KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Regels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Groen - Landschappelijke Inpassing
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
Artikel 8 Waterstaat - Reservering Waterberging
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Afwijken Van De Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Beoogde Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Milieuaspecten
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Verkeer
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan Fransebaan 9 Oostelbeers
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Berekening Investering Landschap
Bijlage 2 Stikstofdepositieberekening Bouwfase
Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening Gebruiksfase
Bijlage 4 Nota Zienswijze

Buitengebied, herziening Fransebaan 9

Bestemmingsplan - Gemeente Oirschot

Vastgesteld op 18-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.2 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Fransebaan 9' van de gemeente Oirschot.

1.3 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Fransebaan 9' van de gemeente Oirschot.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden-bedrijf

bedrijvigheid in de milieucategorieën 1 en 2 (op basis van VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering), dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kappersbedrijf, een schoonheidssalon en een pedicure.

1.7 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerk met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een huisartsenpraktijk, een fysiotherapiepraktijk, een architectenbureau en een advocatenkantoor.

1.8 aardkundige waarden:

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals bodemopbouw/- samenstelling, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding (kwelgebieden), afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.9 achtergevelrooilijn:

  1. a. de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  2. b. indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder bijbehorende bouwwerken – alsmede het verlengde daarvan;

1.10 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk, geen woning zijnde, bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen, is ondergebracht.

1.11 agrarisch-verwant bedrijf

een bedrijf met een dienstverlenende functie aan de agrarische sector waarbij gebruik wordt gemaakt van landbouwproducten, planten of dieren en/of diensten, zoals een veehandelbedrijf, mesthandelsbedrijf, kleinschalige composteerinrichting, agrarische machineverhuur, veevoerhandel, groothandel in agrarische producten, met uitzondering van mestverwerking.

1.12 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik in deze bodem, en die als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingscluster

een vlakvormige verzameling van gebouwen.

1.15 bebouwingsconcentratie

een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.16 bebouwingslint:

een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige niet-buitengebiedgebonden functies.

1.17 bebouwingspercentage:

een opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.18 bed en breakfast:

een nevenactiviteit, gekoppeld aan de woonfunctie, met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.19 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan (o.a. statische opslag), installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, uitgezonderd aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten.

1.20 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.21 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.22 beeldbepalend pand:

een te handhaven pand gezien het karakter en de betekenis voor het landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische beeld ter plaatse, niet zijnde monumenten.

1.23 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.24 bestaande situatie:

  1. a. ten aanzien van bebouwing: legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde en onherroepelijk geworden vergunning;
  2. b. ten aanzien van gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan in werking is getreden.

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 boerderij(gebouw)

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen, zoals een langgevelboerderij.

1.28 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.29 boomteelt / sierteelt:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt.

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw en zolder.

1.33 bouwmassa:

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief bijbehorende bouwwerken.

1.34 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.35 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.36 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.37 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.38 camping:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.39 caravan:

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.

1.40 chalet:

een verplaatsbare, niet aan de grond verankerde woning, welke qua verschijningsvorm is afgeleid van een woonwagen, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot recreatief logies-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen.

1.41 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

1.42 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.

1.43 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.44 duurzame locatie intensieve veehouderij:

een bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieu-oogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om te laten groeien tot een bouwvlak van maximaal 1,5 ha voor een intensieve veehouderij. Een duurzame locatie veehouderij is aangeduid als 'reconstructiewetzone - iv ja mits'.

1.45 ecologische verbindingszone:

zone die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen.

1.46 extensief recreatief medegebruik

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen, survivaltochten, picknicken, natuurgerichte recreatie en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden.

1.47 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.48 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.49 gekoppeld bedrijfsbouwvlak:

een gekoppeld bedrijfsbouwvlak bestaat uit een onderling niet aaneengesloten perceel dat door de aanduiding 'relatie' tezamen worden aangemerkt als zijnde één bedrijfsbouwvlak.

1.50 groepsaccommodatie:

een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk bestemd voor het houden van recreatief nachtverblijf in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke verblijven.

1.51 grondgebonden bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt-, en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant.

1.52 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen in een aanwending in een ander bedrijf.

1.53 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.54 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.55 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur en huisvesting van tijdelijke werknemers wordt daaronder niet begrepen.

1.56 infrastructurele voorzieningen:

ontsluitingswegen en kavelpaden.

1.57 kampeerboerderij:

het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarisch bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf inclusief bijbehorende sanitaire voorzieningen.

1.58 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.59 landbouwontwikkelingsgebied:

een gebied waar het primaat ligt bij de ontwikkeling van de intensieve veehouderij, zoals aangegeven op de verbeelding, ingevolge de Reconstructiewet en/of de Verordening Ruimte.

1.60 landschapselementen:

ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.

1.61 landschapswaarden / landschappelijke waarden:

een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning dan wel een vaartuig.

1.62 lawaaisport:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hieronder niet verstaan.

1.63 maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

1.64 manege

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.

1.65 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.66 milieuhygienische uitvoerbaarheid:

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, bescherming van natuurgebieden, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden.

1.67 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein met minimale voorzieningen als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning.

1.68 natuurwaarden of ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren.

1.69 nevenactiviteiten:

activiteiten die naast de primaire agrarische activiteit worden uitgeoefend op een (agrarisch) bouwvlak en niet rechtstreeks de uitoefening van de (agrarische) bedrijfsvoering betreffen.

1.70 normaal onderhoud

het normale onderhoud van agrarische gronden, bossen, groenelementen / landschapselementen en natuurterreinen, zoals het beweiden en maaien van graslanden, het ploegen, eggen en inzaaien van akkers, het schonen van sloten en greppels, alsmede het regulieren onderhoud van bossen, groenelementen / landschapselementen en natuurterreinen, waaronder het kappen van bomen ter uitvoering van een goedgekeurd beheersplan.

1.71 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt, tenzij anders in de regels is bepaald.

1.72 ondergronds:

beneden het peil.

1.73 overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.74 perceelsgrens:

de grens van het kadastrale perceel.

1.75 permanente bewoning:

bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen buiten het zomerseizoen in een kalenderjaar gedurende meer dan 70 nachten, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.76 recreatie:

het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.

1.77 relatie:

bij elkaar behorende percelen, aangegeven via een koppelteken, die voor de toepassing van het bestemmingsplan als één bouwperceel worden beschouwd.

1.78 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.79 stacaravan:

een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan.

1.80 trekkershut:

een bedrijfsmatige geëxploiteerde, houten kleine vrijstaande blokhut, zonder of met eigen sanitaire voorziening, die dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.81 vakantiewoning / vakantieappartement:

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

1.82 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.83 verblijfsrecreatie:

een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning dan wel een vaartuig.

1.84 verkoopvloeroppervlakte (netto-):

een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.85 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg, of
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg, indien deze afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.

1.86 voormalig agrarische bedrijfslocatie:

een agrarisch of niet-agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend.

1.87 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van watergangen en dergelijke.

1.88 werk:

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.89 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.90 woonunit:

een te verplaatsen / verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag-, of nachtverblijf van één of meer personen.

1.91 zomerseizoen:

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de weg:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de as van de weg.

2.2 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

2.3 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil:

  • de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • indien in het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

2.11 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Regels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarsich grondgebruik
  2. b. openbare nutsvoorzieningen;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
  6. f. tuinen en erven;
  7. g. landschappelijke inpassing;

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf' uitsluitend één installatiebedrijf;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - boomkwekerij' uitsluitend één boomkwekerij;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens één bedrijfswoning;
  4. d. tuinen en erven;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. landschappelijke inpassing.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Groen - Landschappelijke Inpassing

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, conform het in Bijlage 1 opgenomen landschappelijk inpassingsplan;
  2. b. bermen en beplanting
  3. c. onverharde paden;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. tuin;

alsmede voor:

  1. g. behoud, versterking en/of ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, zoals houtwallen, houtopstanden en bosschages.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  3. c. lawaaisporten;
  4. d. verblijfsrecreatie.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur-, landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en hydrologische waarden van beboste gronden en niet-beboste gronden en heidevelden;
  2. b. geïntegreerd bosbeheer;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. grarisch medegebruik in de vorm van natuurbeheer;
  5. e. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  6. f. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
  7. g. openbare nutsvoorzieningen;

alsmede voor:

  1. h. behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden

6.2 Bouwregels

6.3 Speciefieke gebruiksregels

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  3. c. lawaaisporten;
  4. d. intensieve recreatie en verblijfsrecreatie;
  5. e. publieksaantrekkende dagrecreatie.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  4. d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waterstaat - Reservering Waterberging

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Reservering waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor reservering ten behoeve van waterberging.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken binnen de bestemming 'Bedrijf';
  2. b. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de doeleinden genoemd in artikel 8.1 zijn toegestaan alsmede erf- en terreinafscheidingen op basis van de daar voorkomende bestemming(en).

8.3 Afwijken bouwregels

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Algemeen

10.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. Situering:
    1. 1. bij (agrarische) bedrijfsgebouwen: de bebouwing mag uitsluitend worden gebouwd onder de (agrarische) bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat binnen de gebouwen ten hoogste één bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
    2. 2. in overige gevallen: de bebouwing moet worden opgericht onder een (bedrijfs)woning en/of onder de bij de (bedrijfs)woning behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie, met dien verstande dat deze aan één zijde maximaal 2 m buiten het bovengrondse gevelvlak mag uitsteken;
  2. b. de inhoud van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan de inhoud van het gebouw waaronder de ondergrondse bebouwing wordt gebouwd;
  3. c. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 5 m.

10.3 Afwijking maten

In die gevallen, waarin de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan voor de bestaande feitelijke situatie, uitgezonderd in geval van nieuwbouw.

10.4 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven op basis van het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning;.
  2. b. het gebruik van gronden in strijd met de op grond van dit plan geldende bestemming.
  3. c. de nieuwvestiging van mestbewerking, de uitbreiding van de bestaande gebruiksoppervlakte van mestbewerking en de toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte voor mestbewerking, uitgezonderd in het geval van mestbewerking van ter plaatse geproduceerde mest bij een veehouderij.

11.2 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing, die bestemd is voor de hoofdfunctie.

11.3 Aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten

Het is toegestaan om ruimten binnen een (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken te gebruiken voor aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten, mits:

  1. a. tot maximaal 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50 m² wordt gebruikt voor deze activiteiten;
  2. b. het gebruik overeenkomstig de hoofdfunctie blijft mogelijk;
  3. c. degene die de activiteiten in de (bedrijfs)woning en/of het bijbehorende bouwwerk uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
  4. d. parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
  5. e. er geen detailhandel en/of groothandel ter plaatse plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit;
  6. f. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en van (agrarische) bedrijven;

Artikel 12 Afwijken Van De Gebruiksregels

12.1 Afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde sub 4.4.1 en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. a. het een bijbehorend bouwwerk betreft behorende bij een (bedrijfs)woning;
  2. b. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een aantoonbare zorgbehoefte dan wel een leeftijd van boven de 65 jaar;
  3. c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijbehorende bouwwerken, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  5. e. de bebouwing die wordt gebruikt voor mantelzorg mag op maximaal 30 m van het hoofdgebouw staan;
  6. f. het bijbehorend bouwwerk vormt een onlosmakelijk geheel met het (bedrijfs)woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend;
  7. g. burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als op naam van de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijke melding wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en het bijbehorend bouwwerk binnen 3 maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning. Na de beëindiging van het gebruik is de omgevingsvergunning per direct vervallen.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 Cultuurhistorisch waardevol gebied

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van de inhoudsmaat en oppervlaktemaat van (bedrijfs)woningen en bijbehorende bouwwerken, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, tenzij in de bestemming reeds een ontheffingsmogelijkheid voor de maatvoering is opgenomen;
  2. b. de bestemmingsplanbepalingen voor het bouwen binnen 5 m van of in de zijdelingse perceelsgrens, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast en landschappelijke inpassing plaatsvindt;
  3. c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  4. d. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  5. e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  6. f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangs- bepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Fransebaan 9'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Situatie

Initiatiefnemer wenst zijn bedrijfswoning aan de Fransebaan 9 te Oostelbeers uit te bouwen. Deze uitbouw is niet zonder meer toegestaan. Tegelijkertijd is ter plaatse nog steeds een agrarische bedrijfsbestemming met aanduiding 'slachterij' aanwezig, terwijl deze al jaren niet meer aanwezig is. Initiatiefnemer voert al enkele jaren een installatiebedrijf uit op deze locatie, in de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Om de uitbouw van de bedrijfswoning te kunnen realiseren is het nodig om de agrarische bedrijfsbestemming in overeenstemming brengen met het huidige gebruik in de vorm van de bestemming 'Bedrijf'.

Daarnaast bevindt zich direct aan de overkant van de Fransebaan een loods met daarin een boomkwekerij gevestigd. Deze loods bevindt zich op hetzelfde gekoppelde bestemmingsvlak als het installatiebedrijf van de initiatiefnemer. Daarmee zijn er twee aparte bedrijven met verschillende eigenaren binnen hetzelfde bouwperceel (gekoppeld bouwvlak) gevestigd.

Gemeente Oirschot heeft medewerking verleend aan:

  • de omschakeling naar een bedrijfsbestemming waarbij het geheel één bouwperceel blijft met twee aparte aanduidingen;
  • de uitbreiding van de woning onder voorwaarden dat elders in het buitengebied van de gemeente Oirschot overtollige bouwwerken gesloopt worden. Voor iedere vierkant meter aan bruikbare oppervlakte dient 5 m2 gesloopt te worden. Daarnaast mag de inhoud van de woning niet groter worden dan 950 m3.

In voorliggend bestemmingsplan worden deze ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Leeswijzer

De opzet van de toelichting is als volgt:

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige en toekomstige situatie ter plaatse van het plangebied beschreven;
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader;
  • In hoofdstuk 4 zijn de resultaten vermeld van de toetsing van de realisering van de weg aan milieuaspecten;
  • Hoofdstuk 5 bevat de juridische regeling en de bestemmingsomschrijving;
  • Hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Beoogde Situatie

2.1 Bestaande Situatie

Ter plaatse van het plangebied geldt een agrarische bedrijfsbestemming. In het verleden was op de locatie aan de Fransebaan 9 een agrarisch bedrijf gevestigd met het houden van vee (fokstieren en overig rundvee) en een slachterij. Deze activiteiten worden al geruime tijd niet meer uitgevoerd. Op deze locatie wordt al meer dan 10 jaar door initiatiefnemer een installatiebedrijf uitgevoerd. Deze bedrijfsactiviteit is dus niet in overeenstemming met het bestemmingsplan.

Aan de overzijde van de locatie aan de Fransebaan 9 is een boomkwekerij gevestigd in een bestaande schuur. In de schuur wordt voornamelijk machines en materieel gestald. Deze locatie is niet in eigendom van initiatiefnemer, de boomkwekerij wordt ook niet door initiatiefnemer uitgevoerd. Wel maakt dit bedrijf onderdeel van dit bestemmingsplan omdat deze op één gekoppeld bouwvlak liggen.

Alleen op de locatie Fransebaan 9 is een bedrijfswoning aanwezig. In de huidige situatie wordt deze bewoond door initiatiefnemer. De bedrijfswoning is dus alleen functioneel verbonden aan het gevestigde installatiebedrijf. Bij de boomkwekerij aan de overzijde is geen bedrijfswoning aanwezig.

De vigerende bestemmingsplannen zijn 'Buitengebied fase II 2013', onherroepelijk vastgesteld op 18 juni 2013 en 'Buitengebied, correctieve herziening', vastgesteld op 21 november 2017. Op het plangebied zijn van toepassing:

De enkelbestemming:

  • 'Agrarisch'

De functieaanduidingen:

  • 'bedrijfswoning'
  • 'specifieke vorm van bedrijf - slachterij'

Voor een deel de dubbelbestemming:

  • 'Waarde - Archeologie 4'

De gebiedsaanduidingen:

  • 'reconstructiewetzone - iv ja mits'
  • 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied primair'

Het koppelteken tussen het perceel van de Fransebaan 9 en de boomkwekerij aan de overzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0001.png" Figuur 2.1: Uitsnede 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2020' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Agrarisch

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van intensieve veehouderij, geiten- en schapenhouderij, glastuinbouw en een slachterij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - slachterij'.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen, aan- en uitbouwen) bij bedrijfswoningen geldt dat:

  • Een bijbehorend bouwwerk uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag worden gebouwd;
  • De goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
  • De bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 meter;
  • De bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 120 m2.

Voor de bedrijfswoning geldt daarnaast de voorwaarde:

  • De inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

Waarde - Archeologie 4

De voor ‘Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

reconstructiewet - iv ja mits

Een bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieu-oogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om te laten groeien tot een bouwvlak van maximaal 1,5 ha voor een intensieve veehouderij. Een duurzame locatie veehouderij is aangeduid als 'reconstructiewetzone - iv ja mits'.

reconstructiewet - landbouwontwikkelingsgebied

Dit is een gebied waar het primaat ligt bij de ontwikkeling van de intensieve veehouderij, ingevolge de Reconstructiewet en/of de Verordening Ruimte.

2.2 Beoogde Situatie

Dit bestemmingsplan voorziet in het in overeenstemming brengen van de feitelijke situatie. Die van het bestaande installatiebedrijf (Fransebaan 9) en de bestaande boomkwekerij (aan de overzijde). Aan deze bedrijfssituatie veranderd niets. De huidige bedrijfsgebouwen blijven behouden en er wordt niet voorzien in een uitbreiding hiervan.

Verder wordt in dit bestemmingsplan de vergroting van de bestaande bedrijfswoning mogelijk gemaakt tot een omvang van maximaal 950 m3.

Om de bestemming in overeenstemming te brengen met het eigenlijke gebruik van de gronden wordt de bestemming gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf'. Het vlak ten noordwesten van de Fransebaan krijgt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf'. De functieaanduiding 'bedrijfswoning' blijft behouden. Het vlak ten zuidoosten van de Fransebaan krijgt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - boomkwekerij'.

Het bouwvlak wordt verkleind en sluit aan bij de reeds bestaande bebouwing. Bij de bedrijfswoning is tevens een bestaande tennisbaan gelegen. Aangezien deze voorzien is van drainage, hekwerken en lichtmasten wordt deze gezien als een bouwwerk waardoor deze binnen het bouwvlak moet komen te liggen.

Dit bestemmingsplan regelt verder alleen het in overeenstemming brengen van de bestemming met de feitelijk situatie en maakt geen uitbreiding van het bestaande installatiebedrijf mogelijk. Voor het installatiebedrijf wordt derhalve de omvang aan bedrijfsgebouwen begrenst tot de reeds aanwezig omvang.

De uitbreiding van de woning wordt alleen toegestaan onder de voorwaarde dat elders in het buitengebied van de gemeente Oirschot overtollige bouwwerken gesloopt worden. Voor iedere extra m2 aan bruikbare oppervlakte dient 5 m2 aan bebouwing gesloopt te worden in het buitengebied van Oirschot. Het bruikbare oppervlak zal met 32 m2 toenemen, dus zal 160 m2 in totaal gesloopt moeten worden in het buitengebied van Oirschot. Initiatiefnemer heeft op dit moment nog geen bouwwerk gevonden dat gesloopt kan worden. Om te borgen dat de uitbreiding van de woning alleen kan plaatsvinden indien hiervoor in de plaats elders in het buitengebied gesloopt wordt, is een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.

Daarnaast vind met de beoogde bestemmingsplan herziening een verbetering van de landschappelijke kwaliteit plaats. Er wordt ruim geïnvesteerd in het landschappelijk inpassen van de locatie.

2.2.1 Landschappelijke inpassing

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een passende bestemming voor het aanwezige installatiebedrijf aan de Fransebaan 9. Met deze herbestemming wordt tevens het bedrijf landschappelijk ingepast en voorziet hiermee in een kwaliteitsverbetering van het landschap. Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast door de aanleg van bossingels, een hoogstam fruitboomgaard, een amfibieënpoel en bloemrijke graslanden. In Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan is het landschappelijk inpassingsplan bijgevoegd, hieronder is een uitsnede daaruit weergegeven.

Met dit landschappelijk inpassingsplan wordt het bedrijf in de landschappelijke omgeving ingebed en versterkt het de landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0002.png"

Figuur 2.3: Landschappelijk inpassingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.


Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.


De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.


Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  1. a. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  2. b. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  3. c. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.


Beoordeling

Het planvoornemen is, op nationaal niveau, dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van de herbestemming van het agrarische bedrijf en de uitbouw van de bedrijfswoning aan de Fransebaan worden dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

1. Rijksvaarwegen;

2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.

Het Barro bevat alleen die regels die voortkomen uit het eerdere ontwerp van de AMvB Ruimte (d.d. 2 juni 2009) en die tevens terugkomen in de SVIR. Het gaat dan om regels ter bescherming van de belangen inzake Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Er is voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden. Deze regels kunnen pas in werking treden als de wet dit provinciaal medebewind en de mogelijkheid om af te wijken van de algemene regels vastlegt. In het bijzonder gaat het hier om de artikelen ten behoeve van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (nationaal belang 13) en de EHS (nationaal belang 10). Van deze laatste zullen de artikelen op een later tijdstip aan het Barro worden toegevoegd.

De overige belangen vanuit de SVIR zullen in de ontwerpwijziging van het Barro terugkomen. Deze zal op een nader te bepalen tijdstip in werking treden. Uitzondering hierop is het nationale belang inzake buisleidingen. Deze wordt eerst beschreven in de Structuurvisie buisleidingen alvorens hiervoor regels in het Barro worden opgenomen.

Defensie - radarverstoringsgebied

Verspreid over Nederland staat een aantal militaire- en burgerradarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen 15 nautische mijl (= 27,8 kilometer) van dit radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is. Hiervoor dient door TNO een radarhinderonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek beoordeelt Defensie de aanvaardbaarheid van de verstoring.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen nationale belangen volgens de Barro in het geding.

Conclusie rijksbeleid

De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor deze ruimtelijke onderbouwing.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie is overheid bindend en loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet. In de Omgevingsvisie verwoordt de provincie haar visie op de toekomst van Brabant tot aan 2050. Centraal staan hierbij de kernwaarden die de provincie geformuleerd heeft ten aanzien van haar handelen. De kernwaarden zijn:

  1. 1. Meerwaarde-creatie;
  2. 2. Technische- en sociale innovatie;
  3. 3. Kwaliteit voor kwantiteit;
  4. 4. Steeds beter;
  5. 5. Pro-actief.

Met de Omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd.

Beoordeling

Het voorliggend initiatief betreft de bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf' waardoor de initiatiefnemer zijn bedrijfswoning kan uitbouwen. Landschappelijke inpassing zal worden toegepast om de waardevermeerdering op een verantwoorde manier te investeren. Deze ontwikkeling past binnen de overkoepelende opgave 'de basis op orde', doordat het plangebied de bestemming krijgt die past bij de werkzaamheden die er worden uitgevoerd. Daarnaast past de ontwikkeling bij de kernwaarden, omdat:

  • meerwaarde gecreëerd wordt door groen toe te voegen in het buitengebied middels de landschappelijke inpassing;
  • in de landschappelijke inpassing ook een vijver is beoogd, wat bijdraagt aan een klimaatadaptief landschap. Dit past bij een goede omgevingskwaliteit.

De beoogde ontwikkeling past hiermee binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Brabant

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) is op 25 oktober 2019 vastgesteld. Vanwege de aanstaande invoering van de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen. Ook zijn hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen.

Beoordeling

Bevordering van ruimtelijke kwaliteit

Een van de hoofdlijnen van de Verordening heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke kwaliteit: het gaat daarbij om het verbinden van de opgave met de plek.

In de Iov N-B is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.

De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in hoofdzaak de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden.

Met het planvoornemen wordt de uitbouw van een bedrijfswoning mogelijk gemaakt door de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf'. In het kader van de Iov N-B is dan ook sprake van een 'Ruimtelijke ontwikkeling". De ontwikkeling voorziet in nieuw ruimtebeslag, daarom wordt er gebruik gemaakt van de sloopbonusregeling van de gemeente Oirschot. In het kader van de Landschapsinvesteringsregeling De Kempen (waarin het provinciale beleid is verankerd) zijn maatregelen noodzakelijk om de waardevermeerdering van agrarische grond naar bedrijfsgrond te compenseren. Deze compenserende maatregelen zijn uitgewerkt in paragraaf 2.2.1. Hierin wordt aangetoond dat het planvoornemen voldoet aan de eisen van de provincie omtrent de bevordering van ruimtelijke kwaliteit.

In de Iov N-B zijn regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Een klein gedeelte van de loods aan de overkant van de Fransebaan ligt in een 'Natuur Netwerk Brabant ecologische verbindingszone'. Een deel van de gronden van het plangebied Fransebaan 9 ligt in de zone met 'Reservering waterberging'. Het gehele plangebied ligt in 'Gemengd landelijk gebied' en 'Stalderingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0003.png"

Figuur 3.1: Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, kaart 4: instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0004.png"

Figuur 3.2: Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, kaart 5: instructieregels gemeenten: grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0005.png"

Figuur 3.3: Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, kaart 6: instructieregels gemeenten: basiskaart landelijk gebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0006.png"

Figuur 3.4: Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, kaart 7: instructieregels gemeenten: specifieke gebieden voor agrarische ontwikkelingen (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De planologische ontwikkeling betreft het in overeenstemming brengen van het bestemmingsplan met het huidige installatiebedrijf en een uitbreiding van de bedrijfswoning.

In de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied fase II 2013', onherroepelijk vastgesteld op 18 juni 2013 en 'Buitengebied, correctieve herziening', vastgesteld op 21 november 2017 zijn ter plaatse van het bouwperceel aan de Fransebaan de gronden bestemd voor een agrarisch bedrijf en een slachterij. In dit nieuwe bestemmingsplan krijgt het plangebied de bestemming 'Bedrijf' en 'Groen' met functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf' en de loods aan de overzijde van de Fransebaan krijgt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - boomkwekerij'. Hierna worden de nieuwe functies binnen het plangebied getoetst aan de relevante instructieregels uit de ontwerp omgevingsverordening.

De beoogde niet-agrarische functie wordt gevestigd in 'landelijk gebied'. Deze ontwikkeling wordt daarom getoetst aan artikel 4.78 'Niet-agrarische activiteiten' van de Iov N-B.

Naast de regels voor 'niet-agrarische activiteiten' op het 'Vitale platteland' gelden de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (artikel 4.7 tot 4.10) en de regels voor het versterken van de omgevingskwaliteit (artikel 4.11 tot 4.13). Voor het realiseren van een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit wordt toepassing gegeven aan zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering en meerwaardecreatie.

Dit zijn het totaal aantal regels uit de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant waar dit initiatief aan getoetst wordt:

Instructieregels aan gemeenten (hoofdstuk 3):

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2):

  • Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik;
  • Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering;
  • Artikel 3.8 Meerwaardecreatie;
  • Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap.

Natuur Netwerk Brabant (paragraaf 3.2.3):

  • Artikel 3.25 Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone

Waterberging (paragraaf 3.3.2)

  • Artikel 3.36 Reservering waterberging

Ontwikkelingen van niet agrarische functies (paragraaf 3.6.7):

  • Artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 4.1.2)

Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Lid 1
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.


Lid 2

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  2. b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  3. c. meerwaardecreatie.

Toetsing

Middels deze toelichting in voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan de locatie en dat invulling wordt gegeven aan een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit.

Dat de beoogde ontwikkeling voldoetaan de regels in artikel 3.5 wordt onderbouwd bij de genoemde artikelen 3.6 'Zorgvuldig ruimtgebruik', 3.7 'Toepassing van de lagenbenadering' en 3.8 'Meerwaardecreatie'.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling aan Fransebaan 9 voldoet aan de regels uit artikel 3.5 'Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit' uit de Iov N-B.


Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  1. a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    1. 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    2. 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  2. b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  3. c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.


Lid 2

Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Toetsing

Bij de beoogde ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plaatsvindt binnen een bestaand bouwperceel. Het bouwperceel wordt verkleind tot de omvang van de bestaande bebouwing. Verder wordt alleen de bestaande bedrijfswoning uitgebouwd tot een omvang van maximaal 950 m3. Hiervoor wordt elders in het buitengebied van Oirschot een bouwwerk gesloopt.

De herbestemming van bestaand vastgoed wordt in beginsel niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Alleen als het een functiewijziging van wezenlijke aard en omvang betreft, wordt een herbestemming wel als nieuwe stedelijke ontwikkeling aangemerkt. De herbestemming van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf is in dit geval dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat de ontwikkeling niet aangemerkt wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Daarnaast is bij de beoogde ontwikkeling sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, doordat de gebouwen en bouwwerken zijn geconcentreerd binnen het bouwperceel. Dit verandert in de beoogde situatie niet, doordat de uitbouw van de bedrijfswoning plaats zal vinden aan de achterkant van de woning. In paragraaf 2.2 Beoogde situatie is beschreven dat het bouwvlak met de bestemming 'Bedrijf' worden verkleind ten opzichte van de huidige situatie.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling aan Fransebaan 9 voldoet aan de regels uit artikel 3.6 'Zorgvuldig ruimtegebruik' uit de Iov N-B.


Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering

Lid 1

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.


Lid 2

De lagenbenadering omvat de effecten op:

  1. a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  2. b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  3. c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.


Lid 3

Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.


Toetsing

In de milieuparagrafen wordt per milieu aspect beschreven of en hoe de beoogde ontwikkeling het aspect beïnvloed. In de lagenbenadering bekijken we dit per laag:

  1. 1. de ondergrond: voor de beoogde ontwikkeling is het alleen noodzakelijk de bodem te roeren ter plaatse van de uitbouw van de bedrijfswoning, daarmee wordt het verhard oppervlak met 23 m2 vergroot. Deze vergroting van verhard oppervlak zal worden gecompenseerd door de sloop een bouwwerk elders in het buitengebied van Oirschot.
  2. 2. de netwerklaag: De ecologische verbindingszone aan de noord-oost kant van het gebied wordt aangevuld met een bloemrijk grasland dat als onderdeel van de landschappelijke inpassing tegen dit gebied aan wordt gerealiseerd.
  3. 3. de bovenste laag: de landschappelijke waarden worden versterkt door de landschappelijke inpassing met nieuwe bossingels en een bloemrijkgrasland met fruitboomgaard, wat bijdraagt aan de biodiversiteit.

De ontwikkeling heeft direct en op de langere termijn een positief effect op de waterveiligheid en biodiversiteit.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling aan Fransebaan 9 voldoet aan de regels uit artikel 3.7 'Toepassing van de lagenbenadering' uit de Iov N-B.


Artikel 3.8 Meerwaardecreatie

Lid 1

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  1. a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  2. b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.


Lid 2

De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling creëert op een aantal punten meerwaarde:

  • een voormalige agrarische bedrijfslocatie wordt bestemd tot een niet-agrarische functie;
  • Het bouwvlak wordt verkleind waardoor in potentie minder bebouwing toegevoegd kan worden in het buitengebied van Oirschot.
  • door de landschappelijke inpassing wordt groen en water toegevoegd aan de voormalige agrarische grond. Deze kwaliteitsverbetering van het landschap wordt beschreven bij onderstaand artikel.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling aan Fransebaan 9 voldoet aan de regels uit artikel 3.8 'Meerwaardecreatie' uit de Iov N-B.


Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.


Lid 2

Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  1. a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  2. b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.


Lid 3

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;

  1. a. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  2. b. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  3. c. het wegnemen van verharding;
  4. d. het slopen van bebouwing;
  5. e. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  6. f. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.


Lid 4

Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Toetsing

De meerwaarde van de herbestemming van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf' wordt geïnvesteerd in een landschappelijke inpassing in de vorm van het toevoegen van nieuwe bossingels en een bloemrijkgrasland met fruitbomen. In paragraaf 2.2.1 Landschappelijke inpassing wordt beschreven hoe deze inpassing voldoet aan de Landschapsinvesteringsregeling (LIR) De Kempen. De Kempen-gemeenten vinden het namelijk van belang dat de wijze waarop met de LIR wordt omgegaan onderling wordt afgestemd.

De uitbreiding van de woning wordt alleen toegestaan onder de voorwaarde dat elders in het buitengebied van de gemeente Oirschot overtollige bouwwerken gesloopt worden. Voor iedere extra m2 aan bruikbare oppervlakte dient 5 m2 aan bebouwing gesloopt te worden in het buitengebied van Oirschot. Het bruikbare oppervlak zal met 32 m2 toenemen, dus zal 160 m2 in totaal gesloopt moeten worden.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling aan Fransebaan 9 voldoet aan de regels uit artikel 3.9 'Kwaliteitsverbetering landschap' uit de Iov N-B.

Artikel 3.25 Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone strekt tot verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van:

  1. a. ten minste 50 meter in Stedelijk Gebied en in Verstedelijking Afweegbaar;
  2. b. ten minste 25 meter in alle overige gebieden.

Lid 2

Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt regels, om te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone, die in ieder geval:

  1. a. het oprichten van bebouwing beperken;
  2. b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten beperken.

Lid 3

Na realisatie van de ecologische verbindingszone is Artikel 3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant van overeenkomstige toepassing.

Toetsing

De ecologische verbindingszone ten oosten van het plangebied is reeds gerealiseerd. In het vigerende bestemmingsplan is hiervoor de bestemming 'natuur' en 'water' opgenomen. Onderhavig plangebied ligt niet binnen deze bestemmingen en ligt dus buiten de begrenzing van de ecologische verbindingszone.

Met dit bestemmingsplan wordt geen afbreuk gedaan aan het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone. De bestaande gebouwen blijven gehandhaafd en er worden geen nieuwe gebouwen mogelijk gemaakt. De bescherming van de ecologische verbindingszone is hiermee geborgd.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling aan Fransebaan 9 voldoet aan de regels uit artikel 3.25 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone' uit de Iov N-B.

Artikel 3.36 Reservering waterberging

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Reservering waterberging strekt mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

Lid 2

De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording over de wijze waarop de geschiktheid van het gebied voor waterberging behouden blijft indien dat bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling van functies.

Toetsing

In paragraaf 4.2 Water is de waterparagraaf opgenomen. Hierin wordt beschreven dat de toename aan verharding wordt gecompenseerd middels o.a. een amfibieën poel en dat in de nieuwe situatie de geschiktheid van het gebied voor waterberging behouden blijft.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling aan Fransebaan 9 voldoet aan de regels uit artikel 3.36 'Reservering waterberging' uit de Iov N-B.

Ontwikkelingen van niet agrarische functies (paragraaf 3.6.7)

Artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
    1. 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
    2. 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
    3. 3. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
  2. b. er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
  3. c. overtollige bebouwing wordt gesloopt
  4. d. de vestiging heeft geen betrekking op:
    1. 1. een kantoor met baliefunctie;
    2. 2. lawaaisport;
    3. 3. mestbewerking.

Toetsing lid 1:

Conform de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is alleen sprake van de vestiging van een niet-agrarische functie op de locatie Fransebaan 9. De boomkwekerij-locatie aan de overzijde is een bestaande agrarische functie en is op dit moment in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan.

Uit de toetsing aan de omgevingsvisie van de gemeente Oirschot (paragraaf 3.3.1) blijkt dat de vestiging van een niet-agrarische functie hier passend is in de omgeving. Mede doordat gebruik gemaakt wordt van vrijgekomen agrarische bebouwing maakt dat dit initiatief passend is in de omgeving. Het initiatief draagt daarmee bij aan het voorkomen van leegstand in het buitengebied van Oirschot. Daarnaast betreft het hier om een relatief kleinschalig bedrijf en zodoende geen nadelige effecten heeft voor de omgeving. De ontsluiting van terrein kan eenvoudig plaatsvinden op de Fransebaan, welke voldoende capaciteit heeft om het verkeer afkomstig van de locatie af te wikkelen.

In dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Deze uitbreiding wordt alleen toegestaan indien elders in het buitengebied van Oirschot bebouwing wordt gesloopt. Daarnaast wordt de locatie Fransebaan 9 ruim landschappelijk ingepast. Hiermee wordt de omgevingskwaliteit versterkt. In paragraaf 2.2.1 is de landschappelijke inpassing beschreven.

Er is geen overtollige bebouwing aanwezig. Alle gebouwen binnen het plangebied zijn in gebruik ten behoeve van de bedrijfsvoering van het installatiebedrijf en de boomkwekerij. Het betreft hier geen kantoor met baliefunctie, een lawaaisport of mestbewerking.

Lid 2

Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:

  1. a. over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking;
  2. b. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;
  3. c. dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;
  4. d. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.

Toetsing lid 2:

Wat verstaan wordt onder 'een bij de omgeving passende omvang' is beschreven in lid 3 van dit artikel. De toetsing hieraan vindt hierna plaats.

Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden specifiek geregeld middels functieaanduidingen. Verder wordt in het bestemmingsplan buitenopslag niet toegestaan. De huidige omvang van de bedrijfsgebouwen voor het installatiebedrijf volstaan nu en ook voor de toekomst.

Lid 3

Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:

  1. a. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
  2. b. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
  3. c. een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.

Toetsing lid 3:

Het installatiebedrijf wordt uitgevoerd in een schuur met een omvang van ten hoogste 800 m2. In de schuur wordt materieel opgeslagen en bedrijfsbussen gestald. Op het buitenterrein vinden weinig activiteiten ten behoeve van het installatiebedrijf plaats. Het installatiebedrijf heeft een totale omvang van 5.249 m2, maar beslaat voor een groot deel de tuin en tennisbaan bij de bedrijfswoning. Daarnaast is het bedrijf hier reeds circa 10 jaar gevestigd en ooit gestart als kleine startende onderneming in een voormalige agrarische schuur. De omvang van het bedrijf is voor nu en voor in de toekomst voldoende. Verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein zou kapitaalsvernietiging zijn en leegstand van bebouwing in het buitengebied veroorzaken.

In de omgeving van het plangebied is reeds een menging van functies aanwezig. Aan de Fransebaan en in het verlengde daarvan Het Laar zijn op dit moment agrarische bedrijven, burgerwoningen, een minicamping, hoveniersbedrijf met winkel (aanleg vijvers en verkoop vijverbenodigdheden), paardenpension en boomkwekerij aanwezig. De vestiging van een installatiebedrijf ter plaatse van een voormalige slachterij past binnen een gemengde omgeving.

Binnen het bedrijf vindt geen detailhandel en voorzieningen ten dienste van vrije-tijd en zorg plaats.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling aan Fransebaan 9 voldoet aan de regels uit artikel 3.73 'vestiging niet-agrarische functies in landelijk gebied' uit de Iov N-B.

Conclusie provinciaal beleid

In bovenstaande toetsing van de artikelen uit de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant wordt aangetoond dat de ontwikkelingen aan de Fransebaan 9 passen binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oirschot

Op 26 september 2017 is door de gemeenteraad de omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie is het beleid voor de toekomst van de gemeente Oirschot vastgelegd in acht thema's en vijf gebieden. De thema’s en gebieden en de wijze waarop Oirschot hieraan sturing wil geven, zeggen niet alleen iets over inhoud en rolverdeling, maar ook veel over de identiteit van Oirschot. De visie bestaat uit de ambities die per thema zijn weergegeven en specifiek voor enkele gebieden zijn uitgewerkt.

De identiteit

Het eigene aan Oirschot

Oirschot is een plattelandsgemeente met vele kwaliteiten en gezichten. Het monumentale karakter van de historische bebouwing en de rijkdom van het landschap zijn daarbij algemeen erkend. Op het platteland is de ontstaansgeschiedenis nog af te lezen uit het landschap, met beekdalen en ontginningsgronden in gebruik voor landbouw en recreatie en afgewisseld met natuur. Logisch dat het buitengebied in trek is bij recreanten en toeristen. Dit geldt zeker ook voor het historische centrum van Oirschot, dat een echt onderscheidende kwaliteit heeft.

Oirschot in de regio

Oirschot vertoont niet alleen sterke ruimtelijke en landschappelijke samenhang met de omliggende gemeenten, ook op sociaal, cultureel en economisch vlak geldt dat. Dit vertaalt zich in bestuurlijke samenwerking in de regio De Kempen. Ook sluit Oirschot aan bij het Groene woud, waar de relatie sterk gericht is op erfgoed, natuur en recreatie. Oirschot maakt daarnaast deel uit van de Brainport Regio Eindhoven. In plaats van op overeenkomsten is de samenwerking hier gebaseerd op de onderlinge complementariteit. Aan de ene kant biedt de stad werkgelegenheid, een uitstekend voorzieningenpakket (zoals onderwijs, medische voorzieningen, cultuur, ontspanning, detailhandel) en een knooppunt van vervoersmogelijkheden binnen en buiten de regio (zoals internationale spoor- en luchtvaart verbindingen). Aan de andere kant biedt Oirschot de stad en de regio een unieke, monumentale en groene omgeving waar de stedeling en de expat kunnen recreëren en ontspannen, maar ook waar de stedeling die op zoek is naar een sub urbaan woonmilieu een goede, gezonde en veilige woonomgeving treft.

Als één van de eenentwintig gemeenten werkt Oirschot mee om de Brainportregio verder ontwikkelen tot een economische topregio met internationale allure en regionale eigenheid. Op die manier zorgen we voor een aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor onze inwoners en dragen we bij aan het vestigingsklimaat voor bedrijven en kennisinstituten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0007.png"

Figuur 3.5: Visiekaart omgevingsvisie Oirschot

Algemene uitgangspunten

Oirschot kijkt vooruit: met de samenleving de kwaliteiten verder uitbouwen en ontwikkelen en nieuwe kwaliteiten toevoegen. De gemeente gaat nog nog dichter bij de inwoners te staan, meer verantwoordelijkheid met ze te delen en biedt kansen voor hun initiatieven. Centraal staat het geven van vertrouwen (los laten, ruimte bieden). Dit doet de gemeente door deze algemene uitgangspunten te volgen:

  • Draagkracht van het Oirschots landschap - Nieuwe ontwikkelingen mogen niet ten koste gaan van behoud en herstel van de natuur-, landschappelijke- en cultuurhistorische kwaliteiten. Per saldo moet sprake zijn van winst.
  • Duurzame veilige en gezonde ontwikkeling - Oirschot wil in ieder geval geen ontwikkelingen die een negatief effect teweeg brengen op duurzaamheid. Ook wordt gestreeft naar economische duurzaamheid. Ontwikkelingen moeten ook op langere termijn bijdragen aan de welvaart.
  • Maatschappelijk draagvlak - Het is belangrijk dat initiatieven breed in de samenleving worden gedragen.
  • Samenleving aan zet - Met de vaststelling van de omgevingsvisie is een nieuw sturingsfilosofie geïntroduceerd gebaseerd op het volgende:
    1. 1. Waar de samenleving initiatieven wil ontplooien, wordt ruimte gegeven, binnen de ambities van de omgevingsvisie en de spelregels die we samen hebben geformuleerd;
    2. 2. Waar de gemeente initiatief wil ontplooien, zoekt zij de samenleving op om te bezien of in co-creatie een beter resultaat kan worden geboekt;
    3. 3. Indien de samenleving dit niet oppakt, of daar waar de gemeente eigen verantwoordelijkheden heeft neemt de gemeente het voortouw;
    4. 4. In alle gevallen is het bijdragen van initiatieven aan de gestelde doelen voorwaarde.

Thema's

De omgevingsvisie is een beleidsdocument dat naar de toekomst kijkt waarbij de gemeente (bestuurlijk en ambtelijk) en inwoners hun input hebben geleverd en in de toekomst samen verantwoordelijk zijn voor het verwezenlijken van hun ambities. De thema’s geven een beeld van wat voor Oirschot van belang is voor de ontwikkeling op langere termijn en sluiten aan bij de Kernboodschap: Oirschot: monumentaal, ondernemend en groen: daar voelt de MENS zich thuis.

Hierna worden alleen de doelen uit de relevante thema's beschreven die raakvlak hebben met de ontwikkeling aan de Fransebaan 9:

Natuur, landschap & cultuurhistorie

  • De gemeente wil de kwaliteit van de natuur, biodiversiteit, het landschap, de cultuurhistorie en onze monumenten beschermen, herstellen en ontwikkelen;
  • Verandering moet mogelijk zijn. De verandering moet wel de kwaliteit per saldo herstellen, waarborgen of versterken, ook als daar financiële inspanningen voor nodig zijn;

Veilig en gezonde woon- en leefomgeving

  • Voor de huidige en toekomstige bewoners voorzien in een passende, toekomstbestendige woningvoorraad met ruimte voor initiatieven en oog voor het monumentale en groene karakter van de gemeente;
  • Inspelen op de ontwikkeling van de woonbehoeften op basis van leeftijd, huishoudensomvang, inkomen en vermogen, zodat de woningvoorraad aan blijft sluiten bij de behoeften van de huidige en toekomstige inwoners;

Economie en werkgelegenheid

  • Herontwikkeling, transformatie en inbreiding heeft bij nieuwe bedrijvigheid de voorkeur boven nieuwe uitleglocaties ontwikkelen;
  • Onder bepaalde voorwaarden kunnen kleine startende ondernemers gebruik maken van vrijkomende agrarische bebouwing.

Energie, klimaat, water & milieu

  • Ontwikkelingen aan laten sluiten op de behoeften van nu, zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen;
  • Oirschot wil in 2040 een klimaatbestendige gemeente zijn;
  • Milieuoverlast zoveel mogelijk beperken;
  • Een gemeente waarin het buitengebied in balans is.

Beoordeling

De ontwikkeling aan de Fransebaan 9 wordt landschappelijk ingepast waardoor per saldo de landschapskwaliteit wordt verbetert. Door het aanleggen van een amfibieënpoel kan hemelwater worden opgevangen en langer vastgehouden worden. Dit draagt bij aan een klimaatbestendige gemeente en helpt het behouden van de biodiversiteit.

Door deze ontwikkeling toe te staan wordt ruimte geboden aan een initiatief om het woongenot te vergroten. Het intallatiebedrijf van de initiatiefnemer vindt volledig plaats in de bestaande voormalige agrarisch bebouwing. Door de uitbreiding van de bedrijfswoning zal de initiatiefnemer graag op deze locatie willen blijven wonen. Hierdoor zal er geen andere ruimte gezocht hoeven te worden voor zijn bedrijf en zal deze voormalige agrarische bebouwing niet leeg komen te staan.

Verder is initiatiefnemer circa 10 jaar geleden gestart als kleine startende ondernemer waarbij gebruik is gemaakt van de vrijgekomen agrarische bebouwing. Derhalve is dit initiatief passend binnen de doelstellingen van de omgevingsvisie.

Conclusie

De ontwikkeling aan de Fransebaan 9 past binnen de Omgevingsvisie Oirschot.

3.3.2 Landschapskwaliteitsplan

Gemeenteraad heeft op 19 oktober 2021 het landschapskwaliteitsplan vastgesteld. Het doel van het landschapskwaliteitsplan is het bieden van een integrale visie op het landschap van de toekomst. Een visie waarin we ruimte bieden aan een veranderend gebruik en tegelijkertijd de cultuurhistorische kernwaarden bewaken. Het landschapskwaliteitsplan beschrijft de ambitie en gewenste ontwikkelrichting voor de komende twintig jaar, met betrekking tot het landschap en de samenhang tussen de verschillende opgaven. Dit landschapskwaliteitsplan kan gebruikt worden als instrument om initiatieven voor ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen en de kwaliteit te borgen. Het is daarmee dus zowel een visie als een concreet toetsingskader.

In het landschapskwaliteitsplan wordt het grondgebied van gemeente Oirschot verdeeld in 16 deelgebieden. Op basis van de geformuleerde opgaven en de beschreven landschapsvisie zijn 7 mogelijke functies uiteengezet voor de deelgebieden. In een radardiagram is per deelgebied aangegeven welke functies in de toekomst meer of minder wenselijk zijn. daarbij geldt dat functies die als neutraal worden beoordeeld mogelijk zijn, mits ondersteunend of ondergeschikt aan de gewenste hoofdfunctie(s) in een gebied. Per deelgebied kunnen vervolgens op basis van het radardiagram afwegingen worden gemaakt om de functieverandering in het landschap tot stand te laten komen. Het laat initiatiefnemers zien welke functies waar gewenst zijn en welk eindbeeld de gemeente nastreeft met haar beleid.

Er is vaak sprake van meerdere ruimteclaims. Het landschapskwaliteitsplan helpt bij het zoeken naar de juiste balans in de afweging. De gemeente hanteert daarom de volgende drie principes om bij conflicterende belangen een zorgvuldige afweging te kunnen maken:

  • Combineren van functies gaat boven enkelvoudig gebruik, mits de kernwaarden in een gebied gewaarborgd blijven;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Duurzaam ontwikkelen, afwentelen naar tijd en plaats voorkomen;
  • Waar functies neutraal zijn geldt dat deze ondersteunend of ondergeschikt zijn aan de meest gewenste functie.

Het plangebied ligt in deelgebied 'open ontginningslandschap tussen de landgoederen'. De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied heeft de functie 'bedrijvigheid'.

Open ontginningslandschap tussen de landgoederen

Het contrast tussen het open ontginningslandschap en de bosrijke landgoederen is een

waardevolle kwaliteit die behouden dient te worden. De ecologische verbindingszone

Beerzeloop doorkruist het open landschap, een deel van deze verbinding dient nog gerealiseerd te worden. In dit open landschap zien we kansen voor zowel (grootschalige) landbouw alsook duurzame energieproductie, mits het open karakter behouden blijft. Dit gebied wordt tevens in het planMER aangewezen als zoekgebied voor zonne-energievelden vanaf 10 hectare groot. Gezien het karakter van dit gebied is deze functie hier mogelijk, zolang de zonneladder toegepast wordt om plannen te toetsen.

Uit het radardiagram bij 'open ontginningslandschap tussen de landgoederen' wordt de functie bedrijvigheid als neutraal beoordeeld. Dat wil zeggen dat de beoogde functie mogelijk is, mits ondersteunend of ondergeschikt aan de gewenste hoofdfunctie(s) in het gebied. De gewenste hoofdfuncties voor dit gebied zijn energietransitie en duurzame landbouw.

Binnen het plangebied is de vestiging van een installatiebedrijf gewenst op een voormalig agrarische bedrijfslocatie. Er is al meer dan 10 jaar geen sprake meer van een agrarisch bedrijf op deze locatie. De ontwikkeling van een duurzame landbouw is hier ter plaatse dan ook geen sprake. Daarnaast staat de vestiging van een installatiebedrijf op deze locatie de ontwikkeling van duurzame landbouw in het gebied niet in de weg. Dit geldt tevens voor de energietransitie. Daar de vestiging van het installatiebedrijf op een bestaand bouwperceel (voormalig agrarisch bedrijf) plaatsvindt staat het de energietransitie in het gebied niet in de weg. De beoogde ontwikkeling is daarmee ondergeschikt aan de gewenste hoofdfuncties in het gebied. De vestiging van het installatiebedrijf is dan ook mogelijk conform het landschapskwaliteitsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0008.png"

Figuur 3.6: gebied 'open ontginningslandschap tussen de landgoederen' en het bijbehorende radardiagram met functies (bron: landschapskwaliteitsplan Oirschot)

Conclusie:

De vestiging van het beoogde installatiebedrijf binnen het plangebied is mogelijk conform het landschapskwaliteitsplan.

3.3.3 Landschapsinvesteringsregeling De Kempen

Een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied dient gepaard te gaan met een fysieke verbetering van het landschap. Daarnaast dient te worden aangetoond hoe deze fysieke verbetering ook financieel, juridisch en feitelijk wordt verzekerd. Een verbetering zoals hierboven beschreven kan o.a. bestaan uit een landschappelijke inpassing, behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding of het slopen van bebouwing. Over de exacte invulling van de kwaliteitsverbetering zijn in het regionaal ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie afspraken gemaakt. Binnen de gemeente Oirschot is het afsprakenkader van de regio de Kempen van toepassing, vastgelegd in afstemmingsnotitie ‘Landschapsinvesteringsregeling De Kempen’ d.d. 24 augustus 2012. Ruimtelijke ontwikkelingen worden hierin verdeeld in 3 categorieën, om afhankelijk van de impact te bepalen hoe invulling moet worden gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Categorie 3 betreft ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de basisinspanning voor kwaliteitsverbetering wordt genormeerd in euro’s en die niet vallen in categorie 1 en 2. In categorie 1 en 2 vallen ontwikkelingen die geen of een relatief beperkte invloed hebben op de omgeving. Een omzetting van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf wordt in de notitie aangeduid als een categorie 3 ontwikkeling.

Uit het beleid blijkt dat in dat geval voor de ontwikkeling een financiële berekening moet worden gemaakt om de waardevermeerdering van de gronden te bepalen. Er moet 20% van deze waardevermeerdering worden geïnvesteerd in het landschap. Op basis van de huidige planologische situatie, de gewenste planologische situatie is een economische berekening inzake de waardevermeerdering opgesteld. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting. In deze berekening is te zien dat de verplichte investering € 25.342,- (20% van de waardevermeerdering) bedraagt. Het perceel aan de Fransebaan 9 wordt ruim voorzien van landschappelijke inpassing. Het landschappelijk inpassingsplan is beschreven in paragraaf 2.2.1. In totaal wordt voor een bedrag van €26.746,73,- geïnvesteerd in landschap. Er wordt hiermee dus voldaan aan landschapsinvesteringsregeling De Kempen.

De aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing en de sloop van de gebouwen wordt feitelijk en juridisch verzekerd middels de opname van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan en daarnaast door het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer. Middels de bijgevoegde berekening is aangetoond dat de kwaliteitsverbetering financieel is verzekerd.

Conslusie

De beoogde ontwikkeling aan Fransebaan 9 in Oostelbeers voldoet aan Landschapsinvesteringsregeling De Kempen. Er wordt met de beoogde ontwikkeling voldoende geïnvesteerd in landschap.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Beleid en toetsingskader

Verdrag van Malta

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Beoordeling

De archeologische waarden in de bodem zijn alleen relevant wanneer de bodem geroerd gaat worden. Dit zal alleen ter plaatse van de uitbouw van de bedrijfswoning zijn en bij de aanleg van de amfibieënpoel. Van deze twee locatie ligt alleen de bedrijfswoning in een gebied met hoge verwachting volgens de archeologische verwachtingskaart, zie figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0009.png"

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (Bron: atlas.odzob.nl)

Echter, volgens het bestemmingsplan ligt er alleen een archeologische waarde zone aan de noordoost kant van het plangebied. Deze zone ligt niet over de bedrijfswoning, zoals te zien is in figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0010.png"

Figuur 4.2: Uitsnede 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2020' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De omvang van het gebied met een hoge verwachtingswaarde uit de Erfgoedkaart van ODZOB is dus groter is dan in het vigerend bestemmingsplan is aangeduid met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem wordt in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' verruimd in overeenstemming met de Erfgoedkaart van ODZOB. Dit vormt voor de beoogde ontwikkeling geen belemmering. De bestaande gebouwen blijven immers behouden. En de beoogde uitbreiding van de bedrijfswoning blijft ruim onder de 500 m2. Conform de regels uit de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is een omgevingsvergunning met een archeologisch onderzoek nodig voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 500 m2 en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld. Daar is in dit geval dus geen sprake van. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.

Conclusie

Het aspect 'Archeologie' vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling aan de Fransebaan 9.

4.1.2 Cultuurhistorie

Beleid en toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen (of andere ruimtelijke plannen) rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van) het plangebied Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en/of dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Erfgoednota Oirschot, erfgoed als identiteit (2018)

Erfgoed levert een belangrijke bijdrage aan het gezamenlijk maatschappelijk kapitaal. Erfgoed is een belangrijke identiteitsbepaler en community-builder binnen de gemeente. Erfgoed biedt volop kansen om Oirschot beter te positioneren en economisch nog aantrekkelijker te maken voor het brede publiek. Daarom wil gemeente Oirschot haar cultuurhistorisch erfgoed, zowel het tastbare fysieke erfgoed als de bijbehorende verhalen, duurzaam behouden voor de toekomst. In de erfgoednota is beschreven hoe de gemeente Oirschot, als beheerder van het erfgoed, daar in de periode 2018-2028 aan gaat voldoen. Het doel is om de bestaande identiteit te versterken en voorwaarden te creëren om die identiteit uit te bouwen, nu en in de toekomst.

De volgende erfgoedthema's dragen allemaal bij aan het verhaal en herkenbaarheid van Oirschot:

  • Religieus Oirschot
  • Militair Oirschot
  • Bestuurlijk Oirschot
  • Ambachtelijk Oirschot
  • Landschappelijk en agrarisch Oirschot

Voor dit bestemmingsplan is het erfgoedthema 'landschappelijk en agrarisch Oirschot' van belang. Het buitengebied van Oirschot heeft van oudsher een agrarisch karakter. Dit is terug te zien in de vele historische boerderijen, boerderijenclusters en agrarische percelen. Verder is er een grote diversiteit aan cultuurlandschappen. De landgoederen vervullen hierbinnen een belangrijke rol. Ondergronds zijn verschillende archeologische monumenten bewaard gebleven die een extra dimensie aan het landschap geven. Al deze elementen hangen nauw met elkaar samen en maken dat het buitengebied een aantrekkelijke plaats is om te verblijven en te recreëren.

ODZOB erfgoedkaart en cultuurhistorische beleidskaart (2021)

Doel van de erfgoedkaart is om het erfgoed een betere bescherming te kunnen geven via het bestemmingsplan en/of verordening, zoals in de Erfgoedwet staat omschreven. Bij de inventarisatie zijn niet alleen de nog zichtbare overblijfselen uit het verleden opgenomen, maar wordt vooral ook een overzicht gegeven van voormalige elementen en structuren met hun landschapsgenetische context, ongeacht de mate waarin deze thans aan de oppervlakte nog zichtbaar zijn.

Er zijn een aantal gebruiksvelden waarvoor de erfgoedkaart van belang is:

  • Bij het maken van toekomstplannen voor grotere of kleinere delen van de gemeente kan men kennis nemen van de aanwezigheid van deze relicten en dank zij die informatie in de planning, overwegen of en hoe die relicten in het nieuwe plan een plaats kunnen krijgen. Men kan zelfs een stap verder gaan en op creatieve wijze hiaten in historische landschappelijke structuren in het plan op moderne wijze aanvullen.
  • Voor de archeologie is deze inventarisatie een hulpmiddel bij het herkennen van gebieden en plaatsen die vanuit die afdeling bijzondere aandacht, verkennend en eventueel nader onderzoek vereisen wanneer er activiteiten gepland worden die het voortbestaan van cultuurhistorische relicten of archeologische informatie onmogelijk maken. In een vroeg stadium kunnen de planologen geattendeerd worden op dergelijke waarden die beter ontzien dan verwoest worden.
  • Vanuit educatief oogpunt kan de inventarisatie van relicten gebruikt worden om het algemene publiek en scholieren te attenderen op bijzondere plekken in hun omgeving, en bij die mensen daarvoor een waardering op te bouwen. Deze inventarisatie is daarvoor niet een kant-en-klaar pakket, maar ze wijst de weg naar meer informatie en attendeert vooral op interessante plekken die via de reconstructie van het historisch landschap in hun vroegere onderlinge samenhang en via de reconstructie van het natuurlijk landschap ook in de samenhang met dat landschap geplaatst kunnen worden.

De erfgoedkaart bestaat onder andere uit een een waardenkaart en een beleidskaart. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn de punten, lijnen en vlakken aangegeven die een hoge tot zeer hoge cultuurhistorische waarde bezitten, alsook de wettelijk beschermde monumenten. Hiervoor is zoveel mogelijk uitputtend geïnventariseerd wat er aan cultuurhistorie bekend is.

De cultuurhistorische beleidskaart is afgeleid van de cultuurhistorische waardenkaart, en geeft de ruimtelijke grondslag voor het beleid op het gebied van cultuurhistorie en monumenten. De cultuurhistorische beleidskaart geeft aan welke gebieden in een bestemmingsplan de (dubbel)bestemming cultuurhistorie (zouden) moeten krijgen. Deze gebieden zijn onderscheiden in objecten en gebieden, waar een op onderdelen verschillend beleid kan worden gehanteerd.

Uit raadpleging van de erfgoedkaart en cultuurhistorische beleidskaart blijkt dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Wel is de Fransebaan aangemerkt als een historisch geografische lijn met hoge waarden. De beoogde ontwikkeling doet hier echter geen afbreuk aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0011.png"

Figuur 4.3: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Oirschot (ODZOB)

Beoordeling

Het plangebied aan de Fransebaan in Oirschot heeft geen aanduiding op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant en de ODZOB. Verder zijn er geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig rondom het plangebied. Ook maakt het plangebied geen deel uit van een beschermd dorpsgezicht.

Doordat de locatie landschappelijk ingepast wordt draagt de beoogde ontwikkeling bij aan de versterking van het erfgoedthema 'landschappelijk en agrarisch Oirschot' uit Erfgoednota Oirschot.

Conclusie

De beperkte ontwikkeling aan de Fransebaan heeft geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden.

4.2 Water

Beleid en toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke projecten en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk project en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. De locatie ligt in het beheergebied van waterschap De Dommel. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.


Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Regionaal Water en Bodemprogramma (RWP)

Provinciaal beleid

Regionaal Water en Bodemprogramma (RWP)

Op 3 december 2021 heeft Provinciale Staten het nieuwe Regionaal Water en Bodemprogramma (RWP) van de provincie Noord-Brabant vastgesteld, dat vervolgens op 22 december 2021 in werking is getreden voor de komende 6 jaar. Hiermee anticipeert de provincie Noord-Brabant Rijksoverheid op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Veilig, schoon en voldoende water en een gezonde bodem zijn de streefdoelen van het programma.

Door middel van het RWP wordt beleid vastgesteld om te komen tot een klimaatrobuust water- en bodemsysteem in 2050, en zorg te dragen voor veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem in de provincie Noord-Brabant. Het RWP is de opvolger van het Provinciaal Milieu- en Waterplan en onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland.

En belangrijk uitgangspunt van het programma is de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) als een mijlpaal op weg naar een klimaatrobuust en veerkrachtig water-en bodemsysteem in 2050. Het RWP beschrijft de KRW-doelen, de vertaling naar de uitvoering, de randvoorwaarden voor de te behalen doelen en bijgaande onzekerheden en hoe daarmee omgegaan wordt. Dit alles met als doel om in 2027 te voldoen aan de normen van de Europese KRW waarbij de grondwatervoorraad weer in balans is en de hydrologische randvoorwaarden voor natuur op orde zijn. Ook wordt met het RWP voldaan aan de verplichtingen uit de Europese Richtlijn OverstromingsRisico's (ROR).

Een rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking, ofwel abiotische en biotische systemen zoveel mogelijk intact laten. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weet de provincie Noord-Brabant dat het roer om moet. Er moet zuinig met water en bodem worden omgegaan, en het water- en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden. Om dat te bereiken, beschrijft het plan verschillende ontwikkelingen die van invloed zijn op de opgaven voor water en bodem. Ook worden er 7 handelingsprincipes genoemd vanuit de kernwaarden van de Brabantse Omgevingsvisie.

De aanpak van het RWP is gericht op het optimaal gebruiken van de wettelijke kaders en instrumenten, het sluiten van kringlopen en benutten van de economische waarde, het verbinden met de samenleving, kennisontwikkeling en innovatie en data-gedreven werken.

Binnen de Waterwet, en de nieuwe Omgevingswet, vormt het RWP van de provincie Noord-Brabant, samen met het Nationaal Waterprogramma en de waterbeheerplannen van de waterschappen, het planstelsel voor het waterbeleid. Provincies leggen op regionaal niveau de strategische doelen vast. In de waterbeheerplannen van de waterschappen worden de voorwaarden voor uitvoering daarvan opgenomen.

Waterschapsbeleid

Waterbeheerproframma 2022-2027

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Keur Waterschap De Dommel 2015

In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.

In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:

  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² bedraagt, of;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² bedraagt en middels de rekenregels afdoende compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, of;
  • het af te koppelen verhard oppervlak maximaal 10.000 m² bedraagt, of;
  • er binnen het plangebied andere hydraulische afspraken gelden (bv. met de gemeente)

Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m2 toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000m2 bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.

Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

Beoordeling

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Fransebaan 9 te Oostelbeers en bestaat uit een bedrijf met bedrijfswoning.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een grondwaterbeschermingsgebied, waterwingebied of een boringsvrije zone. Wel bevindt het plangebied zich in een waterbergingsgebied, zie figuur 5.4. Binnen deze waterbergingsgebieden zijn bouwwerken toegestaan, als is onderbouwd dat het waterbergend vermogen van het gebied niet wordt belemmerd.

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit sterk lemig fijn zand op (kei-)leem. Met betrekking tot grondwater is er sprake van grondwater III. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 80 en 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld is gelegen op circa 15,3 meter boven NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0012.png"

Figuur 4.3: Uitsnede waterbergingsgebieden ten opzichte van het plangebied (rood omcirkeld) (bron: Provincie Noord-Brabant)

Waterkwantiteit

Ten oosten van het plangebied is een A-watergang aanwezig welke is aangewezen vanuit het waterschap De Dommel. De beschermingszone van een A-watergang is 5 meter. Ten zuiden bevindt zich een B-watergang. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van waterschap De Dommel beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. In figuur 4.4 is een uitsnede te zien van het plangebied in relatie tot de informatie beschikbaar via de Legger van oppervlaktewaterlichamen van het waterschap De Dommel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0013.png"

Figuur 4.4: Uitsnede legger waterschap De Dommel met het plangebied rood omcirkeld

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Ten oosten bevindt zich een natte ecologische verbindingszone met een waterschapsopgave. Hierin vinden geen werkzaamheden plaats.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van een waterkering in beheer van waterschap De Dommel.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande gebouwen zijn aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Om de bestemmingen in overeenstemming te brengen met het eigenlijke gebruik van de gronden, worden verschillende bestemmingen gewijzigd. Tevens wordt de bedrijfswoning uitgebreid. Dit is alleen toegestaan onder de voorwaarde dat elders in het buitengebied van de gemeente Oirschot overtollige bouwwerken gesloopt worden.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem. De bodemopbouw verandert niet. Ook de grondwaterstand zal niet veranderen.

Waterkwantiteit en compensatie

Voor iedere extra m2 aan bruikbare oppervlakte dient 5 m2 aan bebouwing gesloopt te worden in het buitengebied van Oirschot. Het bruikbare oppervlak zal met 32 m2 toenemen, dus zal 160 m2 in totaal gesloopt moeten worden.

Daarnaast bevindt de locatie zich in een waterbergingsgebied. Binnen deze waterbergingsgebieden zijn bouwwerken toegestaan, mits is aangetoond dat het waterbergend vermogen van het gebied niet wordt belemmerd. Zoals eerder beschreven zal de verharding van het oppervlak toenemen met 32 m2. Ter compensatie zal elders in het buitengebied 160 m2 aan bouwwerken gesloopt worden. Daarnaast wordt een amfibiën poel aangelegd. Hierin kan hemelwaterberging plaatsvinden. Het waterbergend vermogen van het gebied wordt hiermee niet belemmerd.

In het kader van de klimaatadaptie en hydrologisch neutraal bouwen dient voor het hemelwater 60 mm per m2 toename aan verhard oppervlak (dak plus verharding) aan berging op eigen terrein gerealiseerd te worden. Daarbij geldt de algemene rekenregel:

  • Benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)


De gevoeligheidsfactor voor dit gebied is 0,5 zoals te herleiden is uit onderstaande kaart (groen is factor 1, geel ½ en oranje ¼ ).

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0014.png"

Figuur 4.5: Kaart met gevoeligheidsfactor (Keurkaart)

Met een toename van 32 m2 aan verharde oppervlakte dient een waterberging van 0,96 m3 gerealiseerd te worden op locatie. Op de locatie wordt een amfibieënpoel aangelegd met een inhoud vele malen groter. Derhalve wordt voldaan aan voldoende waterbergingscapaciteit op eigen terrein.

Waterveiligheid

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Bij het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (lood, zink en zacht PVC) kunnen deze stoffen zich ophopen in het water(bodem)systeem. Hierdoor kan het gebruik hiervan een zeer nadelige invloed hebben op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie (RWZI) terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke vuilwaterriolering. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk ter plaatse geïnfiltreerd.

Beschermingszone / obstakelvrije zone A-watergang

De beschermingszone van de A-watergang ten noordoosten van het plangebied betreft 5 meter. Op dit moment staat er op 4 meter van de A-watergang een hek. Dit is vergunt in de tijd dat de beschermingszone nog een breedte had van 4 meter en mag dus zo blijven. Ook staat er binnen deze 5 meter een bestaande bossingel. De obstakelvrije zone t.b.v. het onderhoud van de A-watergang blijft gehandhaafd en de bestaande bossingel zal zodanig worden onderhouden dat het onderhoudspad vrij blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0015.png"

Figuur 4.6: Uitsnede landschappelijk inpassingsplan met daarop ligging onderhoudspad aangeduid

Conclusie

Het plangebied bevindt zich in een waterbergingsgebied. Binnen deze waterbergingsgebieden zijn bouwwerken toegestaan, mits is aangetoond dat het waterbergend vermogen van het gebied niet wordt belemmerd. Met de beoogde ontwikkeling vindt een toename van de verharding plaats. Ter compensatie zal elders in het plangebied verhard oppervlak weg worden gehaald en een amfibieën poel worden gerealiseerd. Het waterbergend vermogen van het gebied wordt hiermee niet belemmerd.

4.3 Ecologie

Beleid en toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. De Wnb is in werking getreden met ingang van 1 januari 2017. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) is in beginsel bevoegd gezag voor de vergunningverlening onder de Wnb.


Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb en het beleid van de

provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Verder geldt er een verplichting om een passende beoordeling te verrichten indien significant negatieve effecten op
voorhand niet zijn uitgesloten. In dat geval kan het plan alleen worden vastgesteld indien met zekerheid is vastgesteld dat uitvoering van het plan niet leidt tot een aantasting van natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Eventueel noodzakelijke mitigerende maatregelen moeten in dat geval bij vaststelling van het plan geborgd zijn.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent twee soorten natuurgebieden, te weten:

  1. a. Natura 2000/gebieden;
  2. b. Natuurnetwerk Nederland (NNN).


Soortenbescherming

In de Wnb is tevens de soortenbescherming geregeld. Soortenbescherming geldt voor alle beschermde soorten ongeacht waar deze soorten zich bevinden en hoeveel soorten het betreft. In de Wnb zijn verbodsbepalingen opgenomen van handelingen en effecten op beschermde soorten die niet worden uitgevoerd, behoudens ontheffing.


Gebiedsbescherming - Natura 2000-gebieden

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).


Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk (of in combinatie met andere plannen of projecten) significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.


Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. 1. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  2. 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen vansociale of economische aard; en
  3. 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.


De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en die verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebiedsbescherming - Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden


Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  1. a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  2. b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  3. c. soorten die worden beschermd in de Verdragen van Bern en Bonn; en
  4. d. bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk doden van vogels of het vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.


Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten (art. 3.10 Wnb). De overige soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. GS kunnen ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden.


De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan voor deze soorten ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Beoordeling

Gebiedsbescherming - Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet in Natura 2000 gebied. De dichtstbijzijnde gebieden zijn Kempenland-West gelegen op 2,2 km afstand en Kampina & Oisterwijkse Vennen gelegen op 5,5 km afstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0016.png"

Figuur 4.5: Uitsnede Natura 2000-gebieden kaart (Bron: natura2000.nl/gebieden)

Gezien de afstanden tot de genoemde Natura 2000-gebieden is de ontwikkeling van het plangebied niet van invloed op de instandhoudingsdoeleinden van de betreffende gebieden. Ook kunnen vanwege de afstand directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten worden. Het aspect stikstofdepositie wordt beoordeelt in paragraaf 4.4.4.

Gebiedsbescherming - Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Het noordoostelijke deel van het plangebied ligt in een ecologische verbindingszone van Natuurnetwerk Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0017.png"

Figuur 4.6: Uitsnede Interim Omgevingsverordening, kaart 4: instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0018.png"

Figuur 4.7: Uitsnede Interim Omgevingsverordening, kaart 4: instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden. Met plangebied in ecologische verbindingszone (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Bij de beoogde ontwikkeling zal er niet gebouwd worden in deze zone. De uitbouw van de bedrijfswoning vindt plaats aan de andere kant van de schuur. In en direct naast de ecologische zone zal door de landschappelijke inpassing juist extra groen worden toegevoegd in de vorm van een bloemrijkgrasland met fruitboomgaarden. In vergelijking met de huidige aanwezige agrarische gronden is dit een kwalitatieve verbetering van het landschap.

Soortenbescherming

De enige bouwactiviteit binnen het plangebied betreft de uitbouw aan de achterzijde van de bedrijfswoning. In de bestaande gevel aan de achterzijde van de woning kunnen beschermde soorten hun verblijfplaats hebben. Hierbij gaat het om gebouwbewonende soorten, zoals vleermuizen, huismus en gierzwaluw.

Huismus en gierzwaluw

Aan de achterzijde van de woning en in de nabije omgeving zijn huismussen en gierzwaluwen niet aangetroffen. Daarnaast vindt aan de achterzijde van de woning veel menselijke activiteit plaats. Zo is er een overkapping (buitenleefruimte) met open haardvuur en bevindt zich er de achterom (zie onderstaande foto). Dit maakt de achtergevel niet geschikt als nestplaats voor huismus en gierzwaluw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0019.png"

Foto: Bestaande situatie achterzijde woning Fransebaan 9 Oostelbeers

Vleermuizen

Vleermuizen maken op verschillende manieren gebruik van hun leefgebied. In verschillende periodes maken zijn gebruik van kraamverblijfplaatsen, zomerverblijfplaatsen, paarverblijfplaatsen, winterverblijfplaatsen en foerageergebied. Tevens maken ze gebruik van vliegroutes.

Een gebouw is met name geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen indien geschikte openingen aanwezig zijn die toegang verlenen tot de spouwmuren, zoals stootvoegen of scheuren in de gevel.

In de gevel zijn geen (open) stootvoegen aanwezig. Daarnaast zijn er geen andere geschikte openingen in de achtergevel. Ter plaatse van de beoogde uitbouw zijn geen geschikte verblijfplaatsen aanwezig voor gebouwbewonende vleermuizen.

Verder wordt er slechts een uitbouw gerealiseerd aan de achterzijde van de woning. Dit heeft geen invloed op het foerageergebied en vliegroutes van eventueel in de omgeving aanwezige vleermuizen.

Conclusie

De ontwikkeling aan de Fransebaan heeft geen negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Brabant en beschermde soorten. De landschappelijke inpassing met het bloemrijkgrasland met fruitbomen kan zelfs positief bijdragen aan de ecologische verbindingszone die aan het plangebied grenst.

Ter bescherming van soorten wordt in de regels van het bestemmingsplan geborgd dat er bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen een ecologisch onderzoek uitgevoerd wordt naar eventuele negatieve effecten op de beschermde soorten conform de Wet natuurbescherming.

4.4 Milieuaspecten

4.4.1 Besluit M.E.R.

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Beoordeling

De ontwikkeling betreft de uitbouw van een bedrijfswoning in het buitengebied. Tegelijkertijd worden de agrarische gronden naar herbestemd tot bedrijfsgronden waarbij het bouwoppervlak wordt verkleind. De omgevingskwaliteit wordt met de landschappelijke inpassing zelfs verbetert.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. De drempelwaarden in onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. worden niet overschreden.

Conclusie

Een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk en staat daarmee de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4.2 Bodem

Beleid en toetsingskader

Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Beoordeling

De voormalige slachterij wordt herbestemd tot bedrijfshallen voor het installatiebedrijf van de initiatiefnemer. In de slachterij zat een gecertificeerde vloeistofdichte vloer en een aparte vetvangput. Dit was zo'n 35 jaar geleden al verplicht voor slachterijen. Er hebben verder geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. De slachterij is reeds 27 jaar geleden beëindigd. Het installatiebedrijf is ook al 10 jaar hier gevestigd.

Voor de gewenste uitbouw kan ingevolge het Bouwbesluit een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. Aangezien initiatiefnemer pas gaat bouwen zodra er sloopmeters gevonden zijn wordt pas bij de aanvraag om bouwvergunning eventueel een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

Conclusie

Een bodemonderzoek is nu nog niet noodzakelijk. In het kader van de bouwvergunning voor de uitbreiding van de woning kan alsnog een bodemonderzoek benodigd zijn ingevolge het bouwbesluit. Dit staat de vaststelling van het bestemmingsplan echter niet in de weg.

4.4.3 Geluid

Beleid en toetsingskader

Bij een ruimtelijke ontwikkeling worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voorgenoemde geluidsbronnen.

Indien een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Beoordeling

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft een bedrijfswoning een geluidsgevoelige functie.

Wegverkeerslawaai

Herbestemming 'Agrarisch' naar 'Bedrijf'

Met de herbestemming naar bedrijfsgronden wordt geen nieuw geluidsgevoelig object opgericht. Er verandert niets aan de bedrijfsgebouwen, de locatie en omvang blijft hetzelfde.

Uitbouw bedrijfswoning

De bedrijfswoning wordt aan de achterkant uitgebouwd, aan de voorkant richting de weg verandert er niets. De afstand tussen woning en weg blijft dus gelijk. De naar verwachting geringe geluidbelasting blijft gelijk aan de voorzijde en is aan de achterzijde niet relevant.

Daarnaast is de Fransebaan een rustige weg in het buitengebied, de verkeersintensiteit is laag.

Industrielawaai

Er bevinden zich geen gezoneerde industrietereinen in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd dat het aspect geluid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.4.4 Stikstofdepositie

Toetsingskader

Wet Natuurbescherming

De Wet natuurbescherming:

  • Verankert de Europese gebiedsbescherming van Natura 2000, bestaande uit Speciale Beschermingszones (SBZ's) op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving.
  • Vormt de wettelijke basis voor de aanwijzingsbesluiten met instandhoudingsdoelstellingen.
  • Legt de rol van bevoegd gezag voor verlening van vergunningen meestal bij de provincies.

Voor Natura 2000-gebieden gelden onder meer de volgende verplichtingen.

  • De overheid dient ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert. Tevens mag er geen verstoring optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen.
  • Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied. Bevoegde nationale instanties geven slechts toestemming voor het plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast.
  • Als een plan of project om dwingende reden van groot openbaar belang toch moet worden gerealiseerd, terwijl significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, moeten alle nodige compenserende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Europees ecologisch netwerk (Natura 2000) bewaard blijft.

Bij de beoordeling van de gevolgen van plannen, projecten en handelingen voor de instandhoudingsdoelstellingen spelen onder andere de ecologische effecten van verzuring en vermesting door een eventuele toename van stikstofdepositie een rol. Uit jurisprudentie volgt dat in een overbelaste situatie al bij een kleine toename van stikstofdepositie sprake kan zijn van significante negatieve effecten.

Wet stikstofreductie en natuurverbetering

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Deze wet regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). Hiermee heeft er door de wetgever al een beoordeling plaatsgevonden met betrekking tot tijdelijke stikstofemissies gedurende de bouwfase. Echter uit uitspraak van 2 november 2022 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de vrijstelling in deze vorm juridisch niet houdbaar is. Om deze reden dient ook de bouwfase onderzocht te worden.

Onderzoek

Er mag geen toename van stikstofdepositie plaatsvinden op de Natura 2000-gebieden. De norm is 0,00 mol/jaar. De ontwikkeling van het plangebied zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Om deze reden zijn stikstofberekeningen uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator.

Om te bepalen of sprake is van een toename van stikstofdepositie, mag in het kader van een bestemmingsplan, een vergelijking gemaakt worden tussen de referentiesituatie (huidige, feitelijke situatie) en de toekomstige situatie (zowel gebruiksfase als bouwfase). Vanuit een worstcase benadering wordt in voorliggende situatie geen vergelijking gemaakt met de referentiesituatie. Het projecteffect betreft de uitbouw van de bestaande woning (bouwfase). Daarnaast wordt met dit plan de functiewijziging naar een installatiebedrijf mogelijk gemaakt (gebruiksfase). Voor het overige zijn er geen ontwikkelingen die een toename van de stikstofdepositie kunnen veroorzaken. Het woonhuis is immers bestaand en aan de boomkwekerij loods vinden eveneens geen wijzigingen plaats. Hierna worden de gehanteerde uitgangspunten voor de stikstofberekeningen van de bouw- en gebruiksfase beschreven.

Uitgangspunten bouwfase

Voor de realisatiefase zijn door de opdrachtgever gegevens aangeleverd met betrekking tot het gebruik van materieel op de locatie. Voor de beoogde ontwikkeling worden verschillende machines ingezet. De uitkomsten op jaarbasis zijn ingevoerd in AERIUS Calculator. De verwachting is dat de bouwwerkzaamheden plaatsvinden in 2024.

Het materieelinzet op de bouwplaats zelf beperkt zich tot klein materieel zoals een cementmolen, liftladder, handgereedschap, etc. Dit is elektrisch aangedreven materieel en veroorzaakt daardoor geen stikstofdepositie. Bij het bouwrijp maken van het terrein wordt een shovel ingezet welke wel voor stikstofdepositie kan zorgen.

Daarnaast zullen ook verkeersbewegingen ten behoeve van de werkzaamheden (bouwverkeer) leiden tot uitstoot van stikstofdepositie. Ook deze gegevens zijn aangeleverd door de opdrachtgever en zijn tevens weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel: Materieelinzet en verkeersbewegingen per jaar in de bouwfase

Materieel: Stage Klasse: Totaal draaiuren: Literverbruik/uur: Totaal liter verbruik/jaar:
Shovel Stage V, 75-560 kW, 2019 16 2,5 40
Aanvoer materialen en personeel:
Vrachtwagens 10 bewegingen
Woon-werkverkeer 60 bewegingen

De verkeersstromen zijn in het rekenmodel ingevoerd als lijnbron. De verkeerstoename door een project wordt in de berekeningen meegenomen tot het extra verkeer opgaat in het 'heersende verkeersbeeld'. Volgens de 'instructie gegevensinvoer Aerius' wil zeggen dat 'het extra verkeer door zijn snelheid en rij- en stopgedrag zich niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt'. Hierbij weegt ook de verhouding mee tussen de hoeveelheid extra verkeer en het reeds op de weg aanwezige verkeer. Bij de modellering in Aerius is er van uitgegaan dat het verkeer wordt afgewikkeld via 't Laar richting Beerseweg. Vanaf de t-kruising met Beerseweg gaan de vervoersbewegingen op in het hersende verkeersbeeld.

Uitgangspunten gebruiksfase

Voor de gebruiksfase wordt enkel het installatiebedrijf berekend. Dit is de enige functiewijziging dat plaatsvindt met de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Het bedrijfspand is bestaand en volledig energieneutraal aangepast. Op het dak liggen zonnepanelen en verwarming en warm tapwater wordt gegenereerd middels een warmtepomp. Hierbij is dus geen sprake van mogelijke stikstofdepositie. Bij het installatiebedrijf kunnen alleen de verkeersbewegingen mogelijk zorgen voor een stikstofdepositie. In paragraaf 4.6 is berekend dat het gemiddelde aantal voortuigbewegingen 45,6 (46 in het rekenmodel) per etmaal bedraagt. Ook hiervoor is in het rekenmodel een lijnbron ingevoerd. Ook hierbij wordt er vanuit gegaan dat het verkeer afgewikkeld wordt via 't Laar richting de Beerseweg. Vanaf de t-kruising met Beerseweg gaan de vervoersbewegingen op in het hersende verkeersbeeld.

Conclusie

De stikstofdepositieberekening van de bouwfase is bijgevoegd in bijlage 2. De berekening van de gebruiksfase is bijgevoegd in bijlage 3. Noch de gebruiksfase noch de bouwfase van het plan leidt tot een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming vormt, vanuit het aspect stikstofdepositie, geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 9.1 weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j.
meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Beoordeling

Bij de ontwikkeling aan de Fransebaan 9 is sprake van de functiewijziging van agrarische gronden met agrarische bebouwing naar bedrijfsgronden met bebouwing, waarbij alleen de uitbouw van de bedrijfswoning als bebouwing wordt toegevoegd. De verkeersgeneratie blijft hetzelfde. Alleen tijdens de aanlegfase van de uitbouw zal er tijdelijk extra verkeer zijn in de vorm van bouwverkeer.

Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Derhalve hoeft voor het planvoornemen geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Langereijt, ten zuidoosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in de prognose voor 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in de prognose voor 2020; 18,5 µg/m³ voor NO2, 18,4 µg/m³ voor PM10 en 11,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,5 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0020.png"

Figuur 4.8: Resultaten NSL-tool 2019 (Bron:http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/)

Conclusie

Het aspect 'Luchtkwaliteit' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beoordeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0021.png"

Figuur 4.9: Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied rood omcirkeld

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking (figuur 4.9). Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of het water.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Ten noorden bevindt zich een DPO-leiding op een afstand van circa 390 meter. De grootte van de buisleiding is 6 inch en de maximale werkdruk is 80 bar. Kerosine is de maatgevende stof en de buisleiding heeft een effectafstand van 25 meter. Het plangebied bevindt zich niet in de effectafstand. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten noorden vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A58. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 1,1 kilometer. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie GT4 en bedraagt meer dan 4 kilometer. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied. Omdat de beoogde ontwikkeling voor het wegtraject op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Bevt in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Fransebaan. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Oirschot. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

Met de beoogde ontwikkeling worden de bestemmingen met de eigenlijke gebruik van de gronden in overeenstemming gebracht. Tevens wordt de bedrijfswoning uitgebreid. De aanwezigen zullen over het algemeen genomen zelfredzaam zijn. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de A58 geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van de A58 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Doordat de afstand groter is dan 200 meter, is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4.7 Kabels en leidingen

Beleid en toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Beoordeling

Op ongeveer 400 meter ten noorden van het plangebied ligt een DPO-leiding van 6 inch en 80 bar, zie figuur 4.10. Een nadere onderbouwing is in hoofdstuk 4.4.6 te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0022.png"

Figuur 4.10: Afstand plangebied tot DPO-leiding

Afgezien van deze brandstofleiding bevinden zich geen hogedruk aardgasleidingen, rioolwatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen of hoogspanningsleidingtracé in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.4.8 Geurhinder en veehouderij

Beleid en normstelling

De wetgeving rondom geur heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting door het opnemen van geurnormen en vaste afstanden. Hierbij is het mogelijk dat de gemeenteraad afwijkende normen vaststelt in een gemeentelijke geurverordening. Gemeente Oirschot heeft een geurverordening waarin andere waarden voor de geurbelasting zijn vastgesteld.

Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt de omgekeerde werking genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:

  • Wordt er een onevenredige inbreuk gedaan op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabijgelegen veehouderijen;
  • Is ter plaats een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Onderzoek

Omgekeerde werking

Dit betreft de individuele geurbelasting afkomstig van een veehouderij op op een geurgevoelig object. De bestaande woning aan de Fransebaan 9 betreft een bestaand geurgevoelig object dat wordt uitgebreid. Aangetoond moet worden dat met de uitbreiding van de woning omliggende veehouderijen niet beperkt worden in de bestaande vergunde rechten voor bedrijfsvoering. Dat heet de omgekeerde werking van de Wgv.

In de omgeving van het plangebied liggen blijkens de veehouderijbedrijven-kaart van de provincie Noord-Brabant één veehouderijen waar dieren worden gehouden met een geuremissiefactor conform de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Het betreft de melkrundveehouderij aan de Fransebaan 7. Op dit bedrijf worden volgend KRD Noord-Brabant naast melkkoeien en jongvee (geen geuremissiefactor) tevens 49 vleesstieren en overig rundvee gehouden (wel geuremissiefactor).

Met de uitbreiden van de woning aan de Fransebaan 9 wordt de afstand tussen de veehouderij aan de Fransebaan7 en de woning niet verkleind. Daarom zal de veehouderij aan de Fransebaan 7 met deze ontwikkeling nooit beperkt kunnen worden in de bestaande vergunde rechten voor de bedrijfsvoering.

Woon- en leefklimaat

In het kader van de ruimtelijke procedure is het wenselijk dat nieuwe geurgevoelige objecten worden opgericht binnen een gebied waar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor geur aanwezig is. Het woon- en leefklimaat is de berekening van de geurbelasting van alle omliggende veehouderijen op het plangebied, dit is de achtergrondbelasting geur. Op de kaart 'achtergrondbelasting geur' van de ODZOB is te zien dat ter plaatse van het plangebied een zeer goed woon- en leefklimaat aanwezig is.

Naast de achtergrondbelasting dient een nieuw geurgevoelig object buiten de vaste afstandseisen liggen zoals bedoeld in artikelen 4 en 5 van de Wgv. Deze afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in het buitengebied bedraagt 50 meter. De afstand tussen de het bouwvlak van de dichtstbij liggende veehouderij (Fransebaan 7) en het nieuwe bouwvlak op het plangebied bedraagt meer dan 80 meter. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan de afstandseis uit de Wgv.

Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat vanwege geur aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.BPBGFRANSEBAAN9-VAST_0023.png"

Figuur 4.11: Uitsnede kaart achtergrondbelasting geur ODZOB

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

4.4.9 Spuitzone

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarbij kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen (bronmaatregelen zoals driftarme spuitdoppen) of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag. In het plan moet dit gemotiveerd worden, waarbij ook moet worden aangegeven hoe de uitvoering en instandhouding van maatregelen worden geborgd (bijvoorbeeld door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het ruimtelijk plan).

Onderzoek

Spuitzones zijn voornamelijk relevant bij fruitboomteelt en boomteelt omdat de bespuiting met name omhoog en zijwaarts is gericht. In de omgeving van het plangebied zijn ren noordwesten en zuidoosten boomteelten aanwezig. Deze boomteeltgronden liggen op ruim meer dan 50 meter afstand tot de uitbreiding van de woning.

Conclusie

Spuitzones vormen geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

4.4.10 Gezondheid

Endotoxinen toetsingskader 2.0 uit de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0

Er wordt geadviseerd om bij een situatie waarbij binnen een afstand van 250 meter van het te realiseren kwetsbare object een veehouderij is gelegen, gebruik te maken van de afstandsbepaling uit het Endotoxinen toetsingskader 1.0 uit de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0.

Met voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van de realisatie van het kwetsbaar object. Ter plaatse van het plangebied is reeds een kwetsbaar object aanwezig. De woning aan de Fransebaan 9 wordt slechts zeer beperkt uitgebreid. Aangezien dit een bestaand kwetsbaar object is, is de ndotoxinen toetsingskader 1.0 niet van toepassing.

Geitenhouderij

In de periode 2009-2013 is het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn op 7 juli 2016 gepubliceerd (hoofdrapport VGO). Gegevens van 110.278 patiënten, die ingeschreven stonden bij 27 huisartspraktijken in het VGO-onderzoeksgebied, zijn hiervoor geanalyseerd. Op 16 juni 2017 is een aanvullend VGO-rapport gepubliceerd. In het aanvullend VGO-onderzoek zijn de onderzoeksgegevens statistisch uitvoeriger geanalyseerd. Onder andere is onderzocht of er in de jaren 2009-2013 een verband bestond tussen de woonafstand tot geitenhouderijen en het risico op longontsteking. Gemiddeld over deze onderzoeksjaren laten de aanvullende analyses een 29% verhoogde kans op longontsteking zien voor mensen die rondom een individuele geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5 – 2 km (dit is vergeleken met bewoners zonder een geitenhouderij binnen deze afstand van de woning). Uit het onderzoek volgt dat het risico op longontsteking rond een geitenhouderij bijna drie keer groter is dan het risico op longontsteking tot een afstand van ca. 1 km rond een pluimveehouderij. De oorzaak van deze verhoogde kans op longontstekingen rondom geitenhouderijen kan door de onderzoekers niet worden aangegeven. Het gevolg is dat het nemen van effectieve bedrijfsgerichte maatregelen nu nog niet mogelijk is (Bron: Verordening ruimte Noord-Brabant en geitenhouderijen – d.d. 17 oktober 2017).

Het betreft hier een bestaand kwetsbaar object. Enkel de woning aan de Fransebaan 9 wordt beperkt uitgebreid met een uitbouw. Daarnaast ligt de meest nabij liggende geitenhouderij op een afstand van circa 2,5 kilometer. Dit betreft de geitenhouderij aan de Neereindseweg 6 in Oostelbeers. Het plangebied ligt hiermee op voldoende afstand tot een geitenhouderij.

Conclusie

Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Beleid en toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, maar met name woningen:

  • ter plaatse van milieugevoelige functies (zoals woningen en hotels) een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze ruimtelijke onderbouwing gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Gezien de ligging, met een diversiteit aan functies in de omgeving, kan het gebied getypeerd worden als een gemengd gebied, waardoor met 1 afstandsstap kan worden afgeweken van de richtafstanden van de VNG-publicatie.

Beoordeling

Invloed beoogde ontwikkeling op omliggende bedrijven

Herbestemming 'Agrarisch' naar 'Bedrijf'

De agrarische bestemming voor de fokstieren met slachterij heeft volgens de VNG handleiding een richtafstand van 100 meter ten behoeve van geur en geluid, met categorie 3.2 'Fokken en houden van rundvee' en 'slachterijen en pluimveeslachterijen'.

De bedrijfsbestemming met het installatiebedrijf heeft een richtafstand van 30 meter ten behoeve van geluid, met categorie 2 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1000 m2'.

De richtafstand voor de boomkwekerij verandert niet.

Met de herbestemming wordt dus een kleinere richtafstand gerealiseerd. Omliggende bedrijven zullen dus minder hinder ondervinden van het installatiebedrijf dan het voorheen gevestigde agrarische bedrijf.

Uitbouw bedrijfswoning

Een bedrijfswoning is geen instelling die hinder in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar oplevert voor omliggende bedrijven.

Invloed omliggende bedrijven op beoogde ontwikkeling

Herbestemming 'Agrarisch' naar 'Bedrijf'

Met de herbestemming naar bedrijfsgronden wordt geen nieuwe milieugevoelige functie opgericht. Het bedrijf wordt geëxploiteerd in dezelfde reeds aanwezige, voormalige agrarische, gebouwen. Omliggende bedrijven hebben door de herbestemming geen extra invloed op de beoogde ontwikkeling.

Uitbouw bedrijfswoning

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft de bedrijfswoning een geluidsgevoelige functie. De bedrijfswoning staat op hetzelfde bouwperceel als het eigen installatiebedrijf en de boomkwekerij aan de overkant van de Fransebaan. Instellingen binnen hetzelfde bouwperceel hoeven niet aan elkaar getoetst te worden op het gebied van geluid.

Door de uitbouw van circa 23 m2 aan de achterkant komt de bedrijfswoning niet dichter bij omliggende bedrijven te liggen. De invloed van omliggende bedrijven verandert daarom niet. Aangezien de woning al reeds enkele jaren op deze locatie bestaat, kan aangenomen worden dat ter plaatse een prettig woon- en leefklimaat heerst.

Conclusie

Het aspect 'Bedrijven en milieuhinder' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Verkeer

Beleid en toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte bepaald met de gemeentelijke parkeernormen (Nota parkeernormen Oirschot 2018) en de verkeersgeneratie op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van het gebied en de categorie voor 'Werken'.

Daarnaast is één inrit per perceel toegestaan. De bestaande inritten naar beide percelen blijven gehandhaafd.

Beoordeling

De planlocatie ligt in het gebied 'buiten bebouwde kom'.

Zowel het agrarische bedrijf in de oude situatie als het installatiebedrijf in de nieuwe situatie vallen onder de categorie 'bedrijf arbeidsextensief / bezoekers extensief'.

Parkeren

Met een bvo van circa 800 m2 zijn circa 10 parkeerplaatsen nodig (8 x 1,3). Dit aantal is gemakkelijk te realiseren binnen het eigen terrein. In de nieuwe situatie verandert deze parkeerbehoefte niet.

Verkeersgeneratie

In de Nota Parkeernormen Oirschot 2018 wordt de gemeente aangemerkt als: Weinig stedelijk gebied. Het plangebied ligt in het buitengebied van Oirschot. Volgens de CROW publicatie 381 wordt dit aangeduid als: Buitengebied bezoekers.

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is het minimum 3,9 en het maximum 5,7 per 100 m2 bvo.

Met een bvo van circa 800 m2 is de verkeersgeneratie minimaal (8 x 3,9) 31,2 en maximaal (8 x 5,7) 45,6 voertuigbewegingen per etmaal.

Voor een werkdag geldt dat de verkeersgeneratie met een factor 1,33 (CROW 381) moet worden vermenigvuldigd. Dan komt de verkeersgeneratie uit op een maximum van 61 voertuigbewegingen per etmaal op een werkdag.

Dit geringe aantal is gemakkelijk af te wikkelen over de Fransebaan.

Alleen tijdens de aanlegfase van de uitbouw van de bedrijfswoning zal er tijdelijk extra bouwverkeer zijn.

Conclusie

De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie veranderen in de nieuwe situatie niet, omdat beide bedrijven 'arbeidsextensief en bezoekers extensief' zijn. De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie zijn zowel in de oude als nieuwe situatie gemakkelijk te ondervangen.

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, gebruik gemaakt van de bestemmingsplan- systematiek die binnen de gemeente Boxmeer wordt gehanteerd.

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de bestemmingsplansystematiek van Oirschot, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de gemeente Oirschot is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:

  • een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer), die samenhang met de planregels dient te worden gelezen;
  • regels; deze regels zijn in de SVBP2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en slotbepaling).

Verbeelding

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2012.

Regels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

Dit bestemmingsplan sluit qua regels aan op het vigerende bestemmingsplan.

Toelichting

Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. De toelichting betreft een niet-juridisch bindend deel uit van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Omgevingsdialoog

In het principebesluit eist de gemeente Oirschot dat de initiatiefnemer een omgevingsdialoog voert met omwonenden en hiervan verslag uitbrengt. De initiatiefnemer zal hiervoor zorgen voordat voorliggend bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

In de directe omgeving van het plangebied liggen nauwelijks woningen. De meest nabij liggende woning ligt op circa 180 meter van het plangebied. Er is daarom gekozen voor een omgevingsdialoog dat zich beperkt tot een 'keukentafelgesprek' tussen initiatiefnemer en de bewoners van Fransebaan 7 en Galgenbos 2. Uit de gesprekken zijn geen opmerkingen of bezwaren gekomen op het planvoornemen.

Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het concept bestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners van gemeente Oirschot.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de wettelijke procedure gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode is één zienswijze ontvangen. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de nota zienswijze in bijlage 4 van de toelichting.

Vaststelling

In de raadsvergadering van 18 juni 2024 is dit bestemmingsplan vastgesteld, zie Vaststellingsbesluit. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt nogmaals voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd voor het eventueel instellen van beroep.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Wanneer met een juridisch-planologisch plan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 lid 4 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. In zo'n geval hoeft de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.

Met dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Echter, met de ontwikkelende eigenaar van de gronden is, zoals bepaald in artikel 6.24 Wro, een anterieure overeenkomst gesloten, voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan Fransebaan 9 Oostelbeers

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan Fransebaan 9 Oostelbeers

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Berekening Investering Landschap

Bijlage 1 Berekening investering landschap

Bijlage 2 Stikstofdepositieberekening Bouwfase

Bijlage 2 Stikstofdepositieberekening bouwfase

Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening Gebruiksfase

Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening gebruiksfase

Bijlage 4 Nota Zienswijze

Bijlage 4 Nota zienswijze