Ruimte voor ruimte woning Merodelaan ongenummerd
Bestemmingsplan - Gemeente Oisterwijk
Ontwerp op 23-06-2020 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Merodelaan met identificatienummer NL.IMRO.0824.BPRvRMerodelaan-ON01 van de gemeente Oisterwijk.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aan-huis-gebonden beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een bijgebouw bij de woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 bebouwing:
een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.9 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.13 bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.14 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag:
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.22 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.25 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning of een bijgebouw bij de woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.27 NEN:
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.28 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.29 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.30 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een geheel gesloten dak.
1.31 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.32 peil:
- a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,25 m;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,25 m.
1.33 seksinrichting:
het bedrijfsmatig- of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen.
1.34 verblijfsmiddelen:
voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
1.35 vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
1.36 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.37 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.38 woning:
een gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.8 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het wonen met inachtneming van artikel 4.4;
- c. waterberging;
- d. parkeervoorziening;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, tuin, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan hoofdgebouwen en aan-, uit- en bijgebouwen in het belang van de realisering van de beeldkwaliteit zoals vastgelegd in Bijlage 1 BeeldkwaliteitscriteriaRuimte voor Ruimte woning Merodelaan en gekoppeld aan de welstandsnota van de gemeente Oisterwijk.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Natuur - Attentiegebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur - Attentiegebied' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de natte natuurparel.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van verbeelding en bestemmingsregels worden overschreden door:
tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemeen
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
8.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik ten opzichte van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2, wordt in ieder geval verstaan:
- a. gronden te gebruiken:
- 1. opslagplaats voor vaten, kisten, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind, brandstoffen, bagger, en grondspecie en dergelijke;
- 2. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- 3. een seksinrichting, prostitutie en dergelijke;
- b. gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te gebruiken voor:
- 1. seksinrichtingen, prostitutie en dergelijke;
- 2. (inrichtingen ten behoeve van) het verstrekken van verdovende middelen, vallende onder de Opiumwet;
- 3. bijgebouwen te gebruiken of laten gebruiken voor bewoning.
8.3 Uitzondering strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. het opslaan van (bouw)materialen, afval, puin, grind, bagger en grondspecie en dergelijke in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming, mits dit gebeurd op de bij de bestemming behorende grond;
- b. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op de bij een woonhuis behorende grond.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het in artikel 8.1 vervatte verbod, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
- b. het bepaalde in artikel 8.2 onder b sub 3 en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
- c. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
- d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- e. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen, aan- en uitbouwen wordt ingepast met een maximale vloeroppervlakte van 80 m²;
- f. het (vrijstaande) bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van het woonhuis of de bedrijfswoning.
het bevoegd gezag trekt de vergunning, verleend op grond van het gestelde in artikel 8.4, onder b in, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak voor de zorgbehoevende vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
9.1 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Merodelaan'".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Merodelaan ongenummerd bevindt zich een agrarisch perceel dat in eigendom is van de gemeente Oisterwijk. De gemeente is voornemens om in het kader van haar volkshuisvestelijke doelstelling en de ‘Ruimte voor Ruimte’- regeling ter plaatse een nieuwe woning te realiseren. Om de ontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte woning mogelijk te maken moet het vigerende bestemmingsplan worden aangepast. Onderhavig bestemmingsplan schept een ruimtelijk kader waardoor de beoogde bouw van de woning mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft het perceel aan de Merodelaan ongenummerd dat aan de zuidzijde van de Merodelaan is gesitueerd. De locatie ligt aan de rand van de kern Oisterwijk in het overgangsgebied naar het buitengebied met de Achterste stroom. De grens van het perceel aan de noordzijde wordt gevormd door de Merodelaan. Zowel de oostelijke als de zuidelijke grens wordt bepaald door de aangrenzende weilanden. De grens aan de westzijde bestaat uit de tuin behorende bij het woonperceel aan de Merodelaan 37.
Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Oisterwijk, sectie E, perceelnummer 4988. De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1: Luchtfoto plangebied ten zuiden van de Merodelaan (Bron: kadastralekaart.com)
1.3 Planologische Regeling
Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in de volgende bestemmingsplannen:
- Buitengebied, vastgesteld door de raad van de gemeente Oisterwijk d.d. 29 juni 2011;
- Buitengebied correctieve herziening, vastgesteld door de raad van de gemeente Oisterwijk d.d. 16 april 2015;
- Parapluplan Parkeren Oisterwijk, vastgesteld door de raad van de gemeente Oisterwijk d.d. 4 oktober 2018.
Het bestemmingsplan Buitengebied en de correctieve herziening zijn d.d. 16 april 2015 tevens als geconsolideerde versie op www.ruimtelijkeplannen.nl geplaatst. Deze geconsolideerde versie heeft geen juridische status maar maakt wel inzichtelijk welke regels ter plaatse van het plangebied gelden.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied geconsolideerd (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) met plangebied rood omlijnd
Op basis van het geldende bestemmingsplan kent het perceel de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1' alsmede de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur - Attentiegebied'.
Binnen de geldende agrarische bestemming zijn de gronden voornamelijk bestemd voor:
- de uitoefening van (vollegronds)teeltbedrijven, en - buiten bouwvlakken - niet -intensieve veehouderij en paardenhouderij;
- behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps-, natuur en cultuurhistorische waarden.
Op basis van de dubbelbestemming zijn de gronden ter plaatse mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de natte natuurparel.
De realisatie van een woning is in strijd met de geldende bestemming. Voor de realisatie van de Ruimte voor Ruimte woning dient dan ook een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst.
Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een definitieve afweging gemaakt en worden conclusies getrokken.
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De gewenste
situatie is het uitgangspunt voor onderhavig bestemmingsplan en dient op een goede manier in de huidige situatie ingepast te worden.
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Stedenbouwkundige structuur Oisterwijk en woongebieden
Oisterwijk kent een lineaire ruimtelijke opbouw
Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur van de kern Oisterwijk is de oostwest-richting van langgerekte lijnvormige elementen als de Voorste Stroom/Achterste Stroom, de spoorlijn, wegen en het dorpshart-centrum met het langgerekte marktplein (De Lind). Deze herkenbare lineaire ruimtelijke opbouw van de kern is weer nader verdeeld door de noord-zuid gerichte oude uitvalswegen Moergestelseweg, Pannenschuurlaan en Gemullehoekenweg. Hierdoor is er sprake van min of meer homogene deelgebieden die ieder, door een afgeronde ontwikkeling in verschillende perioden, ook specifieke ruimtelijke kenmerken hebben.
Woongebieden
Onder woongebieden wordt in dit geval het totale woongebied aan de zuid- en oostzijde van de kern Oisterwijk verstaan. Het woongebied wordt in het noorden begrensd door het centrumgebied en de spoorlijn Tilburg-Eindhoven. Het buitengebied grenst aan de overige zijden. Het woongebied betreft een omvangrijk woongebied dat grotendeels is gerealiseerd in de periode 1945 tot heden. Duidelijk herkenbaar zijn de diverse deelgebieden die veelal als zelfstandige woonwijken planmatig zijn opgezet. Ondanks de ontwikkelingsperiode van circa 50 jaar kan er gesproken worden van een ruimtelijk samenhangend gebied.
2.1.2 Functionele structuur
Het woongebied zuid-oost is voor het overgrote deel een woongebied. Naast wonen en daaraan verbonden functies (verkeer, groen, wijkvoorzieningen) komen er betrekkelijk weinig andere functies voor. De niet-woonfuncties zijn voornamelijk geconcentreerd in het westelijk deel van de wijk Waterhoef en aan weerszijden van de Burgemeester Verwielstraat.
2.1.3 Bebouwingsstructuur
Ondanks de ontwikkelingsperiode van circa 50 jaar vormt het woongebied een ruimtelijk samenhangend gebied. De kwaliteit van de woonomgeving is in algemene zin hoog. De herkenbare ruimtelijke structuur, de consequent toegepaste groenstructuur, de verweving/begrenzing met het landschap en de over het algemeen goede bereikbaarheid van het centrumgebied dragen daar in belangrijke mate toe bij.
De Merodelaan is zowel gelegen in wijk de Bunders als in woonwijk Speijck-De Hondsberg. De Bunders is gesitueerd tussen het centrum en de Wolvensteeg en tussen de oorspronkelijke uitvalswegen Gemullehoekenweg en Moergestelseweg. Het gedeelte tussen het centrum en Wolvensteeg dateert uit de jaren zestig. Het oudste gedeelte (Burgemeester van Beckhovenstraat-Van Rijckevorsellaan) bevat vrijstaande en geschakelde woningen op smalle, diepe percelen. Het overige deel van dit gebied is wat ruimer verkaveld met veel geschakelde woningen. In het zuidelijk deel tussen Scheepersdijk en Wolvensteeg zijn grote groene pleinen in het stratenpatroon opgenomen.
Figuur 2.1: Merodelaan
Het plangebied ligt midden in de wijk de Bunders dat eveneens in de periode 1945-1955 is ontstaan. Dit gebied omvat het meest extensief bebouwde deel van Oisterwijk, gelegen op de overgang van de bebouwde kom naar het zuidelijk gelegen bossen- en vennengebied. Van meer recentere datum Is de uitbreiding nabij de Baerdijk/Merodelaan. Het woongebied De Bunders bestaat uit landhuizen op zeer grote percelen in een bosrijke omgeving. Het merendeel stamt uit de jaren vijftig. De tuinen vormen uitsparingen in het bos. De dichte boombeplanting langs de smalle wegen versterkt dit boskarakter. Langs de noordzijde van de Merodelaan zijn eveneens villa's gerealiseerd op zeer ruime percelen. Aan de zuidzijde staan, in de directe nabijheid van het plangebied, twee woningen, één direct aan de westzijde van het plangebied, één op zo'n 65 meter ten oosten van het plangebied.
2.1.4 De directe omgeving
Zoals hiervoor beschreven maakt het plangebied deel uit van het buitengebied aan de rand van de kern Oisterwijk en het beekdal van de Achterste Stroom. Aan de noordzijde van de Merodelaan zijn bungalows gesitueerd die de bebouwde kom van Oisterwijk aankondigen. De bebouwing bestaat hier dus uit 1 bouwlaag met een platte afdekking. Meer richting het centrum van Oisterwijk komen hogere goot- en bouwhoogten voor, hoogten die gebruikelijk zijn in dergelijke kernen.
De gronden aan de zuidzijde van de Merodelaan kennen voornamelijk een agrarisch gebruik en hebben een overwegend groen karakter. Op enkele plaatsen in dit gebied zijn (voormalige) boerderijen groen ingepast in het landschap. Ten zuidoosten van het plangebied is volkstuincomplex De Lighallen gesitueerd. Ook deze volkstuin is optimaal landschappelijk ingepast. Het volkstuincomplex vormt in combinatie met de aangrenzende woning aan de Merodelaan (Merodelaan 11) een geleidend element in het agrarisch gebied ten noorden van de Achterste Stroom, waardoor het agrarisch gebied aansluitend aan het plangebied is gescheiden van de oostelijker gelegen agrarische gronden.
Door de aanwezigheid van de (voormalige) boerderijen, de volkstuin, het gebruik van de gronden ten behoeve van landbouw maar ook ten behoeve van beweiding, is het gebied rondom de planlocatie te kenmerken als een gemengd agrarisch gebied.
De (voormalige) boerderijen aan de Merodelaan 11 en 37 zijn karakteristiek voor het bebouwingsbeeld ten zuiden van de Merodelaan. De boerderijen staan op relatief korte afstand tot de weg en bestaan uit 1 bouwlaag met een kap. Daarnaast zijn de boerderijen haaks op de Merodelaan gesitueerd.
Figuur 2.2: Situering plangebied (blauwe omlijning) t.o.v. omgeving (bron: Kadastralekaart.com)
Figuur 2.3: Foto van het gebied ten zuidoosten van de planlocatie (in zuidelijke richting genomen) met landbouwgrond, een weide en groen ingepaste percelen.
2.1.5 Het plangebied
Het plangebied omvat het eerder omschreven perceel aan de Merodelaan ongenummerd. De locatie is weliswaar bestemd als agrarisch maar is niet ingericht ten behoeve van typisch agrarisch (akkerbouw) gebruik. Door de aanwezigheid van verschillende fruitbomen en regelmatige onderhouden grasland oogt het eerder als een tuin bij een (voormalige) boerderij. Het perceel wordt omzoomd door een beukenhaag aan de noord-, zuid en westzijde en houtopstanden aan de oostzijde. Zie ook de foto zoals opgenomen in figuur 2.4.
Figuur 2.4: Foto plangebied
2.2 Ruimte Voor Ruimte Titel
2.2.1 Locatiekeuze
De regeling Ruimte voor Ruimte heeft tot doel dat de ruimtelijke kwaliteit verbeterd wordt door, in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij, de bouw van woningen op passende locaties toe te staan. Dit mag in afwijking van de programmering voor de woningbouw of, indien nodig, in afwijking van de regel dat geen burgerwoningen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied.
In paragraaf 2.3 is een uitgebreide onderbouwing opgenomen waarmee nader wordt ingegaan op de geschiktheid van de locatie voor de realisatie van een Ruimte voor Ruimte woning. Daarbij wordt tevens ingegaan op de planologische aanvaardbaarheid.
2.2.2 Voorwaarden Ruimte voor Ruimte
Vanuit de provincie zijn diverse regels gesteld voor het realiseren van Ruimte voor Ruimte woningen. De vijf noodzakelijke voorwaarden waaraan voldaan moet worden (voordat de gemeente een aanvraag bij de provincie indient om planologische medewerking) zijn de volgende:
- 1. Om in aanmerking te komen voor de regeling Ruimte voor Ruimte moet op het moment van indiening van de aanvraag sprake zijn van beëindiging van de intensieve veehouderij.
- 2. Op het moment van indiening van de aanvraag moeten op de locatie(s) waar de voorgeschreven beëindiging van de intensieve veehouderij plaatsvindt, alle agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Aangetoond dient te worden dat minimaal een gezamenlijke oppervlakte van 1.000 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen is gesloopt.
- 3. Op de slooplocatie dient voldoende milieuwinst behaald te zijn. Aangetoond dient te zijn dat tenminste 3.500 kilogram fosfaat uit de markt is genomen als gevolg van doorhaling van de voor het bedrijf voor de slooplocatie(s) geregistreerde rechten voor intensieve veehouderij.
- 4. Zeker gesteld moet zijn dat de te slopen bedrijfsgebouwen niet worden vervangen door nieuwe bebouwing en dat aan de voormalige agrarische bedrijfslocaties een passende andere bestemming wordt toegekend.
- 5. Planologische medewerking wordt niet verleend als in redelijkheid langs andere wijze tot sanering van de bedrijfsgebouwen kan worden gekomen.
2.2.3 Toetsing aan voorwaarden
Toetsing aan de vijf noodzakelijke voorwaarden levert de volgende conclusies op:
- 1. Er is 3.500 kilogram aan fosfaatrechten gekocht. Hierdoor is sprake van (gedeeltelijk) bedrijfsbeëindiging van één intensieve veehouderijbedrijf.
- 2. Ter plaatse van het voormalige intensieve veehouderijbedrijf aan Hoog Heukelom 9 zijn de bedrijfsgebouwen gesloopt. Daarmee is 1.360 m² aan bebouwing gesloopt.
- 3. Er is 3.502 kilogram fosfaat uit de markt gehaald als gevolg van doorhaling van de geregistreerde rechten voor de intensieve veehouderij.
- 4. In het kader van het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Oisterwijk is de bestemming van de gronden van het voormalige agrarische perceel inmiddels gewijzigd.
- 5. Voor het voormalige agrarische perceel is op geen enkele andere wijze subsidie of vergoeding ontvangen voor de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen. Evenmin is, in relatie tot deze sloop, op geen andere wijze dan via de regeling Ruimte voor Ruimte een woning op een planologisch aanvaardbare locatie gerealiseerd.
De provincie vraagt daarnaast ook om aan te tonen dat het bedrijf gedurende een periode van 3 jaar onafgebroken in bedrijf is geweest. In dit geval zijn hier met de provincie andere afspraken over gemaakt. Het bedrijf is in de periode voor de sloop in 2005 niet in bedrijf geweest. De Ruimte voor Ruimte procedure heeft voor 2005 lang stil gelegen. Op basis van bovenstaande voorwaarden is de provincie toch akkoord gegaan met de ontwikkeling van een Ruimte voor Ruimte-titel.
De Ruimte-voor-ruimte-titel is d.d. 13 juni 2017 door de provincie Noord-Brabant bekrachtigd. Het akkoord bevonden toetsingsformulier is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.
2.2.4 Gemeentelijke criteria
Vanuit gemeentelijk oogpunt zijn tevens diverse criteria geformuleerd waaraan de locatie moet voldoen.
- 1. Het bouwen van een vrijstaande woning op een ruime kavel dient te passen binnen de ruimtelijke structuur van een gebied. Bijvoorbeeld een kavel op een industrieterrein is minder passend, ook al voldoet een dergelijke kavel aan de provinciale criteria.
- 2. Het moet gaan om een locatie waarvan in redelijkheid kan worden verwacht dat deze niet op korte of middellange termijn voor bebouwing in aanmerking kan komen. Bij een dergelijke kavel zou het immers de moeite waard kunnen zijn om te wachten teneinde de kavel te zijner tijd op een reguliere wijze te ontwikkelen. Daarnaast dient duidelijk te zijn dat de locatie in de toekomst niet voor andere bestemmingen nodig is.
- 3. De kavel moet tegen aanvaardbare kosten bouwrijp gemaakt kunnen worden.
2.2.5 Toetsing gemeentelijke criteria
Toetsing aan de eerder geformuleerde gemeentelijke criteria voor het perceel aan de Merodelaan toont aan dat deze locatie hieraan voldoet.
- 1. De beoogde woning sluit aan op het landelijke karakter aan deze zijde van de Merodelaan. Ook de woningtypologie (zie ook paragraaf 2.4) sluit aan op de karakteristiek van de bestaande woningen aan de Merodelaan 11 en 37. Bovendien blijft er voldoende ruimte voor doorzichten naar het achterliggende landschap én is het woonperceel landschappelijk ingepast. Benadrukt wordt dan ook dat de Ruimte voor Ruimte-woning past binnen de ruimtelijke structuur van het gebied.
- 2. De locatie komt, buiten onderhavige Ruimte voor Ruimte regeling niet in aanmerking voor bebouwing.
- 3. Nutsvoorzieningen en (ontsluitings)wegen zijn in de directe nabijheid al aanwezig.
2.2.6 Conclusie
Deze locatie voldoet aan de criteria en is derhalve haalbaar.
2.2.7 Medewerking provincie
Op basis van het Toetsingsformulier Ruimte voor Ruimte zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting, heeft de provincie Noord-Brabant aangegeven akkoord te kunnen gaan met onderhavige Ruimte voor Ruimte titel.
Voor de Ruimte voor Ruimte woning is nog geen concreet bouwplan voorhanden. Alvorens met die uitwerking te starten zal de bouwtitel juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt door middel van onderhavig bestemmingsplan. Het bouwplan zal echter, buiten die hiervoor genoemde Ruimte voor Ruimte voorwaarden, ook aan enkele (beeldkwaliteits)eisen moeten voldoen. Deze eisen zijn opgenomen in onderstaande paragrafen.
2.3 Motivering Planologische Aanvaardbaarheid
2.3.1 Ligging in Oisterwijk
De Merodelaan welke later overgaat in de Wolvensteeg is een lint aan de zuidzijde van de kern van Oisterwijk. Het westelijk deel, tot aan de Wierdsmalaan is volledig tweezijdig bebouwd met vooral ruime vrijstaande bungalowwoningen. Verderop in oostelijke richting is het lint aan de noordzijde hoofdzakelijk eenzijdig bebouwd met vrijstaande woningen en is de zuidzijde sporadisch bebouwd met een woonboerderij. Zo ook op de hoek van de Merodelaan en Wierdsmalaan. Op deze plek staat een grote boerderij in de lengterichting aan de Wierdsmalaan (en dus haaks op de Merodelaan) met daarnaast enkele bijgebouwen.
Deze Merodelaan/Wolvensteeg vormt de overgang van dichtbebouwde woonwijken via een coulissenlandschap rond De Achterste Stroom naar het gebied van de Oisterwijkse bossen en vennen. In deze zone rond de Achterste Stroom ligt een aantal recreatieve functies zoals (volks)tuinen, faciliteiten voor hobbymatige paardensport en een enkele boomgaard. Dwars door dit gebied slingert zich de Achterste Stroom komend vanaf de zandvang nabij de Hondsbergselaan richting Essche stroom.
Dit coulissenlandschap is een fraai groen gebied dat zich uitstrekt tot aan het villalint Heisteeg. Aan de west- en oostzijde wordt dit groene gebied begrensd door woonlinten Wierdsmalaan/Graaf Bernadottelaan en de Gemullehoekenweg. Dit gebied wordt voor een groot deel aan het zicht onttrokken door woonpercelen met dichte beplanting (Heisteeg, deel Wierdsmalaan en deels langs de Gemullehoekenweg). Juist aan de zijde langs de Merodelaan/Wolvensteeg kan het landschap door zicht in enkele 'kamers' vanaf deze lanen worden ervaren. Door de schaarse bebouwing is er op een aantal plekken doorzicht en biedt dit een groen beeld.
2.3.2 Plangebied
De locatie voor de beoogde nieuwe woning ligt direct naast de grote woonboerderij op de hoek van de Wierdsmalaan en de Merodelaan. Op deze locatie ligt momenteel een kleine boomgaard die rondom is afgezoomd met hagen. Door deze omzoming en het gebruik als boomgaard is de locatie landschappelijk gezien een besloten kamer en dit wordt ook als zodanig ervaren.
De locatie ligt dan direct tegen bebouwd gebied en vormt de overgang naar het onbebouwde gebied van Achterste Stroom. Toevoeging van een woning op deze plek betekent dat er direct bij bebouwd gebied wordt aangehaakt. Een nieuwe woning op deze locatie is passend wanneer het watersysteem, de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken worden behouden of zelfs hersteld.
De ontwikkeling van de nieuwe woning sluit dus direct aan op het bestaand stedelijk/bebouwd gebied. De ontwikkeling vormt in die zin de duidelijke afronding van de bebouwing op deze hoek. Het is nadrukkelijk niet de intentie om de lint aan de zuidzijde van de Merodelaan verder te ontwikkelen. Benadrukt wordt dat dit de enige en laatste toevoeging van bebouwing is in dit gebied. Daarmee wordt geaccentueerd dat er sprake is van een overgangsgebied.
Om tot een fraaie en logische afronding te komen zullen uiteraard enkele duidelijke eisen gesteld moeten worden aan de verschijningsvorm van de nieuwe woning en de inrichting van het perceel.
De woning zal moeten aansluiten bij de hoogte, vorm, architectuur en de sfeer van de naastgelegen woonboerderij. Dit betekent dat er aandacht wordt besteed aan de positionering, oriëntatie en een sterk landelijke architectuur die de overgang maakt van de harde lijn van de bungalows van het stedelijk gebied naar het landschap. Door de nieuwe woning haaks op de Merodelaan te plaatsen (net zoals de naastgelegen woonboerderij) blijft het volume langs de laan beperkt. Hierbij is ook de materialisering van belang zoals bijvoorbeeld baksteenarchitectuur, voorkeur voor een rieten kap en een hoogwaardige detaillering. In paragraaf 2.4 en in de bijlage Beeldkwaliteit bij de regels van dit bestemmingsplan wordt hier nader op ingegaan.
Om de overgang goed vorm te geven zullen bijgebouwen aan de westzijde moeten worden geplaatst. Hierdoor ontstaat een fraaie oriëntatie van de woning op zowel de laan als het landschap en is erfbebouwing niet prominent aanwezig. In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen waarmee geborgd wordt dat de oostzijde van het perceel vrij blijft van erfbebouwing.
2.3.3 Conclusie
Op deze manier wordt direct aangesloten op de stedelijke bebouwingsconcentratie, waarbij een fraaie overgang van dit verstedelijkt gebied naar de landelijke zone wordt vormgegeven. Er is duidelijk geen sprake van een aanzet tot verdere ontwikkeling van het bebouwd gebied, maar juist een passende afronding door de woning in te passen in het bestaande landschappelijk raamwerk.
2.4 Beeldkwaliteit
De nieuwe woning dient te worden ingepast in de omgeving van het plangebied aan de rand van de kern Oisterwijk. Daarbij dient met name aangesloten te worden op de bouwmassa's en typologie aan de zuidzijde van de Merodelaan. Hier is de woonbebouwing overwegend gerelateerd aan de (vroegere) agrarische functie. De bestaande woningen zijn hier ook vaak traditioneel van aard.
Figuur 2.5: Voorbeelden woningen in de omgeving.
Het doel is de nieuwe woning hier zoveel mogelijk aansluiting op te laten vinden, zodat een logisch vervolg van de bebouwing aan deze zijde van de Merodelaan ontstaat. Deze aansluiting bij de traditionele woningen in de omgeving wordt vooral gezocht in een traditionele hoofdvorm van de nieuwe woning. Daarom is ervoor gekozen om vanuit de beeldkwaliteit voor te schrijven dat de woning in verschijningsvorm in een van twee woningtypologieën kan worden ingedeeld. Die twee categorieën zijn langgevelboerderijen en dorpswoningen. Beide woningtypologiëen zijn op het betreffende kavel mogelijk. De beoogde beeldkwaliteit wordt tevens vastgelegd in de bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan.
2.4.1 Woningtypen
Langgeveltype
De hoofdvorm van deze woningen wordt gekenmerkt door de volgende eigenschappen:
- De verhouding van het grondvlak, breedte in relatie tot de lengte is minimaal 1:1,7.
- Het dak is eenvoudig in haar uitstraling en staat haaks op de Merodelaan. Iedere woning heeft een zadeldak of schilddak.
- Samengestelde dakvlakken horen niet bij het langgeveltype en behoren dus niet tot de mogelijkheden. Wolfseinden behoren wel tot de mogelijkheden.
- Voor de woningen geldt een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter.
- Dakkappellen en dakramen zijn ondergeschikt aan het dakvlak.
Figuur 2.6: Schematische weergave van mogelijke dakvormen langgeveltype
Figuur 2.7: Referentiebeelden langgeveltype. (Bron: gemeente Oisterwijk) Let op: de bovenstaande beelden geven de beoogde sfeer weer. Voor de exacte kleuren wordt verwezen naar kleur- en materiaalgebruik.
Dorpswoningen
In het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de bebouwingsmogelijkheden in de rest van het buitengebied. Dat betekent dat een maximale goothoogte is toegestaan van 3 meter en een bouwhoogte van 9,5 meter. De verhouding echter van het grondvlak, breedte in relatie tot lengte hoeft bij de typologie Dorpswoningen in dit geval niet minimaal 1:1,7 te zijn.
Om de maximale bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan te kunnen benutten is ervoor gekozen om vanuit beeldkwaliteitseisen het langgeveltype niet verplicht te stellen, maar ook een alternatief woningtype toe te staan, waarbij de bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan meer worden benut. We noemen dit type de dorpswoningen.
Voor dit woningtype zijn de volgende kenmerken voorgeschreven:
- Hoofdvorm bestaat uit 1 tot 1,5 bouwlagen, met daarop een kapdak.
- Voor de woningen geldt een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 9,5 meter.
- De woning staat haaks op de Merodelaan;
- Het dak mag zijn samengesteld uit meerdere dakvlakken.
- Schilddaken zijn niet toegestaan. Wolfseinden wel.
De woning mag zowel in klassieke als eigentijdse vertalingen worden uitgevoerd. Klassiek wordt gekenmerkt door landelijke detaillering. Er wordt met nadruk geen jaren '30-stijl bedoeld.
Eigentijds betekent vooral strak in detaillering en creatief gebruik van materialen.
Dakkappellen en dakramen mogen prominenter aanwezig zijn dan bij het langgeveltype.
Algemene uitgangspunten
Bij beide typen geldt dat de nokrichting haaks op de Merodelaan staat en dat de woningen traditioneel of eigentijds mogen worden uitgevoerd.
Kleurgebruik en materialisatie (richtlijn)
De woning wordt uitgevoerd in traditionele materialen. De gevels van het hoofdgebouw dienen uitgevoerd te worden in baksteen in een rode, roodbruine tot donkerbruine kleur. Daarnaast is een moderne toepassing van riet als gevelbekleding ook mogelijk.
Kozijnen en deuren worden bij voorkeur uitgevoerd in hout. Daken mogen uitgevoerd worden in riet (natuurlijk riet) of dakpannen. Pannendaken worden uitgevoerd in roodoranje of donkergrijze keramische dakpannen. Een combinatiedak van riet en pannen behoort ook tot de mogelijkheden. Geglazuurde dakpannen passen niet bij de dorpse uitstraling van het plan. Deze worden dan ook niet toegestaan.
Aan-, uit- en bijgebouwen
Er dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen hoofd- en bijgebouwen zowel in uitstraling, massa en positie. Bijgebouwen zijn vrijstaand, als ondergeschikte massa tegen het hoofdgebouw aan geplaatst of als onderdeel van het hoofdgebouw. Ten oosten van de woning zijn bijgebouwen niet toegestaan.
Indien het bijgebouw tegen het hoofdgebouw aangebouwd wordt dient deze minimaal 5 meter achter de voorgevelrooilijn geplaatst te worden.
De aan-, uit- en bijgebouwen worden in dezelfde stijl en materiaalgebruik of daaraan gerelateerd stijl als het hoofdgebouw vormgegeven.
Erfafscheidingen
De groene erfafscheidingen ondersteunen de groenstructuur van de bestaande bomenrij aan de Merodelaan, aan de voorzijde van de kavel. Het is van belang voor de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing van het plangebied, dat deze bomenrij behouden blijft.
De erfafscheidingen worden als hagen of heggen uitgevoerd. De groene erfafscheidingen horen bij het agrarisch cultuurlandschap. De volgende soorten kunnen gebruikt worden als plantmateriaal: beuk, veldesdoorn, liguster, linde en gebiedseigen soorten. Gestreefd wordt de bestaande beukenhaag te handhaven.
Figuur 2.10: Referentiebeelden van hagen (Bron: gemeente Oisterwijk)
Parkeren
Parkeren vindt plaats op de kavel en niet in het openbaar gebied. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Regeling Beëindiging Veehouderijtakken
In het kader van de aanpak van de mestproblematiek is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) opgesteld. Voor de beëindiging van verschillende takken van veehouderij kan subsidie worden aangevraagd. Indien een beëindigingsubsidie wordt aangevraagd, kan op aanvraag ook subsidie worden verstrekt voor de afbraak van stallen. De sloopsubsidie kan alleen worden verstrekt voor gebouwen binnen de reconstructiegebieden.
Om de sloopsubsidies te kunnen financieren is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop het reeds toegekend reguliere contingent, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te betalen. Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het beginsel 'Ruimte voor Ruimte'.
Aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht, de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het mestoverschot. De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in Noord-Brabant circa 2.700 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen. Dit aantal kavels wordt in twee tranches uitgegeven van respectievelijk 964 en 1.700 kavels. De tweede tranche bevat in totaal 1.700 kavels waarvan 1.100 kavels in het kader van de RBV (Regeling Beëindiging Veehouderijtakken), de regeling waarop ook de eerste tranche is gebaseerd, en 600 kavels in het kader van de verbrede aanpak Ruimte voor Ruimte. De verbrede aanpak houdt in dat de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling ook kan worden ingezet ter financiering van de beëindiging en sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden, de sloop van niet meer voor intensieve veehouderij in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen of de sloop van andere ongewenste bebouwing in het buitengebied.
In paragraaf 3.2 wordt verder ingegaan op de aanpak van de provincie Noord-Brabant bij de financiering van de sloopsubsidies.
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.
De ontwikkeling van een enkele woning heeft geen invloed op 1 van de hierboven genoemde rijksbelangen.
3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). In de toelichting van een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd.
Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.
Op 12 mei 2017, is het besluit tot wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking in het Staatsblad verschenen. De wijziging voorziet in een aanpassing van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en is in werking getreden op 1 juli 2017. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Een plan om een enkele burgerwoning te bouwen wordt, vanwege de kleinschaligheid, door de Raad van State niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (201311233/1/R4, r.o. 3.3, d.d. 27 augustus 2014). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk. Voor dit plan/project geldt dat de nieuwe woning voorziet in een behoefte.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving’
Op 14 december 2018 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie is overheid bindend en loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet in 2022. In de Omgevingsvisie verwoordt de provincie haar visie op de toekomst van Brabant tot aan 2050. Centraal staan hierbij de kernwaarden die de provincie geformuleerd heeft ten aanzien van haar handelen. De kernwaarden zijn:
- 1. Meerwaarde-creatie;
- 2. Technische- en sociale innovatie;
- 3. Kwaliteit voor kwantiteit;
- 4. Steeds beter;
- 5. Pro-actief.
Beoordeling
Met de Omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het voorliggend initiatief betreft de ontwikkeling van een Ruimte voor Ruimte woning op basis van een provinciaal geaccordeerde Ruimte voor ruimte titel. De realisatie van de woning in de kernrandzone van Oisterwijk is in paragraaf 2.3 uitgebreid gemotiveerd en wordt als passend beoordeeld.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) is op 25 oktober 2019 vastgesteld.
Op 1 januari 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.
De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen. Ook zijn hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen.
Beoordeling
In Artikel 3.80 ruimte-voor-ruimte van de Iov is aangegeven dat een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied onder voorwaarden (zie Bijlage 2) kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels.
Figuur 3.1: Iov kaart Landbouw met plangebied rood omcirkeld. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is door de provincie aangemerkt als 'Landelijk gebied'.
Een van de voorwaarden uit Artikel 3.80 is dat de Ruimte voor Ruimte kavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie moet liggen.
In Artikel 1.1 Begripsbepaling is aangegeven wat onder 'bebouwingsconcentratie' wordt verstaan: kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster. Deze termen zijn ook in de begripsbepaling verklaard:
Kernrandzone: overgangszone van bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een toenemende menging van functies.
Bebouwingslint: min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten Stedelijk gebied
Bebouwingscluster: vlakvormige verzameling van bebouwing, gelegen buiten Stedelijk gebied
Uit de begripsbepaling blijkt dat een Ruimte voor Ruimte kavel ook in de kernrandzone kan worden gerealiseerd.
Het plangebied ligt in de dorpsrand. Het perceel wordt aan de noord en westzijde begrensd door bebouwing op korte afstand van elkaar en er is sprake van functiemenging met enkele woonboerderijen, volkstuinen, faciliteiten voor paardensport en een enkele boomgaard. In dit geval is dan ook sprake van de ligging in een kernrandzone.
Een andere voorwaarde is dat de ontwikkeling plaatsvindt op een 'planologisch aanvaardbare locatie'. Wat dat betekent is niet gedefinieerd in de begripsbepaling en blijkt ook niet uit de toelichting bij Artikel 3.80. Aangenomen wordt dat het een locatie moet zijn die moet voldoen aan de diverse eisen die in Artikel 3.80 worden gesteld. Ook mag geen sprake zijn van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling. In dit geval wordt 1 ruimte voor ruimte woning ingepast in de dorpsrand.
In paragraaf 2.3 wordt gemotiveerd dat sprake is van een planologisch aanvaardbare locatie.
Conclusie
Het planvoornemen voldoet dan ook aan de Iov van de provincie Noord-Brabant.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Oisterwijk
De gemeenteraad heeft de Omgevingsvisie voor Oisterwijk vastgesteld op 22 december 2016. Een omgevingsvisie is een integrale visie waarin strategische hoofdkeuzen van beleid voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn staan. Met de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de omgevingsvisie verplicht voor Rijk, provincies en gemeenten. Met de nieuwe omgevingsvisie wordt beoogd een beleidskader op te stellen, dat de inwoners, ondernemers én bestuurders inspireert.
In het document worden de kaders omschreven, waarbinnen initiatiefnemers worden uitgenodigd om hun plannen op te stellen. Uitnodigingsplanologie wordt beoogd met de nieuwe visie. De gemeente bepaalt niet meer wat ergens moet komen, maar geeft enkel aan binnen welke kaders projecten de meeste slagingskansen hebben. Het is vervolgens aan de burger en/of ondernemer om hiermee aan de slag te gaan. De visie dient als:
- Inspiratie voor ondernemers, bestuurders en inwoners.
- Richtinggevend kader voor het toekomstig gemeentelijk ruimtelijk ordeningsbeleid.
- Toetsingskader voor individuele verzoeken en initiatieven die niet passen binnen de bestemmingsplannen.
- Input voor overleg met de Provincie en de regio over de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
Het plangebied ligt in het beekdal van de Achterste Stroom tussen Wolvensteeg en Heisteeg waarvoor een gebiedsvisie is opgesteld. De Gebiedsvisie Achterste Stroom (d.d. 28 oktober 2013) is integraal onderdeel van de omgevingsvisie Oisterwijk.
Via een burgerinitiatief heeft de bewonersgroep Wolvensteeg - Achterste Stroom - Heisteeg een visie ontwikkeld die past binnen Rijks-, provinciaal-, gemeentelijk- en waterschapsbeleid. De realisering van de visie leidt er toe dat het gebied rond de Achterste Stroom aantrekkelijker wordt voor mens en dier. Zowel ecologisch (versterken natuurlijke verbinding tussen natuurgebieden en toename van biodiversiteit), hydrologisch (realiseren van een natuurlijke beek) als recreatief (door beleefbare natuur aan de dorpskernrand) vindt versterking plaats.
De visie geeft inzicht in de bestaande waarden en functies in het gebied en het dient als toetsingsinstrument voor eventuele toekomstige ontwikkelingen. Er mist in feite een beleidsvisie die de verschillende bestemmingen en functies binnen het gebied verbindt met het oog op de toekomst en teneinde te voorkomen dat de bestaande en vaak kwetsbare waarden verloren gaan. Dit heeft uiteraard weer zijn directe weerslag op de uitstraling van de gemeente, de stand van de flora en fauna, en van de Achterste Stroom en op de leefomgeving van de bewoners. Dit houdt in dat de visie in beginsel conserverend van aard is, maar dat nieuwe ontwikkelingen wel degelijk mogelijk zijn, mits deze passend zijn bij en aansluiten op de bestaande functies én de bestaande waarden worden versterkt.
Ten aanzien van bebouwing is het streefbeeld landelijk wonen in en aan de natuur waarbij de natuur beleefbaar is en blijft. De bebouwing aan de noordelijke grens van het gebied wordt gevormd door de bebouwing vanaf de Gemullenhoekenweg, “ de Groenenborch” , de Wolvensteeg en de Merodelaan. Dit vormt een natuurlijke overgang van de bebouwde kern naar de Stroom. Verdere bebouwing in dit gebied betekent het aantasten van het beekdal en is in strijd met het streefbeeld. Hierna wordt duidelijk dat de realisatie van een woning onder voorwaarden wel mogelijk is.
Beoordeling
De Merodelaan is bebouwd met een tweetal lage rietgedekte woningen. Onderhavig initiatief voor de realisatie van een Ruimte voor Ruimte-woning wordt specifiek in de visie benoemd. Aangegeven wordt dat voor deze woning eisen moeten gelden ten aanzien van maximaal oppervlak, hoogte en soort dakbedekking. De nieuwe bebouwing moet in ieder geval een geheel vormen met de bestaande bebouwing ter plaatse. Daarnaast moeten doorzichten naar het achterland mogelijk blijven.
Door middel van dit bestemmingsplan worden het maximale bebouwingsoppervlakte alsmede de maximale goot- en bouwhoogten vastgelegd. Daarnaast moet het planvoornemen voldoen aan de beeldkwaliteitsaspecten zoals opgenomen in paragraaf 2.4 van deze toelichting. Doordat voldaan wordt aan de beeldkwaliteitseisen, vormt de nieuwe woning een geheel met de overige bebouwing aan deze zijde van de Merodelaan. Bovendien is tussen de nieuwe woonkavel en de bestaande woning aan de Merodelaan 11 voldoende ruimte over om een ruim doorzicht naar het achterland te garanderen. Het planvoornemen voldoet dan ook aan de gebiedsvisie Achterste Stroom en daarmee ook aan de Omgevingsvisie Oisterwijk.
Figuur 3.1 Schets Gebiedsvisie Achterste Stroom
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en op andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld verkeer, archeologie en cultuurhistorie, ecologie).
4.1 Verkeer En Parkeren
4.1.1 Normstelling
De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte is gebaseerd op CROW publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012. De kencijfers uit deze publicatie worden gespecificeerd op basis van het type functie en de ligging van de functie. Er wordt uitgegaan van de maximale kencijfers van het CROW om zo een 'worst case' scenario door te rekenen. Bij het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) is het gemiddelde autobezit en adressendichtheid in Oisterwijk opgevraagd. De normen ten aanzien van parkeren zijn in de gemeente Oisterwijk vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2016 die in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Oisterwijk' is verankerd.
4.1.2 Onderzoek Verkeersgeneratie
Voor het aspect verkeer is het van belang dat wordt voorzien in een goede ontsluiting van het plangebied.
Het plangebied wordt op dit moment ontsloten via de Merodelaan. Het perceel is via een opening in de haag te bereiken. In die situatie zijn geen wijzigingen voorzien.
Vanuit de Merodelaan kan eenvoudig via de Baerdijk en de van Rijckevorsellaan de doorgaande wegenstructuur in Oisterwijk worden bereikt. De realisatie van de woning zal niet zorgen voor een onaanvaardbare toename van het verkeer in de straat. Het gaat om circa 6 motorvoertuigen per dag. Knelpunten in de ontsluiting zijn dan ook niet aanwezig.
4.1.3 Onderzoek Parkeren
Voor parkeren is het van belang dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Voor onderhavige ontwikkeling geldt de Nota Parkeernormen 2016 zoals vastgelegd door middel van het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Oisterwijk'. Op basis van deze Nota geldt voor een vrijstaande koopwining in de rest van de bebouwde kom een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Afgerond komt dit neer op 3 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein.
Het nieuwe woonperceel is voldoende groot om deze 3 noodzakelijke parkeerplaatsen op eigen terrein te kunnen realiseren.
4.1.4 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
4.2.2 Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 1 woning. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.3 Bodemkwaliteit
4.3.1 Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.
4.3.2 Onderzoek Bodemkwaliteit
Door Ingenieursbureau Mol is in 2007 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Ingenieursbureau Mol. Merodelaan (ong.), Oisterwijk, 15 mei 2007; rapportnummer: 50252). Hierbij is in de bovengrond een lichte tot matige verontreiniging met PAK aangetroffen. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater zijn verhoogde gehalten chroom en zink aangetroffen.
Het mengmonster met de matige verontreiniging PAK in de bovengrond is uitgesplitst. Hierbij zijn geen gehalten boven de tussenwaarde (waarde waarboven nader onderzoek noodzakelijk is) aangetroffen. Voor de bodemgebruikfunctie "wonen met tuin" geldt bij een standaardbodem een PAK gehalte van 2 mg/kg ds. De gemeten gehalten in de noordelijk gelegen strook (bovengrond zijn aanzienlijk hoger.
Nader onderzoek in verticale richting is noodzakelijk om te bepalen of de ondergrond is verontreinigd met PAK. Nader onderzoek in horizontale richting wordt gezien de uitsplitsing van het mengmonster niet noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt de bovengrond in de noordelijke strook te verwijderen. Het grondwater is niet geschikt voor drink- of beregeningsdoeleinden.
4.3.3 Nader bodemonderzoek
Door Ingenieursbureau Mol is op 27 juni 2007 een nader bodemonderzoek uitgevoerd (Ingenieursbureau Mol. Merodelaan (ong.), Oisterwijk, 27 juni 2007; rapportnummer 20252). Voor de bodemgebruikfunctie "wonen met tuin" geldt bij een standaardbodem een PAK gehalte van 2 mg/kg ds. De gemeten gehalten in de noordelijk gelegen strook (boven)grond zijn aanzienlijk hoger. De lichte en matige verontreiniging met PAK bevindt zich in de bovenste halve meter over een strook van 40 bij 12,5 meter. Geadviseerd wordt, gezien de toekomstige bodemgebruikfunctie en om te voorkomen dat bij het bouwrijp maken van het terrein de grond wordt gemengd met schone grond, de bovenste laag (tot 0,5 m-mv) in de noordelijke strook (40 bij 12,5 meter), alvorens het bouwkavel wordt vrijgegeven, te verwijderen.
Geadviseerd wordt het verwijderen van de strook onder milieukundige begeleiding te laten uitvoeren en hiervoor een beperkt saneringsplan voor te laten opstellen. Indien de grond elders wordt toegepast dient te worden voldaan aan het Bouwstoffenbesluit. Het grondwater is niet geschikt voor drink- of beregeningsdoeleinden.
De verontreinigde grond wordt verwijderd. Hiervoor wordt een beperkt saneringsplan opgesteld.
Er is geen reden om aan te nemen dat, ten opzichte van de onderzochte situatie, tot op heden wijzigingen hebben voorgedaan. De gronden zijn nog niet gesaneerd maar er is ook geen reden om er van uit te gaan dat er in de tussentijd (nieuwe) bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden.
4.3.4 Conclusie
Voor deze bestemmingswijziging zijn de mogelijke risico's voldoende in beeld gebracht. Er is geen sprake van een mogelijk ernstig geval van bodem verontreiniging, als er geen (nieuwe) bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.
Conform het beleid van de gemeente Oisterwijk dient voor de omgevingsvergunning een actueel bodemonderzoek aangeleverd te worden. De rapportages van bovengenoemde onderzoeken zijn te oud (>10 jaar). In het kader van de Wet bodembescherming is het niet verplicht de gehalten PAK af te graven. Het bouwbeleid van de gemeente Oisterwijk eist echter grond van betere kwaliteit.
Voor deze bestemmingswijzing is de kwaliteit van de bodem voldoende onderzocht, voor de bouwvergunning dienen de onderzoeken geactualiseerd te worden. De genoemde gehalten PAK zoals eerder aangetroffen boven de tussenwaarde vormen geen belemmering.
4.4 Water
4.4.1 Inleiding
Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct of indirect geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder (Waterschap de Dommel) heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om het waterschap vroegtijdig te betrekken bij de planvorming.
4.4.2 Beleidskader
Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat in de belangstelling. Thema’s zoals ‘water in de stad’ en ‘water als ordenend principe’ zijn beleidsspeerpunten op alle overheidsniveaus. Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 verankerd in het ‘Besluit op de ruimtelijke ordening 1985’. Het belangrijkste instrument vanuit het Waterschap is de Keur 2015 van Waterschap de Dommel. In het Verbreed Gemeentelijk Riolerings Plan ( V-GRP) 2015-2019 heeft de gemeente Oisterwijk haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd.
Het bovenstaande resulteert in een voorkeursvolgorde voor het verwerken van hemelwater waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:
- 1. Hergebruik
- 2. Vasthouden
- 3. Bergen en afvoeren
- 4. Afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect)
- 5. Afvoeren naar de riolering
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe binnen het plan "Ruimte voor Ruimte Merodelaan", met water wordt omgegaan. Verder is opgenomen op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan ‘Veiligheid, Voldoende en Schoon Water’. In het laatste deel is een omschrijving en tekening opgenomen van de aan te leggen voorzieningen.
4.4.3 Gebiedsomschrijving in relatie tot water
Bodem
De bodem bestaat voornamelijk uit enkeerdgronden en zwaklemig fijn zand. In de natuurgebieden tussen Oisterwijk en Moergestel bestaat de bodem veelal uit leemarm zand in stuifduinen. De hoogstgelegen gronden liggen in de omgeving van Heuvelstraat, op circa 14,0 m + N.A.P. De laagstgelegen gronden liggen ten zuiden van de kern Oisterwijk, op circa 8,0 m + N.A.P. nabij het Klompven. Daarmee maakt het gebied deel uit van het deelgebied hoge zandgronden in Hoog-Nederland.
Grondwater
Het plangebied is grotendeels als intermediair gebied aan te duiden. Dit betekent dat in het gebied afwisselend kwel- en infiltratie plaatsvindt. De kwel die in de intermediaire gebieden optreedt zal hoofdzakelijk ondiepe kwel zijn. Er is dan sprake van een opwaartse stroming van grondwater, bestaande uit in de omgeving geïnfiltreerde neerslag. Rondom en in de natuurgebieden komen delen voor die als infiltratiegebied zijn aan te merken. In de lagere gebieden van de beekdalen is sprake van een kwelsituatie. Het betreft hier ondiepe slootkwel. Het plangebied valt onder de hydrologische gevoelige delen van de Groene Hoofdstructuur, zoals de Oisterwijkse bossen en Vennen en het Moergestels Broek.
De grondwaterstand in het gebied is vrij laag (oude akkerbouwcomplexen en jonge ontginningen) tot laag (hoge dekzandgronden: grondwatertrap VI).
Oppervlaktewater
Ten zuiden van het plangebied loopt de Achterste Stroom. Het plangebied en omgeving maakt onderdeel uit van het hoofdstroomgebied van de Dommel. De beken vinden hun oorsprong in de natte heide- en/of moerasgebieden van het Kempisch Plateau (België). De Voorste en Achterste Stroom komen ten oosten van Oisterwijk samen en vanaf dat punt heet de beek de Essche Stroom. Deze mondt uit in de benedenloop van de Dommel.
De rechte sloten en grillige oude kreken vormen, behalve een belangrijk landschappelijk element, de structuur om het water aan te voeren, te bergen en/of af te voeren. Het peilbeheer is hierbij afgestemd op de aanwezige grondgebruiksfunctie in het gebied. Behalve aan de eisen van het grondgebruik, met name landbouw en stedelijk gebied, wordt het peil tevens afgestemd op belangen van aanwezige natuurwaarden en waterbuffering. Voor zover bekend spelen er in het plangebied geen knelpunten met betrekking tot waterkwantiteit.
Het diepe grondwater afkomstig van de hoge zandgronden heeft een bijzonder goede kwaliteit. Het oppervlaktewater in het plangebied, is net als in veel andere buitengebieden matig. Dit wordt onder meer veroorzaakt door uit- en afspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen uit de landbouw, riooloverstorten en effluent van RWZI's, verontreinigingen vanuit de stedelijke gebieden en de inlaat van gebiedsvreemd (en verontreinigd) inlaatwater.
Afvalwater
In de huidige situatie komt op de locatie geen afvalwater vrij. In de toekomstige situatie zal binnen het plangebied worden voorzien in een gescheiden rioolstelsel waarmee afvalwater separaat van het schone hemelwater wordt afgevoerd naar de dichtstbijzijnde RWZI.
Hemelwater
Aangezien in de huidige situatie geen verharding binnen het plangebied aanwezig is, wordt het hemelwater ter plaatse direct in de bodem geïnfiltreerd of afgevoerd naar de Achterste Stroom. In de toekomstige situatie zal het hemelwater worden afgekoppeld van het afvalwater. In eerste instantie zal het schone hemelwater ter plaatse worden geïnfiltreerd. Binnen het plangebied zal daartoe een infiltratievoorziening in de vorm van een open regenwaterbuffer of een wadi worden aangelegd. In paragraaf 4.4.5 wordt de noodzakelijke omvang van deze infiltratievoorziening berekend.
Vergunningen
Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
4.4.4 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie
Verdeling verhard oppervlak:
Oppervlaktes | Huidig m² | Toekomstig m² |
Daken | 0 | 400 |
Groene daken | 0 | |
Terreinverharding | 0 | 250 |
Open verharding | 0 | 100 |
Onverhard terrein | 1.680 | 930 |
Totaal | 1.680 | 1.680 |
Het toekomstige oppervlak van de daken is gebaseerd op het maximaal bebouwingsoppervlak (hoofdgebouw en bijgebouwen) dat in de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd, rekening houdende met vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Voor de terreinverharding is een aanname gedaan voor de oppervlakte van de oprit, paden en terrassen. Een even zo groot oppervlak als het toegestane dakoppervlak kan gezien worden als een "worst-case" situatie. Voor eventuele paden in de tuin wordt uitgegaan van een open verharding.
4.4.5 Toelichting buffer- en infiltratievoorzieningen
De bestaande bebouwde omgeving loost voornamelijk op een gemengde riolering. Het perceel Merodelaan is in de huidige staat volledig onverhard. Er is geen oppervlaktewater in de directe omgeving aanwezig in de vorm van bermslootjes.
Overeenkomstig de uitgangspunten zoals opgenomen in de Keur 2015 en het beleid van de gemeente Oisterwijk geldt een compensatieplicht van 60 mm per m² extra verhard oppervlak. Onderzocht is hoe voor het bouwplan zo optimaal mogelijk met de waterhuishouding omgegaan kan worden. Het oppervlak van de nieuwe bebouwing is op basis van de gegevens zoals inzichtelijk gemaakt in paragraaf 4.4.4, maximaal 750 m2 (dakoppervlak zoals vastgelegd in de regels en inschatting terreinverharding) waarvan 100 m² zal bestaan uit halfverharding. Voor halfverharding mag een reductie van 50% worden toegepast.
In totaal moet de volgende capaciteit aan waterberging worden gerealiseerd:
- 650 m² x 0,06 = 39 m³;
- 100 m² x 0.06 = 6 m³/2 = 3 m³.
Er moet aan de hand van de uitgangspunten totaal 42 m3 waterberging gerealiseerd worden.
De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ter plaatse ligt tussen 1,20 en 1,40 m onder maaiveld. Er kan dan ook slechts beperkt geïnfiltreerd worden op eigen terrein.
Om te voldoen aan de eisen van opvang, buffering en infiltratie kan een open regenwaterbuffer of een wadi aangelegd worden.
Bij de bouw van de woning zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen zoals zink, koper en lood op die plaatsen waar dit in aanraking kan komen met afstromend hemelwater. De afmetingen van de open regenwaterbuffer of wadi zullen worden afgestemd op het extra verhard oppervlak. Het is niet wenselijk dat schoon hemelwater op het gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.5.1 Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebeiden.
4.5.2 Onderzoek
Het plangebied is te kenmerken als een rustig buitengebied. Bij de geplande ontwikkeling wordt een bedrijfshindergevoelige functie gerealiseerd, namelijk een woning.
Bedrijfshindergevoelige functie
Wat betreft de te ontwikkelen bedrijfshindergevoelige functie is de (eventuele) aanwezigheid van bedrijven in de directe omgeving van belang.
In het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven gevestigd. Ook in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen agrarische of reguliere bedrijven aanwezig.
Afhankelijk van de bedrijfssituatie vallen agrarische bedrijven onder de werking van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), zoals het "Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer" of onder de werking van de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder (voorheen Veehouderij en Hinderwet).
Om zowel de milieuhygiënische situatie als de belangen van deze agrarische bedrijven te waarborgen dienen bepaalde afstanden tot milieugevoelige bestemmingen zoals woningen te worden aangehouden. In de AMvB en de richtlijn worden afstanden genoemd van 10, 25 en 50 meter genoemd die aangehouden moeten worden tussen agrarische bedrijven en woningen van derden. Voor intensieve veehouderijbedrijven geldt echter een grotere aan te houden afstand.
Binnen een straal van 500 meter ten opzichte van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven of intensieve veehouderijbedrijven gevestigd. De afstand tot het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bedraagt zelfs ruim 2 kilometer. De realisatie van de woning wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van dergelijke bedrijven. Andersom vormt de realisatie van de woning niet voor een beperktere bedrijfsvoering van agrarische bedrijven.
4.5.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.
4.6 (Spoor)wegverkeerslawaai
4.6.1 Beleid en normstelling
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.
4.6.2 Onderzoek
Binnen het plangebied wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling het realiseren van een geluidsgevoelige functie en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden).
De Merodelaan heeft in het Gemeentelijk Verkeers en Vervoerplan de functie van verblijfsweg (30 km/uur) zodat de Merodelaan als gedezoneerd is te beschouwen. Op basis van jurisprudentie dient echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Omdat de intensiteit op het onderhavig gedeelte van de weg ook na realisering van de nieuwe woning zeer laag is (circa 100 mvt/ etmaal) kan worden aangenomen dat de geluidsbelasting aan de gevels zodanig laag is dat zonder berekening mag worden verwacht dat de contour van de voorkeurgrenswaarde (50 dB(A)) zich bevindt binnen het wegprofiel. Er kan dan ook worden gesproken van een aanvaardbaar geluidsniveau.
4.6.3 Conclusies
Het (spoor)wegverkeerslawaai vormt, geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Beleid en normstelling
Wet Milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de
concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10)
4.7.2 Onderzoek Wet Milieubeheer
Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 14 ug/m3 voor stikstofdioxide en 18,5 ug/m3 voor fijn stof (PM10).
De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen beide op 40 ug/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.
4.7.3 Onderzoek NIBM
De ontwikkeling maakt de realisatie van 1 woning mogelijk. Deze ontwikkeling is dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit NIBM van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
4.7.4 Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
4.8 Archeologie
4.8.1 Beleid en normstelling
Archeologiebeleid Oisterwijk
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente beschikt over een vastgestelde archeologische beleidsnota. In november 2018 is het archeologiebeleid van de gemeente Oisterwijk geactualiseerd. Een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke archeologiebeleid vormt de Archeologische verwachtingskaart Oisterwijk. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen.
4.8.2 Onderzoek
De archeologische verwachtingskaart Oisterwijk is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones.
Het Archeologische beleid van Oisterwijk bevat een verwachtingskaart, een beleidskaart met bijbehorende matrixnormen.
Figuur 4.1 uitsnede archeologische verwachtingskaart (plangebied aangeduid met nr.: 22.178)
Figuur 4.2: uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied rood omlijnd)
Figuur 4.3: Ondergrenzen gemeente Oisterwijk (rood omlijnd is van toepassing)
Het plangebied bevind zich in een zone waar, volgens de gemeentelijk archeologische verwachtingskaart, een hoge archeologische verwachting geldt. In het gebied geldt een archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen met een verstoringsoppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm onder het maaiveld.
Door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. is in mei 2007 een archeologisch vooronderzoek (bureau- en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd. Vanwege nieuwe archeologische wetgeving, gemeentelijke eisen en nieuwe archeologische informatie is het bureauonderzoek uit 2007 niet meer conform de wettelijke verplichtingen. Daarom is het betreffende onderzoek geactualiseerd. De gegevens van het destijds uitgevoerde veldonderzoek zijn daarbij nog wel gebruikt en verwerkt. Het (geactualiseerde) onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. De resultaten van dat onderzoek worden hieronder beschreven.
Het plangebied ligt op een hoger gelegen, redelijk goed ontwaterde rug die aan de zuidkant grenst aan het beekdal van de Achterste Stroom en aan de noordkant grenst aan de Voorste Stroom. Op deze rug zijn tot op heden geen archeologische resten aangetroffen. In de tijd dat ten noorden van de Voorste Stroom de eerste gronden werden ontgonnen, bleef het gebied rondom onderhavig plangebied onontgonnen. Het gebied werd wel gebruikt. Er werd waarschijnlijk onder andere hout gehaald, plaggen gestoken voor in de potstal en vee geweid. Als gevolg hiervan is de oorspronkelijke bosvegetatie uiteindelijk gedegenereerd tot een heidevegetatie. Het gebied wordt ook wel 'De Kleine Heide' genoemd. 'De Grote Heide' ligt ten zuiden van de Achterste Stroom. Vanaf het begin van de 17e eeuw is De Kleine Heide ontgonnen. Het plangebied maakte deel uit van een groot perceel dat in gebruik was als boerenerf met opstallen. In het plangebied zelf stond geen gebouw. Vanaf 1832 stond in het plangebied zelf een gebouw (dit gebouw was tot 1861 bewoond). In het plangebied heeft ook een kippenhok gestaan; onduidelijk is of dit kippenhok het zelfde gebouw betreft als het voormalige woonhuis.
Tijdens het veldwerk zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Aangezien de ontginningsgeschiedenis van het plangebied tot in detail bekend is en tijdens het veldwerk geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen, wordt niet verwacht dat al gevolg van de geplande bouwwerkzaamheden archeologische resten verstoord zullen worden.
4.8.3 Conclusie
Er wordt in het archeologisch onderzoek geconcludeerd dat het aspect archeologie de uitvoering van de ontwikkeling niet belemmert. Op basis van dat onderzoek wordt het plangebied dan ook vrijgegeven.
4.9 Cultuurhistorie
4.9.1 Beleid en normstelling
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.
4.9.2 Onderzoek
De invloed van het planvoornemen op eventueel aanwezig cultuurhistorische elementen is onderzocht op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (hierna: CHW) van de provincie Noord-Brabant.
Figuur 4.4: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (met plangebied rood omlijnd)
Archeologische landschappen
Voor de beoordeling van dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
Cultuurhistorische landschappen
Het plangebied is gelegen binnen het cultuurhistorische landschap 'Het Groene Woud', tevens aangewezen als Nationaal Landschap. Kenmerkend voor dit landschap is de opbouw van het gebied in beekdalen en dekzandplateaus en de inrichting die nauw gerelateerd is aan de terreingesteldheid. Kleinschalige middeleeuwse ontginningslandschappen worden afgewisseld met uitgestrekte bossen, heidevelden, zandverstuivingen en jonge ontginningen. Specifieke elementen zijn laanstructuren, kastelen en buitenplaatsen en watermolens.
Binnen dit landschap is het belangrijk de kleinschalige karakteristieken te behouden en worden eisen gesteld aan uitbreidingen van dorpskernen. Daarnaast wordt gestreefd naar het vergroten van de cultuurhistorische waardering door het vergroten van de beleving van het landschap.
Een belangrijke voorwaarde voor de realisatie van de Ruimte voor Ruimte woning is dat de woning moet passen binnen de ruimtelijke structuur ter plaatse. In hoofdstuk 2 is daar uitvoerig op ingegaan. De beoogde woning grenst enerzijds direct aan de landelijke woning aan de Merodelaan 37 en sluit in ieder geval qua maatvoering aan op die karakteristiek. Anderzijds sluit het plangebied aan op de woonbebouwing van Oisterwijk direct ten noorden van de Merodelaan. De realisatie van 1 vrijstaande woning op een perceel dat momenteel geen specifiek agrarisch gebruik kent en reeds landschappelijk is ingepast, wordt ter plaatse dan ook landschappelijk aanvaardbaar geacht. De realisatie van de woning heeft ook geen invloed op de instandhouding van het cultuurhistorische landschap Het Groen Woud.
Historische geografie
Een aantal landschappelijke lijnen is gewaardeerd gezien de cultuurhistorische waarden. De Merodelaan is op de Cultuurhistorische waardenkaart (hierna: CHW) aangemerkt als een lijn met een redelijke hoge historische geografie. De realisatie van de woning aan de Merodelaan heeft geen invloed op de weg zelf aangezien deze niet wordt gewijzigd.
Historische groenstructuren
Het plangebied is gelegen binnen een gebied dat is aangeduid als historisch groen. Dit historisch groen wordt ter plaatse en in de directe nabijheid vorm gegeven door de aanwezigheid van oudere beplanting langs de beek met eik, Amerikaanse eik, beuk, els, hazelaar, vogelkers, populier; schietwilg, sleedoorn, wilde lijsterbes, els en wilg. Verder is in de nabijheid van het plangebied een imposante laanbeplanting aanwezig van deels vier rijen eiken, grotendeels uit 1850-1900.
Binnen het plangebied zelf is geen sprake van een van bovengenoemde oudere beplanting. Bij de verdere landschappelijke inpassing van de woning wordt voor zover mogelijk gebruikt gemaakt van de gebiedseigen boom- en plantsoorten.
Monumenten
Nabij het plangebied bevindt zich een gemeentelijk monument. Dit monument wordt voor afbraak of wijziging behoed door middel van in de gemeentelijke monumentenverordening opgenomen voorschriften. Het betreft het monument aan de Merodelaan 37 (woning kortgevelboerderij), aangrenzend aan het plangebied. De realisatie van de Ruimte voor Ruimte-woning heeft geen invloed op de instandhouding van het gemeentelijke monument.
4.9.3 Conclusie
Zoals hiervoor beschreven heeft het planvoornemen geen negatieve invloed op de instandhouding van de genoemde cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.10 Ecologie
4.10.1 Beleid en normstelling
Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
- In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.
4.10.2 Onderzoek
Huidige situatie en plannen
In de huidige situatie kan het terrein vergeleken worden met een tuin. De tuin is afgeschermd met een beukenhaag. In het grasland zijn enkele fruitbomen aangeplant. Op de grens van het terrein staan enkele bomen.
Ten behoeve van de ontwikkeling vinden de volgende activiteiten plaats:
- verwijderen van fruitbomen;
- verwijderen deel van de beukenhaag ten behoeve van nieuwe ontsluiting;
- bouwrijp maken terrein;
- bouw van woning.
De bomen en struweel rondom het terrein blijven behouden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Wel is, op een afstand van ruim 700 meter het natura 2000-gebied 'Kampina en Oisterwijkse vennen' gelegen. Bij nieuwe projecten moet onderzocht worden of er sprake kan zijn van een mogelijk significant effect door depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden. Een project dat meer dan 0,00 mol/ha/jaar bijdraagt aan de stikstofdepositie op een overbelast stikstofgevoelig habitattype of leefgebied heeft in potentie een significant effect waarvoor een Wnb-vergunning moet worden aangevraagd.
Een Aerius berekening is gemaakt voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. De resultaten van die berekeningen zijn opgenomen in de Notitie Onderzoek Stikstofdepositie Merodelaan zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van zowel de aanleg als de gebruiksfase is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dus geen sprake van stikstofdepositie als gevolg van het planvoornemen.
Soortenbescherming
Figuur 4.5: Foto plangebied
Op basis van een locatiebezoek d.d. 22 maart 2018, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) zijn de huidige ecologische waarden door ir. J.J. van den Berg vastgesteld.
Het terrein kan een functie bieden als leefgebied voor algemene soorten als veldmuis en egel. Voor deze soorten geldt een vrijstelling in provincie Noord-Brabant. Het terrein kan verder een functie vervullen als foerageergebied voor vleermuizen, aangezien de groenstructuur zoveel mogelijk wordt behouden worden geen effecten verwacht. In de bomen rondom het terrein kunnen vogels broeden, indien broedgevallen aanwezig zijn dienen de werkzaamheden te worden uitgevoerd wanneer de jongen het nest hebben verlaten of door een afstand van minimaal 20 meter rondom het nest aan te houden. Overige soorten worden niet verwacht. Door rekening te houden met soorten en zorgvuldig te handelen is geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming.
4.10.3 Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten of natuurgebieden.
4.11 Kabels En Leidingen
4.11.1 Beleid en normstelling
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.
4.11.2 Onderzoek
In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen, rioolwatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracé. Ook zijn er geen straalpaden ten behoeve van de telecommunicatie aanwezig. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Wel zijn in het plangebied diverse niet planologische leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen) gesitueerd. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs/ in combinatie met aanwezige infrastructuur. Met deze ondergrondse infrastructuur zal bij de werkzaamheden rekening worden gehouden.
4.11.3 Conclusie
De eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
4.12 Externe Veiligheid
4.12.1 Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
- Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
- Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen
Relevant is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RVGS) en in de toekomst ook het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Op basis van de circulaire RVGS geldt het volgende:
- Voor bestaande situaties gelden er plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar en de streefwaarde van 10-6 per jaar.
- In nieuwe situaties geldt ter plaatse van kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
- Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op het BTEV zijn in de circulaire RVGS veiligheidsafstanden opgenomen uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water1. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Aan de hand van de Basisnetten wordt al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
- 1. Het Basisnet houdt in dat er in Nederland trajecten worden aangewezen waarover het transport van gevaarlijke stoffen ongelimiteerd moet kunnen plaatsvinden, terwijl er daarnaast ook delen worden aangewezen waar slechts beperkt transport mag plaatsvinden, omdat hier juist de bebouwing nabij de infrastructuur voorrang krijgt.
4.12.2 Onderzoek
Conform de risicokaart zijn er in of nabij het plangebied geen inrichtingen gelegen die onder Bevi vallen. In (de omgeving) van de locatie zijn geen bedrijven gevestigd die onder het Besluit risicozware ongevallen (BRZO) in het kader van de Wet milieubeheer vallen. Ook kent het plangebied of de omgeving geen bedrijven waar sprake is van grootschalige opslag gevaarlijke stoffen (CPR 15.2 en 15.3). Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt evenmin plaats.
Derhalve wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen gevolgen heeft voor voorliggende woningbouwontwikkeling.
4.12.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
4.13 Duurzaamheid
De beoogde ontwikkeling aan de Merodelaan betreft de bouw van een vrijstaande woning aan de rand van het bestaand stedelijk gebied van Oisterwijk. Met de realisatie van de woning wordt voorzien in een deel van de actuele volkshuisvestelijke opgave. Hierdoor wordt voorkomen dat dit in het landelijk gebied moet worden gezocht. Het bouwplan voorziet daarmee in duurzaam ruimtegebruik. Ten aanzien van de nieuwe woning geldt dat deze gasloos (all-electric) zullen worden uitgevoerd.
4.14 Conclusie Omgevingsaspecten
Op basis van paragrafen 4.1 tot en met 4.12 kan worden geconcludeerd dat de omgevingsaspecten, na het treffen van eventueel noodzakelijke maatregelen, geen belemmeringen vormen voor de realisatie van een Ruimte voor Ruimte woning aan de Merodelaan ongenummerd.
Onder de noodzakelijk maatregelen wordt bedoeld:
- In het kader van de bodemkwaliteit; De sanering van de bovenste laag grond (tot 0,5 m-mv) in de noordelijke strook (40 bij 12,5 meter). Voordat de omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, dient aangetoond te zijn dat de gronden hier schoon zijn.
- In het kader van de waterhuishouding; de realisatie van een open regenwaterbuffer of wadi met een capaciteit van 42 m³. In de regels van dit bestemmingsplan is de realisatie van een infiltratievoorziening als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
5.2 Toelichting Op De Bestemming
Om de Ruimte voor Ruimte woning mogelijk te maken dient de geldende bestemming gewijzigd te worden naar de bestemming 'Wonen'. De bestemming zal aansluiten bij andere woonbestemmingen binnen de gemeente Oisterwijk.
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen. Tevens zijn de gronden bestemd voor bij de woning behorende aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen, vrijstaande bijgebouwen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. Er zijn nadere eisen opgenomen ten aanzien van de situering van aan-, uit- en bijgebouwen, waarmee een koppeling wordt gelegd met de beeldkwaliteitscriteria in bijlage 1 bij de regels.
De bestemming heeft tevens als doel om ruimte te bieden voor aan huis verbonden beroepen en het realiseren van parkeervoorzieningen op eigen terrein. Waterberging wordt binnen het plangebied/de bestemming 'Wonen' direct mogelijk gemaakt. Daarnaast geldt een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg van de noodzakelijke waterbergingsvoorziening van 42 m³. De gronden mogen pas voor wonen in gebruik worden genomen nadat deze voorziening is aangelegd.
Het beeldkwaliteitsplan wordt gekoppeld aan de welstandsnota van Oisterwijk. Door het hieraan te koppelen kunnen bij de nieuwbouw eisen worden gesteld ten aanzien van kwaliteit . Deze eisen komen te vervallen na realisatie van de nieuwbouw aangezien de gemeente Oisterwijk geen welstandcommissie heeft.
Voor het plan wordt een supervisor benoemd die het bouwplan toetst aan het beeldkwaliteitsplan. Daar waar mogelijk is het beeldkwaliteitsplan door middel van de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd. Dit betreft voornamelijk de regels ten aanzien van de maatvoeringen. Een groot deel van de beeldkwaliteitseisen kunnen op deze manier ambtelijk getoetst worden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
6.1.1 Inspraak en overleg
Omgevingsdialoog
Voordat dit bestemmingsplan formeel in procedure is gelegd, heeft de omgevingsdialoog plaatsgevonden. Normaal gesproken wordt men in het kader van deze omgevingsdialoog gedurende een informatieavond van een dergelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht. Vanwege de Coronacrisis is er helaas geen mogelijkheid geweest een plenaire avond in te plannen.
Daarom is men geïnformeerd met behulp van een brief over het planvoornemen, de te doorlopen procedure en de mogelijkheden voor het indienen van reacties en eventuele zienswijzen zodra de formele procedure is gestart. De omgevingsdialoog is dus met name bedoeld om omwonenden te informeren.
Op 26 maart 2020 is aan 18 adressen aan de Merodelaan en de Wierdsmalaan, in de omgeving van de kavel aan de Merodelaan, een brief gezonden met de toelichting op de plannen van de gemeente voor de start van een bestemmingsplanherziening aan de Merodelaan. In Bijlage 5 van deze toelichting is zowel het verslag van de omgevingsdialoog als de verstuurde informatiebrief opgenomen
Vooroverleg
In het kader van het wettelijke vooroverleg is het concept ontwerpbestemmingsplan aan de verschillende overlegpartners zoals de provincie en het waterschap voorgelegd.
Op basis van de reactie van de provincie is onder andere een nadere onderbouwing in deze toelichting opgenomen met betrekking tot de nieuwe bebouwing in de kernrandzone.
Ook het waterschap De Dommel heeft op het concept ontwerpbestemmingsplan gereageerd. De gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan.
6.1.2 Zienswijzen
Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan.
6.1.3 Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
6.2.1 Financiële haalbaarheid
De gemeente Oisterwijk heeft de gronden binnen het plangebied in eigendom. Zij zijn ook de initiatiefnemer van onderhavige bestemmingswijziging. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de verkoop van de woning of het bouwperceel. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
6.2.2 Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De grond is in eigendom van de gemeente. De door de gemeente gemaakte kosten worden doorberekend bij de kaveluitgifte.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitscriteria Ruimte Voor Ruimte Woning Merodelaan
Deze beeldkwaliteitscriteria worden gekoppeld aan de welstandsnota.
Hoofdstuk 1 Beeldkwaliteit
1.1 Inleiding
De nieuwe woning dient te worden ingepast in de omgeving van het plangebied aan de rand van de kern Oisterwijk. Daarbij dient met name aangesloten te worden op de bouwmassa's en typologie aan de zuidzijde van de Merodelaan. Hier is de woonbebouwing overwegend gerelateerd aan de (vroegere) agrarische functie. De bestaande woningen zijn hier ook vaak traditioneel van aard.
Figuur 2.5: Voorbeelden woningen in de omgeving.
Het doel is de nieuwe woning hier zoveel mogelijk aansluiting op te laten vinden, zodat een logisch vervolg van de bebouwing aan deze zijde van de Merodelaan ontstaat. Deze aansluiting bij de traditionele woningen in de omgeving wordt vooral gezocht in een traditionele hoofdvorm van de nieuwe woning. Daarom is ervoor gekozen om vanuit de beeldkwaliteit voor te schrijven dat de woning in verschijningsvorm in een van twee woningtypologieën kan worden ingedeeld. Die twee categorieën zijn langgevelboerderijen en dorpswoningen. Beide woningtypologiëen zijn op het betreffende kavel mogelijk. De beoogde beeldkwaliteit wordt tevens vastgelegd in de bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan.
1.2 Woningtypen
Langgeveltype
De hoofdvorm van deze woningen wordt gekenmerkt door de volgende eigenschappen:
- De verhouding van het grondvlak, breedte in relatie tot de lengte is minimaal 1:1,7.
- Het dak is eenvoudig in haar uitstraling en staat haaks op de Merodelaan. Iedere woning heeft een zadeldak of schilddak.
- Samengestelde dakvlakken horen niet bij het langgeveltype en behoren dus niet tot de mogelijkheden. Wolfseinden behoren wel tot de mogelijkheden.
- Voor de woningen geldt een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter.
- Dakkappellen en dakramen zijn ondergeschikt aan het dakvlak.
Figuur 2.6: Schematische weergave van mogelijke dakvormen langgeveltype
Figuur 2.7: Referentiebeelden langgeveltype. (Bron: gemeente Oisterwijk) Let op: de bovenstaande beelden geven de beoogde sfeer weer. Voor de exacte kleuren wordt verwezen naar kleur- en materiaalgebruik.
Dorpswoningen
In het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de bebouwingsmogelijkheden in de rest van het buitengebied. Dat betekent dat een maximale goothoogte is toegestaan van 3 meter en een bouwhoogte van 9,5 meter. De verhouding echter van het grondvlak, breedte in relatie tot lengte hoeft bij de typologie Dorpswoningen in dit geval niet minimaal 1:1,7 te zijn.
Om de maximale bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan te kunnen benutten is ervoor gekozen om vanuit beeldkwaliteitseisen het langgeveltype niet verplicht te stellen, maar ook een alternatief woningtype toe te staan, waarbij de bebouwingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan meer worden benut. We noemen dit type de dorpswoningen.
Voor dit woningtype zijn de volgende kenmerken voorgeschreven:
- Hoofdvorm bestaat uit 1 tot 1,5 bouwlagen, met daarop een kapdak.
- Voor de woningen geldt een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 9,5 meter.
- De woning staat haaks op de Merodelaan;
- Het dak mag zijn samengesteld uit meerdere dakvlakken.
- Schilddaken zijn niet toegestaan. Wolfseinden wel.
De woning mag zowel in klassieke als eigentijdse vertalingen worden uitgevoerd. Klassiek wordt gekenmerkt door landelijke detaillering. Er wordt met nadruk geen jaren '30-stijl bedoeld.
Eigentijds betekent vooral strak in detaillering en creatief gebruik van materialen.
Dakkappellen en dakramen mogen prominenter aanwezig zijn dan bij het langgeveltype.
1.3 Algemene uitgangspunten
Bij beide typen geldt dat de nokrichting haaks op de Merodelaan staat en dat de woningen traditioneel of eigentijds mogen worden uitgevoerd.
1.4 Kleurgebruik en materialisatie (richtlijn)
De woning wordt uitgevoerd in traditionele materialen. De gevels van het hoofdgebouw dienen uitgevoerd te worden in baksteen in een rode, roodbruine tot donkerbruine kleur. Daarnaast is een moderne toepassing van riet als gevelbekleding ook mogelijk.
Kozijnen en deuren worden bij voorkeur uitgevoerd in hout. Daken mogen uitgevoerd worden in riet (natuurlijk riet) of dakpannen. Pannendaken worden uitgevoerd in roodoranje of donkergrijze keramische dakpannen. Een combinatiedak van riet en pannen behoort ook tot de mogelijkheden. Geglazuurde dakpannen passen niet bij de dorpse uitstraling van het plan. Deze worden dan ook niet toegestaan.
1.5 Aan-, uit- en bijgebouwen
Er dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen hoofd- en bijgebouwen zowel in uitstraling, massa en positie. Bijgebouwen zijn vrijstaand, als ondergeschikte massa tegen het hoofdgebouw aan geplaatst of als onderdeel van het hoofdgebouw. Ten oosten van de woning zijn bijgebouwen niet toegestaan.
Indien het bijgebouw tegen het hoofdgebouw aangebouwd wordt dient deze minimaal 5 meter achter de voorgevelrooilijn geplaatst te worden.
De aan-, uit- en bijgebouwen worden in dezelfde stijl en materiaalgebruik of daaraan gerelateerd stijl als het hoofdgebouw vormgegeven.
1.6 Erfafscheidingen
De groene erfafscheidingen ondersteunen de groenstructuur van de bestaande bomenrij aan de Merodelaan, aan de voorzijde van de kavel. Het is van belang voor de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing van het plangebied, dat deze bomenrij behouden blijft.
De erfafscheidingen worden als hagen of heggen uitgevoerd. De groene erfafscheidingen horen bij het agrarisch cultuurlandschap. De volgende soorten kunnen gebruikt worden als plantmateriaal: beuk, veldesdoorn, liguster, linde en gebiedseigen soorten. Gestreefd wordt de bestaande beukenhaag te handhaven.
Figuur 2.10: Referentiebeelden van hagen (Bron: gemeente Oisterwijk)
1.7 Parkeren
Parkeren vindt plaats op de kavel en niet in het openbaar gebied. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.
Bijlage 1 Toetsingsformulier Ruimte Voor Ruimte Merodelaan
Bijlage 1 Toetsingsformulier Ruimte voor Ruimte Merodelaan
Bijlage 2 Achtergrond Beleidskader
Bijlage 2 Achtergrond beleidskader
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie Merodelaan
Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie Merodelaan