KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Leiding - Brandstof
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Van Toepassingverklaring Ruimtelijke Plannen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Ruimtelijke Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Nut En Noodzaak Initiatief
4.3 Verwijderen Bestaande Leiding/buiten Gebruik
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten En Andere Waarden
5.1 Milieueffectrapportage
5.2 Archeologie
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Bodem
5.5 Water
5.6 Niet Gesprongen Explosieven
5.7 Ecologie
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Relatie Provinciaal Inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat'
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg
8.1 Vooroverleg
8.2 Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 1 Tekening Nieuwe Brandstofleiding
Bijlage 2 Besluit Ministerie Lnv Wet Natuurbescherming
Bijlage 1 Tracéstudie
Bijlage 2 Overzicht Tracé
Bijlage 3 Milieueffectrapportage (Zonder Bijlagen)
Bijlage 4 Nota Reikwijdte En Detailniveau
Bijlage 5 Bureauonderzoek Archeologie
Bijlage 6 Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 7 Addendum Onderzoeken Archeologie
Bijlage 8 Selectieadvies Gemeente Heusden
Bijlage 9 Selectiebesluit Gemeente Heusden
Bijlage 10 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 11 Verkennend Bodem-, Asfalt En Funderingsonderzoek
Bijlage 12 Asbestonderzoek
Bijlage 13 Onderzoek Explosieven
Bijlage 14 Quickscan Ecologie
Bijlage 15 Aanvulling Quickscan Ecologie
Bijlage 16 Kwantitatieve Risicoanalyse
Bijlage 17 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 18 Voortoets Wet Natuurbescherming
Bijlage 19 Verslagen Vooroverleg
Bijlage 20 Advies Commissie M.e.r.
Bijlage 21 Addendum Mer
Bijlage 22 Nota Wijzigingen

DPO leiding Heusden

Bestemmingsplan - Gemeente Heusden

Vastgesteld op 18-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan DPO leiding Heusden met identificatienummer NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01 van de gemeente Heusden.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico of een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.7 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.10 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.11 brandstofleiding

Een ondergrondse leiding met een diameter van 10 inch en een maximale druk van 96 bar, voor het transport van brandstoffen, in de vorm van K2/K3 vloeibare aardolieproducten, met de daarbij horende voorzieningen, zoals afsluiters en vloeistofvangers, en de daarbij horende belemmeringenstroken.

1.12 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.13 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.14 K2 en K3 vloeibare aardolieproducten

K2 vloeibare aardolieproducten: waarbij de brandbare vloeistof (klasse 2) een vlampunt heeft gelijk aan of boven 294 K (21° C) en ten hoogste 328 K (55° C), volgens de Handleiding Risicoberekeningen Besluit externe veiligheid buisleidingen, RIVM, versie 2.0, 1 juli 2014;

K3 vloeibare aardolieproducten: waarbij de brandbare vloeistof (klasse 3) een vlampunt heeft boven de 328 K (55° C) en ten hoogste 373 K (100° C), volgens de Handleiding Risicoberekeningen Besluit externe veiligheid buisleidingen, RIVM, versie 2.0, 1 juli 2014.

1.15 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico en/of een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.16 leidingbeheerder

Defensie Pijpleiding Organisatie of diens rechtsopvolger.

1.17 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.18 ondergeschikte bouwdelen

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;

1.19 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.20 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.21 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 peil

  1. 1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Leiding - Brandstof

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn, naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor:

  1. a. het transport van vloeibare brandstoffen door een hoofdtransportleiding als bedoeld in 1.11 en 1.14;
  2. b. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van brandstofleidingen als bedoeld in a;
  3. c. groenvoorzieningen.

3.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming of dubbelbestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

3.3 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in dit plan is bepaald over het bouwen op basis van de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse transportleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

  1. a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de transportleiding moet zijn gewaarborgd;
  2. b. het bevoegd gezag schriftelijk advies moet hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder (Defensie Pijpleiding Organisatie).

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Algemene Aanduidingsregels

4.1 Overige zone - Leiding buiten gebruik

  1. a. Ter plaatse van de gebiedaanduiding 'Overige zone - Leiding buiten gebruik', vervallen, uiterlijk 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan of zoveel eerder als de leidingbeheerder heeft verklaard dat de brandstofleiding buiten gebruik is gesteld, de regels:
    1. 1. in de bestemmingsplannen Heusden 'Buitengebied, derde herziening' en Heusden 'Buitengebied,vierde herziening' opgenomen dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof';
    2. 2. de in het provinciaal inpassingsplan Gebiedstontwikkeling Oostelijke LangstraatOost opgenomen dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof'.

4.2 Specifieke gebruiksregels

  1. a. het is verboden om op of in de gronden met de gebiedsaanduiding 'Overige zone -Leiding buiten gebruik een ondergrondse brandstofleiding in gebruik te hebben, nadat de nieuwe brandstofleiding als bedoeld in de artikelen 1.11 en 1.14 in gebruik is genomen.
  2. b. Binnen maximaal één jaar na het vervallen van de dubbelbestemmingen, zoals bepaald in artikel 4.1 onder a, moet de leiding ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Leiding buiten gebruikzijn verwijderd, wat betekent dat alle leidingen en bijbehorende bouwwerken en werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde en werkzaamheden, moeten zijn verwijderd en de grond uitsluitend gebruikt wordt en in gebruik blijft volgens de onderliggende bestemmingen.
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder b wordt de leiding ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Leiding buiten gebruik' een veilige en milieyhygiënische wijze onklaar gemaakt, als het verwijderen van de leiding fysiek niet mogelijk is.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

5.1 Regels beperking stikstofdepositie

De aanleg van de nieuwe brandstofleiding als beschreven in 1.11 en 1.14 en weergegeven op de tekening in bijlage 1 bij deze regels, is uitsluitend toegestaan als wordt gewerkt in overeenstemming met de uitgangspunten in de Aeriusbijlagen bij het besluit op grond van de Wet natuurbescherming van februari 2021, dat als bijlage 2 bij deze regels is gevoegd, dan wel een latere voor dezelfde activiteiten verleende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming.

Artikel 6 Van Toepassingverklaring Ruimtelijke Plannen

Op de gronden met de dubbelbestemming Leiding - Brandstof, voor zo ver gelegen binnen de vigerende de ruimtelijke plannen:

  1. a. Bestemmingsplan Heusden Buitengebied, 3de herziening, met identificatienummer NL.IMRO.0797.PHHBG3-VG02;
  2. b. Bestemmingsplan Heusden Buitengebied, 4de herziening, met identificatienummer NL.IMRO.0797.PHHBG4-VG01;
  3. c. Provinciaal Inpassingsplan Gebiedstontwikkeling Oostelijke Langstraat Oost, met identificatienummer NL.IMRO.9930.ipgolwest-va03;

zijn de regels van deze plannen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'DPO leiding Heusden'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO) exploiteert verscheidene kerosine transportleidingen in Nederland die onderdeel uit maken van het NATO pijpleidingnetwerk. Het netwerk omvat onder andere de 6" P11 transportleiding, ook bekend als KB6, tussen de depots 5KLD (Klaphek) en 5BED (Best). De capaciteit van de bestaande KB6 (ø6"- 168 mm) leiding is te klein, waardoor op termijn het gehele leidingtracé zal worden vergroot naar een ø10" (273 mm) leiding.

Vooruitlopend hierop zal in het tracé Ammerzoden – Vlijmen de bestaande 6" leiding worden vervangen door een nieuwe 10" leiding, inclusief het realiseren van een nieuwe kruising met de Maas. Deze is nodig in verband met de ondiepe ligging in de vaarwegen van Rijkswaterstaat, wat een risico oplevert. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport ziet toe op deze kwestie en wil dat deze ondiepe ligging uiterlijk medio 2021 is opgeheven. De nieuwe leiding komt deels buiten het bestaande leidingtracé te liggen.

Het nieuwe tracé loopt vanaf de kern Ammerzoden (gemeente Maasdriel), via Bokhoven (gemeente 's-Hertogenbosch), naar Vlijmen (gemeente Heusden). Om het nieuwe tracé planologisch mogelijk te maken en de leiding na aanleg planologisch te beschermen wordt voor elk van deze gemeenten een nieuw bestemmingsplan gemaakt.

Aan de zijde van de gemeente Maasdriel loopt het tracé over een lengte van 160 meter door het plangebied van het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) 'Bommelerwaard' van de provincie Gelderland. Voor dit gedeelte van het leidingtracé wordt een PIP gemaakt.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het nieuwe tracé komt ten oosten van de kern Bokhoven te liggen. Het tracé komt vanonder de Maas en wordt daarna deels aangelegd via een open ontgraving (blauwe lijn) en deels via een boring (groene lijn). Het tracé wordt zoveel mogelijk langs perceelsgrenzen gevolgd en doorkruist geen woondoeleinden.

De oude leidingdelen worden, nadat de nieuwe leiding is aangelegd en aangesloten, buiten gebruik gesteld en zoveel mogelijk verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0001.png"

Figuur 1-1 bestaande leiding (in roze), nieuwe leiding in blauw en groen.

1.3 Geldende Ruimtelijke Plannen

De percelen van het huidige en het toekomstige tracé van de leiding liggen in de volgende ruimtelijke plannen:

  • bestemmingsplan 'Heusden Buitengebied, 3de herziening en bestemmingsplan 'Heusden Buitengebied, 4de herziening'', vastgesteld door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch op respectievelijk 27 september 2016 en 18 december 2018;
  • Provinciaal inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat Oost' (verder: PIP GOL), vastgesteld op 28 september 2018.

De gemeente Heusen is bevoegd een bestemmingsplan te maken binnen het plangebied van het PIP GOL, maar pas nadat dit plan onherroepelijk is geworden. Op het moment van het schrijven van deze toelichting (december 2019) is dat nog niet het geval.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk twee wordt de huidige situatie weergegeven. In hoofdstuk drie komt het relevante beleidskader op verschillende niveaus aan de orde. Hoofdstuk vier beschrijft het plan. Hoofdstuk vijf bevat een onderbouwing van de haalbaarheid van de ontwikkeling in relatie tot verschillende sectorale aspecten. Hoofdstuk zes bevat een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk zeven en acht zien op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

De gronden binnen de gemeente Heusden worden nu grotendeels agrarisch gebruikt. Omdat de leiding geheel ondergronds komt te liggen verandert er qua uiterlijk aanzien niet of nauwelijks s aan de omgeving, met uitzondering van afsluiterputten. Wat wel van belang is dater een planologische belemmeringenstrook op het nieuwe tracé komt te liggen, die voor beperkingen in het gebruik van de gronden zorgt. Het is binnen die strook bijvoorbeeld niet zomaar toegestaan om te graven of andere werkzaamheden te verrichten, omdat dat gevolgen kan hebben voor de veiligheid van de leiding.

Daar staat tegenover dat de belemmeringenstrook op het tracé van de huidige leiding komt te vervallen en daar dus geen of minder beperkingen gaan gelden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen.
Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie
Het bestemmingsplan draagt bij aan het beleid geformuleerd in de omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens een lgemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Conclusie
Het bestemmingsplan draagt bij aan het nationaal belang van een hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Sinds 1 juli 2017 geldt een nieuwe laddersystematiek. De voormalige drie treden van de ladder zijn vervangen door twee eisen bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Een stedelijke ontwikkeling is een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Conclusie
De aanleg van de DPO-Leiding is geen stedelijke ontwikkeling. De Laddertoets hoeft dan ook niet te worden doorlopen.

3.1.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

In Nederland ligt ongeveer 300.000 km buisleiding voor het transport van stoffen waaronder aardgas, brandstoffen, drinkwater en afvalwater. Hiervan is ruim 18.000 km buisleidingen bestemd voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is gericht op de buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen, omdat deze categorie een potentieel extern veiligheidsrisico met zich meebrengt. Het Bevb en de bijbehorende regeling zijn van toepassing op buisleidingen met een extern veiligheidsaspect, zoals hogedrukaardgasleidingen, brandstofleidingen categorieën K1, K2 en K3 en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 juli 2014 geldt de Regeling externe veiligheid buisleidingen ook voor het transport van andere chemische stoffen dan aardgas en aardolieproducten, waaronder stikstof.

Het Bevb bevat regels voor het vastleggen van deze leidingen en haar externe veiligheidsaspecten in bestemmingsplannen. Voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen, reeds bestaand of nieuw, geldt dat het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gemeenten verplicht deze leidingen op te nemen in het bestemmingsplan met een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding. Verder dient op grond van het Bevb voor alle leidingen rekening te worden gehouden met de risiconormering die voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen geldt.

Conclusie
Het bestemmingsplan sluit aan op het Bevb, in die zin dat een belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding is opgenomen. In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op het onderwerp Externe veiligheid.

3.1.5 Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035

De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is vastgesteld op 12 oktober 2012. In deze visie is opgenomen hoe het Rijk de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.

In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken. Hiermee wordt zeker gesteld dat ook de komende 20 à 30 jaar nieuwe doorgaande buisleidingverbindingen kunnen worden gerealiseerd ten behoeve van de levering van aardgas en het vervoer van grondstoffen en chemische stoffen aan en tussen haven- en industrieclusters in het binnen- en buitenland. Anderzijds wordt hiermee duidelijkheid geboden aan zowel initiatiefnemers die buisleidingen wensen te realiseren als aan gemeenten, doordat buisleidingen van nationaal belang in een vooraf begrensde buisleidingenstrook dienen te worden aangelegd.

In de Structuurvisie worden tien uitgangspunten gehanteerd:

  1. 1. Creëren van optimale randvoorwaarden buisinfrastructuur;
  2. 2. Zuinig gebruik van de ruimte;
  3. 3. Voorkomen van negatieve gevolgen voor de omgeving;
  4. 4. Alleen leidingen van (inter)nationaal belang;
  5. 5. Alleen leidingen voor gevaarlijke stoffen;
  6. 6. Alleen aanleg in aangegeven stroken;
  7. 7. Gebruik bestaande verbindingen met het buitenland;
  8. 8. Geen aankoop van gronden;
  9. 9. Geen aanleg van buisleidingen door het Rijk;
  10. 10. Aangewezen buisleidingstroken vrijwaren in bestemmingsplannen.

Voor deze leidingen, reeds bestaand of nieuw, geldt dat het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gemeenten verplicht deze leidingen op te nemen in het bestemmingsplanmet een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Verder dient op grond van het Bevb voor alle leidingen rekening te worden gehouden met de risiconormering die voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen geldt (zie hiervoor paragraaf 5.8 Externe veiligheid).

Conclusie
Het bestemmingsplan sluit aan bij de hierboven genoemde uitgangspunten.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Brabant

In december 2018 heeft de provincie de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie bevat strategische doelen voor de langere termijn. De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen: concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, veiligheid, milieu en ruimtelijke kwaliteit staan nu nog in bestaande plannen, zoals de Structuurvisie ruimtelijke ordening, die in de paragraaf hierna aan de orde komt.

3.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

In 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) vastgesteld. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kaderstellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De provincie beschrijft 4 ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Het infrastructuurnetwerk van de provincie Noord-Brabant bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in Noordwest Europa. De provincie wil de mogelijkheden van transport door buisleidingen optimaal benutten, zodat minder vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor nodig is. Vanuit het oogpunt van veiligheid draagt dit bij aan een beperking van het vervoer van gevaarlijke stoffen door bestaand stedelijk gebied. De provincie wil ook een ruimtelijke scheiding tussen transportroutes voor gevaarlijke stoffen en kwetsbare functies. Als uitwerking van de Brabantse Strategische Visie Goederenvervoer (BSVG) stimuleert de provincie het gebruik van buisleidingen, bijv. voor het transport van CO2 naar glastuinbouwgebieden. Daarnaast vraagt de provincie aandacht bij de Europese Commissie voor buisleidingen als transportmodaliteit, naast weg, water en spoor.

Conclusie
Het bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de structuurvisie, en sluit aan bij de hierboven genoemde uitgangspunten

3.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Als het vanuit het beleid van de provincie nodig is om regels op te nemen voor ruimtelijke ontwikkelingen, dan staan die in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (vastgesteld op 25 oktober 2019). De gemeente moet rekening houden met deze instructieregels bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale omgevingsvisie en structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de verordening zijn:

  • omgevingskwaliteit
  • stedelijke ontwikkelingen
  • duurzame energie
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden
  • agrarische ontwikkelingen (zie: BZVen stalderen)
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied

Voor sommige onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

In het vervolg van deze paragraaf worden de meest relevante onderwerpen uit de verordening nader toegelicht, in relatie tot de beoogde ontwikkeling.

Relatie Natuurnetwerk Brabant

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het Natuurnetwerk Brabant weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0002.png" \

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0006.png"

Figuur 3-1 uitsnede kaart met instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden

Het Natuur Netwerk Brabant (NNB) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang, zoals de bossen, de heide en vennen, de stuifduinen, de schraalgraslanden, de rivieren en beken. Het doel van het NNB-beleid is het veiligstellen van ecosystemen en het realiseren van leefgebieden met goede condities voor de biodiversiteit. Deze leefgebieden zijn belangrijk voor dier- en plantensoorten.

Om de populaties gezond te houden en de genetische uitwisseling te bevorderen, moeten de gebieden groot genoeg zijn en de mogelijkheid bieden voor migratie tussen de gebieden. Om het NNB als zo`n netwerk te laten functioneren, werkt de provincie samen met andere partijen aan het aanleggen van ecologische verbindingszones en het oplossen van faunaknelpunten in de wegenstructuur. Als de omstandigheden in een bepaald gebied (tijdelijk) verslechteren, dan kan een soort uitwijken naar een ander geschikt gebied. In het licht van de klimaatveranderingen is dit van toenemend belang. De ecologische verbindingszones zijn (vaak) langgerekte landschapselementen die als groene schakels de Brabantse natuurgebieden met elkaar verbinden.Het Natuur Netwerk Brabant hangt samen met het Natuur Netwerk in de andere delen van Nederland en met het Europese net van natuurgebieden, bekend onder de naam Natura 2000.

Het NNB bestaat uit:

  • bestaande natuur- en bosgebieden;
  • gerealiseerde nieuwe natuur. Dit zijn gronden die met subsidie uit het Natuurbeheerplan zijn gerealiseerd als nieuwe natuur en waar de landbouwfunctie of een andere niet-natuurbestemming is verdwenen;
  • nog niet gerealiseerde nieuwe natuur. Dit zijn meestal agrarische gronden die in het Natuurbeheerplan zijn aangewezen als nieuwe natuur, maar waar de gewenste natuurfunctie nog niet is gerealiseerd. De oude functie of bestemming is nog aanwezig;
  • ecologische verbindingszones.

Het provinciale beleid is erop gericht om het netwerk in 2027 gereed te hebben. Dit wordt in het algemeen bereikt door:

  • het concreet aanwijzen van de gebieden die tot het NNB behoren en het vastleggen van de natuurdoelen (bepalen);
  • voor zover nodig functiewijziging van landbouwgrond en ander niet-natuurgebruik naar natuurgebied door aankoop of particulier natuurbeheer (deelname);
  • inrichten van deze gebieden zodat de natuurkwaliteit (omschreven in natuurdoelen) ontwikkeld kan worden (inrichting);
  • realiseren van de natuurkwaliteit door een duurzaam beheer en eventueel aanvullend omgevingsbeleid (uitvoering).

Brabant kiest er voor om samen met de zogenaamde 'Manifestpartners' het hele NNB in Brabant realiseren. De provincie nodigt particuliere eigenaren en ondernemers uit om delen van het NNB te ontwikkelen. Natuur en landschap wordt meer vanuit de regio en dichter bij de samenleving gerealiseerd. De provincie biedt daarbij de ruimte om economische ontwikkeling te koppelen aan investeringen in natuur.

Op basis van het rijksbeleid geldt de verplichting om de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB in stand te houden en te beschermen (artikel 3.12 lid 6 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening). Niet alleen het behouden, herstellen en beschermen van bestaande waarden in het natuurnetwerk is belangrijk: er moet ook ruimte zijn voor ontwikkelingen. Dit is in de verordening nader uitgewerkt.

Verantwoording

Het nieuwe tracé van de brandstofleiding kruist de NNB en de ecologische verbindingszone. Daar waar dit het geval is, vindt aanleg van de leiding via ondergrondse boringen plaats. Er vindt geen inbreuk plaats op de waarden en kenmerken van het NNB.

Attentiezone waterhuishouding

Deze aanduiding is bedoeld om de hydrologische instandhoudingsdoelen van het Natuur Netwek Brabant te beschermen tegen negatieve effecten. Er vinden geen activiteiten plaats binnen deze aanduiding. Een nadere onderbouwing in deze toelichting is daarom niet aan de orde.

Groenblauwe mantel (landschappelijke waarden)

In onderstaande afbeelding is de ligging van de aanduiding 'groenblauwe mantel' aangegeven (nader uitgewerkt in artikel 3.32 van de Interim Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0008.png"

Figuur 3-2 uitsnede kaart met ligging Groenblauwe mantel

De provincie streeft naar samenhangende aanpak van natuur, landschap en water die de omgevingskwaliteit en recreatiemogelijkheden versterkt en waardoor de gevolgen van klimaatveranderingen voor de natuur en het watersysteem beter kunnen worden opgevangen. Om de robuustheid van het systeem te bevorderen, zijn er gebieden opgenomen als verbinding tussen het Natuur Netwerk Brabant en het Landelijk gebied; de Groenblauwe mantel.

Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het 'Wijstverschijnsel' (het opstuwen van grondwater) op de Peelrandbreuk in Oost-Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de 'Naad van Brabant'.

Binnen de groenblauwe mantel is volop ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, met een meer extensief karakter en als die bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap. De ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve functies, zoals stedelijke ontwikkeling of intensieve vormen van recreatie of en landbouw (zoals de bouw van kassen, (bezoekers-)intensieve recreatie, of concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties) passen minder bij het karakter van deze gebieden. Daarom geldt binnen de groenblauwe mantel soms aanvullende regels voor de ontwikkeling van die functies. Bijvoorbeeld in geval van stedelijke ontwikkeling die vanwege de groen-rood verhouding juist bijdraagt aan de ontwikkeling van de kwaliteiten van gebied.

De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan het bodem-watersysteem (zoals de aanwezigheid van een kwel), aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), of aan het voorkomen van bijzondere planten en dieren. De groenblauwe mantel richt zich niet alleen op het beschermen van die waarden maar juist ook op de ontwikkeling daarvan. Daarom geldt binnen de groenblauwe mantel dat ontwikkelingen bijdragen aan de natuur- en landschapswaarden en het bodem- en watersysteem. Het beleid richt zich ook op een toename van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap. Nieuwe ontwikkelingen passen daarom qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden.

Verantwoording

De aanleg van de brandstofleiding is niet gericht op het ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden en het bodem- en watersysteem, maar beperkt deze ontwikkelingen evenmin. De aanwezige ecologische waarden en kenmerken worden beschreven in de ecologische onderzoeken die voor dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd. De waarden en kenmerken worden mogelijk tijdelijk geraakt, maar dit leidt niet tot een onomkeerbare situatie. De leiding ligt ondergronds en is in de huidige en toekomstige situatie dus niet zichtbaar in het landschap. In de aanlegfase is gedeeltelijke ontgraving nodig, maar dit wordt weer volledig hersteld na aanleg. De landschappelijke waarden en kenmerken worden in stand gehouden.

Waterbescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0012.png"

Figuur 3-3 uitsnede kaart met instructieregels gemeenten voor waterberging en grondwaterbeschermingsgebieden.

Ter voorkoming van wateroverlast zijn in de Interim Omgevingsverordeningen instructieregels opgenomen gericht op het beperken van functies en activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied.

Binnen regionale waterberging gelden meer beperkingen dan in de reserveringsgebieden waterberging, omdat deze gebieden concreet nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. De beperkingen hebben betrekking op het oprichten van gebouwen en voorzien in een vergunningstelsel voor het ophogen van gronden en het aanbrengen of wijzigen van kaden. Het oprichten van gebouwen ten dienste van de waterberging is toegestaan tot een hoogte van maximaal 2 meter.

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is mogelijk als blijkt dat dit niet ten koste gaat van het waterbergend vermogen van het gebied. Bij het opnemen van een regeling in het bestemmingsplan geldt dat betrokkenheid van de waterschappen, als primair verantwoordelijk bestuursorgaan voor de inrichting van de waterbergingsgebieden, nodig is.

Verantwoording

Het tracé doorkruist een regionale waterberging. De aanleg en het gebruik van de brandstofleiding heeft geen invloed op het waterbergend vermogen van het plangebied. De aanleg van de nieuwe leiding wordt zo uitgevoerd, dat deze en de afsluiterputten, geen belemmeringen kunnen ondervinden van het gebruik van het gebied als hoogwaterbeschermingsgebied. Het Waterschap Aa en Maas is betrokken bij de voorbereiding van het project voor de brandstofleiding.

Conclusie
De aanleg van een nieuw brandstofleiding past binnen de (verantwoordings-)eisen die in de Interim Omgevingsverordening zijn opgenomen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Heusden

In juli 2009 is de Structuurvisie 'Ideeën voor een plek' door de gemeenteraad van Heusden vastgesteld. Het doel van deze visie is het richting geven aan de gemeentelijke ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van de komende jaren.

Binnen de structuurvisie zijn geen specifieke eisen of ambities geformuleerd over kabels en leidingen. Wel blijkt uit de structuurvisie dat natuur, landschap en de economische ontwikkeling van de gemeente belangrijke uitgangspunten zijn. De leiding komt ondergronds te liggen, waardoor natuur en landschap intact blijven.

Conclusie
Het bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de ruimtelijke structuurvisie, en sluit aan bij de hierboven genoemde uitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Het netwerk van DPO omvat onder andere de 6" P11 transportleiding, ook bekend als KB6, tussen de depots 5KLD (Klaphek) en 5BED (Best). De capaciteit van de bestaande KB6 (ø6"- 168 mm) leiding is te klein, waardoor op termijn het gehele leidingtracé zal worden vergroot naar een ø10" (273 mm) leiding.

Vooruitlopend hierop zal in het tracé Ammerzoden – Vlijmen de bestaande 6" leiding worden vervangen door een nieuwe 10" leiding, inclusief het realiseren van een nieuwe kruising met de Maas. Deze is nodig in verband met de ondiepe ligging in de vaarwegen van Rijkswaterstaat, wat een risico oplevert. De nieuwe leiding komt deels buiten het bestaande leidingtracé te liggen.

Het nieuwe tracé loopt vanaf de kern Ammerzoden (gemeente Maasdriel), via Bokhoven (gemeente 's-Hertogenbosch), naar Vlijmen (gemeente Heusden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0013.png"

Figuur 4 - 1 tracé nieuwe leiding

4.2 Nut En Noodzaak Initiatief

De transportleidingen zijn voor een groot deel aangelegd in de jaren '50 en '60 en hebben op enkele locaties een dekking die niet aan de huidige regels en standaarden voldoet. DPO heeft een inventarisatie uitgevoerd naar de ligging van het huidige leidingnetwerk om de risico's van ondiepe buisleidingen op structurele wijze in kaart te brengen en om deze, eventueel middels aanvullende maatregelen, te beheersen. Uit deze inventarisatie bleek dat de ondiepe ligging in de vaarwegen van Rijkswaterstaat een groot risico vormt, waarvoor op korte termijn een oplossing moet komen.

Verder is de capaciteit van de bestaande leiding onvoldoende, waardoor deze wordt vervangen door een grotere leiding.

Het transportnetwerk voor brandstof, in beheer bij DPO, is van nationaal belang. De goede werking moet worden gegarandeerd. Het tracé is tot stand gekomen na een uitgebreide tracéstudie. Deze is in bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

4.3 Verwijderen Bestaande Leiding/buiten Gebruik

Na het aanleggen en in bedrijf nemen van de nieuwe leiding zal het bestaande uit bedrijf genomen leidingdeel, daar waar dat fysiek mogelijk is, worden verwijderd. Resterende leidingdelen worden gevuld met dammer. Op bijlage 2 is het nieuwe tracé te zien, maar ook de leidingdelen die worden verwijderd, danwel door opvulling onklaar worden gemaakt. Na het aanleggen en in bedrijf nemen van de nieuwe leiding zal het bestaande uit bedrijf genomen leidingdeel worden verwijderd, voor zover dat fysiek mogelijk is.

Met Rijkswaterstaat zal een aparte afspraak gemaakt moeten worden voor het verwijderen van de twee aanwezige zinkers en de tijdelijke maatregel die is genomen (zinkermatten boven de in bedrijf zijnde leiding).

Met de beide Waterschappen zullen eveneens aparte afspraken gemaakt moeten worden of de leiding wel/niet verwijderd mag worden uit de waterkeringen. In het geval deze niet verwijderd mogen worden, dan zullen deze leidingdelen worden gevuld met dammer en achterblijven.

Daar waar de leiding ligt in particuliere gronden zullen er afspraken gemaakt worden met de perceeleigenaren. In de kern van Bokhoven kan het mogelijk zijn dat bepaalde delen zullen achterblijven. In de planregels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen, om te waarborgen dat de leiding, waar mogelijk, ook inderdaad wordt verwijderd en de gronden worden gebruikt overeenkomstig de onderliggende bestemmingen.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten En Andere Waarden

Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, moet worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten en andere relevante waarden beschreven.

5.1 Milieueffectrapportage

Besluit milieueffectrapportage

Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten belangrijke negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is. In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit me.r.) activiteiten worden aangewezen:

  1. 1. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  2. 2. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.beoordelingsplicht.

De m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn opgenomen in respectievelijk bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De verplaatsing (wijziging) van de leiding is een activiteit die voorkomt op de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994. Categorie D 8.1 van onderdeel D van de bijlage noemt de activiteit 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas (met uitzondering van een buisleiding voor het transport van aardgas), olie of CO2- stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën'. Kerosine is een halfzware olie en valt onder deze activiteit. Een m.e.r.-beoordeling is nodig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 1 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied (waaronder Natura 2000 of Nederlands Natuurnetwerk).

Artikel 7.2a Wet milieubeheer

Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet er op grond van artikel 7.2a Wm ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied.

Voor het nieuwe tracé zijn bestemmingsplanwijzigingen nodig binnen de gemeenten Maasdriel, 's-Hertogenbosch en Heusen en een wijziging van het inpassingsplan Bommelerwaard van de provincie Gelderland.

De aanleg van de leiding zorgt voor een beperkte toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek'. Op het moment van het starten van de ruimtelijke procedures hield dit in dat significante effecten op dat gebied als gevolg van de vaststelling van het plan/de plannen niet op voorhand konden worden uitgesloten en dat een passende beoordeling nodig was (artikel 2.7 Wet natuurbescherming). Op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer was in dat geval ook een milieueffectrapportage voor plannen (plan-m.e.r.) nodig.

Milieueffectrapport

Voorafgaand aan het maken van het milieueffectrapport is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (zie Bijlage 5 Nota reikwijdte en detailniveau, verder NRD) opgesteld en, met het voornemen als bedoeld in artikel 7.9 Wet milieubeheer bekendgemaakt.
Er zijn zienswijzen ingediend op het voornemen en de NRD, die bij het opstellen van het MER zijn betrokken.

- reactie Rijkswaterstaat over mogelijke samenloop met projecten rivierverruiming en Kaderrichtlijn Water: DPO heeft naar aanleiding van de zienswijze overleg gevoerd met RWS. De aanleg van de leiding beperkt niet eventuele rijksprojecten.

- reacties Waterschap Rivierenland en Aae en Maas: aandacht voor bepaalde onderwerpen in het MER (klimaatadaptatie, beschermde geibieden Keur, risico's grondwater).

- reactie toekomstige landbouwcamping nabij Engelenmeer: deze ontwikkeling wordt als autonome ontwikkeling in het MER beschouwd.

Het MER is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

De uitkomst van het MER is dat de aanleg en het gebruik van de nieuwe DPO-leiding niet zorgt voor belangrijke nadelige milieugevolgen en dat het bevoegd gezag een besluit kan nemen op het bestemmingsplan, waarbij alle milieuinformatie in beeld is.

Het MER is met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan en/of het MER ingediend.

Advies commissie voor de milieueffectrapportage

De commissie voor de milieueffectrapportage (verder: de commissie) heeft op 12 januari 2021 een advies uitgebracht over het MER (bijlage 20). De Commissie vindt dat de bijlagerapporten (waaronder bodem, grondwater, archeologie, ecologie, veiligheid over het te realiseren tracé gedegen en zorgvuldig zijn opgesteld. De commissie mist in het MER essentiële informatie over hoe de keuzes tot stand zijn gekomen voor het uiteindelijke tracé, de aanlegmethode en het al of niet verwijderen van de bestaande leiding.

Verder mist de commissie een alaternatief waardoor de effecten van de emissies van stikstof op het nabij gelegen Natura 2000-gebied 'Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek' worden voorkomen.

Addendum MER

In een addendum is alsnog ingegaan op de tekortkomingen die de commissie in haar advies heeft gesignaleerd. Het Addendum is als bijlage 21 bij deze toelichting gevoegd. De keuzes die hebben geleid tot het voorliggende tracé, de methode van aanleg en het al of niet verwijderen van de bestaande leiding zijn hierin uitgewerkt en te herleiden. Voor wat betreft stikstof is een vergunning in voorbereiding.De combinatie planMER en Addendum bevat alle essentiele informatie nodig om een onderbouwd besluit te kunnen nemen.

5.2 Archeologie

In juli 2019 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het DPO tracé Bokhoven - Vlijmen in de gemeenten ’s-Hertogenbosch en Heusden (zie bijlage 5). De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied.

In de gemeente Heusden valt het tracé binnen de bestemmingsplannen 'Heusden Buitengebied 3e herziening' en 'Heusden Buitengebied, 4e herziening'. Waar het tracé op de grens tussen de gemeenten 's-Hertogenbosch en Heusden loopt, geldt voor de aangrenzende delen van de gemeente Heusden geen archeologische dubbelbestemming. Verder naar het zuiden geldt een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4. Archeologisch onderzoek is hier verplicht bij bodemingrepen (waaronder het aanbrengen van ondergrondse leidingen) die betrekking hebben op een gebied groter dan 5.000 m2 en waarbij de bodem dieper dan 50 cm wordt geroerd. Nog meer naar het zuiden ligt een zone met dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2. De bijbehorende vrijstellingsgrenzen zijn 100 m2 en 50 cm. Voor het ten zuiden daarvan gelegen gebied met de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 zijn de vrijstellingsgrenzen 500 m2 en 50 cm.

Op basis van het bureauonderzoek kan het tracé worden opgedeeld in drie verwachtingszones:

  1. 1. De oeverwal van de Maas.
    Dit gebied heeft een hoge verwachting op resten vanaf de Romeinse tijd. In de dieper gelegen afzettingen van de Hoorzik stroomrug kunnen archeologische resten vanaf de Bronstijd voorkomen. De leiding wordt in deze verwachtingszone aangelegd in een open ontgraving. Er wordt vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een verkennend booronderzoek, met om de 50 m een boring tot een diepte van 3,0 m onder het maaiveld.
  2. 2. Laaggelegen gronden.
    De relatief laaggelegen komgronden en dekzandvlaktes hebben een lage archeologische verwachting. De leiding wordt hier voornamelijk aangelegd door middel van een gestuurde boring, maar over kleine afstanden ook in een open ontgraving. Voor de gestuurde boringen wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Ook voor de open ontgravingen in dit gebied met een lage verwachting wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.
  3. 3. Dekzandrug.
    De verwachting van de dekzandrug in het zuiden van het tracé kan op basis van naastgelegen onderzoek, waarbij alleen afzettingen zijn aangetroffen die onder natte omstandigheden zijn ontstaan, worden bijgesteld naar laag. Bovendien wordt de leiding hier aangelegd door middel van een gestuurde boring, waardoor geen vervolgonderzoek wordt geadviseerd.

Na het bureauonderzoek is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd (zie 6) De afdeling SO/Erfgoed van de gemeente 's-Hertogenbosch heeft mede uit naam van de gemeente Heusden het rapport beoordeeld (8). De gemeente Heusden kan instemmen met de inhoud en strekking van het archeologisch onderzoek en met het advies voor haar grondgebied geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk te stellen. Het selectiebesluit van de gemeente is toegevoegd in bijlage 9 bij deze toelichting.

Verder onderschrijft de gemeente Heusden het advies uit het selectieadvies over het mogelijk alsnog voorkomen van zogenaamde 'toevalsvondsten ' en de wettelijk gezien juiste omgang daarmee. Dergelijke vondsten moeten volgens art. 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk bij de minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gemeld worden. Dit kan door het invullen van het vondstmeldingsformulier op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed of door contact op te nemen met de InfoDesk . In de praktijk kan melding het beste direct plaatsvinden bij de gemeente.

Conclusie:

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van een bestemmingsplan. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.

Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven.

  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij twee ontsluitingswegen (voorschrift 3A.1)
  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2)

De beoogde ontwikkeling, het aanleggen van een brandstofleiding en het wegbestemmen verwijderen of onklaar maken van de bestaande leiding valt niet onder één van de hiervoor genoemde gevallen.

Voor de aanleg van de DPO-leiding wordt materieel ingezet met een verbrandingsmotor. Dit leidt tot emissie van luchtverontreinigende stoffen, zij het in beperkte mate en gedurende een beperkte tijd.
In en in de omgeving van het plangebied heerst een goede luchtkwaliteit: de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 én PM2.5 bedragen in 2020 resp. 17, 20 en 12 µg/m3 ter plaatse van het meest nabije NSL-rekenpunt langs de N831 (bron: NSL-monitoringstool - Rekenpunt 15558372).
De wettelijke grenswaarden voor deze stoffen zijn 40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2.5 Alleen tijdens de aanleg van de leiding zal er een - beperkte - emissie naar de lucht ontstaan. Gezien de ruimte tussen de heersende achtergrondconcentraties en de wettelijke grenswaarden zal deze beperkte emissie niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Het gebruik van de DPO-leiding draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.4 Bodem

Om te beoordelen of de bodem geschikt is voor het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling is in eerste instantie een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie 10). Het doel van het vooronderzoek is inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen ter plaatse van de onderzoekslocatie. Hierbij wordt een inschatting gemaakt van de aard, mate, oorzaak en ligging van mogelijke verontreinigingen. Ook kunnen de resultaten van het vooronderzoek worden gebruikt bij de interpretatie van de resultaten van het bodemonderzoek.

Vervolgens is een verkennend milieukundig bodemonderzoek, asfalt- en funderingsonderzoek uitgevoerd (zie 11).

Het doel van het onderzoek is :

  • Het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem (grond en grondwater) ter plaatse van de onderzoekslocatie;
  • Het indicatief vaststellen van de dikte, opbouw en teerhoudendheid (chemische kwaliteit) van de asfaltverharding, teneinde de hergebruik- dan wel afzetmogelijkheden van het vrijkomende asfalt te bepalen;
  • Het indicatief vaststellen van de dikte, opbouw en chemische kwaliteit van het aanwezige fundatiemateriaal teneinde de hergebruik- dan wel afzetmogelijkheden van het vrijkomende fundatiemateriaal te bepalen;
  • Het indicatief vaststellen van de chemische kwaliteit van de bodem onder het aanwezige fundatiemateriaal teneinde de hergebruik- dan wel afzetmogelijkheden van de vrijkomende grond te bepalen.

De conclusies over de bodemkwaliteit ter hoogte van het bestaande tracé zijn:

  • In de grond is lokaal sprake van bijmengingen met bodemvreemde materialen. Dit zijn met name bijmengingen met baksteen en/of (metsel)puin;
  • De grond ter plaatse van de diverse deellocaties is overwegend niet tot licht verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en molybdeen.

De conclusies over de bodemkwaliteit voor het nieuwe tracé zijn:

  • In de grond is plaatselijk sprake van bijmengingen met bodemvreemde materialen. Dit zijn met name bijmengingen met baksteen en (metsel)puin;
  • De grond ter plaatse van de diverse deellocaties is overwegend niet tot licht verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB en minerale olie;
  • Het grondwater is niet tot licht verontreinigd met barium, nikkel en xylenen.

De conclusies van het onderzoek naar het asfalt ter hoogte van het nieuwe tracé zijn:

  • Het onderzochte asfalt heeft een gemiddelde dikte van 15 cm;
  • Het asfalt bestaat wat betreft samenstelling uit Grind Asfalt Beton (GAB);
  • Het onderzochte asfalt ter plaatse van de locatie is teerhoudend. De teerhoudende laag is aangetoond middels PAK-marker tests en bevindt zich in de bovenste laag tot 8 mm. De ondergelegen asfaltagen, zoals aangetoond middels PAK-analyses, zijn niet teerhoudend. Indien teerhoudend asfalt zal vrijkomen, wordt geadviseerd dit aan te bieden bij een daartoe erkende verwerker.

De conclusies over de fundatie en onderliggende bodem van het nieuwe tracé zijn:

  • Het onderzochte fundatiemateriaal heeft een gemiddelde dikte van 38 cm;
  • Het fundatiemateriaal bestaat wat betreft samenstelling uit een afwisseling van slakken, repac en puin;
  • In het fundatiemateriaal is op indicatieve basis analytisch geen asbest aangetoond;
  • Het fundatiemateriaal is (op indicatieve basis) niet toepasbaar in het kader van hergebruik;
  • De bodem onder het fundatiemateriaal bestaat uit zand. Onder de betreffende zandlaag is een klei- en veenlaag aangetroffen;
  • In de bodem onder het fundatiemateriaal zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen;
  • De grond is licht verontreinigd met PAK, PCB en minerale olie.

Het onderzoeksbureau adviseert het volgende. Als op de onderzoekslocatie grond vrijkomt bij graafwerkzaamheden en deze buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan die toepassing worden verbonden.

In verband met het aantreffen van diverse bijmengingen met bodemvreemde materialen (baksteen en (metsel)puin in de grond is op die specifieke locaties een asbestonderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd (zie 12). De onderzoeksresultaten laten zien dat er geen asbest aanwezig is.

Conclusie:

Gezien de uitgevoerde onderzoeken vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Bij het hergebruiken van vrijgekomen grond buiten de locatie moet worden voldaan aan het Besluit bodemkwaliteit.

5.5 Water

Artikel 5.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop in het ruimtelijk plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding' in de toelichting van dit ruimtelijke plan. Deze watertoets is daarom een verplicht onderdeel van elke planologische procedure.

Doel van de watertoets is het waarborgen van waterhuishoudkundige doelstellingen door waterbelangen al in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Aa en Maas. Het Waterschap is betrokken bij de voorbereidingen van het bestemmingsplan en de aanleg van de nieuwe leiding. Voor de bemaling van de putten, van waaruit de boringen worden gestuurd, worden watervergunningen aangevraagd.

Voor eventuele bemalingen tijdens de werkzaamheden geldt het vigerend beleid van gemeente Heusden en de Keur van waterschap Aa en Maas.

5.5.1 Waterbelangen Waterschap Aa en Maas

Waterbeheerplan Aa en Maas 2016-2021

In het Waterbeheerplan (WBP) beschrijft het waterschap Aa en Maas haar doelstellingen voor de periode 2016 – 2021 en de wijze waarop deze doelstellingen bereikt moeten worden. Hiermee geeft het waterschap invulling aan de verplichting vanuit de Waterwet en de Verordening water NoordBrabant om een waterbeheerplan op te stellen.

In het waterbeheerplan wordt een indeling gemaakt in de volgende programma's:

  • Veilig en bewoonbaar;
  • Voldoende water en robuust watersysteem;
  • Schoon water;
  • Gezond en natuurlijk water;
  • Het leveren van maatschappelijke meerwaarde

Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

Keur

De Keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Keur is verder uitgewerkt beleids- en algemene regels.

Legger

De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen volop naar de legger. De legger legt de status en afmetingen behorende bij de regels van de Keur vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven.

Waterbelangen

De waterbelangen die van toepassing zijn:

Riooltransportleiding
Deze leiding is parallel gesitueerd aan de Baronnesse van Egmondweg en de Bellaard. Het is van belang dat het waterschap toezicht kan houden in het geval dat hier werkzaamheden worden uitgevoerd. Er worden namelijk voorwaarden gesteld om eventuele risico's en schade te beperken.
In het vigerende bp buitengebied van Den Bosch uit 2011 (alleen in pdf beschikbaar) is deze leiding beschermd met een dubbelbestemming. Bij de uitvoering van de aanleg zal het waterschap worden betrokken.

Leggerwatergangen
Er worden meerdere regionale watergangen doorsneden. Het gaat hierbij om diverse a-watergangen en een aantal b-watergangen. Voor de kruising met de a-watergangen in het gebied wordt een watervergunning aangevraagd, dit geldt ook voor de locaties waar de leiding (deels) in de beschermingszone van de a-watergang komt te liggen. Voor de kruisingen van de b-watergangen hoeft geen vergunning bij het waterschap Aa en Maas te worden aangevraagd.

Profiel van vrije ruimte
Parallel aan de Luibroeksche wetering is een profiel van vrije ruimte (25 meter aan weerszijden) gereserveerd voor het instandhouden/realiseren van ecologische verbindingszones. Ook binnen deze zone zijn werken/activiteiten (water-)vergunningsplichtig.

Regionaal waterbergingsgebied
Het zuidelijk deel van het tracé komt in het hoogwaterbeschermingsgebied Den Bosch (HOWABO) te liggen. Dit gebied wordt tijdelijk ingezet bij extreem, natte situaties. Hiermee wordt voorkomen dat er stroomafwaarts kwetsbare gebieden niet onder water komen te staan. De leiding zal in de toekomst geen 'ruimte' van het water innemen aangezien deze volledig onder maaiveld wordt aangelegd (gemiddeld 1,2 meter). Een van de putten die nodig is voor onderhoud en controle van de leiding wordt aangelegd nabij de Moerputtenweg. Deze put wordt half verdiept aangelegd om zo min mogelijk ruimte in te nemen. De extra ruimte die door de put wordt ingenomen zal worden gecompenseerd. Hierover worden nadere afspraken gemaakt met het Waterschap Aa en Maas. De aanleg van deze put maakt ook onderdeel uit van de aangevraagde watervergunning.

Waterkeringen
De primaire waterkering bij de Maas en de overige kering van het hoogwaterbeschermingsgebied worden ook doorsneden. Deze kruisingen zijn haaks op de waterkering voorzien conform de eisen van de waterschappen. Deze kruisingen maken ook onderdeel uit van de watervergunning en worden in dat kader geoetst aan de doelstellingen van de Waterwet. Het tracé en de locatie van de kruisingen is in nauw overleg met het waterschap opgesteld.

Voor de watervergunningplichtige activiteiten is in het najaar van 2020 een aanvraag ingediend. Deze is uitgebreid voorbesproken met de verschillende bevoegde gezagen (Waterschap Aa en Maas en Rijkswaterstaat).

Conclusie: het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Niet Gesprongen Explosieven

Op basis van de Arbo-wetgeving en de Openbare Orde en Veiligheid moeten de risico's van mogelijk niet gesprongen explosieven voorafgaand aan de voorgenomen werkzaamheden in kaart worden gebracht, waarbij de risico's zoveel mogelijk moeten worden ingeperkt. In het gebied van het nieuwe DPO tracé tussen Bokhoven en Heusden is een vooronderzoek conventionele explosieven CE gedaan naar mogelijk niet gesprongen explosieven (zie Bijlage12 Asbestonderzoek).

Het doel van dit vooronderzoek CE is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) CE op/in de (water)bodem zijn achtergebleven. Indien er indicaties zijn dat (delen van) de onderzoeksgebieden betrokken (zijn) is geweest bij oorlogshandelingen dan wordt het (de) verdachte gebied(en) horizontaal afgebakend en worden de volgende zaken vastgesteld:

  • Soort(en) aan te treffen CE;
  • Hoeveelheid aan te treffen CE;
  • Verschijningsvorm aan te treffen CE;
  • Maximale en minimale diepteligging CE.

Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat er oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden in het onderzoeksgebied waarbij CE (kleinkalibermunitie, handgranaten, geweergranaten, geschutmunitie, enz.) zijn ingezet.

Na de Tweede Wereldoorlog heeft in het onderzoeksgebied mogelijk bodemroering plaatsgevonden door menselijk handelen en door natuurlijke processen. De naoorlogse ontwikkelingen zijn besproken in het rapport. Er waren relatief weinig naoorlogse ontwikkelingen. De meeste landbouwgebieden zijn in gebruik gebleven als landbouwgrond. Ter plaatse van de mangaten langs de Aardappelendijk hebben naoorlogs wel veel zichtbare bodemroerende activiteiten plaatsgevonden; de snelweg A59 is aangelegd inclusief op- en afrit 44 Vlijmen.

Dit betekent dat het gebied - gedeeltelijk - verdacht is op de aanwezigheid van verschillende soorten explosieven. Het verdachte gebied is horizontaal afgebakend aan de hand van, onder meer, luchtfoto's. De verticale afbakening is vastgesteld op basis van ervaringen in het veld en (in het kader van andere projecten) uitgevoerde onderzoeken en boorgegevens. De minimale diepteligging is net onder het maaiveld, de maximale diepteligging varieert van 2 tot 4 meter onder maaiveld.

Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek en de conclusies is het onderzoeksgebied gedeeltelijk verdacht verklaard op CE. Het advies is om voor deze gebieden vervolgstappen te ondernemen in de opsporing, namelijk om direct over te gaan op oppervlaktedetectie daar waar de verdachte gebieden naoorlogs relatief weinig veranderd/geroerd zijn. Eventueel kunnen hieraan ook de verdachte gebieden waar een V1 wordt vermoed en die bij de A59 worden toegevoegd.

Conclusie:

In het gebied komen mogelijk niet gesprongen explosieven voor. Het advies is om detectiewerkzaamheden te laten uitvoeren.

5.7 Ecologie

5.7.1 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming (Wnb)bevat regels voor het beschermen van bijzondere gebieden, zoals Natura 2000-gebieden en gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN), in de provincie Noord-Brabant het 'Brabants Natuurnetwerk' genaamd.

Natura 2000

Het plangebied heeft geen status als beschermd Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied is het 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek', binnen de gemeente 's-Hertogenbosch. Andere relevante Natura 2000-gebieden zijn de 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' en 'Rijntakken'.

De ontwikkeling omvat het aanleggen en gebruiken van een brandstofleiding. Zoals in paragraaf 5.1 al is aangegeven, veroorzaakt de aanleg van de brandstofleiding (over het gehele tracé) een geringe toename van stikstofdepositie op de genoemde Natura 2000-gebieden. In verband hiermee is een voortoets uitgevoerd, in combinatie met een berekening van de mogelijke stikstofdepositie (zie bijlage 18). Uit de berekening blijkt dat de aanlegactiviteiten zorgen voor een tijdelijke kleine toename op het Natura 2000-gebied. In de voortoets is ook aandacht besteed aan mogelijke andere effecten dan stikstof (geluid, verdroging, enz.).

Op 5 juni 2020 is een aanvraag om een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ingediend. Het Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, het bevoegd gezag voor dit project, heeft de aanvraag afgewezen. De reden is dat uit de voortoets voldoende blijkt dat significante effecten op het Natura 2000-gebied op voorhand kunnen worden uitgesloten, waardoor een vergunningplicht niet aan de orde is. Het besluit is in bijlage 2 bij de regels toegevoegd.

Natuurnetwerk Brabant

Een klein deel van het plangebied maakt deel uit van het Natuurnetwerk Brabant, verder NNB (zie ook paragraaf 3.2.2), aan de zuidzijde van de Maas tot en met de Bokhovense Maasdijk,het ten zuiden van de Omloop en ten zuiden van de A59. Verder zuidelijk overlapt plangebied ook deels met het NNB, door een tijdelijke uitlegstrook voorzien op het Engelenmeer (een uitlegstrook is een locatie waarop de delen van de leiding aan elkaar worden gemaakt, waarna de leiding via een boring in de grond wordt gestuwd). Op. onderstaande afbeelding zijn deze locaties van noord tot zuid met een blauwe ster aangeduid. Voor het grondgebied van de gemeente Heusden is alleen de locatie ten zuiden van de A59 van belang. .afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0014.png"

Figuur 5 - 1 Ligging van het NNB in groen (Bron: Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016).

Op deze locatie worden, tijdelijk en bovengronds aanlegwerkzaamheden uitgevoerd. De tijdelijke aard van de werkzaamheden zorgt er voor dat de aanwezige waardes, oppervlaktes, verbinding en kwaliteit kunnen worden behouden. Van belang is verder dat er geen alternatieven zijn en sprake is van een groot openbaar belang voor Defensie. In de rapportage in bijlage 15 is deze onderbouwing uitgebreider verwoord.

Conclusie:

Het onderdeel gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.7.2 Soortenbescherming

Er zijn Quickscans Ecologie uitgevoerd voor de werkzaamheden voor het aanleggen van een nieuwe DPO-leiding binnen (onder meer) het gebied van de gemeente Heusden (zie bijlage 14 en 15). Uit de quickscans blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast van de in de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Dit komt omdat alleen open ontgravingen plaatsvinden in reeds veelvuldig vergraven akkerland. In de meer kwetsbare gebieden wordt de leiding geboord, waardoor geen verstoring aan flora- en fauna zal plaatsvinden. Wel moet rekening worden gehouden met de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming.

Zorgplicht

Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt de zorgplicht waarbij eenieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. (artikel 1.11 Wnb).

Algemene broedvogels (ook jaarrond beschermde soorten)

Voor algemene broedvogels geldt dat de eventueel in gebruik zijnde broedlocaties/nesten alleen tijdens het broedseizoen beschermd zijn. Verstoring van deze nesten is niet toegestaan en er is ook geen ontheffing mogelijk. Door buiten het broedseizoen te werken, kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Het broedseizoen is een globale periode (doorgaans tussen 15 maart en 15 augustus), ook broedgevallen buiten deze periode zijn beschermd.

Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd, moet op tijd worden gestart met het nemen van voorzorgsmaatregelen zodat voorkómen kan worden dat vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden tot broeden komen. Een voorbeeld van een dergelijke maatregel is het kort maaien (en houden) van de vegetatie. Daarnaast moet een ter zake kundige voorafgaande aan de start van de werkzaamheden controleren of broedgevallen aanwezig zijn en te beoordelen of mogelijk aanwezige broedgevallen door de werkzaamheden verstoord kunnen worden.

Conclusie

Als wordt voldaan aan de aangegeven voorwaarden, heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor beschermde soorten. Verder onderzoek of een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet nodig. De uitvoerbaarheid van het plan is verzekerd.

5.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de omvang van het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De mate van externe veiligheid wordt bepaald door de grootte van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden als volgt omschreven:

  • Plaatsgebonden risico: Risico op een plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (uitgedrukt in 'grenswaarde');
  • Groepsrisico: Cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding (uitgedrukt in 'oriëntatiewaarde').

Op grond van het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb), dat ziet op transportleidingen voor gevaarlijke stoffen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, is een kwantitatieve risicoanalyse (verder: QRA) uitgevoerd (zie bijlage 16). Deze analyse gaat over het gehele tracé van de leiding, dus ook voor zover gelegen buiten het grondgebied van de gemeente Heusden.

De QRA is nodig om te kunnen bepalen of leidingen voldoen aan de externe veiligheidseisen uit het Bevb. De QRA wordt gebruikt om beslissingen te nemen over de aanvaardbaarheid van risico's in relatie tot onder andere het leidingtracégebied van de transportleiding. De resultaten van de kwantitatieve risicoanalyse zijn getoetst aan de vastgestelde grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (artikel 11 Bevb) en een oriëntatiewaarde (ORW) voor het groepsrisico (artikel 12 Bevb).

Plaatsgebonden risico (artikel 11 Bevb)

Uit de QRA blijkt dat er geen 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Dit betekent dat er niet hoeft te worden gekeken naar mogelijke kwetsbare objecten binnen de PR-10-6 en wordt voldaan aan artikel 11, eerste lid Bevb, in relatie tot het voorliggende bestemmingsplan.

Groepsrisico (artikel 12 Bevb)

Het groepsrisico is berekend op basis van de maatgevende kilometer van het tracé (het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de lijn die de kans weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar).

Het aantal fatale slachtoffers tijdens dag en/of nacht is lager dan 10. In deze berekening is rekening gehouden met geprojecteerde kwetsbare objecten binnen de invloed van het nieuwe tracé.

In onderstaande figuur is het berekeningsresultaat weergegeven, afgezet tegen de 'oriëntatiewaarde' (gele lijn):

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DPOleiding-VG01_0015.png" : Figuur afbeelding berekening groepsrisico (bron: QRA d.d. 30-09-2020)

Uit de berekening blijkt dat het groepsriscio ruim onder de 0,1 maal oriëntatiewaarde blijft. Deze zeer lage verhouding ten opzichte van de door de overheid acceptabel geachte oriëntatiewaarde wordt veroorzaakt door intrinsieke parameters zoals:

  • De ligging en de omgeving van het nieuwe tracé van de leiding: het is grotendeels agrarisch gebied, zonder concentraties van woningen of personen;
  • maatregelen in het ontwerp en de werking van de leiding, zoals gronddekking en automatisch bediende afsluiters.

Bij een dergelijke waarde van het groepsrisico is volgens artikel 12 Bevb slechts een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig, en wel op de volgende punten:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Verantwoording groepsriscio

  • Risico

Het risico bestaat dat bij graafwerkzaamheden een breuk in de leiding ontstaat. Hierdoor stroomt vloeistof uit de leiding en wordt deze ontstoken, waardoor een zogenaamde 'plasbrand' ontstaat. Een plasbrand is zichtbaar en hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor eventuele aanwezigen. De effectieve strategie voor zelfredzaamheid kan door aanwezigen goed worden ingeschat: zij moeten het gebied, afgeschermd van hittestraling, ontvluchten. Aanwezigen binnen de 35 meter van de plasbrand hebben nauwelijks mogelijkheden tot zelfredzaamheid, vanwege de grote hittestraling (Scenarioboek Externe Veiligheid).

  • Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied van een risicobron, om zichzelf in veiligheid te brengen in het geval van een ramp of een zwaar ongeval . Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten of te schuilen. De mate van zelfredzaamheid in het rampgebied is bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval.

  • Zelfredzaam vermogen

In de nabijheid van de nieuwe leiding zijn geen objecten voorzien, waarbij sprake is van langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen (zoals kleine kinderen, zieken en ouderen). De (toekomstige) gebruikers in de plangebieden vormen een gemiddelde bevolkingsgroep uit de samenleving, die als zelfredzaam worden beschouwd.

  • Ontvluchtingsmogelijkheden

In de gebieden die deze leiding doorkruist bevinden zich diverse doorgaande regionale wegen. De plannen bieden daarmee voldoende vluchtwegen.

  • Informatie- en alarmeringsmogelijkheiden

Het bevoegd gezag dient burgers, die binnen het invloedsgebied wonend of werkzaam zijn, te informeren over de mogelijkheden en onmogelijkheden om zichzelf in veiligheid te brengen bij een eventuele calamiteit.

Belangrijk is om na te gaan wat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid zijn om slachtoffers bij de diverse scenario's te voorkomen en om na te gaan of het gebied zodanig ingericht is dat de zelfredzaamheid wordt bevorderd. Het is van belang dat duidelijk is waarheen gevlucht moet worden. Er moeten vluchtroutes zijn van de risicobronnen af.

Met NL-Alert kan de overheid mensen in het rampgebied en in de directe omgeving van een (dreigende) noodsituatie met een tekstbericht informeren via de eigen mobiele telefoon. Hierdoor is een snelle alarmering op de locatie mogelijk.

  • Constructiemaatregelen

Een goede bouwkundige constructie kan extra bescherming bieden tegen de hittestraling. Verder kan de kans op secundaire branden hiermee beperkt worden. De meeste bebouwing in de omgeving van de nieuwe leiding ligt op grote afstand (> 90m) van de leiding. Ten oosten van de bebouwde kom Bokhoven ligt de leiding onder een sportveld . De meest nabij gelegen woning bevindt zich op 30 m afstand van het tracé. De leiding ligt daar op een diepte van 15 à 20 m. De kans op een calamiteit (plasbrand) op deze locatie is nihil. Ten oosten van Vlijmen wordt de bebouwde kom gepasseerd met een horizontaal gestuurde boring, waarbij de leiding op een diepte van circa 15 à 20 m ligt. Ook in dit geval is de kans op een calamiteit aldaar nihil.

  • Verzamelplaatsen

Het inrichten van gebieden als verzamelplaats op het scenario plasbrand is in dit geval niet relevant, gezien de zeer geringe bebouwingsdichtheid.

  • Mogelijkheden van de hulpverlening

Bij hulpverlening gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, als om het beperken van de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

De hulpverlening is in staat gedurende het eerste uren van een calamiteit de bestrijding in te zetten en de gewonden af te voeren naar de twee regionale ziekenhuizen Jeroen Bosch (locatie 's-Hertogenbosch of locatie Drunen). Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun taken.

  • Bereikbaarheid

Het leidingtracé is bereikbaar via diverse regionale doorgaande wegen. In de nabijheid van het tracé zijn twee brandweerkazernes, te weten Brandweerlocatie Brabant-Noord, Vogelstraat 45 in 's-Hertogenbosch en Brandweerlocatie Kazerne Drunen, Burgemeester Zwaansweg in Drunen. Op basis van routeplanners zal de brandweer na melding maximaal 15 minuten nodig hebben om de locatie van een calamiteit in de leiding te bereiken.

De leiding doorkruist agrarische percelen. Het kan daarom lastig zijn om een calamiteit direct te benaderen, omdat velden doorkruist moeten worden, de wegverharding niet toereikend, afmetingen van de weg niet geschikt zijn voor brandweervoertuigen) of om een geschikte opstelplaats nabij het object te creëren (i.v.m. zetting grond, of een te slappe ondergrond).

  • Bluswatervoorzieningen

De leiding bevindt zich in het buitengebied van 's-Hertogenbosch. Gezien de aard van het gebied wordt verondersteld dat de brandweer niet overal in het plangebied snel kan beschikken over voldoende bluswater uit zowel primaire (brandkranen) of secundaire (open water) bluswatervoorzieningen om een plasbrand te blussen. Woningen zijn echter gelegen op grote afstand van de leiding. Voor bestaande overige gebouwen en bouwwerken in het buitengebied is het daarom ons inziens niet noodzakelijk dat aparte bluswatervoorzieningen worden aangelegd.

Het tracé doorkruist twee percelen die als beperkt kwetsbaar worden aangemerkt, te weten een sportveld in de gemeente Bokhoven en een toekomstige (natuur)camping aan het Engelermeer te 's-Hertogenbosch. Beide percelen liggen in de onmiddellijke nabijheid van open water (de Maas, respectievelijk het Engelermeer) waarvan bij de eventuele bestrijding mogelijk gebruik gemaakt kan worden. Er is geen opstelplaats voor de brandweer aanwezig, dus in de praktijk kan de brandweer beslissen geen gebruik te maken van dit open water. De leiding ligt op deze beide locaties diep (horizontaal gestuurde boringen), waardoor het risico op een plasbrand nihil is.

  • Bronbestrijding

De brandweer heeft geen mogelijkheden tot effectieve bronbestrijding van een plasbrand uit deze leiding, de beheerder van de buisleiding moet de toevoer afsluiten. In de leiding zijn op diverse locaties afsluiterputten aanwezig met automatisch bedienbare afsluiters, waarbij de inbloklengte minder dan 10 kilometer bedraagt. Bij het automatisch inblokken (bijvoorbeeld bij constatering dat de nominale werkdruk afwijkt van de standaard, zoals dit bij een breuk in de leiding voorkomt) gebeurt het inblokken direct.

Eventuele secundaire branden, die ontstaan zijn doordat het vuur is overgeslagen, zijn wel te bestrijden. Bebouwing rondom deze leiding staat echter op grote afstand.

  • Restrisico

De beschouwde risicobron (plasbrand) is een lokaal faalscenario, dat overal langs de route zou kunnen optreden, zij het dat de leiding in een groot deel van het tracé op een grote diepte ligt wat het risico verder beperkt. De omvang van de plasbrand (de plasbrand zelf inclusief de zone rondom met een warmtestralingsniveau van 10 kW/m2) kan oplopen tot een diameter van circa 2 x 25 m. De genoemde maatregelen kunnen de effecten van een dergelijke calamiteit mogelijk reduceren tot een omvang die beter beheersbaar is door de hulpverleningsdiensten.

Ondanks het geringe afgeleide (groeps-)risico en de reducties van het risico door de genoemde maatregelen is er altijd sprake van een restrisico. Het bevoegd gezag acht dit acceptabel.

Advies veiligheidsregio

De veiligheidsregio is formeel om advies gevraagd, zoals voorgeschreven in artikel 12 van het Besluit externe veiligheid Buisleidingen. Het advies is als bijlage 17 bij deze toelichting gevoegd. De veiligheidsregio wijst op het juiste adres van de brandweerkazerne en dat het, in tegenstelling tot wat in de QRA staat, niet mogelijk is om gebruik te maken van open water in de nabijheid. Daarvoor zou een opstelplaats voor de brandweer moeten worden aangelegd. Voor het overige onderschrijft de Veiligheidsregio de conclusies uit de QRA.

Belemmeringenstrook (artikel 14 Bevb)

Conform de bepalingen van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is aan beide zijden van de nieuwe leiding een belemmeringenstrook van 5 meter opgenomen. Binnen deze gronden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. Deze vergunningplicht geldt niet voor het aanleggen van de nieuwe leiding en het normale onderhoud van deze leiding, mede op basis van de resultaten van de QRA voor deze specifieke leiding.

Bij het ontwerp en de werking van de leiding is aandacht besteed aan een veilige werking van de leiding voor mens en milieu. De leiding wordt zo veel mogelijk via een gestuurde boring aangelegd, op relatief grote diepte, waardoor risico's voor mens en milieu worden beperkt door de mate van gronddekking. Verder zijn de afsluiterputten automatisch te bedienen, waardoor in geval van een calamiteit van afstand maatregelen kunnen worden genomen om risico's te beperken. Het DPO-beleid is vastgelegd en geborgd met een geïntegreerd managementsysteem op basis van:

  • ISO 14001 (Milieumanagement)
  • ISO 45001 (ARBO-management)
  • NEN 3655 (Veiligheidsbeheerssysteem buisleiding)
  • IS017025 (Laboratoriumtesten).

Verder hanteert DPO een risicomanagementsysteem, dat onderdeel uitmaakt vna het integrale managementsysteem om de beheersing van risico's zo goed mogelijk uit te voeren en incidenten met gevolgen voor mens en milieu te voorkomen.

Voor nadere uitwerking wordt verwezen naar de overige inhoud van deze paragraaf en de QRA in bijlage 16.

Conclusie

De nieuwe leiding voldoet aan de eisen van het Besluit externe veiligheid Buisleidingen.

Er is een beperkte verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd; Bij een calamiteit bij deze leiding is er een risico op een plasbrand. Een dergelijke plasbrand kan leiden tot ongevallen die onbeheersbaar kunnen blijken, echter de route van de leiding is zodanig gekozen dat bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van de leiding niet aanwezig is of de leidingdekking zodanig diep is dat de kans op rest- of groepsrisico zeer gering is. De in dit rapport genoemde maatregelen kunnen de effecten van ongevallen mogelijk reduceren tot een omvang die voor de hulpverleningsdiensten beter beheersbaar worden geacht. Ondanks het geringe risico en de eventuele reducties blijft er altijd sprake van een restrisico. Het bevoegd gezag acht het restrisico acceptabel.

5.9 Kabels En Leidingen

Ter oriëntatie zijn KLIC-oriëntatie meldingen uitgevoerd, met de referenties 18O027119 en 18O027118. Hieruit komen voor de gemeente Heusden vooralsnog geen knelpunten uit naar voren. Voorafgaand aan de fysieke ontgravingen zal de aannemer nog een KLIC graafmelding doen.

Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Dit bestemmingsplan maakt het juridisch-planologisch mogelijk om de leiding aan te leggen op het nieuwe tracé, en verwijdert de mogelijkheid voor een leiding op het tracé dat niet meer van toepassing is. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een dubbelbestemming en een gebiedsaanduiding (zie paragraaf 6.2). De onderliggende bestemmingen en aanduidingen uit de geldende bestemmingsplannen blijven onverkort van toepassing.

Verbeelding
Op de verbeelding is de hartlijn van de nieuwe leiding weergegeven met aan weerszijden de bijbehorende belemmeringenstrook. Dit deel van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof'. Daarnaast is een gebiedsaanduiding 'Overige zone - Leiding buiten gebruik' weergegeven, op het deel van het plangebied waar de leiding wordt verwijderd, of, wanneer dat niet mogelijk is, onklaar wordt gemaakt.

6.2 Opzet Van De Regels

In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de planregels.

De regels van het bestemmingsplan zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels
  • Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
De artikelen in deze paragraaf hebben betrekking op de toepassing van de bestemmingsplanregels. In artikel 1 wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. Artikel 2 geeft de meet- en rekenwijze aan. Deze bepalingen gelden voor alle bestemmingen. De bepalingen, die verplicht gesteld zijn en opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), zijn overgenomen in de regels.

Hoofdstuk 2 bestemmingsregels
Artikel 3'Leiding - Brandstof'

De gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof' zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse leiding (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken. Op deze gronden mogen in principe uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leidingen worden gebouwd.
Er mogen alleen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de overige daar voorkomende bestemming(en), als de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de verantwoordelijke leidingbeheerder.

In lid 2 van artikel 3 is een voorrangsbepaling opgenomen. Vanwege het grote belang voor de veiligheid gaat de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof' vóór alle andere bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen. Op deze manier wordt de veilige werking gewaarborgd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
In de algemene bepalingen komen onder meer de algemene aanduidingsregels aan de orde. Deze bepalingen gelden voor het gehele bestemmingsplan.

artikel 4.1 Overige zone - Leiding buiten gebruik

In deze regel is bepaald dat de dubbelbestemmingen voor de bestaande leiding, waarvoor de aanduiding 'overige zone - leiding buiten gebruik' is opgenomen, komen te vervallen, binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan of zoveel eerder als de leidingbeheerder aangeeft dat de bestaande leiding buiten gebruik is gesteld.

In 4.2 Specifieke gebruiksregels zijn bepalingen opgenomen waarmee het in gebruik hebben van een ondergrondse brandstofleiding, nadat de nieuwe leiding in gebruik is genomen, wordt verboden. Verder is een verplichting opgenomen om de oude leiding zo veel mogelijk te verwijderen en deze anders op een veilige en milieuveilige manier onklaar te maken.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

In lid a is opgenomen dat de werkzaamheden niet mogen leiden tot een verdere toename van stikstofdepositie. Hierbij is een koppeling gemaakt met de Aeriusberekeningen die horen bij het besluit op grond van de Wet natuurbescherming, waarin de maximale emissie is vastgelegd.. Wanneer aan de voorwaarden van de vergunning) of een later voor dezelfde activiteiten verleende vergunning) wordt voldaan ontstaat geen verdere toename van de stikstofdepositie en kan het bestemmingsplan in overeenstemming met de Wet natuurbescherming worden vastgesteld. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar.

Artikel 6 Van toepassingverklaring ruimtelijke plannen

In deze regels worden de onderliggende ruimtelijke plannen onverkort van toepassing verklaard, De dubbelbestemming heeft voorrang op de overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen
In deze paragraaf zijn tot slot de algemene, overgangs- en slotregels opgenomen, die voor het gehele bestemmingsplan gelden.

6.3 Relatie Provinciaal Inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat'

Een deel van het tracé van de nieuwe leiding loopt door het plangebied van dit provinciaal inpassingsplan. De gemeente is bevoegd om binnen dit plangebied bestemmingsplannen vast te stellen, maar uitsluitend voor de brandstofleiding van DPO (besluit Provinciale Staten van Noord-Brabant 26 juni 2020).

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) rust op de gemeente de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van bouwplannen, aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De gemeente kan afzien van het vaststellen van een exploitatieplan als:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie op een andere manier is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, het inrichten van de openbare ruimte en woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

De ontwikkeling voorziet niet in de realisering van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Een exploitatieplan of -overeenkomst is niet nodig.

Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6 Bro bepaalt dat de economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht. In dit geval levert het onderzoek het volgende op. De risico's verbonden aan de realisering van het project liggen bij de initiatief nemende partij. Dit wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer. Ter beperking van eventuele risico's, waaronder planschade, voor de gemeente wordt in deze overeenkomst bovendien een garantiestelling opgenomen. De economische uitvoerbaarheid is verzekerd.

Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg

8.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan formeel toegezonden aan de betrokken instanties, zoals de Provincie Noord-Brabant en het Waterschap Aa en Maas.

In het voortraject, dat al in 2018 is gestart, zijn verschillende overleggen geweest met zowel betrokken overheden als andere belanghebbenden in het gebied, zoals eigenaren en pachters.

Op 16 januari 2018 is een startoverleg gehouden in het gemeentehuis van Maasdriel, over het tracévoorstel dat destijds aan de orde was, Ammerzoden - Bokhoven.

Bij dit overleg waren medewerkers aanwezig van:

  • gemeente 's Hertogenbosch;
  • Waterschap AA en Maas;
  • Waterscha Rivierenland;
  • Rijkswaterstaat;
  • Gemeente Maasdriel.

Later is het tracé uitgebreid met het gedeelte Bokhoven - Vlijmen. In dat kader heeft op 17 december 2018 opnieuw een overleg plaatsgevonden met dezelfde overheden als hiervoor weergegeven, uitgebreid met de gemeente Heusden en de provincie Noord-Brabant.

Op 18 februari 2019 heeft een apart overleg plaatsgevonden met het Waterschap Aa en Maas, over mogelijke samenloop tussen de DPO-leiding en de gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat, meer specifiek het project HoWaBo (Hoog Wateraanpak 's-Hertogenbosch). Dit overleg is op 18 april 2019 vervolgd, met een toelichtig op het voorkeurstracé van DPO en de wijze van kruisen van een watergang en regionale waterkering.

Op 13 december 2019 heeft een overleg plaatsgevonden met alleen Rijkswaterstaat over de mogelijke samenloop tussen de DPO-leiding en mogelijke rivierverruiming en KRW-maatregelen (Europese Kaderrichtlijn Water)

Van alle overleggen zijn verslagen gemaakt. Deze zijn, geanonimiseerd, opgenomen in bijlage 19 bij deze toelichting.

De verschillende eigenaren, pachters en andere direct belanghebbenden zijn in de periode 2018 tot nu verschillende keren benaderd voor overleg over een overeenkomst en/of schadevergoeding of anderszins. Daar waar dat aan de orde is, zijn overeenkomsten gesloten (deze zijn niet openbaar).

DPO heeft op 3 oktober 2019 overleg gevoerd met (een lid van) de wijkraad van de kern Bokhoven en hen op deze wijze geïnformeerd over de plannen. De relevante stukken zijn op 7 oktober per mail aan de wijkraad verzonden, zodat ook op die manier kennis kon worden genomen van het project en de hiervoor uitgevoerde onderzoeken. Op 1 november 2019 heeft DPO de wijkraad per e-mail gewezen op de publicatie van de ter inzagelegging van de Nota Reikwijdte en Detailniveau voor het MER.

In het kader van de m.e.r.-procedure is het voornemen om een milieueffectrapport te maken met de Nota reikwijdte en detailniveau ter inzage gelegd en aan de betrokken bestuursorganen toegezonden. Naar aanleiding hiervan is één zienswijze ontvangen (zie ook paragraaf 5.1) van een derde.

8.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, met het planMER, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn bij de gemeente Heusden geen zienswijzen op deze stukken ingediend.

Wel zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd conform de in Bijlage 22 opgenomen 'Nota wijzigingen'.

Bijlage 1 Tekening Nieuwe Brandstofleiding

Bijlage 1 Tekening nieuwe brandstofleiding

Bijlage 2 Besluit Ministerie Lnv Wet Natuurbescherming

Bijlage 2 Besluit Ministerie LNV Wet natuurbescherming

Bijlage 1 Tracéstudie

Bijlage 1 Tracéstudie

Bijlage 2 Overzicht Tracé

Bijlage 2 Overzicht tracé

Bijlage 3 Milieueffectrapportage (Zonder Bijlagen)

Bijlage 3 Milieueffectrapportage (zonder bijlagen)

Bijlage 4 Nota Reikwijdte En Detailniveau

Bijlage 4 Nota Reikwijdte en Detailniveau

Bijlage 5 Bureauonderzoek Archeologie

Bijlage 5 Bureauonderzoek archeologie

Bijlage 6 Veldonderzoek Archeologie

Bijlage 6 Veldonderzoek archeologie

Bijlage 7 Addendum Onderzoeken Archeologie

Bijlage 7 Addendum onderzoeken archeologie

Bijlage 8 Selectieadvies Gemeente Heusden

Bijlage 8 Selectieadvies gemeente Heusden

Bijlage 9 Selectiebesluit Gemeente Heusden

Bijlage 9 Selectiebesluit gemeente Heusden

Bijlage 10 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 10 Historisch bodemonderzoek

Bijlage 11 Verkennend Bodem-, Asfalt En Funderingsonderzoek

Bijlage 11 Verkennend bodem-, asfalt en funderingsonderzoek

Bijlage 12 Asbestonderzoek

Bijlage 12 Asbestonderzoek

Bijlage 13 Onderzoek Explosieven

Bijlage 13 Onderzoek explosieven

Bijlage 14 Quickscan Ecologie

Bijlage 14 Quickscan ecologie

Bijlage 15 Aanvulling Quickscan Ecologie

Bijlage 15 Aanvulling quickscan ecologie

Bijlage 16 Kwantitatieve Risicoanalyse

Bijlage 16 Kwantitatieve risicoanalyse

Bijlage 17 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 17 Advies veiligheidsregio

Bijlage 18 Voortoets Wet Natuurbescherming

Bijlage 18 Voortoets Wet natuurbescherming

Bijlage 19 Verslagen Vooroverleg

Bijlage 19 Verslagen vooroverleg

Bijlage 20 Advies Commissie M.e.r.

Bijlage 20 Advies commissie m.e.r.

Bijlage 21 Addendum Mer

Bijlage 21 Addendum MER

Bijlage 22 Nota Wijzigingen

Bijlage 22 Nota wijzigingen