km afstand van Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek.
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot en de externe factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten. In Hoofdstuk 8 wordt dit nader onderbouwd.
Uit onderzoek (Bijlage 7) blijkt dat het plan in zowel de realisatiefase als in de gebruiksfase geen bijdrage levert in stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten kunnen derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings-)plicht is ook niet aan de orde.
Er heeft een vormvrije m.e.r. beoordeling plaatsgevonden.
Beoordeling vormvrije m.e.r.
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen aan de orde, die een milieueffectrapportage rechtvaardigen. De conclusie van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving.
Het bevoegd gezag heeft dan ook besloten dat voor de voorgenomen activiteit geen milieueffectrapportage nodig is.
Hoofdstuk 7 Verkeer En Parkeren
Verkeer
De verkeersgeneratie kan worden berekend op basis van de CROW-kencijfers, die zijn opgenomen in de publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' en de CROW-tool. Het plangebied behoort tot 'rest bebouwde kom'.
In de huidige situatie heeft het plangebied een gemengde bestemming, waarbinnen een divers palet aan functies is toegestaan. Het voormalige gebruik betreft een basisschool (1.480 m², 12 leslokalen). Gelet op de recente beëindiging van dit gebruik, wordt voor de huidige situatie uitgegaan van een gebruik als basisschool. De verkeersgeneratie voor een basisschool betreft in hoofdzaak verkeer voor het halen en brengen van kinderen en is afhankelijk van het aantal leerlingen. Uitgaande van 6 leslokalen bovenbouw en 6 leslokalen onderbouw, is het aantal motorvoertuigbewegingen per openingsdag, inclusief halen en brengen, circa 400.
In de toekomstige situatie is er sprake van wonen in combinatie met zorg (geobjectiveerde zorgbehoefte) in maximaal 38 appartementen. Hoewel het wonen de hoofdfunctie betreft, is het niet reëel om uit te gaan van de reguliere kencijfers voor gestapelde woningen. Bij het toepassen van de CROW rekentool 'Verkeersgeneratie en parkeren' is daarom uitgegaan van aanleunwoningen (serviceflat). Hierbij wordt op een gemiddelde dag een verkeersgeneratie verwacht van circa 100 voertuigbewegingen per etmaal (minimaal 2,1 en maximaal 2,8 verkeersbewegingen per etmaal per woning). Deze verkeersaantrekkende werking is een gevolg van het personenvervoer (ophalen van bewoners) en bezoekers en personeelsleden die met eigen vervoer komen. Incidenteel kan er sprake zijn van middelzware vrachtbewegingen, bijvoorbeeld een vuilniswagen of voor levering van goederen voor de gemeenschappelijke ruimten en bewoners.
Per saldo zal er gelet op de geringe toekomstige verkeersaantallen sprake zijn van een afname van verkeer ten opzichte van het voorgaande gebruik als basisschool. Daarnaast is de verwachting dat het verkeer veel evenwichtiger over de dag verdeeld wordt. Het direct omliggende wegennet kan ook de autonome groei aan. Onevenredig negatieve effecten op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid zijn vanwege voorgaande constateringen uitgesloten. Het verkeer wordt via het parkeerterrein aan de westkant afgewikkeld op de Raadhuisstraat.
Parkeren
Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormering 2016 Auto en Fiets dat is vastgesteld op 21 september 2016. De nota geeft normen voor functies voor de zes verschillende zones binnen de gemeente.
Bij het toelaten van initiatieven moet inzichtelijk zijn dat in de parkeerbehoefte van auto's en fietsen voorzien kan worden. Dat moet in principe op eigen terrein. Wanneer dat niet mogelijk is wordt er gekeken naar andere oplossingen.
De parkeerbehoefte van de voormalige functie (basisschool) werd gevonden in de openbare ruimte. Deze had geen parkeerplaatsen op eigen terrein.
In de toekomstige situatie is er sprake van 38 woon-zorgappartementen in het plangebied. Het plangebied behoort volgens de Nota tot de zone 'rest bebouwde kom' (zone 5). Voor een aanleunwoning geldt een norm van 1,1 parkeerplaats per woning en voor een verpleeg-/verzorgingstehuis een norm van 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid. Gelet op de toekomstige bestemming ligt het voor de hand om eerstgenoemde norm te hanteren. Deze bestaat voor 0,3 uit bezoekersparkeren en 0,8 parkeerplaatsen voor de aanleunwoning zelf. Het aandeel bewoners- en bezoekersparkeren is nooit 100% op hetzelfde moment. Daarom kan een norm van 0,8 parkeerplaatsen per aanleunwoning worden gehanteerd. Dit betekent dat in totaal 35 parkeerplaatsen benodigd zijn.
Aan de westkant van het plangebied wordt een parkeerterrein aangelegd met ca. 30 parkeerplaatsen. Omdat er sprake zal zijn van minder validen, zijn de parkeerplaatsen dichtbij de voorziening gesitueerd met korte looproutes. Daarnaast wordt extra parkeercapaciteit gecreëerd op de Kamperfoeliestraat. Het gaat om aanleg van 15 extra parkeerplaatsen. Met de aanleg van in totaal 45 parkeerplaatsen wordt ruim voorzien in de behoefte van de bouwontwikkeling (35 parkeerplaatsen).
In de toekomstige situatie zijn voldoende parkeervoorzieningen beschikbaar voor de functie. De parkeerdruk op het openbaar gebied neemt niet toe doch door de extra parkeerplaatsen af.
Hoofdstuk 8 Flora En Fauna
Toetsingskader
De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.
Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
- soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
- soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
- andere soorten (artikel 3.10).
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
Beoordeling
In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, omdat negatieve effecten niet op voorhand uitgesloten zijn. De rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Onderstaand worden de resultaten per onderdeel besproken.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op 4,8 kilometer afstand van Natura 2000-gebieden (Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek) en op 1,2 kilometer afstand van NNN-gebieden. Negatieve effecten in de vorm van geluidsverstoring of visuele verstoring zijn derhalve uitgesloten. Gelet op de actuele jurisprudentie en ontwikkelingen met betrekking tot het aspect stikstofdepositie is zorgvuldigheidshalve een Aerius-berekening van de aanleg- en gebruiksfase uitgevoerd. In Bijlage 7 is een notitie inclusief rekenresultaten opgenomen. Uit de berekeningen blijkt dat er zowel wat betreft de aanleg- als de gebruiksfase geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j ter plaatse van Natura 2000-gebieden optreedt. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege toename van stikstofdepositie kunnen derhalve op voorhand uitgesloten worden.
De ingrepen vinden niet plaats binnen of in de directe omgeving van NNN-gebieden. Ten aanzien van deze gebieden is nadere toetsing niet nodig.
Houtopstanden
Omdat de ingrepen plaatsvinden binnen de bebouwde kom, is het onderdeel houtopstanden (art. 4.2 Wnb) niet aan de orde.
Soortenbescherming
Vogels
In het plangebied zijn geen vogelsoorten aangetroffen of te verwachten, waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Algemene vogelsoorten zijn in en rondom het plangebied wel te verwachten. Hiervoor geldt dat de werkzaamheden tot overtreding van de Wnb kunnen leiden wanneer deze binnen het broedseizoen worden uitgevoerd, tenzij het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige is onderzocht op de aanwezigheid van broedgevallen. Daarnaast is aanbevolen om vegetatie binnen het werkterrein ruim voor het broedseizoen te verwijderen.
Vleermuizen
Enkele gebouwbewonende vleermuizen hebben mogelijk hun vaste rust- en/of verblijfsplaats in de bestaande bebouwing. Aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten is daarom noodzakelijk geacht en uitgevoerd. De rapportage van het nader vleermuizenonderzoek conform het Vleermuisprotocol 2017 is opgenomen in Bijlage 5. Het plangebied en de omgeving fungeren als foerageergebied voor ca. 3-4 gewone dwergvleermuizen. Het plangebied betreft daarmee geen essentieel foerageergebied. Er is geen vliegroute van vleermuizen aanwezig. Ook zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig.
Op basis van het nader onderzoek wordt geconcludeerd dat de Wnb niet wordt overtreden. Te overwegen is om bij de verdere planuitwerking voor de nieuwbouw in het plangebied voorzieningen voor vleermuizen toe te passen. Hiertoe is echter geen verplichting.
Overige soorten
Overige beschermde soorten zijn in het plangebied niet aangetroffen en worden niet verwacht. Negatieve effecten ten aanzien van dergelijke soorten zijn daarom niet aan de orde.
Conclusie
Het plan kan worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wnb. Ten aanzien van algemene vogelsoorten zijn aan de uitvoering van de werkzaamheden enkele voorwaarden verbonden. Met name dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Natuurinclusief bouwen wordt verder uitgewerkt bij de (bouw)planontwikkeling. In het ontwerpbestemmingsplan wordt dit nader toegelicht.
Hoofdstuk 9 Bomen
9.1 Inleiding
Bomen zijn belangrijk voor 's-Hertogenbosch. Een evenwichtige omgang met groen en bomen door de gemeente past bij dit belang. Het Bomenbeleidsplan 's-Hertogenbosch is door de gemeenteraad op 26 januari 2010 vastgesteld en van kracht per 1 september 2010. In het Bomenbeleidsplan uit 2010 worden de belangrijkste bomen van de stad ingedeeld in drie categorieën: monumentale bomen, structuurbomen en sfeerbomen.
In het Bomenbeleidsplan staat hoe de gemeente omgaat met de bomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang vroegtijdig in beeld te krijgen of sprake is van waardevolle bomen dan wel structurerend groen. Het ontwerp moet vervolgens zodanig worden vormgegeven dat zoveel mogelijk bomen behouden blijven.
9.2 Beoordeling Bomen Binnen Het Plangebied En Bea
In het plangebied komen geen monumentale of waardevolle bomen voor. Er ook is er geen sprake van een gemeentelijke bomenstructuur.
Voor het plangebied is een Boomeffectanalyse d.d. 13 maart 2020 (Bijlage 6) uitgevoerd door Pius Floris. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor de gehele onderzoeken wordt verwezen naar de bijlagen.
Uit de inventarisatie en BEA zijn 52 bomen onderzocht. 46 bomen kunnen worden ingepast. Doordat het gebouw is veranderd van volume is het mogelijk gebleken dat er 3 grote bomen kunnen worden behouden. Daardoor is het aantal te verwijderen bomen minimaal.
6 bomen kunnen door het ontwerp niet blijven staan. 4 stuks vallen in de nieuwbouw, 1 vervalt door de ontsluiting. Allen geen waardevolle bomen. 1 boom is verwijderd door een slechte conditie Door een aantal bomen te snoeien in de kroon (10% volume) worden de bomen om het gebouw gespaard.
Verplanten is geen optie vanwege de verminderde conditie. De bomen worden vervangen in het ruimte om de bebouwing. Bomen worden herplant in maat 20-25.
De conditie is verminderd tot goed en de toekomstverwachting > 10 jaar.
9.3 Conclusie Bomen
Uit de BEA blijkt dat voor het initiatief zes bomen moeten worden verwijderd. Voor deze bomen worden 4 nieuw bomen terug geplaatst, drie op openbaar terrein, één op grond van de ontwikkelaar. Voor de overige bomen zullen tijdens de bouwactiviteiten op het perceel voldoende beschermingsmaatregelen in acht worden genomen om deze zoveel mogelijk te behouden.
Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie En Archeologie
10.1 Toetsingskader
De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is op 15 juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd.
10.2 Beoordeling
Het plangebied behoort conform de gemeentelijke beleidsadvieskaart tot een zone met een hoge archeologische verwachting. In het vigerende bestemmingsplan is de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen conform deze beleidsadvieskaart. Voor ingrepen welke een diepte van meer dan 0,8 meter en een omvang van meer dan 50 m² hebben, is een archeologisch onderzoek verplicht. De door de gemeente vastgestelde vrijstellingsgrenzen zullen naar verwachting worden overschreden. Om die reden is een verkennend archeologisch onderzoek (bureau- en booronderzoek) uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 8. Navolgend worden de resultaten besproken.
Op basis van het bureauonderzoek is een middelhoge tot hoge archeologische verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen uitgesproken. Ook voor de periode Middeleeuwen tot en met Nieuwe tijd geldt een hoge archeologische verwachting. Het booronderzoek bevestigt de op basis van het bureau-onderzoek verwachte aanwezigheid van een esdek op dekzand. De bouw van het schoolgebouw zal de bodem reeds voor een deel hebben verstoord. Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Wel zijn (deels) intacte archeologische relevante niveaus aanwezig. Op basis van het verkennend onderzoek kan niet voldoende worden vastgesteld of er archeologische resten aanwezig zijn, die door de planvorming verstoord kunnen worden.
Het plangebied ligt bovendien op een locatie waar in 1629 een schans lag in de stelling van Frederik Hendrik. Om die reden heeft het perceel een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Fig. 10.1: ligging schoolgebouw geprojecteerd op uitsnede kaart linie 1629, (de blauwe aantekeningen geven lijnen aan die in 1832 nog zichtbaar waren in het landschap)
Gelet op de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om in het plangebied een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren. Dit onderzoek zal aantonen of er sprake is van een vindplaats en wat de eventuele aard, omvang en datering daarvan is. Op de locaties waar door het initiatief de ondergrond zal worden verstoord zal voorafgaand daaraan een definitieve opgraving plaatsvinden. Voor deze locaties is behoud van de archeologische waarde niet meer nodig. Voor het overige gedeelte van het plangebied blijft de dubbel bestemming 'Waarde - Archeologie 1' gehandhaafd.
Hoofdstuk 11 Juridisch-bestuurlijke Aspecten
11.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding tezamen bieden het juridische (bindende) kader. Voor de regels en de verbeelding is naast aansluiting bij de SVBP2012 ook aansluiting gezocht bij de gemeentelijke standaard. Dit betekent onder meer dat de opbouw van de regels (zoveel mogelijk) standaard is.
11.2 Toelichting Op De Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden in het plangebied aangegeven. In dit bestemmingsplan zijn uitsluitend de bestemmingen 'Wonen - Zorgwonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. Daarnaast zijn er enkele maatvoeringsaanduidingen en één bouwvlak op de verbeelding opgenomen. Aan de westkant van het plangebied is de functieaanduiding 'parkeerterrein' opgenomen. De juridische betekenis van de aanduidingen zijn in de regels van het bestemmingsplan terug te vinden. De bestemmingen worden in de volgende paragraaf nader toegelicht.
11.3 Toelichting Op De Planregels
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Inleidende regels: hierin worden de begrippen toegelicht en de wijze van meten omschreven. Deze aspecten zijn belangrijk voor het toepassen en interpreteren van de regels in de overige hoofdstukken.
- Bestemmingsregels: hierin zijn de regels verbonden aan de bestemming en aanduiding opgenomen. Deze regels geven per bestemming een doeleindenomschrijving, bouwregels, mogelijke afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden aan. Ook geven de regels onder bestemmingen bevoegdheden aan tot het stellen van nadere eisen en/of de plicht voor een werk, geen bouwwerk zijnde, een omgevingsvergunning aan te vragen.
- Algemene regels: in dit hoofdstuk staan de anti-dubbeltelregel en de algemene aanduidings- bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels;
- Overgangs en slotregels: in dit hoofdstuk zijn de gebruikelijke regels voor elk bestemmingsplan te vinden, namelijk de overgangsregels voor bouwwerken en gebruik en de citeertitel.
Inleidende regels
De artikelen in deze paragraaf hebben betrekking op de toepassing van de bestemmingsplanregels. In artikel 1 wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. De bepalingen, welke verplicht gesteld zijn en opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), zijn overgenomen in de regels. Daarnaast zijn in artikel 1 de begrippen overgenomen die ook worden gehanteerd in de Wet algemeen bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). In artikel 2 is vastgelegd hoe er bij toepassing van de regels wordt gemeten.
Bestemmingsregels
De regels behorende bij de bestemmingen hebben een uniforme opbouw. Voor zover aanwezig zijn de regels als volgt opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving
- bouwregels
- nadere eisen
- afwijken van de bouwregels
- specifieke gebruiksregels
- afwijken van de gebruiksregels
- wijzigingsbevoegdheid.
In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven waar de als zodanig aangewezen gronden voor zijn bestemd. De bouwregels en de specifieke en algemene gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving.
Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Wonen - Zorgwonen
Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen - Zorgwonen' gekregen. De gronden zijn bestemd voor wonen gekoppeld aan een zorgfunctie ten behoeve van mensen met een geobjectiveerde zorgbehoefte. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn parkeervoorzieningen toegestaan. Verder zijn aan huis verbonden beroepsactiviteiten, tuinen en erven, en bijbehorende ondergeschikte voorzieningen zoals parkeer- en groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
In de bouwregels zijn de bebouwingsmogelijkheden beschreven. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Er is een bouwvlak op maat opgenomen op basis van de stedenbouwkundige uitgangspunten. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De maximale bouwhoogten zijn op de verbeelding aangegeven. In de bouwregels zijn tevens regels voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde opgenomen.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het (laten) gebruiken van de wooneenheden zonder zorgbehoefte. Hieraan zit wel de voorwaarde verbonden dat vast moet staan dat voor dit gebruik voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
Verkeer - Verblijfsgebied
Aan de oostkant van het plangebied is een strook grond aan de Kamperfoeliestraat bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze grond wordt toegevoegd aan het openbaar toegankelijk gebied. De gronden zijn bestemd voor verblijfsgebied, wegen, straten, paden en pleinen, fiets- en/of voetpaden, parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen.
Binnen de bestemming mag uitsluitend ten dienste van de bestemming. De bebouwingsmogelijkheden zijn in de bouwregels beschreven.
Algemene regels
In de algemene regels komen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels aan de orde. Deze bepalingen gelden voor het gehele plangebied. In dit hoofdstuk is onder meer een regeling ten aanzien van het parkeren opgenomen.
Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn tot slot de voor elk bestemmingsplan op te nemen overgangs- en slotregels opgenomen.
Hoofdstuk 12 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van afdeling 6.4 van de Wro geldt voor de gemeente de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Het Bro stelt kostenverhaal verplicht in geval er sprake is van een van de volgende bouwplannen:
- de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.
De ontwikkeling van het woonzorgcomplex vinden plaats op grond die eigendom is van de gemeente, die aan JOOST zal worden verkocht. In de koopovereenkomst is de toerekening van de kosten, verbonden aan het bouwvoornemen, geregeld. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 13 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
13.1 Resultaat Vooroverleg
Gelet op de omgevng van het plangebied hebben alleen de Provincie en het Waterscha Aa en Maas belang bij de voorgenomen ontwikkelingen. De ontwikkelingen raken geen belangen van overige instanties. Daarom heeft er alleen vooroverleg plaatsgevonden met de Provincie en het Waterschap.
De Provincie heeft op 27 maart 2020 aangegeven dat het voorontwerp geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Daarmee is het vooroverleg met de provincie afgerond.
Het Waterschap Aa en Maas heeft op 10 augustus 2020 op het voorontwerp gereageerd. Het Waterschap geeft daarin aan dat er in het plangebied geen ruimtelijke waterbelangen van toepassing zijn. Ook wordt in het in het plan invulling gegeven aan het hydrologisch neutraal ontwikkelen in relatie tot het toename van het verharde oppervlakte.
Gelet op de reacties van de Provincie en het Waterschap is het vooroverleg positief afgerond.
13.2 Resultaat Omgevingsdialoog
Wooncorporatie 'JOOST' heeft een omgevingsdialoog gevoerd. De eerste informatie avond vond plaats op 30 oktober 2019. Voor deze avond zijn alle betrokkenen die mogelijk gevolgen kunnen ondervinden van de voorgenomen ontwikkeling uitgenodigd. Tijdens deze avond zijn de eerste schetsen van het bouwplan getoond. Aan de buurt werd gevraagd om op deze eerste schetsen te reageren. Op 2 juli 2020 heeft JOOST, vanwege de Coronacrisis in een Webinar, aan de omgeving gepresenteerd, wat zij op 30 oktober 2019 vanuit de omgeving heeft opgehaald en hoe zij het plan daarop heeft aangepast. De omgeving kon via de chat op het plan reageren. De inrit van de parkeerplaats is op verzoek van de buurt verplaatst naar de Raadhuisstraat. Het gebouw is versmald waardoor het bestaande groen zoveel mogelijk op het perceel gehandhaafd blijft.
Het plan is over het algemeen positief ontvangen. Het Eindverslag van de omgevingsdialoog is bijgevoegd in Bijlage 10. Op grond van het resultaat van de omgevingsdialoog is besloten de gemeentelijke inspraakprocedure over te slaan en direct het ontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen.
13.3 Resultaat Ontwerpfase
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 7 september 2020 zes weken ter inzage gelegen. Gelijktijdig met het bestemmingsplan heeft de ontwerp omgevingsvergunning voor de voorhenomen ontwikkelingen ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan en de ontwerp omgevingsverguning ingediend. Daarmee is de ontwerpfase afgerond en kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.
Hoofdstuk 14 Conclusie
In dit bestemmingsplan is nadrukkelijk aandacht besteed aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieukundige effecten van het initiatief. Er is gemotiveerd aangetoond dat het initiatief zich verhoudt tot de aanwezige functies en waarden in het plangebied en de directe omgeving ervan. Naast het ruimtelijk planologische beleid en de stedenbouwkundige toets zijn alle ruimtelijke en milieukundige deelaspecten onderzocht. Gebleken is dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering oplevert voor een goede ruimtelijke ordening. Mede door middel van deze bestemmingsplantoelichting is nu een planologische en juridische basis gelegd om het initiatief te kunnen realiseren.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna
Bijlage 5 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 5 Nader onderzoek vleermuizen
Bijlage 6 Bomen Effect Analyse Seringenstraat Rosmalen
Bijlage 6 Bomen Effect Analyse Seringenstraat Rosmalen
Bijlage 7 Aerius-berekening
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Archeologisch onderzoek
Bijlage 9 Duurzaamheidsvisie Seringenstraat Rosmalen
Bijlage 9 Duurzaamheidsvisie Seringenstraat Rosmalen
Bijlage 10 Eindverslag Omgevingsdialoog Seringenstraat 2, Rosmalen
Bijlage 10 Eindverslag Omgevingsdialoog Seringenstraat 2, Rosmalen