KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 1
Artikel 4 Bos
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
Artikel 8 Waarde - Attentiegebied Ehs
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Sloopkaart
Bijlage 2 Cultuurhistorie En Natuurontwikkeling De Utrecht
Bijlage 3 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 4 Evenwichtig Samengaan
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 4 Landgoed De Utrecht - Cultuurhistorische Analyse
Bijlage 5 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 7 Ambtelijke Wijzigingen

Prins Hendriklaan 1, Esbeek

Bestemmingsplan - Gemeente Hilvarenbeek

Vastgesteld op 30-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Prins Hendriklaan 1, Esbeek met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01 van de gemeente Hilvarenbeek.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang, door de gebruiker van een woning in die woning of bij die woning kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een beroep, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren;

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, aan steeds wisselend publiek; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.11 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.12 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;

1.15 bestaand:

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.19 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.20 boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.21 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.22 bouwen:

plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag:

een boven het peil gelegen een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op ge-lijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.25 bouwmassa:

een complex van aaneengebouwde bouwwerken;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 ecologische waarden:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

1.33 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.34 extensiveringsgebied:

een aangeduid ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is;

1.35 gebouw:

elke bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 groenblauwe mantel:

gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water;

1.37 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.38 Instandhoudingsplan de Utrecht

het plan met de projecten op het gebied van cultuurhistorie en natuurontwikkeling ten behoeve van de instandhouding van Landgoed De Utrecht.

1.39 kleinschalig logeren:

recreatief nachtverblijf in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers met maximaal 3 kamers voor maximaal 2 personen per kamer tot een maximum van 150 m2.

1.40 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.41 lawaaisport:

een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.42 legaal:

gebouwd in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.43 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.44 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.45 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.46 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.47 paardenbak:

een onoverdekt al dan niet omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of een ander waterdoorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.48 plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht'

het plan met de projecten op het gebied van cultuurhistorie en natuurontwikkeling ten behoeve van de instandhouding van Landgoed De Utrecht.

1.49 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

1.50 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.51 verhard:

een verharding, bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmee vergelijkbare vaste/gesloten materialen;

1.52 vloeroppervlak(te):

de totale bebouwde oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

1.53 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

1.54 water:

alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld;

1.55 waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d. en waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.56 watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde waterloop;

1.57 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.58 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.59 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden;

1.60 (woon)boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.61 zijdelingse perceelsgrens:

de perceelsgrens, die parallel aanhaakt of onder een hoek op de zijgevel van het hoofdgebouw ligt voorgevelrooilijn staat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de afstand tot de perceelsgrens die haaks of onder een hoek op de voorgevelrooilijn staat;

2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.9 peil:

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van verwachte archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd of voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  2. b. bouwwerken waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte van minder dan 2.500 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Attentiegebied Ehs

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Attentiegebied ehs aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij (rijks)monumentale objecten en beeldbepalende panden kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:

  1. a. de onderlinge situering en de afmeting van bouwwerken;
  2. b. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
  3. c. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;
  4. d. de inrichting en het gebruik van gronden onder de aanvullende voorwaarden dat:
    1. 1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande
    2. 2. bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige - waarde';
    3. 3. vooraf advies is ingewonnen van een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke - monumentencommissie.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het cultuurhistorische en/of ruimtelijk waardevol object wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

9.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met het plan in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  1. a. ten behoeve van het boren naar (schalie)gas.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Gebiedsaanduidingen

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:

  1. a. reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
  2. b. wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel;

gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

13.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Prins Hendriklaan 1, Esbeek'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

De initiatiefnemer heeft de wens om het agrarisch bedrijf aan de Prins Hendriklaan 1 te Esbeek om te zetten naar een woonbestemming. De aanwezige historische gebouwen (de boerderij, schuur en een kapschuur aan de overzijde van de weg) blijven gehandhaafd. De overige voormalige bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt.

Het college van B&W van de gemeente Hilvarenbeek heeft eerder een positieve grondhouding aangenomen ten aanzien van deze bestemmingswijziging. Daarom wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Prins Hendriklaan 1 in het buitengebied van de gemeente Hilvarenbeek. De locatie bevindt zich op circa 3 kilometer ten zuidwesten van de kern Esbeek en op circa 1 kilometer van de Belgische grens. De locatie maakt deel uit van het landgoed De Utrecht. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01_0002.png"

Ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de Prins Hendriklaan 1 ten zuidwesten van de kern Esbeek, op het natuur- en cultuurhistorisch waardevolle gebied 'Landgoed de Utrecht'. Dit landgoed heeft een oppervlakte van circa 2.500 hectare, waarvan 1.600 hectare bos, 600 hectare landbouwgrond en 300 hectare natuurterrein. Het landgoed is ontstaan door ontginning van heidegrond. Het doel hiervan was het tot stand brengen van

akkergronden en productiebossen. Binnen het heidegebied was o.a. de middeleeuwse ontginning Tulder gelegen. De geschiedenis hiervan gaat terug naar ongeveer 1400. In die tijd waren hier al enkele percelen in cultuur gebracht. Bij de ontginning van het landgoed is het buurtschap Tulder met haar akkercomplexen grotendeels bebost voor productiehout.

De nabije omgeving van de locatie kenmerkt zich door een mengeling van woonfuncties en agrarische bedrijven welke omsloten worden door bos en natuur. De locatie ligt westelijk op het landgoed. Het is gelegen aan de Prins Hendriklaan wat een smalle (geasfalteerde) landweg door het (productie)bos is, maar van oudsher de belangrijkste oost-westverbinding binnen het landgoed is. De Prins Hendriklaan sluit direct aan op de provinciale weg N296. Het perceel ligt aan een splitsing waar nog een woning nabij ligt. Ten noorden van het perceel is het landschap open en wordt de grond gebruikt voor akkerbouw.

De grond van het perceel wordt door ASR verpacht. Op het perceel staan woonboerderij 'Bosch Hoeve' uit 1915 met een bijgebouw. Daarnaast staan er twee stallen en enkele voedersilo's van recentere datum. Aan de overzijde van de weg is verder een karakteristieke kapschuur aanwezig. De navolgende afbeeldingen tonen de Bosch Hoeve, het bijgebouw en een luchtfoto van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01_0003.png"

Woonboerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01_0004.png"

Woonboerderij en bijgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01_0005.png"

Kapschuur aan de overzijde van de weg (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01_0006.png"

Luchtfoto van het plangebied

2.2 Toekomstige Situatie

Voorliggend plan betreft het omzetten van een deel van het agrarisch bouwvlak naar een woonbestemming. Het gaat daarbij om de oorspronkelijke boerderij die gerenoveerd wordt voor bewoning. De overtollige bedrijfsgebouwen worden gesloopt.

Van de gebouwen zal de huidige bedrijfswoning met staldeel (gebouwd in 1915) anders ingericht worden. Het pand wordt intern aangepast en de voormalige stalruimte wordt bij de woonruimte betrokken. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt circa 550 m². Het bijgebouw zal gaan fungeren voor opslag en werkruimte.

De verbouw van de boerderij gebeurt met inachtneming van de cultuurhistorische waarden van de Bosch Hoeve. De originele stalgevel blijft zoveel mogelijk intact. De originele loopdeuren worden teruggebracht en, evenals de grote poortdeuren, voorzien van glas. Ook de overige buitengevels blijven (afgezien van enkele gevelopeningen) ongewijzigd,

Erfinrichting en landschappelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01_0007.png"

Landschappelijke inpassing (ontwerp: Buro SRO)

Om het perceel op een goede manier in te passen in de omgeving is een landschappelijk inpassingsplan/erfinrichtingsplan gemaakt. De bovenstaande afbeelding toont een uitsnede van het inpassingsplan. De volledige tekening inclusief legenda is opgenomen als bijlage 1.

Bij het ontwerp zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  1. 1. Behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, waarin het hoofdgebouw als volledig woonhuis gaat fungeren. Het 'werkgedeelte' van het hoofdgebouw wordt bij de woonruimte betrokken. De woning heeft hierdoor twee oriëntatiezijdes. De pronkgevel is gericht op het open landschap (noordwestzijde), het andere gedeelte is gericht op de weg.
  2. 2. Behoud van erfindeling: een duidelijke verdeling tussen hoofd- en bijgebouwen met het erf aan de Prins Hendriklaan. Met een representatief 'woongedeelte' rond het bestaande hoofdgebouw en een 'werkgedeelte' bestaande uit de twee bestaande bijgebouwen. De erfopzet blijft hiermee in stand;
  3. 3. De schuur naast het woonhuis wordt ingezet als hobbyschuur + opslag;
  4. 4. De kapschuur aan de overzijde van de weg biedt plaats voor stalling voertuigen + opslag.
  5. 5. Door de nieuwe oriëntatie is afstand houden tot de doorgaande weg van belang voor het wooncomfort (privacy). Vanwege de beperkte breedte van de weg wordt in de bestaande situatie het erf vaak als 'passeerplek' gebruikt. Vanaf de weg wordt met een grasstrook van ca. 2,5 meter afstand gehouden tot de erfscheiding waarachter nog een ruimte is van ca. 5 meter tot aan de woning.
  6. 6. Erfafscheiding en beplanting: de erfafscheiding bestaat uit een lage haag aan de wegzijde en aan de pronkgevel zijde (noordwestzijde) waardoor er zicht op de pronkgevel wordt gehouden.
  7. 7. De mestplaat (witte stippellijn) aan de zuidzijde van de hobbyschuur wordt verwijderd. De verdere inrichting wordt te zijner tijd afgestemd op de herontwikkeling van het naastgelegen perceel (voormalige agrarische opstallen).
  8. 8. De bestaande bomen staan op de erfgrenzen, enkele nieuwe bomen worden hieraan toegevoegd (dit kunnen fruitbomen zijn of streekeigen bomen).
  9. 9. Plek voor parkeren is in de kapschuur aan de overzijde van de weg. Deze schuur staat in directe verbinding met de weg. De bestrating tussen de schuur en weg bestaat uit klinkerverharding.
  10. 10. Toegang tot de woning en hobbyschuur gaat via de inrit tussen deze twee bouwvolumes. Hier kan een auto inrijden voor het laden en lossen (ca. 3,5 m brede weg). De weg bestaat uit klinkerverharding waarbij er ruimte aan beide zijden is voor groen langs de gevels.

Sloop van overige bedrijfsgebouwen

De overige bedrijfsgebouwen zullen binnen 2 jaar worden gesloopt. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst en tevens als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Op de tekening in bijlage 1 bij de regels is aangegeven welke gebouwen gesloopt moeten worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven. Eerst wordt ingegaan op het Rijksbeleid. Daarna wordt ingezoomd op het provinciale beleid. Tot slot wordt het gemeentelijke beleid behandeld.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 onder 2). De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Er zijn vanuit dit beleid geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft het omzetten van een deel van het agrarisch bouwvlak naar een woonbestemming. Hiermee wordt de (voormalige) bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. Er wordt geen nieuwe woning toegevoegd; er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen.

Het initiatief past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, de ambities en concrete doelen die de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.

De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.

De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.

  1. 1. Werken aan de Brabantse energietransitie
  2. 2. Werken aan een klimaatproof Brabant
  3. 3. Werken aan de slimme netwerkstad
  4. 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.

Planspecifiek

De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de Interim omgevingsverordening met alle aanduidingen die voor het plangebied gelden. Het plangebied is onder andere aangeduid als 'Stiltegebied', 'Cultuurhistorisch waardevol gebied' en 'Groenblauwe mantel'. Hieronder worden de relevante artikelen benoemd en wordt beschreven hoe aan de voorwaarden uit de Interim omgevingsverordening wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01_0008.png"

Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Stiltegebied (artikel 3.13)

  1. 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Stiltegebied strekt mede tot behoud van stilte en rust in het gebied en houdt daarmee rekening bij de toedeling van functies en activiteiten.
  2. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten die behoren tot het normale gebruik, beheer en onderhoud van binnen het gebied aanwezige functies en gronden.

Ad.

Met voorliggend plan wordt de agrarische bestemming gewijzigd naar een woonbestemming. Hiermee wordt het agrarische bedrijf beëindigd. Dit leidt tot meer stilte en rust in het gebied.

Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel (artikel 3.32)

  1. 1. Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:
    1. a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
    2. b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
    3. c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
  2. 2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Ad.

Voorliggend plan betreft enkel de wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. De bestaande bebouwing zal geschikt worden gemaakt voor de woonfunctie. Dit heeft geen invloed op eventueel aanwezige landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel. Met het landschappelijk inpassingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de landschappelijke kwaliteiten.

Cultuurhistorische waarden (artikel 3.29)

Een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied:

  1. a. is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart;
  2. b. stelt regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Ad.

Met het initiatief worden de cultuurhistorische waarden van de Bosch Hoeve en het bijbehorende bijgebouw bij goedkeuring hersteld. Bij de verbouwing blijven de huidige cultuurhistorische kenmerken behouden. Uitgangspunt is dat de buitenkant van de boerderij zoveel mogelijk hersteld wordt naar de oorspronkelijke staat waarbij aandacht is voor onder andere duurzaamheid (isolatie etc.). De nieuwe woonfunctie draagt bij aan een duurzame instandhouding van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wat ook in lijn is met de doelstellingen van de Interim omgevingsverordening voor cultuurhistorisch waardevol gebied.

Het plan sluit hiermee aan bij het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Hilvarenbeek

Op 25 februari 2016 is de Structuurvisie Hilvarenbeek vastgesteld. Een gemeente waarin het voor iedereen goed wonen, goed leven en goed werken is, nu en in de toekomst; daar zet de gemeente Hilvarenbeek op in. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Hilvarenbeek van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. In de Structuurvisie Buitengebied is een verdere uitwerking van de beleidskoers in het buitengebied opgenomen.

3.3.2 Structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek

In januari 2014 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek vastgesteld. Hilvarenbeek kent naast de hoofdkern en de kleinere kernen een groot landelijk gebied waarin veel ontwikkelingen gaande zijn. De functieveranderingen en dynamiek in de agrarische en recreatieve sector, natuurontwikkeling en de wens om de landschappelijke waarden te behouden, vraagt om een samenhangende visie op ruimtelijke ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Deze structuurvisie bevat de kaders voor duurzame kwaliteitsverbetering in Hilvarenbeek.


Het landschap in de gemeente is onderverdeeld in een vijftal landschapstypen, zijnde de beekdalen, kampen- en hoevenlandschap, oud ontginningslandschap, jong ontginningslandschap en bos- en natuurgebieden. Het plangebied is gelegen in het landschapstype 'jong ontginningslandschap'. Binnen dit landschap is landbouw de drager en is het behoud van kenmerken als openheid, geïsoleerde beplanting, ruigtestroken en stevige erfbeplanting van belang.

Planspecifiek

Gezien de aard van de voorgenomen ontwikkeling en de verbetering van de kwaliteit van het landschap op eigen perceel door middel van het landschappelijke inpassingsplan, is het initiatief zeer passend. Hiermee wordt voldaan aan de voorgeschreven basisinspanning voor een dergelijk initiatief.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landgoed de Utrecht', vastgesteld op 22 juli 2015. Het plangebied heeft de enkelbestemming "Agrarisch met waarden - 1' en de dubbelbestemmingen 'Waarde- Archeologie 2', 'Waarde - Attentiegebied EHS' en 'Waarde - Cultuurhistorie'. Op het agrarisch bouwvlak ligt de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting 9', welke betrekking heeft op een maximaal toegestane ammoniakemissie. Op de bedrijfswoning ligt de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3'. Deze aanduiding heeft betrekking op behoud, herstel en ontwikkeling van de aan de rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en overige beeldbepalende panden verbonden cultuurhistorische en architectonische kenmerken. Over het plangebied liggen tevens de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan inclusief legenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01_0009.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de wijziging van de gronden naar wonen/woningsplitsing (artikel 3.7.7). Voorliggend initiatief voldoet echter niet aan alle gestelde voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid, omdat erf en gebouwen een grotere oppervlakte hebben dan in de voorwaarden is opgenomen. Gezien de situering van het erfensemble past de huidige bebouwing niet binnen een bestemmingsvlak van 1.500 m². Om cultuurhistorische redenen is het echter wel gewenst om dit ensemble in stand te houden. Om het initiatief mogelijk te maken is daarom voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

De (bedrijfs)woning uit voorliggend plan is reeds in gebruik als woning. Deze blijft als zodanig in gebruik. Er vindt geen nieuwbouw plaats en er vinden ook geen andere bodemingrepen plaats. Om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat er enkele licht verhoogde gehalten met verontreiniging in de grond en het grondwater zijn aangetoond. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor het huidige en de toekomstige gebruik. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft slechts het omzetten van (een deel van) een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De voormalige bedrijfswoning wordt een reguliere woning. Met het plan worden de agrarische activiteiten definitief beëindigd, waardoor er juist sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen aan een smalle landweg waarop alleen bestemmingsverkeer voorkomt. Bovendien wordt met voorliggend plan geen nieuw geluidgevoelig object aan het plangebied toegevoegd. De bestaande woning op de locatie blijft gehandhaafd. Een toetsing op het aspect geluid is daarom niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft slechts het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuw geurgevoelig object (de woning is reeds bestaand) zijn de agrarische bedrijven in de nabije omgeving nader bekeken. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op circa 280 meter afstand ten noorden van het plangebied, aan de Gagellaan 1. Dit betreft een melkrundveehouderij. Buiten de bebouwde kom geldt hiervoor een geëiste afstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich tevens een melkveehouderij aan de Prins Hendriklaan 1a. Dit bedrijf ligt op circa 900 meter afstand van het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots aan de geëiste afstand van 50 meter voldaan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Ten opzichte van de bestaande situatie verandert er feitelijk niets door dit plan. De bestaande bedrijfswoning is al een gevoelig object, waardoor er al rekening moet worden gehouden met deze woning door omliggende bedrijven. Het dichtstbij gelegen bedrijf in de omgeving van het plangebied is een melkrundveehouderij aan de Gagellaan 1. Het aspect geur is hiervoor al in paragraaf 4.1.4 behandeld. Voor de aspecten stof en geluid geldt een richtafstand van 30 meter. Met een feitelijke afstand van circa 280 meter wordt hier ruimschoots aan voldaan.

Omdat de agrarische activiteiten in het plangebied worden beëindigd, leidt het plan eerder tot een beter en gezonder woon- en leefklimaat. Met het wijzigen van de bestemming worden geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01_0010.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, de weg of het spoor liggen. Met het plan worden ook geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd. De woning is reeds aanwezig op de locatie. Er treedt geen verandering op ten opzichte van de bestaande situatie.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid Waterschap De Dommel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap De Dommel mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:

  1. 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  2. 2. Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
  3. 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 500 m².

Hemel- en grondwaterbeleid Hilvarenbeek

De gemeente Hilvarenbeek streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Verontreinigingen naar bodem, lucht en oppervlaktewater worden zoveel mogelijk voorkomen en wateroverlast voor burgers zoveel mogelijk beperkt. De gemeente legt, conform de opzet van de wetgeving, de verantwoordelijkheid voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen bij de bewoner / eigenaar binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.

Het gemeentelijke beleid is erop gericht de kansen voor ontvlechting van hemelwater en afvalwater zoveel als doelmatig wordt geacht aan te grijpen. Dit geldt zowel voor de particulier op eigen terrein als voor de openbare ruimte. Daarbij wil de gemeente de vrijstelling tot compensatie bij kleine toename in verhard oppervlak binnen de Keur voor een ontwikkeling, met dit gemeentelijk beleid teniet doen. Hiermee wil de gemeente knelpunten in het rioolstelsel mede oplossen door ook kleinere ontwikkelingen op particulier terrein hieraan bij te laten dragen.

Voor de hemelwaterafvoer van particuliere verhardingen met meer dan 250 m² nieuw verhard oppervlak is uitgangspunt dat deze op eigen terrein wordt verwerkt met een mogelijkheid tot overloop naar een laagte, een gemengd riool, een regenwaterriool of een watergang zodat er bij overbelasting geen problemen ontstaan.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het wijzigen van een agrarische functie naar een woonfunctie. Er wordt geen bebouwing toegevoegd. De bestaande situatie blijft gehandhaafd. In de bestaande situatie is het erf rondom de boerderij reeds grotendeels verhard. Dit zal niet noemenswaardig veranderen, en zeker niet meer worden. De bestrating zal bestaan uit gebakken klinkers en grind. De verharde oppervlaktes en daken worden afgewaterd naar de directe omgeving. In het plangebied is voldoende ruimte om het hemelwater op eigen terrein te laten infiltreren. De (voormalige) boerderij ligt hoger dan het omliggende weiland, waardoor het water hier goed weg kan lopen. Geconcludeerd wordt dat er geen watercompensatie hoeft plaats te vinden.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kempenland-West'. Dit gebied ligt op circa 1,8 kilometer afstand van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming) en de afstand tot beschermde gebieden, kan het optreden van significante negatieve effecten als gevolg van geluid, licht etc. worden uitgesloten.

Het gebruik van de woning heeft geen toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied tot gevolg. De woning is immers al aanwezig en als zodanig in gebruik. Om te onderzoeken of de sloop van de stallen leidt tot een toename van stikstofdepositie is een Aeriusberekening uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 3. Uit de berekening blijkt dat als gevolg van de sloop de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Met voorliggend plan worden geen bomen gekapt of beplantingen verwijderd. Bij sloop van gebouwen is een ecologische quickscan naar het voorkomen van eventuele beschermde soorten noodzakelijk. In het kader van voorliggend plan zullen de in onbruik geraakte bedrijfsgebouwen binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan worden gesloopt. Gelet op de beperkte houdbaarheid van een ecologisch onderzoek is dit onderzoek nog niet uitgevoerd. In de regels van voorliggend plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om een ecologisch onderzoek naar beschermde soorten uit te voeren voordat de gebouwen gesloopt gaan worden.

Voor het gebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning zijn geen ruimtelijke ingrepen nodig. Een ecologisch onderzoek is derhalve niet nodig voor de wijziging van de bestemming.

De initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Het omzetten van een agrarisch perceel naar wonen zorgt dat er minder intensief gebruik wordt gemaakt van

de wegen. Er zal minder zwaar landbouwverkeer gaan rijden. Op de locatie werd reeds gewoond. Er is geen sprake van een toename van verkeersbewegingen of een toegenomen behoefte aan parkeerruimte. Op het perceel is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Voorliggend plan betreft het omzetten van (een deel van) het agrarisch bouwvlak naar een woonbestemming.

De huidige bedrijfswoning 'Bosch Hoeve' (gebouwd in 1915), het bijgebouw en de bijbehorende kapschuur (aan de overkant van de Prins Hendriklaan) zijn beschreven in het rapport "Landgoed De Utrecht, Cultuurhistorische analyse" (zie bijlage 4). De Bosch Hoeve en het bijgebouw zullen worden opgeknapt voor bewoning en opslag-/werkruimte. Uitgangspunt is dat de buitenkant van de boerderij zoveel mogelijk hersteld wordt naar de oorspronkelijke staat waarbij aandacht is voor onder andere duurzaamheid (isolatie etc.). Bij de verbouwing blijven de cultuurhistorische kenmerken zoveel mogelijk behouden. Het behoud van de cultuurhistorische waarde wordt geborgd via de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3'.

Het plangebied is gelegen op landgoed de Utrecht. Voor de gemeente is het van belang dat het landgoed kwalitatief (cultuurhistorie, natuur en landschap) behouden blijft en zich "duurzaam" ontwikkelt. De erfpacht die ontvangen wordt, wordt mede ingezet voor het beheer en onderhoud van het landgoed. Het perceel maakt onderdeel uit van het jonge ontginningslandschap met haar regelmatige en grootschalige verkaveling.

Archeologie

Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Hilvarenbeek met het plangebied rood omcirkeld. Hierop is te zien dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij grondwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm onder het maaiveld. Onderhavig initiatief betreft het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De bestaande bebouwing zal hiermee van functie veranderen en voor wonen geschikt worden gemaakt. Met het plan vinden geen bodemingrepen plaats. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPPrinsHendrikln1-VG01_0011.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Hilvarenbeek

In voorliggend plan worden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Cultuurhistorie' overgenomen ten behoeve van het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische en eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied.

Het plan is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Voor de opzet van voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de systematiek en de regels van het bestemmingsplan 'Landgoed de Utrecht' (2015). Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch met waarden - 1', voor het zuidelijk deel van het plangebied.
  • 'Wonen', ten behoeve van de woonfunctie voor de bestaande woning en het naastgelegen bijgebouw. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de voormalige melkveestallen moeten zijn gesloopt. Ook de landschappelijke inpassing is voorwaardelijk verplicht gesteld.
  • 'Bos': de kapschuur aan de overzijde van de weg ligt binnen deze bestemming. Deze is met de aanduiding 'bijgebouwen' vastgelegd.
  • 'Verkeer': ter plaats van de weg;
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', mede bestemd voor de bescherming van verwachte archeologische waarden.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Attentiegebied EHS', ten behoeve van het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', mede bestemd voor het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het landgoed 'De Utrecht'.
  • De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
  • De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel'.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties. De brandweer en het waterschap hebben aangegeven dat zij instemmen met het plan. Het waterschap heeft een aantal aandachtspunten meegegeven waar bij toekomstige ontwikkelingen rekening mee gehouden moet worden. Een enkele tekstuele opmerking is verwerkt in paragraaf 4.2.

De provincie Noord-Brabant heeft verzocht om de sloopverplichting van de huidige bedrijfsbebouwing vast te leggen in het bestemmingsplan. Daarnaast heeft zij aangegeven het belangrijk te vinden dat bij de landschappelijke inpassing wordt uitgegaan van een haag en niet van een eventueel hekwerk. Beide opmerkingen zijn verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Gezien de beperkte omvang van het plan wordt er geen formele inspraakprocedure georganiseerd. De initiatiefnemer heeft omwonenden geïnformeerd over het plan (zie bijlage 5).

6.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 5 oktober tot en met 15 november 2023 ter inzage gelegen. Er is tijdens deze termijn één formele zienswijze ingediend. In de Nota van zienswijzen in bijlage 6 is de zienswijze samengevat en van antwoord voorzien. De zienswijze geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.

Wel zijn er enkele ambtelijke wijzigingen in het plan doorgevoerd. Dit staat beschreven in bijlage 7.

Bijlage 1 Sloopkaart

Bijlage 1 Sloopkaart

Bijlage 2 Cultuurhistorie En Natuurontwikkeling De Utrecht

Bijlage 2 Cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht

Bijlage 3 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 3 Landschappelijke inpassing

Bijlage 4 Evenwichtig Samengaan

Bijlage 4 Evenwichtig samengaan

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Voortoets Stikstofdepositie

Bijlage 3 Voortoets stikstofdepositie

Bijlage 4 Landgoed De Utrecht - Cultuurhistorische Analyse

Bijlage 4 Landgoed De Utrecht - Cultuurhistorische analyse

Bijlage 5 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 5 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 6 Nota van zienswijzen

Bijlage 7 Ambtelijke Wijzigingen

Bijlage 7 Ambtelijke wijzigingen