KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Artikel 6 Leiding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Omgevingsdialoog
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Geur
4.4 Lucht
4.5 Geluid
4.6 Milieuzonering
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Natuurwaarden
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Planregels
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.2 Zienswijzen
6.3 Wijzigingen Naar Aanleiding Van De Zienswijzen
6.4 Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 1 Indicatieve Lijst Nevenfuncties-en Gebruiksfuncties
Bijlage 1 Terreininrichtingsplan
Bijlage 2 Beplantingsplan Bij Terreininrichtingsplan
Bijlage 3 Berekening Lir Achterste Heistraat
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Aanvullende Bodemonderzoek
Bijlage 6 Quickscan
Bijlage 7 Situatie Bestaand
Bijlage 8 Situatie Nieuw
Bijlage 9 Bouwaanvraag Woning
Bijlage 10 Bouwaanvraag Benb
Bijlage 11 Nota Zienswijzen

Buitengebied, herziening Achterste Heistraat 1

Bestemmingsplan - Gemeente Oirschot

Vastgesteld op 24-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST met de bijbehorende regels en de bijbehorende bijlagen;

1.2 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, Herziening Achterste Heistraat 1 met identificatienummer NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST van de gemeente Oirschot.

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Herziening Achterste Heistraat 1 Gemeente Oirschot;

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:

bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 (op basis van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering), dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kappersbedrijf, een schoonheidssalon en een pedicure;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorend bouwwerk met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een huisartsenpraktijk, een fysiotherapiepraktijk, een architectenbureau en een advocatenkantoor;

1.8 achtergevelrooilijn:

  1. a. de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  2. b. indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder bijbehorende bouwwerken – alsmede het verlengde daarvan;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk, geen woning zijnde, bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen, is ondergebracht;

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, groter dan 10 NGE, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden en het (op)fokken van dieren. Onder agrarische bedrijven zijn tevens begrepen boomteeltbedrijven, paardenhouderijen en paardenfokkerijen;

1.11 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage:

een opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.14 bed & breakfast:

een nevenactiviteit, gekoppeld aan de woonfunctie, met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.15 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan (o.a. statische opslag), installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, uitgezonderd aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten;

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.18 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.19 bestaande situatie:

  1. a. ten aanzien van bebouwing: legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde en onherroepelijk geworden vergunning;
  2. b. ten aanzien van gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan in werking is getreden.

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, zoals al dan niet vrijstaande bijgebouwen en uit- en aanbouwen;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw en zolder;

1.26 bouwmassa:

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief bijbehorende bouwwerken;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 camping:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.32 caravan:

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan;

1.33 chalet:

een verplaatsbare, niet aan de grond verankerde woning, welke qua verschijningsvorm is afgeleid van een woonwagen, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot recreatief logies-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen;

1.34 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of architectuur;

1.35 dagrecreatie:

recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;

1.36 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk;

1.37 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.38 extensief recreatief medegebruik:

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen, survivaltochten, picknicken, natuurgerichte recreatie en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden;

1.39 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.40 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.41 groepsaccommodatie:

een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk bestemd voor het houden van recreatief nachtverblijf door meerdere personen in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke verblijven;

1.42 grondgebonden bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt-, en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant;

1.43 horecabedrijf:

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het als dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:

A horecabedrijf categorie A

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcolholvrije dranken), zoals een hotel of pension;

B horecabedrijf categorie B

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;

C Horecabedrijf categorie C

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria of shoarmazaak;

D Horecabedrijf categorie D

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, als dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet-)café, feestzaal.

1.44 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

1.45 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.46 houtproductie:

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;

1.47 huishouden

Persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid of continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur en huisvesting van tijdelijke werknemers wordt daaronder niet begrepen;

1.48 hydrologische waarden:

waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie voor daaraan gebonden organismen (planten en dieren), leefgemeenschappen en potenties voor de ontwikkeling daarvan, met daarbij behorende kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild), zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.49 infrastructurele voorzieningen:

ontsluitingswegen en kavelpaden;

1.50 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderijen;

1.51 kampeerboerderij:

het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarisch bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf inclusief bijbehorende sanitaire voorzieningen;

1.52 kampeermiddel:

Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan; enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.53 kampeerplaats

Standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen (één kampeermiddel en één bijtent);

1.54 landschapselementen:

ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 hectare;

1.55 landschapswaarden / landschappelijke waarden:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.56 maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;

1.57 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.58 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, bescherming van natuurgebieden, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden;

1.59 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein met minimale voorzieningen als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;

1.60 natuurwaarden of ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige biotopen en bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;

1.61 nevenactiviteiten:

activiteiten die naast de primaire agrarische activiteit worden uitgeoefend op een (agrarisch) bouwvlak en niet rechtstreeks de uitoefening van de (agrarische) bedrijfsvoering betreffen;

1.62 Nederlandse Grootte Eenheden (nge/NGE):

eenheden waarmee de bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven vastgesteld kunnen worden;

1.63 Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf en waarbij de bedrijfsvoering dus geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuingebouwen en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen, sommige viskwekerijen en sommige wormenkwekerijen;

1.64 omschakeling agrarisch bedrijf:

het geheel dan wel in overwegende mate overstappen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf of andersom, waarbij het overstappen van een grondgebonden bedrijf naar een niet-grondgebonden bedrijf wordt aangemerkt als intensivering;

1.65 normaal onderhoud:

het normale onderhoud van agrarische gronden, bossen, groenelementen / landschapselementen en natuurterreinen, zoals het beweiden en maaien van graslanden, het ploegen, eggen en inzaaien van akkers, het schonen van sloten en greppels, alsmede het regulieren onderhoud van bossen, groenelementen / landschapselementen en natuurterreinen, waaronder het kappen van bomen ter uitvoering van een goedgekeurd beheersplan;

1.66 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt, tenzij anders in de regels is bepaald;

1.67 ondergeschikte horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men uitsluitend ten behoeve van zowel de hoofdfunctie als de nevenactiviteit een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.68 ondergronds:

beneden het peil;

1.69 overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;

1.70 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan de bestemming onttrokken, voer- en vaartuigen, arken, caravans, stacaravans en tenten voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.71 permanente bewoning:

bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen buiten het zomerseizoen in een kalenderjaar gedurende meer dan 70 nachten, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;

1.72 perceelsgrens:

de grens van het kadastrale perceel;

1.73 pension:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als ondersteunende activiteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.

1.74 recreatie:

het ondernemen van activiteiten voor diens plezier;

1.75 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.76 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.77 recreatiewoning:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders;

1.78 schuilgelegenheid:

een gebouw dat voor beschutting zorgt voor dieren;

1.79 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.80 stacaravan:

een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan;

1.81 statische opslag:

het in een gebouw brengen van goederen die geen regelmatige verplaatsingen behoeven zoals (antieke) auto's, boten, en caravans. Deze opslag mag niet uitmonden in een soort dependance van een niet-agrarisch bedrijf of gebruikt worden ten behoeve van handel;

1.82 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

1.83 vakantiewoning/vakantieappartement:

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.84 veldschuur:

solitaire schuur/stal in het agrarisch gebied die dient als opslag/stalling ten behoeve van het agrarisch bedrijf en/of agrarische activiteiten en als zodanig is aangeduid;

1.85 verblijfsrecreatie:

een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning dan wel een vaartuig;

1.86 verkoopvloeroppervlakte:

een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.87 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;

1.88 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg, of gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg, indien deze afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.

1.89 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van watergangen en dergelijke;

1.90 werk:

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.91 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.92 woonunit:

een te verplaatsen / verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag-, of nachtverblijf van één of meer personen.

1.93 zomerseizoen:

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de weg:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de as van de weg.

2.2 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

2.3 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.9 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 ondergrondse bouwwerken:

de diepte van ondergrondse bouwwerken wordt gemeten vanaf het peil.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld; indien in het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

2.13 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding ‘minicamping’ voor een minicamping;
  3. c. openbare nutsvoorzieningen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. bomen en beplanting;
  6. f. onverharde wegen, paden en verkeersvoorzieningen;
  7. g. voorzieningen van algemeen nut;
  8. h. behoud, versterking en/of ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, zoals houtwallen, houtopstanden en bosschages.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een woning ter plaatse van de bouwaanduiding 'hoofdgebouw',
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding ‘bed & breakfast’ uitsluitend voor een bed & breakfast met een maximale oppervlakte van 150 m2 en voor maximaal 9 personen;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van de minicamping met een maximale oppervlakte van 175 m2;

alsmede voor

  1. f. het behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Overlegging van een rapport is niet nodig, indien het gronden betreft die als verstoord zijn aangemerkt op de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart d.d. 7 februari 2011 dan wel waarvan verstoring blijkt uit een eerder verleende omgevingsvergunning of uit andere formele bescheiden.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  4. d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Artikel 6 Leiding

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Een ondergrondse PRB-transportleiding de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - PRB'.

6.2 Bouwregels

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet worden opgericht.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat bouwwerken overeenkomstig dit hoofdstuk van deze regels worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemeen

8.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. Situering:
    1. 1. bij (agrarische) bedrijfsgebouwen mag de bebouwing uitsluitend worden gebouwd onder de (agrarische) bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat binnen de gebouwen ten hoogste één bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
    2. 2. in overige gevallen moet de bebouwing worden opgericht onder een (bedrijfs-)woning en/of onder de bij de (bedrijfs-)woning behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie, met dien verstande dat deze aan één zijde maximaal 2 m buiten het bovengrondse gevelvlak mag uitsteken;
  2. b. de inhoud van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan de inhoud van het gebouw waaronder de ondergrondse bebouwing wordt gebouwd;
  3. c. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 5 m.

8.3 Afwijking maten

In die gevallen, waarin de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan voor de bestaande feitelijke situatie, uitgezonderd in geval van nieuwbouw.

8.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven op basis van het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning;
  2. b. het gebruik van gronden in strijd met de op grond van dit plan geldende bestemming.

9.2 Voorwaardelijke verplichting

  1. a. de landschappelijke inpassing dient te zijn aangelegd voordat de minicamping in gebruik is genomen alsmede voordat de gebouwen voor niet-agrarische gebruik zoals bedoeld in Artikel 4. ‘Wonen’ in gebruik worden genomen;
  2. b. de landschappelijke inpassing wordt aangelegd conform het landschappelijk inpassingsplan en beplantingsplan dat als Bijlage 1 en Bijlage 2 bij de toelichting is gevoegd;
  3. c. de landschappelijke inpassing moet duurzaam worden beheerd en in stand worden gehouden.

9.3 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing, die bestemd is voor de hoofdfunctie.

9.4 Aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten

Het is toegestaan om ruimten binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken te gebruiken voor aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten, mits:

  1. a. tot maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50 m² wordt gebruikt voor deze activiteiten;
  2. b. het gebruik overeenkomstig de hoofdfunctie blijft mogelijk;
  3. c. degene die de activiteiten in de woning en/of het bijbehorende bouwwerk uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
  4. d. parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
  5. e. er geen detailhandel en/of groothandel ter plaatse plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit;
  6. f. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en van (agrarische) bedrijven.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemene regels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van de inhoudsmaat en oppervlaktemaat van woningen en bijbehorende bouwwerken, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, tenzij in de bestemming reeds een afwijkingsmogelijkheid voor de maatvoering is opgenomen;
  2. b. De bepalingen voor het bouwen binnen 5 meter van of in de zijdelingse perceelsgrens, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld, de verkeersveiligheid en de landschappelijke inpassing niet worden aangetast;
  3. c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  4. d. De bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  5. e. De bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  6. f. De bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 veiligheidszone - leiding

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid toevoegen bestemming Waarde - Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van toevoeging van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde -Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' dan wel 'Waarde - Archeologie 5', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk dan wel noodzakelijk is, mits vooraf terzake advies is ingewonnen bij een deskundige op het gebied van archeologie.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeren

In geval van nieuwe ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of gewijzigd gebruik) dient op het eigen bouwperceel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling op te vangen.

Indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geven, dient ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht op het betreffende terrein. Hiervoor dienen de kengetallen zoals opgenomen in de CROW publicatie “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie “ (publicatie 312, oktober 2012), en met inachtneming van de eventuele wijzigingen van deze publicatie gedurende de planperiode, te worden gehanteerd. Vorenbedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s, bestelauto’s en vrachtauto’s.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel als: ‘Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Herziening Achterste Heistraat 1' Gemeente Oirschot.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Achterste Heistraat 1 in Oostelbeers in de gemeente Oirschot bevindt zich een voormalig gemengd agrarisch bedrijf met een bijbehorende recreatieruimte. Het woonhuis en de aangebouwde schuur stammen uit de zestiger jaren. In 1997 is er een werktuigenberging bijgebouwd, waarna in 2002 tot slot de recreatieruimte is toegevoegd. De recreatieruimte was in gebruik als beugelbaan. Het geheel is in 2016 gekocht door de familie Van den Brink. De nieuwe eigenaren willen de recreatieruimte verbouwen tot woonhuis en de bestaande woning benutten als bed & breakfast. Op het achterterrein zal een minicamping worden ontwikkeld. De voormalige agrarische schuur zal ten dienste komen te staan van de minicamping. Zo kunnen in deze schuur toiletten en andere voorzieningen worden ondergebracht. Om de nieuwe ontwikkeling goed in het landschap te integreren is een landschapsinrichtingsplan opgesteld. Alle bebouwing die geen nut heeft voor het toekomstig gebruik zal worden gesloopt.

Het principeverzoek voor dit initiatief is op 8 december 2015 behandeld in het college van de gemeente Oirschot. In die vergadering heeft het college besloten in principe medewerking te willen verlenen aan het wijzigen van de bestemming.

De locatie is nu onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013'. Op de gronden rusten de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Naast de aanduiding 'bouwvlak' zijn de functieaanduiding 'bedrijfswoning' en de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied secundair' en 'reconstructiewetzone - iv ja mits'. Het plan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oirschot op 18 juni 2013. Het bestemmingsplan is geheel onherroepelijk in werking. Het beoogde gebruik is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Voor de realisatie van een woning in het gebouw van de beugelbaan, de ontwikkeling van een bed & breakfast in de oorspronkelijke woning en het faciliteren van de overige functies is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Oost-, West- en Middelbeers sectie A nummer 1102 en 1103. De totale oppervlakte van het perceel is 12.477 m2 meter.

1.2 Ligging Plangebied

De locatie ligt ten noorden van de kernen Oostelbeers en Middelbeers vlakbij het landgoed De Beast en dichtbij de T-splitsing waar de Heikant, de Oirschotsedijk en de Achterste Heistraat bij elkaar komen. De Achterste Heistraat functioneert hier als buurtontsluitingsweg en wordt, naast het gebruik door aanwonenden, veel gebruikt door fietsers. De locatie is onderdeel van een relatief jonge heideontginning. Het gebruik van de omgeving is primair agrarisch. Dat neemt niet weg dat het aantal agrarische bedrijven de laatste jaren sterk is afgenomen. De agrarische functie van veel panden is gewijzigd naar een woon- en/of recreatieve functie. Een bijzonder element in de omgeving, naast het landgoed De Baest, is het Wilhelminakanaal enkele honderden meters ten noorden van de planlocatie. Vanaf de planlocatie is het scheepvaartverkeer op het kanaal zichtbaar.

1.3 Omgevingsdialoog

De plannen zijn door de initiatiefnemers besproken met de omwonenden in een straal van ongeveer een kilometer rond de planlocatie gemeten. De verschillende omwonenden zijn persoonlijk benaderd en, op locatie, individueel gesproken. Tijdens de gesprekken zijn de plannen gedetailleerd doorgenomen. Daarbij is ook de terreininrichting aan de orde gekomen. Alle omwonenden hebben positief gereageerd. De omwonenden zijn enthousiast over de ontwikkelingen. Na jaren van stilstand en zelfs verwaarlozing van de locatie wordt de positieve impuls die door de initiatiefnemers aan het terrein, de woning en de bedrijfsgebouwen wordt gegeven door de omwonenden toegejuicht. De initiatiefnemers zijn sinds begin 2016 lid van de buurtvereniging en houden ook via dat netwerk de omgeving op de hoogte van de vorderingen van de plannen. De reacties zijn zonder uitzondering positief.

De navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en de begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0002.jpg"

Ligging plangebied in het buitengebied van de gemeente Oirschot vlakbij landgoed De Baest (rood = globale plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0003.jpg"

Globale begrenzing plangebied (rood = plangebied, voor exacte begrenzing zie verbeelding)

1.4 Geldend Bestemmingsplan

Het voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013' . Het vigerende plan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oirschot op 18 juni 2013. Het bestemmingsplan is geheel onherroepelijk in werking. Op de gronden rusten de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Op de verbeelding is een 'bouwvlak' aangegeven en een functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Als gebiedsaanduidingen zijn 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied secundair', 'reconstructiewetzone -iv ja mits' en 'veiligheidszone - leiding' opgenomen.

Om de nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan gemaakt te worden. Het voorliggende plan maakt de bouw van een woning in de voormalige recreatieruimte mogelijk. Daarnaast wordt het mogelijk een bed & breakfast in de huidige bedrijfswoning te vestigen en een minicamping te ontwikkelen. De agrarische bestemming komt te vervallen en zal worden vervangen door de bestemmingen 'Wonen' en 'Groen'. Met het nieuwe bestemmingsplan zal worden aangesloten op de actuele planologische systematiek, zoals wordt gehanteerd in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013'. De dubbelbestemming 'Leiding' wordt overgenomen evenals de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone' en landbouwontwikkelingsgebied secundair', 'reconstructiewetzone - iv ja mits' vervallen. De gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' wordt overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0004.jpg"

Uitsnede uit het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013' Het plangebied ligt binnen de rode lijn. De planlocatie heeft nu de bestemming 'Agrarisch'.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de historie. Hierin wordt kort de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied besproken en wordt het nieuwe bouwplan toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in het voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen in is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Het voorliggend plan maakt de realisatie van een nieuwe woning, een bed & breakfast en een minicamping mogelijk. De ontwikkeling wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Hierna wordt eerst de bestaande ruimtelijke situatie beschreven. Daarna volgt een beschrijving van de nieuwe situatie.

2.2 Bestaande Situatie

De locatie ligt aan de rand van een betrekkelijk kaal heide-ontginningsgebied in de nabijheid van het landgoed De Baest. De oorspronkelijke boerderij is pas in de jaren zestig van de vorige eeuw ontstaan.

De ontginningen kwamen hier laat op gang. Rond 1918 zijn de eerste pogingen ondernomen om landbouwbedrijven te stichten op de toenmalige Beerse Heide. Door het gebruik van de verkeerde landbouwmethoden was dit geen succes. In 1923 is het Wilhelminakanaal aangelegd. De aanleg van het Wilhelminakanaal leidde tot een verbetering van de ontsluiting van het gebied. Zo werd het nabijgelegen ontginningsdorp - Haghorst - voor het eerst met een verharde weg met de buitenwereld verbonden. Dit maakte het gemakkelijker om een nieuwe poging het gebied te ontginnen in 1928 tot een succes te maken. Een deel van de Beerse Heide is niet tot landbouwgrond omgevormd, maar omgezet in het naaldbos ten westen van de planlocatie en ten zuiden van Haghorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0005.jpg"

Topografische kaart 1905. De ontginning van de Beerse Heide was pas in 1928 succesvol. Het aantal boerderijen was nog beperkt. Het Wilhelminakanaal werd in 1923 aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0006.jpg"

Topografische kaart 1990. Op het eerste gezicht nog de huidige situatie, maar veel van de agrarische bedrijven zijn inmiddels omgezet in recreatiebedrijven of woningen.

Het nabijgelegen landgoed De Baest strekt zich uit van Middelbeers tot Spoordonk. Het is in totaal 380 hectare groot en is particulier bezit. De huidige eigenaar is Jan Hein van de Mortel, maar de ontstaansgeschiedenis gaat meer dan 800 jaar terug. Het landgoed is in de 12e eeuw door de abdij van Berne gesticht en bleef een kerkelijk bezit tot de bezetting van 's-Hertogenbosch hier in 1629 een einde aan maakt. Sinds die tijd is het in particuliere handen. Het park is in de loop der eeuwen omgevormd tot een landschapspark met formele elementen zoals een strak lanenpatroon en een ganzenpoot. Vanaf 1800 worden delen omgevormd naar de landschapsstijl naar de mode van die tijd, maar het landgoed wordt nooit in z'n geheel omgevormd. Het blijft een productiebos met akkercomplexen waartussen zich parkelementen bevinden. In 1848 krijgt het woonhuis zijn huidige omvang. De huidige eigenaar heeft rond het huis een formele tuin aangelegd en is in het begin van deze eeuw met het herstel van de ganzenpoot begonnen. Het landgoed is, met uitzondering van de directe omgeving van de woning, vrij toegankelijk.

Het bestaande woonhuis is in eind jaren zestig ontwikkeld. In dezelfde tijd is ook de schuur gebouwd. De boerderij aan de Achterste Heistaat 1 is enkele decennia een klein en sober bedrijf gebleven. Pas in 1997 werd er een extra schuur - een werktuigenberging - toegevoegd. Deze werd in 2002 gevolgd door een recreatieruimte. In het recreatiegebouw kon worden gebeugeld. Dit is een sport waarbij een zware bol met een houten schop in beweging wordt gebracht met het doel om de bol door de ring in het midden van de baan te laten rollen. De sport is één van de oudste balsporten in Nederland, maar wordt alleen nog beoefend in (Belgisch en Nederlands) Limburg en Noord-Brabant

Een bijzonder gegeven van de locatie is de ondergrondse transportleiding die aan de westzijde het terrein begrenst. Deze strook van het terrein is beperkt bruikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0007.jpg"

Terreininrichting huidige situatie. Het terrein is nu als schapenweide in gebruik. Onder de westrand van het terrein ligt een ondergrondse transportleiding. Deze strook is maar beperkt bruikbaar.

2.3 Nieuwe Situatie

In de nieuwe situatie verandert het voormalige agrarische bedrijf met bedrijfswoning en recreatieruimte in een woning met een aantal recreatieve nevenfuncties. De recreatieruimte (de beugelbaan) wordt omgebouwd tot een woning en de huidige (bedrijfs-)woning zal worden omgezet in een bed & breakfast. De bestaande stal zal worden verbeterd en worden gebruikt voor opslag en voor het faciliteren van de minicamping. In de stal kunnen bijvoorbeeld toiletten en slechtweervoorzieningen worden ondergebracht. Alle nieuwe functies, met uitzondering van de minicamping, zullen worden ondergebracht in bestaande gebouwen. Gebouwen, zoals bijvoorbeeld de werktuigenberging, die niet gebruikt behoeven te worden voor de nieuwe activiteiten zullen worden gesloopt. Een integraal onderdeel van de ontwikkeling is de realisatie van het terreininrichtingsplan. Door het terreininrichtingsplan worden de nieuwe ontwikkelingen onderling verbonden en geïntegreerd in de omgeving. De inrichting draagt bij aan de kwaliteit van de omgeving en zorgt voor een verbetering van de natuurwaarden. In het oog springen de bloemenweide met de amfibieënpoel en de heidestrook die de minicamping en de bloemenweide onderling scheidt. De heidestrook is een verwijzing naar de vroegere Beerse heide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0008.jpg"

Terreininrichting toekomstige situatie. Door het ontwerp worden de gebouwen onderling verbonden en wordt de nieuwe ontwikkeling verbonden met het landschap (ontwerp Annerie van Daatselaar, tuin- en landschapsarchitect, Arnhem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0009.jpg"

De toekomstige woning (architect Ad Roefs, Tilburg) in de voormalige beugelbaan gezien vanaf de Achterste Heistraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0010.jpg"

De toekomstige woning gezien vanuit de bloemenweide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0011.jpg"

De huidige bedrijfswoning wordt een bed & breakfast. Hier gezien vanaf de Achterste Heistraat (Architect Ad Roefs, Tilburg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0012.jpg"

De schuur wordt hersteld en teruggebracht in z'n oude vorm. In de schuur kunnen slechtweer- en toiletvoorzieningen ten behoeve van de minicamping worden ondergebracht.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal -, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders. Het nationale en provinciale beleid is vastgelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening en in verschillende structuurvisies. Dit beleid wordt uitgewerkt in de verschillende provinciale en gemeentelijke uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Dit is ook binnen de gemeente Oirschot het geval. Het beleid zoals dat door andere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere aard en schaal dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een bestemmingsplan voor een inbreidingslocatie. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plan relevante beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid, zoals uiteengezet in de SVIR, van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het hoofdthema van de SVIR is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Er is, om deze doelen te bereiken, een nieuwe aanpak in het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en werkt aan eenvoudiger regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen, zoals het zorgdragen voor een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. Het zijn nationale belangen op hoofdlijnen. Kleine lokale belangen spelen daarin geen rol. Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

Conclusie

De ontwikkeling aan de Achterste Heistraat 1 raakt niet aan de geformuleerde nationale belangen en valt binnen de beleidsvrijheid van de decentrale overheden. De SVIR is niet van invloed op de beoogde ontwikkeling.

3.2.2 Natuurbeleidsplan

Natura 2000

Natura 2000 is het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie. Dit netwerk verbindt bestaande natuurgebieden die vallen onder de Europese Vogelrichtlijn- of de Habitatrichtlijngebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijn is bedoeld ter bescherming van bedreigde levensgemeenschappen van planten en dieren en bedreigde soorten van planten en dieren en hun leefgebieden. Voor wat betreft de soortenbescherming zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in deze Vogel - en Habitatrichtlijngebieden. Door het bureau Econsultancy uit Boxmeer is de toets in mei 2016 uitgevoerd (rapportnummer 1613.001). De resultaten zijn als volgt.

Natuurbeschermingswet 1998

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt, naast een aantal andere wetten, de Natuurbeschermingswet 1998. Het initiatief voor de ontwikkeling is gestart in 2016 en de onderzoeken zijn uitgevoerd in het afgelopen jaar. De beoordeling van het plan valt daarom nog onder de oude wet. De wetwijziging heeft geen consequenties voor beoordeling van dit plan. De planlocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument. Het meest nabijgelegen, conform de Natuurbeschermingswet 1998, beschermde gebied, is een onderdeel van het Natura 2000-gebied "Kempenland-West", op circa 1,8 kilometer afstand ten zuidoosten van de planlocatie. Dit betreft de beekloop "Groote Beerze". Tevens is de planlocatie niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als beschermd natuurmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0013.jpg"

Ligging planlocatie ten opzichte van de Natura 2000. De pijl geeft de planlocatie aan en de rood gearceerde gebieden geven de Natura 2000-gebieden aan.

Natuurnetwerk Nederland

De planlocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De planlocatie ligt wel enigszins in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 580 meter ten oosten van de planlocatie. In onderstaande figuur is de ligging van de planlocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0014.jpg"

Ligging planlocatie ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland. De pijl geeft de planlocatie aan en de lichtbruine vlakken geven het Natuurnetwerk aan.

Conclusie

Natuurbeschermingswet 1998

De planlocatie is niet gelegen binnen of nabij een Natura 2000-gebied of een Beschermd Natuurmonument. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de planlocatie zijn niet te verwachten, vanwege de afstand (± 1,8 kilometer) tot het meest nabijgelegen onderdeel van een conform de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd gebied in combinatie met de aard en omvang van de plannen (sloop van bebouwing en renovatie). Het uitstralingseffect van het initiatief als gevolg van de verkeersaantrekkende werking is zeer beperkt (zie ook paragraaf 4.10). De toename van het aantal verkeersbeweging is met 12 kampeerplaatsen en een Bed & Breakfast niet meer dan 5,2 verkeersbewegingen per dag ten opzichte van de huidige situatie. Vervolgonderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt niet noodzakelijk geacht. De wetswijziging van 1 januari 2017, waarbij de Natuurbeschermingsweg 1998 is vervangen door Wet natuurbescherming, heeft geen gevolgen voor de beoordeling van het initiatief.

Natuurnetwerk Nederland

De planlocatie is gelegen op 580 meter afstand van een onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Echter vanwege de aard van de voorgenomen plannen op de planlocatie (sloop van bebouwing en renovatie) zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het betreffende gedeelte van het Natuurnetwerk derhalve niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 De transitie van stad en platteland, een nieuwe koers

Op 9 december 2011 is door Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant het beleidsdocument 'De transitie van stad en platteland, een nieuwe koers' vastgesteld. In dit document is door Provinciale Staten een tussenbalans opgemaakt van de veranderingen van het landelijk gebied door toepassing van de reconstructie en het Programma Landelijke Gebied. Met dit koersdocument is de visie, de strategie en een begin van de tactiek voor het landelijk gebied opnieuw gedefinieerd. Er zijn drie hoofdlijnen die de richting van de gewenste ontwikkeling aangeven. Deze richtlijnen zijn:

  • Brabant als multifunctioneel landschap.
  • Productie van kwaliteit en toegevoegde waarde in plaats van bulk.
  • Een andere sturingsfilosofie.

In het beleidsdocument wordt dit per thema nader uiteengezet. Dit betreft de thema's 'Samenhang als uitgangspunt', 'Economie', 'Natuur, landschap en water', en 'Leefbaarheid en gezondheid'.

Algemeen speerpunt in de visie is het zoeken naar meer participatie en naar lokale oplossingen. De provincie biedt daarbij ruimte aan particulier initiatief en aan het bedrijfsleven. Met de beoogde ontwikkeling wordt een agrarische functie vervangen door een woonfunctie met recreatieve nevenactiviteiten. Met de landschappelijk inrichting en door de sloop van overtollige gebouwen wordt bijgedragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en aan het vergroten van de natuurwaarden.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van 'De transitie van stad en platteland, een nieuwe koers'

3.3.2 Structuurvisie Ruimtelijk Ordening en Verordening ruimte 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 vastgesteld. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of in het provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de 'Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014'. Provinciale Staten hebben niet een geheel nieuwe visie opgesteld, omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Onder andere de 'Transitie van stad en platteland, een nieuwe koers (zie 3.3.1)', het intrekken van de reconstructie- en gebiedsplannen en de 'Transitie naar een zorgvuldige veehouderij 2020' zijn verwerkt in de partiële herziening.

De kwaliteiten binnen de provincie Noord-Brabant zijn sturend bij de te maken ruimtelijke keuzes. De ruimtelijke keuzes zijn van provinciaal belang. Er zijn in totaal 13 keuzes geformuleerd. Belangrijke relevante keuzes voor de planlocatie zijn:

  • Het versterken van regionale contrasten tussen klei, zand en veenontginningen,
  • Ontwikkeling van een vitaal en divers platteland,
  • Het creëren en behouden van een robuust water- en natuursysteem.

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om bovenstaande doelen te realiseren. In de Verordening ruimte worden kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid vertaald in regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen.

De Verordening ruimte is eveneens op 7 februari 2014 vastgesteld en op 19 maart 2014 in werking getreden. Na de inwerkingtreding zijn wijzigingen doorgevoerd. Dat was een reden voor Provinciale Staten van Noord-Brabant om de verordening op 10 juli 2015 opnieuw vast te stellen. De gewijzigde en opnieuw vastgesteld Verordening ruimte 2014 is op 15 juli 2015 in werking getreden.

De Verordening ruimte 2014 gaat onder andere in op de bevordering van de ruimtelijk kwaliteit, de stedelijke ontwikkeling, agrarische ontwikkeling en windturbines, water, natuur en landschap, cultuurhistorie, en de Ruimte voor Ruimte regeling. De planlocatie ligt is in de Verordening ruimte 2014 opgenomen op de plankaart 'gemengd landelijk gebied (artikel 4.41). In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie onder andere door het toestaan van niet-agrarische functies. Het gaat daarbij om het zoeken naar nieuwe economische dragers voor een vitaal platteland. Artikel 7 van de verordening bevat de regels voor de ontwikkeling van het 'gemengd landelijk gebied'

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0015.jpg"

Uitsnede themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines uit de ruimtelijke verordening 2014. De planlocatie (rode cirkel) valt binnen de aanduiding gemengd landelijk gebied.

De initiatiefnemers zetten de agrarische functie om in een woonfuncties met recreatieve nevenfuncties in de vorm van een bed & breakfast en een minicamping. Daarbij dient te worden getoetst aan de regels van de Verordening Ruimte 2014.

Naast bescherming van de ruimtelijke kwaliteit wil de provincie Noord-Brabant ontwikkelingsruimte bieden in het buitengebied, als de ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit (artikel 3). Daarbij dient bij nieuwe ontwikkelingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik te worden toegepast. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Ook is het buitengebied is ruimte voor hergebruik.

Met de beoogde ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing van het voormalig agrarisch bedrijf benut. Overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is sprake van zuinig ruimtegebruik.

Sinds 1 juli 2015 kent het provinciaal ruimtelijk beleid de rood-met-groen-koppeling. Dit houdt in dat wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, de uitbreiding gepaard gaat met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte is de rood-met-groenkoppeling vertaald in het principe van 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot heeft op 12 juni 2012 besloten de 'Landschapsinvesteringsregeling De Kempen' te hanteren bij de bepaling van de benodigde investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap in het kader artikel 3.2 van de Verordening ruimte. In de 'Landschapsinvesteringsregeling De Kempen' wordt onderscheidt gemaakt in de 3 categorieën van ruimtelijke ontwikkeling:

  1. 1. Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor geen eisen worden gesteld voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit van het landschap.
  2. 2. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij wel zorg wordt gedragen voor behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, maar waar geen sprake hoeft te zijn van aanvullende kwaliteitsverbetering van het landschap.
  3. 3. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij een investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt verlangd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0016.jpg"

De oppervlaktes van het bouwvlak van vigerende plan en het nieuwe plan in beeld gebracht. Voor de doorrekening is ook de totale oppervlakte van belang. De totale oppervlakte is 12.477 m2.

De beoogde ontwikkeling betreft een ontwikkeling waarbij een bestemmingswijziging aan de orde is. De ontwikkeling valt daarmee in categorie 3. Op basis van de 'Landschapsinvesteringsregeling De Kempen' dient een ontwikkeling aan een bestemmingswinst te worden gekoppeld, waarbij 20% van de bestemmingswinst geïnvesteerd moet worden in het landschap (minimale basisinspanning). Deze kan als volgt worden berekend:

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0018.jpg"

Deze investering van € 21.078,- zal worden ingevuld door het uitvoeren van het terreininrichtingsplan. Bij de berekening is gebruik gemaakt van standaardgetallen die zijn opgenomen in de LIR. Een uitzondering vormt de waarde per vierkante meter voor de minicamping. De LIR geeft daarvoor geen richtlijn. De berekening is hier afgeleid van de Vereveningsregeling 2012 - 2018 van de provincie Zeeland. Daarin is, onder andere, een compensatiebedrag van € 500,- per standplaats op een minicamping opgenomen. Uitgaande van 12 standplaatsen betekent dit bedrag van € 6.000,- of in het geval van de voorgenomen minicamping met een oppervlakte van 1.500 m2 € 4,- per vierkante meter. De exacte maat van de aanduiding is uiteindelijk 1531 m2. Deze maat is als rekenbasis opgenomen met € 4,- per m2 als uitgangspunt.

Voor het uitvoeren van het terreininrichtingsplan is op basis van het voorstel voor de terreininrichting en het bijbehorende beplantingsplan een begroting opgesteld. De begroting kan als volgt worden samengevat (Voor een nadere specificatie van het beplantingsplan en de begroting zie bijlagen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0019.jpg"

Met het uitvoeren van het terreininrichtingsplan wordt zeer ruim voldaan aan de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit zoals genoemd in artikel 3.2. van de Verordening Ruimte. Deze extra investering rechtvaardigt dat op deze locatie 54 m2 extra aan bijgebouwen aanwezig is en dat de maximale inhoudsmaat van de woning met 55 m3 (805 m3 i.p.v. 750 m3) groter wordt dan normaliter is toegestaan.

Artikel 7.7. van Verordening ruimte bevat de regels voor het toestaan van wonen binnen gemengd landelijk gebied. De beoogde ontwikkeling valt voor het aspect wonen binnen artikel 7.7 lid 3a. De nieuwe woning in de schuur vervangt de bestaande woning en wordt gebouwd binnen de contouren van een bestaand gebouw. Overtollige bebouwing wordt zo veel als mogelijk gesloopt. De ontwikkeling past in de ruimtelijke verordening met betrekking tot het aspect wonen.

In artikelen 7.10 en 7.13 worden de randvoorwaarden ten aanzien van kleinschalige voorzieningen, waaronder kleinschalige vrije-tijdsvoorzieningen, zoals een minicamping geformuleerd. Deze mogen slechts kleinschalige bebouwing met zich meebrengen en maar een beperkte publieksaantrekkende werking hebben. Tot slot moet het bestemmingsplan borgen dat de voorziening (inclusief de toegelaten bebouwing) kleinschalig blijft. Het initiatief voldoet aan deze randvoorwaarden. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de kleinschaligheid van de minicamping gewaarborgd.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past in het provinciaal beleid, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Ruimtelijk Ordening en Verordening ruimte 2014.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie Oirschot 2030 'Monument in het Groen Kwalitatief Leven'

Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Oirschot 2030 vastgesteld. Deze is opgesteld in nauw overleg met de samenleving, waarbij inwoners van gemeente Oirschot konden aangeven wat ze belangrijk vonden. In de visie formuleert de gemeente de ambities voor de toekomst. Deze vormen een sturingskader voor beleidsbeslissingen. Voor het initiatief aan de Achterste Heistraat is van belang dat voor bedrijvigheid is geformuleerd dat in 2030 'toerisme en recreatie', 'Oirschot als integraal onderdeel van de ambitie van Brainport 2020' en 'zorg de belangrijkste economische pijlers zijn. Het initiatief past binnen deze ambitie. Daarbij is ook geformuleerd dat de kracht van een gemeenschap uit de mensen zelf komt. De gemeente wil deze kracht stimuleren en faciliteren door verbindingen te leggen tussen maatschappelijke instellingen, bedrijfsleven, burgers en overheid. Het ontwikkelen van de planlocatie is een particulier initiatief waarbij actief de relatie is gelegd met de bewoners in omgeving en de directe omgeving, het terrein, wordt verbeterd. De vitaliteit van het landelijk gebied en de ruimtelijke kwaliteit worden door deze ontwikkeling op een hoger plan gebracht.

StructuurvisiePlus 2004

In de structuurvisie wordt de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van de gemeente weergegeven. Het plan doet uitspraken over voorgestane veranderingen van de kernen, de bedrijventerreinen en het buitengebied. Het beschrijft de meest gewenste ontwikkeling op hoofdlijnen van de gemeente. Het plan is indicatie. Er worden geen concrete bestemmingen vastgelegd en het bevat geen bindende voorschriften.

Voor het landelijk gebied wordt aangegeven dat natuur en landschap, agrarisch gebruik en recreatie gemengd voorkomen en er kansen liggen voor duurzaam waterbeheer. In 2004 gaf de gemeente prioriteit aan de agrarisch functie en is vastgelegd dat met nieuwe claims van natuur, recreatie, cultuurhistorie en water terughoudend moet worden omgegaan om zo de bestaande agrarisch gebruiksruimte zo veel mogelijk te behouden.

De hoofdlijnen van het beleid zijn uiteindelijk vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied fase II 2013. De structuurvisie biedt slecht kaders.

Partiële herziening StructuurvisiePlus (2011/2012)

Op 12 juli 2012 heeft het college besloten tot een sobere en doelmatige actualisering van de StructuurvisiePlus. In de vigerend structuurvisie ontbrak het aan een uitvoeringsparagraaf. Met de partiële herziening wordt in de leemte voorzien. Op 21 mei 2012 heeft de raad de uitvoeringsparagraaf vastgesteld. Hierin staan ruimtelijke ontwikkelingen als woningbouwprojecten, bedrijventerreinen, plattelandsvernieuwing en landschappelijke kwaliteitsverbetering benoemd. In de paragraaf staan ook mogelijke vormen van kostenverhaal en fondsvorming. Relevant voor de planlocatie is dat in de uitvoeringsparagraaf het instrumentarium voor de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering wordt aangereikt wat is dit bestemmingsplan is verwerkt in de vorm van het inpassingsplan en de investeringen op basis van de 'Landschapsinvesteringsregeling de Kempen' (zie eerder).

Bestemmingsplan Buitengebied fase II 2013

Het voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013' . Het plan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oirschot op 18 juni 2013. Het bestemmingsplan is geheel onherroepelijk in werking.

Op de gronden rust de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Op de verbeelding is een 'bouwvlak' aangegeven en een functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Als gebiedsaanduidingen zijn 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied secundair', 'reconstructiewetzone -iv ja mits' en de 'veiligheidszone - leiding' opgenomen.

Om de nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan gemaakt te worden. Het voorliggende plan maakt de bouw van een woning in de voormalige recreatieruimte mogelijk. Daarnaast wordt het mogelijk een bed & breakfast in de huidige bedrijfswoning te vestigen en een minicamping te ontwikkelen. De agrarische bestemming komt te vervallen en zal worden vervangen door de bestemmingen 'Wonen', 'Recreatie' en 'Groen'. Met het nieuwe bestemmingsplan zal worden aangesloten op de actuele planologische systematiek, zoals wordt gehanteerd in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013". De dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 4' en 'Leiding' worden overgenomen. De gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied secundair en 'reconstructiewetzone - iv ja mits' vervallen. De gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' wordt overgenomen.

Het bestemmingsplan geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om via een wijzigingsbevoegdheid de bestemming 'agrarisch' te wijzigen in 'wonen'. Hierbij dient te worden voldaan aan de een aantal algemene voorwaarden voor het wijzigen. Deze zijn:

  • A. De wijziging is nodig voor vergroting, verbreding of beëindiging van het bedrijf. Hierover kan advies worden gevraagd aan een agrarisch deskundige.
  • B. Agrarisch hergebruik is niet mogelijk bij omschakeling naar een andere functie.
  • C. De vervolgactiviteit bij omschakeling vindt plaats binnen de bestaande bebouwing.
  • D. Bij omschakeling naar een andere functie moet overtollige bebouwing worden gesloopt met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zoals opgenomen in bijlage 4 'Monumenten en beeldbepalende panden' bij deze regels, dan wel als cultuurhistorisch waardevol wordt aangemerkt door de monumentencommissie.
  • E. Detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel in streekproducten en/of in ter plaatse vervaardigde producten, is niet toegestaan. De bedrijfsvloeroppervlakte voor ondergeschikte detailhandel bedraagt maximaal 100 m², waarvan maximaal 50 m² verkoopvloeroppervlakte.
  • F. Buitenopslag ten behoeve van vervolgactiviteiten is niet toegestaan.
  • G. Er is geen sprake van een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking en het parkeren vindt plaats op eigen terrein.
  • H. Er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen omgevingswaarden.
  • I. Er wordt voorzien in een landschappelijke inpassing via een beplantingsplan en een landschappelijke versterking via een fysieke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit zoals omschreven in bijlage 7 Landschapsinvesteringsregeling De Kempen d.d. 24 augustus 2012, met dien verstande dat bij vergroting van het bouwvlak de landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak dient plaats te vinden met een oppervlakte van minimaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak.
  • J. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • K. Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van of beperking voor nabijgelegen woon- en werkfuncties.
  • L. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
  • M. De wijziging heeft geen gevolgen voor de hydrologisch situatie (hydrologisch neutraal). Indien het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 250 m2, wordt hierover advies gevraagd aan het Waterschap De Dommel.

Meer specifiek voor Wonen geldt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

  • A. Wijziging is uitsluitend toegestaan indien de locatie niet duurzaam is dan wel niet blijvend geschikt is voor agrarisch hergebruik voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven, hetgeen dient te worden aangetoond op basis van bijlage 5 'Kadernota Intensieve veehouderij' bij deze regels;
  • B. Uitsluitend de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande en vergunde bedrijfswoning(en) mag voor bewoning worden gebruikt;
  • C. Het maximale aantal woningen is gelijk aan het bestaande en vergunde aantal bedrijfswoningen;
  • D. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer bedragen dan 120 m². Indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen mag de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden vermeerderd met 20% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing boven de 120 m², met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 240 m²;
  • E. Indien het maximaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen onder e wordt overschreden, dient te worden gesloopt, tenzij het monumentale of waardevolle bebouwing betreft conform bijlage 4 'Monumenten en beeldbepalende panden' bij deze regels;
  • F. Het bouwvlak ten behoeve van de woning wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen;
  • G. De milieuvergunning onherroepelijk is ingetrokken.

De beoogde ontwikkeling voldoet op aantal kleine punten niet aan de randvoorwaarden voortkomend uit het bestemmingsplan buitengebied voor het gebruik van een wijzigingsbevoegdheid. De voornaamste is de beperking die wordt gesteld voor het maximaal aantal meters dat als bijgebouw mag worden bewaard. Er kan te weinig worden gesloopt om aan de uitgangspunten te kunnen voldoen.

In totaal is er 450 m2 aan bijgebouwen worden aanwezig. Dit levert binnen de wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid om 90 m2 (20%) aan bijgebouw toe te voegen aan de 120 m2 die is toegestaan. De bestaande bedrijfswoning en de stal houden wanneer alle overbodige delen zijn gesloopt een oppervlakte van 243 m2. Deze twee gebouwen kunnen na de sloop van de overtollige bebouwing echter niet worden gesloopt zonder de functionaliteit van het toekomstige gebruik geweld aan te doen. Dit zou namelijk betekenen dat de gehele stal, een gedeelte daarvan of de voormalige bedrijfswoning gesloopt zouden moeten worden. Hierdoor zouden de toiletruimte en de slechtweervoorziening voor de minicamping worden aangetast of het gebruik van de bedrijfswoning als bed & breakfast onmogelijk worden gemaakt. Daarom is in nauw overleg met de gemeente besloten om geen gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, maar een nieuw bestemmingsplan te maken. In dit bestemmingsplan worden de voormalige bedrijfswoning en de stal gespaard en als bestaande bebouwing meebestemd. Voor de voormalig bedrijfswoning is bovendien de aanduiding bed & breakfast opgenomen.

Conclusie

Door gebruik te maken van het instrument van een bestemmingsplan kan worden aangesloten op het beleid voor de realisatie van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied en kunnen relevante gebouwen worden behouden Van een wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in het 'Bestemmingsplan Buitengebied fase II 2013', kan geen gebruik worden gemaakt zonder de functionaliteit van de ontwikkeling aan te tasten.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.

4.2 Bodem

In het kader van het wijzigen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien er sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Met dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plan bij elkaar passen.

De bodem bestaat in dit gebied tot een diepte van 20 meter onder het maaiveld uit fijn siltig zand met lokaal enkele leemlagen. Tussen 20 tot 83 meter onder maaiveld vinden we matig tot zeer grof zand met lokaal leem en grind. Het grondwater varieert sterk en schommelt tussen 1,20 en 2.40 meter onder het maaiveld. Het ondiepe (freatische) grondwater stroomt regionaal gezien in overwegend noordwestelijke richting. De locatie ligt niet in het intrekgebied van een grondwaterwinning of een grondwaterbeschermingsgebied.

Het verkennend bodemonderzoek is in december 2015 uitgevoerd door Lankelma Ingenieurs uit Oirschot (rapportnummer 67451). Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen zoals beschreven in de Nederlandse norm NEN 5740:2009 "Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek". Bij het onderzoek is voor het weiland uitgegaan van een onverdachte locatie (ONV). Voor de gronden rondom de bebouwing is uitgegaan van een verdachte locatie (VED-HE). Verdachte deellocaties zijn hierbij gericht onderzocht.

In het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetroffen. Omdat er geen mogelijke bron voorhanden is, behoeft deze parameter formeel niet te worden getoetst. Ter plaatste van het erf rondom de bebouwing en de gedempte sloot wordt met name in de bovengrond een matige/sterke verhoging aan zink aangetoond. Op de overige verdachte deellocaties (voormalige werkplaats, voormalige mest-/gierput, bovengrondse olie-/dieseltank) zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetoond. Deze activiteiten hebben de kwaliteit van de bodem niet negatief beïnvloed.

In het kader van het onderzoek heeft specifiek onderzoek plaatsgevonden naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Er heeft wel een inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het onderzoek doet echter geen bindende uitspraken over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem op de onderzoekslocatie.

Ter plaatse van het erf rondom de bebouwing en de gedempte sloot wordt, zoals aangegeven, met name in de bovengrond een matige/sterke verhoging van zink aangetoond. Naar aanleiding van deze conclusie uit het verkennend bodemonderzoek is er door Lankelma Ingenieursbureau nader onderzoek uitgevoerd (rapportnummer 67451A, januari 2016). Aan de hand van de resultaten van het vervolgonderzoek kan worden geconcludeerd dat de sterke verontreiniging met zink zich tussen de bebouwing concentreert. De verontreiniging is, behalve aan de westelijk zijde, in zowel horizontale als verticale richting afdoende ingekaderd. Het oppervlak van de matige/sterke verontreiniging wordt ingeschat op 800 m2 met een maximale diepte van circa 1,0 m-mv. Omdat de omvang van de sterke verontreiniging groter is dan 25 m3, is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Omdat de verontreiniging naar verwachting is ontstaan voor 1987, is de zogenaamde zorgplicht hier van toepassing. Om graafwerkzaamheden in sterk verontreinigde grond te verrichten is toestemming vereist van het bevoegd gezag. Hiervoor kan een zogenaamde BUS-melding ingediend worden. De beoogde ontwikkelingen richten zich op het verbouwen en hergebruiken van bestaande gebouwen. In de ingekaderde verontreiniging zullen geen graafwerkzaamheden worden verricht.

Conclusie

Op de locatie zijn een verkennend bodemonderzoek en een aanvullend onderzoek verricht. Rondom de bebouwing is in de bovengrond een matige/sterke verhoging van zink aangetoond. Indien er graafwerkzaamheden in de grond moeten worden verricht is hiervoor toestemming nodig van het bevoegd gezag. Aangezien de ontwikkeling alleen de herontwikkeling van bestaande gebouwen betreft en er in het erf geen graafwerkzaamheden behoeven te worden verricht belemmert de geconstateerde vervuiling de ontwikkeling van het initiatief niet.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij bestemmingsplanwijzigingen. Artikel 14 van de Wgv bepaalt dat een woning die tot een veehouderij heeft behoord, maar van functie is veranderd of waarbij de veehouderij is beëindigd, wordt gelijkgesteld met een woning die tot de oorspronkelijke veehouderij heeft behoord. Als richtafstand voor de afstand tussen een veehouderij en een woning, in dit geval de nieuwe woning in te verbouwen stal, buiten de bebouwde kom geldt 50 meter. De minicamping en de Bed & Breakfast gelden niet als geurgevoelige functies.

In de nabije omgeving liggen 3 agrarische bedrijven. De boerderij aan de overzijde van de Achterste Heistraat ligt het dichtst bij de planlocatie. De afstand tot deze boerderij is meer dan 100 meter. De andere twee boerderijen liggen op respectievelijk 216 en 310 meter van de planlocatie. De ontwikkeling levert dan ook geen belemmeringen op voor de bestaande agrarische bedrijven en zal ook geen geurhinder ondervinden van deze bedrijven.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling zorgt niet voor een belemmering van de nabijgelegen veehouderijbedrijven.

4.4 Lucht

Op 15 november 2007 is de 'Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de 'Wet milieubeheer' luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Hierin zijn het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' opgenomen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet langer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Conclusie

De ontwikkeling aan de Achterste Heistraat draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De invloed is op de luchtkwaliteit is nagenoeg nihil. Nader onderzoek is niet nodig. Het milieuaspect 'lucht' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.5 Geluid

Bij de projectie van geluidgevoelige bestemmingen, zoals de ontwikkeling van nieuwe woningen, binnen een geluidszone is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. De maximumsnelheid op de Achterste Heistraat is 60 km/uur. Dergelijke wegen zijn gezoneerd. De minicamping en de bed & breakfast gelden niet als geluidgevoelige functie. Voor de woning geldt dat de situatie akoestisch kan worden gezien als een continuering van de bestaande situatie, waarbij al sprake is van een woning binnen het bouwvlak. Er wordt geen nieuwe geluidgevoelige functie toegevoegd. Nader onderzoek is niet nodig. De nieuwe woning in het voormalig recreatiegebouw zal bij de verbouwing wel moeten voldoen aan de grenswaarde in het bouwbesluit.

Conclusie

Nader akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.6 Milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies - zoals woningen - mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Daarnaast is het van belang dat door realisering van onderhavig plan geen hinder wordt veroorzaakt voor de omgeving en voor de bedrijfsgang van bestaande omliggende bedrijven.

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan, zoals woningen.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven en het garanderen van een goed klimaat voor de gevoelige functie. De mate waarin milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)' geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

In de directe omgeving van de Achterste Heistraat 1 bevinden zich geen bedrijven met een hindercontour.

Conclusie

De nieuwe woning is wel aan te merken als milieugevoelig, maar bevindt zich niet binnen een milieucontour van een bedrijf. Er bestaan dan ook vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen voor de ontwikkeling van de woning. De woning ondervindt geen hinder en er zijn geen bedrijven in de omgeving die beperkingen ondervinden van de ontwikkeling van de woningen.

4.7 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico en plaatsgebonden risico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn de 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico met 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. In het Bevi, Bevb en Bevt wordt de verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico voor inrichtingen en mobiele bronnen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Plangebied

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving een buisleidingen aanwezig is. De buisleiding is al opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en zal ook weer worden opgenomen in dit bestemmingsplan.

Fragment Risicokaart Nederland

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0020.jpg"

Op de westgrens van het perceel ligt een hoofdtransportleiding. Voor een strook van in totaal 10 meter (5 meter aan weerszijden van de leiding) gelden beperkingen voor bouw- of andere werkzaamheden.

Voor de buisleiding geldt het volgende ten aanzien van externe veiligheid:

a Buisleidingen met aardolieproducten

Het Besluit extern veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling regelt op vergelijkbare wijze als het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Er worden normen en richtwaarden gesteld voor het plaatsgebonden risico en er geldt een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. In de Revb is opgenomen dat het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, en het effect van maatregelen ter beperking van het risico worden berekend met de 'Rekenmethodiek Bevb', bestaande uit de 'Handleiding Risicoberekeningen Bevb' en het rekenpakket Safet-NL voor aardolieproducten.

a.1 Plaatsgebonden risico PRB-leiding

Conform de "Handleiding risicoberekeningen Bevb" (versie 2.0, 1 juli 2014) met het rekenpakket Safeti-NL versie 6.54. zijn door Adviesgroup Save van de Antea Group in opdracht van de leidingbeheerder Petrochemical Pipeline Services B.V. de risico's voor de PRB-leiding bepaald.

Administratieve gegevens

Naam buisleiding Pijpleiding Rotterdam Beek (PRB-leiding)

Expolitant Pretrochemical Pipeline Services B.V. Postbus 1163

6160 BD Geleen

Algemene beschrijving PRB-leiding

Gegegevens buisleiding zoals ook opgenomen in RRGS:

Naam leidingeigenaar Petrochemical Pipeline Services B.V.

Stof vloeibare koolwaterstoffen (klasse 1)

Diameter 8 inch/ 209,44 mm

Totale lengte 196 km

Maximale werkdruk 68 bar

Mitigerende maatregelen geen

Ligging bovenkant buisleiding 0,6 meter of meer onder maaiveld

Leidingtype HTL

Staalsoort X46, grade B

Risicoverhogende objecten

De PRB-leiding is niet binnen de 'high impact zone' (ashoogte + 1/3 bladlengte) van windturbines gelegen.

Berekend plaatsgebonden risico en effectafstanden

Er zijn voor 3 representatieve leidingdelen (1 in het trace Rotterdam-Oosterhout, 1 in het trace Oosterhout-Soerendonk en 1 in het trace Soerendonk-Chemelot) het plaatsbonden risico en de schade effecten berekend. Onderstaand zijn de berekende risico- en effectafstanden in meters vanaf het hart van de leiding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0021.png"

Op basis van een zogenaamde knelpuntenanalyse zijn in 2012 door Petrochemical Pipeline Services B.V. een aantal mogelijke knelpunten geconstateerd. Het betreffen de volgende locaties:

Gemeente Sittart Geleen: Oudeweg 48

Gemeente Veldhoven: Camping Molenvelden

Gemeente Weert: Willemshof 2, Maaseikerweg 143 en 158

In de QRA zijn deze aandachtslocaties specifiek gemodelleerd en beoordeeld (zie Schema)

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0022.png"

Schematische weergave risico- en effectenafstanden PRB-Leiding

Toetsing plaatsgebonden risico plangebied

Binnen het plangebied zijn geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten binnen het 10-6 per jaar plaatsgebonden risico gelegen.

a2 Groepsrisico PRB-leiding

Het maximaal aantal slachtoffers als gevolg van een breuk van de PRB-buisleiding is langs het totale trace kleiner dan 10, zie fN-curve. Er is derhalve geen sprake van een groepsrisico.

Voor de groepsrisicoberekeningen is ervan uitgegaan dat er zich geen objecten binnen 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour (en daarmee binnen 100% letaliteitsafstand) bevinden. Onder deze voorwaarde mag de bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied maximaal 60.000 personen per hectare bedragen of mag het maximaal aantal personen binnen een object in invloedsgebied 1.100 personen bedragen voordat het aantal slachtoffers van 10 personen wordt overschreden. Deze situatie komt niet voor langs de PRB-leiding. De hoogste personendichtheid komt voor in Weert, waar sprake is van een drukke woonwijk. Conform de "Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico" van VROM komt dit overeen met een bevolkingsdichtheid van 70 personen per hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0023.png"

Groepsrisicocurve PRB-buisleiding (maximaal aantal slachtoffers kleiner dan 10 en derhalve niet zichbaar in de grafiek)

Conclusie

De risicokaart van Nederland laat zien dat er een hoofdtransportleiding bij de westgrens van de planlocatie ligt. Hiervoor geldt de volgende afstanden:

a 10-6/jaar plaatsgebonden risico: 10 meter aan weerszijden van de leiding.

b invloedsgebied groeprisico (1% letaliteit): 29 meter aan weerszijden van de leiding.

Binnen een zone van 10 meter breed boven de leiding leidt dit feitelijk tot beperkingen, maar de buisleiding vormt verder geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Water

Waterschap De Dommel beheert het grond- en oppervlaktewater en waterkeringen met bijbehorende kunstwerken. Om het grond- en oppervlaktewater goed te kunnen beheren en beschermen zijn er regels nodig. Deze zijn vastgelegd in een verordening: de 'Keur Waterschap De Dommel 2015'. De keur, de algemene regels en de beleidsregels zijn met ingang van 1 maart 2015 in werking getreden. In de keur staan algemeen geformuleerde geboden en verboden. Naast deze geboden en verboden is er een groot aantal algemene regels opgesteld. Bij de keur hoort de Kaart Beschermde Gebieden waarin is aangegeven welk regiem geldt voor de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0024.jpg"

Uitsnede Kaart Beschermde Gebieden Keur. Op de kaart is te zien dat de planlocatie ligt in een invloedsgebied Natura 2000. Aan de overzijde van de Achterste Heistraat ligt een A-watergang.

De locatie ligt in een invloedsgebied Natura 2000 en aan de overzijde van de Achterste Heistraat ligt een A-watergang. De beoogde ontwikkeling wordt primair ontwikkeld binnen de bestaande bebouwing. De woonfunctie en de natuurlijke terreininrichting zijn minder belastend voor de omgeving dan de voormalige agrarische functie. De nieuwe ontwikkeling heeft geen invloed op de A-watergang. De nieuwe ontwikkeling past binnen het invloedsgebied Natura 2000. De terreininrichting draagt bij aan het versterken van de natuurwaarden.

Huidige en toekomstige situatie

De nieuwe ontwikkeling zal zich concentreren in de bestaande bebouwing. De nieuwe woning komt in de bestaande recreatieruimte, de bed & breakfast in de huidige woning en de slechtweervoorzieningen zullen een plek vinden in de bestaande schuur. De overtollige bebouwing zal worden gesloopt. De bestaande verharding blijft zo veel mogelijk in stand. In totaal is ongeveer 1000 m2 van de oppervlakte verhard. Deze hoeveelheid verharding wijzigt niet of nauwelijks. In de bestaande en de nieuwe situatie is op de locatie dezelfde hoeveelheid verharding aanwezig.

Oppervlaktewater

Er is geen sprake van oppervlaktewater binnen het plangebied. In het plangebied zal wel een poel worden aangelegd. De poel is maximaal 1,5 meter diep. De poel zal primair door regenwater worden gevoed.

Afvalwater en hemelwater

Het afvalwater zal aan de perceelgrens worden aangeboden. Het hemelwater zal op de locatie in de bodem worden geïnfiltreerd.

Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen

Deze uitgangspunten zijn opgesteld voor situatie waarbij het verhard oppervlak substantieel toeneemt. Bij het voorliggende plan neemt het totaal oppervlak aan verharden niet of nauwelijks toe. Op basis van artikel 15 van de 'Algemene regels Keur waterschap De Dommel 2015' geldt voor een dergelijke ontwikkeling met een toename van het verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 een vrijstelling van het verbod, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam. Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor het afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van het verhard oppervlak met minder dan 2000 m2. Het hemelwater van het verhard oppervlak kan naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening wordt gehouden en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.

Bij de Achterste Heistraat wordt het hemelwater op eigen terrein geïnfiltreerd. Daarvoor is voldoende ruimte beschikbaar. Speciale voorzieningen zijn daarvoor niet nodig. De poel kan eventueel als overstort voor de opvang van schoon regenwater functioneren.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt uitgegaan van de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar bestaande oppervlaktesystemen zo veel mogelijk voorkomen.

Zoals eerder aangeven is op de planlocatie voldoende ruimte en zijn er voldoende mogelijkheden om het hemelwater te infiltreren. Bij zeer grote hoeveelheden kan een noodoverloop ervoor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken. Dit is op de locatie primair de poel.

Kwaliteit van te lozen en te infiltreren hemelwater

Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen die met regenwater in aanraking kunnen komen te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen voor in het te infiltreren water. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen, zoals, opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen. Bij de beoogde ontwikkeling en bij het toekomstig gebruik van de planlocatie zal hiermee rekening worden gehouden.

Het plan is voorgelegd aan Waterschap De Dommel. Het waterschap stemt in (brief 20 maart 2017/ kenmerk Z43852/U48873) met het bestemmingsplan in het kader van de watertoetsprocedure. Het waterschap beoordeelt het als een plan met een gering waterhuishoudkundig belang omdat het verhard oppervlak niet of nauwelijks toeneemt. Ze is van mening dat er op een goede manier omgegaan wordt met de waterhuishoudkundige belangen Het waterschap adviseert om bij het inrichten van het plangebied en het ontwerpen van een hemelwaterberging rekening te houden met de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) van 40 tot 60 cm onder maaiveld.

Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling kan worden voldaan aan de randvoorwaarden die zijn gesteld door het Waterschap De Dommel voor verantwoord waterbeheer. Het waterschap heeft dit bevestigd in haar brief van 20 maart 2017 (kenmerk Z43852/U48873)

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie

De regionale erfgoedkaart is door de gemeente Oirschot in het bestemmingsplan 'Buitengebied fase II 2013' overgenomen. In het bestemmingsplan is aan een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0025.jpg"

Een (klein) deel van de locatie (het zuidelijk deel) heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (kaartuitsnede bestemmingsplan Buitengebied fase II 2013)

Binnen de dubbelbestemming is archeologisch onderzoek vereist als er een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m onder maaiveld wordt verstoord. De dubbelbestemming uit het Buitengebied fase II 2013 wordt in het voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

In de beoogde ontwikkeling zijn echter geen elementen voorzien die het aanvragen van omgevingsvergunning nodig maken. De nieuwe functies worden binnen de bestaande gebouwen ontwikkeld. De bodem wordt niet verstoord.

Cultuurhistorie

De locatie ligt aan de rand van betrekkelijk kaal heide-ontginningsgebied in de nabijheid van het landgoed De Baest. De ontginningen kwamen hier pas laat op gang. Rond 1918 zijn de eerste pogingen ondernomen om landbouwbedrijven te stichten op de toenmalige Beerse Heide. Door het gebruik van de verkeerde landbouwmethoden leidde dit niet tot veel succes. Nieuwe ontginners hadden in 1928 meer succes. In 1923 was het Wilhelminakanaal aangelegd. De aanleg van het Wilhelminakanaal leidde ook tot een verbetering van de ontsluiting van het gebied. Zo werd het nabijgelegen ontginningsdorp - Haghorst - voor het eerst met een verharde weg ontsloten. Een deel van de Beerse Heide is niet tot landbouwgrond omgevormd, maar omgezet in naaldbos ten westen van de planlocatie en ten zuiden van Haghorst. De verbeterde infrastructuur maakte het ontginnen in 1928 eenvoudiger.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0026.jpg"

Topografische kaart 1905. De ontginning van de Beerse Heide was pas in 1928 succesvol. Het aantal boerderijen was nog beperkt. Het Wilhelminakanaal werd in 1923 aangelegd.

Het bestaande woonhuis is in eind jaren zestig ontwikkeld. In dezelfde tijd is ook de schuur gebouwd. De boerderij is enkele decennia een sober, klein bedrijf gebleven. Pas in 1997 werd er een extra schuur - een werktuigenberging - toegevoegd. Deze werd in 2002 gevolgd door een recreatieruimte. De gebouwen zijn gebouwd in een sobere jaren '60 stijl en hebben geen bijzondere kenmerken die het behouden waard zijn. De schuur is het meest waardevol. Deze zal worden hersteld en bewaard. In het terreininrichtingsplan wordt door de introductie van een heidestrook en het gebruik van de streekeigen beplanting gerefereerd aan de historische situatie. Daarmee wordt een brug geslagen naar het verleden. De locatie heeft verder geen bijzondere cultuurhistorische waarden.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling tast de archeologische waarden van het gebied niet aan. Specifieke cultuurhistorische waarden zijn niet aanwezig. Vervolgonderzoek is niet nodig.

4.10 Natuurwaarden

Door Econcultancy is in mei 2016 (rapportnr. 1613.0010) een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan flora en fauna is een toets van de ecologische potenties van de planlocatie en betreft geen voorwaardig soorten specifiek onderzoek. Met een quickscan wordt inzicht verkregen in de aanwezigheid van geschikt habitat en de daarbij te verwachten beschermde soorten, gesitueerd op of nabij de planlocatie. De locatie is daarbij ook getoetst aan de nationale natuurwetgeving.

Toetsing aan wet- en regelgeving

Broedvogels

Voor de broedvogelsoorten die op de planlocatie kunnen broeden geldt dat, indien de nestplaatsen buiten het broedseizoen worden verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. De nesten mogen wel worden aangetast als deze niet in gebruik zijn. In de Flora- en faunawet word geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.

Vleermuizen

Op dit moment kan de aanwezigheid van een vaste rust- en verblijfsplaats van een vleermuizensoort in bebouwing op de planlocatie met voldoende zekerheid worden uitgesloten. Indien de schuur over enkele jaren wordt gesloopt of verbouwd wordt aanbevolen om de schuur opnieuw te laten beoordelen op de aanwezigheid van vleermuizen.

Algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën

Voor algemene soorten zoals mol, egel, konijn, rosse woelmuis, huisspitsmuis, gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de Flora- en faunawet, waardoor bij verstoring geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Overige soortgroepen

Overtredingen van de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikte habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep niet aan de orde.

Ligging ten opzichte van beschermde gebieden

Het plangebied ligt niet binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied aangewezen is als Natura 2000 gebied of Beschermd Natuurmonument. Het meest nabijgelegen beschermde gebied is een onderdeel van het Natura 2000-gebied "Kemperland-West" op ongeveer 1,8 kilometer afstand. Dit betreft de beekloop 'Groote Beerze'. De planlocatie maakt ook geen deel uit van het Brabants Natuurnetwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich op ongeveer 580 meter afstand.

Externe effecten op een Natura 2000-gebied of een Beschermd Natuurmonument als gevolg van de voorgenomen plannen zijn niet verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt niet noodzakelijk geacht. Dat geldt ook de het Natuurnetwerk Nederland. Door de afstand tot het meest nabijgelegen gebied en de aard van de werkzaamheden zullen de wezenlijk kenmerken en waarden niet worden aangetast. Ook hiervoor is vervolgonderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling zijn de voorgenomen plannen uitvoerbaar, mits in de planvorming en tijdens het uitvoeren van de plannen het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht wordt genomen. Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Indien de schuur met zolder over enkele jaren alsnog wordt gesloopt of verbouwd wordt aanbevolen om de schuur opnieuw te laten beoordelen op de aanwezigheid van vleermuizen. Verder dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen. Met betrekking tot beschermde gebieden worden, gezien de afstand in combinatie met de aard van de voorgenomen plannen in vergelijking met de huidige situatie, geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van het beoogde bestemmingsplan.

4.11 Verkeer En Parkeren

De minicamping biedt maximaal plaats aan 12 kampeerplaatsen. In het plan voor de terreininrichting is hier ook rekening mee gehouden. Daarnaast is er plek voor een bed & breakfast in voormalige woning en betrekken de initiatiefnemers een woning op het terrein in de huidige schuur.

Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen en voor de verkeeraantrekkende werking is uitgegaan van de meest recente cijfers van het CROW (CROW publicatie 317). Voor een bed & breakfast zijn geen aparte kengegevens gepubliceerd. Aangezien het gebruik vergelijkbaar is met een kampeerplaats wordt voor de bed & breakfast met dezelfde gegevens rekening gehouden als voor de minicamping. De minicamping wordt bij de kengetallen van het CROW overigens ook niet apart genoemd. Voor de kengetallen van een minicamping worden de kengetallen van een camping aangehouden. Op de minicamping geldt dat bij de kampeerplaats niet geparkeerd mag worden. Voor de gasten worden aparte parkeerplaatsen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGACHTERSTEHEI1-VAST_0027.jpg"

In totaal dient er ruimte te zijn voor minimaal 16,3 (16) en maximaal 19,7 (20) parkeerplaatsen. Voor de bezoekers (gasten camping) is het gewenst om maximaal 12.1,3 = 15,6 (16) parkeerplaatsen aan te leggen. Deze zijn opgenomen in het erfinrichtingsplan. De informele parkeerplek naast de bed & breakfast is daarin niet meegenomen. De initiatiefnemers parkeren naast hun woning. Daar is ruimte voor meerdere auto's. Aan de minimumvereiste van 16 parkeerplaatsen wordt door de aanleg van parkeerplaatsen voor de gasten voldaan. Wanneer we de informele parkeerplek meerekenen en de ruime mogelijkheden om naast het huis te parkeren ook wordt het gewenste maximum aantal van 20 parkeerplaatsen ook eenvoudig gehaald.

De verkeersgeneratie van de camping en de bed & breakfast is zeer beperkt. In totaal moet rekening worden gehouden met 13.0,4=5,2 autobewegingen per dag. Samen met de verkeergeneratie van een vrijstaande woning in het buitengebied levert dit 13 tot 13,8 verkeersbewegingen per dag. De toename van 5,2 autobewegingen is, ten opzichte van de huidige situatie waarbij er al een woning aanwezig is en ook al was, een minimale toename. Indien we uitgaan van de huidige bestemming 'Agrarisch' en de fictieve situatie dat er nog een agrarisch bedrijf op de locatie functioneert dan is er sprake van een verbetering.

Samgevat is voor de beoogde functies op het terrein voldoende ruimte aanwezig om het parkeren te faciliteren binnen de geldende normen. De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functies is beperkt.

Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling wordt aan de geldende parkeernormen voldaan. De verkeersaantrekkende werking is beperkt. Nader onderzoek is niet nodig.

4.12 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zijn de kosten voor de bestemmingsplanprocedure voor rekening van de initiatiefnemer. Om dit te regelen wordt een samenwerkingsovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemers worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Conclusie

Het initiatief is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  2. 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  1. 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  2. 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet. Per hoofdbestemming is een bestemmingsregeling, opgenomen, voor zover van toepassing bestaande uit:

  1. a. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden gebruikt worden in die bestemming;
  2. b. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  3. c. nadere eisen;
  4. d. afwijken van de bouwregels;
  5. e. specifieke gebruiksregels;
  6. f. afwijken van de gebruiksregels;
  7. g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of

van werkzaamheden;

  1. h. wijzigingsbevoegdheid.

De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  1. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter.

Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:

  1. a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  2. b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
  3. c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  4. d. algemene aanduidingsregels:
  5. e. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.
  6. f. overige regels: de resterende regels die in geen plek kunnen krijgen onder de andere algemene regels en vaak een specifiek belang dienen. In het voorliggende plan wordt bij de overige regels ingegaan op het parkeren,
  1. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
  1. a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd.

De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.

Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings-)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.

Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.

  1. b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.

5.2 Planregels

5.2.1 Bestemmingen in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan kent twee eindbestemmingen: 'Groen' en 'Wonen'. Daarnaast kent het bestemmingsplan twee dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie 4' en 'Leiding'.

5.2.2 Bestemmingen

Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan het grootste deel van het plangebied waarop het landschapsinrichtingsplan betrekking heeft. De minicamping wordt met een aanduiding mogelijk gemaakt.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan het deel van het plangebied waarin zich de gebouwen bevinden. Met een aanduiding bij de bestaande woning wordt het gebruik als bed & breakfast mogelijk gemaakt.

5.2.3 Dubbelbestemmingen

Het plan bevat verder twee zogenaamde dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming valt als het ware over de "onderliggende" materiële bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Een dubbelbestemming dient dus een specifiek ruimtelijk belang en is eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Hierna worden de dubbelbestemmingen beschreven.

Waarde - Archeologie 4

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is, conform gemeentelijk beleid, opgenomen ter bescherming van de in de grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemming hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 500 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,5 meter bedraagt. Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Leiding

De dubbelbestemming 'Leiding' is opgenomen om de leiding die aan de oostzijde ligt te beschermen tegen werkzaamheden die schade aan de leiding kunnen veroorzaken.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, Herziening Achterste Heistraat 1 gemeente Oirschot' verzonden aan de gebruikelijke partners. Alleen van het Waterschap De Dommel is een reactie ontvangen. Deze is verwerkt in de toelichting (zie paragraaf 4.8Water). Voor het wettelijk vooroverleg met de provincie is door de gemeente het inventarisatieformulier ingevuld. Hieruit kwam naar voren dat met het invullen van het formulier kon worden volstaan. Het wettelijk vooroverleg is daarmee afgerond.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, Herziening Achterste Heistraat 1' heeft met ingang van 20 juli 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Dit is op 19 juli 2017 gepubliceerd in het Oirschots weekjournaal en de Staatscourant. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.oirschot.nl. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. In de genoemde periode is 1 schriftelijke zienswijze ingediend. De zienswijze is ontvankelijk en gegrond (zie Bijlage 11 Nota zienswijzen).

6.3 Wijzigingen Naar Aanleiding Van De Zienswijzen

Naar aanleiding van de zienswijze is paragraaf 4.7 (Externe Veiligheid) van de toelichting aangevuld. De zienswijze heeft geen wijzigingen in de regels en de verbeelding tot gevolg.

6.4 Ambtshalve Wijzigingen

Er zijn geen ambtshalve wijzigingen

Bijlage 1 Indicatieve Lijst Nevenfuncties-en Gebruiksfuncties

Bijlage 1 Indicatieve lijst nevenfuncties-en gebruiksfuncties

Bijlage 1 Terreininrichtingsplan

Bijlage 1 Terreininrichtingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan Bij Terreininrichtingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan bij terreininrichtingsplan

Bijlage 3 Berekening Lir Achterste Heistraat

Bijlage 3 Berekening LIR Achterste Heistraat

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Aanvullende Bodemonderzoek

Bijlage 5 Aanvullende bodemonderzoek

Bijlage 6 Quickscan

Bijlage 6 Quickscan

Bijlage 7 Situatie Bestaand

Bijlage 7 Situatie bestaand

Bijlage 8 Situatie Nieuw

Bijlage 8 Situatie nieuw

Bijlage 9 Bouwaanvraag Woning

Bijlage 9 Bouwaanvraag woning

Bijlage 10 Bouwaanvraag Benb

Bijlage 10 Bouwaanvraag BenB

Bijlage 11 Nota Zienswijzen

Bijlage 11 Nota zienswijzen