Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191
Bestemmingsplan - Gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten
Vastgesteld op 07-02-2024 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191 met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPNWHOpwettenseweg-DO01 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aan huis verbonden beroeps of bedrijf:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hierbij kan worden gedacht aan een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied;
1.5 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
1.6 achtererfgebied:
het achtererfgebied als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, artikel 1 bij het Besluit omgevingsrecht;
1.7 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.8 bestaande woningen:
de op het tijdstip van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan legaal aanwezige of vergunde woningen alsmede wegbestemde woningen;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bevoegd gezag:
het bevoegd gezag zoals bedoeld in artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en ruimten onder de kap;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.20 brutovloeroppervlak:
gezamenlijke oppervlakte van alle bouwlagen van een gebouw, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van een gebouw;
1.21 dakopbouw:
een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.26 gemeentelijk monument:
beschermde of te beschermen vervaardigde zaken die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, dat valt onder de bescherming van de verordening gericht op de bescherming van erfgoed van de gemeente Nuenen zoals die geldt op het moment van de aanvraag om een omgevingsvergunning;
1.27 gevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.28 grondgebonden woning:
een gebouw dat één woning omvat, dan wel ten hoogste twee geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, dat qua uiterlijke verschijingsvorm als een eenheid kan worden beschouwd en dat geen gezamenlijke ruimten deelt met andere woningen;
1.29 herbouw:
het bouwen van (een gedeelte van) een bouwwerk ter vervanging van (een gedeelte van) een bouwwerk dat is gesloopt of door een calamiteit teniet is gegaan.
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.31 huishouden:
één persoon of een verzameling van meer personen met een relationele binding, die één woonruimte bewoont en een economisch-consumptieve eenheid vormt. Onder een huishouden wordt niet verstaan:
- a. de huisvesting van meerdere personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan arbeidsmigranten;
- c. de huisvesting van meerdere ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
- d. de huisvesting van meerdere personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 8 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning;
1.32 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.33 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.34 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.35 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.36 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken;
1.37 ondergeschikte detailhandelsactiviteiten:
niet-zelfstandige detailhandelsactiviteiten die verwant maar ondergeschikt zijn ten opzichte van de hoofdactiviteit en waarvoor maximaal 30% van het brutovloeroppervlak van de hoofdactiviteit als zodanig mag worden gebruikt;
1.38 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden dat ten hoogste aan twee zijden een gesloten wand kent;
1.39 publieksaantrekkend beroep of bedrijf
een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met een min of meer publieksgericht karakter, zoals persoonlijke dienstverlening (kapper, pedicure, e.d.), medisch/therapeutische dienstverlening en ambachtelijke activiteiten;
1.40 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding;
1.41 recreatieve voorziening:
een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige, voorziening ten behoeve van de woonfunctie met een dagrecreatief karakter, zoals een zwembad of een tennisbaan.
1.42 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 tuin:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat overwegend gebruikt wordt voor beplanting met bloemen, planten of gewassen en/of als terras;
1.44 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;
1.45 voorste perceelsgrens
de naar de weg gekeerde bouwgrens; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste perceelsgrens aan;
1.46 water:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
1.47 voorerfgebied:
het voorerfgebied als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, artikel 1 bij het Besluit omgevingsrecht;
1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen:
de (ondergrondse) voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc;
1.49 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.50 zelfstandige wooneenheid:
een woning met een eigen toegang en eigen was-, kookgelegenheid en toilet;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 hoogte van een dakopbouw:
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.6 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand;
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
- c. tuinen, paden, erven en erfafscheidingen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen, waaronder collectieve energievoorzieningen in de vorm van waterpompen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie Hoog
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie hoog', als bedoeld in 4.1 geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat legaal bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of diens voorgangers op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
6.2 Herbouw van woningen
6.3 Dakkapellen
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Voorwaardelijke verplichting instandhouding beschermde soorten
Indien maatregelen getroffen moeten worden voor de instandhouding van soorten in het kader van de Wet natuurbescherming geldt de regeling en termijn zoals opgenomen in artikel 9.3.
7.2 Voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorzieningen
Het gebruik nieuwe woningen is uitsluitend toegestaan als aangetoond kan worden dat:
- a. in geluidgevoelige ruimtes zoals bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel andere verblijfsruimten zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder een etmaalwaarde van maximaal 33 dB(A) wordt gewaarborgd;
- b. een woning in ieder geval beschikt over één gevel waar de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan Lden 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) als er een hogere grenswaarde vanwege wegverkeer verleend wordt;
- c. een woning in ieder geval beschikt over één gevel en buitenruimte waar de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan Lden 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) als er een hogere grenswaarde vanwege wegverkeer van 53 dB of hoger verleend wordt;
- d. ten minste 1 verblijfsruimte aan de zijde van de woning gelegen is waar de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan Lden 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder);
- e. ten aanzien van het bepaalde onder a tot en met d geldt dat niet aan die bepalingen voldaan hoeft te worden als met een akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 10%-regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere ontheffing is of kan worden verleend en mits dit geen onevenredige inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 9 Randvoorwaarden
9.1 Watercompensatie
Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in voldoende watercompensatie ten behoeve van de realisatie van een goed waterhuishoudkundig systeem, zoals bepaald in de beleidsregel 'water' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
9.2 Parkeren
Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in voldoende invulling van de parkeerbehoefte voor de bestaande en de te realiseren activiteiten, met dien verstande dat:
- a. voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen zoals opgenomen in de beleidsregel 'parkeren' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
- b. bij het in gebruik nemen van de gronden de benodigde parkeervoorzieningen, als bedoeld onder a, zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden.
9.3 Landschap, ecologie en biodiversiteit
- a. Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bescherming van de aanwezige flora- en faunasoorten als bedoeld in de Wet natuurbescherming. Voor de bescherming van de aanwezige flora- en faunasoorten wordt het soortenmanagementplan doorlopen, zoals omschreven in de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit' en dat maatregelen worden getroffen volgens het soortenmanagementplan en deze duurzaam in stand worden gehouden.
- b. Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot aantasting zonder mitigatie van de structuren 1 tot en met 11 als bedoeld in tabel B6.1 in de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
- c. In afwijking van het bepaalde onder a is de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen toegestaan, indien voor de belemmering als bedoeld onder a een ontheffing is verleend op grond van de Wet natuurbescherming verleend is voorafgaand aan het veroorzaken van de effecten op beschermde flora- en fauna.
- d. In afwijking van het bepaalde onder b is de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen toegestaan, indien uiterlijk drie jaar voorafgaand aan het veroorzaken van de verstoring voorzien wordt in mitigatie van landschappelijke waarden, zoals opgenomen in de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit', die verloren gaan en deze mitigerende maatregelen duurzaam in stand worden gehouden.
Artikel 10 Beleidsregels
10.1 Bevoegd gezag
- 1. De beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' kan na de vaststelling van dit plan uitsluitend door de gemeenteraad worden gewijzigd, ingetrokken of herzien.
- 2. De beleidsregels 'kleinschalige andere functies', 'parkeren', 'water' en 'landschap, ecologie en biodiversiteit', die onderdeel uitmaken van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' kunnen na de vaststelling van dit plan door het college van burgemeester en wethouders worden gewijzigd, ingetrokken of herzien.
10.2 Toepassingsvereiste
Bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.2.5, 3.5.3, 6.2.2 en 9.1, 9.2 en/of 9.3 vindt toetsing aan de beleidsregels 'stedenbouwkundige kwaliteit', 'kleinschalige andere functies', 'parkeren', 'water', en 'landschap, ecologie en biodiversiteit' door het bevoegd gezag plaats op basis van de beleidsregels zoals die gelden op het tijdstip van het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
10.3 Wijziging beleidsregels
Op wijziging van de beleidsregels 'stedenbouwkundige kwaliteit, 'kleinschalige andere functies', 'parkeren', 'water' en 'landschap, ecologie en biodiversiteit', die onderdeel uitmaken van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voorrangsregels dubbelbestemming
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.
12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Opwettenseweg naast 189 en naast 191 bestaat het voornemen om twee nieuwe woningen toe te voegen aan percelen waarop twee bestaande woningen staan. Het plangebied bestaat uit twee percelen, perceel 4010 en 4444. Op de tussenliggende percelen (4011 en 4443) zijn reeds woningen gelegen, te weten de Opwettenseweg 189 en 191. Dit is op grond van het vigerend bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' niet toegestaan. Daarom dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Opwettenseweg En De Crisis- En Herstelwet
Het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' maakt een omvangrijk woningbouwprogramma mogelijk (als bestendiging van het woningbouwprogramma dat in een voorgaand bestemmingsplan reeds mogelijk was gemaakt), waarvan een groot gedeelte nog uitgewerkt moet worden. Realisatie van dat woningbouwprogramma levert een bijdrage aan de gebiedsontwikkeling Nuenen West. De verwachte looptijd van het project is langer dan de gebruikelijke planperiode voor een bestemmingsplan van tien jaar. Vanwege deze lange doorlooptijd heeft de gemeente Nuenen het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' als experiment onder de Crisis- en herstelwet aangemeld. De Crisis- en herstelwet (in samenhang met artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet) biedt een aantal experimenteermogelijkheden. Voor dit bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191' maakt de gemeente gebruik van onderstaande mogelijkheden:
- de status van experiment biedt de gemeente de mogelijkheid om te experimenteren met het stellen van regels waarvan de uitleg afhankelijk gesteld kan worden van beleidsregels (die al dan niet speciaal voor het bestemmingsplan opgesteld zijn). Door middel van open normen (de normen geven hoofdlijnen en worden per specifieke omstandigheid bepaald) wordt een relatie met de beleidsregels gelegd. Invulling van de open normen vindt plaats door middel van beleidsregels, gekoppeld aan het omgevingsplan. Beleidsregels kunnen het handelen van de overheid consistenter maken en maken duidelijk hoe het bevoegd gezag een bevoegdheid concreet moet toepassen.
- verder biedt de aanmelding als experiment onder de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid om de gemeenteraad de optie te geven om criteria vast te stellen die worden toegepast bij de beoordeling van de verschijningsvorm van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en die criteria op te nemen in het bestemmingsplan. Op die manier kan getoetst worden of de beeldkwaliteit van nieuwe bebouwing past bij de beeldkwaliteit die in het plangebied beoogd wordt.
- tevens wordt de mogelijkheid geboden om wijziging van (onderdelen van) het bestemmingsplan door de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders te delegeren. Op die manier wordt meer vrijheid geboden dan in relatief stringente uitwerkings- en wijzigingsplannen zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, waarbij het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan ook op onderdelen kan wijzigen. Daarbij wordt het aan de gemeenteraad overgelaten om te bepalen wat en in welke mate gedelegeerd wordt.
Het gebruik van deze experimenteermogelijkheden zorgt ervoor dat de gemeente vooruit kan lopen op de komst van de Omgevingswet. Het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' is opgenomen in de zestiende tranche van de Crisis- en herstelwet. In paragraaf 3.1.4 wordt toegelicht wat de aanmelding bij de Crisis- en herstelwet betekent voor dit project. Omdat het plangebied van dit bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191' onderdeel is van het gebied waar volgens de Crisis- en herstelwet met het voorgaande geexperimenteerd mag worden, wordt van die mogelijkheden ook gebruik gemaakt. Omdat het gebied reeds aangewezen is, kunnen alle bestemmingsplannen in het gebied desgewenst gebruik maken van de experimenteerstatus, een separate aanmelding is niet noodzakelijk. Dit bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191' maakt gebruikt van de experimenteerstatus om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren op grond van dezelfde regels die voor de rest van de gebiedsontwikkeling Nuenen West gelden. Hiermee wordt geborgd dat de twee nieuwe woningen qua verschijningsvorm en situering aan dezelfde regels moeten voldoen als andere woningen die in dezelfde bestemming in het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' gebouwd worden.
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de Opwettenseweg in het buurtschap Opwetten, op circa 400 meter van de kern van Nuenen en op circa 1 kilometer afstand van Eindhoven. Het plangebied betreft twee percelen (perceel 4010 en perceel 4444) naast de woningen aan de Opwettenseweg 189 en 191.
Ten noorden van het plangebied liggen woonpercelen en agarische gronden aan de Opwettenseweg en de Laan door de Panakkers. Ten oosten en zuiden van het plangebied liggen agrarische gronden. Ten westen van het plangebied zijn vooral woningen aan de Opwettenseweg gelegen. Tussen de twee delen van het plangebied zijn reeds woningen gelegen, te weten de Opwettenseweg 189 en 191.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Figuur 1.1: Globale begrenzing plangebied
Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied
Het plangebied bevindt zich tussen Nuenen en Eindhoven in. De Opwettenseweg betreft een doorgaande weg die deze plaatsen met elkaar verbindt. Tussen het stedelijk gebied van de twee gemeenten ligt het beekdal van de Dommel, het natuurgebied rond de Dommel. Het gebied wordt op dit moment voornamelijk voor agrarische doeleinden gebruikt, met verspreid over het gebied verschillende woningen. Direct ten zuiden van de Europalaan is een deel van de nieuwe woonwijk reeds gebouwd en bewoond (zie figuur 1.3, geel omlijnd). Het bestemmingsplan dat nu voor het plangebied geldt, het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West', zoals bij herstelbesluit vastgesteld op 2 juni 2022, maakt in het gebied de ontwikkeling van ruim 1.500 nieuwe woningen mogelijk.
Figuur 1.3: ligging plangebied in de wijdere omgeving
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Momenteel vigeert het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West', zoals vastgesteld op 2 juni 2022 in het plangebied. In het plangebied zijn maximaal twee woningen toegestaan. Onderhavige ontwikkeling gaat om het toevoegen van twee nieuwe woningen waarmee in het plangebied vier woningen ontstaan. Dit past niet in het vigerend bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan ziet niet op de achterzijde van het perceel, waar in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied - 2' op ligt. Zodoende blijft daar na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' gelden.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan beschrijft in hoofdstuk 2 eerst de huidige en toekomstige situatie van het plangebied en omgeving. Dit plan wordt in hoofdstuk 3 getoetst aan de verschillende beleidsdocumenten, die op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau gelden. In hoofdstuk 3 komen de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem, water, lucht en geluid aan bod. Voor ieder aspect wordt aangegeven of er een belemmering is voor de ontwikkeling van de twee nieuwe woningen en hoe hiermee om kan worden gegaan. De juridische planbeschrijving is het onderwerp van hoofdstuk 4, waarna de toelichting wordt afgesloten met de economische (hoofdstuk 5) en maatschappelijke (hoofdstuk 6) uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is het plangebied in gebruik voor woondoeleinden. Op het perceel zijn twee hoofdgebouwen aanwezig en enkele bijbehorende bouwwerken. De tuin bestaat onder meer uit twee opritten, een buitenzwembad en groen. In de nabije omgeving liggen agrarische gronden en verspreid gelegen woongebouwen.
Figuur 2.1: Luchtfoto van het plangebied
Figuur 2.2: Plangebied naast Opwettenseweg 189
Figuur 2.2: Plangebied naast Opwettenseweg 191
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie zijn twee nieuwe vrijstaande woningen voorzien aan weerszijden van de Opwettenseweg 191 en Opwettenseweg 189. De woning naast Opwettenseweg 189 zal ontsluiten op de nieuw aan te leggen straat 'Laan door de Panakkers'. De woning naast Opwettenseweg 191 zal ontsluiten op de Opwettenseweg. Er is ruimte voor parkeerplaatsen op eigen terrein.
Voor de toekomstige woningen is een ontwerp opgesteld. De ontwerpen zijn weergegeven op onderstaande afbeeldingen.
Figuur 2.4: Ontwerp naast Opwettenseweg 191
Figuur 2.5: Ontwerp naast Opwettenseweg 189
2.3 Stedenbouwkundige Opzet
Om de stedenbouwkundige opzet verder uit te werken is door Nuenen West b.v. een nieuw masterplan voor Nuenen West opgesteld, het plangebied is hier onderdeel van. In dit masterplan is de invulling van het plan nader uitgewerkt, waarbij nadrukkelijk aandacht is besteed aan de stedenbouwkundige kwaliteiten, waarmee de beeldkwaliteit van het gebied vastgelegd wordt. Met het masterplan worden aan de ene kant bepaalde afspraken en regels vastgelegd, aan de andere kant wordt hiermee flexibiliteit geboden bij de exacte uitwerking van de bouwvelden. Het masterplan is als bijlage bij het Chw-bestemmingsplan gevoegd.
De ruimtelijke kaders voor kapvormen en de oriëntatie van woningen uit het masterplan zijn opgenomen in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' en zijn, voor zover zij betrekking hebben op dichtheden, bouwhoogten, de diepte van een hoofdgebouw, (de afstand van bebouwing tot) rooilijnen, bijbehorende bouwwerken en erfafscheidingen, vertaald naar de regels van dit bestemmingsplan. De beleidsregel is onderdeel van het toetsingskader bij een aanvraag omgevingsvergunning. Hiermee is geborgd dat de ruimtelijke uitgangspunten van het masterplan ook als zodanig worden gerealiseerd.
Figuur 2.4: Woongebieden met verschillende dichtheden (links) en de groenstructuur (rechts) Nuenen West (bron: Masterplan Nuenen West, 2018) (plangebied is weergegeven in de blauwe cirkel)
In het stedenbouwkundig plan wordt Nuenen West in verschillende buurten verdeeld met een ander karakter. De dichtheden van de woningen neemt richting het buitengebied (beekdal van de Dommel) steeds verder af van dorpse buurten naar landelijke linten en landelijke buitens (zie figuur 2.4 links).
Het groene karakter van het beekdal van de Dommel wordt op een aantal plaatsen in Nuenen West in de wijk gehaald door het aanleggen van groene longen/parken (zie figuur 2.4 rechts).
De stedenbouwkundige opzet van onderhavige ontwikkeling is onderdeel van de grote ontwikkeling Nuenen West. Opgemerkt moet worden dat in het masterplan voor de ontwikkeling van de woningen op perceel 4010 en 4444 aan de Opwettenseweg niet specifiek zijn meegenomen. Er was gedurende het opstellen van het masterplan namelijk nog geen voornemen om onderhavige ontwikkeling te realiseren. De ontwikkeling is echter wel in lijn met de kaders van het masterplan. Dit wordt bij de aanvraag om een omgevingsvergunning getoetst.
2.4 Verkeersstructuur
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Opwettenseweg, welke een oost-west verbinding vormt tussen Nuenen en de N270 (Eisenhowerlaan). De N270 verbind Eindhoven en Helmond met elkaar. Ter hoogte van het plangebied sluit de Laan door de Panakkers aan op de Opwettenseweg, deze weg betreft een noord-zuidverbinding met de Europalaan ten noorden van het plangebied. De Europalaan verbind Eindhoven en Nuenen met elkaar.
Nuenen West
Bij de ontwikkeling van Nuenen West is een passende ontsluitingsstructuur voorzien, welke onderscheid maakt in diverse hiërarchische lagen. Uitgangspunt hierbij is dat de ontsluiting exclusief is gedimensioneerd op de eigen behoefte van Nuenen West. Wijkvreemd verkeer wordt zoveel mogelijk geweerd en het primaat ligt bij voetgangers en fietsers.
Voor de rest worden de verbindingen voor autoverkeer zoveel mogelijk losgekoppeld van de routes voor langzaam verkeer. Dit betekent dat alle voorzieningen en het Dommeldal als recreatief uitloopgebied voor voetgangers en fietsers goed en veilig bereikbaar zijn. Daarbij spelen de historische linten die dwars door het plangebied lopen (Opwettenseweg, Bakertse Landweg, Dubbestraat) en de weggetjes die de rand van het plangebied markeren (Boord, Vorsterdijk, Wettenseind) als recreatief netwerk voor langzaam verkeer een belangrijke rol.
Opwettenseweg
Het bestemmingsplan Opwettenseweg brengt geen wijzigingen aan de verkeersstructuur met zich mee, enkel het toevoegen van 2 woningen. De toevoeging van 2 woningen betreft een minimale wijziging van het aantal vervoersbewegingen, derhalve zijn er geen effecten te verwachten omwille van de ontwikkeling.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante beleidsstukken.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (Novi) is een van de kerninstrumenten van de nieuwe Omgevingswet die het Rijk na inwerkingtreding van die wet (1 januari 2024) gaat gebruiken. De Novi bevat het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving en is onder andere de opvolger van de SVIR. In de zomer van 2019 is het ontwerp van de Novi gepubliceerd. Dat ontwerp wordt van 20 augustus 2019 tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegd. Op 11 september 2020 is de Novi vastgesteld door de ministers die verantwoordelijk zijn voor de Novi. Na vaststelling van de Novi is deze in het najaar van 2020 in werking getreden.
De ambities van het Rijk met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn in de Novi uitgewerkt in de volgende prioriteiten:
- 1. ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Op basis van deze prioritieten worden door het Rijk en de decentrale overheden beleidskeuzes gemaakt. Een van de afwegingsprincipes bij het maken van die keuzes is dat bij de afweging de kenmerken en identiteit van een gebied centraal staan. Werken met de Omgevingswet (en dus met de Novi) vraagt ook om een overheid die samenwerkt met de samenleving, de opgaven centraal stelt, gebiedsgericht werkt en permanent en adaptief bezig is met opgaven in de fysieke leefomgeving.
Woningbouwontwikkelingen zoals die mogelijk gemaakt worden door dit Chw-bestemmingsplan, worden niet expliciet genoemd in de Novi of in de bijbehorende uitvoeringsagenda. Voor wat betreft de ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie geldt dat deze twee onderwerpen als ordenend principe in de planvorming voor Nuenen West doorwerken. Woningen worden gasloos en zo duurzaam mogelijk gebouwd. In paragraaf 4.7 is toegelicht hoe omgegaan wordt met waterberging en -afvoer. Uit die paragraaf blijkt dat er zowel in als buiten het plangebied voldoende ruimte is voor waterberging, wat ook bijdraagt aan de ontwikkeling van een klimaatadaptieve woonwijk. Dit Chw-bestemmingsplan maakt bevolkingsaanwas mogelijk en levert een bijdrage aan de werkgelegenheid. Daarmee past de ontwikkeling in de ambities op het gebied van het economisch groeipotentieel en de (door)ontwikkelingen van sterke en gezonde regio's. Het plangebied ligt niet in het landelijk gebied, dus dit thema uit de Novi is niet relevant voor dit Chw-bestemmingsplan.
Conclusie
Het beleid uit de Nationale omgevingsvisie werkt niet direct door in de ontwikkeling van Nuenen West. De afwegingen voor de ontwikkeling van de woonwijk vinden op decentraal niveau plaats.
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
In de SVIR schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
- a. Concurrentie: vergroten van de concurrentiekracht door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- 1. Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
- 2. Nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- 3. Nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. Nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond.
- b. Bereikbaarheid: verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- 1. Nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
- 2. Nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
- 3. Nationaal belang 7: het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
- c. Leefbaar & Veilig: waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
- 1. Nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
- 2. Nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
- 3. Nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 4. Nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 5. Nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- d. de rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofd- doelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
- 1. Nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. Bovendien worden nieuwe activiteiten altijd zoveel mogelijk geconcentreerd in het bestaand bebouwd gebied, aansluitend op bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten.
Voor deze 13 belangen en het aspect van duurzame verstedelijking is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De nationale belangen zijn veelal juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro), de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) of het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Toetsing plan
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Conclusie
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgenomen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) en bij de verlening van de omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a en onder 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) rekening houden met het Barro.
In het Barro wordt een aantal projecten, die van Rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn:
- a. de mainportontwikkeling van Rotterdam;
- b. de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;
- c. de bescherming en behoud van de Waddenzee;
- d. de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;
- e. de uitoefening van defensietaken;
In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen:
- a. veiligheid rond rijksvaarwegen;
- b. toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet;
- c. de elektriciteitsvoorziening;
- d. de ecologische hoofdstructuur (EHS);
- e. de veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- f. toekomstige rivierverruiming langs de Maas;
- g. verstedelijking in het IJsselmeer;
- h. duurzame verstedelijking.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten. Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico op een reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten of van de Minister. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden.
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft op onderdelen een nadere uitwerking van de nationale belangen ‘toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet’ en ‘de ecologische hoofdstructuur' en voor de regeling met betrekking tot radars voor militaire luchtvaart.
Toetsing plan
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavige ontwikkeling is dus in overeenstemming met het Barro.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het Barro en Rarro niet van invloed zijn op onderhavig plan.
3.1.4 Crisis- en herstelwet
3.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking
Naast het Barro heeft het Rijk een tweede besluit genomen om het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR: het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden.
Op 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ (verder: ‘de ladder’) als motiveringseis opgenomen. Doel van de ladder is het bereiken van een goede ruimtelijke ordening door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Sinds 1 juli 2017 is de ‘nieuwe’ ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele drie opeenvolgende treden van ‘de ladder’ zijn hierbij komen te vervallen. De belangrijkste wijzigingen van de voorgaande regeling betreffen:
- de begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt;
- de nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt;
- voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht;
- er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan;
- de huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien vereist.
Conclusie
Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is ingevolge jurisprudentie sprake vanaf de ontwikkeling van 13 woningen. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van twee woningen mogelijk. Toetsing aan de ladder is hiermee niet noodzakelijk.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
De gemeente Nuenen is onderdeel van de provincie Noord-Brabant en maakt daarnaast deel uit van de Metropool Regio Eindhoven (MRE). Zowel de provincie als de regio hebben beleid vastgesteld om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen hun gebied. In deze paragraaf wordt het relevante beleid kort samengevat en de consequentie voor het onderhavig plan besproken.
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de Structuurvisie ruimtelijke ordening (SVRO). Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.
De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:
- de energietransitie;
- ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering;
- Noord-Brabant als slimme netwerkstad;
- behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Toetsing plan
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van twee nieuwe wonigen mogelijk. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de belangen van de Omgevingsvisie Noord-Brabant. Onderhavige ontwikkeling is dus in overeenstemming met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Conclusie
Het Provinciale beleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 11 maart 2022 is de geactualiseerde Interim omgevingsverordening (hierna: Iov) Noord-Brabant in de vorm van de Wijziging Interim omgevingsverordening – actualisatie april 2022 vastgesteld. De Iov is op 5 november 2019 in werking getreden en betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Sinds eind 2019 is de provinciale Iov een aantal keren gewijzigd. De Iov heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De Iov is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 2 van de Iov staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.
Instructieregels voor gemeenten
In hoofdstuk 3 van de Iov zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Werkingsgebieden binnen het plangebied
Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.
Toetsing plan
Stedelijk gebied
Het plangebied is aangeduid als stedelijk gebied. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van twee woningen mogelijk. Deze ontwikkeling is in lijn met de in verordening gestelde eisen aan het stedelijk gebied.
Conclusie
Het Provinciale beleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
3.2.3 Regionaal Afsprakenkader Wonen 2017
Het plangebied bevindt zich in het plangebied van de ontwikkeling 'Nuenen West'. De Ontwikkeling Nuenen West betreft een woningbouwontwikkeling van 1.615 woningen, de ontwikkeling van Nuenen West is volledig afgestemt met de regio. De toevoeging van twee woningen is derhalve te verwaarlozen op de totale ontwikkeling van Nuenen West.
Conclusie
De ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg te midden van de ontwikkeling Nuenen West past binnen de regionale afspraken.
3.2.4 Stedelijk Gebied Eindhoven - Visie op Wonen
De gemeenten in het stedelijk Gebied Eindhoven (Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) hebben in april 2017 de gezamenlijke overwegingen en uitgangspunten op een rij gezet in het kader van stedelijke ontwikkeling en woningbouwontwikkeling. In 2019 is dit aangevuld met een regionaal woonbeleid. Voor woningbouwontwikkelingen wordt aangegeven dat de gemeenten inzetten op herstructurering, transformatie en inbreiding. Het regionaal woonbeleid richt zich op zeven zogenoemde Brainportprincipes.
De Brainportprincipes moeten ervoor zorgen dat in het Stedelijk Gebied Eindhoven voorzien wordt in woningen die passen in het karakter van de regio en aansluiten op het DNA van de Brainportregio. Eén van de principes is een gezonde verstedelijking waarin de nadruk wordt gelegd op een gezonde openbare ruimte en de ontwikkeling van een betere leefomgeving voor het groeiende aantal inwoners van het stedelijk gebied. De zeven Brainportprincipes zijn:
- 1. koesteren van identiteit;
- 2. ruimte voor innovatie;
- 3. wauwfactor;
- 4. invloed voor bewoners;
- 5. aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;
- 6. benutting regionaal schaalniveau;
- 7. gezonde verstedelijking.
De ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg is gelegen te midden van de ontwikkeling Nuenen West. Aangezien de ontwikkeling van Nuenen West reeds is getoetst aan de Brainportprincipes, is een nieuwe toets voor een der mate kleine ontwikkeling niet nodig.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg niet strijdig met het regionaal beleid zoals vervat in het document 'Stedelijk Gebied Eindhoven - Visie op Wonen'.
3.2.5 Woondeal Stedelijk Gebied Eindhoven
Met de woondeal die tussen het Ministerie voor Binnenlandse Zaken, de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven gesloten is, wordt ingezet op het behouden en versterken van de economische kracht van het stedelijk gebied. Bij dit behouden en versterken hoort een versnelling van de woningbouwproductie om voldoende betaalbare wonen voor alle doelgroepen in het stedelijk gebied te kunnen realiseren. In de woondeal is de ontwikkeling van Nuenen West benoemd als één van de zwaartepunten in de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus. De ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg te midden van de ontwikkeling Nuenen West past daarmee in de woondeal.
Conclusie
De ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg te midden van de ontwikkeling Nuenen West past daarmee in de woondeal.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Nuenen
Op 30 september 2021 is de Omgevingsvisie Nuenen door de gemeenteraard vastgesteld. De omgevingsvisie is één van de kerninstrumenten van de Omgevingswet (vermoedelijke inwerkingtreding op 1 januari 2024) en bevat het strategisch langetermijnbeleid van de gemeente. In dat opzicht is de omgevingsvisie onder andere de vervanger van de structuurvisie zoals de Wro die kent.
Op basis van een analyse van de huidige staat van de fysieke leefomgeving in de gemeente en de trends/opgaven waar de gemeente de komende jaren mee geconfronteerd wordt en diverse uit EU-regelgeving afkomstige beginselen beschrijft de omgevingsvisie de hoofdlijnen van het te voeren beleid voor de komende jaren. Uit die hoofdlijnen blijkt het strategisch karakter van de omgevingsvisie. Gemeenten zijn vrij om te kiezen hoeveel jaar zij in de omgevingsvisie vooruit kijken. De gemeente Nuenen kiest voor een periode van tien tot vijftien jaar.
De omgevingsvisie beschrijft dat de ontwikkeling van Nuenen West nodig is om te voorzien in de bovenlokale/regionale woningbehoefte. Daarbij moet gebouwd worden voor verschillende groepen, moeten kernkwaliteiten in een ontwikkeling gekoesterd en versterkt worden en is er aandacht voor leefbaarheid. de ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettsenseweg, gelegen in de ontwikkeling van Nuenen West, is niet beschreven in de omgevingsvisie. Echter draagt de ontwikkeling wel bij aan de doelen van de omgevingsvisie.
Conclusie
De ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg is niet strijdig met de omgevingsvisie.
3.3.2 Structuurvisie Nuenen, wijziging 2020
Om de samenhang tussen de vele ruimtelijke plannen en beleidsvisies te waarborgen heeft de gemeente Nuenen besloten één kaderstellend beleidsdocument op te stellen. In de structuurvisie wordt het beleid van de gemeente op hoofdlijnen geschetst en hoe plannen en projecten daar in de toekomst invulling aan moeten geven. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen. Deel A betreft het Ruimtelijk Casco waarin de hoofdlijnen van het beleid op de lange termijn zijn opgenomen. Deel B betreft het Projectenplan en kan als uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie gezien worden.
De ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg is gelegen te midden van de ontwikkeling Nuenen West. De ontwikkeling zelf wordt niet specifiek benoemd in de structuurvisie van Nuenen, de otnwikkeling van Nuenen West wel. In de visie wordt gesproken van een eigentijdse dorpse stedenbouw met speciale aandacht voor de inrichting van het beekdal van de Dommel. Daarnaast is er aandacht voor de inpassing van de bestaande linten en de integratie van de historische bebouwing van Opwetten.
Sinds de vaststelling van de structuurvisie in 2010 is deze enkele keren gewijzigd. De meest recente wijziging dateert van 2020. In deze wijziging is de ontwikkeling van Nuenen West benoemd als één van de projecten die de komende jaren uitgevoerd moet worden. De ontwikkeling van Nuenen West wordt daarnaast aangegrepen als mogelijkheid om de verbindingen tussen de bebouwde kom en het buitengebied te versterken. De ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg draagt hieraan bij.
Conclusie
De ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg is niet strijdig met de uitgangspunten van de structuurvisie.
3.3.3 Afsprakenkader wonen SGE 2022 Bouwen aan de toekomst
In 2021/2022 hebben de negen gemeenteraden van het Stedelijk Gebied Eindhoven het afspraken kader wonen SGE 2022 vastgesteld. In de samenwerking binnen het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) hebben we op gebied van woningbouw afgesproken te handelen 'als ware we één gemeente'. In 2017 hebben we kwantitatieve en kwalitatieve afspraken over vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen SGE. Met als doel onderscheidende en kwalitatieve woningbouwplannen zonder onderlinge concurrentie.
In het afspraken kader is vastgelegd dat er wordt ingezet op negen majeure en twee nieuwe locaties. Het betreft de volgende majeure locaties Aarlesche Erven, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi-Zuid, Nuenen-West, Meerhoven Bosrijk en Meerrijk, Tongelresche Akkers, Waalre-Noord en Zilverackers. Daarnaast zijn twee nieuwe uitbreidingslocaties Castiliëlaan Eindhoven (2020) en De Kemmer Oirschot (2021) toegevoegd. Op deze 11 locaties kunnen we voldoende woningen bouwen om aan de behoefte te voldoen.
Naast de kwantitatieve verdeling, zijn er nog andere doelen vastgelegd zoals het streven dat nieuwbouw energieneutraal dient te zijn.
Conclusie
De ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg is niet expliciet onderdeel van de majeure ontwikkeling Nuenen-West. De ontwikkeling is dan ook kwalitatief niet in lijn met het programma wonen SGE 2022, maar gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling heeft de gemeente besloten medewerking te willen verlenen.
3.3.4 Programma Wonen 2020-2030
De gemeenteraad heeft op 9 juli 2020 het Programma Wonen vastgesteld. Daarin staan de opgaven en ambities die de gemeente Nuenen de komende jaren nastreeft. In het Programma wordt onder andere aangegeven welke doelgroepen de gemeente de komende jaren voornamelijk van passende woningen wil voorzien. Daarnaast is hierin opgenomen hoe de bestaande woningvoorraad beter kan worden afgestemd op de wensen van deze doelgroepen. Tot slot wordt er in hoofdlijnen aangegeven welke aandachtspunten van belang zijn om tot een woonomgeving te komen die aantrekkelijk is voor de inwoners van de gemeente en voldoende is toegerust op belangrijke ontwikkelingen zoals zelfstandig wonen, doorstroommogelijkheden voor zorgbehoevenden en ouderen en energietransitie.
Conclusie
De ontwikkeling past kwantitatief, maar is kwalitatief niet in lijn met het programma wonen 2020-2030, maar gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling heeft de gemeente besloten medewerking te willen verlenen.
3.3.5 Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg
Dit beleidsplan is in 2010 vastgesteld en bevat een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart is gebaseerd op een aantal gebiedsspecifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen welke archeologische waarden waar verwacht worden. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 6 categorieën ontstaan:
- 1. beschermd archeologisch monument;
- 2. gebied van archeologische waarde;
- 3. gebied met een hoge archeologische verwachting;
- 4. gebied met een middelhoge archeologische verwachting;
- 5. gebied met een lage archeologische verwachting;
- 6. gebied zonder archeologische verwachting.
Archeologiebeleid Nuenen West
Op 27 september 2018 heeft de gemeenteraad van Nuenen nieuw archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid heeft specifiek betrekking op Nuenen West. Dit beleid bestaat uit een archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Deze kaart zijn tot stand gekomen op basis van de resultaten van alle archeologische onderzoeken die vanaf 2008 in het plangebied uitgevoerd zijn. Daarmee geven de nieuwe kaarten een zo volledig mogelijk overzicht van de archeologische potenties van Nuenen West. Op basis van deze kaarten kan in het planvormingsproces voor Nuenen West rekening gehouden worden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Deze categoriën zijn in het vigerende bestemmingsplan (Herijking Nuenen West) vertaald in dubbelbestemmingen. Voor het plangebied geldt dat de gronden als 'Waarde - Archeologie hoog' zijn aangeduid, wat overeenkom met categorie 3 'Gebied met een hoge archeologische verwachting'. De hoge archeologische verwachtingen vormen het uitgangspunt bij het opstellen van een programma van eisen voor proefsleuvenonderzoek dat in het plangebied uitgevoerd moet worden, zie daarvoor paragraaf 4.2 van deze toelichting.
Conclusie
Het plangebied kent eenn hoge archeologische verwachtingswaarden. Ter bescherming van deze waarden is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen. Pas als aangetoond is dat de voorgenomen ontwikkeling de archeologische waarden niet schaadt, kunnen bodemingrepen in het plangebied plaatsvinden.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Akoestiek
Kader
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object, maar ook van een wijziging van bouwmogelijkheden nabij geluidbronnen, moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, vliegtuigverkeer, industrie en spoorwegen.
In de Wgh is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen;
- geluidsgevoelige terreinen
Omdat door met de beoogde ontwikkeling nieuwe woningen (geluidsgevoelig objecten) worden toegevoegd, is aandacht nodig voor het aspect geluid.
Onderzoek
Wegverkeerslawaai
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen. In het kader van de voorgenomen nieuwbouw is de akoestische situatie van het wegverkeerslawaai beoordeeld. De woningen zijn gelegen aan de Opwettenseweg en op enige afstand van de weg Wettenseind.
De Opwettenseweg betreft een 30 km/u weg en daarmee is geen toets aan de Wet geluidhinder benodigd. De weg Wettenseind is deels een 30 km/u weg en deels een 60 km/u weg. Aangezien de nieuwe woningen liggen in de geluidszone van het gedeelte van de weg Wettenseind met een 60 km/u-regime is een toets aan de Wet geluidhinder nodig. De geluidbelasting vanuit de weg Wettenseind op de nieuwe woningen blijft met een geluidbelasting van circa 40 dB ruim onder de voorkeursgrenswaarde.
Daarnaast is de geluidbelasting bij de nieuwe woningen inzichtelijk gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De geluidbelasting aan de voorzijde van de nieuwe woningen bedraagt respectievelijk 58 en 62 dB. Het is binnenstedelijk aanvaardbaar dat tot een geluidbelasting van 63dB een hogere waarde vastgesteld kan worden. Met andere woorden; dit is algemeen geaccepteerd als een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de bouw van de woningen dient de gevelwering conform Bouwbesluit dusdanig uitgevoerd te worden dat voldaan wordt aan de vastgestelde waarden voor het binnenniveau.
De geluidwaarden aan de achterzijde van de nieuwe woningen zijn ruim onder de voorkeursgrenswaarde. Derhalve is aan de achterzijde (en de verblijfsruimten grenzend aan de achterzijden) sprake van een akoestisch goede situatie. Het geluidniveau van de leefruimte buiten de woning is goed.
De nieuwe woningen worden gebouwd in een gebied dat met de gebiedsontwikkeling Nuenen West verder zal worden bebouwd. Als gevolg van de gebiedsontwikkeling zal er sprake zijn van verdere geluidafscherming door omringende bebouwing. Hierdoor zal de geluidbelasting op de nieuwe woningen nog verder dalen.
Onderstaande afbeeldingen geven de verkeersintensiteiten, de geluidbelasting als gevolg van de Opwettenseweg en de gecumuleerde geluidbelasting van de omliggende wegen weer.
Figuur 4.1: Gehanteerde verkeersintensiteiten (type wegdek: DAB)
Figuur 4.2: Geluidbelasting als gevolg van de Opwettenseweg (incl. aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)
Figuur 4.3: Geluidbelasting als gevolg van de Wettenseind (incl. aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)
Figuur 4.4: Gecumuleerde geluidbelasting van de omliggende wegen (excl. aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)
Conclusie
Met de akoestische beoordeling is aangetoond dat er vanuit het aspect wegverkeerslawaai geen belemmeringen zijn voor het bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het aspect akoestiek geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan omdat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Kader
Europees beleid
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en in september 2007 is de Archeologische
monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Rijksbeleid
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Het betreft daarbij zowel het roerend als het onroerend erfgoed. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in januari 2024 ingaat, maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Voor het onroerend cultureel erfgoed zijn deze wetten van grote betekenis. Het deel van de Monumentenwet 1988 dat direct raakt aan de fysieke leefomgeving, gaat namelijk op in de Omgevingswet. Het resterende deel van de Monumentenwet gaat op in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet voorziet ook in het nodige overgangsrecht, zodat artikelen uit de Monumentenwet tussen 2016 en 2022 niet zo maar komen te vervallen. De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de zorg voor ons bodemarchief en zijn de vertaling van het Verdrag van Malta, dat Nederland in 1992 ondertekende. De essentie van deze wetgeving is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden blijven.
Onderzoek
Uit een inventariserend veldonderzoek uit 2007 (ADC ArcheoProjecten) uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van Nuenen West blijkt dat het plangebied bestaat uit dekzandruggen, dekzandvlakten en laagtes hiertussen. De bodem onder het plangebied bestaat in zijn geheel uit enkeerdgronden. Als deze gronden ontstaan zijn door plaggenbemesting, dan hebben zij een hogere archeologische waarde.
De samenvatting van de reeds uitgevoerde onderzoeken leidt tot een overzicht van gronden in de omgeving van het plangebied met een (middel)hoge, lage of ontbrekende verwachting. Deze verwachtingen zijn als volgt in te delen en te omschrijven:
- Hoge verwachting – historische kern: dit zijn de voorheen als archeologisch waardevol aangeduide gebieden. Deze gebieden zijn gebaseerd op de historische bebouwing die in 1832 in het gebied aanwezig was en waarvan de oorsprong vermoedelijk teruggaat de late middeleeuwen.
- Hoge verwachting: dit zijn de gronden die gerelateerd zijn aan de dekzandruggen zoals deze waren opgenomen op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart van Nuenen uit 2009. Deze gronden zijn aangevuld met de gronden waarvan de bodemopbouw bij nader onderzoek nog redelijk tot goed intact bleef. Uit eerder uitgevoerde proefsleuvenonderzoeken blijkt dat ondanks eventuele verstoring door agrarische grondbewerkingen er nog wel archeologische resten aanwezig zijn. Alleen door middel van proefsleuvenonderzoek is echter vast te stellen wat de fysieke en inhoudelijke kwaliteit is van de mogelijk aanwezige resten in deze zones.
- Middelhoge verwachting: deze categorie bestaat uit de lager gelegen gronden (vlakten en dalen) zoals deze waren opgenomen op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart van Nuenen uit 2009. Deze gronden zijn aangevuld met de laaggelegen gebieden waarvan met eerder onderzoek de archeologische waarde aangetoond is.
- Gebieden zonder archeologische verwachting: dit zijn de gebieden waar archeologische resten reeds zijn opgegraven of waar die na onderzoek vrijgegeven zijn. Gronden waarvan vaststaat dat archeologische waarden verstoord zijn, zijn ook onderdeel van deze categorie.
Voor het plangebied van de Opwettenseweg geldt dat er een hoge archeologische verwachtingswaarde aanwezig is. In lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' geldt voor Bouwlocaties waar een hoge of middelhoge archeologische verwachting geldt moeten nader onderzocht worden, om de aanwezigheid van archeologisch waardevolle objecten veilig te stellen of de aanwezigheid daarvan uit te sluiten. Voor deze locaties wordt een Programma van Eisen (PvE) ten behoeve van een proefsleuvenonderzoek opgesteld. Deze PvE's worden opgesteld als de bouwplannen voor de verschillende bouwvelden in het plangebied concreet worden gemaakt. Het PvE's is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
Proefsleuvenonderzoek
Na goedkeuring van het PvE voor het proefsleuvenonderzoek door het bevoegd gezag kan archeologisch onderzoek op de desbetreffende gronden uitgevoerd worden. In ieder geval worden in het bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem van het plangebied beschermd door een dubbelbestemming. Blijkt uit het proefsleuvenonderzoek dat er geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn, dan is daarmee het aspect archeologie voldoende onderzocht en geldt enkel de wettelijke meldingsplicht conform artikel 5:10 uit de Erfgoedwet 2016 bij het aantreffen van toevalsvondsten.
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn de beschermde archeologische waarden beschermd in de bestemmingsplanregeling met vergunningenstelsel voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog'. Voor archeologie is binnen de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde een onderzoeksverplichting voor bodemverstorende activiteiten opgenomen. Hiermee zijn de archeologische waarden in het plangebied beschermd.
Cultuurhistorie
Het plangebied van de Opwettenseweg is gelegen in Nuenen-West. Nuenen-West ligt in een landschappelijk en cultuurhistorisch zeer waardevol gebied. Nuenen-West ligt in het provinciaal aangeduid aardkundig waardevol gebied Dommeldal en cultuurhistorisch vlakken Dommeldal. Akkercomplex Nederwetten en Broekgebied. Daarnaast zijn in Nuenen-West diverse cultuurhistorische waarden aangewezen op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie. variërend van objecten (Rijksmonumenten, MIP-objecten) en historische groenstructuren tot lijnen en vlakken.
In het plangebied komen geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of cultuurhistorische waardevolle objecten voor. In de omgeving liggen wel verschillende monumenten en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen die het bijzondere karakter van het gebied benadrukken en een relatie leggen met de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied. Het gaat hierbij om:
- De historische kernen in de nabijheid van het plangebied;
- De historische wegen in de nabijheid van het plangebied (Boord, Soeterbeekseweg, Geer, Helsestraat en plaatsestructuur Boord, Kuilen);
- De rijksmonumenten Opwettense en Collse watermolen en begeleidende molenaarswoning en herenhuis in de nabijheid van het plangebied;
- De gemeentemonumenten en waardevolle boerderijen inclusief de relatie met het achterliggend agrarisch land.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.3 Bodem
Toetsingskader
Bij bestemmingsplannen dient volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, art. 3.1.6) rekening gehouden te worden met de milieuhygiënsche bodemkwaliteit. Gemeenten zijn verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Onderzoek
Voorgenomen ontwikkeligng voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen. De toekomstige functie van de percelen is even gevoelig als de huidige functie (wonen). Uit het historisch bodemonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van Nuenen West blijkt dat de locatie onverdacht is. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de bodemkwaliteit is verslechterd. De percelen waarop deze woningen worden gerealiseerd zijn reeds bestemd als 'Wonen'. Daarom wordt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied voldoende geschikt geacht. Om die reden is een bodemonderzoek in deze fase niet noodzakelijk. Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning dient de bodem in het plangebied alsnog onderzocht te worden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.4 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De Wet Luchtkwaliteit is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden. Nieuwe ontwikkelingen mogen er niet toe leiden dat de grenswaarden worden overschreden. Indien blijkt dat dit toch het geval is, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen.
Onderzoek
Gevoelige bestemming
Het bestemmingsplan voorziet in gevoelige bestemmingen.
Niet in betekende mate
In de regeling NIBM is aangegeven dat bijvoorbeeld een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Dit plan voorziet in een toename van twee woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen'. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het bepaalde in de Wet milieubeheer.
Achtergrondwaarden
In het kader van 'goede ruimtelijke ordening' dient de luchtkwaliteit te worden beschouwd. Uit de landelijke NSL-monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties van de relevante stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) in dit gebied op respectievelijk circa 15 en circa 16 µg/m3 liggen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke maximale grenswaarden (van 40 µg/m3). Verder is de heersende jaargemiddelde concentratie PM2,5 (de fijnere fractie van fijn stof) hier circa 9 microgram/m3. Hiermee wordt ruim voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram/m3. In onderstaande figuren zijn de achtergrondbelastingen van respectievelijk stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) weergegeven.
Figuur 4.5: Achtergrondbelasting stikstofdioxide (NO2)
Figuur 4.6: Achtergrondbelasting fijnstof (PM10)
Figuur 4.7: Achtergrondbelasting fijnstof (PM2,5)
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.5 Ecologie
Toetsingskader
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Natuurwaarden worden op gebiedsniveau en op soortenniveau beschermd. De Wet natuurbescherming regelt in hoofdstuk 2 de bescherming van de beschermde Natura 2000-gebieden en in hoofdstuk 3 de bescherming van soorten. De Wet natuurbescherming bepaalt dat activiteiten geen significante negatieve effecten mogen hebben op Natura 2000-gebieden. Vergunningen voor dergelijke activiteiten mogen niet zondermeer worden gegeven, plannen die kader stellend zijn voor dergelijke activiteiten mogen niet zondermeer worden vastgesteld. Indien (significant) negatieve effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, moet een zogenaamde passende beoordeling worden opgesteld. De Wet natuurbescherming beschermt een groot aantal in Nederland voorkende planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de wet. De varianten worden beoordeeld op effecten op aantasting van leefgebieden van beschermde soorten en effecten op populaties van beschermde soorten, in het bijzonder op populaties van vogels en vleermuizen.
Onderzoek
Soortenonderzoek
In het kader van de ontwikkeling Nuenen West zijn een natuurtoets en diverse vervolgonderzoeken uitgevoerd (bijlage 4 en 5). Doordat de ontwikkeling van Nuenen West stapsgewijs plaatsvindt en sommige delen pas over enkele jaren verder uitgewerkt worden, is er voor gekozen het vervolgonderzoek eveneens te faseren en te koppelen aan de verdere uitwerking. Op die manier wordt er steeds een actueel beeld gegeven van de aanwezige natuurwaarden en kunnen er passende maatregelen getroffen worden op het moment dat dit nodig is. Deze gefaseerde uitwerking is opgenomen in het Soortenmanagementplan (Bijlage6).
Voor het plangebied geldt dat een extra veldbezoek is gebracht om specifiek dit plangebied in beeld te brengen. De resultaten zijn vastgelegd in een memo welke is bijgevoegd in Bijlage7. Op basis van het onderzoek blijkt het plangebied geschikt te zijn voor de teunisbloempijlstaart en boombewonende vleermuissoorten. Indien de boom zal worden gerooid dan dient vooraf te worden vastgesteld of de potentieel geschikte verblijfplaats daadwerkelijk wordt gebruikt door vleermuizen. Daarvoor dient te worden uitgevoerd met een batdetector in de periode mei –oktober (2023). Indien gebruik van de verblijfplaats wordt aangetoond dan dient een ontheffing te worden aangevraagd voor het rooien van de boom, en moeten vleermuiskasten worden geplaatst in bomen in de directe nabijheid van de te rooien boom.
In het plangebied ten oosten van de Opwettenseweg 189 is potentieel leefgebied aanwezig voor de teunisbloempijlstaart. In het andere deel van het plangebied is geen potentieel leefgebied aanwezig. Het plangebied naast Opwettenseweg 189 is geïnspecteerd op aanwezige waardplanten voor de teunisbloempijlstaart en rupsen van de teunisbloempijlstaart. In de memo (bijgevoegd als Bijlage 8) zijn geen waardplanten van de teunisbloempijlstaart aangetroffen. upsen van de teunisbloempijlstaart zijn niet aanwezig in het plangebied en derhalve uitgesloten. Ook is de kans op een nieuwe bezetting laag doordat waardplanten slecht tot ontwikkeling komen. Langs de huidige woning (in de luwe zone) staan wel waardplanten en ten zuiden van het terrein ook. Derhalve gaat de potentie van het perceel voor toekomstige bezetting door de teunisbloempijlstaart niet omlaag als gevolg van het voornemen. Negatieve effecten op de teunisbloempijlstaart, als gevolg van het voornemen, kunnen worden uitgesloten.
Gebiedsbescherming
Naast de voornoemde soortenbescherming bestaat natuurbescherming ook uit gebiedsbescherming. Op basis van de Wet natuurbescherming moet worden bepaald of een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden. Op basis van een uitspraak van de Raad van State dd. 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603), is het niet meer mogelijk om het Programma Aanpak Stikstof (de PAS) te gebruiken als toestemmingsbasis voor activiteiten en ontwikkelingen. Dit betekent dat de mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie per project / activiteit zelfstandig dienen te worden beschouwd en verantwoord.
Ten zuiden van het plangebied liggen de Strabrechtse Heide & Beuven, op circa 6 km ten zuiden, en Leenderbos, Groote Heide & De Plateux, op circa 6 km ten zuiden van de zuidelijke grens van Nuenen West. Op grotere afstand liggen de gebieden Kempenland West (circa 15 km ten westen) Groote Peel (circa 21 km ten zuidoosten) en Deurnsche Peel & Mariapeel (circa 22 km ten oosten).
Gezien de afstand van de projectlocatie tot aan het meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden en de omvang van het project, zijn directe effecten (oppervlakteverlies en versnippering) en externe effecten (verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, licht en trillingen, optische verstoringen of verstoringen door mechanische effecten) niet te verwachten. Desondanks zijn er berekeningen naar de stikstofdepositie uitgevoerd. De berekeningen zijn als Bijlage 9 bijgevoegd. Op basis hiervan is berekend dat de stikstofdepositie tijdens de realisatie- en gebruiksfase niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dus geen sprake van enig depositie.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
- Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
- Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatie-waarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn drie risicobronnen aanwezig: de Europalaan waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en een LPG-tankstation en een inmiddels verwijderde propaantank.
Geen van de omliggende risicobronnen heeft een risicocontour over het plangebied.
De ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan leidt tot het toevoegen van gevoelige objecten. Echter zijn deze gelegen buiten de risicocontour van de risicobronnen derhalve treedt er geen verandering op ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. In onderstaande figuur zijn de risicobronnen in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.8: risicobronnen in de omgeving van het plangebied
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.7 Waterparagraaf
In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het waterschap De Dommel. Deze waterparagraaf heeft als doel om de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
Waterrelevant beleid en regelgeving
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2022 - 2027
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2022 - 2027 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2022-2027 (PMWP) zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:
- voldoende water voor mens, plant en dier;
- schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
- bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
- verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.
Waterbeheerplan 2022 - 2027 Waterschap de Dommel
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2022-2027. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:
- Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen).
- Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater.
- Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen.
- Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zijn in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
Keur Waterschap de Dommel 2015
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Verbreed gemeentelijk rioleringsplan
Op 1 januari 2019 heeft de gemeente het Gemeentelijk Rioleringsplan Nuenen 2019-2023 vastgesteld. Het vGRP 2019–2023 is een beleidsplan dat in hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft, met daaropvolgend een doorkijk (visie) voor de langere termijn. Naast beleidsdoelstellingen en -kaders legt de gemeente in dit document vast hoe zij zorgdraagt voor behoud en verbetering van de riolering in brede zin. Verder zijn in het vGRP kosten en risico’s weergegeven.
Daarnaast wordt aangegeven hoe financiële en personele middelen worden benut en wat hierbij de rol van de particulier en andere overheden is. Ook draagt dit vGRP bij aan de interne afstemming van de gemeentelijke zorgplichten met overige gemeentelijke beleidsvelden en taken. Het vGRP is een document dat dient voor een goede invulling van de gemeentelijke (water)zorgplichten in het algemeen en de voortgang- en kostenbewaking in het bijzonder.
Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².
Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie
De beoogde ontwikkeling voorziet in een toename van het verhard oppervlak. Het plangebied heeft een totaaloppervlak van circa 1.360 m2, dat nu volledig onverhard is. De toename van het verhard oppervlak zal circa 680 m2 bedragen en daarmee niet onder de 500 m² blijven.
Locatiestudie
Het plangebied betreft twee percelen (4444 en 4010) aan de Opwettenseweg 189/191). Het plangebied wordt begrensd door de huidige bestemming 'Wonen' die op het perceel ligt. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik voor woondoeleinden. Op het perceel zijn twee hoofdgebouwen aanwezig en enkele bijbehorende bouwwerken. De tuin bestaat onder meer uit twee opritten, een buitenzwembad en groen. In de nabije omgeving liggen agrarische gronden en verspreid gelegen woongebouwen.
Maaiveldhoogte
Om de maaiveldhoogtes in het plangebied te analyseren is het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN4-viewer) geraadpleegd. Het maaiveld bevindt zich tussen NAP +17,8 m en NAP +17,3 m.
Bodemopbouw
Om de lokale bodemopbouw ter plaatse van de planlocatie te analyseren zijn grondboringen uit het DINOloket geraadpleegd. De maximale diepte in de grondboringen is 3,2 m-mv. De bodem bestaat voornamelijk uit zandlagen uit de midden en fijne categorie. Ook zijn er leemlagen aangetroffen.
Grondwater
Op basis van de Kaartbank van de provincie Noord-Brabant is de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) en de Gemiddelde Laagste grondwaterstand (GHG) bepaald. Uitgaande van een gemiddeld maaiveld van circa NAP +17,6 m, kan op basis hiervan het volgende worden geconstateerd:
GHG: tussen circa 80 à 120 cm -mv tussen circa NAP +16,8 m en +16,4 m
GLG: tussen circa 200 à 250 cm -mv tussen circa NAP +15,6 m en +15,1 m
Op basis van een isohypsenkaart uit 2019 gemaakt met Grondwatertools bevindt de jaargemiddelde grondwaterstand zich ter plaatse van het plangebied op circa NAP +15,3 m. Het grondwater stroomt in noordwestelijke richting.
Op basis van de WKO-tool ligt het dichtstbijzijnde gesloten bodemenergiesysteem circa 300 meter ten noordwesten van het plangebied. De invloed op het plangebied wordt als nihil ingeschat omdat het een gesloten systeem betreft.
Het plangebied is niet in een grondwaterbeschermingsgebied gelegen op basis van de Kaartbank van de provincie Noord-Brabant.
Oppervlaktewater
Nabij het plangebied liggen enkele categorie-A- en -B-watergangen (zie onderstaande figuur). Het gaat hier om de watergangen langs de Europalaan en enkele watergangen langs de Dubbestraat. Verder liggen er geen specifieke waterhuishoudkundige elementen in het plangebied, zie onderstaande figuur.
Figuur 4.9: Oppervlaktewateren in en rondom het plangebied, o.b.v. de Legger 2013 van het Waterschap De Dommel
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.
Grondwateronttrekkingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen grote grondwateronttrekkingen.
Waterhuishouding
De beek de 'Kleine Dommel' is in de legger van waterschap De Dommel opgenomen als A-watergang. De watergang ligt op een afstand van circa 230 m ten zuidwesten van het plangebied. Dit is niet in de directe nabijheid van het plangebied.
Waterkwantiteit
In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak met circa 680 m² toe. De toename aan verhard oppervlak is maximaal 500 m² en moet daarom worden gecompenseerd. voor de toename van 680m2 dient een waterberging gerealiseerd te worden van: 680x0.06= 40,8m3. Het hemelwater dient op het eigen terrein opgevangen te worden en vervolgens te infiltreren.
Tevens blijkt uit de inventarisatie van de bodemopbouw dat er tot grote diepte (NAP -52 m) een goed doorlatende zandlaag ligt. Op basis van de isohypsenkaart van de Kaartbank van de provincie Noord-Brabant ligt de GHG 80 à 120 cm -mv. De goed doorlatende zandlaag in combinatie met de relatief lage grondwaterstand maakt het plangebied geschikt voor infiltratie. De initiatiefnemer kan dit benutten door de realisatie van wadi's in het plangebied. Een wadi heeft als functie dat het regenwater bergt en (eventueel) zuivert, waarna het kan infiltreren in de ondergrond en verdroging tegengaat. Dit heeft een positief effect gedurende droge en natte periodes.
Riolering nieuwe situatie
De percelen zijn omsloten in de toekomstig uitbreiding Nuenen West. Bij de ontwikkeling van Nuenen West is de aanleg van een regenwaterriolering voorzien. De infiltratie voor de percelen van de Opwettenseweg is meegenomen in de infiltratieberekening en benodigde berging, conform de beleidsregels. Het plan zal voorzieningen treffen om aan te sluiten op de regenwaterriolering. Bij de realisatie dient rekening te worden gehouden met deze aansluiting. In de tussenperiode zal water worden geïnfiltreerd op eigen terrein totdat berging wordt overgenomen in plangebied Nuenen West.
Waterveiligheid
Uit de leggerkaart van waterschap de Dommel blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszone van waterkeringen bevindt. Om deze reden zijn er geen effecten op de waterveiligheid.
Conclusie
Het voorzien in voldoende watercompenstatie ten behoeve van de realisatie van een goed waterhuishoudkundig systeem is opgenomen als voorwaarde voor de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Hiermee zijn er geen belemmeringen voor het watervraagstuk.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen zorgen voor hinder van geur, stof, geluid en risico's van gevaar. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woningen de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering. De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” uitgegeven door de VNG is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Onderzoek
Rustige woonwijk
Het plangebied kan bestempeld worden als omgevingstype 'rustige woonwijk'. Het plangebied is te midden van de uitbreidingslocatie Nuenen West gelegen. De meest nabij gelegen bedrijvigheid betreft een tegelzettersbedrijf gevestigd op Opwettenseweg 126. Daarnaast is aan de Opwettenseweg 197 een detailhandel bestemming en is op de Pennekart 1 Basisschool Het Mooiste Blauw gevestigd.
Een tegelzettersbedrijf is conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een vorm van bedrijvigheid in milieucategorie 1. Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor dergelijke bedrijven een afstand tot gevoelige bestemmingen van 10 meter (gebaseerd op milieucategorie 1). Het bedrijfsperceel is gelegen op circa 60 meter van het plangebied. Derhalve wordt ter plaatse van de woningen voldaan aan de richtafstanden.
Een detailhandelsbedrijf is conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een vorm van bedrijvigheid in milieucategorie 1. Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor dergelijke bedrijven een afstand tot gevoelige bestemmingen van 10 meter (gebaseerd op milieucategorie 1). Het bedrijfsperceel is gelegen op circa 70 meter van het plangebied. Derhalve wordt ter plaatse van de woningen voldaan aan de richtafstanden.
De basisschool is conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een vorm van bedrijvigheid in milieucategorie 2. Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor dergelijke bedrijven een afstand tot gevoelige bestemmingen van 30 meter (gebaseerd op milieucategorie 2). Het perceel is gelegen op circa 250 meter van het plangebied. Derhalve wordt ter plaatse van de woningen voldaan aan de richtafstanden.
In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gelegen. Op basis van de Verordening geurhinder en veehouderij dient rekening te worden gehouden met een hindercirkel van 100 meter (vergelijkbaar met milieucategorie 3.2). De afstanden van de agrarische bedrijven ten aanzien van het plangebied zijn overal groter dan 100 meter. Derhalve wordt ter plaatse van de woningen voldaan aan de richtafstanden.
De directe omgeving van het plangebied is bestemd als Woongebied, derhalve is de teelt van gewassen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet toegestaan. In da nabijheid van het plangebied zijn derhalve geen spuitzones gelegen.
Milieuhindercirkels en milieubelasting vanuit de aanwezige bedrijven
Vanuit de bovenstaande inventarisatie zijn de milieucontouren van de aanwezige bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied inzichtelijk. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied buiten de milieucontouren van bestaande bedrijven valt. Voor gebieden buiten de milieuhindercontouren kan worden geconcludeerd dat er vanuit bedrijvigheid geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
4.9 Leefomgevingskwaliteit
Rondom het plangebied vinden diverse bedrijfsmatige activiteiten plaats. Deze kunnen mogelijk invloed hebben op het woon- en leefklimaat in het plangebied. In paragraaf 4.8 is deze potentiële bedrijfsmilieuhinder al in kaart gebracht. Maar ook andere milieuaspecten, zoals wegverkeerslawaai (zie paragraaf 4.1), railverkeerslawaai, geluidhinder vanuit vliegtuigen, luchtkwaliteit (zie paragraaf 4.4) of externe veiligheid (zie paragraaf 4.6) kunnen hier een rol in spelen. Daarnaast spelen meer algemene / regionale aspecten een rol, zoals de achtergrondbelasting voor luchtkwaliteit of geur.
Gebruik is gemaakt worden van de uitgevoerde GezondheidsEffectScreening (GES) van de provincie Noord-Brabant. Deze GES geeft op globaal niveau inzicht in 'hoe schoon' de lucht is. In de onderstaande figuur zijn de GES-kaarten voor Nuenen West en omgeving weergegeven voor de thema's luchtkwaliteit (stikstofdioxide, fijn stof, zeer fijn stof en geur.
Figuur 4.10: GES-scores voor geur en luchtkwaliteit (NO2, PM10, PM2,5) o.b.v. provinciale GES
De kaarten uit de provinciale GES zijn niet bedoeld om te toetsen aan exacte normen vanuit wet- en regelgeving, maar geven globaal weer wat de huidige situatie is. Uit de kaarten in figuur 4.9 blijkt, dat de GES-score voor het aspect luchtkwaliteit in Nuenen West en daarmee voor het plangebied aan de Opwettenseweg als matig te beoordelen is. Dit geldt overigens voor grote delen van Brabant en meer specifiek voor de gehele regio Eindhoven. Het aspect luchtkwaliteit is getoetst in paragraaf 4.4. Uit deze toetsing blijkt dat voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit beschouwd. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit voldoet aan de wettelijke grenswaarden. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering.
De GES score voor geur is ter plekke van het plangebied goed; dit betekent weinig kans op hinder en overlast vanuit agrarische geur.
Uit de inventarisaties en de onderzoeken naar milieuaspecten (zoals verwoord in dit hoofdstuk) blijken er primair twee zaken te zijn, die de leefomgevingskwaliteit feitelijk kunnen beïnvloeden: milieuhinder vanuit bedrijvigheid (met name geluid en geur; zie paragraaf 4.8) en geluidshinder vanuit wegverkeer (zie paragraaf 4.1). Bij wegverkeerslawaai is het voor de leefomgevingskwaliteit van belang om niet alleen te kijken naar de wegen die in het kader van de Wet geluidhinder onderzocht zijn, maar om ook de geluidsbelasting vanuit 30-km/u-wegen mee te nemen. Want ook al hoeven deze wegen niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder, er is wel sprake van een bepaalde mate van geluidsbelasting vanuit de 30-km/u-wegen. Uiteindelijk gaat het dan ook om de geluidsbelasting die ervaren wordt, ofwel de totale gecumuleerde geluidsbelasting vanuit alle wegen tezamen. In het akoestisch onderzoek van Nuenen West is dit in beeld gebracht; in figuur 4.7 is de cumulatieve geluidsbelasting weergegeven.
Figuur 4.11: Cumulatieve geluidsbelasting wegverkeer, op 1,5 m hoogte exclusief aftrek ex artikel 110 (blauwe cirkel geeft het plangebied globaal weer)
Wet geluidhinder
Voor de cumulatieve geluidsbelasting zijn er geen harde normen, maar er moet in het kader van goede ruimtelijke ordening wel aangetoond worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Hierbij kunnen de genoemde geluidsklassen in figuur 5.12 op basis van de Milieu Kwaliteits Maat (De Milieu Kwaliteits Maat is gebaseerd op de classificatie conform de methode Miedema) worden vertaald in de volgende beoordeling:
- Geluidsbelasting < 50 dB: goed woon- en leefklimaat.
- Geluidsbelasting 50 – 55 dB: redelijk woon- en leefklimaat.
- Geluidsbelasting 55 – 60 dB: matig woon- en leefklimaat.
- Geluidsbelasting 60 – 65 dB: tamelijk slecht woon- en leefklimaat.
- Geluidsbelasting > 65 dB: slecht tot zeer slecht woon- en leefklimaat.
Uit figuur 4.7 blijkt, dat met name langs de grotere wegen sprake is van meer geluidsbelasting vanuit wegverkeerslawaai. Op basis van deze figuur, kan er een indeling gemaakt worden in gebieden waar een redelijk tot goed woon- en leefklimaat is, gebieden waar een matig tot redelijk woon- en leefklimaat is en gebieden waar woningen niet gewenst zijn. Er is, op basis van figuur 4.7, bepaald dat buiten een zone van 50 m aan beide zijden van de Europalaan en 25 m uit de hoofdinfrastructuur binnen de wijk sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Deze resultaten kunnen vervolgens weer gecombineerd worden met het inzicht in woon- en leefklimaat vanuit de bedrijven en milieuzonering (zie figuur 4.6) om op lokaal niveau een gedifferentieerd overzicht te geven van het woon- en leefklimaat. In figuur 4.8 is het integrale overzicht in leefomgevingskwaliteit, dat hieruit volgt, weergegeven.
Figuur 4.12: Overzicht leefomgevingskwaliteit, op basis van bedrijvigheid en het cumulatieve wegverkeerslawaai. Naast de gebieden voor nieuwbouw zijn ook de bestaande woningen meegenomen in deze kaart. (blauwe cirkel geeft het plangebied globaal weer)
Figuur 4.8 toont gebieden met een groene, gele en rode arcering. Het plangebied aan de Opwettenseweg betreft een goede tot redelijk goede leefomgevingskwaliteit.
Conclusies leefomgevingskwaliteit
Het plangebied Opwettenseweg betreft een goede tot redelijk goede leefomgevingskwaliteit, de kans op overlast en hinder is hier zeer klein.
4.10 Spuitzones
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen (bronmaatregelen zoals driftarme spuitdoppen) of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.
Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied zijn geen gronden waarop gewassen (zoals fruitbomen) in de open lucht worden geteeld. Van afstandsnormen voor spuitzones is dan ook geen sprake. Met betrekking tot spuitzones is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect spuitzones geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
4.11 Gezondheid
Toetsingskader
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dienen risico's voor de volksgezondheid onderzocht te worden. Beoordeeld dient te worden of een nader advies van de GGD noodzakelijk is bij een ruimtelijke ontwikkeling. Het uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Onderzoek
Volgens de atlas van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant ligt het plangebied binnen een afstand van 250 m van de dichtstbijzijnde veehouderij (Opwettenseweg 132). In het bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' zijn rondom de bestaande veehouderijen milieuzones opgenomen. Buiten de milieuzones zijn geen effecten te verwachten.
Figuur 4.12 toont aan dat deze milieuzones niet reiken tot in het plangebied van de Opwettenseweg. Een nader advies van de GGD is dan ook niet noodzakelijk.
Figuur 4.13: Milieuzones bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West'. De milieuzones zijn aangeduid met een bruine lijn.
Binnen een afstand van 2 km tot het plangebied zijn geen geitenhouderijen gelegen. Geitenhouderijen zijn op voldoende afstand gelegen. Een nader advies van de GGD is dan ook niet noodzakelijk.
Met betrekking tot gezondheid is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect gezondheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
4.12 Vormvrije M.e.r-beoordeling
Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.-procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt dit voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).
Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten, met bijbehorende drempelwaarden, aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Daarnaast is het verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden.
Onderzoek
In het kader van de ontwikkeling Nuenen West zijn diverse milieuonderzoeken uitgevoerd en is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (Bijlage 10). De milieuonderzoeken in het kader van de ontwikkeling aan de Opwettenseweg geven geen aanleiding om de conclusies van de vormvrije m.e.r.-beoordeling bij te stellen.
Tevens geldt dat bij de ontwikkeling van twee nieuwe woningen op gronden die reeds als Wonen bestemd zijn geen sprake is van een functiewijziging. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn van dermate dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Derhalve is de ontwikkeling van twee woningen niet opgenomen op de C- of D-lijst van het besluit MER en is er daarmee geen aanleiding tot het doorlopen van een (nieuwe) m.e.r.-procedure.
Conclusie
In het kader van de ontwikkeling Nuenen West is reeds een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De ontwikkeling van twee woningen aan de Opwettenseweg is niet opgenomen op de C- of D-lijst van het besluit MER, derhalve is er geen aanleiding tot het doorlopen van een (nieuwe) m.e.r.-procedure.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Beschrijving In Hoofdlijnen
Dit bestemmingsplan bevat alle regels die nodig zijn voor de bouw en het gebruik van de twee nieuwe woningen aan de Opwettenseweg. Tevens bevat het bestemmingsplan alle regels die nodig zijn voor de herbouw en het gebruik van de twee bestaande woningen in het plangebied. Het bestemmingsplan is derhalve een zelfstandig bestemmingsplan en geen herziening van het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West'. Na vaststelling gelden in het plangebied van dit bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191' alleen de regels van dit bestemmingsplan en niet langer de regels uit het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West'. Het voordeel van deze werkwijze is dat dit geheel nieuwe plan zelfstandig leesbaar is en de inhoud van dit plan toegespitst is op de voorgenomen ontwikkeling: het realiseren van twee nieuwe woningen, het conserveren van de bouwmogelijkheden voor de bestaande woningen en op alle woningen dezelfde regels omtrent het gebruik van toepassing verklaren. Bij het toespitsen zijn alle regels (uit de woonbestemming) van het Chw-bestemmingsplan - Herijking Nuenen West' die niet relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling als basis genomen voor de regels in de bestemming 'Wonen' van dit bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191'. Vervolgens zijn de irrelevante bepalingen geschrapt.
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken op basis van de vereisten uit de SVBP2012.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
In Hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
In Hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.
In Hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
5.2 De Bestemmingen
Het onderhavig bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Artikel 3 – Wonen
Deze bestemming wordt opgenomen voor de te handhaven woningen en de te ontwikkelen woningen. Deze regeling sluit aan op de gebruikelijke conserverende woonbestemming van de gemeente Nuenen en biedt dezelfde planologische mogelijkheden als de woonbestemming uit het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' op deze locatie biedt. De regeling voorziet in het conserverend bestemmingen van de bestaande woningen en stelt specifieke regels voor de bouw van de twee nieuwe woningen op basis van de regels uit de woonbestemming in het Chw-bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West'. De regels uit die woonbestemming die voor deze locatie niet relevant zijn, zijn geschrapt uit dit artikel zodat geen overbodige regels gesteld worden. Daarnaast zijn regels opgenomen die gelden bij gehele of gedeeltelijke vernieuwing of vervanging van woningen: in dat geval dienen de regels en beleidsregels voor het gebied gevolgd te worden.
De bestemming maakt zowel de bestaande als de twee nieuwe woningen mogelijk. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat als een bestaande woning gezien wordt: dit zijn de woningen die op het moment van de terinzagelegging van het plan legaal in het plangebied aanwezig of vergund zijn. In de regels van deze bestemming zijn tevens de relevante bepalingen uit het op 2 juni 2022 genomen herstelbesluit van het bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' verwerkt. Op een aantal punten wordt verwezen naar beleidsregels die ook met dat herstelbesluit gewijzigd zijn en die bepalingen uit het bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West' uitleggen (zie ook paragraaf 3.1.4 van de toelichting). Wijziging van de voorwaarden in de beleidsregels was voor de bouw van de twee extra woningen aan de Opwettenseweg niet nodig, derhalve blijven de op 2 juni 2022 vastgestelde beleidsregels voor dit initiatief ongewijzigd van kracht, voor zover die beleidsregels op de bouw en/of het gebruik van de woningen in het plangebied van dit bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191' van toepassing zijn.
Artikel 4 – Waarde - Archeologie hoog (dubbelbestemming)
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen zijn bodemingrepen die dieper dan 30 centimeter onder maaiveld reiken en een grotere oppervlakte dan 1.000 m2 beslaan vergunningplichtig. Pas na verlening van de omgevingsvergunning, waarbij het mogelijk effect op archeologische waarden beoordeeld wordt, mogen dergelijke werkzaamheden uitgevoerd worden.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden), er geen fasering en of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen (openbare ruimte) of woningbouwcategorieën hoeven te worden vastgesteld.
Voor de ontwikkeling van de twee woningen aan de Opwettenseweg geldt dat er een overeenkomst is gesloten tussen de initiatiefnemers en de gemeente Nuenen. De initiatiefnemers hebben de gronden reeds in eigendom.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
In deze paragraaf worden de uitkomsten beschreven van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschap en met die diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg vindt plaats aan de hand van een conceptversie van het ontwerpbestemmingsplan. De eventuele overlegreacties worden in dit hoofdstuk verwoord.
7.2 Inspraak
Deze paragraaf wordt gevuld op basis van eventueel ingediende inspraakreacties als een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Het Waterschap heeft gereageerd en heeft daarbij enkele aanvullingen voorgesteld, deze zijn overgenomen.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan “Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191” heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter visie gelegen, waarbij gelegenheid is geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn gedurende de periode van tervisielegging geen zienswijzen ingediend.
7.4 Vaststelling
Na afronding van de ontwerpfase is de gemeenteraad overgegaan tot de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 7 februari 2024. Na vaststelling wordt het vastgestelde bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen het vastgestelde bestemmingsplan.
Bijlage 1 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging
Bijlage 1 Voorwaardelijke verplichting waterberging
Bijlage 1 Masterplan Herijking Nuenen West
Bijlage 1 Masterplan herijking Nuenen West
Bijlage 2 Voorpublicatie Zestiende Tranche Buchw
Bijlage 2 Voorpublicatie zestiende tranche BuChw
Bijlage 3 Programma Van Eisen
Bijlage 4 Natuurtoets
Bijlage 5 Nader Onderzoek Ecologie
Bijlage 5 Nader onderzoek ecologie
Bijlage 6 Soortmanagementplan
Bijlage 7 Memo Natuur Opwettenseweg
Bijlage 7 Memo natuur Opwettenseweg
Bijlage 8 Onderzoek Teunisbloempijlstaart
Bijlage 8 Onderzoek teunisbloempijlstaart
Bijlage 9 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 9 Stikstofdepositieonderzoek