Westfields Fase 3 / ASML
Bestemmingsplan - Gemeente Oirschot
Vastgesteld op 28-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan "Westfields Fase 3 / ASML" met identificatienummer
NL.IMRO.0823.BPWestfieldsfase3-VAST van de gemeente Oirschot;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingspercentage
een in de planregels dan wel op de verbeelding opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak of bouwperceel aangeeft dat mag worden bebouwd;
1.7 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.8 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.9 bedrijventerrein GDC
Het bedrijventerrein in de gemeente Eindhoven gelegen tussen Rijksweg A2 in het westen, Rijksweg A50 in het noorden, de spoorlijn Eindhoven-Boxtel in het oosten en de Oirschotsedijk / Antony Fokkerweg in het zuiden, zoals opgenomen op de kaartweergave in Bijlage 3.
1.10 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m boven peil is gelegen;
1.11 beperkt kwetsbaar opject
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moeten worden;
1.12 bestaand
- bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig of wordt gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen;
- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan of het betreffende planonderdeel inwerking is getreden;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 brainport-gelieerde logistiek
logistiek in de vorm van (grootschalige) logistieke bedrijven met bedrijfsactiviteiten gericht op logistiek, opslag en overslag, fulfillment, transport, verpakking, handling en, ten dienste van andere binnen de Brainport-regio gevestigde kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie dan wel hieraan gerelateerde toeleveranciers.
1.24 brainportregio
het gebied omvattende het grondgebied van de gemeenten zoals weergegeven op de kaartweergave in Bijlage 2.
1.25 dak
iedere boven beëindiging van een gebouw.
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.28 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
1.29 gebouwde parkeervoorziening
Parkeervoorziening voor personenauto's in een gebouw dan wel als onderdeel van een gebouw.
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.32 geluidsgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.33 geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.34 geluidzonneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.35 hogere grenswaarde
een maximum waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.36 hoofgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.37 kantoor
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.38 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.39 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.40 ondergeschikte activiteit/functie
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
1.41 ondergronds bouwen
het geheel of gedeeltelijk oprichten van een bouwwerk beneden peil;
1.42 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.43 parkeervoorzieningen
Parkeervoorzieningen in de vorm van maaiveld-parkeren dan wel opgenomen in een gebouwde parkeervoorziening;
1.44 peil
hieronder wordt verstaan:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.45 Poho
portefeuillehoudersoverleg Economie van het SGE, zijnde een overlegstructuur omvattende de wethouders economie van de diverse in het Stedelijk Gebied Eindhoven verenigde gemeenten.
1.46 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;
1.47 raamprostitutie
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);
1.48 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico, c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.49 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.50 vogel aantrekkende bedrijvigheid
- industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag;
- viskwekerijen met extramurale bassins;
- opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
- natuurreservaten en vogelreservaten;
- moerasgebieden en oppervlakten groter dan 3 ha;
1.51 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;
1.52 werk
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.53 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;
2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.9 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt. Ten behoeve van trappen, welke onderdeel uitmaken van een hoofdgebouw, mag de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 2 meter bedragen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - Brainport Logistiek / Asml
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels
5.1 Luchtvaartverkeerzone
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- b. de bij recht gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, wordt vergroot tot maximaal 10m;
- d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 20 m;
- e. de regels ten behoeve van de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie tot maximaal 100 m² bvo, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Westfields Fase 3 / ASML".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding en doel van dit bestemmingsplan is de afronding van de ontwikkeling van bedrijventerrein Westfields met een project bestaande een gebouwvolume voor Brainport-gerelateerde grootschalige logistiek ten behoeve het in de Brainportregio gevestigde bedrijf ASML Netherlands BV met bijbehorende voorzieningen, e.e.a. zoals nader in deze toelichting beschreven.
Het plangebied kent momenteel geen bebouwing en zal worden bebouwd met het project.
Dit bestemmingsplan is aldus opgesteld en voorziet in een passende juridische en planologische regeling om de herontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van het bestaande bedrijventerrein Westfields, ten noorden van de Oirschotsedijk en ten westen van het Beatrixkanaal, zoals indicatief met ronde omlijning weergegeven op onderstaande afbeelding.
Figuur 1.1 Plangebied en bestaande logistieke bedrijvigheid
Figuur 1.2 Ligging plangebied (rode cirkel) tussen Oirschot en Eindhoven
1.3 Vigerend Plan
Het bestemmingsplan 'Strijpsche Kampen Noord' wordt voor wat betreft het plangebied vervangen door het bestemmingsplan “Westfields Fase 3”.
Om de ontwikkeling van het bedrijventerrein Westfields mogelijk te maken is op 25 maart 2008 het bestemmingsplan 'Strijpsche Kampen Noord' vastgesteld door de gemeenteraad. Dit bestemmingsplan is op 8 juli 2008 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. In dit bestemmingsplan waren de grote lijnen voor de ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein en de omliggende gronden vastgelegd. Voor het bedrijventerrein werd niet voorzien in een directe bouwtitel, maar in een uit te werken bedrijfsbestemming.
Het westelijk gelegen deel van het bedrijventerrein is inmiddels gerealiseerd aan de hand van het bestemmingsplan 'Westfields Logistiek' (vastgesteld 26-01-2016).
Het thans aan de orde zijnde resterende deel van het plangebied kan niet met toepassing van de uitwerkingsregels van bestemmingsplan 'Strijpsche Kampen Noord' worden ingevuld.
Hieronder is opgenomen de plankaart (verbeelding) van het bestaande bestemmingsplan met daarin het plangebied.
Figuur 1.3 uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan "Westfields Fase 3 / ASML" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding volgt Hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied en een beschrijving van het project en de randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en het beleidskader voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologisch relevante aspecten alsmede milieuaspecten. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is beschreven in Hoofdstuk 5. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen in Hoofdstuk 6 aan de orde.
Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Voorgeschiedenis
2.1.1 De periode 2009 - 2021 met fase 1 en fase 2
De ontwikkeling en realisatie van het bedrijventerrein Westfields loopt al jaren. Op basis van de uitwerkingsplannen Strijpsche Kampen fase 1 en Westfields, fase 1 is in 2009 met de uitgifte van kavels gestart. Westfields werd in regionaal verband aangewezen als terrein voor de maakindustrie. De uitgifte liep aanvankelijk niet erg soepel. Tot augustus 2015 had zich slechts een enkel bedrijf gevestigd en was een deel van het bedrijventerrein in gebruik als tijdelijk parkeerterrein voor Eindhoven Airport.
Deze stroeve uitgifte had diverse oorzaken, waarbij de toenmalige economische context uiteraard het grootste effect had. Vanuit economisch opzicht vroeg Westfields om herbezinning. Daarnaast vroeg een tweede ontwikkeling, namelijk de komst van een alternatieve ontsluiting voor BIC (bedrijven Innovatie Campus) en Eindhoven Airport, om in regionaal verband om opnieuw na te denken over de positie van Westfields.
In opdracht van de gemeente Oirschot werd een ontwerpend onderzoek uitgevoerd met als doel om een nieuw profiel voor Westfields te definiëren. Westfields is gelegen binnen diverse vervoersmodaliteiten. Het ligt in de oksel van de A58 en A2. Het Beatrixkanaal, de groene corridor en de slowlane lopen er langs en Eindhoven Airport ligt zeer nabij. Daarnaast ligt het terrein in een fraaie landschappelijke omgeving. De voorgenomen nieuwe verkeersontsluiting 'Challenge-variant' gaf extra aanleiding om de positie van Westfields binnen Brainport nader te beschouwen en de unieke locatiekenmerken sterker te benutten voor de profilering.
Deze Challenge variant behelst een alternatieve ontsluiting van Brainport direct vanaf de A58 ter hoogte van de afrit Best. Deze ontsluiting is noodzakelijk om de huidige ontsluitingen vanaf de N2 (Randweg Eindhoven) te ontlasten. De Challenge variant bestaat uit een pakket aan maatregelen voor de verbetering van de bereikbaarheid van het noordwestelijk deel van Eindhoven en de aangrenzende delen van Oirschot en Best.
In de toelichting van onderhavig bestemmingsplan wordt de inmiddels gerealiseerde Challenge-variant besproken bij de bespreking van het aspect verkeer in paragraaf 4.11.
De context van Westfields binnen Brainport verandert hierdoor sterk. Westfields krijgt voor de bezoeker van Brainport een sterkere relatie met Airport. Westfields wordt hiermee net als BIC en Airport één van de economische parels, die de de nieuwe wegenstructuur gaat ontsluiten en met elkaar gaat verbinden.
In 2015 is gekomen tot het bestemmingsplan “Westfields Logistiek”, dat betrekking had op het westelijke deel van het gebied en de planologische basis gaf voor zeer grootschalige logistiek in de vorm van de vestiging van DPD en andere logistieke bedrijven.
Het plangebied voor deze zeer grootschalige logistiek heeft aan de westzijde de ontsluiting, die op termijn aan de oostzijde kan worden uitgebreid, afgestemd op de Challenge-variant. Interne verkeersafwikkeling is afhankelijk van verkaveling van het plangebied.
In en rondom het nieuwe plan werd ingezet op het creëren van forse, robuuste groenstructuren aan de randen. De Groene Corridor (van Oirschot naar Eindhoven) kreeg vorm als zuidelijke begrenzing. In het noorden zorgen de bosrand en een zone voor waterberging voor de noodzakelijke groene filtering van de grootschalige gebouwen.
2.1.2 De afronding van fase 3
Het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan “Westfields Fase 3 / ASML” heeft betrekking op het meest oostelijke deel van bedrijventerrein Westfields. Hierbij is het de bedoeling, dat het plangebied wordt bestemd voor een specifieke vorm van grootschalige logistiek ten behoeve van ASML Netherlands BV.
De bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van fase 3 worden hierna besproken in paragraaf 2.3
2.2 Huidige Situatie (Omgeving) Plangebied
Voor wat betreft de huidige situatie kan worden vastgesteld dat binnen de kaders van het bestemmingsplan “Westfields logistiek” inmiddels is gekomen tot het logistieke centrum voor DPD alsmede grootschalige logistieke bedrijvigheid voor diverse bedrijven.
Figuur 2.1 bestaande logistieke bedrijvigheid ten westen van het plangebied
De aard en omvang van de bebouwing nabij het plangebied is op onderstaande afbeeldingen weergegeven, waarbij op de laatste weergave het thans onbebouwd resterende gedeelte van bedrijventerrein Westfields (het thans aan de orde zijnde plangebied) is te zien:
Figuur 2.2 bestaande logistieke bedrijvigheid nabij plangebied
Figuur 2.3 bestaande logistieke bedrijvigheid nabij plangebied
Figuur 2.4 bestaande logistieke bedrijvigheid nabij plangebied
Figuur 2.5 bestaande situatie plangebied
2.3 Toekomstige Situatie Invulling Brainport Logistiek
2.3.1 De afronding van bedrijventerrein Westfields
Bedoeling is om het bedrijventerrein Westfields met de thans aan de orde zijnde fase 3 af te ronden. Hierbij is - zoals nader beschreven in paragraaf 3.4.1 - regionaal afgestemd dat de invulling van dit gebied zal moeten plaatsvinden met zogenaamde 'Brainport- logistiek', ofwel de afhandeling van goederenstromen die worden gegenereerd door de zogenaamde 'Brainport-bedrijven'. Hiermee wordt in beginsel de HTSM-sector bedoeld (High Tech Systems and Materials).
Grote ondernemingen die tot deze sector behoren zijn o.a. OEM-bedrijven zoals Philips Z Signify, DAF en ASML. Daarnaast zijn er ook toeleveranciers zoals de VDL-groep, Prodrive, NTS, KMWE, etc.. Bovenstaande afbakening laat zich echter nauwelijks vertalen in bijvoorbeeld een limitatieve lijst met SBI-codes die recht doet aan de veelsoortigheid van bedrijven die bijdragen aan het brainport-ecosysteem.
Om die reden is in voormeld Poho overleg in april 2021 afgesproken om de concrete toepassing van het criterium te laten toetsen door een gremium dat over voldoende kennis en ervaring beschikt, zoals nader in paragraaf 3.4.1 beschreven.
Hierbij is momenteel sprake van twee potentiële wijzen van invulling van het gebied, te weten de invulling door ASML Netherlands BV dan wel de invulling door c.q. voor een andere Brainport gelieerd bedrijf.
2.3.2 De logistieke ruimtebehoefte van het bedrijf ASML
Het bedrijf ASML wenst haar (hoofd)vestiging in Veldhoven verder uit te breiden. Aanleiding hiervoor vormt de verdere centralisatie van haar bedrijfsvoering, de bijbehorende realisatie van diverse bedrijfsgebouwen op de Run 6000 en Run 1000 alsmede de hierop volgende behoefte om te kunnen komen tot een verdere groei ter plaatse.
Reeds in het ASML Masterplan 2010-2020 werd gekomen tot de visie, dat een verdere uitbreiding van de inrichting van ASML aan de orde bleef om de bestaande technologische voorsprong van ASML (en hiermee haar bestaansrecht) te kunnen behouden. Het belang hiervan voor zowel ASML, haar werknemers, de omvangrijke hoeveelheid toeleveranciers van ASML alsmede de Brainport-regio was en is evident.
Inmiddels kan worden geconstateerd, dat deze visie werkelijkheid is geworden, nu de periode 2010 - 2020 werd gekenmerkt door gestage uitbreiding van het bedrijf aan de Run 6000. Medio oktober 2021 is bekend geworden dat door topman Peter Wennink wordt voorzien een omzetstijging van 75% tot 100% in de komende jaren vanwege de steeds meer toenemende vraag naar computerchips en daarmee naar ASML machines. Dit betekent een forse toename van productie binnen ASML alsmede van hiermee samenhangende aspecten zoals ruimtebehoefte van het bedrijf in onder meer Veldhoven.
De groei van ASML zal qua logistieke activiteiten niet volledig op de Run in Veldhoven worden afgewikkeld, nu het aldaar beschikbare bestaande bedrijfsterrein alsmede de voorhanden zijnde uitbreidingslocaties van ASML nodig zijn voor de uitbreiding van haar “cleanroom-capaciteit” en bijbehorende kantoorgebouwen. Aldus wenst ASML voor wat betreft haar logistieke activiteiten op de Run te volstaan met het gebruik van haar recent gerealiseerde gebouw 5.
Aanvullende ASML logistieke activiteiten kunnen worden verzorgd op Westfields fase 3, waarmee evident wordt voldaan aan het “brainport-logistieke” uitgangpunt van de ontwikkeling van deze derde fase van bedrijventerrein Westfields.
Met Poho economie SGE is in het kader van de totstandkoming van dit bestemmingsplan het toekomstig gebruik door ASML besproken. Door Poho economie SGE is vervolgens in maart 2022 aangegeven dat een dergelijke vestiging mogelijk gemaakt kan worden omdat evident is dat grootschalige logistiek direct ten behoeve van ASML een vorm van Brainport-logistiek zoals op deze locatie wordt voorgestaan.
Aldus wordt brainport logistiek ten behoeve van ASML in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakt.
2.3.3 Alternatieve vormen van brainport logistiek
Uitgangpunt bij de totstandkoming van een bestemmingsplan is dat sprake is van “toelatingsplanologie”, ofwel bepaalde ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt zonder dat er rechtens een verplichting bestaat tot realisatie hiervan.
Aldus blijft de mogelijkheid bestaan dat - om welke reden dan ook ASML - besluit niet over te gaan tot vestiging van haar aanvullende logistieke activiteiten in het plangebied. Mocht deze situatie zich voordoen dan is voor het plangebied nog steeds aan de orde de mogelijk invulling met grootschalige Brainport-logistiek ten dienste van andere binnen de Brainport-regio gevestigde kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie dan wel hieraan gerelateerde toeleveranciers.
Deze vorm van gebruik wordt echter niet rechtstreeks mogelijk gemaakt, maar is enkel aan de orde na “binnenplanse afwijking” door het bevoegd gezag. Hierbij gelden enkele met de Poho-economie afgesproken spelregels.
Allereerst moet natuurlijk duidelijk zijn dat sprake is van een kandidaat gebruiker die past binnen de bestemmingsomschrijving, zowel qua logistieke functie alsook qua in brainport gevestigd bedrijf waarvoor deze logistieke functie zal worden gevestigd. Hiermee wordt vestiging van overige vormen van logistiek voorkomen. In de tweede plaats is afgesproken dat nieuwbouw voor een dergelijke brainport-logistieke functie enkel op Westfields 3 kan plaatsvinden in beginsel nadat de invulling van het GDC in Eindhoven is afgerond.
In de regels van onderhavig bestemmingsplan is hiertoe een specifieke afwijkingsbepaling opgenomen, waarin is vastgelegd dat in geval van gebruikmaking van de hiertoe opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor een alternatieve vorm van grootschalige Brainport-logistiek advies moet worden gevraagd bij het Poho economie SGE, waarbij afstemming met de andere subregio's: De Peel, De Kempen en A2-gemeenten zal plaatsvinden.
De keuze voor en onderbouwing van invulling van het plangebied met “Brainport-logistiek” is opgenomen in Hoofdstuk 3 bij de beschrijving van het Rijksbeleid en de uit het Bro voortvloeiende laddertoets. De onderbouwing van de advisering door Poho economie SGE is beschreven in Hoofdstuk 3 bij de beschrijving van het regionale beleid.
2.4 Beeldkwaliteit
De ontwikkeling van de laatste fase van Westfields is een stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische eenheid voor grootschalige logistiek.
Bepalend voor de massa en daarmee het beeld is het logistieke proces dat het gebouw herbergt. Voor deze ontwikkeling zijn in het stedenbouwkundig plan (zie Bijlage 1) uniforme richtlijnen geformuleerd.
Het stedenbouwkundig plan biedt een referentiekader en biedt inspiratie voor de ontwerpers van de gebouwen.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden opgenomen waar bij de realisatie van het bestemmingsplan rekening mee dient te worden gehouden. De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid.
Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk een complete samenvatting te geven van het beleid. Uitsluitend de meest relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Niet-ruimtelijk beleid is per onderwerp apart in dit hoofdstuk opgenomen. Het beleid dat gericht is op verschillende milieu-, water en andere planologische aspecten wordt toegelicht in Hoofdstuk 4.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie 2020 (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De NOVI benoemt de volgende nationale belangen:
- 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
- 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
- 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
- 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
- 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
- 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
- 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
- 10. Beperken van klimaatverandering.
- 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
- 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
- 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
- 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
- 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
- 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
- 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
- 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
- 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
- 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
- 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten :
- 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie,
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen,
- 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's,
- 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Centraal in de te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting uit de Omgevingswet van het begrip fysieke leefomgeving en wordt de noodzakelijke integraliteit van afwegingen benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is dat tussen beschermen en ontwikkelen. Het doel van de toekomstige Omgevingswet (deze wet treedt naar verluid in werking per 1 juli 2022) is namelijk het bereiken van een balans tussen: '(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'.
Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in de omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij het maken van beleidskeuzes. Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.
Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
- 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal,
- 3. afwentelen wordt voorkomen.
Conclusie met betrekking tot het plangebied
De mogelijkheid van brainport-logisitiek in het plangebied zal bijdragen aan de doelstelling:
“Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.”
De NOVI krijgt doorwerking op lagere beleidsniveaus. De relevante beleidsstukken op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn in de navolgende paragrafen getoetst. Op rijksniveau zijn geen belangen benoemd die rechtstreeks van invloed zijn op het plangebied.
3.2.2 Duurzaamheidsladder
Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6. lid 2 Bro gewijzigd en komen te luiden als volgt :
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
De volgende stappen dienen doorlopen te worden:
- 1. Uitgangspunten vaststellen: Wat zal met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- 2. Afweging locatiekeuze: valt het bestemmingsplan binnen of buiten bestaand stedelijk gebied.
- 3. Beschrijving van de behoefte: voorzien de diverse functies die het plan mogelijk maakt in een behoefte.
Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De eerste vraag die aan de orde blijft, is of het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Nu onderhavig bestemmingsplan voorziet in functiewijziging en nieuwbouw van een behoorlijke omvang is ten deze sprake van een "stedelijke ontwikkeling". Consequentie daarvan is dat dan de plantoelichting een verantwoording aan de Ladder moet bevatten.
Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden of deze behoefte niet in stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Daarom is het van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen. In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd :
'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Dit plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van gemeente Oirschot.
Op basis van vaste jurisprudentie hoeft de gemeente - indien een behoefte bestaat waarin kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied - te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente in deze behoefte zou kunnen worden voorzien.
Ad 3. Beschrijving van de behoefte Brainport-logistiek
Voor wat betreft de onderbouwing van de behoefte aan grootschalige logistiek c.q. grootschalige brainport logistiek kan het volgende worden opgemerkt :
Rapportages 2018 - 2020
"STEC Groep* geeft in haar rapport "Prognose Bedrijventerreinen en kantoren Noord-Brabant d.d. 30-11-2018." aan dat de regio de noodzaak erkent om logistiek beter te faciliteren om de internationale concurrentiekracht van de regio te kunnen behouden. Er bestaat blijvende vraag naar (zeer) grote bedrijfskavels, terwijl het aanbod in de markt beperkt is. Dit vraagt om regionale afstemming waarin kansrijke ontwikkellocaties worden geagendeerd en er afgestemd wordt op welke locatie ruimte geboden wordt om de ontwikkeling van logistiek te faciliteren en welk profiel dit bedrijventerrein krijgt.
In 2019 is door Buck Consultants International (BCI) een doelgroepenanalyse uitgevoerd gericht op de logistieke sector. Op basis van de analyse is vastgesteld dat er vraag naar logistiek vastgoed in de Brainport regio zal zijn in de komende jaren en in welke sectoren dat met name het geval zal zijn. BCI trok in 2019 navolgende conclusies :
- 1. Westfields III is een voorzetting van een reeds bestaande ontwikkeling gericht op grootschalige logistiek (Westfields Fasen 1 en 2).
- 2. In de huidige markt bestaat een grote vraag naar logistieke ruimte in Nederland en ook in de regio Eindhoven.
- 3. De beschikbare ruimte voor nieuwe grootschalige logistieke ruimte in Zuid-Nederland is beperkt.
- 4. Westfields III ontleent haar onderscheidende vermogen met name aan twee elementen :
- a. Er is ruimte beschikbaar in een krappe markt, en die ruimte is beschikbaar op een locatie die voldoet aan de eisen van meerdere interessante doelgroepen (o.a. aanwezigheid hubs van meerdere pakketvervoerders, ontsluiting richting België en Duitsland)
- b. De aansluiting van de bedrijvigheid op Westfields met de Brainportregio als significante thuismarkt (consumenten en bedrijven) en als specifieke bestemming/oorsprong van logistieke stromen passend bij de onderscheiden doelgroepen
- 5. Er zijn voldoende kansen om Westfields III succesvol te vermarkten met grootschalige logistiek als doelgroep.
- 6. Wel is focus in de precieze invulling (doelsectoren en specifieke activiteiten daarbinnen) belangrijk om te zorgen voor de gewenste positieve bijdrage aan de Brainport regio in brede zin
- 7.
Aansluitend op laatstgenoemde conclusie is vanuit de Brainport regio in de context van de regionale herprogrammeringsdiscussie de vraag opgekomen naar de meerwaarde van logistiek voor het bredere ecosysteem in de Brainport regio: "is er voldoende toegevoegde waarde om "Westfields III op groen te zetten voor (grootschalige) logistiek?"
Buck Consultants International (BCI) heeft hierop in kaart gebracht wat de meerwaarde van logistiek in het Brainport ecosysteem is alsmede om de visie hierop van zowel bedrijven als overheden in de regio te inventariseren. BCI trok in 2020 navolgende conclusies :
- In de afgelopen jaren was er significante vraag naar logistiek vastgoed in de Brainport regio. Voor de Corona-crisis was de verwachting dat deze vraag ook in de komende jaren door zou zetten
- De precieze impact van de Corona-crisis is moeilijk in te schatten op dit moment. Huidige verwachtingen in de logistiek vastgoedsector, op basis van onderzoek van Buck Consultants International (april 2020) zijn een flinke teruggang in de vraag die echter kortstondig zal zijn en een positiever beeld voor de komende 30 maanden. Of dit bewaarheid wordt zal de toekomst uit moeten wijzen
- Bedrijven in de regio zien logistiek als een belangrijke faciliterende functie. Logistieke bedrijven zijn hier gevestigd vanwege de ligging en ontsluiting richting de Benelux- en verdere internationale markten
- Het ontwikkelen van Westfields III als logistieke locatie is logisch vanuit het perspectief van marktvraag, de faciliterende functie richting de Brainport regio en ook de aansluiting bij (/afronding van) de ontwikkeling die al is gerealiseerd op Westfields I en II
- Regionale stakeholders, met name Provincie, Gemeente Eindhoven en Brainport Development, zijn geen voorstander van verdere ontwikkeling van logistiek vastgoed in de regio, zeker als deze het ecosysteem niet heel direct versterkt
Beide rapportages "Marktanalyse Westfields fase III, Buck Consultants, 6 dec 2019" en "Afwegingskader ontwikkeling Logistiek op Westfields III, 17 april 2020"" zijn als Bijlage 2en Bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting.
Vervolgens is in juni 2021 in regionaal verband bestuurlijk specifiek de wens uitgesproken (zie hierna paragraaf 3.4 regionaal beleid) om de logistieke invulling van Westfields Fase 3 ten dienste te laten staan van het Brainport-ecosysteem. Gelet op het uitgangspunt zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte zag de regio geen meerwaarde in het accommoderen van grootschalige logistiek, waarbij echter werd vastgesteld dat logistiek een ondersteunende functie heeft in het Brainport-ecosysteem.
In de (hier als Bijlage 4 opgenomen) notitie "Supply Chain en Logistieke ontwikkelingen in de High Tech Maakindustrie en de betekenis voor de Brainport regio" komt BCI tot onderstaande conclusie :
"de groeiende high tech markt en de ontwikkelingen in high tech supply chains leiden tot een toenemende vraag naar logistieke locaties in of nabij clusters van maakactiviteiten als ook nabij clusters van afnemers. Op basis hiervan mag verwacht worden dat de vraag vanuit de High Tech industrie naar logistieke ruimte in de Brainport regio voldoende zal zijn om Westfields III te ontwikkelen met bedrijvigheid die past bij de door de stakeholders gedefinieerde uitgangspunten."
Wat betreft de behoefte aan een logistieke invulling van Westfields fase 3 kan aldus het navolgende worden opgemerkt en aangevoerd :
Logistiek bedient bedrijven (en consumenten) in alle segmenten van de economie, en dus ook de maakindustrie / high tech sector in de regio. Het hart van het kennisintensieve ecosysteem wordt gevormd door R&D, engineering en hoogwaardige productie; logistiek is geen key-driver, maar heeft een belangrijke faciliterende functie voor de maakindustrie.
Voor het goed functioneren van de Brainportregio is het van belang dat de hier gevestigde Brainport-bedrijven over goede faciliteiten kunnen beschikken voor de aanvoer-, opslag en afvoer van materialen, halffabricaten en eindproducten.
De doelgroep voor invulling van Westfields fase 3 bestaat uit de volgende sub doelgroepen:
- Opslag en/of logistiek door Brainportbedrijven: In de regio gevestigde "tech-bedrijven", die op hun (vaak hoogwaardige) locatie/campus ook warehouse-activiteiten (nodig) hebben en die mogelijk willen en kunnen uitplaatsen en hiermee ook ruimte creëren voor meer hoogwaardige activiteiten op daarvoor bestemde locaties;
- Opslag voor Brainportbedrijven (toeleveranciers): Bedrijven die Brainportbedrijven van ondersteuning c.q. onderdelen voorzien dan wel bedrijven die de regio als uitvalsbasis gebruiken voor (value added) logistics activiteiten ten behoeve van de maakindustrie;
- Logistiek voor Brainportbedrijven (dienstverlening): Logistieke dienstverleners, die sterk op tech zijn gericht en die deze locatie als strategische asset zien.
Een aantal bedrijven heeft de logistieke afhandeling in eigen beheer georganiseerd, maar met name grotere bedrijven besteden dit uit aan gespecialiseerde logistieke dienstverleners. Er is in de regio weinig aanbod voor terreinen specifiek gericht op logistiek, behoudens de bedrijventerreinen GDC Eindhoven en Westfields. Het laatste deel van Westfields, fase 3 heeft een sterk onderscheidend vermogen om succesvol te kunnen zijn op de markt van logistiek vastgoed.
Herkenbaar voor de komende periode is een stevige groei van bedrijven in de high tech maakindustrie (bij de OEM-ers, de toeleverende bedrijven en kennis- en onderzoeksinstellingen). tevens worden voorbereidingen getroffen voor fase 2 van de Brainport Industries Campus.
Vanuit ASML werd bij monde van topman Peter Wennink in oktober 2021 twee overlappende voorspellingen gedaan : de omzet van ASML groeit naar 24 tot 30 miljard euro in 2025 en de omzet stijgt in de periode 2020-2030 met zo'n 11 procent, zodat de omzet van ASML in 2030 40 miljard euro zal bedragen, en mogelijk zelfs de 50 miljard haalt. In 2020 werd door ASML een omzet van bijna 14 miljard euro geboekt en dit decennium ligt dus een verdrievoudiging van de omzet in het verschiet. Deze voor de Brainport-regio (en Nederland) ongekende (verdere) expansie van het grootste bedrijf in de Brainport-regio zal ook forse positieve gevolgen hebben voor de aan ASML toeleverende (high-tech)bedrijven.
Dit alles zal ook leiden tot groei van daarbij behorende logistieke activiteiten. Om in te spelen op deze groei én om mogelijkheden te bieden om deze activiteiten te concentreren op een dedicated terrein (waarbij de high-tech productie en onderzoekslocatie dus beschikbaar is voor hoogwaardige activiteiten) is het wenselijk om Westfields fase 3 beschikbaar te hebben zodat snel kan worden ingespeeld op aankomende kansen. Naar inschatting levert een succesvolle logistieke invulling bovendien honderden extra banen op.
Om te komen tot de invulling in regionaal verband van logistieke bedrijventerreinen is in Poho overleg in 2021 afgesproken, dat invulling van Westfields fase 3 zal worden afgestemd in Poho verband. Door het Poho is inmiddels ingestemd met invulling van het plangebied met brainport gerelateerde logistiek ten behoeve van ASML.
Op deze wijze geeft dit bestemmingsplan c.q. de ontwikkeling van Westfields fase 3 de kans om de Brainport regio te versterken door ASML de mogelijkheid te bieden ruimte vrij te houden op haar bedrijfslocatie in Veldhoven ten behoeve van hun Core business en logistiek (deels) op Westfields te (doen) verzorgen.
3.2.3 Besluit - en regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over Rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten. In het Barro is opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen, waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Het plangebied valt niet in het NNB. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Het plangebied is gelegen binnen de zones behorende bij de luchthaven.
3.2.4 Luchthavenbesluit
In het luchthavenbesluit uit 2014 zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden (openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, het maximum aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar) en het beperkingengebied vastgelegd. Voor dit bestemmingsplan is het beperkingengebied van belang, zoals op onderstaande kaart weergegeven.
Figuur 3.1 kaart luchthavengebied em beperkingengebied
Het beperkingengebied bestaat uit :
- 1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer. Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
- 2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
Het plangebied is gelegen binnen obstakelbeheergebied en vogelbeheersgebied.
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnels, de IHCS en de ILS.
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. Het onderhavige bestemmingsplangebied ligt niet binnen het obstakelbeheergebied van de vliegfunnel.
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Het plangebied ligt binnen de IHCS. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.
Figuur 3.2 obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Onderhavig plangebied ligt het ILS.
De luchthaven beschikt over ILS-apparatuur teneinde een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Hiervoor bestaat een ICAO-norm die richtlijnen bevat omtrent het beperken van gebieden waarin obstakels kunnen worden opgericht. Deze gebieden bestaan uit meerdere vlakken, zowel horizontaal als oplopend. Om te voorkomen dat de werking van het ILS wordt verstoord, is het noodzakelijk om binnen het betreffende gebied, voordat een object wordt opgericht, een toetsing te laten plaatsvinden. Op basis van de door Defensie overgelegde gegevens bedraagt de hoogtebeperking als gevolg van ILS ter plaatse van het plangebied deels NAP +40,3 m en deels NAP +50,3 m. Het maaiveld ligt op circa NAP +19,5 meter.
Figuur 3.3 ILS verstoringsgebied
De toegestane bebouwingshoogte in het plangebied overschrijdt niet voormelde hoogtebeperkingen.
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming dat vogels aantreft niet toegestaan. Een dergelijk gebruik wordt binnen het plangebied niet mogelijk gemaakt. Het planvoornemen vormt dan ook geen belemmering voor het vogelbeheersgebied van luchthaven Eindhoven.
\
Figuur 3.4 Vogelbeheersgebied
3.2.5 Conclusie Rijksbeleid
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan artikel 3.1.6. lid 2 Bro en kent geen strijdigheid met Rijksbeleid.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijn doel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevings- vraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Interim omgevingsverordening
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen :
- provinciale milieuverordening
- verordenring natuurbescherming
- verordening ontgrondingen
- verordening ruimte
- verordening water
- verordening wegen
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening. Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren. Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
De toedeling van functies
Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 bedrijfsbebouwing toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.
Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Zoals in deze toelichting op diverse onderdelen beschreven past dit bestemmingsplan binnen deze regels van de Interim omgevingsverordening.
De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Uit artikel 3.5 Interim omgevingsverordening komt naar voren dat aan een drietal aspecten getoetst moet worden om een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving te waarborgen. Dit zijn de aspecten zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6), de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7) en meerwaardecreatie (artikel 3.8).
Zorgvuldig ruimtegebruik
Onderhavig planvoornemen betreft de afronding van een bedrijventerrein met hoogwaardige logistieke bedrijvigheid. Binnen het planvoornemen wordt een zorgvuldig ruimtegebruik verkregen door aansluitend aan bestaande bedrijvigheid de nieuw aangelegde infrastructuur optimaal te gebruiken en bij te dragen aan de opwaardering van de lokale infrastructuur en de Brainport-bedrijvigheid in de regio door bundeling van de logistieke activiteiten.
Toepassing van de lagenbenadering
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:
- a. de ondergrond; zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- b. de netwerklaag; zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
- c. de bovenste laag; zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een wijziging in de eerste twee lagen. Desalniettemin treedt er wel een verandering op in de derde laag. Doordat er een ontwikkeling plaatsvindt, waarbij bedrijfs- en parkeergebouwen wordt gerealiseerd, zorgt dit voor intensivering van de bestaande functie. Deze functie draagt bij aan het werkklimaat van de regio Eindhoven. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.
Meerwaardecreatie
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
- a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
- b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
Onderhavig planvoornemen zorgt voor diverse sociaaleconomische meerwaardecreaties. Allereerst wordt gekomen tot afronding van de reeds gerealiseerde ontwikkeling ter plaatse. Daarnaast leidt de ingebruikname van de bedrijfsruimte tot werkgelegenheid en draagt dit bestemmingsplan bij aan de instandhouding van het infrastructurele netwerk, wat een positieve invloed heeft op de Brainport-regio.
3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant
De provincie heeft als voormeld de Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Deze verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt. Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen. De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen. De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels. Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.
Gedeputeerde Staten hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze lag vanaf 9 april 2021 ter inzage voor de duur van zes weken. In het ontwerp van de omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.
3.3.4 De Brainport Principles
In de loop van 2020 zijn er kwaliteitscriteria geformuleerd voor nieuwe werklocaties in het Stedelijk Gebied Eindhoven. Deze kwaliteitseisen, die op 2 juli 2020 door het portefeuillehoudersoverleg Economie zijn vastgesteld, zijn opgedeeld in 2 soorten: de Brainport Principles en de Kwaliteitscriteria.
De 'Brainport Principles voor werklocaties' zijn basiskwaliteitseisen voor nieuwe ontwikkelingen. Op basis van die kwaliteitscriteria worden de ontwikkellocaties geprioriteerd. Voorop staat dat sprake is van evenwicht in vraag en aanbod, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Als Brainport principles zijn te noemen:
- 1. Passende beeldkwaliteit - we stellen eisen aan de kwaliteit van bedrijfsvastgoed. Uiteraard zijn er verschillen tussen binnenstedelijke bedrijventerreinen (hoge kwaliteitseisen) en functionele bedrijventerreinen (minder hoge kwaliteitseisen).
- 2. Duurzame werklocaties - werklocaties in het SGE lopen voorop op de thema's duurzaam, gezond, bereikbaar en klimaatadaptief. Concreet betekent dit dat nieuwe terreinen zoveel mogelijk energiepositief moeten zijn, dat ze indien mogelijk bijdragen aan de circulaire economie, voldoende groen en water herbergen, en op alle terreinen maatregelen zijn toegepast die de biodiversiteit bevorderen. Daarnaast dient de OV potentie maximaal te worden benut op nieuwe locaties.
- 3. Georganiseerde werklocaties - bij nieuw te ontwikkelen locaties stellen we voorwaarden aan collectiviteit in de vorm van verplicht parkmanagement of een BIZ (Bedrijven Investering Zone).
- 4. Aantrekkelijk en gevarieerd werkmilieu - nieuwe locaties bieden ruimte voor bedrijvigheid van verschillende schaalgroottes en verschillende economische activiteiten, en mogelijkheid om voorzieningen te realiseren. Uiteraard zijn er verschillen tussen typen terreinen. Binnenstedelijke werklocaties vragen een ander voorzieningenniveau dan een grootschalig functioneel terrein. Er zijn uiteraard uitzonderingen, denk aan clustering van logistieke bedrijven of thematische terreinen.
- 5. Invloed voor bedrijven - terreinen worden vraaggericht ontwikkeld. We sluiten zo goed mogelijk aan bij de vraag van bedrijven. Vraag en aanbod worden structureel gemonitord. Er is geen sprake van kwantitatief en kwalitatief overaanbod. De eindgebruiker is bij de gronduitgifte al goed in beeld.
- 6. Benutting regionale schaalniveau - werklocaties kunnen een lokaal tot bovenregionaal verzorgingsgebied hebben. Een regionaal bedrijventerrein in een gemeente kan daarom ook de vraag vanuit buurgemeenten en zelfs buurregio's bedienen.
Het plan geeft invulling aan deze principes. Onderstaand in een resumé de belangrijkste stedenbouwkundige uitgangspunten voor het concept van Westfields fase III, waarmee hier in aanvulling op de programmatische invulling, duurzaam invulling aan is gegeven.
- DOORZETTEN FASE I EN II: De huidige ruimtelijke structuur van fase II wordt doorgezet naar fase III: een zachte, landschappelijke schil met een 'harde kern' van logistiek. Het beeld vanaf de Eindhovensedijk vormt een landschappelijk omzoomde aaneengesloten wand. De 30 mtr brede ecologische zone breekt deze wandwerking en borgt de landschappelijke inpassing.
- GROENE SCHIL De ecologische zone aan de zuidkant vormt samen met de landschappelijk inpassing van de Challenge en het groen tussen fase II en III een continue groene rand rondom de Westfields fase III. De fietsroutes zijn hiermee zorgvuldig ingebed in het landschap.
- DROGE VOETEN Aan het bergen van water zijn een aantal uitganspunten verbonden de plannen worden zoveel mogelijk hydrologisch neutraal uitgevoerd (zie paragraaf water). Voor Westfields fase III is de ambitie gesteld om de waterberging op te lossen in het eigen terrein middels het lozen op oppervlakte water en wadi's.
- SLIM VERKNOPEN Het plangebied fase III heeft een directe (vracht)auto aansluiting op Challenge inpassing. Daarmee is een directe aansluiting op het regionale wegennetwerk geborgd. De huidige fietsverbinding krijgt een volwaardige status en takt direct aan op de snelfietsroute Eindhovensedijk. Hierdoor krijgt zowel fase III als BIC noord een directe fietsaansluiting. Het behouden en inpassen van de Zonnedauw biedt naast een recreatief 'ommetje' ook een ontspannen overgang tussen infrastructuur en plangebied. Tevens loopt er een fietspad naar fase I en II.
- VAST EN FLEXIBEL Het plangebied wordt opgebouwd uit een raamwerk met inpasstukken. In het raamwerk worden de ecologische zone aan de Eindhovensedijk, de groene wig en de verkeersweg in het hart vastgelegd. Hierdoor ontstaan een tweetal deelgebieden: noord en zuid. De zuidkant biedt ruimte voor 1 of 2 logistieke bedrijven.
3.4 Regionale Afspraken
3.4.1 Afspraken grootschallige (''Brainport'') logistiek
Het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) is het kloppend hart van de Brainport regio. De SGE-gemeenten willen een aantrekkelijk vestigingsklimaat blijven bieden voor het bedrijfsleven. Een economisch aantrekkelijke regio vraagt ook om een prettig woon- en leefklimaat. In het SGE werken daarom de negen gemeenten samen op de thema's Economie, Wonen, Voorzieningen & Evenementen en Ruimte 'als ware we één gemeente', om voor het bestaande lokale bedrijfsleven goede ontwikkelmogelijkheden te bieden en een aantrekkelijke regio te blijven voor vestigers van buiten de regio.
In de Samenwerkingsagenda 2018-2025 is afgesproken dat iedere vier jaar de programmering werklocaties wordt geactualiseerd, zodat vraag en aanbod voor werklocaties in balans zijn en aldus sprake is van een optimaal vestigingsklimaat. Het versterkt de regionale economie en zorgt voor behoud en groei van voldoende passende werkgelegenheid in onze regio.
Wat betreft grootschalige logistiek is op 19 december 2019 door de provincie, de vier subregio's uit Zuidoost-Brabant en de waterschappen de volgende afspraak gemaakt over grootschalige logistiek:
De definitie van grootschalige logistiek, zoals door STEC is verwoord, wordt aangehouden. Grootschalige logistiek is alleen toegestaan als het bedrijf bijdraagt aan het voorzieningenniveau van de regio en/of past in het ecosysteem van de regio en als de eindgebruiker bekend is. Bíj een vraag voor grootschalige ontwikkelingen wordt eerst gekeken naar mogelijkheden op bestaande terreinen. Betreft het een vestiging van minder dan 5 hectaren, dan beslist de subregio zelf over een eventuele vestiging. Betreft het een vestiging van groter dan 5 hectaren, dan wordt er regionaal afgestemd. bovenregionale afstemming vindt in elk geval plaats met de provincie als het nieuwe locaties betreft die niet in de programmering zijn meegenomen.
Het Poho economie SGE heeft op 1 april 2021 besloten bovenstaand besluit uit 2019 aan te scherpen door de zogenaamde regio-verzorgende grootschalige logistiek uit te sluiten. Voor dat type logistiek zijn er voldoende alternatieve mogelijkheden op bestaande bedrijventerreinen die bovendien gunstiger liggen ten opzichte van stedelijke gebieden.
Vanuit regionale belangen, goede ruimtelijke ordening alsmede in verband met de werking van (artikel 15 lid 3 van de) de dienstenrichtlijn dient de beperking op Westfields fase 3 van logistieke activiteiten tot "brainport-logistiek" deugdelijk te worden onderbouwd. Deze onderbouwing is primair opgenomen in de Laddertoets in hoofdstuk 2 van deze toelichting. Samenvattend kan hier worden herhaald :
- de regio zet in op duurzame verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik en wil aldus terughoudend omgaan met grootschalige logistiek die geen toegevoegde waarde heeft of te grote negatieve effecten op het vestigings- en verblijfsmilieu met zich brengt;
- de high tech maakindustrie vraagt om werklocaties die ruimte bieden aan de kwalitatief hoogwaardige bedrijvigheid waar vele werknemers in een kwalitatieve werkomgeving, vaak in combinatie met onderzoeks- en onderwijsactiviteiten en ruimte voor ontmoeting en interactie verblijven, zoals bv BIC in Eindhoven en ASML in Veldhoven. Dit verhoudt zich slecht tot inpassing van grootschalige logistieke activiteiten;
- logistiek heeft een faciliterende functie voor de high tech maakindustrie;
- het concentreren van logistieke activiteiten op een goed ontsloten locatie draagt bij aan het beperken van onnodige verkeersbewegingen en leidt tot milieuwinst.
Het gaat ten deze dus om 'Brainport- logistiek', ofwel de afhandeling van goederenstromen die worden gegenereerd door de zogenaamde 'Brainport-bedrijven'. Hiermee wordt in beginsel de HTSM-sector bedoeld (High Tech Systems and Materials). Grote ondernemingen die tot deze sector behoren zijn o.a. OEM-bedrijven zoals Philips Z Signify, DAF en ASML. Daarnaast zijn er ook toeleveranciers zoals de VDL-groep, Prodrive, NTS, KMWE, etc.. Bovenstaande afbakening laat zich echter nauwelijks vertalen in bijvoorbeeld een limitatieve lijst met SBI-codes die recht doet aan de veelsoortigheid van bedrijven die bijdragen aan het brainport-ecosysteem. Om die reden is in voormeld Poho overleg in april 2021 afgesproken om de concrete toepassing van het criterium te laten toetsen door een gremium dat over voldoende kennis en ervaring beschikt.
De toetsing van concrete vestigingskandidaten vindt plaats aan de hand van schriftelijke informatie die door c.q. over de betreffende kandidaat wordt aangereikt. Aan de werkgroep '9 voor 1' (waarin alle SGE-gemeenten en Brainport Development vertegenwoordigd zijn) dan wel aan het Poho economie.
Het Poho Economie van de SGE adviseert vervolgens het College van B&W van de gemeente Oirschot. De hieraan ten grondslag liggende bestuurlijke afspraken tussen overheidslichamen behoeven geen aanvullende borging in de regels. Uiteindelijk is het bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het College om planologische medewerking te verlenen aan Brainport-logistiek.
Om het vorenstaande in de praktijk vorm en inhoud te geven is als uitgangspunt genomen, dat vraaggericht ontwikkeld wordt, waarbij de 'eindgebruiker bekend' dient te zijn.
Met Poho economie SGE is in het kader van de totstandkoming van dit bestemmingsplan het toekomstig gebruik door ASML besproken. Door Poho economie SGE is vervolgens in maart 2022 aangegeven dat een dergelijke vestiging mogelijk gemaakt kan worden omdat evident is dat grootschalige logistiek direct ten behoeve van ASML een vorm van Brainport-logistiek zoals op deze locatie wordt voorgestaan.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Omgevingsvisie Oirschot
Op 26 september 2017 heeft de raad van de gemeente Oirschot besloten de Omgevingsvisie vast te stellen. De omgevingsvisie zorgt voor een duidelijke koers, waarbij actuele ontwikkelingen zijn meegenomen. Het dient als inspiratiekader voor initiatieven, geeft de gemeente een handvat voor de beoordeling van plannen van inwoners en initiatiefnemers en het zorgt voor houvast bij het bepalen van uitgangspunten voor regionale opgaven.
De omgevingsvisie is een beleidsdocument dat naar de toekomst kijkt waarbij de gemeente (bestuurlijk en ambtelijk) en inwoners hun input hebben geleverd en in de toekomst samen verantwoordelijk zijn voor het verwezenlijken van hun ambities. Doordat zich te focussen op een aantal gebieden (dorpskernen, buitengebied) kunnen lokale omstandigheden en behoeften optimaal worden afgestemd.
De omgevingsvisie bestaat uit 8 thema's, die een beeld geven van wat voor Oirschot van belang is voor de ontwikkeling in verschillende gebieden :
- Natuur, landschap & cultuurhistorie;
- Landbouw;
- Recreatie;
- Veilige en gezonde woon- en leefomgeving;
- Economie & werkgelegenheid;
- Energie, Klimaat, Water & Milieu;
- Mobiliteit & Bereikbaarheid;
- Basisvoorzieningen.
Voor het planvoornemen is het thema “Economie & werkgelegenheid” alsmede het thema ”Mobiliteit & Bereikbaarheid” van belang. Beoogde ontwikkeling staat het verwezenlijken van ambities uit de omgevingsvisie niet in de weg. In de omgevingsvisie is onder andere beschreven dat er ruimtelijke sturing zal worden gegeven aan nieuwe ontwikkelingen: het juiste bedrijf op de juiste plaats. Het voorgenomen plan zal een positieve bijdrage leveren aan de Brainport-bedrijvigheid alsmede aan de bevordering van de regionale mobiliteit.
3.5.2 Toekomstvisie Oirschot 2030
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Oirschot 2030 vastgesteld. Over bedrijvigheid wordt het volgende gesteld in de toekomstvisie:
In 2030 zijn toerisme en recreatie, Oirschot als integraal onderdeel van de ambitie van Brainport 2020 en zorg de belangrijkste economische pijlers. Dit betekent niet dat andere bedrijvigheid wordt uitgesloten. Bij iedere vorm van economische ontwikkeling staan kwaliteit en professionaliteit voorop met een goede inpassing of versterking van het groene en cultuurhistorische karakter van Oirschot
Onderhavig plan voorziet in een verdere invulling van het bedrijvenpark Westfields waarmee invulling gegeven wordt aan de visie van de gemeente om ook 'andere' bedrijvigheid toe te laten binnen de gemeentegrenzen. Uit de verdere toetsing aan de planologische (omgevings)aspecten blijkt dat onderhavig plan inpasbaar is binnen haar (groene) omgeving en dat er geen nadelige effecten zijn op de omliggende natuur.
Hoofdstuk 4 Planologische Relevante (Omgevings)aspecten
4.1 Algemeen
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling. De milieukwaliteit vormt dan ook een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de milieuhygiënische en overige planologische aspecten. Indien noodzakelijk is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De eventuele onderzoeksrapportages zijn separate bijlagen bij de toelichting. In deze toelichting zijn de samenvattingen en conclusies opgenomen.
4.2 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
4.2.1 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. In de Wamz zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta voor Nederland nader uitgewerkt. Eén van de uitgangspunten van de Wamz is dat op gemeentelijk niveau op verantwoorde wijze wordt opgegaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz heeft dan ook een decentraal karakter en heeft gemeenten tot bevoegd gezag gemaakt wat betreft de zorg voor het archeologische bodemarchief binnen hun grondgebied.
Begin juli 2009 hebben de gemeenten Oirschot, Reusel-De Mierden, Bladel, Eersel, Bergeijk, Heeze-Leende, Cranendonck, Waalre en Valkenswaard aan de SRE Milieudienst opdracht gegeven om een Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg en een gemeentelijke Erfgoedkaart op te stellen, waarin zowel de archeologische waarden en verwachtingen als de cultuurhistorische waarden zijn opgenomen. Doel van de erfgoedkaart is om het erfgoed een betere bescherming te kunnen geven via het bestemmingsplan.
Figuur 4.1 Erfgoedkaart Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant
Bij de inventarisatie zijn niet alleen de nog zichtbare overblijfselen uit het verleden opgenomen, maar wordt vooral ook een overzicht van voormalige elementen en structuren met hun landschapsgenetische context, ongeacht de mate waarin deze thans aan de oppervlakte nog zichtbaar zijn, meegenomen. Om de relaties tussen de fysische ruimte en hetgeen in de loop van de eeuwen door de mens tot stand is gebracht te begrijpen, is verder een analyse gemaakt van zowel fysische (reliëf en bodem) als antropogene (grondgebruik, bewoning, percelering) landschapscomponenten en hun samenhang. Dit biedt de mogelijkheid om gericht archeologische waarden te beschermen, maar ook om de planvorming te adviseren over het bewaren en eventueel herstellen van cultuurhistorische waarden. Daarbij moet niet alleen gedacht worden aan stedenbouwkundige plannen, maar ook aan de planning rond landinrichting en natuurbeheer en natuurbouw.
Het plangebied is aangeduid als een gebied met lage verwachting.
Ook in de Omgevingsverordening Noord Brabant zijn voor het plangebied geen aardkundige waarde aangeduid.
In de omgevingsverordening Noord Brabant is vastgelegd dat de bescherming van aardkundige waarden belangrijk is omdat deze onvervangbaar zijn. De vanuit provinciale optiek belangrijke waardevolle aardkundige gebieden zijn opgenomen in deze verordening. De waarden en kenmerken van deze gebieden zijn nader uitgewerkt in een beleidskader, de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart.
Omgevingsplannen beschermen de aanwezige waarden door daarvoor regels op te nemen die aantasting voorkomen, onder andere door het verrichten van bodemverstorende werkzaamheden te verbieden of aan een vergunningensysteem te verbinden. Het oprichten van bebouwing of een stedelijke ontwikkeling in (of nabij) een gebied met aardkundige waarden, vraagt om vroegtijdige afstemming en overleg.
Uit beide kaarten blijkt aldus dat het plangebied niet is gelegen in een archeologisch gebied, zodat er vooraf geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologisch (voor)onderzoek en dat hiertoe in het bestemmingsplan geen specifieke regels behoeven te worden opgenomen. In het kader van de ontwikkeling van Strijpsche Kampen Noord is door Grontmij Nederland bv een onderzoek verricht naar archeologie. Het rapport (11 mei 2007) is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Dit onderzoek onderschrijft bovengenoemde conclusie. De lage cultuurhistorische waarde van het plangebied, het ontbreken van archeologische waarnemingen en monumenten en de ontginningen die waarschijnlijk in het gehele plangebied hebben plaats gevonden zorgen ervoor dat verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Wel geldt dat als er archeologische resten (vondsten, sporen et cetera) worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden, die op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 gemeld moeten worden bij de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit van de) gemeente.
4.2.2 Cultuurhistorie
Op de in paragraaf 4.2.1 genoemde erfgoedkaart worden voor het plangebied geen cultuurhistorische bijzonderheden aangekaart. Ook op de CHW kaart van de Provincie Noord Brabant zijn voor de planlocatie geen aanduidingen opgenomen.
Figuur 4.2 Uitsnede CHW kaart Noord-Brabant
De cultuurhistorische waarden van het in de omgeving van het plangebied gelegen kanaal worden niet aangetast. De structuur van de Oirschotsedijk wordt middels de groene corridor versterkt. Het tijdelijke fietspad is niet langer aanwezig.
4.2.3 Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Milieuzonering is erop gericht een ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende en milieugevoelige activiteiten. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven.
Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand.
De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen. Het gaat bij het omgevingstype 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' bij de verschillende hindercategorieën om de afstanden in de volgende tabel.
Tabel 4.1 Richtafstand tot omgevingstype
In het plangebied zijn toegestaan bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.2.
Vanuit de gronden waar milieucategorie 3.2 is toegestaan, is er over een afstand van 100 m geen bebouwing van een gevoelige functie te vinden welke binnen deze geldende richtafstand gelegen is. De omliggende bedrijfsbebouwing en het militaire terrein (voorzover niet bebouwd) worden niet als hindergevoelig beschouwd.
De afstand tussen het plangebied en vakantiehuis bekend als “De Sprinkhaan”, ten behoeve van recreatief verblijf voor gehandicapte kinderen bedraagt ruim 350 meter. Het vakantiehuis is weliswaar een hindergevoelige functie, maar gezien de afstand tot het plangebied vormt de aanwezigheid hiervan geen belemmering c.q. zal de voorgestane invulling van het plangebied het functioneren van het vakantiehuis niet belemmeren.
De effecten van wegverkeer samenhangend met Westfields fase 3 zijn beoordeeld in het kader van het inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan “Weginfrastructuur omgeving Eindhoven Noordwest, Oirschot en Best”, waarmee de zogenaamde “Challenge-variant” planologisch mogelijk is gemaakt.
4.4 Bodem
4.4.1 Regelgeving
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd.
Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures.
Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
4.4.2 Het plangebied
Het plangebied is in het kader van dit bestemmingsplan niet onderzocht maar kent (als voormalig landbouwgebied) geen verdacht historisch gebruik op grond waarvan moet worden aangenomen, dat hier sprake is van een mate van verontreiniging die toekomstig bedrijfsmatig gebruik onmogelijk zou maken en aldus de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg zou staan. Duidelijk is hierbij dat middels onderhavig bestemmingsplan sprake van een planologische wijziging naar een 'minder gevoelige' bestemming.
Nieuwe ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de bodem moeten voldoen aan de daarvoor geldende regels (zoals bodem beschermende voorzieningen, maatregelen en/of bodemonderzoeken) conform de Wet milieubeheer.
In het kader van aanvraag en verlening van omgevingsvergunning(en) bouw zal het aspect bodem nader worden beschouwd.
Hierdoor is bodem voor onderhavig plan geen gewichtig aspect. Bij het uitvoeren van eventuele werkzaamheden binnen onderhavig plangebied moet rekening worden gehouden met het eventueel vrijkomen van grond, en de noodzaak deze grond af te voeren. De vrijkomende grond valt, indien deze buiten de locatie hergebruikt gaat worden onder regime van het Besluit Bodemkwaliteit.
4.4.3 Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit staat de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011).
Om voldoende ruimte aan te houden tussen risicobronnen en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid rondom een risicobron kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon, die (onafgebroken en onbeschermd) op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een calamiteit op het terrein van een inrichting of bij een transportmodaliteit. Het groepsrisico (GR) bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit op het terrein van een inrichting of bij een transportmodaliteit. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
4.5.2 Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen. In de kern komt het neer op het navolgende :
- er is geen inrichting in of nabij het plangebied die invloed heeft op het plan, behoudens in zeer beperkte mate de luchthaven Eindhoven;
- nabij of binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die invloed hebben op het plan;
- nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke wegen die invloed hebben op het plan;
- nabij het plangebied zijn geen snelwegen gelegen die invloed hebben op het plan;
- op circa 2000 meter van het plan is de spoorlijn Eindhoven - 's-Hertogenbosch gelegen.
Figuur 4.3 risicokaart locatie en omgeving (www.risicokaart.nl)
Wegverkeer
In artikel 8 van het besluit externe veiligheid transportroutes wordt aangegeven dat een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is als de locatie binnen een afstand van 200 meter van een transportroute is gelegen. Invloedsgebied is 482 meter op basis van de Regeling Basisnet.
Het plangebied is niet gelegen binnen voormelde afstanden c.q. het invloedsgebied van de op circa 850 m1 afstand van het plangebied aanwezige autosnelweg A2 / N2. Het plangebied ondervindt geen belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid vanuit wegverkeer.
Transport over het spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de op circa 2000 m1 afstand van het plangebied aanwezige spoorlijn Boxtel-Eindhoven. Het plangebied ondervindt geen belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid vanuit treinverkeer.
Hoogspanningsleidingen
Hoogspanningsleidingen gaan gepaard met magnetische velden. Met het oog op gezondheidsrisico's wordt uit voorzorg geadviseerd om bij bovengrondse hoogspanningsleidingen geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 micro-teslazone toe te staan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.
Munitieopslag
Het plangebied is niet gelegen binnen een A-zone, B-zone of een C-zone in verband met munitieopslagen van defensie als bedoeld in het Barro / Rarro.
Figuur 4.4 A-,B-,C- zone munitieopslag nabij plangebied
Vliegveld
Het plangebied is gelegen op circa 1,2 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld op 26 september 2014. In het kader van dit luchthavenbesluit is een milieueffectrapportage uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn onder andere de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER. Uit de rapportage blijkt dat het plangebied voor een klein gedeelte in de 10-6 contour van het vliegveld is gelegen. Het plangebied ondervindt slechts zeer geringe belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid van luchthaven Eindhoven.
Onderstaande afbeelding geeft een weergave van de PR 10-6 contour vliegveld, waarbinnen het bouwen van kwetsbare objecten verboden is. Dit laatste is op de verbeelding en in de regels geborgd, doordat ter plaatse geen bouwvlak is opgenomen en bouwen enkel binnen het bouwvlak is toegestaan.
Figuur 4.5 PR 10-6 contour vliegveld (bouwen kwetsbare objecten verboden)
4.5.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.6 Geluid
4.6.1 Regelgeving
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaald maximum in een aantal gevallen mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
4.6.2 Het plangebied
Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zodat geen akoestisch onderzoek naar geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai noch industrielawaai noodzakelijk is.
Het plangebied ligt voor een beperkt deel binnen de vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren.
Figuur 4.6 35 Ke contour vliegveld
Deze ligging vormt echter geen belemmering omdat de ontwikkeling niet geluidgevoelig is als bedoeld in artikel 4 en artikel 5 van het Besluit Militaire Luchthavens in combinatie met het luchthavenbesluit Eindhoven Airport. Luchtvaartlawaai werkt derhalve niet belemmerend voor onderhavig plangebied en onderzoek is op dit onderdeel niet aan de orde.
Wat betreft het geluid vanuit het bedrijventerrein op de omgeving kan worden verwezen naar paragraaf 4.3.
4.6.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.7 Kabels, Leidingen En Straalpaden
4.7.1 Regelgeving
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens moeten relevante zones worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd :
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Daarnaast moeten optisch vrije paden in het bestemmingsplan worden opgenomen.
4.7.2 Het plangebied
Binnen het plangebied liggen geen hoofdtransportleidingen en straalpaden die vanuit ruimtelijk oogpunt relevant zijn voor verwerking in het bestemmingsplan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.
4.7.3 Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.8 Luchtkwaliteit
4.8.1 Regelgeving
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.8.2 Besluit niet in betekenende mate
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde,
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt,
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging,
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
Het totale project "Brainport Park" is opgenomen in het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betekent dat met deze ontwikkeling rekening is gehouden in het kader van de luchtkwaliteit. In het kader van het bestemmingsplan is geen toets nodig aan de normen van de luchtkwaliteit. Met de NSL-monitoringstool wordt jaarlijks de luchtkwaliteit gemonitord en gerapporteerd.
Figuur 4.7 plangebied als onderdeel Brainportpark
4.8.3 Besluit gevoelige bestemmingen en goede ruimtelijke ordening
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Hiervan in in onderhavig bestemmingsplan geen sprake.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. Van dergelijke functies is in onderhavig bestemmingsplan geen sprake.
4.8.4 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
4.9 Vormvrije Mer-beoordeling
4.9.1 Regelgeving
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
- plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
- plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale verordening zijn aangewezen als MER-plichtig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is om een milieueffectrapportage op te stellen. De effecten van de onderhavige bestemmingswijziging dienen door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld te worden gebracht.
4.9.2 Het plangebied
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Volgens het Besluit m.e.r., Bijlage D sub 11.3 is de wijziging van een bedrijventerrein met een omvang van 75 ha of meer m.e.r. beoordelingsplichtig. Onderhavig bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat gericht is om te komen tot uitbreiding van de bedrijfsbestemming op bedrijventerrein Westfields in Oirschot. Hierbij is van belang dat de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) dienaangaande stelt : 'Volgens de wetsgeschiedenis geldt een eventuele m.e.r.-(beoordelingsplicht) alleen voor verandering of uitbreiding van de activiteit en niet voor het bestaande, ongewijzigd gebleven gedeelte.' Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan omvat maximaal 100.000 m2 bebouwing c.a. en betreft aldus geenszins de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein met een oppervlakte van 75 hectare of meer. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.
4.9.3 Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Uit de - hier als Bijlage 6 opgenomen - vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
De beslissing op de vormvrije m.e.r.-beoordeling is voorafgaand aan het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan genomen.
4.10 Natuur
4.10.1 Regelgeving
Natuurbeschermingsbeleid en – wetgeving
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.
4.10.2 Het plangebied
Soortenbescherming
In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.
Door Antea Groep is gekomen tot een onderzoeksrapportage “Natuurtoets Westfields fase III” (d.d. 28 januari 2022, projectnummer 0473394.100), hier opgenomen als Bijlage 7. Op 14 januari 2022 heeft een ecoloog het plangebied en de directe omgeving verkend om een indruk te krijgen van de biotopen ter plaatse en de geschiktheid ervan voor beschermde soorten te beoordelen.
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied. In onderstaande tabel is aangegeven of mogelijk sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en welke vervolgstappen noodzakelijk zijn dan wel geadviseerd worden.
Geconcludeerd wordt dat voorafgaande aan planrealisatie aanvullend onderzoek nodig is om te bezien of en in hoeverre maatregelen nodig zijn om tot naleving van de Wet natuurbescherming te komen c.q. overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.
Dit onderzoek en deze maatregelen zijn voldoende geborgd in de Wet natuurbescherming, waardoor het aspect soortenbescherming vaststelling en uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
Tabel 4.2 Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming.
Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Brabant
Op onderstaande kaart is te zien dat het plangebied niet binnen het Natuurnetwerk van Brabant is gelegen. In de directe omgeving is een watergang (Beatrixkanaal) gelegen die onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Brabant. Deze watergang valt echter buiten het plangebied van dit bestemminsplan.
Figuur 4.8 ligging plangebied t.o.v. NNB gebieden
Natura 2000 gebieden
Het plangebied ligt op circa 6 kilometer van Natura 2000-gebied Kempenland West.
Figuur 4.9 ligging plangebied t.o.v. natura 2000 gebieden
In voormelde onderzoeksrapportage “Natuurtoets Westfields fase III” van Antea Groep (Bijlage 7) wordt hierover geconcludeerd :
Het plangebied ligt nabij NNB gebied (Beek en Bron en vochtig bos met productie), maar door het planvoornemen zal er geen sprake zijn van oppervlakteverlies. Daarnaast wordt geen aantasting gebracht aan de verbindende functie van het NNB. Door het planvoornemen wordt geen NNB gebied aangetast en gaat geen NNB verloren. Er zijn daarom geen significante negatieve effecten op de aangewezen kernwaarden van het NNB.
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kempenland-west', ligt op circa 6,1 kilometer afstand. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden, in combinatie met de reeds aanwezige verstoring in de huidige situatie kan worden uitgesloten dat sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten van verzuring en vermesting ten gevolge van stikstofdepositie via de lucht kunnen niet op voorhand uitgesloten worden, maar sinds 1 juli 2021 geldt voor een tijdelijke verhoogde stikstofdepositie tijdens de aanlegfase, het wijzingen of verwijderen van een bouwwerk geen vergunningplicht meer. Wel moet de stikstofuitstoot zo veel als mogelijk ingeperkt worden.
Deze conclusie is samengevat in onderstaande weergave :
Tabel 4.3 conclusies aspect gebiedsbescherming
Hierbij geldt dat de afstand van het plangebied tot NNB gebied 70 meter bedraagt. Op deze afstand is extra lichtverontreiniging niet te verwachten tenzij bijvoorbeeld bouwlampen of lampen aan de zijkanten van het gebouw direct het natuurgebied in zou schijnen. Dit moet (in de verdere ontwerp uitwerking) waar mogelijk voorkomen worden.
Effecten van geluid zijn niet te verwachten. Er wordt een logistieke functie mogelijk gemaakt wat een industriesoort is die zeer beperkt geluid produceert. Er zijn geen productieprocessen in het pand aanwezig die voor een aanzienlijke geluidbelasting zorgen zoals timmeren of staalbewerking. Voor zover het de toename van het verkeer betreft; de afwikkeling van het verkeer zal in hoofdzaak plaatsvinden via de OIrschotsedijk en de Erica waarmee extra verkeer in NNB wordt voorkomen.
Indirecte effecten door stikstofemissie zijn mogelijk wel aan de orde. De beoordeling van deze effecten van deze planontwikkeling is vervat in de als Bijlage 9 opgenomen “notitie onderzoek aspect stikstofdepositie” d.d. 01-02-2022 met bijbehorende Aerius berekeningen voor de toekomstige gebruiksfase. Uitgaande van een “worst-case” planinvulling.
Deze memo bevat de conclusie dat in de gebruiksfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden zodat een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is.
Op 1 juli 2021 is in werking getreden de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering, met hierin de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten (de bouwvrijstelling). Dit betekent dat in het kader van een nieuw bestemmingsplan c.q. in het opvolgende vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt.
Houtopstanden
In het plangebied is een bomenlaan aanwezig welke bestaat uit meer dan 20 bomen. De bomen staan in het buitengebied, buiten de bebouwde kom houtopstanden en vallen onder de Wet natuurbescherming. Om deze reden is een meldingsplicht aan de orde bij de provincie Noord-Brabant voor het kappen van deze bomen. De herplant van de te kappen bomen - volgend uit artikel 2.63 Interim omgevingsverordening – wordt ingevuld bij aanleg van de Groene Corridor. Dit is geborgd middels de voorwaardelijke verplichting.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen, inhoudende dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient zorg te worden gedragen door een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Konijnen in de provincie Noord-Brabant vallen onder de Zorgplicht en zijn derhalve niet nader onderzocht. Dit betekent dat zorgvuldig met soorten dient te worden omgegaan, ook al staan deze niet vermeld in de Wet natuurbescherming. Met konijnenholen kan eenvoudig rekening worden gehouden door vanuit één richting te werken (dieren dus niet insluiten) en burchtlocaties zorgvuldig af te graven.
4.10.3 Conclusie
De voorgenomen ingreep leidt niet tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming of de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Noord-Brabant. Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor realisatie van de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Parkeren
De parkeerdruk voortkomend de brainport logistieke functie kent twee aspecten : personenauto's en vrachtverkeer.
Uitgaande van de CROW normen zou voor grootschalige logistiek als uitgangspunt moeten worden genomen (afgerond) een parkeeropgave van 1 parkeerplaats per 100 m2. De CROW normen hebben mogelijk (aldus ook CROW) een iets te zware parkeeropgave tot resultaat, zodat in aanvulling hierop is gekeken naar ervaringscijfers van Bureau Goudappel, zoals opgenomen in onderstaande tabel.
Vastgesteld kan worden dat de concrete parkeervraag afhankelijk zal zijn van de omvang van de te realiseren bebouwing, waarbij het plangebied voldoende groot is om op maaiveld in de concrete parkeerbehoefte op eigen terrein te voorzien.
Figuur 4.10 ervaringscijfers Goudappel Coffeng
Om dit te borgen is in de regels is onderstaande voorwaardelijke verplichting parkeren opgenomen, zodat de juiste uitvoering van dit onderdeel bij (omgevings)vergunning verlening aan de orde zal komen.
Voorwaardelijke verplichting parkeren
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit de CROW-publicatie 317 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
- b. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien dan wel voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
Bij de vormgeving van de gebouwen kan voldoende rekening worden gehouden met alle voormelde vormen van parkeerbehoefte, zodat het aspect parkeren de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.11.2 Verkeer
Door Bureau Goudappel is gekomen tot de notitie "Verkeersonderzoek Westfields Fase 3" (hier opgenomen als Bijlage 10), waarin de verkeersontwikkeling vanuit en verkeerssituatie rondom bedrijventerrein Westfields is beoordeeld.
In publicatie 381 van het CROW worden voor 'distributieterreinen' de volgende kencijfers gegeven voor de generatie van verkeersbewegingen:
- 135 verkeersbewegingen van personenauto's per hectare, per weekdagetmaal (180 per werkdagetmaal);
- 35 verkeersbewegingen van vrachtwagens per hectare, per weekdagetmaal (47 per werkdagetmaal).
De categorie 'distributieterrein' komt qua omschrijving het dichtst in de buurt van het beoogde type bedrijvigheid voor Westfields fase 3. Het CROW geeft in haar publicatie echter aan dat bij deze kencijfers grote marges van toepassing zijn omdat er grote verschillen bestaan tussen bedrijventerreinen binnen deze categorie. Bovendien blijkt in de praktijk dat de hoeveelheid vrachtverkeer voor de meeste bedrijventerreinen beduidend lager ligt dan de kencijfers van het CROW.
Daarom is voor de ontwikkeling van Westfields fase 3 de hoeveelheid vrachtverkeer gehalveerd tot 23 vrachtwagens per werkdagetmaal per hectare.
Reden voor deze verlaging van het aantal vrachtwagenbewegingen kan worden gevonden in het feit dat bij "reguliere logistiek" sprake is van een veelal (veel) hogere doorloopsnelheid van de betreffende goederen. In geval van Brainport logistiek is eerder sprake van een aan concrete bedrijfsvoering gekoppelde logistieke activiteiten, waarbij in de betreffende logistieke ruimte meer de nadruk ligt op opslag en voorraadbeheer, dan het zijn van een "doorstroomlocatie" voor bv consumentengoederen.
Voor wat betreft de verkeersaspecten is verder van belang het bestemmingsplan "Weginfrastructuur omgeving Eindhoven Noordwest, Oirschot en Best (Challenge-variant)" en de recente realisatie van deze wegenstructuur.
De ontwikkeling van Westfields is een van de onderliggende ontwikkelingen waarop deze nieuwe wegenstructuur is ontworpen. Hierbij is uitgegaan van een "reguliere" logistieke invulling van het gehele bedrijventerrein Westfields. De nu voorliggende ontwikkeling van Westfields fase 3 kent hierop een meer beperkte invloed dan hetgeen als uitgangspunt was genomen, immers er zal sprake zijn van "Brainport-logistiek" met minder logistieke verkeersbewegingen dan "consumenten"-logistiek.
Bureau Goudappel heeft op basis van de aanvankelijke uitgangspunten bij de totstandkoming van het bestemmingsplan "Weginfrastructuur omgeving Eindhoven Noordwest, Oirschot en Best (Challenge-variant)" en de meest recente verkeerscijfers vastgesteld dat bij volledige ingebruikname van alle op de nieuwe wegenstructuur aan te sluiten bedrijfsterreinen op termijn mogelijk sprake zal zijn van de wenselijkheid c.q. noodzaak tot uitvoering van enige extra verkeersmaatregelen. Nut, noodzaak, aard en omvang hiervan zal afhankelijk zijn van een aantal toekomstige factoren. Momenteel is feitelijk noch planologisch sprake van de ontwikkeling van andere bedrijventerreinen. Wanneer dit het geval zal zijn is afhankelijk van diverse (thans nog niet concreet te duiden) factoren.
Bij ingebruikname van Westfields fase 3 voldoet de nieuwe wegenstructuur volledig en aldus staat het aspect verkeer de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg.
4.11.3 Conclusie
De aspecten parkeren en verkeer vormen geen belemmering voor dit plan.
4.12 Waterparagraaf
4.12.1 Regelgeving en beleid
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de huidige watersituatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Het doet dit door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan " hydrologisch neutraal" conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Nationaal waterprogramma 2022 – 2027
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Provinciaal beleid
Regionaal Water en Bodem programma (RWP) 2022-2027
Het Regionaal Water en Bodem programma 2022-2027 (hierna: RWO) is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Het is onderdeel van het planstelsel voor de
wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen.
Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie. In het RWP is opgenomen hoe de provincie Noord-Brabant de komende jaren gaat werken aan voldoende water, schoon water, veilig water, vitale bodem en klimaatadaptatie. Een belangrijke lijn in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.
Beleid Waterschap
Waterschap de Dommel Waterbeheerprogramma 2022-2027 –
Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP) omschrijft de koers en de ambities van het waterschap voor de periode 2022 – 2027. De beleidsplannen van het Rijk en de provincie Noord-Brabant geven de kaders voor het WBP.
De keuzes in het WBP zijn in lijn met die kaders Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
De voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur.
Het beleid gaat uit van:
- van beekdalgericht naar gebiedsgericht; de aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
- van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
- van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.
Keur Waterschap De Dommel 2015
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen hebben de drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hun keuren geharmoniseerd in de Keur 2015 en zijn zij gekomen tot algemene regels en beleidsregels. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleinere plannen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem.
Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Gemeentelijk beleid
Op basis van het gemeentelijk waterbeleid vastgelegd in het “Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019” (VGRP) is het volgende bepaald;
“Een belangrijke maatregel is het afkoppelen van hemelwater van gemengde rioolbuizen. Het hemelwater komt dan niet bij het afvalwater terecht en ook niet bij de zuivering. In plaats daarvan wordt het naar het oppervlaktewater of in de grond (door middel van een wadi) gebracht. Minder hemelwater in het gemengde rioolstelsel betekent minder vervuilende overstortende op het oppervlaktewater. In de afgelopen planperiode is jaarlijks verhard oppervlak afgekoppeld. Het afkoppelen gebeurt alleen wanneer een straat op de schop gaat, of wanneer een rioolbuis moet worden vervangen. Het is geen zelfstandige activiteit, want dat is te duur. Dat leidt tot losliggende afgekoppelde gebiedjes in de kernen. De technische grenzen zijn inmiddels bereikt. Het is steeds moeilijker om het hemelwater af te voeren tot buiten de komgrenzen. Daar zijn aanvullende maatregelen voor nodig die alleen met een masterplan afkoppelen inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Oirschot beschikt (nog) niet over zo'n masterplan. Intussen wordt wel bij ieder nieuw gebouw of grootschalige reconstructie van een gebouw verlangd dat de eigenaar het hemelwater en het afvalwater gescheiden aanlevert. Op die manier nemen we de kansen waar wanneer ze zich voordoen.”
4.12.2 Beschrijving watersysteem plangebied van de huidige situatie
In het kader van de wateropgave behorende bij de ontwikkeling van het plangebied is door WSP Infraontwikkeling een watertoets-notitie opgesteld “QuickScan Waterberging Westfields fase 3” d.d.13-12-2021, hier opgenomen als Bijlage 11.
Bestaande situatie van het watersysteem
In de bestaande situatie is in het plangebied geen sprake van bebouwing of verharding.
Figuur 4.11 bestaande situatie plangebied
Bodemopbouw en grondwater
Uit het onderzoek behorend bij het bestemmingsplan Westfields logistiek (zijnde het direct naast Westfields Fase III gelegen grondgebied van Westfields fase I en II) blijkt van onderstaande bodemopbouw :
Tabel 4.3 Bodemopbouw plangebied
Voor het plangebied is vastgesteld het peil waterbodem, zijnde 17.10 +NAP en het peil van het gemiddelde maaiveld/bebouwing, zijnde 18.55 +NAP.
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Overige (water)belangen
Van overige waterbelangen is in het plangebied geen sprake
Toekomstige situatie van het watersysteem
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit een nieuwbouw van circa 60.000 m2 en bijbehorend verhard buitenterrein van circa 40.000 m2, derhalve een totale verharding van circa 100.000 m2.
Met het planvoornemen zal de verharding van het terrein aldus substantieel toenemen als gevolg van bebouwing en verhardingen. Voor de nieuwe ontwikkeling is gekomen tot onderstaande berekening
Tabel 4.4 berekening verharding
Uit de Quickscan blijkt dat gezien de beschikbare ruimte tussen peil waterbodem en gemiddels maaiveldhoogte alsmede de resterende niet verharde ruimte in het plangebied een deugdelijke waterberging van voldoende omvang ter plaatste realiseerbaar is, zodat aan de vereiste waterberging conform beleid kan worden voldaan.
De wijze waarop deze voorziening concreet zal worden vormgegeven zal bij aanvraag en verlening omgevingsvergunning nader aan de orde komen. Met een voorwaardelijke verplichting waterberging is dit laatste voldoende planologisch geborgd.
Figuur 4.12 voorbeeld waterretenties plangebied
4.12.3 Conclusie
Met de uitwerking, zoals in Bijlage 11 beschreven is de haalbaarheid van het plan aangetoond, zodat kan worden geconcludeerd dat kan worden voldaan aan de wateropgave.
Zowel het waterschap als de gemeente hebben akkoord gegeven op de Watertoets.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "Westfields Fase 3 / ASML" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
5.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
5.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
5.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene
regels en in overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Artikel 1 “Begrippen” wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In Artikel 2 “Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Het bestemmingsplan kent de bestemming “Bedrijventerrein – Brainport Logistiek / ASML”, zoals vervat in Artikel 3, op basis waarvan de gronden bestemd zijn voor brainport-logistiek in de vorm van (grootschalige) logistieke bedrijven met bedrijfsactiviteiten gericht op logistiek, opslag en overslag, fulfillment, transport, verpakking, handling en distributie uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein – Brainport Logistiek als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, ten dienste van een binnen de Brainport-regio gevestigd bedrijf gericht op de vervaardiging van machines en apparaten op het gebied van geavanceerde lithografische systemen (ASML Netherlands BV), e.e.a. zoals elders in deze toelichting beschreven alsmede overige functies, zoals parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen etc. alsook gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwregels, de omschrijving van strijdig gebruik enkele voorwaardelijke verplichtingen (t.a.v. groene corridor, waterberging en parkeren) zijn tevens opgenomen in dit artikel.
Artikel 3 geeft ook de mogelijkheid van afwijking door het College van B&W om mogelijk te maken brainport-logistiek in de vorm van (grootschalige) logistieke bedrijven met bedrijfsactiviteiten gericht op logistiek, opslag en overslag, fulfillment, transport, verpakking, handling en distributie uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein – Brainport Logistiek als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, ten dienste van andere binnen de Brainport-regio gevestigde kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie dan wel hieraan gerelateerde toeleveranciers. Hiertoe is een afwegingskader opgenomen en wordt advisering door Poho opgenomen. De reden voor (de formulering van) deze afwijkingsmogelijkheid is uitvoerig in deze toelichting beschreven.
Onder de algemene regels zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, de algemene aanduidings- en afwijkingsregels en de overige regels.
In de overgangs- en slotregels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze
ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
In dit plangebied is tevens sprake van gemeentelijke gronduitgifte.
Er is met exploitant gekomen tot een koopovereenkomst grond alsmede een anterieure overeenkomst (betreffende de gemeentelijke gronden alsmede de gronden gekocht van derden, tezamen omvattende het plangebied) waarin voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan relevante afspraken zijn opgenomen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is het voorontwerpbestemmingsplan - in het kader van het zgn. 3.1.1. Bro - toegezonden naar bestuurlijke instanties, waarbij de gelegenheid werd geboden om een reactie te geven op het plan. Waterschap De Dommel, de provincie Noord Brabant en Rijkswaterstaat hebben een vooroverlegreactie ingediend. Deze vooroverlegreacties zijn verwerkt in de bestemmingsplan. De ambtelijke wijzigingen op het voorontwerp zijn ook in dit ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Dit ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode heeft een ieder de mogelijkheid zienswijze in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders. De ingekomen zienswijzen worden vervolgens betrokken bij hun besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
De gemeenteraad is het bevoegd gezag om het bestemmingsplan vast te stellen. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan, samen met het besluit tot vaststelling hiervan, opnieuw 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen dit besluit beroep aantekenen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Kaartweergave Brainportregio
Bijlage 2 Kaartweergave Brainportregio
Bijlage 3 Kaartweergave Gdc Bedrijventerrein
Bijlage 3 Kaartweergave GDC bedrijventerrein
Bijlage 4 Inrichtingsplan Groene Corridor
Bijlage 4 Inrichtingsplan groene corridor
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 2 Bci Rapport 2019
Bijlage 3 Bci Rapport 2020
Bijlage 4 Bci Memo Supply Chain En Logistieke Ontwikkelingen
Bijlage 4 BCI Memo Supply Chain en Logistieke ontwikkelingen
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeologisch onderzoek
Bijlage 6 Vormvrije Mer-beoordeling
Bijlage 6 Vormvrije MER-beoordeling
Bijlage 7 Natuurtoets
Bijlage 8 Ecologische Onderzoeken Soortbescherming Naar Vogels En Marterachtigen
Bijlage 8 Ecologische onderzoeken soortbescherming naar vogels en marterachtigen
Bijlage 9 Notitie Onderzoek Aspect Stikstofdepositie
Bijlage 9 Notitie onderzoek aspect stikstofdepositie
Bijlage 10 Verkeersonderzoek Westfields Fase 3
Bijlage 10 Verkeersonderzoek Westfields Fase 3