Tuincentrum Eeneind
Bestemmingsplan - Nuenen, Gerwen en Nederwetten
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Tuincentrum Eeneind van de gemeente Nuenen c.a..
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0820.BPTuincentrEeneind-D002 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak:
een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat het gedeelte aangeeft van het bouwvlak dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.8 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
1.9 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.10 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.21 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.22 geluidzoneringsplichtige inrichting:
inrichting als bedoeld in artikel 1, lid 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw, op een bouwperceel dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.24 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.25 hoveniersbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen, vijvers en andere groenvoorzieningen.
1.26 kantoor:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.27 normaal onderhoud en/of gebruik:
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
1.28 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.29 ondergeschikte bouwdelen:
onder ondergeschikte bouwdelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen worden in ieder geval begrepen (voor zover gesitueerd binnen de bestemmingsgrenzen) plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, balkons, ventilatiekanalen, installatietechnische voorzieningen, gevel- en kroonlijsten, zonnecollectoren en overstekende daken.
1.30 peil / bouwpeil:
de hoogte van het terrein bij de hoofdtoegang van het hoofdgebouw, te weten 20,58 m +NAP.
1.31 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.32 tuincentrum:
een bedrijf, gericht op de verkoop van artikelen die met tuinbewerking en de inrichting van tuinen verband houden, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in de verkoop van artikelen in het basisassortiment en het aanvullend assortiment:
- a. basisassortiment:
artikelen die op grond van normaal spraakgebruik kenmerkend voor een tuincentrum zijn, te weten:
- 1. de productgroep 'groen', waartoe behoort de verkoop van bijvoorbeeld planten, bloemen, bollen en zaden, en:
- 2. de productgroep 'tuin en dier', waartoe bijvoorbeeld de verkoop behoort van grondproducten, gereedschap, tuinhout en dierenverzorgingsartikelen;
- b. aanvullend assortiment:
artikelen die niet tot het basisassortiment van een tuincentrum behoren, maar vallen onder:
- 1. de productgroep 'terras, sfeer en interieur', waartoe behoort de verkoop van bijvoorbeeld tuinmeubelen, potterie en sfeerartikelen, en:
- 2. een productgroep 'overige detailhandel', die niet specifiek is voor een tuincentrum.
1.33 uitvoeren:
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.34 verkoopvloeroppervlak:
de totale oppervlakte binnen een bedrijfsvestiging, die bestemd is voor de verkoop en de uitstalling van goederen voor de verkoop, inclusief de oppervlakte van gangpaden en de entree.
1.35 verkoopondersteunende ruimten:
de voor het publiek ontoegankelijke (besloten) bedrijfsruimte zoals kantoren, keuken, technische ruimten, opslag- en personeelsruimten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwde oppervlakte van een perceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken samen.
2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.3 de hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel - Tuincentrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een tuincentrum, met dien verstande dat:
- 1. detailhandel en horeca is toegestaan in een bij een tuincentrum behorend basis- en randassortiment, waarbij het verkoopvloeroppervlak binnen de bebouwing, verdeeld over de volgende productgroepen, in ieder geval niet meer mag bedragen dan het percentage van dat verkoopvloeroppervlak dat in onderstaande tabel is aangegeven:
Productgroep Maximaal toegestaan % van het verkoop- vloeroppervlak (binnen de bebouwing) 'Groen', waartoe behoort de verkoop van bijvoorbeeld planten, bloemen, bollen en zaden 40% 'Tuin en dier', waartoe behoort de verkoop van bijvoorbeeld grondproducten, gereedschap, tuinhout en dierenverzorging 20% 'Terras, sfeer en interieur', waartoe behoort de verkoop van bijvoorbeeld tuinmeubelen, potterie en sfeerartikelen 25% 'Horeca', uitsluitend in de vorm van aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken, te weten lichte horeca in de volgende subcategorieën: broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom/ijssalon, snackbar, tearoom. 5% 'Overige detailhandel'* 10% * Waarbij detailhandel in de vorm van een supermarkt niet is toegestaan. - 2. het oppervlak van verkoopondersteunende ruimten in totaal niet meer dan 25% van het bedrijfsvloeroppervlak mag beslaan;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' semipermanente demonstratiemodellen ter verkoop mogen worden geplaatst;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' tevens koopwaar in het basis- en aanvullend assortiment ten verkoop mag worden opgesteld;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' tevens buitenopslag en een waterbassin is toegestaan;
- 1. detailhandel en horeca is toegestaan in een bij een tuincentrum behorend basis- en randassortiment, waarbij het verkoopvloeroppervlak binnen de bebouwing, verdeeld over de volgende productgroepen, in ieder geval niet meer mag bedragen dan het percentage van dat verkoopvloeroppervlak dat in onderstaande tabel is aangegeven:
- b. een hoveniersbedrijf;
met daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen;
- b. afschermende, hoogopgaande beplanting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - opgaand groen';
met daarbij behorende:
- c. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied
Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 8 Overige Regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerpplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 10 Slotregel
Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als bestemmingsplan 'Tuincentrum Eeneind'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
DE RAAD VOORNOEMD,
De voorzitter,
M.J. Houben MBA
De griffier,
M.C.P. Laurenssen-Van Dal
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel Van Deze Herziening
Op 27 juli 2009 hebben burgemeester en wethouders vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de vestiging van een tuincentrum aan de Collse Hoefdijk te Nuenen. Het ging om de verplaatsing van tuincentrum Intratuin uit het centrum van Nuenen naar een voormalige stortlocatie.
Deze vrijstelling en bouwvergunning zijn onherroepelijk geworden door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2012, nr. 201109946/1/A1.
Het tuincentrum is gerealiseerd.
Doel van dit bestemmingsplan is om de vrijstelling en bouwvergunning nu vast te leggen in een bestemmingsplan.
1.2 Voorgeschiedenis
Circa 15 jaar geleden heeft de eigenaar van de toenmalige Intratuinvestiging aan de Berg 58 te Nuenen de gemeente benaderd om het verplaatsen van het tuincentrum te bespreken. Gedacht werd aan een locatie nabij Eeneind, en wel de locatie waar nu de woonwijk 'Eeneind-Oost' is gerealiseerd. Gezien de afstand tot Eeneind en de verkeerskundige situatie, is hiervan afgezien. Vervolgens is eind jaren negentig de haalbaarheid van een locatie aan de Gerwenseweg onderzocht. In verband met het ontbreken van een goede verkeerskundige ontsluiting van het bedrijf, was ook die locatie ongeschikt. Vervolgens is met de provincie gekeken naar een eventuele vestiging aan de Collse Hoefdijk. De provincie vond deze locatie geschikt voor deze vorm van detailhandel in combinatie met een groot parkeerterrein. Een vestiging op die locatie zou gebruik kunnen maken van de daar te realiseren rotonde, waarmee het verkeer uitstekend via de Collse Hoefdijk zou kunnen worden afgewikkeld.
In 2001 zijn de eerste schetsen gemaakt en gesprekken gevoerd. Daarbij was voor de provincie een positief aspect dat hier sprake zou zijn van het hergebruik van een voormalige stortplaats. Hiervoor was het op grond van de provinciale Milieuverordening wel vereist om eerst een 'Hergebruiksplan' op te stellen. In het kader van een Hergebruiksplan wordt onderzocht of het milieutechnisch mogelijk is om te bouwen op een voormalige stortplaats. Dit Hergebruiksplan is voor deze locatie in 2007 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De Raad van State heeft op 22 april 2009 de beroepen tegen het Hergebruiksplan ongegrond verklaard (nr. 200806660/1/M 1).
Om de ontwikkeling van het tuincentrum juridisch mogelijk te maken, is het tuincentrum aanvankelijk meegenomen in het bestemmingsplan 'Landgoed Gulbergen' uit 2008. Dit bestemmingsplan had betrekking op de ontwikkeling van een landgoed met intensief recreatieve functies ten oosten van de beoogde locatie voor het tuincentrum.
Door gedeputeerde staten werd op 19 mei 2009 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, echter met onthouding van goedkeuring aan de bouwmogelijkheden zoals die waren opgenomen in het bestemmingsplan. Gedeputeerde staten vonden dat de bouwmogelijkheden onvoldoende waren begrensd. De goedkeuring werd onthouden, behoudens voorzover een bouwplan in overeenstemming was met de door gedeputeerde staten verleende verklaring van geen bezwaar voor het concrete bouwplan voor het tuincentrum. De onthouding van goedkeuring aan een deel van de bestemmingsplanregeling door gedeputeerde staten stond op die manier niet in de weg aan het verlenen van de vrijstelling en de bouwvergunning voor het tuincentrum door burgemeester en wethouders.
Op 1 oktober 2009 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de bestemming 'Tuincentrum' binnen het bestemmingsplan 'Landgoed Gulbergen' geschorst. Hij was van mening dat het bestemmingsplan bepaalde zaken onvoldoende goed regelde. Naar zijn voorlopig oordeel zouden daardoor ontwikkelingen mogelijk zijn, die voor omwonenden onaanvaardbare hinder zouden kunnen opleveren.
De vrijstelling werd aanvankelijk door burgemeester en wethouders verleend voor alles wat het bestemmingsplan in principe toestond. Naar aanleiding van de schorsing door de Voorzitter is de reikwijdte van het vrijstellingsbesluit door burgemeester en wethouders beperkt. Op grond van een wijzigingsbesluit van 13 oktober 2009 werd alleen nog maar de realisering van het concrete plan en het daarbij behorende gebruik toegestaan. De gebruiksmogelijkheden werden daarnaast ook beperkt en een aantal parkeerplaatsen werd geschrapt. Het ging met name om parkeerplaatsen die direct grensden aan de achtertuinen van omwonenden.
Kort daarop diende op 15 oktober 2009 een verzoek om schorsing van de vrijstelling en bouwvergunning bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
De Voorzieningenrechter zag geen aanleiding de vrijstelling te schorsen.
Omdat de Voorzieningenrechter van de rechtbank geen aanleiding zag de vrijstelling en bouwvergunning te schorsen, kon het tuincentrum worden afgebouwd.
Het tuincentrum werd in het voorjaar van 2010 geopend.
Op 11 maart 2010 werd door burgemeester en wethouders een beslissing genomen op de bezwaren die tegen de vrijstelling en bouwvergunning werden ingediend. Het college besloot de vrijstelling en bouwvergunning in stand te laten, zij het met aanvulling en aanpassing van de motivering. Tevens werden aanvullende voorwaarden opgenomen om horeca en detailhandel objectief te begrenzen:
Tegen de beslissing op bezwaar werd beroep ingesteld. Zowel dit beroep bij de rechtbank als het latere hoger beroep bij de Raad van State, werd afgewezen.
De vrijstelling en bouwvergunning zijn door de uitspraak van de Raad van State van 4 april 2012 onherroepelijk geworden.
Het voorliggende bestemmingsplan vertaalt het onherroepelijk geworden gewijzigde vrijstellingsbesluit naar een definitieve bestemmingsregeling.
1.3 De Onderdelen Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit:
- deze toelichting;
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. Dit onderdeel heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. - regels (voorschriften);
De regels bevatten de voorschriften voor het gebruik van de gronden en voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken. - een verbeelding.
Op de verbeelding (plankaart) worden de bestemmingen weergegeven.
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan kan worden ingezien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
1.4 Plangebied
De Collse Hoefdijk is de doorgaande weg tussen Nuenen en Geldrop. Deze weg vormt de entree voor het bedrijventerrein 'Eeneind', dat aan weerszijden van deze weg is gelegen.
Het plangebied ligt oostelijk van de Collse Hoefdijk, tegenover de woningbouwlocatie 'Eeneind-Oost'. Het gebied sluit aan op de boszone Papenvoortse Heide/Refelingse Heide in het oosten. Het gebied wordt in het zuiden begrensd door percelen die aan de Parallelweg liggen. Ten zuidwesten van het plangebied ligt een garagebedrijf annex verkooppunt van motorbrandstoffen.
Het plangebied wordt ontsloten via een eigen aansluiting op de inmiddels gerealiseerde rotonde op de Collse Hoefdijk. In 2001 is een studie uitgevoerd naar mogelijkheden om het bedrijventerrein 'Eeneind' op te waarderen. Eén van de voorstellen was om in het wegvak van de Collse Hoefdijk drie rotondes aan te leggen. De meest noordelijke rotonde, die dient ter ontsluiting van de woonkern Eeneind, ontsluit ook het tuincentrum.
In 2004 is een revitaliseringsplan opgesteld en uitgevoerd voor het bedrijventerrein 'Eeneind'. Het noordelijke deel is daarbij buiten beschouwing gelaten vanwege de op dat moment onduidelijke situatie ten aanzien van de herontwikkeling van de voormalige stortplaats. Wel is toen de ambitie uitgesproken nabij deze entree van het bedrijventerrein 'Eeneind' een tuincentrum en een verkooppunt voor motorbrandstoffen te vestigen.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (ondergrond Topografische Dienst)
1.5 Vigerende Bestemming
Als gevolg van de vernietiging van het bestemmingsplan 'Landgoed Gulbergen', gold voor het plangebied van dit bestemmingsplan nog het 'Uitbreidingsplan gemeente Nuenen – Plan in Hoofdzaak' uit 1951. Op grond van dit oude Uitbreidingsplan rustte op dit perceel de bestemming de agrarische bestemming 'Landelijk gebied I'. De voor het tuincentrum verleende vrijstelling en bouwvergunning zijn onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2012, nr. 201109946/1/A1.
Als gevolg van de verleende vrijstelling is deze bestemming achterhaald, en moet deze worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin.
De ontsluiting van het tuincentrum is geregeld in het bestemmingsplan 'Landgoed Gulbergen'. De bestemming voor verkeersdoeleinden was al onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2011 (nr. 200905125/1/M3). Deze ontsluiting hoeft dus niet meer in dit bestemmingsplan te worden opgenomen.
1.6 Leeswijzer
In deze toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en gedachten vermeld.
- Na hoofdstuk 1, de inleiding, wordt in hoofdstuk 2 inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader.
- In hoofdstuk 3 wordt een toelichting op de eigenschappen en inrichting van het plangebied gegeven.
- De planbeschrijving is in hoofdstuk 4 opgenomen.
- In hoofdstuk 5 is een samenvatting gegeven van de onderzoeken die ten grondslag lagen aan het plan en de daaraan vooraf gaande vrijstelling.
- In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet beschreven, waarbij wordt uiteengezet op welke wijze de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald.
- Hoofdstuk 7 gaat in op het aspect 'uitvoerbaarheid'.
- De beschrijving van de bestemmingsplanprocedure komt aan bod in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Het voorliggende bestemmingsplan bestemt het tuincentrum Intratuin aan de Collse Hoefdijk te Nuenen overeenkomstig de vrijstelling en bouwvergunning die onherroepelijk zijn geworden door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2012, nr. 201109946/1/A1.
In dit hoofdstuk wordt in het kort nog eens het beleidskader geschetst waarbinnen deze vrijstelling en bouwvergunning werden verleend.
2.1 Rijksbeleid En Europese Richtlijnen
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De landelijke Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 definitief vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende bestaande Rijksnota's, zoals de 'Nota Ruimte' en de 'Nota Mobiliteit'. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit beschreven, zoals infrastructuurprojecten waar het kabinet de komende jaren in wil investeren. De SVIR geeft ook aan op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. De algemene thema's voor Nederland zijn concurrentie, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Het Rijk geeft daarbij ruimte voor regionaal maatwerk, zet de gebruiker voorop, prioriteert investeringen scherp en verbindt ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Beschouwing
Voorliggend plan heeft geen directe relatie met de 13 nationale belangen ingevolge de SVIR.
Conclusie
Er is geen strijdigheid met de landelijke Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
2.1.2 Natura 2000
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU-richtlijnen:
- de Vogelrichtlijn (1979);
- de Habitatrichtlijn (1992).
Beide richtlijnen zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet.
Daarnaast is momenteel de 'Wet natuur' in voorbereiding. Deze wet gaat drie bestaande natuurwetten opvolgen (de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet).
Beschouwing
Het plangebied ligt niet binnen de aangewezen Natura 2000-gebieden c.q. in de voor Natura 2000 aangewezen invloedsgebieden.
De ontwerp 'Wet natuur' heeft geen directe relatie met voorliggend plan.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van voorliggend plan.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.2.1 Overleg met de provincie
Eind jaren negentig heeft provincie Noord-Brabant ingestemd met de vestiging van een tuincentrum op de locatie aan de Collse Hoefdijk. Hierbij is overwogen dat een dergelijke functie naar het oordeel van de provincie niet thuishoort op een industrieterrein, maar op terreinen waar deze vorm van detailhandel in combinatie met een groot parkeerterrein kan worden ontwikkeld. Tevens speelde mee dat hier sprake zou zijn van hergebruik van een voormalige stortlocatie, die niet geschikt is voor woningbouw of natuurontwikkeling. Vestiging op deze locatie bood tot slot de mogelijkheid van een goede ontsluiting via de rotonde op de Collse Hoefdijk.
Voordat het plan kon worden gerealiseerd, was het op grond van de provinciale Milieuverordening vereist dat een 'Hergebruiksplan' zou worden opgesteld. Daarin wordt bepaald onder welke condities het milieutechnisch verantwoord is om op een voormalige stort te bouwen. Dit Hergebruiksplan is in 2007 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het Hergebruiksplan is door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 april 2009 onherroepelijk geworden (200806660/1/M 1). Gedeputeerde staten hebben de voor het bouwplan vereiste verklaring van geen bezwaar afgegeven op 26 mei 2009.
De bestemming 'Tuincentrum' binnen het bestemmingsplan 'Landgoed Gulbergen' werd door gedeputeerde staten goedgekeurd voorzover werd gebouwd in overeenstemming met het concrete bouwplan waarop de gemeentelijke vrijstelling betrekking had. In het verlengde van dit besluit hebben burgemeester en wethouders op 13 oktober 2009 ook het vrijstellingsbesluit beperkt tot het concrete bouwplan en de daarbij horende gebruiksmogelijkheden.
2.2.2 Provinciale 'Verordening ruimte'
Op 17 december 2010 is de 'Verordening ruimte' van de provincie Noord-Brabant in werking getreden. In artikel 1.2 lid 3 onder b van de Verordening ruimte is bepaald dat waar in de verordening gesproken wordt over een bestaande bebouwing of een bestaande planologische gebruiksactiviteit, daaronder wordt verstaan datgene wat het geldende bestemmingsplan op het moment van inwerkingtreding van deze verordening toestaat, met inbegrip van datgene wat nadien wordt toegestaan op grond van een uitspraak van een bestuursrechter. In verband met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over de vrijstelling, is op grond van deze bepaling sprake van een 'bestaande situatie' in de zin van de Verordening. Deze bestaande situatie kan als zodanig worden bestemd. De provincie heeft dit bevestigd in een brief van 10 november 2011, met kenmerk 2862886.
Conclusie
De positieve bestemming van het tuincentrum is niet in strijd met de provinciale Verordening ruimte.
2.2.3 Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Ruimtelijke ordening, vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en in werking getreden op 1 januari 2011, geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025.
In de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen zijn twee trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit. De provincie streeft naar een concentratie van verstedelijking, robuuste en aaneengesloten natuurgebieden, concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen en voldoende ruimte voor waterberging nu en in de toekomst. De provincie wil duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijke omgeving daarbuiten. Bij de vaststelling van deze structuurvisie zijn de uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 vervallen. De provincie kiest in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de rode draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.
Structuurvisies binden in beginsel alleen het gezag dat de structuurvisie vaststelt. De provinciale Structuurvisie bindt dus in beginsel alleen provinciale staten. Formeel hoeft het gemeentelijke bestemmingsplan voor het hergebruik van de voormalige stortplaats als vestigingsplaats voor een tuincentrum dus niet te worden getoetst aan deze Structuurvisie.
Niettemin past het hergebruik van deze gronden goed binnen de filosofie van de Structuurvisie om zuinig om te gaan met ruimte.
2.2.4 Beleidsnota Hergebruik van stortplaatsen
Ingevolge de beleidsnota 'Hergebruik van stortplaatsen' van de provincie Noord-Brabant uit 2004 is het beleid gericht op zuinig gebruik van ruimte en grondstoffen en het beschermen van het milieu tegen de nadelige gevolgen die na sluiting van stortplaatsen zouden kunnen uitgaan. Deze beleidsdoelstelling wil de provincie realiseren door het hergebruik van stortplaatsen zowel ruimtelijk als milieuhygiënisch mogelijk te maken. De doelstelling van de nota is dan ook om nieuwe ruimtelijke functies op stortplaatsen te stimuleren door enerzijds de weg voor het hergebruik van stortplaatsen vrij te maken en om anderzijds duidelijk aan te geven aan welke randvoorwaarden initiatiefnemers moeten voldoen.
Om met name de milieuaspecten voor wat betreft bodem en nazorg van initiatieven te kunnen beoordelen, is in de provinciale Milieuverordening de eis opgenomen dat hiertoe een 'Hergebruiksplan' aan de provincie ter beoordeling moet worden voorgelegd.
Het hergebruik van stortplaatsen heeft verschillende voordelen. Ten eerste leidt de toegenomen druk op de ruimte ertoe dat ook uit een oogpunt van zuinig ruimtegebruik naar stortplaatsen wordt gekeken om deze te ontwikkelen voor bijvoorbeeld woningbouw, als bedrijventerrein of voor recreatie, landbouw of natuur. Door het geven van een nieuwe gebruiksfunctie aan de ruimte, die anders onbenut zou blijven liggen, wordt er elders ruimte voor landbouw en natuur bespaard. Ten tweede worden de negatieve aspecten van stortplaatsen ingeperkt door het afdichten of afgraven van vervuilde grond.
Beschouwing
Het gebruik van deze locatie voor de vestiging van een tuincentrum op basis van een door de provincie vastgesteld Hergebruiksplan, is geheel in lijn met het provinciale beleid.
Conclusie
Onderhavige vestiging van een tuincentrum past in het beleid dat is gericht op hergebruik van stortplaatsen.
2.2.5 Overig provinciaal beleid
Volgens de 'Verordening Water Noord-Brabant 2009' is de locatie niet gelegen in een attentiegebied of grondwaterbeschermingsgebied. Het daarop aansluitende bosgebied is wel aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied.
Volgens de provinciale Milieuverordening Noord-Brabant 2010 is de locatie niet gelegen in een beschermingszone ten behoeve van de drinkwaterwinning.
2.2.6 Waterschap De Dommel
In het kader van het huidige overheidsbeleid (4e Nota Waterhuishouding) en het beleid van waterschap De Dommel dient invulling te worden gegeven aan 'duurzaam stedelijk waterbeheer'. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal principes ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. In hoofdlijnen betekent dit dat het bestaande grondwater- en oppervlaktewaterregime intact moet blijven, oftewel, er moet hydrologisch neutraal worden gebouwd. Hemelwater vanaf daken en verhardingen mag niet versneld worden afgevoerd naar het regionale afwateringsstelsel. Voor de verwerking hiervan dient te worden uitgegaan van de afwegingsstappen: hergebruik - vasthouden - bergen - afvoeren. De toekomstige afvoer mag niet meer bedragen dan de oorspronkelijke afvoer. Met betrekking tot de berging en infiltratie van hemelwater is een berging vereist van een bui met een herhalingstijd van 1 keer in de 10 jaar.
Waterschap De Dommel hanteert voor een dergelijke bui een neerslaghoeveelheid van 40 mm. Concreet houdt dit in dat de benodigde berging in m3 bepaald wordt door het verhard oppervlak in m2 te vermenigvuldigen met een neerslaghoeveelheid van 0,04 m1.
Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt de volgorde: schoon houden - scheiden - zuiveren. Afvoer van schoon water naar een gemengd stelsel wordt in principe niet meer toegestaan. Afvalwater en hemelwater dienen gescheiden te worden aangeboden nabij de perceelsgrens. Verder dienen bij inrichting, bouwen en beheer zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem.
Conform de waterkwaliteitstrits dienen in alle gevallen de mogelijkheden voor bronmaatregelen te worden onderzocht.
Voor de volgende werkzaamheden dient een ontheffing van de Keur/Verordening Waterhuishouding te worden aangevraagd bij het waterschap:
- alle werkzaamheden binnen 4 meter uit de insteek van watergangen;
- werkzaamheden waarbij nieuw oppervlaktewater wordt gecreëerd;
- onttrekkingen van oppervlaktewater;
- dempen en/of verleggen van watergangen;
- aanleg drainage;
- lozingen op het oppervlaktewater binnen een attentiegebied of keurbeschermingszone;
- lozingen op het overige water met een intensiteit hoger dan 40 m3 per uur.
Voor het lozen op het oppervlaktewater in overige gevallen met een intensiteit van minder dan 40 m3 per uur, moet tenminste 5 werkdagen voor aanvang van de activiteit melding gemaakt worden bij het waterschap.
2.2.7 Intergemeentelijke Structuurvisie Rijk van Dommel en Aa
Op 29 september 2011 heeft de raad van Nuenen voor haar grondgebied de Intergemeentelijke Structuurvisie Rijk van Dommel en Aa vastgesteld. Deze ISV geeft richting aan de groenblauwe en recreatieve invulling van het gebied tussen Eindhoven en Helmond. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van de ISV.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Op 5 november 2009 heeft de gemeenteraad van Nuenen Deel A 'Ruimtelijk Casco' van de Structuurvisie Nuenen c.a. vastgesteld. In deze gemeentelijke structuurvisie worden de ruimtelijke beleidsdoelen van de gemeente uiteengezet, zodat de samenhang tussen de verschillende plannen en beleidsdocumenten geborgd is. De uitgangspunten van de Structuurvisie volgen uit het Regionaal Structuurplan regio Eindhoven (2004/2005). Onderhavige locatie is in Deel A 'Ruimtelijk Casco' opgenomen voor verstedelijking. De Structuurvisie Nuenen c.a. verzet zich niet tegen de vestiging van een tuincentrum op deze locatie.
Hoofdstuk 3 Inrichtingsaspecten
3.1 Inleiding
Aangezien het plangebied een voormalige stortlocatie betreft, heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar de archeologische en cultuurhistorische waarde ter plaatse van de locatie.
Aan de ontwikkeling van een tuincentrum op de voormalige stortplaats ligt een in 2007 opgesteld Hergebruiksplan ten grondslag (Hergebruiksplan voormalige stort aan Parallelweg te Nuenen, Grontmij Nederland B.V., NB3800001, december 2007). Hierin is ondermeer aandacht besteed aan de bodemopbouw en de milieuhygiënische gesteldheid van de voormalige stortplaats. Dit Hergebruiksplan is opgesteld in opdracht van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE), die deze stortlocatie exploiteerde.
In dit hoofdstuk wordt verder aandacht besteed aan het Hergebruiksplan, de ophoging van het plangebied, de situatie met betrekking tot het water en de situatie met betrekking tot flora en fauna.
3.2 Hergebruiksplan Voormalige Stort
Om de gewenste herontwikkeling van het stort te kunnen realiseren, diende er volgens de provinciale Milieuverordening en het provinciale beleid voor hergebruik van stortplaatsen een 'Hergebruiksplan' te worden opgesteld. Het Hergebruiksplan diende te voldoen aan de richtlijnen van de nota 'Hergebruik van stortplaatsen' (22 juni 2004) en de checklist voor Hergebruiksplannen van de provincie.
In het Hergebruiksplan is aandacht besteed aan de volgende aspecten:
- 1. Onderzoek: de resultaten van de verrichte onderzoeken;
- 2. Risico's: een beoordeling van de risico's voor de huidige en toekomstige situatie (humane, ecologische en verspreidingsrisico's);
- 3. Maatregelen: de maatregelen, die genomen worden om eventuele risico's (in relatie met de toekomstige functie en inrichting) weg te nemen dan wel tot een acceptabel risico te beperken;
- 4. Nazorg: de nazorg, waarbij naast de technische invulling ook de gebruiksbeperkingen, toegankelijkheid, instandhouding en toegankelijkheid van de beheersmaatregelen, alsmede financiële, organisatorische en communicatieve aspecten aan de orde dienen te komen. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de eeuwigdurende zorg ten aanzien van de voormalige stortlocatie.
Doel van het Hergebruiksplan was om de milieuhygiënische randvoorwaarden te bepalen waarbinnen een milieuhygiënisch verantwoorde en duurzame herontwikkeling van het voormalig stort tot tuincentrum kon plaatsvinden.
Risico's
Op basis van de beschikbare gegevens is er bij het toekomstige gebruik van de locatie als tuincentrum geen sprake van onaanvaardbare risico's voor de mens en het ecosysteem. Verwacht wordt dat er in de toekomst geen sprake zal zijn van onaanvaardbare risico's voor verspreiding. Ter verificatie daarvan zal in het kader van de nazorg voor het voormalig stort de kwaliteit van het grondwater periodiek worden gemonitord. Uit de risicobeoordeling blijkt dat er in de toekomstige situatie geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor de mens, het ecosysteem en verspreiding. Humane risico's ten aanzien van de vorming van stortgas zijn voor de stort te verwaarlozen. Er is derhalve voor de toekomstige situatie geen noodzaak tot het treffen van maatregelen als gevolg van onaanvaardbare risico's.
Bovenafdichtings- en onderafdichtingsconstructie zijn voor de voormalig stort niet van toepassing, waardoor eventuele risico's als gevolg van een defecte boven- en onderafdichting niet aan de orde zijn. Na herinrichting van het stort zijn er wel potentieel risico's aanwezig met betrekking tot de volgende aspecten:
- Het intact blijven van de deklaag (ter plaatse van onverharde terreindelen c.q. groenvoorziening);
- Uitloging van verontreinigingen uit het stort naar het freatisch grondwater en verspreiding.
Deze risico's kunnen worden beschouwd als potentiële risico's. Ter plaatse van verharde terreindelen (bebouwing, buitenverkoop en parkeerplaatsen) zijn de risico's voor verstoring van de deklaag c.q. cunetlaag verwaarloosbaar. Als fundering is gebruik gemaakt van een plaatfundering. Vanwege de aard van het stortmateriaal en de ouderdom van het stort, worden de risico's als gevolg van toekomstige zettingen na herontwikkeling verwaarloosbaar geacht.
Maatregelen deklaag
De kwaliteit van de aan te brengen grond dient te voldoen aan de BGW-I waarden, die gelden voor het bodemgebruik 'wonen en intensief gebruikt openbaar groen'. In het kader van de herontwikkeling is een groot gedeelte van de locatie verhard (bebouwing, kassen, buitenverkoopplaats, wegen, parkeerplaatsen). Hierdoor worden eventuele contactmogelijkheden met stortmateriaal uitgesloten. Een beperkt gedeelte van de locatie is ingericht als groenvoorziening. Het betreft zowel bodembedekkers als bomen. Met name bomen zouden de deklaag kunnen verstoren, waardoor in de toekomst eventueel stortmateriaal aan de oppervlakte zou kunnen komen. Ook als gevolg van biologische activiteit is het in principe mogelijk dat de deklaag wordt verstoord en stortmateriaal aan de oppervlakte komt te liggen. Als gevolg van contactmogelijkheden met het stortmateriaal kunnen mogelijk humane risico's ontstaan.
Ter voorkoming van bovengenoemde potentiële risico's zijn de volgende maatregelen genomen:
- Het aanbrengen van een laag geotextiel (met louter een signaleringsfunctie);
- Het plaatsen van bomen in een 'boomkorf' (mede ten behoeve van de stabiliteit), waardoor de bewortelingsdiepte van de bomen wordt beperkt;
- Periodieke visuele controle van de deklaag op verstoringen en stortmateriaal.
Maatregelen freatisch grondwater
Hoewel de hoeveelheid percolatiewater zal afnemen, is het in principe mogelijk dat er in de toekomst alsnog uitloging van verontreinigende stoffen uit het stortmateriaal zal plaatsvinden en het freatisch grondwater beneden en stroomafwaarts van het stort wordt verontreinigd. Om toekomstige risico's voor verspreiding te controleren, zal het grondwater stroomafwaarts periodiek worden gemonitord. Deze maatregel maakt onderdeel uit van de nazorg voor de voormalige stort.
Maatregelen stortgas
Op basis van de beschikbare gegevens worden de risico's van vorming van stortgas en ophoping van stortgas onder funderingen als verwaarloosbaar geacht.
Voorzieningen voor het afvangen en verwerken van stortgas zijn niet noodzakelijk.
Gebruiksbeperkingen bij het toekomstige gebruik
Het grondwater ter plaatse van en stroomafwaarts van het voormalig stort is licht verontreinigd met zware metalen, aromaten, VOCl en macroparameters (ammonium, chloride, CZV, stikstof-Kjeldahl en sulfaat). Er gelden derhalve gebruiksbeperkingen ten aanzien van het oppompen en gebruiken van het grondwater voor besproeiing en veedrenking. Eventuele toekomstige graafwerkzaamheden in de laag boven het geotextiel kunnen zonder melding aan het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant) plaatsvinden. Eventuele graafwerkzaamheden beneden de laag geotextiel mogen alleen plaatsvinden na overleg met het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant). Hiertoe is in de regels van het bestemmingsplan artikel 6.1 opgenomen ('milieuzone - bodembeschermingsgebied').
3.3 Bouwrijp Maken / Ophoging Plangebied
3.3.1 Uitgangssituatie
Zoals uit figuur 3.1 blijkt, was het terrein van de voormalige stortlocatie niet vlak. De terreinhoogte varieerde tussen NAP +18,20 meter en NAP +20,50 meter.
In het Hergebruiksplan is bepaald dat een beperkte afvlakking is toegestaan, zodat na egalisatie en grondaanvulling kon worden uitgegaan van een terreinhoogte van NAP +19,75 meter.
Figuur 3.1: Oorspronkelijke hoogteligging van het terrein van de voormalige stortplaats.
De locatie diende geschikt te worden gemaakt voor de vestiging van een tuincentrum.
Voor een dergelijke voorziening dient het terrein op één hoogte te worden gebracht, waarbij de terreinhoogte na egalisatie en grondaanvulling van NAP +19,75 meter het uitgangspunt vormde. Voor de bebouwing is uitgegaan van een peilhoogte van NAP +20,58 meter (peil ter hoogte van de entree van het hoofdgebouw).
Op het terrein is 'geotextiel' aangebracht. Het gaat daarbij om een doek dat is uitgespreid over het terrein. Dit doek markeert het begin van de stort. Boven het geotextiel is een grondlaag aangebracht. Deze grondlaag is niet bedoeld als afdeklaag in verband met daaronder gelegen stort. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt was dit ook niet vereist. De grondlaag was nodig voor een stabiele fundering van het gebouw van het tuincentrum en voor het aanbrengen van kabels en leidingen. Vanwege het karakter van het stortmateriaal (veel betonblokken) was de onderliggende laag niet geschikt om te dienen voor een stabiele fundering of om daar kabels en leidingen doorheen te trekken.
Onderstaande figuur geeft de principeophoging weer.
Figuur 3.2: Principeophoging van het terrein van de voormalige stortplaats
3.3.2 Bouwpeil
Ter voorkoming van wateroverlast dient het bouwpeil enigszins boven het peil van het afgewerkte terrein te liggen.
In verband hiermee is in onderhavig geval een bouwpeil van NAP +20,58 meter gehanteerd. Ten opzichte van het in het Hergebruiksplan vermelde bouwpeil van NAP +21,07 meter betekent dit een verschil van circa 0,5 meter. Deze reductie is bereikt door het optimaliseren van de wijze van afwerking en inrichting. Dit is in onderstaande afbeelding geïllustreerd.
Figuur 3.3: Schematische weergave van het peil in het gebruiksplan en het gerealiseerde peil
3.4 Water
3.4.1 Algemeen
In 2007 is een watertoets uitgevoerd voor onderhavige ontwikkeling. In dit kader zijn in overleg met betrokken waterbeheerder de gevolgen, voorwaarden en ruimtelijke consequenties voor water en het te doorlopen afstemmingsproces in beeld gebracht.
Deze waterparagraaf gaat in op het water- en rioleringssysteem van het terrein. Achtereenvolgens wordt kort de bodemopbouw, de waterhuishouding en de riolering in de oorspronkelijke en in de huidige situatie beschreven. Vervolgens wordt aangegeven aan welke eisen het riolering- en watersysteem op de locatie moet voldoen.
In hoofdstuk 4 (Planbeschrijving) wordt het watersysteem op hoofdlijnen beschreven.
3.4.2 Historische ontwikkeling
In de oorspronkelijke situatie, voor realisatie van de stortplaats, lag het afgewerkte terrein 1,5 à 2,0 meter boven het oorspronkelijk maaiveld. Volgens historische gegevens was ter plaatse tot een diepte van 3,0 à 4,0 m-mv leem ontgraven. Ten noordoosten van de locatie bevindt zich een bosgebied waar een deel van de voormalige steenfabriek heeft gestaan. Bekend is dat het terrein afliep vanaf de spoorlijn (NAP +19,5 meter) richting de Collse Hoefdijk (NAP +18,0 meter). Het terrein was geaccidenteerd, mogelijk als gevolg van leemwinningen.
3.4.3 Bodemopbouw en geohydrologie
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat vanaf maaiveld tot circa 23 m-mv een deklaag (Nuenen Groep) aanwezig is, bestaande uit leem en zand. Onder de deklaag bevindt zich op een diepte van circa 23 tot 78 m-mv het eerste watervoerende pakket. Het grondwater in het eerste watervoerende pakket stroomt in noordwestelijke richting. Voor een uitvoerige beschrijving van de bodemopbouw en geohydrologie wordt verwezen naar de rapportage van het nader onderzoek fase 3 en de rapportage van de 1e NAVOS-ronde (Geofox, april 1999).
3.4.4 Grondwater en doorlatendheid
Het freatisch grondwater bevond zich in de historische situatie op een diepte van 1,0 à 2,0 m-mv en stroomde in noordwestelijke richting. Aan de zuidwestzijde van het onderzoeksgebied, op een afstand van circa 3.000 meter, zijn twee peilbuizen gelegen, die zijn opgenomen in het landelijke TNO meetnet. Het betreft de peilbuizen B51G0808 en B51G0181.
In tabel 3.1 zijn relevante gegevens van deze peilbuizen weergegeven.
Tabel 3.1: Gegevens TNO peilbuizen
Op basis van de stijghoogten in de TNO peilbuizen wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het onderzoeksgebied sprake is van inzijging. Daarnaast heeft de gemeente peilbuizen geplaatst in de Hofstad (Pb 12) en Eeneind (Pb 13). De stijghoogten daarin zijn gedurende 2006 en 2007 opgenomen.
Geconcludeerd wordt dat de stijghoogtebeweging van de geplaatste gemeentelijke peilbuizen correleert met de TNO peilbuis. Op grond van deze correlatie is de GHG ter plaatse van peilbuis Pb 12 vastgesteld op 17,25 m +NAP en de GHG ter plaatse van peilbuis Pb 13 op 17,00 m +NAP. Op de locatie van de stort zijn geen peilbuizen geplaatst. Bij het graven van proefsleuven zijn in 1999 grondwaterstanden van 4 meter beneden maaiveld geconstateerd. Direct ten noordoosten van de stort worden grondwatertrappen IIIa, V en VII vermeld op de bodemkaart in de digitale atlas van de provincie (tabel 3.2).
Tabel 3.2: Grondwatertrappen
Grondwatertrap | GHG (m-mv) | GLG (m-mv) | |
III (a) | 0,25 -0,40 (< 0,25) | 0,80-1,20 | |
V | 0,25-0,40 | >1,20 | |
VII | 0,40 – 0,80 | >1,20 |
Dit houdt in dat zich daar een gebied bevindt waar het grondwater in natte periodes tot aan maaiveld of vlak onder maaiveld kan stijgen. Deze natte plekken komen waarschijnlijk overeen met de laagst gelegen gedeelten in het bosgebied. De hoger gelegen gedeelten hebben een hoogste grondwaterstand die gemiddeld tussen de 0,40 en 0,80 m-mv is gelegen.
Op basis van de verworven gegevens wordt ten aanzien van de GHG en ontwerpgrondwaterstand een waarde gehanteerd op de ontwikkelingslocatie van 17,50 m +NAP. Het totale gebied is in de provinciale atlas aangewezen als potentieel infiltratiegebied. In de oorspronkelijke situatie is er geen sprake van een mogelijke verspreiding van verontreinigingen in het freatisch grondwater, het diepere grondwater en eventueel oppervlaktewater. Toch heeft het beperken van de infiltratie van regenwater op de stortlocatie de voorkeur om in de toekomstige situatie ook veilig te zitten.
3.4.5 Oppervlaktewater
Tussen het tankstation en de stort was een watergang aanwezig. Deze was tijdens een veldbezoek in augustus 2007 niet watervoerend en voor het overgrote deel overwoekerd. Ook parallel aan de Collse Hoefdijk is een watergang gelegen. Het betreft geen legger- of schouwwatergangen van het waterschap. Het oppervlaktewaterstelsel is in onderstaande figuur weergegeven. De stroomrichting van de watergangen loopt in noord(west)elijke richting.
Figuur 3.4: Oppervlaktewaterstelsel
In de nabije omgeving ligt ook de recreatieplas Enode. De watergangen staan hier niet mee in verbinding.
3.4.6 Riolering
Het tuincentrum is aangesloten op een streng van de drukriolering. Het aansluitpunt van dit cluster van de drukriolering is op het vrijvervalstelsel in de Geldropsedijk van de gemengde riolering van de kern Eeneind.
3.5 Flora En Fauna
In het kader van de ontwikkeling van Landgoed Gulbergen is in 2007 een aantal ecologische inventarisaties uitgevoerd door Grontmij in samenwerking met Ecologica (Inventarisaties Landgoed Gulbergen - rapportage ecologische inventarisaties 2007 (Grontmij Nederland B.V., 219781.211.ehv.r001, 23 november 2007).
Voorliggend plangebied maakt een klein onderdeel uit van het studiegebied van voornoemd onderzoek. Door het onderzoek kon inzicht worden verkregen in de aanwezige soorten en aantallen, om vast te kunnen stellen wat de impact van de geplande ontwikkelingen zou zijn op eventueel te beschermen natuurwaarden.
Uit bovengenoemd onderzoek bleek dat in het plangebied en de directe omgeving daarvan alleen broedvogels voorkwamen. Daartoe is voorafgaand aan de start van de werkzaamheden voor het tuincentrum ter plaatse van het plangebied een controle uitgevoerd op de aanwezigheid van broedvogels in het plangebied. Uit de check bleek dat de uitvoering kon worden opgestart.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Voorliggend hoofdstuk beschrijft de plannen, die ten grondslag lagen aan de ontwikkeling van het inmiddels realiseerde tuincentrum.
4.1 Ontwikkelingskader
In 1995 is een Landschapbeleidsplan voor de gemeente Nuenen opgesteld met het doel een robuust landschappelijk raamwerk voor het gebied 'Gulbergen' te ontwikkelen. Een belangrijk onderdeel vormde de 'droge' natuurzone. Dit betreft voornamelijk de ten oosten van onderhavige locatie gelegen Papenvoortse heide, Refelingse heide en Collse heide. Voor de aanwezige bospercelen werd uitbreiding en aaneenschakeling voorgesteld. Deze plannen zijn nadien geconcretiseerd en juridisch verankerd in het bestemmingsplan 'Landgoed Gulbergen' (2008).
De Collse Hoefdijk vormt de ontsluiting van het gedeelte van Nuenen ten zuiden van de A270 en vormt daarmee de entree van het bedrijventerrein 'Eeneind'.
In het kader van de verbetering van de entree van bedrijventerrein Eeneind is in 2001 een studie uitgevoerd naar mogelijkheden ter verbetering van de Collse Hoefdijk. Deze studie mondde uit in een voorstel om drie rotondes te realiseren. Deze zijn inmiddels gerealiseerd.
De meest noordelijke rotonde ligt ter plaatse van de aansluiting van de Geldropseweg op de Collse Hoefdijk, en ontsluit het tuincentrum.
In 2004 is een revitaliseringplan opgesteld en uitgevoerd voor het bestaande bedrijventerrein 'Eeneind'. Het gedeelte ten noorden van de spoorlijn is daarbij buiten beschouwing gelaten in afwachting van besluitvorming over de toekomstige functie van dit gebied. Vanwege de ligging wordt dit gebied als entree van het bedrijventerrein 'Eeneind' ervaren. Vanuit deze optiek werd destijds al gesproken over de mogelijke vestiging van een verkooppunt voor motorbrandstoffen en een tuincentrum.
Figuur 4.1: Ontwikkelingsmodellen en globale uitwerking uit het revitaliseringsplan (2004)
4.2 Vestigingsplaatsfactoren
De vestigingsfactoren voor betreffende locatie werden opgenomen in het revitaliseringsplan uit 2004:
- het terrein moest goed ontsloten zijn vanaf de hoofdweg;
- vanaf de doorgaande weg moest het tuincentrum goed herkenbaar zijn;
- er moest voldoende oppervlak beschikbaar zijn, ook geschikt voor mogelijke toekomstige ontwikkelingen;
- het terrein moest zowel functioneel als ruimtelijk worden opgenomen in zijn omgeving en er moest een logisch en passend (representatief) karakter worden nagestreefd.
Dit werd als volgt nader uitgewerkt.
Ontsluitingsmogelijkheden:
Door de aanleg van een ruime en verkeerstechnisch optimale verkeersader is een centrale verbindingsweg gerealiseerd met een bijzondere betekenis.
Herkenbaarheid:
Vanaf de Collse Hoefdijk kunnen bedrijven zich goed etaleren/presenteren. Daarbij wordt tevens een duidelijke en herkenbare entree gerealiseerd voor het terrein van de voormalige stortplaats.
Beschikbaar oppervlak:
Het beschikbare oppervlak is beperkt, maar voldoende om als bedrijfsperceel te worden gebruikt (2,9 ha).
Ruimtelijke inpassing / ambitie:
Uitgangspunt is dat de ontwikkelingen moeten passen in hun omgeving en zich dienen te voegen in c.q. aan te sluiten bij de bestaande landschappelijke structuren en kwaliteiten.
De ruimtelijke kwaliteiten zijn als volgt te karakteriseren. De locatie is gelegen aan de rand van de boszone Papenvoortse heide/Refelingse heide. Dwars op dit landschappelijke element staat een oost-westverbinding, namelijk de spoorlijn Eindhoven-Helmond, die tevens de grens van het deelgebied vormt. Daarnaast loopt de centrale ontsluitingsweg de Collse Hoefdijk van noord naar zuid en verbindt door middel van drie rotondes de verschillende kralen van het snoer.
Met zijn poortfunctie past de ontwikkeling van een tuincentrum in dit kernrandgebied op de overgang van bos naar bedrijventerrein.
Figuur 4.2: Ruimtelijke kwaliteit van het deelgebied
4.3 Wenselijkheid
Hiervoor is aangegeven dat het gebied ten noorden van de spoorlijn ruimtelijk een onderdeel is van Landgoed Gulbergen. In aanvulling hierop is ook aangegeven dat deze locatie vooral een 'representatieve' invulling moest krijgen en tevens moest passen binnen/aansluiten bij haar omgeving. Om aan deze voorwaarden te kunnen voldoen, werden bij het ontwerp de ruimtelijke mogelijkheden verkend. Het terrein werd ontwikkeld tegen het bestaande bosgebied. Bij de rotonde op de Collse Hoefdijk lag de taak om een representatieve ruimte met bijzondere bebouwing te ontwikkelen. Deze plek zou een bijzondere entreeruimte kunnen worden in het aantrekkelijk lint voor het bedrijvenpark 'Eeneind'.
4.4 Deelgebied Tuincentrum
De oorspronkelijke stort is indertijd afgedekt met een laag grond. Aangezien de stort vooraf niet werd afgevlakt, resulteerde dit in een geaccidenteerd terrein met een hoogteverschil tot ongeveer twee meter. Zoals uit figuur 4.3. blijkt, bevond de top zich aan de achterzijde en liep het terrein min om meer gelijkmatig af naar alle zijden. Mede vanwege het oppervlak en op bepaalde delen aanwezige begroeiing, viel het aanwezige hoogteverschil nauwelijks op.
Figuur 4.3: Hoogteverschillen binnen de voormalige stortplaats
Directe aanleiding voor onderzoek naar mogelijk hergebruik van deze stortlocatie was de wens verplaatsing van het aan de Berg gevestigde tuincentrum te faciliteren. Om voor een dergelijke voorziening geschikt te zijn, lag het voor de hand het terrein op één niveau af te werken, zodat hierop een bedrijfspand kon worden gerealiseerd met een direct daarop aansluitende buitenruimte. Dit is voor een tuincentrum van groot belang, omdat hiermee binnen het complex hellingbanen worden voorkomen. Een alternatieve terreininrichting met terrassen was derhalve geen optie. In het kader van het Hergebruiksplan is geopteerd voor een niveau dat circa 2 m boven het peil van de omliggende percelen ligt, teneinde te voorkomen dat de stort deels zou moeten worden afgegraven. Een dergelijk niveauverschil bood aanknopingspunten om de poortfunctie van dit perceel ook ruimtelijk manifest te maken. In verband hiermee zijn voor de inpassing van dit perceel en met name voor de vormgeving en afwerking van dit hoogteverschil de volgende oplossingsrichtingen in beeld gebracht:
- a. Afwerkingsmodel 1: het gehele perceel wordt voorzien van een 'harde' wand (damwand);
- b. Afwerkingsmodel 2: het gehele perceel wordt voorzien van een 'zachte' overgang (grondtalud);
- c. Voorkeursmodel: een combinatie van een harde wand naar de rotonde op de Collse Hoefdijk en zachte overgangen aan de drie overige perceelsgrenzen. Deze oplossing past bij de sfeer en het karakter van de infrastructuur, maar ook bij het stedelijk karakter van de entreeruimte van het bedrijvenpark.
Deze laatste oplossing paste uiteindelijk het beste bij de sfeer en het karakter van de infrastructuur, maar ook bij het stedelijk karakter van de entreeruimte van het bedrijvenpark. Om die reden is voor dit model gekozen.
4.5 Uitgangspunten Voor De Inrichting
Bij de inrichting van het perceel van het tuincentrum diende in sterke mate rekening te worden gehouden met de representatie en de landschappelijke inpasbaarheid. Het entreegebouw diende vanaf de toegangsweg het best zichtbaar te zijn en diende een representatieve architectuur te krijgen. De kassen aan weerszijden van het entreegebouw dienden minder prominent aanwezig te zijn. Parkeren gebeurt op eigen terrein nabij de entree en, tijdens pieken, ook op het overloopterrein ten zuiden van het gebouw. De overgang met het achterliggende bos is geleidelijk en wordt ingevuld door het aanplanten van een bosplantsoen op en rond het talud. Hiermee werd het terrein ingepast in het bestaande bosgebied en werd ook het hoogteverschil gemaskeerd. Voor het bosplantsoen werden inheemse soorten gebruikt, die ook in achterliggend bos (Papenvoortse Heide / Refelingse Heide) voorkomen. Door aanplant van deze overgang werd het karakter van de boszone versterkt en werd daarmee aan de doelstellingen van het landschapsbeleidsplan van Nuenen voldaan. Voor de overgang met de percelen langs de Parallelweg is voor een identieke inrichting gekozen. De perceelsgrens met het benzinepompstation aan de Collse Hoefdijk is, voor zover de beschikbare ruimte dit toeliet, ingericht als robuuste groenzone met groenblijvende heesters. De oorspronkelijk beoogde harde overgang aan de zijde van de Collse Hoefdijk is in overleg met het gemeentelijke Team Ruimtelijke Kwaliteit verzacht door de damwanden af te werken met een steil groenblijvend talud. Tenslotte zijn op de parkeerplaats bomen aangeplant om het groene karakter van het perceel te versterken.
Figuur 4.4: Schetsmatige weergave van de uitgangspunten voor de inrichting
4.6 Vormen Van Gebruik
Het perceel heeft een oppervlakte van ruim 26.000 m2, waarbij de omringende groenvoorziening buiten beschouwing is gelaten. Hiervan is circa 30% (ruim 8.000 m2) bebouwd en circa 70% (ruim 18.000 m2) als terrein in gebruik ten behoeve van het tuincentrum.
Op het terrein komen de volgende functies voor:
- a. tuincentrum (met alle vormen van gebruik die daar tegenwoordig bij horen);
- b. inrit;
- c. parkeerterrein;
- d. overloop parkeerterrein;
- e. opslag en groen- en watervoorzieningen.
Figuur 4.5: Terrreininrichting
Ter toelichting wordt opgemerkt, dat de inrit vanaf de rotonde toegang geeft tot de parkeervoorzieningen nabij de entree van het tuincentrum. Gelet op de door het tuincentrum gehanteerde productformule, is rekening gehouden met een overcapaciteit, om de parkeerbehoefte op piekdagen zo veel mogelijk op te kunnen vangen. In verband hiermee is een zogenoemd overloopterrein aangelegd, met een capaciteit van circa 150 parkeerplaatsen. Het gaat om het zuidelijke deel van het parkeerterrein.
Achter de bebouwing bevindt zich een afgesloten terreingedeelte dat in gebruik is voor uitstalling ten verkoop en voor opslag. Tevens bevindt zich hier een waterbassin voor gietwater. Tenslotte bevindt zich nabij de entree een specifiek terreingedeelte dat kan worden benut voor het plaatsen van modellen van tuinhuisjes.
4.7 Bebouwing
Uitgangspunt was dat het gebouw het best zichtbaar zou zijn vanaf de toegangsweg en dat het een representatieve architectuur diende te hebben. De kassen aan weerszijden van het hoofdgebouw zouden minder prominent aanwezig zijn. Dit is bereikt door uit te gaan van een centraal gelegen entreegebouw met een hoogte van circa 15 meter. Dit entreegebouw wordt geflankeerd door lagere kassen, die enigszins zijn teruggelegd.
Figuur 4.6: Zicht op entree en bebouwing vanaf de rotonde (bron Breddels Architecten)
Het entreegebouw en de beide kassen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 8.250 m2. Omdat het entreegebouw (gedeeltelijk) is uitgevoerd met een tussenvloer, is sprake van een (maximale) bruto vloeroppervlak van 10.415 m2. Uitgaande van een bruto/netto-verhouding van 4:3, is sprake van een (netto) verkoopvloeroppervlakte van ongeveer 7.810 m2.
Deze oppervlakte is beschikbaar voor het basisassortiment, met de productgroepen 'Groen' en 'Tuin en dier', alsmede voor het aanvullende assortiment met de productgroepen 'Terras, sfeer en interieur' en 'Overige detailhandel'. Tenslotte is ruimte aanwezig voor ondersteunende horeca. Om het karakter van het tuincentrum te waarborgen, werden bij de beslissing op bezwaar eisen gesteld omtrent de procentuele verdeling van de verkoopvloeroppervlakte over de onderscheiden productgroepen. Deze verdeling is nu ook in de regels van het bestemmingsplan verankerd (artikel 3).
Hoofdstuk 5 Planologische Aanvaardbaarheid
5.1 Inleiding
De komst van het tuincentrum heeft gevolgen gehad voor de omgeving. Om te kunnen vaststellen of deze gevolgen aanvaardbaar waren, zijn tal van onderzoeken uitgevoerd, zowel wat betreft specifieke aspecten, zoals bijvoorbeeld geluidhinder, als meer algemeen planologische aspecten. Daarbij is - voor zover relevant voor het betreffende aspect - rekening gehouden met de grotere terreinhoogte ten opzichte van de omgeving.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van een aantal van deze onderzoeken nog eens weergegeven, waarbij achtereenvolgens wordt ingegaan op de aspecten geluid, licht, luchtkwaliteit, externe veiligheid, afwatering en de marktruimte.
5.2 Geluid
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen realisering van het tuincentrum aan de Collse Hoefdijk te Nuenen (Akoestisch onderzoek in het kader van het Activiteitenbesluit, Grontmij Nederland B.V, 272866.rsd.431.R001, 16 december 2009). De betreffende locatie is geen bedrijventerrein. De 'standaard' voorschriften van het Activiteitenbesluit waren derhalve van toepassing op het hier beschreven geluidonderzoek.
Bij het realiseren van het tuincentrum zijn voor de omliggende geluidsgevoelige bestemmingen twee zaken relevant, te weten:
- Reflectiewaarde afkomstig van het wegverkeerslawaai en het railverkeerslawaai;
- Industrielawaai, afkomstig van het te realiseren tuincentrum.
De geluidsbelasting ten gevolge van bovengenoemde bronnen is bepaald ter plaatse van de achtergevels van de woningen aan de Parallelweg 11/12 en 13-15 en de noordgevel van de bedrijfswoning aan de Collse Hoefdijk 9a. Er is gekozen voor de gevel als beoordelingspunt, aangezien toetsing aan alle wettelijke grens- en streefwaarden dient plaats te vinden op basis van het invallend geluidsniveau ter plaatse van de gevel. De geluidsbelasting is bepaald voor twee scenario's voor het jaar 2020, zowel in het geval van autonome groei van weg- en railverkeer als in het scenario dat het tuincentrum gerealiseerd wordt. Door beide situaties met elkaar te vergelijken kon de invloed van de vestiging van het tuincentrum worden geanalyseerd. De optredende geluidsbelasting ter plaatse van de achtergevels van de woningen is bepaald door middel van computermodellen die zijn opgesteld ten behoeve van de eerder uitgevoerde akoestische onderzoeken.
Voor de berekeningen werd gebruik gemaakt van het computerprogramma Geonoise (V.5.43). In dit programma zijn alle relevante geluidsbronnen met hun eigenschappen ingevoerd. Tevens zijn alle van belang zijnde gebouwen en bodemgebieden in het rekenmodel opgenomen.
5.2.1 Reflectiewaarde
Bij het uitvoering van het geluidsonderzoek is rekening gehouden met de aanwezigheid van woningen, een spoorlijn en bestaande wegen. De in de Wet genoemde voorkeursgrenswaarden zijn als streefwaarden gehanteerd bij het beoordelen van de akoestische situatie ten gevolge van elke bron afzonderlijk. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai respectievelijk 48 en 55 dB Lden. Voor wegverkeerslawaai mag bij het bepalen van de toetswaarde voor het toekomstig maatgevende jaar, ingevolge artikel 3.6 van het RMG 2006, een aftrek toegepast worden van 2 of 5 dB voor wegen waarop respectievelijk een hogere dan wel lagere rijsnelheid geldt van 70 km/u.
Ook is er rekening mee gehouden dat het bouwpeil van het terrein van het tuincentrum circa 2 meter hoger zou komen te liggen dan het peil van de percelen van de woningen aan de Parallelweg.
Conclusie van de akoestische berekeningen is dat het hoogteverschil niet leidt tot een grote verhoging van de geluidsbelasting ten gevolge van gereflecteerd railverkeerslawaai. De extra reflecties zijn immers met name naar boven gericht en zullen de gevels niet bereiken.
Conclusie is wel, dat bij realisatie van het tuincentrum de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai daalt ter plaatse van de achtergevels van de bestaande woningen aan de Parallelweg. Dit wordt veroorzaakt door de afschermende werking van het verhoogde terrein, met daarop het gebouw.
Bij de onderzochte scenario's was sprake van een geluidsbelasting van meer dan 48 dB, inclusief de correctie conform artikel 3.6 RMG 2006. Er is dus sprake van een (licht) geluidsbelaste locatie. De geluidsbelasting veroorzaakt door railverkeerslawaai neemt toe als gevolg van de realisatie van het tuincentrum ter plaatse van de achtergevels van de bestaande woningen aan de Parallelweg. Dit is toe te schrijven aan optredende reflecties. De uiteindelijke belasting blijft echter (ruimschoots) onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB uit de Wet geluidhinder.
5.2.2 Industrielawaai
De geluidsbelasting ten gevolge van het tuincentrum is berekend in een rapport dat is opgesteld door K&M Adviseurs. Het ging bij deze berekening om het langtijdgemiddeld geluidsniveau.
De inrichting diende voor wat betreft maximale geluidsniveaus te voldoen aan het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit wordt voor geluid gesteld dat het langtijdgemiddeld geluidsniveau ter plaatse van de gevels van woningen van derden ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde mag bedragen. Het maximaal geluidsniveau bedraagt in de dagperiode niet meer dan 70 dB(A), in de avondperiode niet meer dan 65 dB(A) en in de nachtperiode niet meer dan 60 dB(A). Onder voorwaarden heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften vast te stellen.
De geluidsbelasting veroorzaakt door het tuincentrum blijft onder de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit het Activiteitenbesluit. De gecumuleerde geluidsbelasting stijgt (licht) als gevolg van de realisatie van het tuincentrum. Echter, alle berekende geluidsbelastingen kunnen worden geclassificeerd als 'Redelijk' conform de Handreiking Industrielawaai & Vergunningverlening 1998. De komst van het tuincentrum brengt hierin derhalve geen verslechtering. Opgemerkt wordt, dat dit niet inhoudt dat er geen sprake kan zijn van een merkbare verandering, aangezien een nieuwe geluidsbron met een nieuwe en eigen karakteristiek wordt toegevoegd aan een bestaande situatie. Echter, de classificatie van de kwaliteit van de akoestische omgeving verandert hierdoor niet.
Conclusie
Geconcludeerd kon worden dat door de realisatie van het tuincentrum niet een dermate verslechtering van het akoestisch woon- en leefklimaat optreedt, dat sprake is van een onacceptabele situatie. Vanuit akoestisch oogpunt bestonden er daardoor geen belemmeringen voor de vestiging van de inrichting op de voorgenomen locatie.
5.3 Licht
Lichthinder kan ontstaan door een ongunstige situering van de terreinverlichting en de verlichting (koplampen) van voertuigen, zowel op de parkeerplaats als bij het afrijden van de inrit. In het kader van het voorbereiden van de ruimtelijke ontwikkelingen zijn beide onderdelen beoordeeld waarbij geconcludeerd kon worden dat er geen sprake zou zijn van onaanvaardbare lichthinder.
5.3.1 Terreinverlichting
In het najaar 2009 is een verlichtingsplan opgesteld ten behoeve van de aanvraag bouwvergunning voor het tuincentrum. De terreinverlichting bestaat uit drie type lampen die zo zijn gesitueerd dat ze aan de randen van het terrein geen lichthinder veroorzaken.
Uit de berekeningen, die in het kader van het verlichtingsplan zijn gemaakt, bleek de Luxwaarde aan de rand van het terrein (waar zich woningen bevinden) 0,10 Lux te bedragen. Ter vergelijking bedraagt de lichtsterkte bij volle maan ongeveer 0,2 Lux. Daarnaast zal de verlichting alleen werkzaam zijn tijdens de openingstijden van het tuincentrum.
Er kon dus worden geconcludeerd dat er geen sprake is van onaanvaardbare lichthinder afkomstig van de terreinverlichting. In figuur 5.1 wordt de rand waar de woningen zijn geconcentreerd verbeeld met daarbij aangegeven de lichtsterkte in Lux.
Figuur 5.1: Sterkte van terreinverlichting op de omgeving
5.3.2 Verlichting van voertuigen
Bij de inrichting van het parkeerterrein en de bijbehorende op- en afrit is rekening gehouden met het voorkomen van lichthinder vanwege voertuigen. In verband hiermee zijn rond het parkeerterrein taxushagen geplaatst, die onaanvaardbare hinder door verlichting vanwege koplampen voorkomen. Tevens is de situering van de op- en afrit zo, dat het verkeer op de rotonde niet kan worden verblind.
Conclusie
Er is geen sprake van onaanvaardbare lichthinder vanwege de terreinverlichting of voertuigen die het tuincentrum bezoeken.
5.4 Luchtkwaliteit
Er is begin 2010 een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd door SRE Milieudienst in verband met de voorgenomen realisering van het tuincentrum aan de Collse Hoefdijk te Nuenen (Onderzoek luchtkwaliteit Tuincentrum Intratuin Nuenen, SRE, 481059, 2 februari 2010). Onderzocht is of er wat betreft luchtkwaliteit mogelijke belemmeringen zijn vanuit de Wet milieubeheer. Inzichtelijk is gemaakt wat de immissies van fijn stof zijn ter hoogte van de woonwijk Eeneind (Collse Hoefdijk) en de invloed die het tuincentrum op deze emissies zal hebben. Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat het project leidt 'niet in betekenende mate' tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De bijdrage van het treinverkeer aan de luchtkwaliteit is verwaarloosbaar. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de concentraties fijn stof onder de grenswaarden liggen, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het inmiddels gerealiseerde tuincentrum.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan heeft SRE Milieudienst in opdracht van de gemeente Nuenen begin 2012 geverifieerd of het onderzoek nog valide is. Bevestigd is dat dit het geval was.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kon worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormde voor deze ontwikkeling.
5.5 Externe Veiligheid
Doel
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Wettelijk kader
Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004) van toepassing. Ten aanzien van transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (juli 2012). Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).
- 1. Plaatsgebonden Risico (PR):
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk wordt getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'; - 2. Groepsrisico (GR):
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Hogedruk aardgastransportleiding
Nabij het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding (Z-514-01) gelegen. De afstand van deze leiding tot het plangebied bedraagt ca. 400 meter. De effectafstand van deze leiding is 140 meter. Deze hogedruk aardgasleiding is daarom niet relevant voor externe veiligheid.
Transport rijksweg A270
Ca. 400 meter ten noorden van het plangebied is de rijksweg A270 gesitueerd (kortste afstand). Door Grontmij is een extern veiligheidsonderzoek (5 maart 2011) uitgevoerd voor drie situaties:
- 1. Huidige situatie (huidige bevolking, actuele vervoerscijfers);
- 2. Autonome situatie (huidige geprojecteerde bevolkingsgegevens, toekomstige vervoerscijfers);
- 3. Toekomstige situatie (toekomstige vervoerscijfers, bevolkingsgegevens incl. tuincentrum).
Plaatsgebonden risico
Uit het onderzoek blijkt dat er geen PR 10-6-contouren aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico ten gevolge van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is niet relevant.
Groepsrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A270. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico in geen enkele berekening de oriëntatiewaarde overschrijdt. De berekende situaties liggen allen ver beneden de oriëntatiewaarde. Ondanks de toename van vervoer van gevaarlijke stoffen in de autonome situatie neemt het groepsrisico niet toe. De realisatie van het tuincentrum heeft eveneens niet geleid tot een toename van het groepsrisico.
Spoorweg Eindhoven - Helmond
Ten zuiden van het plangebied loopt de spoorbaan Eindhoven – Helmond. De kortste afstand van deze spoorbaan tot het plangebied bedraagt circa 50 meter.
Het plangebied ligt binnen de zone van het GR-aandachtsgebied van 200 meter.
Door Grontmij is een extern veiligheidsonderzoek (5 maart 2011) uitgevoerd voor twee situaties:
- 1. Huidige situatie (huidige bevolking, actuele vervoerscijfers);
- 2. Autonome en toekomstige situatie (huidige geprojecteerde bevolkingsgegevens, toekomstige vervoerscijfers).
Plaatsgebonden risico
Volgens bijlage 2 van het Eindrapport werkgroep Basisnet Spoor ligt rond dit traject geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 en is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.
Over het traject worden jaarlijks alleen brandbare gassen vervoerd in een hoeveelheid van 2150 ketelwagenequivalenten. Dit betekent dat er ook geen plaatsgebonden risicocontour van 10-7 rond de spoorbaan ligt.
Groepsrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico in geen enkele berekening de oriëntatiewaarde overschrijdt. De berekende situaties liggen allen ver beneden de oriëntatiewaarde. Het realiseren van het tuincentrum leidt tot een lichte toename van het groepsrisico.
Bedrijven
Nabij het plangebied is de volgende risicovolle inrichting gelegen, namelijk Total station Schenkels (LPG –tankstation, Collse Hoefdijk 9a). Total station Schenkels valt onder artikel 2, lid 1 onder a van de Regeling externe veiligheid inrichtingen. De risico's zijn berekend met behulp van een QRA (zie rapportage SRE Milieudienst van 1 februari 2012).
Plaatsgebonden risico
De LPG-doorzet is beperkt tot < 1000 m3 per jaar. Dit betekent concreet dat binnen de hieronder aangegeven afstanden geen kwetsbare objecten mogen zijn gelegen:
- Binnen 45 meter vanaf het vulpunt;
- Binnen 25 meter vanaf een ondergrondse tank;
- Binnen 15 meter vanaf een afleverzuil.
In de praktijk lopen twee cirkels (45 m en 25 m) gedeeltelijk over het parkeerterrein van het tuincentrum. Dit betekent dat wordt voldaan aan de grenswaarde (voor al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten en richtwaarde (voor al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten) van 10-6 per jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico (bepaald in de risicoberekening) ligt ruim beneden de oriëntatiewaarde. Het realiseren van het tuincentrum leidt tot een lichte toename van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Bij het vaststellen van het uitwerkingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en paragraaf 4.3 van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen verantwoord te worden. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost.
Op 6 februari 2013 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven. Dit advies is verwerkt in deze verantwoording van het groepsrisico. Het advies is om de brandweer bij eventuele inrichtingsplannen te betrekken.
Bovenstaand punt wordt hieronder nader behandeld en toegelicht. In het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico wordt een afweging gemaakt ten aanzien van enerzijds het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en anderzijds het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. In artikel 13 van het Bevi, artikel 12 van het Bevb en de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen zijn de elementen beschreven die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Hieronder is de verantwoording per element beschreven.
Te verwachten aantal personen binnen het invloedsgebied/ hoogte van het groepsrisico
Het onderhavige plan is gelegen binnen de invloedsgebieden van de rijksweg A270, het spoor (Eindhoven Helmond) en LPG-tankstation Schenkels. Bij het plan zijn twee kwantitatieve risicoanalyses gevoegd:
- Groepsrisicoberekening Total station Schenkels (SRE Milieudienst, nr 489239, d.d. 1 februari 2011);
- Nuenen Tuincentrum Eeneind (QRA rijksweg A270 en spoor, Grontmij, nr. 272866 rev. D2.1, d.d. 5 maart 2012).
Uit de risicoanalyses blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft.
Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico
Voor de inrichting in het plangebied is een omgevingsvergunning verleend. Voor nieuwe bedrijven zal een omgevingsvergunning moeten worden verleend. In deze vergunningen is/zal de Best Beschikbare Techniek (BBT) zijn/worden voorgeschreven. Voor de weg en het spoor zijn geen bronmaatregelen denkbaar.
Mogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Het tuincentrum is al gerealiseerd. Er zijn verder geen nieuwe ontwikkelingen te verwachten in het plangebied.
Mogelijke bron- en/end of pipe-maatregelen om het groepsrisico te beperken
Binnen het plangebied is een ongevalscenario relevant: explosie (druk).
Explosie
Bij een explosie komt er een hoge druk tot stand. Dicht bij de bron is de druk zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunning de Best Beschikbare Technieken (BBT) is toegepast voor dit risicovolle bedrijf, kan de druk bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat het niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij het realiseren van nieuwe objecten (binnen het invloedsgebied van de bovengenoemde risicobronnen) voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Gezien de hoge kosten van dit glas (3,5 maal zo duur als standaard HR ++ glas) wordt dit niet verplicht gesteld in het plan.
Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten
In het advies van de Veiligheidsregio is opgenomen dat na overleg met de brandweer Nuenen is geconstateerd dat de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening voldoende zijn.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
In het advies van de Veiligheidsregio blijkt dat de zelfredzaamheid van de bezoekers en werknemers van het tuincentrum als voldoende kan worden beschouwd.
Conclusie
In het advies van de Veiligheidsregio staat vermeldt dat er sprake is van een restrisico dat voorkomen kan worden zodra het LPG-station buiten de openingstijden van het tuincentrum kan worden bevoorraad. De Veiligheidsregio adviseert om het bevoorraden van het LPG station buiten de openingstijden van het tuincentrum te laten plaatsvinden. Hierover is overleg gevoerd met de tankstationhouder om zijn milieuvergunning hierop aan te passen. In de praktijk wordt het station voor 08.00 uur bevoorraad. Bij de procedure tot wijziging van de milieuvergunning heeft de eigenaar bezwaar gemaakt omdat hij de toelevering voor 08.00 uur niet kan garanderen. De bevoorradingswagen komt uit het westen van het land en kan daardoor onverhoopt in de file komen staan. De LPG wagen moet toch lossen als hij na 08.00 uur arriveert. De eigenaar van het station heeft hier geen invloed op en kan daarom hiervoor ook geen verantwoording dragen. In de procedure van de wijziging van de milieuvergunning is hij in zijn gelijk gesteld.
5.6 Afwatering
Neerslag op het terrein en de bebouwing wordt afgevoerd door middel van ondergrondse riolering naar een greppel langs de grens van het tuincentrum en het bosgebied. Hiermee zal het grondwaterpeil van dit bosperceel worden aangevuld, zodat de verdrogingsproblematiek enigszins wordt beperkt en inheemse flora en fauna beter tot haar recht kan komen.
Neerslag die via de oprit naar de openbare weg stroomt, wordt opgevangen in een daarvoor geschikt systeem onder aan de oprit. Het water kan zodoende niet op de rotonde stromen. Op grond van de aan het watersysteem ten grondslag liggende uitgangspunten zal er in de omgeving van het tuincentrum geen wateroverlast ontstaan.
5.7 Distributieplanologisch Onderzoek
In het voorjaar van 2010 is in opdracht van Coppelmans een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd naar de marktruimte voor tuincentra in Nuenen (DPO Tuincentra Nuenen - berekening marktruimte tuincentra in de regio Nuenen (Grontmij | Marktplan, 286938, 9 maart 2010).
Uit het onderzoek bleek dat er voldoende marktruimte is voor het verplaatsen en uitbreiden van het tuincentrum.
5.8 Radarverstoringsgebied
Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel. Dit houdt in dat, teneinde het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis te waarborgen, er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 15 nautische mijlen (= 27,8 km) geldt, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied dient voor ieder obstakel, hoger dan 65 meter boven NAP, te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. De mate van verstoring van de radar is afhankelijk van o.a. hoogte, breedte en opstelling van objecten. Het plangebied 'Tuincentrum Eeneind' is op circa 23 km afstand gelegen van de vliegbasis Volkel.
Binnen het plangebied worden geen objecten gerealiseerd met een hoogte boven 65 m +NAP. Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel wordt door het plan derhalve niet belemmerd.
5.9 Straalpad
In het vigerende bestemmingsplan is een straalpad opgenomen, afkomstig van de KPN-zendmasten uit Mierlo en Loon op Zand. Dit 200 meter brede straalpad ten noordoosten van het plangebied overlapt de noordzijde van het plangebied met circa 10 meter. KPN heeft in maart 2012 aangegeven dat het betreffende straalpad niet meer in dienst is en ook niet meer terugkomt. De beperkingen die daarvoor golden, zijn komen te vervallen. Het was om die reden niet nodig in de regels en op de verbeelding van voorliggend plan hiervoor een specifieke regeling op te nemen.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van voorliggend bestemmingsplan.
6.2 Bevoegd Gezag
Gedeputeerde staten bevoegd gezag bij omgevingsvergunning
Op grond van oude wetgeving was het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. Intussen is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. In het bij de Wabo behorende Besluit omgevingsrecht (Bor) is een aantal gevallen aangegeven waarin gedeputeerde staten of de Minister zijn/is aangewezen als bevoegd gezag. Op grond van artikel 2.4, tweede lid Wabo is in bijlage I, onderdeel C, van het Bor bepaald in welke gevallen gedeputeerde staten zullen optreden als bevoegd gezag. Gedeputeerde staten zijn onder andere aangewezen als bevoegd gezag met betrekking tot activiteiten in, op, onder en over een gesloten stortplaats als bedoeld in artikel 8.49 Wm. Het gaat hierbij om een beperkt aantal stortplaatsen waar gedeputeerde staten al belast zijn met de nazorg na het afsluiten van de stortplaats.
Omdat het hier om een dergelijke gesloten stortplaats gaat, zijn gedeputeerde staten van Noord-Brabant dus het bevoegd gezag als het gaat om de verlening van een omgevingsvergunning binnen dit plangebied.
Het bevoegd gezag is binnen dit plangebied niet alleen verantwoordelijk voor de verlening van omgevingsvergunningen, maar ook voor de bestuursrechtelijke handhaving van de verleende omgevingsvergunningen. Onder het takenpakket vallen ook de omgevingsvergunningen waarbij voor de verwezenlijking van een project van provinciaal belang van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
Geringe afwijking
Burgemeester en wethouders zijn nog wel bevoegd gezag als het gaat om toepassing van de 'Algemene wijzigingsregels' uit het bestemmingsplan (artikel 7 van de regels).
6.3 Planregels
6.3.1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
In artikel 2 is een omschrijving gegeven van de manier waarop in bepaalde situaties moet worden gemeten.
6.3.2 Bestemmingsregels
De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voorzover van toepassing).
- De bestemmingsomschrijving betreft de centrale regel van elke bestemming. Het voorziet in een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan.
- De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend regels die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen.
- De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het verboden gebruik.
Tevens kan worden bepaald welk werk of welke werkzaamheden niet zijn toegestaan zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verkregen van gedeputeerde staten. - Gedeputeerde staten hebben de bevoegdheid om in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het bestemmingsplan.
Artikel 3 Detailhandel - Tuincentrum
De gronden met de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum' zijn bestemd voor onder meer een tuincentrum, een hoveniersbedrijf, detailhandel en ondersteunende horeca. Daarbij zijn in de regels objectieve begrenzingen opgenomen voor bepaalde functies. Het gaat onder andere om een minimum voor het verkoopvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor detailhandel in het basisassortiment van een tuincentrum en maxima voor bijvoorbeeld ondersteunende horecadoeleinden.
Het begrip 'basisassortiment' is gedefinieerd in de begripsomschrijvingen, artikel 1.32.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn semipermanente demonstratiemodellen toegestaan (bijvoorbeeld tuinhuisjes). Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' is het toegestaan koopwaar in het basis- en aanvullende assortiment op te stellen. Daar mogen eventueel ook semipermanente demonstratiemodellen worden geplaatst en is opslag en een waterbassin toegestaan. Daarnaast mogen de gronden worden gebruikt voor parkeervoorzieningen en voor overige bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nuts- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
In de bouwregels is opgenomen aan welke regels de gebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen. Voor een drietal specifieke bouwaanduidingen zijn nadere regels opgenomen. Het gaat daarbij om de bouwhoogten voor demonstratiemodellen, erfafscheidingen, een waterbassin en lichtmasten.
Ten behoeve van de verkoop van vuurwerk is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarbij voldaan dient te worden aan de gestelde voorwaarden. Verder kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het assortiment (% van de verkoopvloeroppervlakte), indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik.
Artikel 4 Groen
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor bermen, groenstroken, beplanting en plantsoenen. De gronden die zijn aangeduid als 'specifieke vorm van groen - opgaand groen' zijn specifiek bestemd voor opgaand groen in verband met het gewenste afschermende karakter van de hagen ter plaatse. De taxushaag die ter plaatse is aangeplant heeft een onderhoudshoogte van 1,80 m.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan zijn, tot een hoogte van 1 meter.
6.3.3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen en regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, te weten de Anti-dubbeltelregel, algemene wijzigingsregels en overige regels.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
De Anti-dubbeltelregel, overeenkomstig artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, is opgenomen om te voorkomen dat dezelfde gronden meermaals in aanmerking worden genomen voor het bepalen van het voor een perceel maximaal toegestane oppervlak aan bebouwing. De regel voorkomt dat wordt gemanipuleerd met perceelsgrenzen, om op die manier een groter oppervlak aan bebouwing te kunnen realiseren.
Artikel 6 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is vorm gegeven aan de bescherming van de voormalige stortplaats.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is het zonder een omgevingsvergunning van gedeputeerde staten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, niet toegestaan de grond te roeren dieper dan 19,75 m +NAP. Dit geldt zowel voor werk of werkzaamheden onder de huidige fundering van de bebouwing, als voor werk of werkzaamheden buiten het bouwvlak. Normaal onderhoud en werk waarvoor reeds een vergunning is verleend, zijn uitzonderingen op dit verbod.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de aanvrager kan aantonen bij het bevoegd gezag (gedeputeerde staten van Noord-Brabant) dat de afdeklaag ten behoeve van de stortplaats door de activiteiten niet wordt geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning nadere voorschriften te verbinden.
Artikel 7 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is aan het burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven een bestemming te wijzigen voor geringe veranderingen.
Artikel 8 Overige regels
Bij de overige regels is opgenomen op welke manier de in het plan genoemde wettelijke regelingen dienen te worden gelezen.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
In dit artikel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 10 Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Dit artikel bevat de naam (titel) van het plan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Het tuincentrum is reeds gerealiseerd, zodat de uitvoerbaarheid is aangetoond.
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Inleiding
Bij de Crisis- en herstelwet is de verplichting komen te vervallen om een projectbesluit (voorheen: 'vrijstelling') binnen een jaar te verwerken in het bestemmingsplan. Desalniettemin voorziet onderhavig bestemmingsplan in een bestemmingsregeling voor het inmiddels al gerealiseerde tuincentrum.
Omdat het gaat om de vastlegging van een onherroepelijke vrijstelling in een bestemmingsplan, is inspraak over dit bestemmingsplan niet zinvol.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag geworden als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van een voormalige stortplaats. In verband hiermee richten een aantal regels van dit bestemmingsplan zich op gedeputeerde staten. In verband hiermee is het wel gewenst dat omtrent het voorontwerp van dit bestemmingsplan vooroverleg met gedeputeerde staten plaatsvindt.
8.2 Vaststelling
De bestemmingsplanprocedure is verder als volgt.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorontwerp toegezonden aan provincie, Waterschap en Inspectie I&M.
Het bestemmingsplan 'Tuincentrum Eeneind' ligt gedurende zes weken in ontwerp ter inzage. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad.
Er wordt een 'Nota van zienswijzen' opgesteld, waarin wordt aangegeven of en in hoeverre zienswijzen worden overgenomen.
Het plan wordt vervolgens om advies voorgelegd aan de Commissie Ruimte.
Daarna stelt de gemeenteraad van Nuenen c.a. het bestemmingsplan vast.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan dient het plan in principe binnen twee weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat zes weken zijn verstreken:
- door gedeputeerde staten of de Inspecteur I&M is een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
- de gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van gedeputeerde staten of de Inspecteur I&M - wijzigingen aangebracht.
8.3 Beroep
Na vaststelling van het bestemmingsplan kan binnen zes weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen een wijziging die bij vaststelling van het bestemmingsplan is aangebracht.