Nuenen Zuidoost, herziening De Mijlpaal
Bestemmingsplan - Gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten
Vastgesteld op 15-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Nuenen Zuidoost, herziening De Mijlpaal' met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPNuenDeMijlpaal-D001van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hierbij kan worden gedacht aan een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied.
1.6 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
1.7 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 afrastering
hekwerk of andere omrastering die niet op de erfgrens wordt geplaatst (in dat laatste geval is sprake van een erfafscheiding).
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage:
het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 bestaand:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits geen sprake is van een illegale situatie.
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bevoegd gezag:
het overheidsorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.16 bijgebouw
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Onder bijgebouwen worden ook verstaan aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw.
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en ruimten onder de kap.
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.24 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.25 bruto vloeroppervlakte:
gezamenlijke oppervlakte van alle bouwlagen van de gebouwen binnen een bouwvlak, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van een gebouw, exclusief balkons, terrassen en ondergeschikte bouwdelen.
1.26 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.28 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.29 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.32 huishouden:
een verzameling van één persoon of van meer personen met een relationele binding, die één woonruimte bewoont en een economisch-consumptieve eenheid vormt. Onder een huishouden wordt niet verstaan:
- a. de huisvesting van meerdere personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan arbeidsmigranten;
- c. de huisvesting van meerdere ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
- d. de huisvesting van meerdere personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van meerdere personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.33 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.34 lawaaisport:
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gemotoriseerde cross- en racesporten, modelvliegen en schietsporten.
1.35 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van een gebouw/bouwwerk.
1.36 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.37 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
1.38 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.39 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.40 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken.
1.41 openbaar toegankelijk gebied:
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.42 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.43 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden dat aan ten hoogste aan één zijde een gesloten wand kent.
1.44 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.45 pergola:
een open constructie van latten of palen in de tuin, waarlangs planten kunnen groeien. Een pergola mag niet steunen op of worden voorzien van schotten of wanden.
1.46 permanente bewoning:
bewoning van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan, als hoofdverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen.
1.47 plat dak:
een dak met een dakhelling van minder dan 10°.
1.48 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.49 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met een min of meer publieksgericht karakter, zoals persoonlijke dienstverlening (kapper, pedicure, e.d.), medisch/therapeutische dienstverlening en ambachtelijke activiteiten.
1.50 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.51 recreatieve voorziening:
een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige, voorziening ten behoeve van de woonfunctie met een dagrecreatief karakter, zoals een zwembad of een tennisbaan.
1.52 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.53 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.54 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.55 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede (ondergrondse) voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.56 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, en de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.57 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.58 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.11 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de goothoogte wordt een dakkapel als een ondergeschikte toevoeging gezien, die de goothoogte niet verhoogt, mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 10.3.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. dienstverlening;
- c. horeca van categorie 3 alsmede horeca in de vorm van een café;
- d. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van uitvaarthuizen,
met daaraan ondergeschikt:
- e. tuinen, erven en paden;
- f. groenvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplantingen;
- b. tuinen en erven;
- c. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder uit- en inritten, voet- en fietspaden;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. beeldende kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
- b. recreatie, behoudens extensief recreatief medegebruik en sport- en speldoeleinden.
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van uitvaarthuizen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. tuinen, paden en erven;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. sport- en spelvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. beeldende kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Specifieke bouwregels
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. beeldende kunstwerken;
- f. retentievoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming 'Verkeer' wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:
- a. stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Specifieke bouwregels
Artikel 8 Waarde - Archeologie Middelhoog
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ophogen, ontginnen, tot een diepte van meer dan 30 centimeter en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 centimeter;
- b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van (scherpe) voorwerpen in de bodem;
- c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
- h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergronds bouwen
Het is niet toegestaan ondergronds te bouwen.
10.2 Voorwaardelijke verplichting
Een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden binnen het plangebied kan pas worden verleend indien:
- a. middels archeologisch proefsleuvenonderzoek is aangetoond dat het uitvoeren van werkzaamheden geen nadelige effecten heeft op de archeologische verwachtingswaarden.
10.3 Dakkapellen
Een dakkapel is als ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak toegestaan, en verhoogt de goothoogte niet, mits deze voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. bij plaatsing op een zijdakvlak mag de afstand tot het voorerf niet minder bedragen dan 1 meter;
- b. per woonwagen mag het aantal dakkapellen op het betreffende dakvlak niet meer bedragen dan 2;
- c. de dakkapel wordt plat afgedekt. Bij een dakhelling groter dan 45° is een aangekapte dakkapel toegestaan met een minimale dakhelling van 25°;
- d. voor plat afgedekte dakkapellen gelden de volgende regels:
- 1. de hoogte mag niet meer bedragen dan 1,75 meter;
- e. voor aangekapte dakkapellen gelden de volgende regels:
- 1. de afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel mag niet meer bedragen dan 0,9 meter;
- 2. de totale hoogte mag niet meer bedragen dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak;
- 3. de breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
11.2 Verboden gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straatprostitutie;
- d. het houden van evenementen, uitgezonderd evenementen die zijn toegestaan op basis van deze regels, dan wel die mogelijk zijn gemaakt door middel van een op basis van deze regels verleende omgevingsvergunning voor het afwijken ten behoeve van het gebruik van gronden voor evenementen;
- e. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
- f. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- g. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 10%-regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere ontheffing is of kan worden verleend en mits dit geen onevenredige inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
14.2 Voorrangsregels
14.3 Parkeren en laden en lossen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Nuenen Zuidoost, herziening De Mijlpaal".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Initiatiefnemers zijn voornemens om op de locatie van de voormalige basisschool De Mijlpaal aan de Brabantring 1 te Nuenen een gezondheidscentrum en een woongroep met 19 woningen te realiseren. De bestaande en inmiddels leegstaande school wordt gesloopt. Voor de ontwikkeling van de wijk waar deze locatie is gelegen, is de Structuurvisie Nuenen Zuid vastgesteld, zie paragraaf 3.5.4. Onderhavig plangebied is in de visie reeds als ontwikkellocatie aangewezen. De stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de beoogde ontwikkeling zijn opgenomen in een gebiedsuitwerking.
De beoogde ontwikkeling past echter niet in het geldende bestemmingsplan 'Nuenen Zuidoost' (zie paragraaf 1.3). Om het planvoornemen alsnog mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
De ontwikkeling vindt plaats in de kern Nuenen, in de gemeente Nuenen c.a.. Het plangebied is gelegen aan de Brabantring 1 ten oosten van het winkelcentrum Kernkwartier. In figuur 1.1 is het plangebied aangeduid.
Figuur 1.1. Begrenzing plangebied, rood omrand
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Nuenen Zuidoost'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Nuenen, Gerwen en Nederwetten vastgesteld op 27 september 2018. Het bestemmingsplan is gedeeltelijk vernietigd, zie ECLI:NL:RVS:2020:2490 op 21 oktober 2020. De gedeeltelijke vernietiging heeft geen betrekking op het plangebied van De Mijlpaal.
Het plangebied heeft volgens het geldende bestemmingsplan 'Nuenen Zuidoost' de bestemming 'Maatschappelijk'. Daarnaast zijn een deel van de gronden bestemd als 'Centrum', 'Groen' en Verkeer'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog', zie figuur 1.2.
Binnen de enkelbestemming 'Maatschappelijk' is een bouwvlak gelegen met de maatvoeringsaanduidingen maximum bebouwingspercentage 85%, maximum goothoogte 6 m, en maximum bouwhoogte 6 m. Binnen de enkelbestemming 'Maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van uitvaarthuizen toegestaan. Onder maatschappelijke voorzieningen worden conform de begripsbepaling verstaan: voorzieningen voor medische, sociale, culturele of religieuze activiteiten, voorzieningen ten dienste van onderwijs, sport- en gymnastieklokalen, kinderopvang, en overheidsdiensten met een overwegend openbaar karakter.
Binnen de enkelbestemming 'Centrum' is een bouwvlak opgenomen waar binnen een maximum bouwhoogte van 8 m geldt. De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor detailhandel en dienstverlening, daarnaast zijn hier onder andere parkeervoorzieningen toegestaan. De bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' zijn bestemd voor het openbaar gebruik van respectievelijk groenvoorzieningen en voorzieningen voor verkeer en verblijf. Binnen de voor 'Groen' bestemde gronden is tevens een waardevolle boom als 'Waarde - Waardevolle bomen' dubbel bestemd.
Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
Figuur 1.2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Nuenen Zuidoost', plangebied rood omrand (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het beoogde planvoornemen past niet in zijn geheel binnen de gebruiksfunctie van de bestemming Maatschappelijk. Woningen zijn hier namelijk niet toegestaan. Bovendien worden de bouwgrenzen en de maximale bouwhoogte met de beoogde bebouwing overschreden. Hoewel de beoogde openbare inrichting, waaronder parkeren en groen, bijna volledig past binnen de geldende bestemmingen worden deze gronden, als onderdeel van de herinrichting en herontwikkeling opgenomen in het plangebied van dit bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.
- In hoofdstuk 2 wordt het planvoornemen toegelicht. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
- In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden.
- In hoofdstuk 4 is het plan getoetst aan sectorale wetgeving en aspecten.
- In hoofdstuk 5, 6 en 7 wordt ingegaan op de financiële, juridische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen in de wijk Nuenen Zuid. De bestemmingsplannen van de wijken Nuenen Zuid en Nuenen Oost zijn in het bestemmingsplan Nuenen Zuidoost opgegaan. Deze wijk bestaat voornamelijk uit grondgebonden woningen. Het plangebied ligt aan de Brabantring 1 en wordt aan de noordoost en oostzijde begrensd door de Brabantring. Aan de noordzijde ligt de Hoge Brake. Ten westen van het plangebied ligt winkelcentrum Kernkwartier inclusief parkeerterrein. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een waterplas.
Binnen het plangebied bevindt zich het schoolgebouw. Deze school staat inmiddels leeg. Voorheen was hier de Jenaplanschool De Mijlpaal gevestigd. Rond het schoolgebouw is verharding van het schoolplein aanwezig. De locatie is verder groen ingepast met hagen aan de zuidoost zijde van het plangebied op de grens met de Brabantring. De noordoostgrens en noordgrens is voorzien van bomen en struiken.
Een deel van de parkeerplaats van het winkelcentrum maakt tevens onderdeel uit van het plangebied.
Aan de noordzijde ligt binnen het plangebied een gasdrukstation.
Figuur 2.1 Plangebied rood omrand op luchtfoto
Figuur 2.2 Zicht op de school (Bron: google.streetview.com, opnamedatum mei 2015)
2.2 Toekomstige Situatie
Het planvoornemen betreft een uitwerking van een deel van ontwikkelvisie voor Nuenen-Zuid. Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een woongebouw voor een woongroep en een gezondheidscentrum. De uitgangspunten voor deze ontwikkeling zijn opgenomen in het Stedenbouwkundige randvoorwaarden document, zie bijlage 1.
Het woongebouw wordt gerealiseerd aan de zuidzijde van het plangebied. Het gebouw heeft een maximale footprint van 1.000 m2 en maximaal 3 bouwlagen. In het gebouw is ruimte voor 19 appartementen inclusief gemeenschappelijke ruimte. De beoogde doelgroep is met name senioren.
Het gezondheidscentrum wordt gerealiseerd ten noorden van het woongebouw. Het gebouw heeft een maximale footprint van 700 m2 en maximaal 3 bouwlagen, waarbij de 3e bouwlaag aan de zuidzijde een setback heeft. Het maximaal bruto vloeroppervlak bedraagt 1.750 m2. In het gebouw zijn een apotheek, twee huisartsen en een fysiotherapeut voorzien. Gezien de omvang van het gebouw is ruimte voor maximaal 19 behandelkamers en een apotheek met een oppervlakte van maximaal 305 m2.
De ruimte tussen en rond de bebouwing wordt groen ingericht. Als stedenbouwkundige randvoorwaarde is onder andere meegegeven het behoud van bomen aan de randen en in het hart van het plangebied. Indien noodzakelijk is dunning hier mogelijk. Middels een 'boom effect analyse' zijn de gevolgen van het planvoornemen voor de huidig aanwezige bomen onderzocht, zie bijlage 8. Een deel van de aanwezige bomen kan sowieso behouden blijven. Een aantal bomen zijn echter niet te behouden of leiden mogelijk schade vanwege de voorgenomen ontwikkeling. Uit de boom effect analyse blijkt dat ook boom 53 binnen de contour van toekomstige bebouwing valt, maar niet als zodanig is aangemerkt. De toekomstverwachtng van deze boom neemt dusdanig af dat deze boom niet behouden blijven. De definitieve bouwplannen en definitieve inrichting van het terrein dienen zo goed als mogelijk rekening te houden met de mogelijk te behouden bomen.
Rond de bebouwing liggen voetpaden die de bebouwing en het groen bereikbaar maken. De paden worden zoveel als mogelijk halfverhard uitgevoerd.
Het parkeerterrein aan de westzijde maakt onderdeel uit van de herontwikkeling, en daarmee van het plangebied, omdat het grootste deel van de parkeerbehoefte hier wordt gerealiseerd. Het parkeerterrein wordt middels hagen ruimtelijk gescheiden van het gezondheidscentrum en het woongebouw. Tussen de hagen ligt een voetpad die vanaf parkeerterrein toegang biedt tot de nieuwe bebouwing. Het parkeerterrein wordt tevens heringericht met 95 parkeerplaatsen. Waarbij op het noordelijk deel van het parkeerterrein, buiten het plangebied, één parkeerplaats komt te vervallen. Op het parkeerterrein worden daarnaast bomen en hagen geplant als scheiding tussen de stroken met parkeervakken. Ook langs de Brabantring worden aanvullend parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerbalans is nader uitgewerkt in paragraaf 4.2.
Figuur 2.5 Gebiedsuitwerking De Mijlpaal (bron: stedenbouwkundige randvoorwaarden)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
- a. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- b. Duurzaam economisch groeipotentieel
- c. Sterke en gezonde steden en regio's
- d. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- a. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- b. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- c. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Toetsing
De NOVI wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Eén van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan. Voor het overige is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
3.2.3 De ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, moet in de toelichting worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Het toevoegen van meer dan 11 woningen of een functiewijziging met een oppervlakte groter dan 500 m2 wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In dit geval geldt er een maatschappelijke bestemming. Het beoogde gezondheidscentrum is al mogelijk binnen de huidige bestemming en is daarom geen stedelijke ontwikkeling. Het toevoegen van 19 woningen (zelfstandige appartementen voor een specifieke doelgroep, waar zorg kan worden aangeboden en waar de bewoners naar elkaar willen omzien), wordt op deze plek gezien als stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
Beschrijving behoefte
De relevante regio voor wonen is Stedelijk gebied Eindhoven binnen de regio Zuidoost-Brabant.
Figuur 3.1 Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen, september 2017)
De woningbehoefte in de gemeente Nuenen c.a. blijkt uit diverse onderzoeken.
Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2020
Doordat het aantal huishoudens de komende jaren nog sterk toeneemt, zijn er ook meer huizen nodig. Naar verwachting is in 2050 zo'n 43% van alle huishoudens een éénpersoonshuishouden. Vooral het aantal oudere alleenstaanden van 75 jaar en ouder neemt sterk toe. Vergeleken met de vorige prognose uit 2017 ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger. De indicatie voor de gemeente Nuenen c.a. is 720 woningen in de periode 2020-2030. De tabel in figuur 3.2 is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.
Figuur 3.2 Indicatie toename woningvoorraad
Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2020/2021
In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage staat dat er in de regio Zuidoost Brabant in de periode 2020-2030 nog 44.000 woningen nodig zijn en er slechts harde plancapaciteit is voor 25.550 woningen.
Figuur 3.3 Woningbouwcapaciteit en opgaven
Regionaal Woningbehoefteonderzoek voor Stedelijk Gebied Eindhoven (juni 2021)
In het regionale woningbehoefteonderzoek wordt uitgegaan van een woningbehoefte van circa 550 woningen tot 2040. Daarnaast is voor Nuenen een extra opgave geraamd voor 360 woningen om het woningtekort in te lopen. De totale lokale opgave komt hiermee op 910 woningen.
Plancapaciteit
In de gemeentelijke woningbouwplanning (stand voorjaar 2021) zijn 2.654 woningen opgenomen. Nuenen-West is gericht op de regionale vraag en heeft een capaciteit van 1.480 woningen inclusief flexwoningen. Rekening houdend met sloop en tijdelijke/flexwoningen kunnen 861 woningen voor de lokale vraag worden toegevoegd. De Mijlpaal maakt onderdeel uit van de planning.
Confrontatie vraag en aanbod
De provinciale prognose gaat uit van een woningbehoefte van 11.205 in 2040. Er zijn per 1 januari 2021 10.450 woningen. Dat betekent dat voor de lokale vraag nog 755 woningen moeten worden toegevoegd.
Uit het regionale woningbehoefteonderzoek blijkt een behoefte van 910 woningen voor de lokale vraag, rekening houdend met de inhaalvraag.
Vraag en aanbod zijn hiermee op elkaar afgestemd, mits de harde en zachte plannen ook doorgang vinden. Er moet ook rekening worden gehouden met planuitval.
Kwalitatieve behoefte
In het regionale woningbehoefteonderzoek en de bijbehorende factsheet voor de gemeente is de kwalitatieve behoefte onderzocht. Hieruit blijkt dat er door de vergrijzing een grote behoefte is aan behoefte aan nultredenwoningen, vooral in het koopsegment en sociale huursegment. Omdat ook het aantal gezinnen in Nuenen groeit neemt de behoefte aan grondgebonden woningen nog licht toe.
Er is sprake van een negatieve opgave voor grondgebonden sociale huur. Tegelijkertijd is er wel een constante opgave voor appartementen in de sociale huur. De opgave in de sociale huur is daarmee voornamelijk kwalitatief en kan deels worden opgevangen door aanpassing van bestaande grondgebonden woningen. De krapte in de sociale huurmarkt is echter dusdanig groot (en zeker ook de vraag naar eengezinswoningen in de sociale huur) en de doorstroming zo laag, dat de gemeente een overschot aan dit segment niet herkent.
Figuur 3.4 Kwalitatieve woningbehoefte in 2 scenario's (bron Regionaal Woningbehoefteonderzoek , factsheet Nuenen)
Kwalitatief zijn in alle woningbouwplannen de 7 ‘Brainport principles’ leidend: koesteren van identiteit, ruimte voor innovatie, invloed voor bewoners, aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;
de ‘wauw-factor’, vraaggericht ontwikkelen, benutting regionaal schaalniveau en gezonde verstedelijking.
Door de druk op de woningmarkt en de gemaakte woondeal-afspraken wordt op allerlei manieren gewerkt aan het versnellen van de woningbouwproductie, waarbij ook kwaliteit en betaalbaarheid van belang zijn.
Visie op wonen Stedelijk gebied Eindhoven (2019)
In het Stedelijk Gebied Eindhoven zal het aantal inwoners fors toenemen, als gevolg van de (economische) groei van bedrijven en de hieraan gerelateerde groei van het aantal werknemers. Ook een toename van het aantal studenten (nationaal en internationaal) draagt hier aan bij.
Naast gezinsverdunning is de groei van huishoudens in de regio de komende jaren vooral afkomstig van (buitenlandse) migratie. Dit is grotendeels te verklaren door de aantrekkende economie en werkgelegenheid. Zowel laagopgeleide arbeidsmigranten als hoger opgeleide kenniswerkers (expats) trekken naar de regio om zich (tijdelijk) te vestigen. Veelal zijn dit 1- en 2 persoonshuishoudens in de leeftijdsklasse 18 tot circa 55 jaar, belangrijke groepen die de regio nodig heeft om de economische groei vast te houden. Ook de samenstelling van de bestaande inwoners verandert. Steeds meer mensen wonen (langer) alleen. Dit kan een eigen keuze zijn: jongeren gaan later samenwonen, mensen die zich niet willen binden of tijdelijke arbeidskrachten. Maar ook als gevolg van echtscheiding en de vergrijzing; mensen blijven alleen achter nadat de partner overlijdt. Het aantal personen per huishouden loopt terug. Dit betekent dat voor een gelijk aantal mensen meer woningen nodig zijn. En aangezien komende jaren de regio flink groeit in inwoneraantal zullen er nog meer woningen nodig zijn om iedereen te kunnen huisvesten. Deze wijziging in de demografie vraagt wat van de woningvoorraad.
Conclusie
Uit het Regionaal Woningbehoefteonderzoek voor Stedelijk Gebied Eindhoven en de bijbehorende factsheet voor Nuenen blijkt dat er in de gemeente behoefte is aan 910 woningen voor de lokale behoefte (exclusief de locatie Nuenen-West die gericht is op de regionale vraag). Er zijn (exclusief Nuenen-West, en rekening houdend met sloop en tijdelijke/flexwoningen) harde en zachte plannen voor 861 woningen.
Dit betekent dat alle harde en zachte plannen moeten worden gerealiseerd. De gemeente legt de focus op het uitvoeren van de bestaande plannen. De Mijlpaal maakt onderdeel uit van de planning. De ontwikkeling past binnen de regionale verstedelijkingsafspraken.
In het programma wonen (zie paragraaf 3.5.3) ligt de focus op gelijkvloers voor o.a. ouderen en inbreiding. Het plan geeft daar invulling aan.
In het plan wordt appartementen mogelijk gemaakt voor een specifieke doelgroep, waar zorg kan worden geboden en waar bewoners naar elkaar omzien, zoals ouderen. In feite is sprake van een herinvulling van een bestaande locatie binnen het bebouwd gebied van Nuenen. De nieuwe bebouwing wordt stikstofemissieloos en klimaatbestendig. Op veiligheid en gezondheid wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
- Werken aan de Brabantse energietransitie
- Werken aan een klimaatproof Brabant
- Werken aan de slimme netwerkstad
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling gaat uit van transformatie van een perceel, binnen bestaand stedelijk gebied, naar een stedelijke functie namelijk een gezondheidscentrum en woningen. Daarmee verbetert de kwaliteit van de leefomgeving van dit deel van Nuenen, wordt uitbreiding van het stedelijk gebied voorkomen en wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheids- en klimaatdoelstellingen van de provincie. De beoogde ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met Omgevingsvisie Noord-Brabant.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld. Deze verordening is per 5 november 2019 in werking getreden.
Voorafgaand op de inwerking treding van de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.
De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
In de Iov N-B zijn regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt binnen het werkgebied 'stedelijk gebied', zie figuur 3.1.
Figuur 3.1 Uitsnede kaart stedelijke ontwikkeling, Interim omgevingsverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is aangeduid als 'Stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Op basis van artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het Stedelijk gebied te liggen. Het bestemmingsplan dient daarbij te zijn voorzien van een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Voor wat betreft de regionale afspraken wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 (Ladder voor duurzame ontwikkeling).
Toetsing
Uit de toelichting op de diverse functionele ontwikkelingen blijkt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en van een duurzame ruimtelijke verstedelijking die past binnen de hoofdlijnen van het provinciaal beleid.
3.3.3 Brabantse Agenda Wonen
In het kader van een duurzaam verstedelijkingsbeleid en in lijn met (de principes van) de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is het van belang de mogelijkheden om het woningbouwprogramma in te zetten op binnenstedelijke (transformatie)locaties en voor het herbestemmen van leegstaand vastgoed optimaal te benutten. Of, zoals in het 'Bestuursakkoord Noord-Brabant 2015-2019' verwoord: “herbestemmen wordt meer en meer het nieuwe bouwen”. Vaak wordt in het licht van de transformatieopgaven gekeken naar wonen als nieuwe bestemming. Omdat er in veel andere vastgoedmarkten (per saldo) niet veel meer hoeft te worden toegevoegd aan vierkante meters of zelfs sprake is van krimp. Veelal zal het dan ook gaan om het transformeren van locaties naar een tweede leven, waarin wonen de boventoon voert. Hierbij zijn vooral de eerstkomende jaren (tot 2030) cruciaal. Urgentie is geboden. Samenhangend met de nog altijd flinke groei van het aantal huishoudens zal in deze periode immers het leeuwendeel van de benodigde woonruimte moeten worden gerealiseerd. Zoals uit onze actuele bevolkings- en woningbehoefteprognose blijkt, zal van de ca. 160 duizend toe te voegen woningen tot 2050, liefst driekwart (120 duizend woningen) voor 2030 moeten worden gerealiseerd. Na 2030 neemt de groei van de woningbehoefte sterk af.
Toetsing
Uit de Brabantse Agenda Wonen blijkt dat de provincie in lijn met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking ruim baan wil geven bij herontwikkeling. Er moeten snel meer woningen worden gebouwd. Plannen voor herbestemming van leegstaande locaties of plannen voor inbreiding krijgen voorrang op uitbreidingslocaties. De herbestemming van de voormalige schoollocatie speelt met dit planvoornemen in op de uitgangspunten uit de Brabantse Agenda Wonen.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Brainport principes
Hieronder worden de zeven Brainport Principes getoetst. De onderbouwing van deze principes komt deels uit andere onderdelen uit deze plantoelichting. Deze onderdelen worden benoemd en er wordt verwezen naar de betreffende paragraaf en worden niet integraal herhaald.
- 1. Koesteren van identiteit
Het plangebied is een voormalig schoollocatie dat getransformeerd wordt naar woningbouw en een gezondheidscentrum. Deze transformatie past binnen de gebiedsontwikkeling van Nuenen Zuid. Deze inbreidingslocatie gaat uit van de bestaande structuren die worden gevormd door omliggend groen en infrastructuur. Het plangebied grenst aan een winkelcentrum.
Beide gebouwen krijgen een eigen identiteit en functie (zie paragrafen 2.2). Met het realiseren van de groene buitenruimte worden zowel de groene als blauwe structuren verder versterkt.
- 2. Ruimte voor innovatie
Door het toepassen van nieuwe technieken en materialen wordt in het plan het woonklimaat geoptimaliseerd. Het plan zal tenminste voldoen aan de nieuwe BENG-normering, waarmee hoge eisen worden gesteld aan duurzaamheid en energiegebruik. (zie ook paragraaf 4.12). Het verhard oppervlakte blijft gelijk ten opzichte van de bestaande situatie. In het groene gebied rond de bebouwing is ruimte aanwezig voor infiltratie- en bergingsvoorzieningen (zie ook paragraaf 4.1). De woningbouwontwikkeling betreft bovendien een particulier initiatief waardoor de innovatieve ambities worden gedragen door de toekomstige bewoners.
- 3. Invloed voor bewoners
Met het planvoornemen wordt een woongebouw ten behoeve van een woongroep mogelijk gemaakt. De woongroep is een CPO project, waar met name senioren aan deelnemen. Het betreffen appartementen met een gemeenschappelijke ruimte en tuin. Binnen de woongroep overheerst de sociale samenhorigheid.
De uitwerking van de bebouwing en inrichting van de buitenruimte vindt in een later stadium plaats. Bij deze uitwerking blijven de (toekomstige) bewoners betrokken.
- 4. Aantrekkelijk en gevarieerde woonmilieus
Het plan bestaat uit een appartementengebouw voor een woongroep en een gezondheidscentrum. De woningen zijn met name geschikt voor senioren. De woningen kunnen gebruik maken van het nabij gelegen gezondheidscentrum. De groene (deels) publieke buitenruimte biedt ontmoetingsmogelijkheden.
De locatie ligt nabij de voorzieningen van het winkelcentrum en is zowel het openbaar vervoer als met de fietst en auto goed bereikbaar.
- 5. Vraaggericht ontwikkelen: de wauw-factor
De woongroep voor senioren betreft een toevoeging aan het woningaanbod in de wijk Nuenen Zuid. Het appartementengebouw biedt een variatie aan woningtypen ten opzichte van de veelal grondgebonden omliggende woningen. De groene inrichting van het plangebied grenzend aan het water draagt bij aan de wauw-factor.
- 6. Benutting regionaal schaalniveau
Zowel het centrum van Nuenen als de A270 zijn goed en snel bereikbaar vanuit het plangebied. Het plangebied is voor alle vervoerstypen goed bereikbaar. Zie verder ook paragraaf 4.2.
- 7. Gezonde verstedelijking
Met het planvoornemen wordt een gezondheidscentrum gerealiseerd. Dit betreft een aanvullende voorziening voor de toekomstige bewoners van het woongebouw en de huidige bewoners van Nuenen Zuid. De gebouwen en de openbare ruimte vormen samen een plek waar het prettig wonen en verblijven is. Groen en water nodigen uit om te recreëren en nodigt uit tot ontmoeting.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Structuurvisie Nuenen c.a.
Op 5 november 2009 heeft de raad de Structuurvisie deel A 'Ruimtelijk Casco', een kaderstellend beleidsdocument voor het gemeentelijk grondgebied van de gemeente Nuenen vastgesteld. Op 23 juni 2010 heeft de raad de Structuurvisie deel B "Projectenplan" vastgesteld. Op 18 juni 2015 heeft een wijziging van de Structuurvisie plaatsgevonden.
Dit is het uitvoeringsprogramma van het Ruimtelijk Casco en bestaat uit de ruimtelijke opgave voor de korte en middellange termijn, inclusief een opsomming van concrete projecten en plannen en wijze van realisatie. In de structuurvisie (Deel A en B samen) zijn diverse thematische en gebiedsgerichte beleidsstukken samengebracht en geïntegreerd. Het document legt de uitgangspunten van de verschillende bestaande beleidsdocumenten op gemeenteniveau vast en vervult een rol als toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen.
Het Ruimtelijk Casco vormt binnen de structuurvisie het ruimtelijk toetsingskader en geeft een visie op hoofdlijnen voor de lange termijn. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling.
In de Structuurvisie Nuenen c.a., wijziging 2015 is de planlocatie te zien als bestaand bebouwd gebied. Figuur 3.4.1 van het Ruimtelijke Casco van de gemeente bevestigt dit. De bebouwde kom vervult een belangrijke rol voor het accommoderen van de nieuwe ruimtevraag. Herstructurerings- en intensiveringprocessen zijn in beginsel overal binnen het bestaande bebouwde gebied mogelijk.
Figuur 3.4.1 Ruimtelijk Casco
Toetsing
Het plangebied ligt in het 'bebouwd gebied'. Met het planvoornemen is sprake van een herstructureringsopgave en intensivering van functies binnen het bestaand bebouwd gebied. Dit bestemmingsplan sluit dan ook aan bij de ambities en de (beleids)doelstellingen uit de Structuurvisie Nuenen c.a., wijziging 2015.
3.5.2 Omgevingsvisie Nuenen c.a.
De Omgevingsvisie Nuenen c.a. is op 30 september 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In de omgevingsvisie staat het toekomstbeeld van onze leefomgeving. Dit betreft de ruimte waarin we wonen, werken, elkaar ontmoeten en onze vrije tijd doorbrengen: de dorpen, bedrijventerreinen, het centrum, de sportvelden en het buitengebied met haar natuur, agrarisch landschap en recreatie. De visie beschrijft de kernkwaliteiten van Nuenen, benoemt de opgaven voor de fysieke leefomgeving en hoe deze samenkomen.
In de visie wordt op drie thema's gewerkt aan een hoogwaardige woon- en leefomgeving, namelijk:
- Wonen en ruimtelijke planvorming;
- Een nog aantrekkelijker centrum;
- Groene woon- en leefomgeving.
Het plangebied is gelegen in het stedelijk transformatiegebied, zie figuur 3.4.2.
Figuur 3.4.2 Uitsnede ontwerp Omgevingsvisie, plangebied rood omrand.
Toetsing
Voor het plangebied zijn met name het thema's 'Wonen en ruimtelijke planvorming' en 'Groene woon- en leefomgeving' van toepassing. Hier wordt gekozen voor transformatie en inbreiding met respect voor het groene en dorpse karakter. Daarnaast wordt gekozen voor kwaliteitsverbetering van bestaand groen en het gericht toevoegen van groen. Het planvoornemen past binnen deze uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
3.5.3 Programma wonen 2020-2030
Eén van de kernelementen uit dit programma dat in juli 2020 is vastgesteld, is het huisvesten van doelgroepen op de Nuenense woningmarkt: passende woningen voor zorgvraag (waaronder beschermd wonen) en sociale huurwoningen. De focus ligt op de lokale vraag, gelijkvloers wonen voor o.a. ouderen en op inbreiding.
Nieuwbouw voor senioren zou vooral in de buurt van voorzieningen moeten worden gerealiseerd. De Mijlpaal voldoet aan het toetsingskader voor nieuwe woningbouwplannen en is ook in het woningbouwprogramma opgenomen.
Figuur 3.4.3. Toetsingskader nieuwe woningbouwplannen
3.5.4 Structuurvisie Nuenen Zuid
Voor Nuenen-Zuid is een structuurvisie vastgesteld. In de wijk spelen een aantal ruimtelijke opgaven. Deze opgaven hangen met elkaar samen en dienen daarom in onderling verband beschouwd te worden. Aanleiding voor de structuurvisie is de behoefte van de gemeente Nuenen om deze integrale afweging te maken hoe om te gaan met de opgaven. De structuurvisie is de basis voor bestemmingsplannen, die nodig zijn om projecten te realiseren.
Toetsing
Schoolgebouw de Mijlpaal staat leeg. In de structuurvisie wordt deze locatie aangemerkt als herontwikkelingslocatie. Locatie de Mijlpaal is aangewezen als: zoeklocatie wonen en/of maatschappelijke voorzieningen op voormalige schoollocatie. Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan een in de Structuurvisie Nuenen Zuid benoemde locatie.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Waterhuishouding
Beleid
Waterschap de Dommel
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap De Dommel. Het waterbeleid van Waterschap De Dommel is neergelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol water - samen meer waarde geven aan water' en is gebaseerd op Europese, nationale en provinciale regelgeving. Het waterbeheerplan is een strategisch document, afgestemd op de Europese Kaderrichtlijn Water, het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Hierin staan de doelen en de wijze om deze te behalen weergegeven. De langetermijnstrategie uit het voorgaande beheerplan wordt voortgezet voor de verschillende thema's, zoals waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast, hittestress en verdrogingsbestrijding.
Middels de Keur van Waterschap de Dommel is bepaald bij welke ontwikkelingen mitigerende maatregen getroffen moeten worden. De Keur schrijft sinds begin 2021 voor dat voor een toename van minder dan 500 m² verhard oppervlak geen mitigerende maatregelen nodig zijn. Deze mitigerende maatregelen zijn wel van toepassing bij elke toename van het verhard oppervlak, indien de locatie is gelegen in een keurbeschermingsgebied.
Waterplan Nuenen
Het waterbeleid van de gemeente Nuenen c.a. is vastgelegd in het Waterplan Nuenen middels een aantal basisprincipes:
- zo weinig mogelijk waterverontreiniging;
- op natuurlijke wijze reinigen voordat het de beken en rivieren in stroomt als er toch waterverontreiniging voorkomt;
- beken behoeden voor te grote toe stroom van neerslag in korte tijd. Dit betekent dat binnen en in de directe nabijheid van de stad en de dorpen het (regen)water moet worden geïnfiltreerd en tijdelijk worden geborgen (vasthouden), uiteraard zonder te zorgen voor overlast of schade.
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP)
In het gemeentelijk rioleringsplan 2019 – 2023 is vastgelegd dat, om wateroverlast te voorkomen,
aan de volgende zaken aandacht wordt geschonken:
- Bij nieuwbouw klimaatbestendig ontwerpen: bij de dimensionering van de riolering wordt gerekend met extremere buien. Daarnaast wordt ingezet op voldoende ruimte voor water en zo mogelijk zorgen dat het regenwater bij overbelasting van het rioolstelsel over het maaiveld kan afstromen naar oppervlaktewater en nergens kelders of laaggelegen woningen en winkels kan instromen. Vloerpeilen van woningen en bedrijven liggen voldoende hoog boven het peil van de weg.
- Aanleg van regenwaterstructuren op het moment dat in het bestaande stelsel de riolering vervangen moet worden. Kan dit niet, dan wordt ingezet op het vervangen van buizen in bestaande rioolstelsels door grotere diameters om zwaardere buien beter op te vangen. Bij bestaande stelsels dienen knelpunten, waar nu al water-op-straat of wateroverlast optreedt bij hevige buien, te worden aangepakt. Bij voorkeur door het regenwater over het maaiveld naar lager gelegen delen te leiden waar het water geen schade aanricht.
- De aanvoer van afstromend hemelwater van percelen naar het gemeentelijke riool is groter wanneer tuinen volledig bestraat zijn. Door groen op eigen terrein kan water worden vastgehouden (sponswerking van de ondergrond) en wordt het gemeentelijke riool minder belast. Door voorlichting en communicatie wil de gemeente het afkoppelen van verhard oppervlak bij particulieren stimuleren en ook de steeds verdergaande verharding van tuinen tegengaan.
- Doorgaan met het afkoppelen van verhard oppervlak van gemengde rioolstelsels om zo de belasting van het rioolstelsel door zwaardere buien op te heffen, is ook een goed alternatief. Voorwaarde is wel dat de afkoppelsystemen klimaatbestendig worden ontworpen en niet zelf voor overbelasting en overlast zorgen.
Bij nieuwbouw mag het hemelwater niet worden aangesloten op het vuilwaterstelsel.
De gemeente Nuenen zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, wanneer dit doelmatig is en het niet redelijkerwijs verwacht kan worden van dat de initiatiefnemer het hemelwater zelf verwerkt. De doelmatigheid en de redelijkheid is afhankelijk van:
- de ligging in stedelijk dan wel landelijk gebied;
- de mogelijkheden voor infiltratie van hemelwater;
- de grootte van de percelen;
- de aanwezigheid van een regenwaterriool op straat;
- de nabijheid van oppervlaktewater.
Infiltratie van hemelwater in de bodem wordt verondersteld mogelijk te zijn als de bodem voldoende doorlaatbaar is (>1 m/d) en de grondwaterstand voldoende laag is ( > 1,2 m – mv). Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. In principe dient er 60 mm retentie gerealiseerd te worden (600 m³ per hectare verhard oppervlak).
Als hemelwater op eigen terrein verwerkt wordt ligt hier geen zorgtaak voor de gemeente. Als decentrale voorzieningen niet doelmatig zijn en bodeminfiltratie en/of lozing op oppervlaktewater niet mogelijk is, dan ontvangt de gemeente het afstromende hemelwater en verwerken van afvloeiend hemelwater. In dit geval wordt een bedrag in rekening gebracht per m³ die niet op eigen terrein geborgen kan worden. De hoogte van de bijdrage bedraagt momenteel €200 euro per m³.
Onderzoek
Met het planvoornemen is sprake van een wijziging van het verhard oppervlak. Het toekomstige bebouwd oppervlak bedraagt 1.700 m2. Het huidige schoolgebouw heeft conform de BAG een bebouwd oppervlak van 1.027 m2. Met het planvoornemen is sprake van een toename aan bebouwd oppervlak van circa 700 m2.
Uit de luchtfoto blijkt dat het gehele schoolplein voor circa 1.400 m2 verhard is. In de toekomstige situatie wordt het terrein rond de bebouwing ingericht met groen en (half)verharde paden. Het verhard oppervlakte neem dan ook fors af. De hoeveelheid verharding ter plaatse van het parkeerterrein blijft gelijk.
Het totaal verhard oppervlak (bebouwing en verhardingen) is in de toekomstige situatie ongeveer gelijk aan de huidige situatie dan wel neemt het totaal iets af.
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten zuiden van het plangebied ligt een waterplas. Tussen het plangebied en deze waterplas ligt een fietspad en groenstrook. Het plan zal geen invloed hebben op de oppervlaktewaterstanden in de omgeving door de beperkte schaal.
Regenwater
Het regenwater dat op daken en verhardingen valt, stroomt binnen dit plangebied af naar een regenwater structuur. In een dergelijk stelsel wordt regenwater ingezameld en geïnfiltreerd in de bodem en overtollig regenwater stroomt af naar open water.
Voor de afvoer van hemelwater geldt het hiervoor beschreven uitgangspunt 'hydrologisch neutraal bouwen'. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verhardingen valt, niet versneld mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor de opvang van hemelwater. In de toekomstige inrichting wordt de waterberging nader vorm gegeven.
Afvalwater
Op eigen terrein wordt een riool aangelegd dat wordt aangesloten op het gemeentelijk riool stelsel in de Brabantring en Hoge Brake. Voor zover bekend zijn er geen knelpunten (hydraulische capaciteit) in het rioolsysteem.
Conclusie
Bij de uitwerking van de inrichting dient rekening gehouden te worden met het beleid van het Waterschap en de gemeente. Dit is geborgd middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan. Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling en de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.2 Verkeersaspecten
Beleid en normstelling
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de het geldende bestemmingsplan. Daarin zijn de parkeernormen conform de CROW-publicatie 317 opgenomen. Voor het te hanteren kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in het 'rest stedelijk gebied' aangehouden, de gemeente heeft een 'matig stedelijk karakter' op basis van de adressendichtheid van het CBS.
Onderzoek
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten via de Brabantring en de Hoge Brake. Het parkeerterrein is bereikbaar via de Hoge Brake die direct op de Brabantring uitkomt. De Brabantring gaat in noordelijke richting over in de Refeling die in het noorden uitkomt op de Europalaan. Vanaf de Refeling is via de Klamperlaan de Smits van Oyenlaan bereikbaar. De Smits van Oyenlaan komt uit op de A270 die Eindhoven met Helmond verbindt.
Voetgangers en fietsers kunnen het plangebied via alle zijde bereiken via de aanwezige infrastructuur. Aan de zuidzijde ligt een vrijliggend fietspad. Intern wordt het terrein middels voetpaden ontsloten. Aan de Refeling is een bushalte gelegen. Hierdoor is het plangebied ook met het openbaar vervoer bereikbaar.
Parkeren
Op basis van het beoogde programma is de parkeerbehoefte berekend volgens de CROW-publicatie 317. De locatie is gelegen in het gebied 'rest bebouwde kom' en de gemeente Nuenen heeft als stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'. Een boven- of onder gemiddelde parkeerbehoefte wordt niet verwacht, zodoende kan worden uitgegaan van het gemiddelde van de door het CROW gegeven bandbreedte.
Binnen het plangebied worden een gezondheidscentrum en appartementen gerealiseerd.
Het gezondheidscentrum bestaat uit een apotheek en behandelkamers. Het parkeerkencijfer voor het gezondheidscentrum ligt per behandelkamer tussen de 1,9 en 2,4. Het midden van de bandbreedte is 2,15 parkeerplaats per behandelkamer. Voor een apotheek geldt een parkeerkencijfer tussen de 2,9 en 3,4 per apotheek. Het parkeerkencijfer voor de appartementen ligt tussen de 1,6 en 2,4. In tabel 4.2.1 is de parkeervraag van de totale ontwikkeling weergegeven.
Tabel 4.2.1 Parkeervraag totaal
aantal | norm | parkeerbehoefte | |
Behandelkamers | 19 | 2,15 | 40,85 |
Apotheek | 2 x 150 m2 | 3,15 per vestiging | 6,30 |
Appartementen | 19 | 2,0 | 38 |
Totaal | 85,15 |
De totale parkeervraag bedraagt daarmee 86 parkeerplaatsen. Vanwege de verschillende functies is sprake van dubbelgebruik. Tijdens het maatgevende moment, een werkdagochtend, bedraagt de parkeerbehoefte 66,15 = 67 parkeerplaatsen, zie bijlage 2.
Deze parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied gerealiseerd. Aan de westzijde van het plangebied wordt het parkeerterrein bij het winkelcentrum heringericht ten behoeve van dit planvoornemen. Hier worden 95 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd, waarbij de aanwezige 38 parkeerplaatsen (37 heringericht en één vervallen) worden vervangen. Daarnaast worden aan de oostzijde, aan de Brabantring 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Binnen het plangebied zijn zodoende 104 parkeerplaatsen aanwezig. Het aantal parkeerplaatsen neemt met 67 toe ten opzichte van de bestaande situatie. Daarmee wordt voldaan aan de eigen parkeerbehoefte van 67 parkeerplaatsen.
Verkeersgeneratie
Met kencijfers van CROW publicatie 381 kan voor verschillende functies de verkeersgeneratie bepaald worden. De kencijfers zijn gerelateerd aan de ligging van het plan en de mate van stedelijkheid van het gebied. De betreffende ontwikkeling is gelegen in het gebied 'rest bebouwde kom'. Voor de mate van stedelijkheid kan het gebied op basis van cijfers van het CBS gekarakteriseerd worden als 'matig stedelijk'. Een boven- of onder gemiddelde parkeerbehoefte wordt niet verwacht, zodoende kan worden uitgegaan van het gemiddelde van de door het CROW gegeven bandbreedte.
Voor een gezondheidscentrum geldt per behandelkamer een verkeersgeneratie tussen de 16,1 en 20,2 in de 'rest bebouwde kom' in 'matig stedelijk' gebied. Voor een apotheek geldt een verkeersgeneratie tussen de 125,4 en 146,8 in de 'rest bebouwde kom' in 'matig stedelijk' gebied. De verkeersgeneratie voor de appartementen ligt tussen de 6,7 en 7,5 in de 'rest bebouwde kom' in 'matig stedelijk' gebied. In tabel 4.2.2 is het gemiddelde kencijfer afgezet tegen het aantal eenheden.
Tabel 4.2.2 Verkeersgeneratie
aantal | gemiddeld kencijfer | Verkeersgeneratie | |
Behandelkamers | 19 | 18,15 | 344,9 |
Apotheek | 1 | 136,1 | 136,1 |
Appartementen | 19 | 7,1 | 134,9 |
Totaal | 616 mvt/etmaal |
De verkeersgeneratie van de volledige ontwikkeling van dit bestemmingsplan volgens de gemiddelde norm bedraagt 616 mvt/etmaal.
Met het planvoornemen is daarnaast sprake van gecombineerd gebruik. Bezoekers van de voorzieningen maken tevens gebruik van het winkelcentrum en andersom. Het effect op de berekende verkeersgeneratie is echter beperkt en daardoor verwaarloosbaar.
In de voormalige situatie genereerde de basisschool ook verkeer. De grootste verkeersdruk bij basisscholen ontstaat door het halen en brengen van kinderen. Omdat het aantal leerlingen van de school en het percentage dat met de auto gebracht wordt onbekend is wordt verkeersgeneratie van de voormalige situatie buiten beschouwing gelaten. De berekende verkeersgeneratie blijft dan ook het uitgangspunt voor dit planvoornemen.
Verkeersafwikkeling
Het verkeer afkomstig van het plangebied ontsluit via de omliggende infrastructuur. De huidige locatie van het parkeerterrein nabij het winkelcentrum en de huidige school zijn goed bereikbaar. Verdeeld over de dag zal de verkeerstoename niet tot knelpunten leiden en zal het ook vrij snel opgaan in het heersende verkeersbeeld. Tijdens de spits leidt het planvoornemen tot circa 62 extra auto's (10% etmaal waarde van 616 mvt/etmaal) op de omliggende wegen, Brabantring en Hoge Brake. De intensiteit van de Brabantring bedraagt 3.610 mvt/etmaal, zie akoestisch onderzoek bijlage 7. De Brabantring met een maximum snelheid van 30 km/u is dusdanig ingericht dat deze meer verkeer aan kan. De capaciteit van de omliggende wegen biedt dan ook voldoende ruimte voor de toename van het verkeer en leidt niet tot onveilige verkeerssituaties.
Conclusie
Ten aanzien van de verkeersaspecten zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Archeologie
Beleid en normstelling
Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermt met de Erfgoedwet. Om te voorkomen dat de archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen voor de omgang met dit bodemarchief. Dit is een uitvloeisel van het Verdrag van Malta dan in 1992 door Nederland werd ondertekend.
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging.
Door de gemeente Nuenen c.a. is het Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg opgesteld. Op basis van de archeologische beleidskaart, wordt de gemeente onderverdeeld in verschillende categorieën met daaraan gekoppelde voorschriften. In het plangebied komt de categorie 4 voor: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 2.500 m² en dieper gaan dan 0,3 m–mv.
Onderzoek
Het beleidsplan archeologie van de gemeente is vertaald in de diverse bestemmingsplannen, zo ook in het voor het plangebied geldende bestemmingsplan 'Nuenen Zuidoost'. Hierin is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' opgenomen, zie paragraaf 1.3. Binnen deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken gebouwd worden tot een oppervlakte van maximaal 2.500 m2 of niet dieper dan 0,30 meter.
Het beoogde planvoornemen voorziet in bodemingrepen ten behoeve van bouwwerken groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,30 meter. Een archeologisch onderzoek wordt noodzakelijk geacht en is uitgevoerd, zie bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat proefsleuvenonderzoek ter plaatse van de beoogde bebouwing noodzakelijk is. Ten behoeve van het proefsleuvenonderzoek is een programma van eisen (PvE) opgesteld, zie bijlage 4. Dit PvE is op 9 augustus 2021 goedgekeurd, zie bijlage 5. Het proefsleuvenonderzoek wordt op de goedgekeurde wijze uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Cultuurhistorie
Beleid en normstelling
Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermt met de Erfgoedwet. Goede ruimtelijke ordening betekent dat er daarnaast een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.
Onderzoek
Er is geen bestaande monumentale of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig binnen het plangebied. Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant blijkt daarnaast dat er binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle structuren aanwezig zijn.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Bodemkwaliteit
Beleid en normstelling
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Om de bodemkwaliteit van het plangebied te bepalen is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk conform NEN 5740. Naast het verkennend bodemonderzoek is tevens onderzoek naar de aanwezigheid van asbest uitgevoerd. De resultaten van het bodemonderzoek zijn bijgevoegd in bijlage 6.
Uit het onderzoek blijkt dat analytisch in zowel de boven- als ondergrond geen verontreinigingen zijn aangetoond. Het grondwater blijkt licht verontreinigd met barium en molybdeen. Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreinigingen in het grondwater en het ontbreken van verontreiningen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd.
Ter plaatse van de parkeerplaats zijn op het maaiveld en in de bodem zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. In de onderliggende bodem is analytisch een asbestgehalte van 26 mg/kg d.s. aangetoond. In de onderliggende bodem is analytisch geen asbest aangetoond.
Het verhoogde asbestgehalte is, gelet op de analyseresultaten, hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de aanwezigheid van enkele stukjes plaatmateriaal in het grondmengmonster. Het gehalte is onder de de interventiewaarde (50 mg/kg d.s.) gelegen.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem worden geen belemmeringen verwacht voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, sloop en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
4.6 Wegverkeerslawaai
Beleid en normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
Onderzoek
Met het planvoornemen worden geluidgevoelige functies gerealiseerd, namelijk 19 woningen binnen één woongebouw. De geluidgevoelige functies zijn niet gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen en spoorwegen. De nabij het plangebied gelegen Brabantring en de Hoge Brake zijn betreffen 30 km/h-wegen. Om die reden wordt het geluid niet getoetst aan de regels in de Wet geluidhinder, maar beoordeeld of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is opgenomen in bijlage 7.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting maximaal 50 dB bedraagt ten gevolge van het verkeer op de Brabantring en Hoge Brake samen. De geluidsituatie wordt daarmee als 'redelijk' beoordeeld. Daarmee zijn er geen belemmeringen voor de woningbouw. Er is dan ook geen verdere actie vereist.
Conclusie
De beoogde woningen kunnen gerealiseerd worden binnen de randvoorwaarden van de Wet ruimtelijke ordening. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.
4.7 Milieuhinder En Bedrijven
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
Voor de beoordeling is het van belang om te weten of het gebied getypeerd kan worden als een rustige woonwijk of een gemengd gebied. Een gemengd gebied wordt als volgt getypeerd: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven".
Onderzoek
In de beoogde situatie worden woningen en een gezondheidscentrum gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie en een milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Het plangebied is gelegen in een gebied met voornamelijk woningen. Aan de westzijde is weliswaar een winkelcentrum met diverse voorzieningen gelegen, maar dit centrum heeft een solitaire ligging in een verder met maatschappelijke voorzieningen en woningen omgeven gebied. De omgeving van het plangebied kan daardoor worden getypeerd als 'rustige woonwijk'.
In de omgeving van het plangebied liggen bedrijven die een mogelijke invloed kunnen hebben op de ontwikkeling. Zo bevindt zich ten westen van de beoogde woningen de bestemming Centrum. Hier is het winkelcentrum gelegen en mogen diverse detailhandels- en dienstverleningsfuncties gerealiseerd worden. Volgens de VNG-brochure valt dit onder milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter in gebied dat aangemerkt wordt als 'rustige woonwijk'. De locatie is momenteel, en in de toekomstige, situatie in gebruik als parkeerterrein. Het betreft een parkeerterrein met een beperkt aantal parkeerplaatsen waardoor milieuhinder niet verwacht wordt. De werkelijke afstand tussen de bebouwing van het winkelcentrum en de gevel van het woongebouw bedraagt circa 20 meter. Hiermee wordt ruim aan de richtafstand voldaan. Tevens vindt de bevoorrading van het winkelcentrum ten noorden van het winkelcentrum plaats. Dit bevindt zich op circa 95 meter afstand van het plangebied.
Het gezondheidscentrum, valt volgens de VNG-brochure onder milieucategorie 1 en heeft een richtafstand van 10 meter. De afstand tussen het beoogde gezondheidscentrum en het beoogde woongebouw bedraagt 24 meter. De meest nabij gelegen gevoelige functie betreft de woning aan de Zilvermeeuwhof 19. De afstand tussen het gezondheidscentrum en deze woning bedraagt 18 meter. Aan de richtafstanden wordt voldaan. In het plangebied bevindt zich momenteel een nutsvoorziening. Deze zal verplaatst worden naar een locatie buiten het plangebied. Er hoeft hierdoor geen rekening worden gehouden met een richtafstand tot de nutsvoorziening.
Conclusie
Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.8 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1. weergegeven.
Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2)) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek
In paragraaf 4.2 is de verkeersgeneratie berekend. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie circa 616 motorvoertuigen per etmaal bedragen. De ontwikkeling valt daarmee binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het plan draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Figuur 4.8.1 Uitsnede NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Smits van Oyenlaan, op ruim 430 meter ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in de prognose voor 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in de prognose voor 2020 ten hoogste 20,7 µg/m³ voor NO2, 19,0 µg/m³ voor PM10 en 11,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,9 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.8.2 Uitsnede NSL tool
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
4.9 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
- Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
- Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Buisleidingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Figuur 4.10.1 Fragment risicokaart met relevante inrichtingen en transportroutes en het plangebied blauw omcirkeld (bron: risicokaart)
Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking (figuur 4.10.1). Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water.
Ten zuiden bevindt zich de spoorlijn Eindhoven - Venlo op een afstand van circa 1,4 kilometer. Het invloedsgebied van het spoortraject wordt bepaald door stofcategorie A en betreft 460 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.
De A270 bevindt zich tevens ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 520 meter. Deze weg maakt geen onderdeel uit van het Basisnet. Wel vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg plaats. De maatgevende stofcategorie betreft GF3 met een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied.
De aardgasleidingen Z-514-06 en Z-514-01 bevinden zich ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 1,4 kilometer. Beide buisleidingen hebben een grootte van 12 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het bijbehorende invloedsgebied is 140 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied. Ook voor deze risicovolle bron hoeft het groepsrisico niet berekend of verantwoord te worden.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting of transport van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Ecologie
Beleid en normstelling
Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en;
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven bedraagt circa 6 kilometer. De afstand tot het meest dichtstbijzijnde NNN bedraagt circa 460 meter. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de grote afstand tot natuurgebieden kunnen ook effecten zoals verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Voor de berekening van stikstofdepositie op stikstofgevoelige gebieden wordt onderscheidt gemaakt in de gebruiksfase en in de realisatiefase. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de realisatiefase van bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). De Wsn en Bsn zijn per 1 juli 2021 in werking getreden. Deze vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase. Voor de gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd om negatieve effecten op Natura 2000 uit te sluiten. Zie bijlage 9 voor de memo en bijlage 10 voor de berekening van de gebruiksfase. De realisatiefase is ondanks de Wet stikstofreductie en natuurverbetering berekend. Deze is in bijlage 11 te vinden. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de gebruiksfase en de realisatiefase van de ontwikkeling.
Soortenbescherming
De grond waarop de nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt is deels begroeid. Daarnaast wordt de aanwezige bebouwing gesloopt. Het is dan ook niet uitgesloten dat deze locatie ongeschikt als verblijfsplaats voor beschermde soorten is. Aan de hand van een quickscan flora en fauna wordt bepaald of de ontwikkeling mogelijk van invloed is op beschermde plant- en diersoorten. Dit onderzoek is als bijlage 12 toegevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat bij de werkzaamheden overtreding kan plaats vinden. Effecten op eksters en vogels zonder jaarrond beschermd nest kunnen door maatregelen worden voorkomen. Effecten op beschermde gebieden zijn uitgesloten.
Indien het nemen van maatregels zoals genoemd in het onderzoek niet mogelijk is, dient vervolgonderzoek naar de aangegeven soorten uitgevoerd te worden.
De te nemen maatregelen betreffen:
- Verricht de werkzaamheden en verplaats de mezenkasten buiten de broedperiode (globaal half maart t/m half augustus).
- Indien werken buiten de broedperiode niet mogelijk is kan voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd worden door een ecoloog.
- Voorkom vestiging van witte kwikstraat, zwarte roodstraat en winterkoning door in de broedperiode bouwmateriaal e.d. direct te verwijderen uit het plangebied.
Daarnaast geldt verder voor alle aanwezige soorten in het plangebied de algemene zorgplicht.
Het uitvoeren van de maatregelen en de algemene zorgplicht is mogelijk. Vervolgonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significante effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
4.11 Kabels En Leidingen
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- c. defensiebrandstoffen;
- d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Onderzoek en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. De aanwezige nutsvoorziening wordt verplaatst. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.
4.12 Duurzaamheid, Energie En Klimaatadaptatie
Beleid en normstelling
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij kan op verschillende manieren omgegaan worden met energie zuinigheid.
Onderzoek en conclusie
Voor alle nieuwbouw geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Per 1 juli 2018 is het daarnaast verplicht gasloos te bouwen. De nieuwbouw zal hieraan voldoen. De woningen worden bovendien voorzien van zonnepanelen.
4.13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.
Toetsing en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 'een oppervlakte van 100 hectare of meer' of 'een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat' (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 19 wooneenheden en een gezondheidscentrum. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is waarin dit document in voorziet. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling die is opgesteld voor dit plan, zie bijlage 13.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen uitgebreide plan-of project m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Wel dient door het bevoegd gezag voorafgaand op het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning een besluit genomen moeten worden op de m.e.r.-beoordeling.
Conclusie
(p.m. besluit op mer-beoordeling volgt nog)
Hoofdstuk 5 Financiële Uitvoerbaarheid
Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
De locatie van de school en ook het parkeerterrein zijn in eigendom van de gemeente Nuenen c.a. Initiatiefnemers zullen deze gronden van de gemeente moeten kopen. De kosten van deze ontwikkeling zijn derhalve volledig voor rekening van de initiatiefnemers. Met de gemeente Nuenen c.a. wordt een anterieure overeenkomst gesloten.
Hoofdstuk 6 Juridische Uitvoerbaarheid
6.1 Wettelijk Kader
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
6.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. De bestemmingen worden door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd. Een veel voorkomende bouwaanduiding is die voor de maximum goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen; deze worden aangegeven door middel van een matrix. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen die op de verbeelding herkenbaar zijn aan arceringen.
De gehanteerde bestemming
Voor het plangebied is een woonbestemming opgenomen. Voor deze bestemmingsregeling is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Nuenen Zuidoost'. Naast deze enkelbestemming blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' gehanteerd, omdat de locatie vooralsnog niet is vrijgegeven op verstoring van de aanwezigheid van archeologische sporen, zie paragraaf 4.3.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
- In Hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
- In Hoofdstuk 2 worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3 bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling.
- Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
6.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
Centrum (Artikel 3)
Binnen de als Centrum bestemde gronden zijn parkeervoorzieningen toegestaan. Vanwege de vigerende situatie zijn hier binnen het geldende bouwvlak tevens detailhandel, dienstverlening en andere bij het centrum behorende voorzieningen mogelijk.
Groen (Artikel 4)
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de groene inrichting van het terrein, de wegen en paden en waterberging.
Maatschappelijk (Artikel 5)
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Het bebouwd oppervlak is gemaximeerd tot 700 m2. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.
Verkeer (Artikel 6)
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, paden en parkeervoorzieningen.
Wonen (Artikel 7)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen. Binnen het bouwvlak is een bebouwd oppervlak van maximaal 1.000 m2, exclusief terrassen en balkons, toegestaan ten behoeve van maximaal 19 wooneenheden. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.
6.4 Toelichting Op De Algemene Regels
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 9)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld als (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels (Artikel 10)
Dit artikel bevat één lid, namelijk 'overschrijding bouwgrenzen' (lid : Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 12)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Overige regels (Artikel 14)
Dit artikel bevat een parkeerregeling. De parkeerregeling is gelijk aan degene opgenomen in de meest actuele CROW publicatie, namelijk de CROW publicatie 317
6.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotbepalingen
In artikel 15 is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 15.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 15.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Artikel 16 bevat de slotregel.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De resultaten van het vooroverleg worden verwerkt in onderstaande paragraaf.
7.2 Omgevingsdialoog
Zowel de Structuurvisie Nuenen Zuid, zie paragraaf 3.5.4, als de stedenbouwkundige randvoorwaarden De Mijlpaal (gebiedsuitwerking) zijn via een zorgvuldig en uitgebreide omgevingsdialoog tot stand gekomen.
Op verschillende momenten hebben participatiebijeenkomsten met de omgeving, stakeholders en de initiatiefnemers plaatsgevonden om te komen tot een stedenbouwkundige uitwerking. Op 29 augustus 2019, 23 september 2020 en 14 oktober 2020 zijn informatiebijeenkomsten georganiseerd. De gebiedsuitwerking is vervolgens in maart 2021 door de raad vastgesteld.
Deze stedenbouwkundige uitwerking is de grondslag geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Op 7 maart 2022 zijn omwonenden en andere belanghebbenden verder geïnformeerd over het ontwerp van het gezondheidscentrum en het woongebouw voor de woongroep. Daarnaast is een toelichting verzorgd op het concept ontwerpbestemmingsplan.
7.3 Zienswijzen
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. Tegen dit bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Ambtshalve wordt artikel 5.2.2. sub e.3. in overeenstemming gebracht met de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor een derde bouwlaag. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden
Bijlage 1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Bijlage 2 Parkeerbehoefte
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Pve Archeologische Proefsleuven
Bijlage 4 PvE archeologische proefsleuven
Bijlage 5 Goedkeuring Pve Proefsleuven
Bijlage 5 Goedkeuring PvE proefsleuven
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 8 Boom Effect Analyse
Bijlage 9 Memo Stikstof
Bijlage 10 Aerius Gebruiksfase
Bijlage 10 AERIUS gebruiksfase
Bijlage 11 Aerius Realisatiefase
Bijlage 11 AERIUS realisatiefase
Bijlage 12 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 12 Quickscan flora en fauna