Buitengebied, Herziening Hoogeindseweg 23, Gildeterrein
Bestemmingsplan - gemeente Oirschot
Vastgesteld op 27-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
bestemmingsplan:
het bestemmingsplan Buitengebied, Herziening Hoogeindseweg 23, Gildeterrein met identificatienummer NL.IMRO.0823.BPBGHOOGEIND23-VAST de gemeente Oirschot.
plan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Herziening Hoogeindseweg 23, Gildeterrein' van de gemeente Oirschot.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
aardkundige waarden:
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals bodemopbouw/- samenstelling, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding (kwelgebieden), afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik in deze bodem, en die als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
bebouwingspercentage:
een opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan (o.a. statische opslag), installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, uitgezonderd aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten.
bestaande situatie:
- ten aanzien van bebouwing:
legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde en onherroepelijk geworden vergunning;
- ten aanzien van gebruik:
het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan in werking is getreden.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding), landschap en recreatie.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.
dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
ecologische verbindingszone:
zone die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen.
evenement:
al of niet periodiek terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen. Het betreft een gebeurtenis die aaneengesloten plaatsvindt.
extensiveringsgebied:
een gebied waar wonen of natuur het primaat heeft, waar uitbreiding, hervestiging, of nieuwvestiging van in ieder geval een intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan ingevolge de Reconstructiewet en/of de Verordening Ruimte.
extensief recreatief medegebruik:
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen, survivaltochten, picknicken, natuurgerichte recreatie en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden.
functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
geintegreerd bosbeheer:
wijze van bosbeheer, waarin ruimtewordt geboden aan de verschillende functies van het bos (bosbouw, recreatie, bos, natuur en landschap).
gildeterrein:
terrein met bijbehorende bebouwing en voorzieningen voor uitoefening van activiteiten ten behoeve van het gilde.
hydrologische waarden:
waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie voor daaraan gebonden organismen (planten en dieren), leefgemeenschappen en potenties voor de ontwikkeling daarvan, met daarbij behorende kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild), zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
houtgewas:
planten met houtige delen.
infrastructurele voorzieningen:
ontsluitingswegen en kavelpaden.
kantine:
verblijfslokaal ten behoeve van de recreatieve voorzieningen waar men consumpties kan kopen en nuttigen.
landschapselementen:
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
landschapswaarden / landschappelijke waarden:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.
milieuhygienische uitvoerbaarheid:
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, bescherming van natuurgebieden, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden.
moederplan:
de bestemmingsplannen 'Buitengebied fase II 2013' en '2de bestuurlijke lus BG Oirschot' (NL.IMRO.0823.BPBGfaseII2013-VAST), en 'Buitengebied, correctieve herziening' (NL.IMRO.0823.BPBGHerziening-VAST).
natuurwaarden of ecologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren.
nevenactiviteiten:
activiteiten die naast de primaire agrarische activiteit worden uitgeoefend op een (agrarisch) bouwvlak en niet rechtstreeks de uitoefening van de (agrarische) bedrijfsvoering betreffen.
normaal onderhoud:
het normale onderhoud van agrarische gronden, bossen, groenelementen / landschapselementen en natuurterreinen, zoals het beweiden en maaien van graslanden, het ploegen, eggen en inzaaien van akkers, het schonen van sloten en greppels, alsmede het regulieren onderhoud van bossen, groenelementen / landschapselementen en natuurterreinen, waaronder het kappen van bomen ter uitvoering van een goedgekeurd beheersplan.
ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt, tenzij anders in de regels is bepaald.
ondergronds:
beneden het peil.
overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
permanente bewoning:
bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen buiten het zomerseizoen in een kalenderjaar gedurende meer dan 70 nachten, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
perceelsgrens:
de grens van het kadastrale perceel.
recreatie:
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.
recreatiebedrijf:
een bedrijf dat het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfs- of dagrecreatie tot doel heeft.
recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
statische opslag:
het in een gebouw brengen van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven zoals (antieke) auto's, boten en caravans. Deze opslag mag niet uitmonden in een soort dependance van een niet-agrarisch bedrijf of gebruikt worden ten behoeve van de handel.
verblijfsrecreatie:
een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning dan wel een vaartuig;
voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
- gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg, of
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg, indien deze afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van watergangen en dergelijke.
werk:
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
zomerseizoen:
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tot de weg:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de as van de weg.
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
ondergrondse bouwwerken:
de diepte van ondergrondse bouwwerken wordt gemeten vanaf het peil.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
peil:
- a. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- b. indien in het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en bebossing;
- b. behoud van bosgroeiplaats;
- c. behoud, herstel en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden van beboste gronden en verspreide houtopstanden;
- d. behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van beboste gronden en verspreide houtopstanden;
- e. behoud en bescherming van aardkundige waarden;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - schutsbomen' schutsbomen behorende bij het in de aangrenzende bestemming toegestane gildeterrein en het gebruik daarvan voor activiteiten ten behoeve van het gilde;
- g. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. houtproductie;
- j. extensief recreatief medegebruik;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur-, landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en hydrologische waarden van beboste gronden en niet-beboste gronden en heidevelden;
- b. geïntegreerd bosbeheer;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waardevol gebied' de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden;
- e. agrarisch medegebruik in de vorm van natuurbeheer;
- f. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- g. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
alsmede voor:
behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waar ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied', het beleid is gericht op behoud en versterking van het parkachtig bos (landschapsstijl), verhoogd aangeplante beukengroepen, lanenpatronen, singels en wildwallen rond akkercomplexen, een en ander als onderdeel van het cultuurhistorisch waardevolle landgoed Baest.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
- a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
- c. intensieve recreatie en verblijfsrecreatie;
- d. publieksaantrekkende dagrecreatie;
- e. lawaaisporten.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Recreatie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen, ter plaatse aangeduid zoals hierna opgenomen in de tabel 'Staat van recreatieve voorzieningen':
aanduiding | functie/aard bebouwing | adres | toegestane oppervlakte bebouwing in m² |
specifieke vorm van recreatie - duivenvereninging, jeu de boules, opslag en gildeterrein | duivenvereninging, jeu de boules, opslag en gildeterrein | Hoogeindseweg 23 | 765 m² , waarvan: 80 m² voor opslag, 385 m² voor jeu de boulesterrein, 150 m² voor duivenvereniging en 150 m² voor gildevereniging |
specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren | uitkijktoren | Hoogeindseweg 23 | 25 m² en de bestaande hoogte |
Tabel: Staat van recreatieve voorzieningen
- b. gebouwen;
- c. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. tuinen, erven en terreinen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde sub 5.1 onder a voor een andere verdeling van het toegestande oppervlakte bebouwing per toegestane functie, met dien verstande dat het totaal toegestane oppervlakte bebouwing niet toeneemt.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Leiding
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse PRB-transportleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - PRB';
6.2 Bouwregels
Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet worden opgericht.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat bouwwerken overeenkomstig dit hoofdstuk van deze regels worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Overlegging van een rapport is niet nodig, indien het gronden betreft die als verstoord zijn aangemerkt op de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart d.d. 7 februari 2011 in Bijlage 3 dan wel waarvan verstoring blijkt uit een eerder verleende omgevingsvergunning of uit andere formele bescheiden.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
- 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
- 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
- d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Natte Natuurparel
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natte natuurparel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie binnen de natte natuurparels met bijbehorende beschermingszones;
- b. het verbeteren van de condities voor de natuurwaarden.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits geen sprake is van ondergronds bouwen, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden die de Natte natuurparel moet beschermen en alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend advies gevraagd wordt aan de waterbeheerder.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Algemeen
10.2 Afwijking maten
In die gevallen, waarin de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan voor de bestaande feitelijke situatie, uitgezonderd in geval van nieuwbouw.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 overige zone - 500 meterzone Natura 2000
11.2 overige zone - beperkingen veehouderij
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' dient een veehouderij maatregelen te treffen en in stand te houden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij; er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.
11.3 overige zones m.b.t. de ecologische hoofdstructuur/ NNB
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur/NNB' zijn de aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden (Natuur Netwerk Brabant), alsmede voor extensief recreatief medegebruik, behoud, beheer en herstel van aanwezige cultuurhistorische waarden en agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer.
11.4 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' is uitbreiding, hervestiging, of nieuwvestiging van in ieder geval een intensief veehouderijbedrijf niet toegestaan.
11.5 reconstructiewetzone - iv nee
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - iv nee' is uitbreiding, hervestiging, of nieuwvestiging van in ieder geval een intensief veehouderijbedrijf niet toegestaan.
11.6 veiligheidszone - leiding
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van de inhoudsmaat en oppervlaktemaat van (bedrijfs)woningen en bijbehorende bouwwerken, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, tenzij in de bestemming reeds een ontheffingsmogelijkheid voor de maatvoering is opgenomen;
- b. de bestemmingsplanbepalingen voor het bouwen binnen 5 m van of in de zijdelingse perceelsgrens, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast en landschappelijke inpassing plaatsvindt;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- d. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, indien dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
13.2 Wijzigingsbevoegdheid: Natuur en/of Water
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de de ecologische hoofdstructuur ten behoeve van beekherstel en herstel van natte natuurparels, waterberging, ecologische verbindingszones, waterzuiveringsgebieden wijzigen in de bestemming 'Natuur' en/of de bestemming 'Water', indien en voor zover de gronden worden ingericht en beheerd als natuurgebied.
Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
- a. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven en van in de omgeving aanwezige functies;
- b. de ontwikkeling van deze natuurgebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de grondeigenaren;
- c. de eigenaar is bereid en in staat om het terrein in te richten als natuurgebied;
- d. bodemonderzoek dient aan te tonen dat de gronden geschikt zijn voor natuurontwikkeling
- e. er wordt geen afbreuk gedaan aan dan wel er vindt geen aantasting plaats van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden.
13.3 Wijzigingsbevoegdheid toevoegen bestemming Waarde - Archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van toevoeging van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde -Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' dan wel 'Waarde - Archeologie 5', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk dan wel noodzakelijk is, mits vooraf terzake advies is ingewonnen bij een deskundige op het gebied van archeologie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Herziening Hoogeindseweg 23, Gildeterrein' van de gemeente Oirschot.
Vastgesteld: 27 september 2022
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Het initiatief bestaat uit de hervestiging van het gildeterrein in Middelbeers. Dit vanwege het ontbreken van voldoende mogelijkheden voor uitoefening van alle gildeactiviteiten op de huidige locatie. Het Gilde zit momenteel bij de locatie van de Oude Toren in Middelbeers, waarbij het omliggende gebied een archeologisch monument is. Er zijn plannen om de Oude Toren en het omliggende gebied op te knappen en te opwaarderen. Bovendien heeft het Gilde zelf aangegeven naar een andere locatie toe te willen waar meer mogelijkheden zijn om nieuwe faciliteiten te bouwen. Behoud van het Gilde op de bestaande locatie is daarom geen optie meer.
Het gildeterrein wordt daarom verplaatst naar de Hoogeindseweg 23-25 te Oost-, West- en Middelbeers. Aan deze locatie is al een recreatieve bestemming toegekend omdat op deze locatie de duivenvereniging en een jeu de boulesterrein gevestigd. Deze bestaande functies blijven ook aanwezig op deze locatie. Het gildeterrein wordt daaraan toegevoegd. Voor het gildeterrein worden een clubhuis en enkele schutsbomen gerealiseerd.
De beoogde locatie is op basis van de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied fase II 2013' en '2e bestuurlijke lus BG Oirschot' en 'Buitengebied, correctieve herziening' grotendeels bestemd als 'Recreatie' met een specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - duivenvereniging en jeu de boulesterrein'. Daarnaast is een deel van het terrein bestemd als 'Bos'. Het bos is aangemerkt als ecologische hoofdstructuur (Natuur Netwerk Brabant).
De vestiging van het gildeterrein past niet binnen de geldende bestemmingsplannen. Voorliggend bestemmingsplan maakt de vestiging van het gildeterrein op de recreatiebestemming planologisch mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan Hoogeindseweg 23-25, circa 1 kilometer ten zuiden van de kern Oostelbeers. Het plangebied bestaat uit het bestaande perceel van nummer 23-25, kadastraal bekend als Gemeente Middelbeers, sectie C, nummers 2527 (deels) en 2522. Het plangebied wordt aan de westzijde begrenst door de Hoogeindseweg en het aanliggende woonperceel Hoogeindseweg 29. De noordzijde wordt begrensd door het bedrijfsperceel Hoogeindseweg 21. De overige plangrenzen worden begrensd door bosgebied. In figuur 1.1 en 1.2 is de ligging en begrenzing op luchtfoto's weergegeven. De percelen waar de benodigde natuurcompensatie plaatsvindt zijn gelegen ten noorden van Middelbeers, tussen de Baesterdijk, de Steenfortseweg en het Omleidingskanaal Groote Beerze.
![]() |
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: StreetSmart)
![]() |
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (bron: StreetSmart)
Figuur 1.3 Begrenzing perceel ten behoeve van natuurcompensatie (bron: Streetsmart)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied fase II 2013, 2e bestuurlijke lus BG Oirschot' (vastgesteld d.d. 18 juni 2013) en 'Buitengebied, correctieve herziening' (vastgesteld d.d. 21 november 2017). In figuur 1.4 is een uitsnede van het geldend bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.4 Uitsnede geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied fase II 2013, 2e bestuurlijke lus BG Oirschot' en 'Buitengebied, correctieve herziening'
De locatie is grotendeels bestemd als 'Recreatie' met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - duivenvereniging, jeu de boulesterrein en opslag'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor dagrecreatie in de vorm van duivenvereniging en jeu de boulesterrein. Binnen de bestemming Recreatie is 615 m2 oppervlakte aan bebouwing toegestaan, waarvan 80 m2 voor opslag, 385 m2 voor jeu de boulesterrein en 150 m2 voor duivenvereniging.
Het overig deel van het plangebied is bestemd als 'Bos'. De gronden in deze strook zijn hoofdzakelijk bestemd voor bos en bebossing, behoud van bosgroeiplaats en behoud, herstel en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden van beboste gronden en verspreide houtopstanden.
Daarnaast gelden op (delen van) het plangebied:
- Dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 4';
- Dubbelbestemming 'Leiding';
- Gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij';
- Gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur';
- Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - iv nee';
- Gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding';
- Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Het perceel waar de natuurcompnesatie plaatsvindt is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Tevens kent het perceel een dubbelbestemming 'Waarde - Natte natuurparel' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - 500 meterzone Natura 2000', 'overige zone - beperkingen veehouderij', 'overige zone - ecologische hoofdstructuur', 'reconstructiewetzone - iv nee' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Toetsing
Het uitoefenen van activiteiten voor het gilde past niet binnen de gebruiksregels van de recreatieve bestemming vanwege het ontbreken van de specifieke functie aanduiding. Het toevoegen van bebouwing past niet binnen het in de bouwregels toegestane maximum oppervlak. Het realiseren en gebruiken van schutsbomen in de bosbestemming is tevens niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan vanwege de functie en hoogte en vanwege de ligging van een deel van het perceel in het Natuurnetwerk Brabant (NNB).
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan met bijbehorende onderzoeken te worden opgesteld. Tevens wordt een beperkte bestemmingsgrenscorrectie doorgevoerd in verband het het juist bestemmen van de bestaande uitkijktoren en een opslaggebouw op de locatie.
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Herziening Hoogeindseweg 23, Gildeterrein' bestaat uit drie delen:
- een verbeelding, waarop onder meer de bestemmingen en aanduidingen in het plangebied zijn aangegeven;
- regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen;
- een toelichting, waarin de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt nader zijn gemotiveerd en verantwoord. In de toelichting is ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is de huidige situatie van het plangebied en de ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. Hoofdstuk 5 bevat een uiteenzetting van de inhoud van de bestemmingsregeling. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt in het buitengebied, aan de Hoogeindseweg 23-25. Hier bevinden zich een jeu de boulesvereniging, een duivenvereniging en een opslaggebouw. De jeu de boulesvereniging en de duivenvereniging beschikken over een eigen clubhuis en bijbehorende voorzieningen. Het (zuid)oostelijke deel van het plangebied bestaat in de huidige situatie uit bos. Het plangebied is met een in- en uitrit ontsloten op de Hoogeindseweg. Tevens is er een tweede toegang tot het terrein die uitkomt op het zandpad aan de zuidoostzijde van het plangebied. In figuur 3.1 en 3.2 zijn luchtfoto's van plangebied met aanduidingen weergegeven.
Figuur 3.1 Huidige situatie (bron: StreetSmart)
Figuur 3.2 Huidige situatie (bron: StreetSmart)
2.2 Beoogde Situatie
Het plan is om de bestaande functies te behouden en het gilde als functie toe te voegen. In figuur 3.3 is een overzicht van het plan weergegeven. Voor het gilde wordt een clubhuis toegevoegd met een oppervlakte van maximaal 150 m2. Het clubhuis wordt gerealiseerd ter plaatse van het gekleurde vlak (zie figuur 3.3). Het perceel van het clubhuis krijgt een oppervlakte van circa 168 m2. In het omliggende bos worden een viertal schutsbomen gerealiseerd. Het gilde schiet met een kruisboog op het doelwit op de schutsboom. Tevens vinden er op het terrein een aantal maal per jaar verschillende gildeactiviteiten plaats.
Figuur 3.3 Plan gilde
Op de locatie Hoogeindseweg wordt het vestigen van het Gilde planologisch geregeld binnen de huidige recreatiebestemming. De schutsbomen worden aangeduid binnen de bestemming Bos. Dit omdat het de insteek is dat het gebied voor de rest bos blijft. In die zin is het handhaven van de natuurbestemming het meest wenselijk.
Omdat binnen de contouren van de huidige recreatiebestemming er geen ruimte is op een veilige wijze schutsbomen te gebruiken worden deze in de strook bos rondom de huidige locatie opgericht. Ter plaatse van het realiseren van 4 schutsbomen en de beperkte uitbreiding van de recreatiebestemming komt NNB-gebied voor. Het betreft percelen die onderdeel uitmaken van het NNB-gebied de Oostelbeersche Heide. Het ruimtebeslag betreft een oppervlakte van circa 0,4 hectare (4.161 m2) dat ten behoeve van de huisvesting van het gilde aan het NNB-gebied wordt onttrokken. Er is hierbij ruim gerekend met gebied waar de schutsbomen komen en de ruimte daar om heen. In de praktijk zal echter veel bestaand bos daar om heen in stand blijven. De natuurwaarden die als gevolg van het realiseren en in gebruiknemen van de schutsbomen verdwijnen worden gecompenseerd door het realiseren van nieuwe natuur op de locatie aan de Baesterdijk (inmiddels al gerealiseerd ten behoeve van de benodigde natuurcompensatie voor het gildeterrein). Deze nieuwe natuur wordt daarom als 'Natuur' bestemd. Dat wordt geregeld door middel van dit bestemmingsplan. Zie voor een verdere uitwerking van de natuur het compensatieplan dat als Bijlage 2 bij de toelichting bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
Figuur 3.4 Natuurcompensatie perceel Baesterdijk (zie ook het bijgevoegde natuurcompensatieplan)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:
- Concurrentiekracht;
- Bereikbaarheid;
- Leefbaarheid en veiligheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De MIRT-regio Brabant en Limburg omvat de provincies Noord-Brabant en Limburg met daarin de Brainport Zuidoost-Nederland als belangrijk economisch gebied. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
- Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland (waaron-der Brainport Avenue rond Eindhoven) en Greenport Venlo door het optimaal benutten en waar nodig verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht (o.a. verdere ontwikkeling Eindhoven Airport en uitvoering Programma Hoogfrequent Spoorvervoer);
- Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Zuidwestelijke Delta, Rijnmond-Drechtsteden en Rivieren van het Deltaprogramma;
- Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid, Zoetwater en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
- Het (internationaal) buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen naar Chemelot en het Ruhrgebied ruimtelijk mogelijk maken;
- Onderzoek uitvoeren naar het goederenvervoer op het spoor op de langere termijn inclusief uitvoeren afspraken uit de MIRT-verkenning Antwerpen-Rotterdam hierover;
- Uitvoeren onderzoek naar ruimtelijke en infrastructurele opgaven rond de Greenport Venlo;
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens;
- Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in het westelijk deel van Noord- Brabant.
Toetsing plan
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 13 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Barro komen de volgende dertien nationale belangen terug:
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Ecologische hoofdstructuur (EHS);
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Toetsing plan
Het plan is deels gelegen binnen Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS). Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.1.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Sinds 2012 is in het Bro in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “ladder duurzame verstedelijking”).
Sinds 2017 is de 'nieuwe' Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele opeenvolgende treden van de Ladder zijn hierbij komen te vervallen. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of een ruimtelijke ontwikkeling c.q. de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn.
Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.
Toetsing
Op basis van jurisprudentie is een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van maximaal 400 m2 binnen een plandeel met de bestemming 'Bedrijf' met een oppervlakte van 2.360 m2 niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Ook enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie zijn op basis van jurisprudentie niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling.
Het planvoornemen, bestaande uit het toevoegen van een clubgebouw van maximaal 150 m2 binnen de bestaande recreatieve bestemmingplan, is daardoor niet aan te merken als 'stedelijke ontwikkeling'. Het nader doorlopen van de ladder is niet noodzakelijk.
De behoefte aan dit clubgebouw is duidelijk aanwezig. Het gilde beschikt namelijk in de huidige situatie over een gebouw en aansluitend terrein voor de gildeactiviteiten. Echter de huidige locatie sluit niet meer volledig aan bij de eisen en wensen van het gilde. De locatie is ook (te) dicht bij de huidige dorpskern gelegen. De behoefte wordt na realisatie van de plannen aan de Hoogeindseweg ingevuld op de nieuwe locatie.
Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet benodigd.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Brabantse Omgevingsvisie
Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.
De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behoud en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:
- 1. De energietransitie.
- 2. Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
- 3. Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
- 4. Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling is niet strijdig met de Brabantse Omgevingsvisie omdat het de hoofdopgaven van het provinciaal beleid niet belemmerd.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening vervangt de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.
Instructieregels voor gemeenten
In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Werkingsgebieden binnen het plangebied
Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.
De gronden van het plangebied zijn grotendeels gelegen binnen 'gemengd landelijk gebied'. De vestiging van het gildeterrein binnen de bestaande recreatieve bestemming welke is gelegen aan een doograand eweg past binnen het beleid voor dergelijke gebieden. Voor het plaatsen van de schutsbomen in de bosstrook rondom de locatie vindt natuurcompensatie plaats op basis van de regels die hiervoor gelden in de Interim omgevingsverordening.
![]() |
Figuur 4.1 Interim omgevingsverordening: basiskaart landelijk gebied (Provincie Noord-Brabant)
![]() |
Figuur 4.2 Interim omgevingsverordening: kaart natuur en stiltegebied (Provincie Noord-Brabant)
Het plangebied is deels aangemerkt als 'NNB'. In de strook bos rondom de recreatieve bestemming worden een aantal schutsbomen opgericht. Hiervoor wordt ter plaatse van de schutsbomen bos verwijderd. Deze wordt op een andere locatie binnen de gemeente gecompenseerd. De bosstrook is in de Interim verordening aangemerkt als NNB. In de Interim verordening is de planologische bescherming van het NNB verankerd in artikel 3.15 en verder. De kleinschalige uitbreiding van de recreatieve bestemming met schutsbomen in het bos valt onder de regels voor kleinschalige uitbreiding in het NNB. Op basis van artikel 3.21. wordt middels het initiatief hier als volgt invulling aan gegeven:
Artikel 3.21 kleinschalige herbegrenzing
Lid 1
Een bestemmingsplan kan een ontwikkeling binnen Natuur Netwerk Brabant mogelijk maken in het geval dat:
- a. de aantasting van areaal Natuur Netwerk Brabant kleinschalig is;
- b. de ontwikkeling slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;
- c. de ontwikkeling leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant als geheel;
- d. er een afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden;
- e. er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;
- f. er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan artikel 3.22 Compensatie;
- g. op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.
Lid 2
Voor een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid doen burgemeester en wethouders een verzoek als bedoeld in artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek.
Toetsing
De schutsbomen hebben een beperkte omvang in grondoppervlakte. Er worden 4 schutsbomen opgericht in een strook van 44 m vanaf de huidige recreatieve bestemming aan het begin van het bosgebied dat direct aansluit op de huidige recreatieve bestemming. Een alternatieve locatie is niet voorhanden. In verband met veiligheid is de ligging nabij dorpskernen niet wenselijk. Omdat het Gilde haar oorsprong kent in Oostelbeers is nabijheid bij het dorp belangrijk. Op de te verlaten locatie is behoud en herstel van cultuurhistorisch erfgoed het doel, het gildeterrein past daar niet meer bij. Het terrein aan de Hoogeindseweg is al geschikt bevonden en in gebruik voor recreatieve functies, het gildeterrein vormt hier een aanvulling op. Vanwege de ligging omsloten door bos en andere (woon) bebouwing is de locatie al landschappelijk en natuurlijk ingepast. Enkel de 4 schutsbomen worden in de boszone opgericht. Vanwege de veiligheidseisen kunnen deze niet binnen de recreatieve bestemming worden gesitueerd. Het bos dat hiervoor wordt verwijderd wordt fysiek gecompenseerd op de locatie aan de Baesterdijk, welk hiervoor geschikt is bevonden en inmiddels al gerealiseerd is ten behoeve van de benodigde natuurcompensatie voor het gildeterrein. De percelen hier worden bestemd als 'Natuur'. Zie voor een verdere uitwerking hiervan paragraaf 2.2 en het bijgevoegde natuurcompensatieplan waarin de vereiste compensatie is uitgewerkt en gemotiveerd. Dit is akkoord bevonden door de provincie. In het natuurcompensatieplan wordt ingegaan op alle relevante onderdelen van de IOV ten aanzien van de benodigde natuurcompensatie. De natuurcompensatie wordt als natuur bestemd en geborgd in dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting in de planregels waarin een koppeling wordt gelegd met de natuurcompensatie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Oirschot
Om te borgen dat Oirschot ook in de toekomst een fijne, gezonde en veilige gemeente is om te wonen, werken en te recreëren heeft de gemeenteraad op 26 september 2017 de Omgevingsvisie Oirschot vastgesteld. Met deze visie wordt er een stap gezet van bestaand abstract(er) strategisch beleid, waaronder ook de toekomstvisie (3.4.1) naar een concrete visie voor de leefomgeving. Participatie vormt een belangrijk onderdeel van de omgevingsvisie. Met het oog op de toekomst maakt de gemeente samen met de samenleving keuzes die moeten leiden tot een aantrekkelijke, duurzame omgeving voor wonen, werken en recreëren, maar vooral in het samenwerkingsmodel: meer handel ruimte, meer verantwoordelijkheid, meer dialoog, dat resulteert in een sterkere en hechtere en toekomstgerichte gemeenschap.
Een van de algemene uitgangspunten die genoemd wordt in de omgevingsvisie is 'Duurzame veilige en gezonde ontwikkeling'. Onder duurzaamheid verstaat de gemeente Oirschot ook zuinig ruimtegebruik, waarbij transformatie en hergebruik de voorkeur genieten boven nieuwbouw en uitbreiding, met name voor vastgoed van commerciële en maatschappelijke functies.
De omgevingsvisie maakt onderscheid tussen acht thema's en vijf gebieden.
![]() |
Figuur 4.3 Omgevingsvisie Oirschot
Het plangebied is gelegen in het gebied 'Buitengebied'.
Onder het thema natuur, landschap en cultuurhistorie zijn de kwaliteiten van het buitengebied nadrukkelijk benoemd. Daarnaast heeft het buitengebied ontegenzeggelijk kwaliteiten als productiegebied voor voedsel en als recreatiegebied. Kwaliteiten die niet alleen van groot belang zijn voor de inwoners van de gemeente, maar ook voor de hele Brainport. Toeristisch-recreatief gaat de aantrekkingskracht van het buitengebied van Oirschot nog verder. Wat willen we als gemeente bereiken?
- De gemeente wil de kwaliteit van onze natuur, biodiversiteit, het landschap, de cultuurhistorie en onze monumenten beschermen, herstellen en ontwikkelen;
- Verandering moet mogelijk zijn. Niet gestreefd wordt naar een ‘openluchtmuseum’. De verandering moet wel de kwaliteit per saldo herstellen, waarborgen of versterken, ook als daar financiële inspanningen voor nodig zijn.
- De economische waarde en kwaliteiten van erfgoed hebben baat bij het beleefbaar maken van het erfgoed en door te inversteren in de kwaliteit van ons erfgoed. Daarvoor is een koppeling nodig met andere beleidsvelden.
Toetsing
Het plan bestaat uit het vestigen van het gildeterrein op het bestaande recreatieterrein, naast de bestaande functies van het terrein. Tevens worden in het bos een viertal schutsbomen gerealiseerd. Het gilde is onderdeel van het immaterieel erfgoed. Op deze nieuwe locatie ontstaat een voorziening die passend is voor de gildeactiteiten. Hiermee blijft de uitoefening van de gildeactiviteiten duurzaam behouden. De beschermde natuur die verloren gaat ten behoeve van de schutsbomen, wordt elders gecompenseerd. Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelen van de Omgevingsvisie Oirschot.
3.3.2 Welstandsnota
De gemeente Oirschot hanteert de Welstandsnota Oirschot voor het toetsen van welstand voor bepaalde gebieden binnen de gemeente. De gemeente maakt daarbij onderscheid in twee gebieden: landelijk gebied en gegroeide bebouwing. Deze twee gebieden zijn vervolgens opgesplitst in gebiedstypen, welke zijn weergegeven op kaart (zie onderstaande figuur). Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied 'gegroeide bebouwing'. De volgende gebiedstypen zijn voor het plangebied relevant:
- Landelijk gebied
- (Historische) dorpse bebouwingslinten
De welstandscommissie hecht een waarde aan een gebied, gebouw of object: Niveau 1: hoge toetsing; Niveau 2: normale toetsing; Niveau 3: lage toetsing; Niveau 4: welstandsvrij.
Het plangebied is gelegen in het landelijke gebied. Het beoogde clubhuis is gelegen in gebiedstype 'oude akkercomplexen'. Voor dit gebied geldt een normale toetsing (niveau 2). Nieuwbouw moet plaatsvinden in de eigen stijl passend in de complexvorm en de landelijke omgeving. De bebouwing in de oude akkercomplexen heeft ensemblewaarde, dat wil zeggen de plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar én samen in relatie tot het landschap.
![]() |
Figuur 4.4 Welstandsnota - uitsnede deelgebied Landelijk gebied
Toetsing
Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van het clubhuis wordt het bouwplan getoetst aan de welstandsnota.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Natuur
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd indien de werkzaamheden niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hier op.
4.1.1 Gebiedsbescherming
Natura2000
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is 'Kempenland-West' op een afstand van circa 780 meter van het plangebied. Stikstofgevoelige gebieden liggen op enkele kilometers afstand. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling (hervestiging bestaande functie) en de afstanden tot Natura 2000-gebieden, worden geen effecten verwacht. De nieuwe locatie ligt ook op grotere afstand van deze gebieden.
Natuurnetwerk Brabant
Het is van belang om te bepalen in hoeverre er aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNB kan optreden. Het plangebied ligt deels binnen de NNB. Verder wordt het plangebied aan de oostzijde omgrensd door NNB gebied.
Voor wat betreft NNB-gebieden geldt dat de wezenlijke waarden en kenmerken van dat gebied niet mogen worden aangetast. Als ecologische (wezenlijke) waarden en kenmerken van een NNB-gebied gelden de omvang, de verbindende functie en de kwaliteit van het gebied. Er is sprake van directe aantasting van het NNB in de vorm van ruimte beslag vanwege de realisatie van de schutsbomen en bijbehorende vrije ruimte, deze wordt gecompenseerd (zie planbeschrijving, provinciaal beleid en de quickscan flora en fauna). Wat betreft geluid is er geen verstoring te verwachten van beschermde soorten, zie paragraaf 4.6.2.
4.1.2 Soortenbescherming
De (voorgenomen) ontwikkelingen hebben aanleiding gegeven voor deze quickscan natuurwetgeving. In Bijlage 1 is de door Faunaconsult uitgevoerde Quickscan flora en fauna opgenomen. De resultaten hiervan zijn hierna beschreven.
Vogels: kap buiten het broedseizoen
In de bomen en opgaande vegetatie komen in het broedseizoen mogelijk beschermde vogelnesten voor. Het gaat hier om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd en waarvoor geen omgevingscheck nodig is. Doden en vernielen van broedvogels/eieren/jongen moet worden voorkomen door de kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (buiten de periode 15 maart – 15 juli). Door naleving van deze mitigerende maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen van de Wnb begaan.
Bonte vliegenvanger
In een van de te kappen bomen broedt een bonte vliegenvanger in een nestkastje. Omdat dit geen jaarrond beschermde nest betreft, wordt dit buiten het broedseizoen niet als nest gezien. Vanuit het provinciale beleid wordt ten aanzien van nest van bonte vliegenvangers een omgevingscheck verlangt. Door het nestkastje buiten de broedtijd van deze soort te verplaatsen naar een boom die zal worden behouden, blijft de functionaliteit van de directe omgeving van het plangebied als nesthabitat voor de bonte vliegenvanger gewaarborgd. Indien de boom dient te worden gekapt, dan dient het nestkastje te worden verplaatst buiten de periode 15 maart t/m 15 juli (dus buiten het broedseizoen).
Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën: vrijstelling
In het plangebied komen mogelijk enkele algemene zoogdieren voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten, waarvoor in Noord-Brabant een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.
Vleermuizen: aangepaste verlichting
Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, mag er tot op een afstand van 10 meter van bomen alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst; van de bomen af omlaag gerichte straatverlichting, met een scherpe bundel, zoals ledlampen. Hierbij kan worden gekozen voor amberkleurige UV-vrije led armaturen (Zoogdiervereniging, 2011) of rood licht (Spoelstra et al, 2017). Daarnaast is het voor vleermuizen aan te bevelen inlandse loofboomsoorten waar mogelijk te behouden en aan te planten (zij vormen een geschikte voedselbron voor insecten, die op hun beurt weer als voedsel voor vleermuizen kunnen dienen).
Conclusie
Als gevolg van het initiatief zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de flora en fauna op en rond het plangebied. Zie ook het compensatieplan NNB zoals opgenomen in Bijlage 2.
4.2 Bodem
Voorafgaand aan het volgen van een ruimtelijke procedure dient te worden nagegaan of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie.
Toetsing
Ter plaat se van de geldende recreatiebestemming zijn op basis van het geldende bestemmingsplan recreatieve voorzieningen toegestaan. Het clubgebouw wordt gerealiseerd ter plaatse van de geldende recreatiebestemming.
Door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd in 2019 (zie Bijlage 3 bij deze toelichting).
Conclusie
Met het bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit vastgelegd en de daarbij aangetoonde sterk verhoogde gehalten met diverse zware metalen in de grond .Resumerend kan gesteld worden dat:
- de verontreiniging met diverse zware metalen in de ondergrond binnen de perceelsgrenzen is afgeperkt;
- het onbekend is of de verontreiniging zich eveneens bevindt onder de aanwezige bebouwing (Hoogeindseweg 23);
- er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (Wbb);
- de omvang van de sterke verontreiniging met diverse metalen geschat wordt op 1.350 m3.
In het kader van de Wet bodembescherming zijn aanvullende procedures noodzakelijk in geval van bijvoorbeeld nieuwbouw of grondverzet ter plaatse van de sterke grondverontreinigingen.
In het kader van de aanwezige bodemverontreiniging heeft er een bodemsanering plaatsgevonden in oktober 2021. (zie Bijlage 5 ). De doelstelling was het aanbrengen van een isolatielaag (leeflaag). Er zijn geen terugsaneerwaarden. Deze saneringsdoelstelling is met de uitgevoerde sanering gehaald. Het bevoegd gezag (ODZOB) is akkoord met de uitgevoerde sanering en de evaluatie in het kader van het Besluit uniforme saneringen (BUS) (zie Bijlage 6).
4.3 Akoestiek
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Toetsing
In de Wgh is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. Met dit plan worden geen geluidsgevoelige objecten (art. 1 Wgh) zoals woningen of andere geluidsgevoelige objecten (art. 1.2 Bgh) toegestaan. Nader onderzoek naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer, railverkeer of industrie is daardoor niet benodigd.
Wat betreft het eventuele geluid afkomstig van de schutsbomen van het gildeterrein wordt verwezen naar de paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering'.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect akoestiek geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
4.4 Luchtkwaliteit, Geur En Gezondheid
Luchtkwaliteit, geur en gezondheid
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
- a. een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
- b. ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
- c. een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
- d. een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
In het kader van de ruimtelijke procedure is het wenselijk dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Ook na de beoogde ontwikkeling dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft geur van veehouderijen. Tussen veehouderijen en het plangebied wordt beoordeeld of ondernemers niet in hun belangen worden geschaad door het plangebied.
Er wordt geadviseerd om bij een situatie waarbij binnen een afstand van 250 meter van het te realiseren kwetsbare object een veehouderij is gelegen, gebruik te maken van de afstandsbepaling uit het Endotoxinen toetsingskader 2.0 uit de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0. Getoetst wordt het Endotoxinen toetsingskader 2.0 uit de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 en bijbehorende afstandstabel. Hierdoor kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen.
Toetsing
Het bestemmingsplan voorziet niet in ‘gevoelige bestemmingen’. Tevens blijft de ontwikkeling ruim onder de nibm-grens. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ten aanzien van geur is geen sprake van de oprichting van een geurgevoelig object. De afstand tot de meest nabij gelegen veehouderijen bedraagt meer dan 350 m. Het betreft een veehouderij ten noorden van de locatie waar op basis van het provinciale Bestand Veehouderij Bedrijven geen oudurunits aanwezig zijn. Ook voor gezondheid geldt dat de locatie op meer dan voldoende afstand van omliggende veehouderijen is gelegen. Tevens is er geen sprake van de oprichting van een geurgevoelig object of functie.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit, geur en gezondheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
4.5 Externe Veiligheid
Kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
- Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
- Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatie-waarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Toetsing
Risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen.
Buisleidingen
Aangrenzend aan de noordoostkant van het plangebied is een PRB-Leiding van Petrochemical Pipeline Services B.V aanwezig, waarin K1-vloeistoffen worden vervoerd.
Antea Group heeft hiervoor een berekening uitgevoerd. In Bijlage 4 is de memo met de resultaten opgenomen. Tevens zijn elementen beschreven voor de verantwoording van het groepsrisico in het kader van de ruimtelijke procedure.
Het plaatsgebonden risico 10-6/jaar van de PRB-leiding reikt niet tot aan objecten op het perceel Hoogeindseweg 23/25, en ook niet tot aan een nieuw op te richten object op genoemd perceel. Er is voldaan aan het Bevb. Het groepsrisico van de leiding is zowel voor de bestaande als de nieuwe situatie niet-bestand (ondergrens wordt niet bereikt).
Er zijn geen objecten maar wel mensen binnen het invloedsgebied aanwezig. Vanuit een goede ruimtelijke ordening zijn daarom in de memo elementen aangedragen voor de verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied vindt zich geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over weg, spoor of water.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan. De Veiligheidsregio Brabant Zuidoost is om advies gevraagd. Zij adviseren de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening toe te passen en te zorgen voor een extra toegangsweg / ontvluchtingsweg. Tevens adviseren zijn actief met de gebruikers de risico's van de leiding te communiceren.. Geef daarbij aan dat gebruikers ingeval van een incident van de risicovolle bron af moeten vluchten. Tijdens activiteiten kunnen BHV'ers een waardevolle bijdrage leveren en zorg dragen voor een snelle ontvluchting.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Kader
Ter bescherming van het woon- en leefklimaat, en om bedrijven voldoende ruimte te bieden om hun bedrijfsvoering uit te oefenen, dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het beoordelen van mogelijke hinder tussen (bedrijfs)activiteiten en woningen kan de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) worden gehanteerd. In de brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van diverse typen bedrijven. Vervolgens is in de lijst op basis van een aantal factoren een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijfstypen en gevoelige objecten (zoals woningen), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand en is van toepassing op woningen in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype rustige woonwijk wordt het omgevingstype gemengd gebied onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdontsluiting liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Toetsing
Interne werking
De interne werking betreft de vraag of de nieuwe functies passen in de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat in principe "elke situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven" als milieugevoelig beschouwd kan worden.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied betreft het toevoegen van het gildeterrein. Aanwezigheid van personen is afhankelijk van de activiteiten die plaatsvinden. Van permanente (of zeer regelmatige) aanwezigheid van personen is geen sprake. In dit geval wordt het gildeterrein niet als milieugevoelig beschouwd. Een nadere beoordeling is niet benodigd.
Externe werking
De externe werking betreft de vraag of de nieuwe functies in onderhavig plan niet leiden tot hinder voor de bestaande of toekomstige hindergevoelige functies. Het gildeterrein is op basis van de VNG-lijst aan te merken als 'schietinrichtingen: buitenbanen met voorzieningen: boogbanen', aangezien geschoten wordt met kruisbogen. Voor de aspecten geluid en gevaar gelden richtafstanden van 30 meter. Voor de aspecten stof en geur geldt geen richtafstand. Het clubhuis van de duivenvereniging is nabij de schutsbomen aanwezig maar is gelegen op meer dan 40m, buiten de veiligheidszone van de schutsbomen. De planning van activiteiten van de duivenvereniging en het gilde zullen op elkaar worden afgestemd. Gemeten vanaf de schietpalen zijn binnen 30 meter geen andere functies aanwezig waardoor er geen sprake is van hinder of gevaar. De afstand tot de dichtsbijzijnde gelegen woningen en het gebouw van het gilde bedraagt meer dan 50 m. De schutsbomen zijn gesitueerd op een afstand van meer dan 70 m.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
4.7 Water
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht, mede in relatie tot de watertoets. In de waterparagraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
4.7.1 Beleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van Noord-Brabant, het Waterbeheerplan van Waterschap De Dommel, het Nationaal Waterplan, WB21, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water.
Algemeen punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Hierdoor legt water een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. Andere belangrijke elementen uit de genoemde documenten zijn de driestapsstrategieën:
- vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit);
- schoon houden – scheiden - zuiveren (waterkwaliteit).
De achterliggende gedachte hierbij is dat afwenteling zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat de problemen zoveel mogelijk aan de bron moeten worden aangepakt. Tenslotte is de “Beleidsbrief regenwater en riolering” nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan en wie waarvoor verantwoordelijk is.
Beleid provincie Noord-Brabant
Het provinciale beleid, zoals opgenomen in het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016 - 2021, bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016 - 2021. Het Provinciaal Waterplan (met name ruimtelijke aspecten hierin) heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Beleid waterschap de Dommel
Keur
Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de 'Keur Waterschap De Dommel 2021' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen
De bouw of uitbreiding van woningen en bedrijven resulteert vaak in een toename aan dak- en erfverharding. Hemelwater dat op deze daken valt wordt meestal óf via het rioolstelsel óf via watergangen afgevoerd. Bij hevige regenval kan op verschillende plaatsen wateroverlast ontstaan doordat in korte tijd veel hemelwater tot afstroming komt. Bovendien zorgt de versnelde afvoer op de hoge zandgronden in Brabant ook nog eens voor verdrogingsproblemen, aangezien het water niet de tijd krijgt om het grondwater aan te vullen. Daarom vraagt het waterschap om voor het hemelwater onderstaande waterkwantiteitstrits toe te passen voor schoon hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak:
- 1. Hergebruik
- 2. Vasthouden / infiltreren
- 3. Bergen
- 4. Afvoeren naar oppervlaktewater
- 5. Afvoeren naar een rioolstelsel
4.7.2 Toetsing initiatief
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen is een watertoets verplicht. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen zodanig te worden vormgegeven dat er geen negatieve gevolgen ontstaan voor de plaatselijke waterhuishouding en de waterhuishouding in de omgeving.
Op basis van de Keurkaart is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Wel is het plangebied aangemerkt als 'beschermd gebieden' en 'beregeningsgebied Natura 2000'.
Zoals in buitengebieden gebruikelijk, zal afvloeiend hemelwater niet worden afgevoerd via de riolering. Hemelwater van daken zal ter plaatse geïnfiltreerd worden. De toename aan verhard oppervlakte is in dit geval beperkt tot circa 150 m2 vanwege de realisatie van het clubhuis. Het hemelwater wordt opgevangen en op het terrein geïnfiltreerd. In het kader van de klimaatadaptie dient voor het hemelwater 60 mm per m2 verhard oppervlak (dak plus verharding) aan berging op eigen terrein gerealiseerd te worden. Vanwege de beperkte toename aan verhard oppervlakte en de beperkte aanwezigheid van bestaande verharding is deze opvang op verschillende wijzen realiseerbaar. Er is voldoende ruimte voor aanwezig. Risico's op verontreiniging van afstromend hemelwater zijn niet aan orde. Voor het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande situatie ter plaatse van de al aanwezige voorzieningen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.
4.8 Archeologie
4.8.1 Kader
Europees beleid
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en in september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Rijksbeleid
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Het betreft daarbij zowel het roerend als het onroerend erfgoed. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 ingaat, maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Voor het onroerend cultureel erfgoed zijn deze wetten van grote betekenis. Het deel van de Monumentenwet 1988 dat direct raakt aan de fysieke leefomgeving, gaat namelijk op in de Omgevingswet. Het resterende deel van de Monumentenwet gaat op in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet voorziet ook in het nodige overgangsrecht, zodat artikelen uit de Monumentenwet tussen 2016 en 2022 niet zo maar komen te vervallen. De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de zorg voor ons bodemarchief en zijn de vertaling van het Verdrag van Malta, dat Nederland in 1992 ondertekende. De essentie van deze wetgeving is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden blijven.
4.8.2 Toetsing
Archeologische verwachtingen- en waardenkaart
De gemeente Oirschot beschikt over een 'Archeologische verwachtingen- en waardenkaart'. Hierna is een uitsnede opgenomen van de kaart. De planlocatie is gelegen in een gebied met een hoge verwachting met esdek.
![]() |
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Cranendonck
De verwachtingen- en waarden zijn verankerd in de geldende bestemmingsplannen. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Ter plaatse van deze bestemming geldt dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Met dit plan wordt een bodemverstoring van circa 150 m2 verwacht. Een archeologisch onderzoek is daarom niet benodigd. De geldende dubbelbestemming wordt met dit plan overgenomen, waardoor de bescherming van de verwachte waarden voldoende is geborgd.
Door de regio archeoloog is dit bevestigd. Er is voor deze ontwikkeling geen archeologisch onderzoek noodzakelijk . Mochten er tijdens toekomstige grondwerkzaamheden toch archeologische vondsten en structuren worden aangetroffen, dan dient men dit op basis van de Erfgoedwet 2016 (artikel 5.10 en 5.11) zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en de gemeente Oirschot te melden.
4.9 Cultuurhistorie
4.9.1 Kader
Onder de noemer 'Modernisering Monumentenzorg' (MoMo) is de laatste jaren op rijksniveau een verschuiving ingezet van een objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte bescherming van cultuurhistorische waarden. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening vastgelegd dat in de toelichting van bestemmingsplannen moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
Het plangebied is gelegen in 'De Kempen'. De Kempen is een zwak golvend dekzandlandschap dat bestaat uit dekzandvlakten en -ruggen. De ontwikkelingsstrategie betreft:
- Behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren
van de regio;
- De cultuurhistorische waarden van de Kempen in hun samenhang verder ontwikkelen,
beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor een aantal cultuurhistorische landschappen, waaronder “Het Groene Woud”.
Het Groene Woud is aan de overzijde van het Hoogeindseweg gelegen. Voorliggend plan heeft geen negatief effect op de cultuurhistorische waarden de Kempen, waaronder specifiek het Groene Woud. Daarnaast is het onverharde pad ten zuiden van het plangebied aangemerkt als Historische geografische lijn van redelijk hoge waarde. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze historische lijn. Tussen de schietterreinen en de onverharde weg blijft een strook bebossing aanwezig, waardoor de historische geografische lijn begeleid blijft door opgaande beplanting.
4.9.2 Toetsing
Provinciale Cultuurhistorische waardenkaart
Volgens de Provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (2016) ligt het plangebied niet in een te onderscheiden waardevol gebied.
Erfgoedkaart Kempen en A2- gemeenten
Op de Erfgoedkaart Kempen en A2-gemeenten maakt het plangebied grotendeels deel uit van historisch groen, bosgebieden. Het gaat hier om een bosbouwgebied uit de periode 1850-1900. De uitkijktoren/ brandtoren is aangemerkt als historische bouwkunst. Het zandpad aan de zuidoostzijde van het terrein is aangemerkt als historische lijn (lokale weg) van redelijk hoge waarde. Als gevolg van het initiatief vindt geen wezenlijke aantasting van waarden plaats. De uitkijktoren wordt planologisch geregeld, er is geen aanleiding de toren weg te halen.
4.10 Verkeer En Parkeren
Om te beoordelen welk gevolg het plan heeft op de verkeersgeneratie is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de toekomstige situatie. Gilde Sint Joris heeft circa 70 leden waarvan 25 actieve schutters die gebruik gaan maken van het nieuwe schietterrein. Tijdens reguliere gildebijeenkomsten zijn een beperkt aantal leden aanwezig. Doordat niet iedereen tegelijk kan schieten en dus op zijn beurt moet wachten komt ook niet iedereen op hetzelfde tijdstip en gaan de eersten ook al weer eerder weg. Het merendeel van de leden komt met de fiets of lopend naar de bijeenkomsten omdat de meeste leden in de nabijheid van het terrein wonen.
Gemiddeld komen er 10 auto's, deze kunnen gebruik maken van de parkeerruimte die op het terrein aanwezig is. Op het terrein is voldoende ruimte voor het stallen van een aantal auto's. Bij de incidentele evenementen worden afspraken gemaakt met eigenaren/gebruikers van de omliggende terreinen. Door de zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen op de Hoogeindseweg en de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid op het terrein, wordt geacht dat geen nadelige verkeerskundige consequenties optreden.
Het parkeren tijdens evenementen zoals schietwedstrijden en gildedagen is geregeld via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid die in de regels is opgenomen. Indien noodzakelijk zal een alternatieve parkeerlocatie worden gerealiseerd. Het Gilde moet dan bij de aan te vragen vergunningen een onderbouwd verkeersplan aanleveren dat voorafgaand aan de verlening van de vergunning door het bevoegd gezag is beoordeeld en goedgekeurd. Ook moet worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.
Tevens is alle andere (beoogde) gebruikers van het terrein inzicht gevraagd in verwacht parkeergebruik en verkeersbewegingen. Dit zowel voor reguliere gebruiksdagen als voor eventuele evenementen. Deze gegevens zijn naast elkaar gelegd en op basis daarvan zijn de verschillende momenten van het gebruik inzichtelijk gemaakt. Op basis van de aangeleverde gegevens voor de huidige- en de toekomstige situatie lijkt het er met het huidige gebruik van het perceel op dat op donderdagen en op zondagen de meest maatgevende momenten zijn in het gebruik met een parkeerbehoefte van 60 voertuigen. Kijkend naar de toekomstige situatie en het dan te verwachten normaal wekelijks gebruik van het Gilde op dinsdagen en woensdagen, kan geconcludeerd worden dat er in de toekomst op het perceel op deze twee dagen een gelijktijdige parkeerbehoefte van respectievelijk 30 en 40 voertuigen ontstaat.
Bij het standaard gebruik van het Gilde van het terrein op dinsdag en woensdag is er sprake van een passende situatie. Wel kan geconcludeerd worden dat er incidenteel op andere dagen ook activiteiten zijn, maar dit zijn planbare activiteiten. Waarbij de indruk is dat dit niet direct leidt tot parkeerproblemen. De verschillende gebruikers moeten tijdig onderling afstemmen en een inschatting maken van de te verwachten parkeerdruk van die activiteiten.
Ter onderbouwing is een uitgebreide parkeerdrukmeting met achtergrondinformatie toegevoegd als bijlage bij deze toelichting (zie Bijlage 7 ).
4.11 Besluit Milieueffectrapportage
4.11.1 Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De wetswijziging heeft voor vormvrije m.e.r-beoordelingen geen inhoudelijke gevolgen, maar heeft wel een procedurele verandering tot gevolg. Het bevoegd gezag dient op grond van de wetswijziging namelijk voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpbesluit of ontwerpbestemmingsplan – net als bij 'formele' m.e.r.-beoordelingen - te besluiten of al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien sprake is van een particuliere initiatiefnemer, dient deze een aanmeldnotitie in te dienen op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is -waarvan in dit geval sprake is- geldt geen verplichting tot het opstellen van een aanmeldnotitie.
4.11.2 Activiteit en drempelwaarden
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. De aanleg van nieuwe woningbouwlocaties van enige omvang valt onder dit begrip. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een clubgebouw (150 m2) voor het gildeterrein mogelijk en voorziet in aanleg van schutsbomen. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
4.11.3 Toetsing initiatief
Kenmerken van het project
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een clubgebouw (150 m2) voor het gildeterrein mogelijk en voorziet in aanleg van schutsbomen. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten en de ontwikkeling heeft geen gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen. Er wordt bijvoorbeeld geen grondwater onttrokken of grondstoffen in de omgeving gedolven. Er is geen sprake van de productie van afvalstoffen, anders dan regulier huishoudelijk afval.
Plaats van het project
Het plan wordt gerealiseerd op een locatie die in de huidige situatie deels bebouwd is. Het plangebied beslaat circa 1 hectare midden in het buitengebied, omgeven door infrastructuur, een woonperceel, een bedrijfsperceel en natuur.
Kenmerken van het potentiële effect
De effecten van het project blijven, zoals ook blijkt uit de voorgaande paragrafen, vooral beperkt tot het plangebied en de directe omgeving daarvan. De effecten worden voornamelijk veroorzaakt door een beperkte toename van verkeer op de wegen rond het plangebied en de compensatie van verlies aan natuur (NNB). De effecten zijn niet significant en de realisatie van het plan stuit niet op bezwaren (zie de voorgaande aspecten). Er is zeker geen sprake van 'belangrijke nadelige' milieueffecten.
Conclusie
In het kader van het bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de ontwikkelingen. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.- beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
5.1 Plansystematiek
De bij dit plan behorende regels zijn opgenomen in 4 hoofdstukken:
- hoofdstuk 1: Inleidende regels;
- hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
- hoofdstuk 3: Algemene regels;
- hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
Deze hoofdstukindeling is conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In hoofdstuk 1 worden ter voorkoming van interpretatieproblemen in de regels gebruikte begrippen nader verklaard. Ook wordt aangegeven op welke wijze in de regels gebruikte afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de aanhalingstitel van het bestemmingsplan.
5.2 Beschrijving Van De Bestemmingen
Bestemming 'Bos'
De gronden met de bestemming 'Bos' zijn bestemd voor bos en bebossing, behoud van bosgroeiplaats, behoud, herstel en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden van beboste gronden en verspreide houtopstanden, behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van beboste gronden en verspreide houtopstanden, behoud en bescherming van aardkundige waarden. Evenals voor voor wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, houtproductie, extensief recreatief medegebruik en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - schutsbomen' is het uitoefenen van kruisboogschieten behorende bij het in de aangrezende bestemming toegestane gildeterrein. De bouwhoogte van de schutsbomen mag niet meer bedragen dan 13 meter en er zijn er maximaal 4 toegestaan.
Bestemming 'Natuur'
De natuurcompensatiegronden zijn bestemd als 'Natuur'. De gronden met de bestemming 'Natuur' zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur-, landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en hydrologische waarden van beboste gronden en niet-beboste gronden en heidevelden. Voor bosbeheer, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en agrarisch medegebruik in de vorm van natuurbeheer en extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik.
Bestemming 'Recreatie'
Op de gronden met de bestemming 'Recreatie' in dit plan is tevens de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - duivenvereniging, jeu de boules, opslag en gildeterrein' opgenomen en is voor de betreffende activiteiten bestemd. Tevens zijn wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
Gebouwen zijn toegestaan tot een maximaal oppervlakte van 765 m2, waarbij een onderverdeling qua bebouwd oppervlakte geldt per toegestane functie. Van deze oppervlakte is 150 m2 voor het Gilde en de resterende 615 m2 ten behoeve van de duivensportvereniging en de jeu de boules vereniging. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen toegestaan.
De uitkijktoren/ brandtoren is aangeduid als 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren' met een footprint van maximaal 25 m2 en de bestaande bouwhoogte. Dit is tevens geregeld in de regels.
Dubbelbestemming 'Leiding'
De voor Leiding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse PRB-transportleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - PRB'.
Dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 4'
De voor ‘Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
Dubbelbestemming 'Waarde - Natte natuurparel'
De voor Waarde - Natte natuurparel aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie binnen de natte natuurparels met bijbehorende beschermingszones. Ook zijn de gronden bestemd voor het verbeteren van de condities voor de natuurwaarden.
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
6.1 Financieel
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Tussen de betrokken partijen is een anterieure overeenkomst getekend. Omdat het kostenverhaal hiermee anderszins is verzekerd, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
6.2 Maatschappelijk
Vooroverleg en omgevingsdialoog
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is overleg gevoerd over het voorontwerp bestemmingsplan met de gebruikelijke overlegpartners, Waterschap De Dommel en de provincie Noord-Brabant.
Het Waterschap De Dommel heeft aangegeven dat het plan voor het waterschap geen waterbelang betreft. Het verhard oppervlak neemt namelijk slechts zeer beperkt (150 m2) toe en hemelwater wordt op eigen perceel verwerkt. Hiervoor is voldoende ruimte. Het waterschap stemt dan ook in met dit plan.
De provincie Noord-Brabant heeft aangegeven dat onder voorwaarden de ontwikkeling op deze locatie voorstelbaar is. Om aan deze voorwaarden te voldoen wordt het plan aangepast en/of aangevuld op de volgende aspecten:
- De keuze voor een kleinschalige herbegrenzing van het NNB is passend voor deze ontwikkeling, de onderbouwing ten aanzien van het niet beschikbaar zijn van alternatieve locaties is aangevuld.
- Op de verbeelding wordt ook de locatie waar de natuurcompensatie plaatsvindt opgenomen en wordt aangegeven waar NNB vervalt en waar het wordt toegevoegd.
- De locatie waar natuurcompensatie plaatsvindt wordt bestemd als 'Natuur'.Er wordt een koppeling gelegd met de realisatie van het gildeterrein.
- De planregels zijn aangevuld met regels voor de (nieuwe) bestemmingen die op het perceel liggen waarop natuurcompensatie plaatsvindt.
- Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels voor de realisatie en duurzame instandhouding van de natuurcompensatie. Het natuurcompensatieplan is als bijlage toegevoegd aan de planregels.
De initiatiefnemer is in overleg getreden met de directe omwonenden. Het verslag van deze omgevingsdialoog is aan de gemeente overlegd. De dialoog is uitgevoerd conform de 'spelregels omgevingsdialoog' van de gemeente Oirschot d.d. 01-05-2018. De omwonenden zijn geinformeerd over het initaitief, er zijn geen geen bezwaren geuit.
Tenslotte heeft er half september een (digitaal) gesprek plaatsgevonden met de reeds aanwezige partijen die al op het terrein aanwezig zijn. De reeds aanwezige organisaties op het perceel zelf zijn betrokken middels een gezamenlijk overleg op 16 september 2021. Alle organisaties die op het perceel gehuisvest zijn waren bij dit overleg aanwezig. Tijdens dit overleg zijn o.a. vragen gesteld over de bodemsanering, parkeren en over de afstand tussen de activiteiten van de verenigingen en het Gilde. Deze vragen zijn tijdens het overleg of kort daarna schriftelijk behandeld. Tevens is een korte toelichting gegeven over het verloop van de verdere bestemmingsplanprocedure. De aanwezige organisaties hebben aangegeven tevreden te zijn met het overleg en de uitkomsten en het verloop van het resterende deel van het bestemmingsplanproces met belangstelling te blijven volgen.
Zienswijzen, vaststelling en beroep
Met ingang van 20 januari 2022 heeft het ontwerpbestemmingsplan met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Dit is op 19 januari 2022 gepubliceerd in het Oirschots Weekjournaal, het Gemeenteblad en op de gemeentelijke website.
Tijdens de termijn van terinzagelegging is er bij de gemeenteraad één schriftelijke zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijze is samengevat waarbij de essentie wordt weergegeven en beantwoord in de Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen, deze is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (zie Bijlage 8).
Naar aanleiding van de zienswijze is het bestemmingsplan als volgt aangepast:
- paragraaf 4.10 wordt naar aanleiding van punt 2 van de zienswijze aangevuld met een samenvatting van de uitkomst van de parkeerdrukmeting. Vanuit deze paragraaf wordt naar de parkeerdrukmeting in de bijlagen bij de toelichting verwezen;
- in paragraaf 2.1 wordt naar aanleiding van punt 3 van de zienswijze opgenomen/aangevuld dat er een tweede toegang naar het terrein is die uitkomt aan het zandpad aan de zuidoostkant van het plangebied.
Daarnaast zijn de volgende ambtshalve wijzigingen doorgevoerd:
- De aanduiding ‘overige zone – vanwege natuurcompensatie te realiseren natuur’ kan komen te vervallen naar aanleiding van het herbegrenzingsbesluit van de provincie;
- De aanduiding ‘overige zone – in de IOV te verwijderen ecologische hoofdstructuur/NNB’ kan komen te vervallen naar aanleiding van het herbegrenzingsbesluit van de provincie.
- De leden b en c van artikel 11.3 komen te vervallen naar aanleiding van het herbegrenzings- besluit van de provincie.
- De bodemparagraaf in paragraaf 4.2 wordt naar aanleiding van de uitslag van het bodemonderzoek aangevuld met het resultaat van het uitgevoerde bodemonderzoek en de instemming van het bevoegd gezag (ODZOB).
Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2022.
Bijlage 1 Natuurcompensatieplan
Bijlage 1 Natuurcompensatieplan
Bijlage 2 Saneringstekening Hoogeindseweg 23
Bijlage 2 Saneringstekening Hoogeindseweg 23
Bijlage 3 Archeologische Verwachtingen- En Waardenkaart
Bijlage 3 Archeologische verwachtingen- en waardenkaart
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 1 Quickscan flora en fauna
Bijlage 2 Natuurcompensatieplan
Bijlage 2 Natuurcompensatieplan
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 4 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 5 Evaluatie Bodemsanering
Bijlage 5 Evaluatie bodemsanering
Bijlage 6 Beschikking Bodemsanering
Bijlage 6 Beschikking bodemsanering
Bijlage 7 Parkeerdrukmeting Gildeterrein
Bijlage 7 Parkeerdrukmeting Gildeterrein