Dunsedijk - achter Rustoord
Bestemmingsplan - Gemeente Hilvarenbeek
Vastgesteld op 24-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Dunsedijk - achter Rustoord met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPAchterRustoord-VG01 van de gemeente Hilvarenbeek;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang, door de gebruiker van een woning in die woning of bij die woning kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;
1.4 aan huis verbonden beroep
een beroep, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning van de mantelzorger en waarin de zorgbehoevende uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bed en breakfast
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, aan steeds wisselend publiek; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.11 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.12 bedrijfsactiviteiten
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.17 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.18 boerderij
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
1.19 bos
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
een boven het peil gelegen een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 bouwmassa
een complex van aaneengebouwde bouwwerken;
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.28 complex van cultuurhistorisch belang
door provincie aangewezen cultuurhistorische waardevol complex in het buitengebied, zijnde een ensemble van een gebouw of een verzameling van gebouwen in samenhang met de directe omgeving, afzonderlijk indicatief aangewezen, opgenomen en beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart.
1.29 cultuurhistorische waarden en kenmerken
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-- geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-- of bedrijfsactiviteit;
1.31 ecologische hoofdstructuur / Natuurnetwerk Nederland
samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;
1.32 ecologische waarden
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;
1.33 extensief recreatief medegebruik
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur-- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 geomorfologisch
de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;
1.36 groenblauwe mantel
gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water;
1.37 halfverhard
een verharding bestaande uit grasbeton of uit kiezel, grind, schelpen en/of gemalen baksteen alsmede vergelijkbare losse materialen;
1.38 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.39 horecabedrijf
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:
horecabedrijf categorie A
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension;
horecabedrijf categorie B
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;
horecabedrijf categorie C
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak;
horecabedrijf categorie D
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal;
horecabedrijf categorie E
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat aan het eind van de avond en een groot gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek;
1.40 houtproductie
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;
1.41 huishouden
de bewoning van een woning door:
- een persoon;
- meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;
1.42 insteek van de watergang
het begin van het sloottalud;
1.43 kleinschalig kamperen
kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, waarbij het aantal toegestane kampeermiddelen is beperkt tot het in de regels genoemde maximum;
1.44 landschappelijke inpassing
het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de
context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van
gebiedseigen beplanting;
1.45 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet--levende natuur;
1.46 landschapsinpassingsplan
plan waaruit blijkt hoe een gebouw of een gebruik in het landschap wordt ingepast, waarbij
afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het
gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting;
1.47 lawaaisport
een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
1.48 legaal
gebouwd in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.49 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.50 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.51 nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;
1.52 normaal onderhoud, gebruik en beheer
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
Bos/Natuur: voor wat betreft de bestemming 'Bos' en 'Natuur' moet onder normaal onderhoud, gebruik en beheer tenminste worden verstaan dunningen, vellingen, herinplanten, plaggen van heide, het plaatsen van afrasteringen ter voorkoming van wildschade, herstel van zandwegen en trekken van uitsleeppaden en al die werkzaamheden die dienen tot bosinstandhouding en bevordering van de vitaliteit van het bos.
1.53 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.54 overkapping
een bouwwerk geen gebouw zijnde op het erf van een gebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
1.55 recreatief medegebruik
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet--recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;
1.56 rijstrook
strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook;
1.57 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-- pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische--massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.58 slopen
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.59 verhard
een verharding, bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmee vergelijkbare vaste/gesloten materialen;
1.60 vloeroppervlak(te)
de totale bebouwde oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
1.61 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
- gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.62 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.63 water
alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld;
1.64 waterhuishoudkundige doeleinden
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d. en waterhuishoudkundige voorzieningen;
1.65 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten, bergings-- en infiltratievoorzieningen;
1.66 watergang
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde waterloop;
1.67 werk
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.68 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden;
1.69 Woningwet
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet;
1.70 (woon)boerderij
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon-- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
1.71 zijdelingse perceelsgrens
de perceelsgrens, die parallel aan de zijgevel van het hoofdgebouw ligt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (derhalve kelders niet mee te rekenen), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.9 peil:
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
2.10 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen - Landgoed
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een woonhuis met allure, aan- en uitbouwen, (bij)gebouwen en overkappingen ten behoeve van het woonhuis;
- b. tuinen en erven;
- c. een aan huis verbonden beroep;
- d. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- e. ontsluitingswegen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. bescherming, instandhouding en versterking van de cultuurhistorische waarden die de gebiedsaanduiding, welke is opgenomen in artikel 6, beogen te beschermen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van verwachte archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm;
- b. bouwwerken waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte van minder dan 2.500 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijziging verwijdering dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming Waarde - Archeologie 2 wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Alvorens de bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het cultuurhistorische en/of ruimtelijk waardevol object wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met het plan in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
- a. ten behoeve van het boren naar (schalie)gas.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Attentiezone waterhuishouding
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht gebruik
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Dunsedijk - achter Rustoord'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
De initiatiefnemer is voornemens om een locatie aan de Dunsedijk in Esbeek op landgoed De Utrecht te ontwikkelen. Het plan betreft de realisatie van zes vrijstaande woningen achter hotel-restaurant-kunstgalerie Huize Rustoord. Voor deze locatie is op grond van een eerder bestemmingsplan een bouwvergunning verleend voor vier torens met daarin 28 vakantieappartementen. Voorliggend plan laat veel minder bebouwingsmogelijkheden toe. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op deze voorgeschiedenis van het plan.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie en wordt gezien als een sterke verbetering van eerdere plannen, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Dunsedijk ten zuiden van de kern Esbeek op landgoed De Utrecht. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de voorgeschiedenis van het plan. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 7 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Voorgeschiedenis
Het voorliggende bestemmingsplan is een resultaat van jarenlange overleggen tussen de gemeente Hilvarenbeek, Provincie Noord-Brabant, ASR als eigenaar van Landgoed De Utrecht en CRA Vastgoed, als ontwikkelaar van de betreffende locatie binnen het landgoed. Met het voorliggende plan beoogt CRA Vastgoed voor de planlocatie Dunsedijk ruimtelijk een kwalitatief betere uitgangspositie te creëren voor het landgoed als complex van cultuurhistorische waarden ten opzichte van de regels die het huidige bestemmingsplan voor deze gronden biedt. Om nader toe te kunnen lichten dat hier sprake is van een flinke ruimtelijke kwaliteitsslag op alle planologische aspecten is de historische context van de locatie van belang. Deze wordt hieronder uiteengezet.
Historie
Landgoed De Utrecht, met nu een omvang van 2600 hectare, dankt zijn naam aan de levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht, heden ten dage bekend als ASR Levensverzekeringen. Het bedrijf ontgon vanaf 1898 op grote schaal de uitgestrekte heidevelden rondom de Lage Mierdseweg in Esbeek. In 1899 werd een begin gemaakt met het ontginnen van de eerste 700 ha. De werken werden uitgevoerd door de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschapij. Uiteindelijk werd de heide omgezet in 1800 hectare bos en 600 hectare landbouwgrond met pachtboerderijen, terwijl daarnaast nog 400 hectare aan 'woeste gronden' bleef bestaan. Omstreeks 1920 kreeg de verzekeringsmaatschappij ook oog voor de natuurwaarden van het terrein, waardoor een deel van het terrein onontgonnen bleef. Daarnaast wilde De Utrecht een deel van het landgoed gebruiken als recreatiegebied voor haar werknemers.
Tussen 1920 en 1922 werd daartoe vakantiehuis Rustoord gebouwd. Bedoeld om het personeel van de firma “De Utrecht” vakanties door te laten brengen op het nog jonge landgoed 'De Utrecht'. Het huis heeft een traditionalistische stijl met historiserende elementen. Omstreeks 1935 is het vakantiehuis aan de noordwestelijke zijde met een vleugel in stijl uitgebreid. Architect van zowel het huis als de latere aanbouw is de Hilversummer W.H. Hanrath. Het vakantiehuis heeft tot omstreeks 1965 als zodanig gefunctioneerd. Naast de woning is in 1922 rondom Huize Rustoord een architectonisch tuinpark aangelegd door D.F. Tersteeg (ontwerp van maart 1921). Dirk Frederik Tersteeg (Amsterdam, 17 februari 1876 – Naarden, 12 mei 1942) was een Nederlandse tuin- en landschapsarchitect. Een aantal tuinen en parken ontworpen door Tersteeg zijn in Nederland als Rijksmonument beschermd. De tuin bij Huize Rustoord heeft deze status nooit gekregen. Huize Rustoord zelf is in 2001 wel geregistreerd als Rijksmonument (onder monumentnummer 518906 – De Utrecht Vakantiehuizen complex). Binnen de bescherming als Rijksmonument valt het oorspronkelijke vakantiehuis met beheerderswoning en uitbreiding uit omstreeks 1935. Het landgoed is nooit als een beschermde buitenplaats aangemerkt door de Rijksdienst. Reden hiervoor is dat het geen buitenplaats is, maar eerder gezien wordt als een recreatiegebied. Het vakantiehuis met omliggende tuinaanleg is wel van algemeen belang. Het heeft cultuurhistorische waarde als uitdrukking van de sociaaleconomische ontwikkeling van de landbouw en recreatie in Nederland, in het bijzonder de grootschalige ontginning van woeste gronden in de 20ste eeuw en als voorbeeld van de typologische ontwikkeling van het buitenverblijf. Architectuurhistorisch is het pand van belang vanwege de aan de landschappelijke omgeving aangepaste stijl en ornamentiek, het is van belang binnen het oeuvre van de architect. Het heeft ensemblewaarden als essentieel onderdeel van een groter geheel, het landgoed 'De Utrecht'. Het geheel is belangrijk vanwege de gaafheid van het ex- en interieur en is als voorbeeld van een vakantiehuis op een ontginningslandgoed zeldzaam. Met betrekking tot het park in Landschapsstijl is omschreven dat het park sterk verwaarloosd was en voornamelijk bestaat uit naaldhout. Van belang zijn de twee solitaire ceders vóór de westgevel en het ven ten zuiden van het vakantiehuis. Inmiddels is het park in ere hersteld door de huidige bewoners van Huize Rustoord.
Het belang van de locatie achter Huize Rustoord voor het landgoed
Economisch is ASR-levensverzekeringen als eigenaar van het landgoed afhankelijk van opbrengsten op het landgoed om het als complex in stand te houden. Er moet een zeker evenwicht zijn tussen de kosten die met de instandhouding zijn gemoeid en de opbrengsten op het landgoed. Een van de economische pijlers voor de inkomsten is het ontvangen van canon voor grond die in erfpacht is bij particulieren, agrariërs of andere partijen. CRA Vastgoed is een van de pachters van grond binnen het landgoed. Zo pacht CRA Vastgoed al vele jaren het terrein rondom Huize Rustoord, bestaande uit een golfterrein, en voormalige boerderijen. De gepachte grond beslaat zo'n 80 hectare. Voor de locatie waar nu het voorliggend plan is opgesteld geldt dat sinds de jaren '70 plannen worden gemaakt voor recreatie vanwege weggevallen inkomsten.
In de jaren '70 heeft dit geresulteerd in een plan met 100 vakantiewoningen rondom Huize Rustoord dat een centrale positie als horecavoorziening in zou nemen. Om dit te kunnen realiseren is bestemmingsplan 'Rustoord' opgesteld, dat ondanks positief advies van de Provincie (PPC), niet is uitgevoerd. De tijd had het plan ingehaald, waardoor het concept achterhaald bleek.
Daaropvolgend is een nieuw plan opgesteld waarbij de golfbaan centraal stond. Deze zou uitgebreid worden naar een 18-holes baan, Rustoord als hotel en 180 vakantieappartementen op het terrein achter Huize Rustoord. Het bestemmingsplan 'Golfbaan/Verblijfsaccommodatie De Utrecht' is op 27 juni 1991 vastgesteld door de gemeenteraad van Hilvarenbeek. Gedeputeerde Staten heeft het plan grotendeels goedgekeurd. Bezwaren waren er wel tegen de intensiteit van de beoogde ontwikkeling en de omvang van de verblijfsaccommodatie. Om deze ontwikkeling in te perken is daarom in het besluit van Gedeputeerde Staten een kleiner bouwvlak goedgekeurd. Op grond van dat besluit konden er circa 100 vakantieappartementen gebouwd worden op de locatie achter Huize Rustoord.
In 2001 is besloten een kleiner aantal vakantieappartementen te gaan realiseren om de intensiteit en impact te beperken. Op basis van de onherroepelijke 'Partiële herziening bestemmingsplan 'Golfbaan/Verblijfsaccommodatie De Utrecht' is eind 2007 door HRA-CRA een bouwvergunning ingediend voor 4 vrijstaande torens met daarin 28 recreatieappartementen. Deze bouwvergunning is verleend. Na verlening van de bouwvergunning hebben er grondwerkzaamheden plaats gevonden om de bouw uit te voeren.
Afbeelding van 1 van de 4 recreatieappartementen gebouwen
Omdat de verkoop van de vakantieappartementen echter stagneerde is de bouw stilgelegd. Sinds dat moment heeft ASR als erfpachter een gebaar gemaakt en maar een klein deel van de afgesproken canon geïnd. Met het idee dat deze bron in de toekomst wel voor inkomsten zou gaan zorgen.
Afbeelding van 2 de planopzet met de 4 recreatieappartementen gebouwen
Doordat rond 2010 Rijkssubsidies wegvielen voor bijvoorbeeld bosproductie, maar ook agrarische ondernemers het steeds moeilijker kregen door strengere wet- en regelgeving en daar bovenop forse investeringen nodig waren op het gebied van natuurwaarden, onderhoud van (openbaar toegankelijke) wegen en aanwezige cultuurhistorische waarden etc., is in mei 2011 voor Landgoed De Utrecht een Duurzaam Instandhoudingsplan opgesteld, getiteld: “Evenwichtig Samengaan”. Reden om dit plan op te stellen was te kijken of er nieuwe economische dragers mogelijk waren voor de instandhouding en te kijken op welke wijze het landgoed duurzaam geëxploiteerd kan blijven worden. Daarbij kwam ook dat het landgoed vanuit de Verordening van de Provincie aangewezen is als een Complex van Cultuurhistorisch belang. De Complexen van Cultuurhistorisch belang zijn (voormalige) kloosters, industriële complexen en landgoederen waarvan de waarde van provinciale betekenis is. Deze complexen hebben in de provinciale Verordening ruimte een uitzonderingspositie; hier is functiewijziging mogelijk als deze bijdraagt aan het behoud en de versterking van de aanwezige karakteristieke kwaliteiten.
Om hier een balans in te vinden zouden er nieuwe woningen en een natuurbegraafplaats op het landgoed mogen worden gerealiseerd waar natuurontwikkeling, behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden o.a. tegenover staat. Dit laatste is doormiddel van een nieuw bestemmingsplan voor het landgoed (vastgesteld in 2015) in gang gezet. Ondanks dat de bouwlocaties niet ten uitvoer zijn gekomen, vanwege een fout in de Verordening Ruimte (legendateken van complex van cultuurhistorische waarden ontbrak op de kaart van de verordening, constateerde de Raad van State bij het beroep) is door ASR wel een flink deel van de natuurontwikkelingen, blusvoorzieningen en andere kostenmakers uitgevoerd.
Omdat de locatie achter Rustoord ook nog steeds van groot belang is als inkomstenbron voor het totale landgoed, en door het uitblijven van bebouwing tot op heden geen significante bijdrage kon leveren, is in 2014 een nieuw plan gemaakt. Nu met inachtneming van de toegekende cultuurhistorische waarde aan Huize Rustoord (en het landgoed als geheel), daar waar het vergunde plan met daarin de vier torens een flinke aantasting betekenden. Dit plan is als voorontwerp ter inzage gelegd. Op het plan is van de provincie over het algemeen een positieve vooroverlegreactie ontvangen. Wel werd nadere aandacht voor de Ecologische hoofdstructuur gevraagd. Vanwege de uitspraak van de Raad van State ten aanzien van het (moeder)plan Landgoed De Utrecht) heeft CRA Vastgoed vanuit voortschrijdend inzicht besloten het plan toen niet verder in procedure te brengen. Inmiddels is de omissie in de Verordening ruimte, die leidde tot de uitspraak van de Raad van State, door de provincie hersteld en zijn ASR, CRA Vastgoed, de gemeente en de provincie opnieuw in overleg getreden om te voorkomen dat op de locatie het oorspronkelijke plan alsnog uitgevoerd zou worden.
Sindsdien zijn ASR, CRA Vastgoed, de gemeente en de provincie in overleg over de mogelijkheden.
Door de vergunde bouwmassa van de 4 recreatieappartementen flink af te schalen naar enkele grondgebonden woningen is overeenstemming gevonden. Deze wijziging heeft tot gevolg dat de bouwmassa op de locatie fors wordt verkleind. Dit heeft een negatief gevolg voor de canon, maar geeft wel de mogelijkheid om aan te sluiten bij de cultuurhistorische waarden. Het voorliggende plan is een uitwerking daarvan. Omdat het plan niet past in het geldende bestemmingsplan 'Partiële herziening bestemmingsplan Golfbaan/Verblijfsaccommodatie De Utrecht', is voorliggende herziening opgesteld.
Hoofdstuk 3 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
3.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in een uitloper van de bossen van landgoed De Utrecht, ingeklemd tussen de Dunsedijk, de Kinderlaan de Lage Mierdseweg en de golfbaan. De locatie is circa 3,8 ha groot. Ten westen van het plangebied bevindt zich kunstgalerie, hotel en restaurant Huize Rustoord. Huize Rustoord is het voormalige vakantiehuis voor werknemers van verzekeringsmaatschappij De Utrecht. Het terrein rondom Rustoord is in de jaren 1920 aangelegd naar een ontwerp van tuinarchitect D.F. Tersteeg. Het oorspronkelijke ontwerp van Tersteeg met een vijverpartij en verschillende paden en zichtlijnen en een rododendronhaag is nog zichtbaar, maar is (deels) verwaarloosd.
De planlocatie bestaat grotendeels uit een bos waarin grove den en Amerikaanse eik de boomlaag domineren en her en der groepen rododendrons aanwezig zijn. Dwars door het bos loopt een zandweg. Verder ligt er een gazon in het plangebied. Langs de zuidkant van de locatie groeit een rhododendronhaag, een bijzonder element in het landschap. Ten oosten en zuiden van het plangebied ligt de golfbaan. De onderstaande afbeeldingen tonen een luchtfoto van het plangebied en de zandweg en begroeiing in het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)
Foto's zandweg en begroeiing in plangebied
3.2 Toekomstige Situatie
Met voorliggend plan wordt de ontwikkeling van zes vrijstaande woningen mogelijk gemaakt, in plaats van de reeds vergunde 4 torens met recreatieappartementen. Op Landgoed De Utrecht hebben zowel de eigenaar, verzekeringsmaatschappij ASR, als de gemeente Hilvarenbeek de ambitie om de aanwezige natuurwaarden en cultuurhistorische waarden van het landgoed te behouden en te versterken.
De gemeente beschouwt de omzetting van de bouwvergunning voor de vakantieappartementen als een rood-voor-rood project waarbij het volume aan bebouwing in de nieuwe situatie minder is dan in de huidige vergunde situatie.
In het rapport 'Landschappelijke inpassing bouwplan Dunsedijk – achter Rustoord' (zie bijlage 1 uit 2014) is uitgewerkt welke randvoorwaarden in het verleden zijn gesteld aan het realiseren van de zes woningen. In het rapport wordt ook een locatieonderzoek beschreven, waarin is onderzocht wat de meest geschikte locatie was voor de zes woningen. Naast deze uitgangspunten en het locatieonderzoek heeft ook het Monumentenhuis Brabant in 2012 de rapportage “Landgoed de Utrecht, Cultuurhistorische Analyse” (bijlage 10) nog enkele aandachtspunten meegegeven, evenals de gemeente Hilvarenbeek. De uitgangspunten die toen zijn opgesteld worden hieronder benoemd en zijn de afgelopen jaren aan de hand van diverse onderzoeken en inzichten verder uitgewerkt tot het plan op de inrichtingsschets (bladzijde 20 in bijlage 1) wat leidde tot een bestemmingsplanprocedure die vroegtijdig werd afgebroken. Omdat al deze stukken zijn gebruikt als input om tot het voorliggende plan te komen, maken zij deel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Locatiekeuze achter Huize Rustoord De Utrecht is een ontginningslandgoed dat is ontstaan door het ontginnen van heidegrond. Het doel hiervan was het tot stand brengen van akkergronden en productiebossen. Rond 1850 bestond het gebied uit uitgestrekte heidevelden, in feite gedegradeerd bos met name als gevolg van houtkap en overbeweiding. Uit de Topografische en Militaire Kaart van circa 1850 blijkt dat het gedeeltelijk om natte heide ging; in het gebied liggen verschillende vennen en vennetjes. Na de uitvinding van kunstmest aan het eind van de negentiende eeuw werden schapen overbodig als leverancier van dierlijke mest, en daarmee de heide als graasgrond. Grootschaliger dan voorheen werden de heidevelden ontgonnen. De droge heide werd bebost en de vochtige heide omgezet in cultuurgrond: dit zijn de zogenaamde 'jonge heideontginningen'. Binnen het gebied lagen de oude, middeleeuwse ontginningen Dun, Tulder en Lange Gracht. Vooral de geschiedenis van Tulder of Teulder gaat ver terug: rond 1400 waren hier al percelen in cultuur gebracht en ontstond er een pleisterplaats met een bierbrouwerij en jeneverstokerij. Bij de ontginning van het landgoed zijn deze buurtschappen met hun akkercomplexen grotendeels bebost.
Opmakend uit het ontstaan en de inrichting van het ontginningslandgoed is de locatie achter Huize Rustoord vanuit historisch perspectief een goede keuze. Bij het ontginnen van het landgoed is de bebouwing bijna geheel geconcentreerd in het noorden rondom de Lage Mierdseweg. Hier zijn de woninggroepen: Rustoord, De Vier Winden en de Torenlaan duidelijke voorbeelden van. Verder zijn er verspreid op het landgoed voornamelijk solitair gelegen woningen en (agrarische) bedrijven aanwezig. Het zuiden van het landgoed bestaat voornamelijk uit productiebossen. Vanuit dit perspectief sluit het toevoegen van meerdere woningen als een cluster tussen de lage Mierdseweg en de Dunsedijk aan bij het oorspronkelijke idee.
Dit wordt versterkt door de functies die rondom Huize Rustoord liggen die bestaan uit horeca, recreatie (onder andere de golfbaan) en wonen. Deze functies zullen geen belemmering vormen en vice versa. Er worden geen agrarische bedrijven gehinderd door de woningbouw op deze locatie. Tevens zorgt de clustering van woningen dat maar op een locatie bebouwing wordt toegevoerd en niet her en der op landgoed De Utrecht waar meerdere ingrepen in het landschap een grotere impact zullen hebben op de cultuurhistorische waarden zoals bijvoorbeeld de middeleeuwse ontginningslocaties Tulder en Dun. Naast cultuurhistorische waarden spelen ook andere planologische aspecten een belangrijke rol bij de locatiekeuze. Deze aspecten zijn door het uitvoeren van relevante onderzoeken meegenomen bij de totstandkoming van het plangebied.
Voorts biedt de locatie door haar verleden de mogelijkheid om ongewenste bouwmogelijkheden om te zetten naar bouwmogelijkheden die de cultuurhistorische waarden veel minder zullen aantasten en hier en daar zelfs een versterking kunnen betekenen. Dit door rekening te houden met Huize Rustoord en zoveel mogelijk gebruik te maken van het oorspronkelijke tuinontwerp. In combinatie met het ecologisch belang van aanwezige waardevolle bomen is de voorliggende opzet gekozen. De toegevoegde woningen zullen daarmee passend zijn qua locatie in groter en kleiner verband (locatie binnen het ontginningslandgoed en typologie van de bebouwing). Waarbij door de keuze voor een nieuwe interpretatie van een bestaande typologie een nieuwe laag in het gebied ontstaat die recht doet aan de karakteristiek van het landgoed en haar historie.
Uitgangspunten 2012 vanuit Monumentenhuis Brabant
- Voorkeur gaat uit naar de realisatie van een beperkt aantal permanente grondgebonden woningen in plaats van de oorspronkelijk voorgestelde 28 vakantieappartementen.
- De woningen dienen zo ver mogelijk van Rustoord te liggen om de cultuurhistorische waarde van Huize Rustoord niet aan te tasten, de ontsluiting vanaf de Dunsedijk is daarbij heel positief.
- Er dient zoveel mogelijk aangesloten te worden bij de bestaande typologie van de bebouwing op De Utrecht.
- De woningen op het perceel dienen zoveel mogelijk met de nokas haaks op de straat te staan.
- Nieuwe bebouwing dient gebaseerd te zijn op de bestaande typologieën op het landgoed, maar dient tegelijk ook een duidelijke nieuwe cultuurhistorische laag te zijn.
Uitgangspunten 2014 vanuit gemeente Hilvarenbeek
- Heldere entree: vanuit de gemeente wordt aangedrongen op duidelijke entrees. Woningen dienen herkenbaar en vindbaar te zijn.
- Geen doodlopende wegen: doodlopende wegen of cul-de-sacs worden vanuit de gemeente niet wenselijk geacht.
- “Open” karakter aan de voorzijde, eventuele privé tuin achter de woning.
- Parkuitstraling waarbij hekwerken worden voorkomen.
- Het pad tussen de Dunsedijk en de Lage Mierdseweg moet een doorlopende openbare weg (fiets- en voetpad) zijn.
- Uitnodigend voor recreanten om op de planlocatie te wandelen of fietsen.
Op basis van het bovenstaande en gesprekken met de betrokken instanties (gemeente, provincie, Stichting Monumentenhuis Brabant, RCE) in combinatie met de mogelijkheden (pachtovereenkomst CRA), is gebleken dat de locatie waar de recreatieappartementen oorspronkelijk gepland stonden, de meest geschikte locatie voor de zes woningen is.
Bij de totstandkoming van het voorliggende plan zijn nieuwe aspecten een rol gaan spelen. Omdat de tuin behorende bij Huize Rustoord een grote rol speelt heeft nader onderzoek plaats gevonden.
Op grond van het tuinhistorisch onderzoek naar de tuin van Tersteeg rondom Rustoord is de inrichting verder uitgewerkt. Belangrijk uitgangspunt voor de locatie van de woningen in het gebied achter Huize Rustoord is het herstel en re-interpretatie van de openheid zoals die in de tuinopzet van Tersteeg zat. Het lange zicht op het achterliggende natuurlijk landschap is met de komst van de golfbaan feitelijk onmogelijk geworden. Door te kiezen voor een nieuwe beëindiging van deze zichtlijn in de vorm van een woning die verwantschap vertoont met de Kokswoning wordt het open maken en houden van de ruimte achter de Kokswoning weer vanzelfsprekend.
De toekomstige situatie concentreert zich in het herstel en re-interpretatie van het heideveldje dat er ooit lag. Dit door op het opengemaakte terrein met heide of bloemrijk grasland te laten begroeien om vervolgens aan de noordzijde, in de overgang naar het bos, een drietal woningen een plek te bieden. Deze kijken als het ware vanuit de beschutting als “toeschouwers” naar de “wedstrijd” tussen de oude en de nieuwe Kokswoning. Deze woningen zijn in hiërarchie dan ook ondergeschikt aan de oude en nieuwe Kokswoning. De vier woningen maken straks deel uit van het complex Huize Rustoord en voegen zich dan ook in het orthogonale patroon van Huize Rustoord en de Kokswoning.
Aan de zuidzijde van het open gebied ligt de loofgang van Rhododendrons. Deze wordt zoveel mogelijk gerespecteerd als eigenstandig element als zuidelijke begrenzing van de open ruimte. Daar waar nodig zal de loofgang worden hersteld.
De twee noordelijke woningen tenslotte liggen min of meer verscholen in het bos, in een eigen wereld, die weliswaar deel uitmaakt van de omgeving van Rustoord, maar op een meer eigenstandige manier als onderdeel van het aangrenzende bos. Door hier de orthogonale opzet van Huize Rustoord, de Kokswoning en de vier zuidelijke woningen los te laten wordt dit versterkt. Als alternatief is meer samenhang met het bosgebied gezocht door de woningen een richting te geven die correspondeert met enkele van de schuin door het bosgebied lopende greppels. In hiërarchie zijn de boswoningen het minst belangrijk.
Inrichtingsschets
Qua beeld en ruimtelijke inpassing wordt gerefereerd aan de dienstwoningen zoals die op het landgoed voorkomen. Bij de positionering van de gebouwen, de tuininrichting en toegangspaden wordt rekening gehouden met bestaande waardevolle bomen. Ook de bomen op de kavels worden zoveel mogelijk gespaard. De toekomstige bewoners worden eigenaar van een perceel waarop door kappen van enkele bomen het mogelijk is een woning in te passen op de kavel. Alleen na overleg met en na schriftelijke toestemming van de verpachter mag tot rooien worden overgegaan, rekening houdend met de bereikbaarheid, bruikbaarheid en bezonning enerzijds en het natuurbehoud anderzijds.
Met de keuze voor deze inpassing worden een aantal zaken gerealiseerd:
- de richting van de meest zichtbare woningen en bijgebouwen is passend aan de hoofdrichting van het gebied: parallel en loodrecht op de Lage Mierdseweg en het complex van huize Rustoord, en de richting van de aanwezige elementen in het landschap. De woningen in het bos staan meer op zichzelf en hebben een eigen richting, parallel aan aanwezige richtingen van sloten.
- de bestaande verbinding van Rustoord naar de Dunsedijk blijft in tact en wordt opgewaardeerd tot ontsluiting,
- de bestaande beplanting aan de Dunsedijk kan blijven bestaan. De woningen liggen verscholen achter de bestaande beplanting en er ontstaat een intiem woonmilieu van woningen
- de oorspronkelijke tuinopzet van Rustoord wordt zoveel als mogelijk gerespecteerd
- er is een duidelijke hiërarchie in de gebouwen, waarbij Rustoord het belangrijkst is, dan de bestaande en nieuwe Kokswoning, vervolgens de drie woningen ten noorden van de open ruimte en tenslotte de twee woningen in het bos.
3.3 Architectuur En Beeldkwaliteit
In het kader van onderhavig bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels.
3.3.1 Stedenbouw/Verkaveling
Om tegemoet te komen aan de cultuurhistorische waarden van de tuin is het van belang dat de open ruimte achter de kokswoning, een oorspronkelijk heideveld, weer in ere wordt hersteld. Verder is het karakter van het gebied als overgang tussen open en gesloten zoveel mogelijk gerespecteerd door de woningen in de rand van het bos te positioneren. Een 3-tal woningen parallel aan de open ruimte en 1 tegenover de kokswoning begrenzen en versterken de open ruimte. De overige 2 woningen worden in het noordelijke deel van het pad in het bos geplaatst, parallel of haaks op de richting aan van de aanwezige sloten in het bos.
De woningen worden ontsloten vanuit de Dunsedijk door middel van het bestaande licht slingerend pad dat de verbinding vormt tussen de Dunsedijk en de Lage Mierdseweg, zodat de toegang naar het bestaande monumentale complex zoveel mogelijk in haar eigen waarde wordt gelaten. De toegang tot Rustoord blijft op deze manier duidelijk de toegang tot Rustoord. De toegevoegde woningen refereren aan de in het gebied voorkomende typologie “dienstwoning”.
Met de plaatsing van deze woningen is rekening gehouden met de waardevolle elementen van de tuin achter Rustoord, waaronder het open voormalige heideveld (later sportveld) en de laan met Rododendrons en de grote bomen in het voormalige productiebos aan de noordzijde van het terrein. Voor het rooien van de benodigde bomen zal toestemming moeten worden verleend door de erfpachter, rekening houdend met de bereikbaarheid, bruikbaarheid en bezonning enerzijds en het natuurbehoud anderzijds.
Qua beeld en ruimtelijke inpassing wordt gerefereerd aan de dienstwoningen zoals die op het landgoed voorkomen. Bij de positionering van de gebouwen, de tuininrichting en toegangspaden wordt rekening gehouden met bestaande waardevolle bomen. Ook de bomen op de kavels worden zoveel mogelijk gespaard. De toekomstige bewoners worden eigenaar van een perceel waarop door kappen van enkele bomen het mogelijk is een woning in te passen op de kavel. Alleen na overleg met en na schriftelijke toestemming van de verpachter mag tot rooien worden overgegaan, rekening houdend met de bereikbaarheid, bruikbaarheid en bezonning enerzijds en het natuurbehoud anderzijds.
Met de keuze voor deze inpassing worden een aantal zaken gerealiseerd:
- de richting van de meest zichtbare woningen en bijgebouwen is passend aan de hoofdrichting van het gebied: parallel en loodrecht op de Lage Mierdseweg en het complex van huize Rustoord, en de richting van de aanwezige elementen in het landschap. De woningen in het bos staan meer op zichzelf en hebben een eigen richting, parallel aan aanwezige richtingen van sloten;
- de bestaande verbinding van Rustoord naar de Dunsedijk blijft in tact en wordt opgewaardeerd tot ontsluiting;
- de bestaande beplanting aan de Dunsedijk kan blijven bestaan. De woningen liggen verscholen achter de bestaande beplanting en er ontstaat een intiem woonmilieu van woningen;
- de oorspronkelijke tuinopzet van Rustoord wordt zoveel als mogelijk gerespecteerd;
- er is een duidelijke hiërarchie in de gebouwen, waarbij Rustoord het belangrijkst is, dan de bestaande en nieuwe Kokswoning, vervolgens de drie woningen ten noorden van de open ruimte en tenslotte de twee woningen in het bos.
3.3.2 Architectuur
Voor de architectuur van de nieuwe woningen is inspiratie gezocht op het bestaande landgoed met gebruik van hedendaagse elementen. Daarnaast wordt het uitgangspunt van eenheid in verscheidenheid gehanteerd om te laten zien dat het om een nieuwe hedendaagse laag gaat, een toevoeging aan het landgoed uit de 21e eeuw. Concreet leidt dit tot voorwaarden voor het plangebied en tot een toelichtende matrix waarin deze voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke inpassing, massaverschijningsvorm, kleur en materialisatie worden verbeeld. Een opvallend detail bij vele bestaande gebouwen op het landgoed is de zandlopervorm van de luiken. Met de specifieke rode, groene en witte kleuren vormt dit element een expliciet kenmerk en geeft dit aanleiding om de bebouwing van de Utrecht als een groep te ervaren. Om die reden lijkt het aangewezen om ook bij de nieuwe woningen aan deze zandlopervorm te willen refereren zij het op een eigentijdse en vernieuwende wijze. Zo zijn zandloperpatronen of interpretaties daarvan denkbaar in de beglazing, luiken, blinden of in de gevels maar liggen de karakteristieke kleuren of althans de specifieke combinatie daarvan bij de beoogde beeldkwaliteit van de nieuwe woningen, minder voor de hand. In ieder geval wordt in iedere nieuwe woning een referte aan het zandlopermotief verlangd op een zodanige wijze dat het gebouw als een gebouw van het landgoed kan worden herkend. Voor de uitgewerkte voorschriften en referentiebeelden wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan bijlage 1 bij de regels.
3.3.3 Erfinrichting
De erfinrichting van de woningen aan de Dunsedijk dient aan te sluiten bij het thema van dit gebied, historische re-interpretatie. De erfinrichtingseisen zijn:
- De verharding van de toegangsweg bestaat uit halfverharding zoals grind of hydraulisch zand.
- Erfafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van natuurlijke materialen zoals struiken, takkenril, stobbenwal, of een lage haag.
- Verharding dient spaarzaam ingezet te worden. Volledig verharde voortuinen in de vorm van grind met een enkele struik of volledig betegelde tuinen met plantenbakken zijn niet toegestaan.
- Maak gebruik van duurzame verhardingsmaterialen, zoals gebakken klinkers, natuursteen of maak gebruik van halfverharding zoals grind of hydraulisch zand.
- De beplanting van de tuinen bestaat uit inheems plantmateriaal dat past bij de grondslag van het gebied.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van het Barro. Het plangebied ligt voor een deel wel in één van de aangewezen gebieden van het SVIR, namelijk het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur/EHS).
Vanwege het feit dat de woningen passend moeten zijn op het cultuurhistorisch waardevolle landgoed De
Utrecht is gekozen voor een ruime situering waarbij niet te dicht op Huize Rustoord wordt gebouwd. Deze
keuze komt voort uit de cultuurhistorische analyse van het Monumentenhuis waarin is beschreven dat de
woningen zo ver mogelijk van Rustoord en zijn bijgebouwen af moeten komen te liggen.
Derhalve worden de bestemmingsvlakken binnen de NNN verschoven ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan uit 2002.
De planlocatie behoort bij Landgoed De Utrecht, eigendom van ASR Levensverzekeringen NV. In het kader van het Duurzaam Instandhoudingsplan Landgoed De Utrecht (2011) en in overleg met de gemeente, provincie en verschillende maatschappelijke groeperingen is eerder besloten tot de "rood voor groen"-regeling. In het kader van deze regeling is 32,5 hectare nieuwe natuur ontwikkeld (omzetting van 32,5 hectare landbouwgrond in nieuwe natuur bij Flaes, Deppo en Broekeling) en is de ontwikkeling van nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan. De afname van het NNN in voorliggend plan moet in het licht van deze natuurontwikkeling worden gezien. Dit is echter niet verwerkt in het provinciale natuurbeheerplan.
De realisatie van de genoemde 32,5 hectare nieuwe natuur is dermate groot dat deze de 5.320 m2 aan te verwijderen NNN binnen voorliggend plan ruimschoots compenseert. Daarnaast krijgt het NNN rondom het plangebied een ecologische kwaliteitsimpuls. Deze kwaliteitsimpuls is uitgewerkt in paragraaf 3.2 en het landschappelijk inpassingsplan (bijlage 1 bij de regels). Tevens krijgt het gebied een cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteitsimpuls (zie ook paragraaf 5.5 Cultuurhistorie). Het plan biedt kans om het oorspronkelijke ontwerp van de door tuinarchitect Dirk Frederik Tersteeg ontworpen Engelse Landschapstuin bij Rustoord te herstellen en versterken, omdat het ontwerp hierop is gebaseerd.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief omvat de bouw van zes nieuwe woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Het initiatief past binnen het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Noord-Brabant
Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben Provinciale Staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie is een samenhangende visie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. Naast een omgevingsvisie moet de provincie vanuit de Omgevingswet ook een omgevingsverordening vaststellen voor haar grondgebied. In de omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Soms vraagt dat om een nadere uitwerking van beleid en maatregelen in een (beleids)programma, soms zijn er regels nodig om de ambities te realiseren.
De Interim omgevingsverordening vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.
Planspecifiek
Op de kaarten van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied (deels) aangeduid als Landelijk gebied, Groenblauwe mantel, Cultuurhistorisch waardevol gebied (Complex van Cultuurhistorisch belang), Natuurnetwerk Brabant en stalderingsgebied. Binnen de aanduiding 'Stalderingsgebied' gelden extra randvoorwaarden aan de ontwikkeling van veehouderijen. Deze aanduiding is niet van belang voor onderhavig initiatief. Hieronder worden de relevante artikelen uit de omgevingsverordening voor onderhavig plan besproken.
Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
- 1. Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
- 2. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- a. zorgvuldig ruimtegebruik;
- b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
- c. meerwaardecreatie.
Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
- 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing (het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel), behalve in de gevallen dat:
- nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
- er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
- b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing (het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel), behalve in de gevallen dat:
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Artikel 3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant
- 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:
- a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;
- b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;
- c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.
- 2. Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
- 3. Als de inrichting en beheer van het Natuur Netwerk Brabant binnen een gebied is verzekerd, stelt de gemeente binnen negen maanden een bestemmingsplan vast overeenkomstig het eerste lid.
Ad.
Met voorliggend plan worden de planologische ontwikkelingsmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan voor het plangebied omgezet naar ontwikkelingsmogelijkheden die beter passend zijn binnen de cultuurhistorische identiteit van Landgoed De Utrecht. Aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit wordt invulling gegeven doordat het ruimtebeslag en de gebruiksintensiteit van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van kleinere omvang is dan het ruimtebeslag en de gebruiksintensiteit van de ontwikkelingsmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan. De kwaliteitsverbetering van het landschap bestaat eruit dat de beoogde ruimtelijk ontwikkeling een aantoonbare fysieke verbetering van de cultuurhistorische kwaliteiten betreft ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 5.5 Cultuurhistorie en archeologie.
Concreet bestaat de afname van het ruimtebeslag uit een vermindering van het oppervlak en de inhoud aan bebouwing. De 28 vakantieappartementen waarvoor in 2002 reeds een bouwvergunning is verleend hebben een inhoud van circa 22.900 m3 en een oppervlak van circa 2.650 m2. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling van de zes woningen heeft een maximale inhoud van circa 7.800 m3 en een maximaal oppervlak van circa 1.860 m2. Er zijn bouwvlakken van maximaal 500 m² per woning opgenomen, waarbinnen de aangegeven oppervlaktes/inhoud aan bebouwing wordt gerealiseerd. Bovendien wordt een bestaande verharde tennisbaan van circa 260 m2 verwijderd.
In hoofdstuk 5 van dit plan wordt onderbouwd dat bij de beoogde ontwikkeling rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de bodemkwaliteit, waterhuishouding, in de grond te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden en ecologische waarden. In paragraaf 3.2 en bijlage 1 bij de regels wordt beschreven hoe rekening wordt gehouden met de landschappelijke waarden.
In 2015 heeft de provincie reeds aangegeven positief te staan tegenover een herbegrenzing van (toen nog) de Ecologische Hoofdstructuur (nu Natuur Netwerk Brabant). Al sinds de jaren '70 bieden diverse bestemmingsplannen bouwmogelijkheden op deze plek, welke met voorliggend plan belangrijk worden ingeperkt. Per saldo leidt dit plan tot een verbetering van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Het ontwerpbestemmingsplan is een jaar geleden in procedure gebracht. Het plan wordt nu gewijzigd vastgesteld, na intensieve afstemming met de provincie over het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden en na een (nog te nemen) herbegrenzingsbesluit voor de NNB. Afgesproken is om op basis van een kleinschalige herbegrenzing (artikel 3.21 IOV) financieel te compenseren.
Artikel 3.29 Cultuurhistorische waarden
Een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken, zoals beschreven op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) en stelt regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Ad.
De voorgenomen ontwikkeling van de zes woningen vindt plaats binnen het cultuurhistorisch vlak 'Landgoed De Utrecht'. Binnen het cultuurhistorisch vlak zijn plannen, projecten of handelingen niet toegestaan indien zij de aardkundige of cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden aantasten.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de Provincie Noord Brabant is Landgoed De Utrecht aangewezen als Complex van Cultuurhistorisch belang 'Landgoed De Utrecht' (artikel 3.31 IOV). De Utrecht is een bijzonder omvangrijk landgoed, grotendeels bestaand uit productiebossen en landbouwgronden. De cultuurhistorische waarden van dit gebied worden verder toegelicht in paragraaf 5.5 Cultuurhistorie. Onderhavig plangebied komt in de beschrijving van de cultuurhistorische waarden en kenmerken niet voor, behalve dan dat de locatie achter het waardevolle Rustoord is gelegen, dat wel in de beschrijving voorkomt.
Op de CHW is te zien dat de Dunsedijk en de Kinderlaan zijn aangeduid als cultuurhistorisch geografisch waardevolle lijnen en Huize Rustoord plus bijgebouw aangeduid is als Rijksmonument.
De voorgenomen ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, tasten de bovengenoemde waarden en kenmerken niet aan, maar dragen bij aan behoud en herstel van die waarden door een duurzame bestemming aan het plangebied te geven (zie ook beschrijving in paragraaf 3.2 en 3.3). Daarnaast geldt er in het plangebied nu een bouwrecht voor 28 vakantieappartementen, verdeeld over 4 torens. De ontwikkeling met 28 vakantieappartementen doet een grote inbreuk op de cultuurhistorische waarden. Op basis van de eerdergenoemde aanduiding Complex van Cultuurhistorisch belang is het voorliggende plan (de bouw van zes woningen) mogelijk, mits de ontwikkeling gepaard gaat met het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden. Het plan biedt de kans om de oorspronkelijke tuin volgens het ontwerp van tuinarchitect Dirk Frederik Tersteeg deels te herstellen, wat een versterking van de cultuurhistorische waarden met zich meebrengt. Ook zullen de woningen zodanig worden gesitueerd dat zij bijdragen aan de cultuurhistorische waarden van deze omgeving bij Huize Rustoord en de cultuurhistorisch waardevolle tuin dus bespaard blijft en hersteld kan worden. Dit betekent wel dat de woningen meer naar achteren worden gesitueerd en het NNB zal worden aangetast. Hier dient op basis van artikel 3.21 IOV een kleinschalige herbegrenzing plaats te vinden en daarvoor financieel gecompenseerd wordt. Voor een toelichting op deze procedure wordt verwezen naar paragraaf 5.3 Ecologie. In de regels van onderhavig bestemmingsplan is de bescherming van de (samenhang van) genoemde waarden en kenmerken geborgd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Voor een nadere toelichting op de bescherming van de cultuurhistorische waarden wordt verwezen naar hoofdstuk 5.5 Cultuurhistorie.
Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel
- 1. Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:
- a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
- b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
- c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
- 2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
Ad.
Op de onderstaande afbeelding is te zien dat een klein gedeelte van de planlocatie is gelegen in de groenblauwe mantel (blauwe strepen). De voorgenomen ontwikkeling van de zes woningen binnen de planlocatie is niet van invloed op de groenblauwe mantel omdat er geen nieuwe bebouwing in de groenblauwe mantel wordt gerealiseerd.
Uitsnede basiskaart landelijk gebied Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Conclusie
Gezien de hiervoor beschreven aspecten staat het provinciaal beleid de ontwikkeling van de locatie niet in de weg. Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid. De bescherming van de waarden binnen het Natuur Netwerk Nederland, cultuurhistorische en landschappelijke waarden is opgenomen binnen de bestemmingen.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek
In januari 2014 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek vastgesteld. Hilvarenbeek kent naast de hoofdkern en de kleinere kernen een groot landelijk gebied waarin veel ontwikkelingen gaande zijn. De functieveranderingen en dynamiek in de agrarische en recreatieve sector, natuurontwikkeling en de wens om de landschappelijke waarden te behouden, vraagt om een samenhangende visie op ruimtelijke ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Deze structuurvisie bevat de kaders voor duurzame kwaliteitsverbetering in Hilvarenbeek.
Het landschap in de gemeente is onderverdeeld in een vijftal landschapstypen, zijnde de beekdalen, kampen- en hoevenlandschap, oud ontginningslandschap, jong ontginningslandschap en bos- en natuurgebieden. Onderhavig plangebied is grotendeels gelegen in het landschapstype 'bos- en natuurgebieden'. De ambitie voor de bos- en natuurgebieden is gericht op behoud en waar mogelijk versterking van de ruimtelijke verscheidenheid. Natuurwaarden, landschapswaarden en cultuurhistorische waarden worden zo veel mogelijk gemaximaliseerd en vormen een inspiratiebron en aanknopingspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hier en daar kan nieuwe passende bebouwing in de landgoederen de grandeur van landgoederen versterken en zorgen voor een duurzame economische drager voor beheer en onderhoud. Cultuurhistorische structuren en elementen worden behouden en daar waar mogelijk beter zichtbaar en beleefbaar gemaakt. Dit betreft in alle gevallen maatwerk, waar geen meetbare en uniforme spelregels op toegepast kunnen worden.
De gemeente vereist dat elke ruimtelijke ontwikkeling die een wezenlijk ruimtelijk effect heeft op de omgeving gepaard moet gaan met kwaliteitsverbetering van het landschap. Gekeken wordt naar de impact van de ontwikkeling op de omgeving op basis van de volgende punten;
- De omvang van de ontwikkeling (vergroting bestemmingsvlak, bouwvlak of bouwvolume),
- Is er sprake van nieuw ruimtebeslag of wordt gebruik gemaakt van bestaande bebouwing,
- De aard van de locatie en de omgeving,
- De aard van de ontwikkeling en de mogelijke hinder voor de omgeving (verkeersaantrekkende werking, geluid, milieucategorie, beperkte gebruiksruimte),
- Betreft het een (traditioneel) gebiedseigen of gebiedsvreemde ontwikkeling,
- De “gewenstheid” van een ontwikkeling vanuit een (sectorale) beleidswens.
De impact is bepalend voor de wijze en mate van de tegenprestatie die gevraagd wordt voor de kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze worden onderverdeeld in 3 categorieën;
- 1. Categorie 1: geen tegenprestatie
Ruimtelijke ontwikkelingen die bij recht in het bestemmingsplan worden toegestaan en derhalve geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap vereisen.
- 2. Categorie 2: De basisinspanning
Ruimtelijke ontwikkelingen die beperkte kwaliteitsverbetering van het landschap vereisen, waarbij de kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd door o.a. te voorzien in een goede landschappelijke inpassing op eigen erf en/of direct aansluitend aan eigen erf en een goede milieukundige en duurzame terreininvulling.
- 3. Categorie 3: De basisinspanning-plus
Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de basisinspanning voor kwaliteitsverbetering wordt verplicht, maar waarbij deze tot onvoldoende kwaliteitsverbetering leidt. Hierbij dient bovenop de basisinspanning ook een kwaliteitsverbetering buiten het eigen erf plaats te vinden, al dan niet genormeerd in euro's.
Planspecifiek
De gemeente Hilvarenbeek deelt de ontwikkeling van de zes woningen als alternatief voor 28 vakantieappartementen die binnen het vigerend bestemmingsplan mogelijk zijn in onder categorie 1 vanwege het feit dat de ontwikkeling van de zes woningen een afname van de maximale bouwmassa met zich mee brengt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Bovendien passen de 6 woningen beter in het cultuurhistorisch waardevolle gebied dan de 28 gestapelde vakantieappartementen. Hiermee sluit het plan aan bij het beleid uit de Structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek.
4.3.2 Beleidsvisie Landgoederen
De gemeenteraad van Hilvarenbeek heeft op 21 maart 2013 de Beleidsvisie Landgoederen Hilvarenbeek vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente het te voeren beleid inzake de voorgenomen ontwikkeling van Landgoed de Utrecht geformuleerd.
Specifiek voor het gebied ‘Golfbaan/Verblijfsaccommodatie De Utrecht’ met daarbinnen de bebouwingsmogelijkheden voor 28 recreatieappartementen op basis van het bestemmingsplan ‘Partiële herziening Golfbaan/Verblijfsaccommodatie De Utrecht’ geldt, dat de rechthebbende (CRA Vastgoed) niet de instandhouding van het gehele Landgoed De Utrecht als doelstelling heeft. Feitelijk zijn deels wel en deels niet gerealiseerde ruimtelijke ontwikkelmogelijkheden van de planvorming "Golfbaan / Verblijfsaccommodatie De Utrecht" een resultante van eerdere pogingen om nieuwe economische dragers te vinden voor het landgoed. In retrospectief kan worden vastgesteld, dat de planvorming en vergunde rechten ten aanzien van de verblijfsaccommodatie onvoldoende bijdrage hebben geleverd aan de langjarige instandhouding van het landgoed en dat het alsnog realiseren ook afbreuk zal doen aan de kwaliteit van Landgoed De Utrecht als complex van cultuurhistorisch belang.
Bij de beoordeling van de nu door rechthebbende (CRA Vastgoed) en de eigenaar (ASR) gewenste ruimtelijke ontwikkelingen (permanente woningen) ter vervanging van de bestaande bestemming en vergunde rechten, gelden in principe dezelfde overwegingen als bij de ruimtelijke ontwikkelingen van de landgoedeigenaar zelf, te weten dat de economische dragers (in dit geval woningen):
- in redelijkheid nodig kunnen worden geacht voor het beheer van het landgoed ofwel een bijdrage leveren aan de langjarige instandhouding van het landgoed (door middel van erfpacht voor de grond ten behoeve van het onderhoudsfonds);
- een bijdrage leveren aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van het landgoed.
De ruimtelijke ontwikkeling die middels voorliggend plan wordt gerealiseerd draagt zorg voor het grotendeels instandhouden van de bestaande erfpachtcanon die door rechthebbende (Parc De Utrecht BV) aan de eigenaar van Landgoed De Utrecht (ASR) wordt betaald op basis van de mogelijkheid van het bouwen van de 28 vakantieappartementen binnen het vigerende bestemmingsplan. De erfpachtcanon maakt deel uit van de exploitatie van Landgoed De Utrecht en draagt bij aan de vulling van het onderhoudsfonds van De Utrecht.
Tevens draagt de omzetting van de ontwikkelingsmogelijkheden van gestapelde vakantieappartementen naar grondgebonden woningen bij aan het behoud van de cultuurhistorische warden van Landgoed De Utrecht omdat de woningen beter aansluiten bij de cultuurhistorische identiteit van het landgoed.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkelingen die onderwerp zijn van onderhavig plan voldoen aan de beleidsdoelstellingen en beoogde ontwikkelingsrichting zoals uiteengezet in de Beleidsvisie Landgoederen van de gemeente Hilvarenbeek.
4.3.3 Bijdrage ruimtelijke kwaliteit
In Hilvarenbeek speelt een groot aantal ontwikkelingen dat niet binnen de geldende bestemmingsplannen mogelijk is, maar waaraan de gemeente wel graag medewerking wil verlenen. Deze plannen worden getoetst aan bestaande wet- en regelgeving en beleid en beoordeeld wordt of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In alle gevallen zal er sprake zijn van een ingreep in de bestaande omgeving. Deze ingreep zal gevolgen hebben voor de inrichting, functioneren en kwaliteit van de omgeving. De gemeente is verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen haar grondgebied en investeert daar ook continu in. De gemeentelijke investeringen dragen namelijk veelal bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en daarmee het woon-, leef- en vestigingsklimaat. De investeringen vormen de uitwerking van de ruimtelijke ambities zoals vastgelegd in de Structuurvisie.
De gemeente is wettelijk gezien vrij in het bepalen van de gevallen waarin en gebieden waarbinnen zij een bijdrage ruimtelijke kwaliteit verlangt. Voor het bepalen van de hoogte van een financiële bijdrage komt de gemeente een bepaalde mate van vrijheid toe. Uiteraard zal altijd voldaan moeten worden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de algemene rechtsbeginselen “redelijkheid en billijkheid”. Inmiddels is op 25 oktober 2019 de Interim Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant. Daarin maakt de provincie onder meer onderscheid in landelijk en stedelijk gebied. In de verordening is bepaald, dat ruimtelijke afwijkingen binnen het landelijke gebied gepaard dienen te gaan met een fysieke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Deze bepaling stemt overeen met de eerdere bepaling in de provinciale verordening ruimte. Omdat ruimtelijke ontwikkelingen invloed hebben op hun omgeving wil het gemeentebestuur overwegen om daarvoor op basis van de grondwaardemethodiek, aan de hand van een berekeningsmodel een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit te verlangen. Daarbij wordt per wooneenheid een vaste bijdrage van € 1000,00 gevraagd. Als tweede wordt aan de hand van het oppervlakte van het bouwperceel een bijdrage gevraagd, omdat door het creëren van een nieuw bouwperceel/-vlak de verstening ter plekke substantieel toe neemt (woning/bijgebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde) en daarmee de ruimtelijke invloed binnen de omgeving. Dit geldt eveneens voor de toe te stane inhoud van de woning. Ook hier geldt dat deze invloed heeft op de ruimtelijke kwaliteit en ook daarvoor wordt een bijdrage gevraagd. Bovenstaande leidt tot redelijke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit, waarbij woningen met een grootst ruimtebeslag en de grootste impact de grootste bijdrage betalen.
Planspecifiek
CRA Vastgoed en de gemeente hebben afspraken gemaakt die binnen het bovenstaande beleid passen om een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit binnen de gemeente. Dit is vastgelegd in de anterieure overeenkomst die gesloten is tussen beide partijen.
4.3.4 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Partiële herziening bestemmingsplan Golfbaan/Verblijfsaccommodatie De Utrecht', vastgesteld op 28 februari 2002. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'verblijfsaccommodatie'. Op de planlocatie geeft het bestemmingsplan de mogelijkheid om voorzieningen te bouwen voor verblijfsaccommodatie. Voor de verblijfsaccommodatie is reeds een bouwvergunning verleend welke de bouw van 28 recreatieappartementen mogelijk maakt, verdeeld over 4 torens.
De raad van de gemeente Hilvarenbeek heeft op 30 januari 2020 een voorbereidingsbesluit genomen voor het gebied 'Achter Rustoord'. Ook geldt het 'Parapluplan parkeren Hilvarenbeek 2018', vastgesteld op 8 november 2018.
Uitsnede geldende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van zes vrijstaande woningen is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
5.1 Milieu
5.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in 2013 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat de grond in het verleden in gebruik is geweest als akkerland, weide en bos. In het verleden hebben er geen verdachte activiteiten of calamiteiten op de onderzoekslocaties plaatsgevonden waardoor de bodem mogelijk is verontreinigd. Derhalve wordt de aanwezigheid van bodemverontreiniging vanuit historisch perspectief niet verwacht. De onderzoekslocaties kunnen daarom als onverdacht worden aangemerkt. Er zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
5.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15855851 (aan de Lage Mierdseweg (N269) ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 17,1 µg/m3 | 18,2 µg/m3 | 11,1 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 6 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
5.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden nieuwe geluidgevoelige functies toegevoegd (6 woningen). Industrielawaai en spoorweglawaai zijn in de omgeving van het plangebied niet aan de orde. Wat betreft wegverkeerlawaai ligt het plangebied in de geluidszone van de Dunsedijk en de Kinderlaan, waar een maximum snelheid van 60 km/uur is toegestaan. Het plangebied ligt tevens in de geluidszone van de Lage Mierdseweg (N269), waar de maximumsnelheid van 80 km/uur is toegestaan. Mede op basis van de door de gemeente beschikbaar gestelde informatie is een rekenmodel opgezet en is de geluidbelasting berekend. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 4. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting ter hoogte van de te ontwikkelen woningen voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goede geluidskwaliteit, ook in de buitenruimte en op het terras bij de woningen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
5.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
- binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
- buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
De gemeente Hilvarenbeek heeft eigen geurbeleid, vastgesteld in de Verordening geurhinder en veehouderij, welke in 2015 deels is herzien. In deze verordening ligt de norm voor het buitengebied op 10,0 ouE/m3.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd (woningen). In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een geuronderzoek uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen en of er geen veehouderijen in hun belangen worden geschaad. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 5. Hierin worden de volgende deelconclusies getrokken:
- 1. Het plangebied voldoet, met een voorgrond geurbelasting die onder de 10,0 ouE/m³ ligt, aan de wettelijke norm. De veehouderij aan de Dunsedijk 1b te Esbeek wordt door de realisatie van de geurgevoelige objecten niet in zijn belangen geschaad;
- 2. Het leefklimaat als gevolg van de maatgevende achtergrondbelasting voldoet aan de wettelijke norm van 25% geurgehinderden in het buitengebied, derhalve wordt ter plaatse van de te realiseren woningen een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd;
- 3. Aan de vaste afstanden vanuit het plangebied tot aan de meest dichtbij gelegen veehouderij en aan de gevel-gevel afstand wordt voldaan.
Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat in de omgeving van het plangebied aan de Dunsedijk ong. te Esbeek niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt en er ter plaatse van het plangebied een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
5.1.5 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een gemengd gebied met rondom de functies sport, horeca en wonen. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 stap/categorie worden verkleind. In de onderstaande tabel zijn de omliggende bedrijven en functies en de bijbehorende gereduceerde richtlijnen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG weergegeven. De afstanden tussen het plangebied en de bedrijven voldoen ruimschoots aan de richtlijnen.
Bedrijf/functie | Richtafstand | Feitelijke afstand |
Lage Mierdseweg 17, Hotel / Restaurant / Kunstatelier | 0 m | 0 m |
Dunsedijk 1, Golfbaan | 0 m | 10 m |
Dunsedijk 1a, Paardenhouderij / Manege | 30 m | 250 m |
Dunsedijk 1b, Rundveehouderij / Akkerbouw | 50 m | 380 m |
Lage Mierdseweg 14a, Houthandel | 100 m | 380 m |
Lage Mierdseweg 17/25, Hotel / Restaurant / Kunstatelier | 0 m | 0 m |
De perceelsbegrenzingen van de te realiseren woningen zijn niet gelegen binnen de genoemde richtafstanden. Geconcludeerd kan worden dat er uit het oogpunt van milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er met de ontwikkeling geen bedrijven of andere functies worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
5.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Uit onderzoek uit 2018 in het kader van het 'project vervoer gevaarlijke stoffen' door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) blijkt dat het initiatief binnen het invloedsgebied valt van de transportbewegingen met gevaarlijke stoffen die over de Dunsedijk te verwachten zijn. Daarom dient getoetst te worden aan het Besluit externe veiligheid transportroutes en wordt hieronder een beperkte verantwoording van het groepsrisico gegeven.
Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een externe veiligheidsrisicobron. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 (zie bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid) vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de (snel)wegen. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident van een fakkelbrand en met toxische stoffen te beperken. Bij het toxisch scenario is het handelingsperspectief schuilen in gebouwen. Dat kan met voorliggend plan in de te realiseren woningen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd
hoe te handelen bij een incident. Het ligt in de verwachting dat de aanwezigen van de nieuwe woningen zichzelf in veiligheid kunnen brengen. Tevens zijn er voldoende mogelijkheden van de risicobron weg te vluchten.
Conclusie
Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de transportroute met een externe veiligheidsrisico.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de Dunsedijk. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief niet tot een toename van het groepsrisico leidt en geen significant effect heeft de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
5.1.7 Milieueffectrapportage
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
- in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
- een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
- op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
- als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
- als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Planspecifiek
Het onderhavige plan betreft enkel de realisatie van 6 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen uit bijlage D.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 5 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
5.1.8 Volksgezondheid
Veehouderij en Gezondheid Omwonenden
Gezondheidsrisico's zijn een optelsom van blootstelling, gevaar en impact. Blootstelling heeft betrekking op de hoeveelheid ziekteverwekker, die een persoon binnen moet krijgen om geïnfecteerd te raken of ziek te worden. Gevaren zijn er in diverse vormen, zoals biologisch (bijv. ziekteverwekkende bacteriën), chemisch
(bijv. diergeneesmiddelen of bestrijdingsmiddelen) of fysisch (zoals elektriciteit of ter plaatse gewond raken). Impact staat voor de grootte van het effect dat veroorzaakt wordt.
Door het Rijk wordt momenteel een landelijk toetsingskader voor endotoxine ontwikkeld op advies van de Gezondheidsraad. Deze hanteert een advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht. De Gezondheidsraad gaat ervanuit dat met deze advieswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen teveel aan endotoxinen kan worden beschermd. Omdat dit toetsingskader nog niet is afgerond, heeft het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid vooruitlopend daarop de “Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxinen toetsingskader 1.0” en de “Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0” opgesteld. Onderdeel daarvan is een stappenplan, dat moet worden doorlopen om te beoordelen of in het kader van het planvoornemen advisering door de GGD wenselijk is.
Planspecifiek
Om te bepalen of het voor het voorliggende plan noodzakelijk is om advies in te winnen bij de GGD is het
stappenplan uit de “Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0” (Definitieve versie 30 april 2018)
doorlopen (zie bijlage 6). Dit stappenplan bestaat uit 7 stappen. Om de stappen te kunnen doorlopen is eerst een inventarisatie gemaakt van de veehouderijen binnen een straal van 1 km om de planlocatie. Hieronder worden de 7 stappen doorlopen.
Stap 1. Endotoxine
De ontwikkeling is niet gelegen binnen de richtafstanden voor endotoxinen van omliggende varkens- en
pluimveehouderijen. Hierbij is uitgegaan van een richtafstand van 500 meter vanaf de grens van het plangebied voor pluimveehouderijen en 200 meter vanaf de grens van het plangebied voor varkenshouderijen, zoals vermeld in de handreiking.
Stap 2. Toename in de emissies voor geur, fijnstof of ammoniak
De ontwikkeling leidt niet tot een toename van geur, fijnstof en ammoniak. De ontwikkeling betreft de
realisatie van woningen, er wordt geen veehouderij/landbouwbedrijf beoogd.
Stap 3. Wijze waarop met overbelasting geur wordt omgegaan
Stap 3a. Wettelijke uitgangspunten
Voor de achtergrond belasting wordt voldaan aan de waarde 10,0 OUE/m3. Tevens wordt voldaan aan de
afstand van 50 meter die geldt in het buitengebied.
Stap 3b. Gezondheidskundige uitgangspunten
Binnen 100 meter vanaf de grens van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Derhalve wordt voldaan aan het gezondheidskundige advieswaarde van de GGD van 100 m tussen een veehouderij en een
geurgevoelige bestemming.
Stap 4a. Meerdere diersoorten binnen één veehouderij
Het houden van meerdere diersoorten op een bedrijf kan gezondheidsrisico’s teweeg brengen. Binnen het plangebied is echter geen veehouderij aanwezig en derhalve is ook geen sprake van een combinatie van de genoemde diersoorten in de handreiking.
Stap 4b. Afstand tussen de inrichtingsgrenzen van een varkens- en pluimveebedrijf
In de handreiking wordt een gewenste minimale afstand tussen pluimvee- en varkenshouderij benoemd
van 100 meter. Aangezien er binnen een straal van 100 meter vanaf de grens van het plangebied geen
pluimveehouderij en/of varkenshouderij aanwezig zijn wordt hieraan voldaan.
Stap 5a, b en c. Afstand geitenhouderij, pluimveehouderij en bebouwde kom
Om gezondheidsrisico’s i.v.m. geitenhouderijen te beperken wordt in de handreiking benoemd om een
minimale aftand van 2 kilometer aan te houden tussen een geitenhouderij en gevoelige bestemmingen
(waaronder burgerwoningen). Binnen een straal van 2 kilometer vanaf de grens van het plangebied zijn
geen geitenhouderijen aanwezig en derhalve wordt aan de minimale afstand voldaan.
Voor pluimveehouderijen en gevoelige bestemmingen wordt in de handreiking een minimale afstand van
1 kilometer benoemd. Binnen een straal van 1 kilometer zijn geen pluimveehouderijen gelegen en
derhalve wordt ook aan deze minimale afstand voldaan.
Daarnaast geeft de handleiding een aanbevolen minimale afstand tussen overige veehouderijen en de
bebouwde kom van 250 meter. Aangezien de planlocatie geen veehouderij betreft en zich niet binnen de
bebouwde kom bevind is deze minimale afstand niet van toepassing voor deze situatie.
Stap 6. Mestbewerking of -verwerking
Op de planlocatie wordt geen mest bewerkt of verwerkt, er is geen sprake van een veehouderij. Binnen
een afstand van 200 meter vanaf de planlocatie zijn eveneens geen bedrijven gelegen die mest bewerken
of verwerken.
Stap 7. Ongerustheid over volksgezondheid
In de omgeving is (zover bekend) geen sprake van ongerustheid over de volksgezondheid.
Conclusie
Op basis van het doorlopen stappenplan kan geconcludeerd worden dat een advies van de GGD niet noodzakelijk is. Voorliggend plan heeft in het kader van volksgezondheid geen negatieve invloed op de omgeving van het plangebied. Ook is andersom het woon- en leefklimaat ter plaatse geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van volksgezondheid.
5.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Beleid Waterschap De Dommel
Het beleid van Waterschap De Dommel hanteert de volgende drie principes die richtinggevend zijn bij de advisering over ruimtelijke plannen:
- 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
- 2. Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
- 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen.
Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 2.000 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06
Hemel- en grondwaterbeleid Hilvarenbeek
De gemeente Hilvarenbeek streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Verontreinigingen naar bodem, lucht en oppervlaktewater worden zoveel mogelijk voorkomen en wateroverlast voor burgers zoveel mogelijk beperkt. De gemeente legt, conform de opzet van de wetgeving, de verantwoordelijkheid voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen bij de bewoner / eigenaar binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.
Het gemeentelijke beleid is erop gericht de kansen voor ontvlechting van hemelwater en afvalwater zoveel als doelmatig wordt geacht aan te grijpen. Dit geldt zowel voor de particulier op eigen terrein als voor de openbare ruimte. Daarbij wil de gemeente de vrijstelling tot compensatie bij kleine toename in verhard oppervlak binnen de Keur voor een ontwikkeling, met dit gemeentelijk beleid teniet doen. Hiermee wil de gemeente knelpunten in het rioolstelsel mede oplossen door ook kleinere ontwikkelingen op particulier terrein hieraan bij te laten dragen.
Voor de hemelwaterafvoer van particuliere verhardingen met meer dan 250 m2 nieuw verhard oppervlak is uitgangspunt dat deze op eigen terrein wordt verwerkt met een mogelijkheid tot overloop naar een laagte, een gemengd riool, een regenwaterriool of een watergang zodat er bij overbelasting geen problemen ontstaan.
Planspecifiek
Oppervlaktewater
In de nabije omgeving van de planlocatie is geen oppervlaktewater aanwezig. Enkel een kleine greppel c.q. droge sloot ten noordwesten van de voorziene bouwlocaties.
Grondwater
Ter hoogte van de planlocatie ligt grondwatertrap VI, waarbij de GHG 60 - 80 cm – maaiveld bedraagt en de GLG op meer dan 120 cm – maaiveld is gelegen (Viewer Waterschap de Dommel). Via het actueel hoogtebestand Nederland is bekeken dat de gemiddelde maaiveldhoogte is gelegen op 21,9 mtr + NAP. Dat betekent dat ter hoogte van deze bouwlocatie de GHG op +/- 21,3 mtr + NAP is gelegen.
Afvalwater
De nieuwe functies in de vorm van de woningen op de bouwlocatie zullen afvalwater opleveren. Dit vuile water blijft gescheiden van het schoon hemelwater en zal via het riool worden afgevoerd.
Huidige en toekomstige situatie
Oppervlaktes | Huidig m2 | Toekomstig m2 |
Dakoppervlakte woningen (6 stuks) | 0 | 1.710,00 |
Toegangsweg | 0 | 750,00 |
Onverhard terrein | 11.500 | 8.892,50 |
Totaal | 11.500 | 11.352,50 |
Tabel 1. Overzicht verhardingstoename/afkoppeling hemelwateroppervlak
Binnen de planlocatie wordt voorzien in woonpercelen van 500 m² waarop zes woningen met een dakoppervlakte van in totaal circa 1.110 m2 (inhoud 750 m3), allen met een bijgebouw van maximaal 100 m2 gerealiseerd worden. De toegangsweg en inritten worden voorzien van een verharding in de vorm van gebakken klinkers, natuursteen (kinderkopjes) of grind. Op de percelen wordt spaarzaam omgegaan met verharding. Gezien het materiaalgebruik wordt ervan uitgegaan dat het hemelwater tussen en nabij de verharding in het gebied kan infiltreren.
Wateroverlastvrij bestemmen
De planlocatie bestaat momenteel grotendeels uit bos en grazige vegetatie. Bij de realisatie van dit plan wordt maximaal 1.710 m2 aan nieuwe bebouwing en ongeveer 750 m2 aan verharding in de vorm van toegangswegen en inritten gerealiseerd. De ontwikkeling van dit plan heeft derhalve mogelijk een negatief effect op de hydrologische situatie.
Toetsing ontwateringsnorm
De ontwateringsnorm infrastructuur en bebouwing is in Nederland vastgelegd in de Leidraad Riolering (C1000). Afhankelijk van de functie en inrichting van het gebied zijn de volgende richtlijnen beschikbaar met betrekking tot de toelaatbare grondwaterstanden:
Functie | Toelaatbare grondwaterstand |
Woningen met kruipruimte * | 0.70 m – kruin weg |
Woningen zonder kruipruimte * | 0.30 m – kruin weg |
Tuinen en openbare groenvoorziening | 0.50 m – kruin weg |
Primaire wegen | 0.90 – 1.00 m – kruin weg |
Secundaire wegen + woonstraten | 0.70 m – kruin weg |
* Uitgangspunt: vloerpeil van woningen 0.2 tot 0.3 m + maaiveld. De grondwaterstanden in deze tabel mogen gemiddeld enkele dagen per jaar voorkomen.
Tabel 2. Toelaatbare grondwater in relatie tot de functie van de grond (bron: Leidraad Riolering)
Voor de locatie Dunsedijk - achter Rustoord is een GHG van 21,3 m + NAP berekend. Het toekomstige bouwpeil dient minimaal 22,0 m + NAP te bedragen (uitgaande van woningen met kruipruimte). Het huidige maaiveldniveau bedraagt 21,9 m + NAP. Dit is niet voldoende om aan de norm te voldoen. De planlocatie zal minimaal met 0,1 m1 worden opgehoogd om aan de norm te kunnen voldoen.
Doorlopen van de afwegingsstappen: hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer
Overschotten aan hemelwater worden zo min mogelijk afgewenteld op benedenstrooms gelegen gebieden. Dit betekent dat schoon afstromend hemelwater zoveel mogelijk binnen de planlocatie wordt vastgehouden. Hierbij hanteert het waterschap het beleid waarin een aantal afwegingsstappen in een vaste volgorde worden afgewogen: hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer. Er zullen voorzieningen worden getroffen, in de vorm van zakslootjes om het hemelwater te laten infiltreren.
Verwerking hemelwater
De gronden binnen de projectlocatie zijn zandgronden en daarmee geschikt voor infiltratie. Binnen de projectlocatie is hier in voldoende mate ruimte voor aanwezig. Er wordt gekozen om per woning een waterbergingsvoorziening in de vorm van een zaksloot aan te leggen.
De benodigde waterbergingsvoorziening voor een individuele woning is 185 m2 (dakoppervlak) + 125 m2 (erfverharding) * 0,06 (gevoeligheidsfactor) = 18,6 m3.
Bij de woningen wordt een zaksloot met een lengte van 15 tot 20 meter bij 3 meter breed, 0,4 m1 diep en voorzien van een talud 1:3 worden aangelegd zodat de capaciteit boven de GHG voldoende is.
Waterkwaliteit
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Bij de realisatie van de woningen op de locatie Dunsedijk – achter Rustoord wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare materialen en/of zink. Zo wordt verontreiniging van bodem en grondwater voorkomen.
De beschreven ontwikkelingen met betrekking tot de realisatie van de woningbouwlocaties voldoen aan de beleidsmatige uitgangspunten van Waterschap de Dommel. De beoogde ontwikkeling voorziet in een vermindering van de oppervlakte verharding ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan en levert derhalve een positieve bijdrage aan het lokale watersysteem.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
5.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Natuurnetwerk Brabant
In de Interim Omgevingsverordening zijn de grenzen van Natuurnetwerk Brabant vastgelegd. Het Natuurnetwerk Brabant is een netwerk van deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones met elkaar verbonden zijn. Hierdoor kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen tussen verschillende natuurgebieden. Zo wordt de biodiversiteit (het totaal aan planten en dieren) bevorderd. Het Natuurnetwerk Brabant is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kemperland-West'. Dit gebied ligt op ruim 1 kilometer afstand van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (realiseren 6 woningen) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Gezien de realisatie van zes woningen die gasloos worden gebouwd, zal er in de gebruiksfase enkel sprake zijn van stikstofuitstoot door een beperkte toename van verkeersbewegingen. In de bouwfase is sprake van een tijdelijke uitstoot. Hiervoor is een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 9). Op basis hiervan en de afstand tot het stikstofgevoelige gebied is er geen aanleiding te veronderstellen dat de stikstofdepositie als gevolg van de bouw en het gebruik van de woningen een substantieel effect heeft op beschermde natuurgebieden.
Natuurnetwerk Brabant
De locatie achter Huize Rustoord ligt gedeeltelijk in het NNB. Om medewerking te kunnen verlenen aan het plan dient er een herbegrenzing plaats te vinden. Bij NNB-herbegrenzing worden de spelregels gehanteerd zoals beschreven in de IOV van de Provincie Noord-Brabant. In samenspraak met de provincie is bepaald dat in dit geval herbegrenzing plaatsvindt op basis van artikel 3.21 IOV (kleinschalige herbegrenzing). In dat artikel volgt dat een motivering om medewerking te verlenen moet voldoen aan een aantal voorwaarden. De gemeente heeft naar aanleiding van het gewijzigde bestemmingsplan een verzoek ingediend bij de Provincie Noord-Brabant. Uitgangspunt bij de herbegrenzing, is dat dáár waar op grond van de vigerende bouwrechten ook al bouwrechten in het NNB lagen, de natuurcompensatie opgave (natuurcompensatie en verstoring art. 3.22 Interim omgevingsverordening), zich alléén toespitst op de nieuwe bouwmogelijkheden in het NNB, waar thans dus nog geen bouwrechten liggen. Concreet gaat het daarbij om 3 woningen, welke geheel of gedeeltelijk gelegen zijn in het bos aan de Dunsedijk. Bij de overige woningen of gedeelten daarvan (die binnen het gebied met bouwrechten liggen) zal de provincie ambtshalve de NNB-begrenzing aanpassen (zie bijlage 2). Op basis van de herbegrenzing zal op grond van artikel 3.24 uit het IOV financieel gecompenseerd worden.
Soortenbescherming
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 7. Hierin wordt geconcludeerd dat er in het plangebied mogelijk amfibieën, reptielen en zoogdieren voorkomen die in de provincie Noord-Brabant niet zijn vrijgesteld voor ruimtelijke ontwikkeling. Het gaat om de wezel, levendbarende hagedis, hazelworm, vinpootsalamander, alpenwatersalamander (allemaal A-soorten die in Noord-Brabant niet zijn vrijgesteld) en om de heikikker (internationaal beschermd). Eén boom in het plangebied bevat diverse holtes en dient mogelijk als vleermuisverblijf. Om de aan- of afwezigheid van deze diersoorten in het plangebied aan te tonen, dient er aanvullend onderzoek plaats te vinden. Dit onderzoek is uitgevoerd en toegevoegd als bijlage 8. Hierin wordt geconcludeerd dat het plangebied geen belangrijke functie heeft voor wezels (of andere kleine marterachtigen). De bemonsterde poelen bevatten geen strenger beschermde amfibieën en reptielen zijn afwezig in het plangebied. De Amerikaanse eik met diverse holtes bevat geen vleermuisverblijven. Bij de eventuele kap van deze boom hoeft daarom geen rekening te worden gehouden met vleermuizen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
5.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De woningen worden ontsloten via een bestaand smal pad, welke aansluit op de Dunsedijk. Het verkeer zal worden afgewikkeld op de Dunsedijk in noordelijke richting, waarbij de Dunsedijk direct aansluit op de rotonde van de Lage Mierdseweg (N269). Volgens de CROW-gegevens geldt voor het woonmilieu “landelijk wonen” een stijging van 7,4 verkeersbewegingen per etmaal per woning. De Dunsedijk is een deels geasfalteerde en deels onverharde weg met een maximumsnelheid van 60 km/uur en de Lage Mierdseweg een geasfalteerde weg met een maximumsnelheid van 80 km/uur. Beide wegen kunnen het aantal motorvoertuigbewegingen (44 mvt/etmaal) zonder problemen verwerken. Ook in de ochtend- en avondspits worden geen problemen voorzien, omdat uit ervaringscijfers blijkt dat dan maximaal circa 20% van de totale motorvoertuigbewegingen plaatsvindt.
Wat betreft parkeren geldt in het plangebied het 'Parapluplan parkeren Hilvarenbeek 2018', waarin wordt aangesloten bij de parkeernormen van het CROW (publicatie 317). Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt een minimale parkeernorm van 2 parkeerplaatsen en een maximale parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen. Bij de woningen is voldoende ruimte om op eigen terrein aan de parkeernorm te voldoen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
5.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de Provincie Noord Brabant is Landgoed De Utrecht aangewezen als Complex van Cultuurhistorisch belang. Op deze complexen kunnen bestemmingsplannen voorzien in andere dan op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten mits de ontwikkelingen bijdragen aan het behoud of herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex.
De Utrecht is een bijzonder omvangrijk landgoed, grotendeels bestaand uit productiebossen en landbouwgronden. Het landgoed wordt in het westen begrensd door de rijksgrens met België en in het oosten door de Neterselsche Heide. Van zuid naar noord loopt het beekdal van de Reusel door het gebied, met de middeleeuwse ontginningen Dun, Tulder en Lange Gracht. Bij de aanleg van het landgoed zijn deze buurtschappen met hun akkercomplexen grotendeels bebost. De akkercomplexen zijn nog herkenbaar door hun hogere ligging, steilranden en wallen.
Het landgoed is eigendom van vroegere verzekeringsmaatschappij De Utrecht, tegenwoordig ASR. Het werd als beleggingsobject ontgonnen, ontwikkeld en beheerd door de Nederlandse Heidemij, die de boerderijen met aanpalende landerijen aan boeren verpachtte en de productiebossen exploiteerde. Het landgoed kan naar verschijningsvorm globaal in drie gebieden worden verdeeld. Karakteristiek in het relatief eenvormige westelijke gedeelte is het onregelmatige raster van ontsluitingswegen en brandgangen waarbinnen percelen productiebos zijn aangelegd van afwisselend loof- en naaldbomen. Dit gebied wordt doorsneden door enkele ontsluitingswegen met een laanbeplanting van beuk en eik. Een markant element is de lange Scheidijk, vroeger de grens tussen de Wellenseindsche Heide en de Teulder Heide, nu gemeentegrens tussen Hilvarenbeek en Reusel-De Mierden.
In het noordelijke gedeelte wordt het aanzien van het landgoed bepaald door het houtvesterskantoor met de opvallende, met leiengedekte brandtoren (1905-1910), ontworpen door de architecten A.J. Kropholler en J.F. Staal. Rondom dit gebouw werd park met waterpartij in landschapsstijl gerealiseerd, later aangevuld met het Arnoldspark (een arboretum aangelegd in 1941) en afwisselend bossen, graslanden en akkercomplexen. Bij het houtvesterskantoor zijn verschillende gebouwen gerealiseerd, waaronder een aantal arbeiderswoningen rondom een 'dorpsplein'. Het vakantiehuis Rustoord (1922), ontworpen door architect J.W Hanrath, is een omvangrijk tweelaags gebouw dat was bestemd voor het personeel van de verzekeringsmaatschappij en ligt eveneens in een park. In het noordelijke gedeelte van het landgoed bevinden zich meerdere lanen en wegen die tevens als zichtassen fungeerden. Met uitzondering van het merendeel van de boerderijen ligt de bebouwing direct aan of in de nabijheid van de provinciale- of Lage Mierdenseweg. Dat het beekdal van de Reusel, de Herdgang en het gebied rond de vennen de Flaes en de Kleine Flaes en Het Goor niet is ingericht met productiebossen hing nauw samen met een cultuuromslag van de verzekeringsmaatschappij omstreeks 1920. Behalve een lucratief beleggingsobject wilde zij tevens het natuurlijke beeld van het oude Kempenlandschap bewaren en tegelijkertijd een fraai recreatiegebied creëren; een en ander hing nauw samen met publicitaire doeleinden. Hierdoor kreeg het landgoed een tweeledige bestemming, enerzijds economisch en anderzijds recreatief, die een ruimtelijke weerslag had. Het grootste deel van het landgoed werd tussen 1898 en 1940 aangekocht, ontgonnen en ingericht, de huidige verschijningsvorm is kort na 1945 tot stand gekomen toen ook de laatste gedeelten werden ontgonnen.
Onderhavig plangebied komt in de beschrijving van de cultuurhistorische waarden en kenmerken niet voor behalve dan dat de locatie achter het waardevolle Rustoord is gelegen, dat wel in de beschrijving voorkomt.
Op de CHW is te zien dat De Dunsedijk en de Kinderlaan zijn aangeduid als cultuurhistorisch geografisch waardevolle lijnen en Huize Rustoord plus bijgebouw aangeduid is als Rijksmonument.
Cultuurhistorische waardenkaart met plangebied rood omkaderd
Door het Monumentenhuis Brabant is in 2012 een cultuurhistorische analyse uitgevoerd waarin de cultuurhistorisch waarden van Landgoed De Utrecht zijn beschreven (zie bijlage 10). Ook is een effectbeoordeling opgenomen van een aantal ontwikkelingen waaronder de realisatie van 6 woningen ter vervanging van de 28 gestapelde recreatieappartementen die binnen het vigerende bestemmingsplan mogelijk zijn. In de effectbeoordeling geeft het Monumentenhuis aan dat de bouw van 28 vakantieappartementen een grote aantasting op de bestaande historisch-ruimtelijke structuur van Landgoed De Utrecht in het algemeen en van Rustoord in het bijzonder betekent.
“De gestapelde appartementen zijn in typologie zeer afwijkend van de bestaande bebouwing van het landgoed en zullen het karakter ernstig aantasten. Het realiseren van een beperkt aantal grondgebonden woningen heeft daarom de voorkeur. Hierbij is het echter van belang dat het aantal woningen zo klein mogelijk blijft. De woningen dienen bovendien zo ver mogelijk van Rustoord, de bijgebouwen en de ijskelder af te liggen". Onderhavig plan voldoet aan de voorwaarden met betrekking tot het aantal woningen en de afstand vanaf Rustoord, de bijgebouwen en de ijskelder. Het is ook positief dat de ontsluiting van het perceel aan de Dunsedijk ligt, waar meerdere woningen aan gesitueerd zijn, zowel van voor als na de ontginning.
Monumentenhuis Brabant geeft vanuit bovenstaande redenering de voorkeur aan de realisatie van een beperkt aantal permanente, grondgebonden woningen. De woningen dienen in ontwerp en situering aan te sluiten op de bestaande karakteristieken van het landgoed. Voorliggend plan voldoet hieraan.
Bij het ontwerp van het plangebied is ter versterking van de cultuurhistorische waarden van het plangebied uitgegaan van de Engelse Landschapsstijl waar het oorspronkelijke tuinontwerp van Tersteeg ook op gebaseerd was. Door SB4 is een nader onderzoek gedaan naar de tuin rondom Rustoord. Deze is aanvankelijk ontworpen door F.J. Tersteeg. SB4 heeft op basis van dit onderzoek een waardestelling opgemaakt van de tuin. Hieruit kwam naar voren dat Tersteeg ook op deze plek, zoals hij dat ook bij andere tuinen van zijn hand deed, het omringende landschap intrinsiek deel uit liet maken van het ontwerp. De meer gecultiveerde delen van de tuin liggen globaal in het gebied ten zuiden van Rustoord, waar onder andere een grote vijverpartij, een leeuwenkunstwerk en een ijskelder deel uit maken van de tuin. Ook aan de voorzijde heeft Tersteeg de voor hem typerende trappartijen toegepast. Achter Rustoord beperkt de ingreep zich tot een lange Rhododendronlaan, die uitkomt op het hart van Rustoord. De openheid van het hier direct ten noorden van liggende terrein met de lange zichten over de heide, de geleidelijke overgang naar productiebos en de verspreide boomgroepen maakten echter wel degelijk deel uit van de oorspronkelijke tuinopzet.
Vogelvluchtopname vanuit het zuidwesten, 1924. (Bron: Aviodrome, fotonr. 1235.)
De imposante loofgang van Rhododendrons zoals die nu aanwezig is, is waarschijnlijk nooit de bedoeling geweest van Tersteeg. Deze beperkt juist het zicht over het landschap terwijl hij daar juist een belangrijk thema van maakte. Desalniettemin is de loofgang op dit moment wel één van de meest imposante onderdelen op het terrein en moet daarom behouden blijven.
Dit voor Tersteeg kenmerkende gebruik van het omringende landschap is aan de voorzijde van Rustoord nog goed herkenbaar. Al zijn in de tussenliggende periode wel enkele elementen aan de voortuin toegevoegd in de vorm van sokkels en een imposant beeld. Toch bestaat ook nu nog de mogelijkheid om over het direct aan Rustoord grenzende heideterrein, over de Lage Mierdseweg verder het landschap in te kijken.
In de waardestellingsrapportage van SB4 is het noordelijk deel achter Rustoord wat lager gewaardeerd dan de overige delen van de tuin. De belangrijkst reden daarvoor is dat in de huidige situatie nauwelijks iets resteert van de oorspronkelijke openheid en er ook niet langer sprake is van heide. Daar komt nog bij dat tuinarchitect P.H. Wattez in dit open deel van de tuin van Tersteeg enkele sportvoorzieningen intekende, zoals een sportveld en een tennisveld tegen de Dunsedijk. Deze voorzieningen werden destijds aangelegd als onderdeel van de functie van Rustoord als vakantieoord voor de werknemers van de verzekeringsmaatschappij de Utrecht (nu A.S.R.), waar ook het landgoed zijn naam aan te danken heeft.
Waardestelling volgens SB4
In paragraaf 3.2 Toekomstige situatie is verder toegelicht hoe met het ontwerp van voorliggend plan rekening is gehouden met de tuinopzet van Tersteeg. In paragraaf 3.2 is tevens het proces beschreven van de totstandkoming van het plan in relatie tot cultuurhistorie.
Vanwege de cultuurhistorische waarde van Landgoed de Utrecht is het vergunningsvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken (inclusief artikel 2 lid 3 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht) en erfafscheidingen uitgesloten.
Archeologie
Het plangebied is op de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Hilvarenbeek gelegen binnen de categorie 4 'hoge archeologische verwachting voor uitsluitend vindplaatsen van jager-verzamelaars'. Onderstaand een uitsnede van deze kaart met het plangebied rood omkaderd. Dit komt overeen met de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' in de bestemmingsplannen van de gemeente Hilvarenbeek waarbinnen grondwerkzaamheden met een oppervlakte van minder dan 2.500 m² zonder omgevingsvergunning zijn toegestaan. Met voorliggend plan wordt deze drempelwaarde niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidskaart gemeente Hilvarenbeek
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
5.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer en landgoedeigenaar ASR een anterieure overeenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. Ook het verhalen van de kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure en het verhalen van planschade is in de anterieure overeenkomst opgenomen. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
6.2 Wijze Van Bestemmen
In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "Landgoed de Utrecht" van de gemeente Hilvarenbeek, vastgesteld op 22 juli 2015.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Bos', ten behoeve van het handhaven en/of verder ontwikkelen van het bos en samenhangende landschappelijke waarden en natuurwaarden. Binnen de bestemming 'Bos' zijn natuurlijke erfafscheidingen (zoals aangegeven in het BKP) toegestaan, tot een maximale hoogte van 1 meter. Bouwen, ook vergunningsvrij als bedoeld in artikel 2 lid 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, is uitgesloten binnen deze bestemming en aanduiding.
- 'Wonen - Landgoed', waarbinnen per bestemmingsvlak één woning is toegestaan. Er dient gebouwd te worden conform het bijgevoegde beeldkwaliteitsplan (BKP). Het BKP wordt afzonderlijk door de gemeenteraad vastgesteld, als nieuw onderdeel van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Het BKP is als zodanig een toetsingskader bij het verlenen van de omgevingsvergunning(en) voor de commissie ruimtelijke kwaliteit (voorheen Welstand). De landschappelijke inpassing van de woningen is als voorwaardelijke verplichting opgenomen. Om cultuurhistorische waarden en natuurwaarden te beschermen is het vergunningsvrij bouwen (inclusief artikel 2 lid 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht) uitgesloten.
- De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', ter bescherming van verwachte archeologische waarden.
- De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', voor het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken in het plangebied. Het plan is mogelijk vanwege de versterking van de cultuurhistorische waarden die het plan met zich meebrengt en uiterst zorgvuldig tot stand gekomen. Dat betekent dat de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie niet in de weg staat aan de realisatie van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen. Vergunningsvrij bouwen (inclusief artikel 2 lid 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht) is daarom ter plaatse van deze aanduiding niet toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 1' zijn de gronden in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de historische beplanting bestaand uit een rhodondendronhaag. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 2' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de historische beplanting van de Tuin van Tersteeg, opgenomen in bijlage 2 bij de regels.
- De gebiedsaanduiding 'overige zone - Attentiezone waterhuishouding' ter bescherming van de waterhuishouding.
- Vanwege de cultuurhistorische waarde van Landgoed de Utrecht is het vergunningsvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken (inclusief artikel 2 lid 3 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht) en erfafscheidingen binnen alle bestemmingen in dit bestemmingsplan uitgesloten.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het vooroverleg is het plan meerdere keren besproken met de provincie Noord-Brabant, de Stichting Monumentenhuis Brabant en de RCE. Zij zien woningbouw op deze plek als een passende ontwikkeling. De wijziging van 28 vakantieappartementen naar 6 woningen is een verbetering. Op verzoek van de organisaties wordt er nog een aanvullend tuinhistorisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast is geadviseerd om de beeldkwaliteitseisen voor de twee woningen achter Huize Rustoord aan te passen en hier te kiezen voor een meer formele uitstraling. De regels bieden de mogelijkheid om de beeldkwaliteitseisen door het bevoegd gezag aan te passen.
7.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd.
7.4 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 28 januari 2021 voor een periode van 6 weken voor iedereen ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is er één zienswijze ingediend door de provincie. Deze zienswijze had betrekking op het aspect cultuurhistorie vanwege de tuin van Tersteeg die rondom Rustoord ligt en de aanduiding Natuurnetwerk Brabant (NNB). In bijlage 11 is de zienswijzennota opgenomen met daarin een weergave van de zienswijze en de gemeentelijke reactie daarop. Naar aanleiding van de zienswijze is nader onderzoek gedaan naar de tuin rondom Rustoord. Dit onderzoek wordt beschreven in paragraaf 5.5 Cultuurhistorie en archeologie. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek en uitgebreid overleg met de provincie is de verkavelingsopzet van de woningen gewijzigd. Het mogelijk maken van deze nieuwe verkavelingsopzet heeft geleid tot een herbegrenzing van het NNB. Deze herbegrenzing wordt financieel gecompenseerd.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Inpassing Tuin Van Tersteeg
Bijlage 2 Inpassing Tuin van Tersteeg
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Dunsedijk - Achter Rustoord
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing Dunsedijk - achter Rustoord
Bijlage 2 Verzoek Provincie Inzake Herbegrenzing Ehs
Bijlage 2 Verzoek provincie inzake herbegrenzing EHS
Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 3 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Geuronderzoek
Bijlage 6 Memo Volksgezondheid I.r.t. Veehouderijen
Bijlage 6 Memo volksgezondheid i.r.t. veehouderijen
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Quickscan flora en fauna
Bijlage 8 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 8 Aanvullend ecologisch onderzoek
Bijlage 9 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 9 Onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 10 Cultuurhistorische Analyse
Bijlage 10 Cultuurhistorische analyse