KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen - 2
Artikel 5 Leiding - Gas 2
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
1.2 Planlocatie
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.2 Ecologie
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Wateraspecten
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Doel En Reikwijdte
6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan
6.3 Voorliggend Bestemmingsplan
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 3 Kaart Te Slopen (Voormalige) Bedijfsbebouwing
Bijlage 1 Resultaten So-rekenmodule Lei
Bijlage 2 Situatietekening Op Schaal Locatie Servennenstraat 11
Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 4 Geurberekening
Bijlage 5 Vormvrije M.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 6 Besluit M.e.r.-beoordeling
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Resultaten Berekeningen Aerius Calculator Beide Locaties
Bijlage 9 Verslag Dialoog Met De Omgeving
Bijlage 10 Standaard Advies Veiligheidsregio Midden- En West-brabant
Bijlage 11 Nota Zienswijzen

Servennenstraat 11 en Molenakkerstraat 12, te Moergestel

Bestemmingsplan - Gemeente Oisterwijk

Vastgesteld op 27-06-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Servennenstraat 11 en Molenakkerstraat 12" met identificatienummer NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01 van de gemeente Oisterwijk;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden, regels worden gesteld.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een bijgebouw bij de woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. (vollegronds)teeltbedrijf: bedrijfsvoering gericht op de teelt van gewassen die (nagenoeg) niet in gebouwen plaatsvindt;
  2. b. niet-intensieve veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
  3. c. paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie, handel en / of de gebruiksgerichte paardenhouderij;
  4. d. glastuinbouw: bedrijfsvoering (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. e. overig agrarisch bedrijf: het telen van vissen, wormen, insecten en gewassen met een bedrijfsvoering die (nagenoeg) geheel in gebouwen - niet zijnde kassen - plaatsvindt;

1.9 agrarische deskundige

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.

1.10 agrarische hulp- en nevenbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het opslaan van en leveren van goederen aan uitsluitend of overwegend agrarische bedrijven en/of het opslaan en verwerken van producten die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, waaronder begrepen mestopslagruimten met een regionale functie, maar met uitzondering van mestbewerking;

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur (zoals loonbedrijven).

1.11 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.

1.12 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied in het bodemarchief voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten in het verleden.

1.14 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.16 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.17 beperkt kwetsbare objecten

als beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt:

  1. a. (agrarische) bedrijfsgebouwen;
  2. b. bedrijfswoningen;
  3. c. woningen in lintbebouwing (zijnde een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig).

1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen - of tot stand kunnen komen - op basis van een verleende omgevingsvergunning voor bouwen.

1.19 bestaande ammoniakemissie

bestaande aantal dierplaatsen voor de bestaande diersoorten, vermenigvuldigd met de emissiefactoren van het bestaande stalsysteem, waarbij geldt:

  1. a. bestaand stalsysteem: het stalsysteem ten tijde van de vaststelling van het plan;
  2. b. bestaande aantal dierplaatsen: het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan;
  3. c. bestaande diersoorten: de diersoorten waarvoor de legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan zijn gebouwd.

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.23 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.31 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.32 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.33 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.34 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.35 dagrecreatie

vrijetijdsbesteding gedurende de dag zoals sport en spel, wandelen, paardrijden of het houden van een evenement; er is daarbij geen sprake van verblijfsrecreatie.

1.36 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.37 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in grootschalige goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;

1.40 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.41 dierenpension

een bedrijf gericht op het in pension houden van dieren, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende ondergeschikte activiteiten of voorzieningen: het verzorgen van dieren (zoals bij een trimsalon) en het trainen van dieren.

1.42 discotheek of dancing

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.

1.43 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.44 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 gebruiksgerichte paardenhouderij

alle vormen van paardenhouderij die niet zijn gericht op agrarische productie.

1.46 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.47 hobbymatig houden van vee

het houden van vee in geringe aantallen ten behoeve van eigen genot en gebruik.

1.48 hobbymatige paardrijactiviteiten

het hobbymatig houden van paarden en/of pony's hoofdzakelijk ten behoeve van eigen gebruik en ondergeschikt ten behoeve van verhuur en het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.

1.49 hoofdfunctie

functie die gelet op de bestemming en ook feitelijk in ruimtelijk en functioneel opzicht als hoofdfunctie op een perceel kan worden aangemerkt.

1.50 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.51 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.52 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

1.53 intensieve veehouderij

een landbouwonderneming voor het houden van varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren, vleesstieren, geiten of nertsen.

1.54 kampeerboerderij

een (deel van) een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw, ingericht voor het verlenen van tijdelijk recreatief verblijf aan steeds wisselende personen die in groeps- of verenigingsverband in het gebouw verblijven.

1.55 kampeermiddelen

tenten, vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.56 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.57 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.58 kwetsbare objecten

als kwetsbare objecten worden aangemerkt:

  1. a. woningen, voor zover geen beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in 1.17;
  2. b. verblijfsrecreatieve voorzieningen bestemd voor recreatief nachtverblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.59 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning of een bijgebouw bij de woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.60 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.61 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.62 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het opfokken en trainen van paarden en/of pony's, het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.63 mantelzorg

alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aangeboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt; bij de mogelijk hiervoor benodigde extra woonruimte dient er sprake te zijn van bewoning door één huishouden.

1.64 mestbewerking

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals door droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygienisatie of indamping van mest.

1.65 milieudeskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieuhygiëne.

1.66 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.67 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.68 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.69 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (nagenoeg) geheel gesloten dak.

1.70 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bestemming Verkeer - Railverkeer: de bovenkant van de spoorstaaf;
  3. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.71 permanente standplaats

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.

1.72 provinciale ruimtelijke verordening

de geldende Verordening Ruimte, Omgevingsverordening en/of vergelijkbaar ruimtelijk beleidsdocument van de provincie Noord-Brabant, zoals geldt op het moment van vaststelling van het plan.

1.73 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste een halve arbeidskracht (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.

1.74 ruimtelijke kwaliteitswinst

ruimtelijke meerwaarde die ontstaat door de verbeterde inrichting van het erf, landschaps- en/of natuurontwikkeling, herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden of het vergroten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied ten behoeve van extensieve dagrecreatie.

1.75 seizoensgebonden standplaats

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.

1.76 seksinrichting

het bedrijfsmatig- of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen.

1.77 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels, die van deze regels deel uitmaakt.

1.78 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.79 standplaats

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.80 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen of constructies die bij agrarische bedrijven worden toegepast om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te bevorderen, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren of de kwaliteit van producten te verbeteren, nader te onderscheiden in:

  1. a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen die niet langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst, te onderscheiden in:
    1. 1. lage tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals afdekfolies, acryldoek, insectengaas, tunnels met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m;
    2. 2. hoge tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals hagelnetten, schaduwhallen, wandelkappen en regenkappen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m;
  2. b. permanente teeltondersteunende voorzieningen, te onderscheiden in:
    1. 1. lage permanente voorzieningen: voorzieningen zoals containervelden;
    2. 2. hoge permanente voorzieningen; voorzieningen zoals kassen, tunnelkassen, rolkassen, gaaskassen, stellingen en regenkappen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m.

Van toepassing op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1:

1.81 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

1.82 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen, de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.

1.83 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.84 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.85 voorzieningen voor opslag

voorzieningen voor de opslag van onder andere voer, (kunst)mest, water, warmte, CO2 of daarmee vergelijkbare stoffen, nader te onderscheiden in:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals mestsilo's, voedersilo's, sleufsilo's, watertanks en CO2-opslagtanks;
  2. b. geen bouwwerken zijnde, zoals mestzakken, verhardingen of foliebassins.

1.86 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.87 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.88 zomerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.89 zorgdeskundige

een als zodanig door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen op het gebied van zorg en indicatiestelling.

1.90 zorgvuldige veehouderij

een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;

ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan het hoogste punt dat de rotorbladen kunnen innemen.

2.4 bouwhoogte van andere bouwwerken

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:

  1. a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
  2. b. indien zich - ingeval van een lessenaarsdak - aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

2.10 bouwdiepte van gebouwen bij ondergronds bouwen

vanaf het peil tot de bovenkant van de ondergronds en laagstgelegen vloer.

2.11 oppervlakte en inhoud bij ondergronds bouwen

de oppervlakte dan wel inhoud van ondergrondse gebouwen wordt bij de in hoofdstuk 2 opgenomen maximaal toelaatbare oppervlakte - dan wel inhoudsmaten meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van (vollegronds)teeltbedrijven, en - buiten bouwvlakken - niet-intensieve veehouderij en paardenhouderij;

en tevens voor:

  1. b. de uitoefening van de volgende functies met inachtneming van de leden 3.4.1, 3.5.1 en 3.5.2, met dien verstande dat:
    1. 1. de volgende activiteiten rechtstreeks zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overige activiteiten':
      • opslag en stalling van niet-agrarische producten, goederen, werktuigen of materialen (bijv. boten, caravans) vergelijkbaar met categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bestaande gebouwen tot een maximale oppervlakte van 1.800 m²;
      • agrarisch hulp- en nevenbedrijf in de vorm van het opwaarderen van reststoffen uit de voedingsmiddelenindustrie voor hoogwaardig veevoeder (milieucategorie 3.1) in bestaande gebouwen tot een maximale oppervlakte van 1.800 m²;
      • De overige activiteiten zijn enkel toegestaan in combinatie met een (vollegronds)teeltbedrijf.
    2. 2. bij een combinatie van functies zoals genoemd onder 1 en/of met toepassing van het bepaalde in de leden 3.4.1, 3.5.1 en 3.5.2, mogen bestaande gebouwen ten behoeve van deze functies worden benut tot de totaal opgetelde maximumoppervlakte van 1.800 m²;
    3. 3. buitenopslag ten behoeve van het agrarisch hulp- en nevenbedrijf;
    4. 4. het innemen, opslaan en distribueren van mest voor eigen gebruik en voor derden (in de omgeving) is enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslag' tot een maximum van 50 ton per dag en een maximaal totaalvolume van 2.200 m³.
  2. c. de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen;
  3. d. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets- en wandelpaden en voorzieningen;
  4. e. landschappelijke elementen ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing op basis van een landschappelijk inrichtingsplan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing';
  5. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, ontsluitingswegen voor de windturbines, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten op voormalige agrarische bedrijfslocaties;
  2. b. de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het wonen met inachtneming van de leden 4.3.1 en 4.4.1;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
  4. d. landschappelijke elementen ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing op basis van een landschappelijk inrichtingsplan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing';

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan;
  3. c. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen, met in acht name van het bepaalde onder d en e, ten hoogste:
Bouwwerk Goothoogte Bouwhoogte Oppervlakte Inhoud
hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) en aangebouwde overkappingen 7 m 11 m - 600 m³
bijgebouwen en overkappingen (vrijstaand of aangebouwd aan een bijgebouw) 3,5 m 6 m ten hoogste 40% van het zij- en achtererf met een maximum van 100 m² -
erfafscheidingen voor de voorgevel - 1 meter, tenzij het een transparante erf- of terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 2 m betreft; - -
erfafscheidingen elders - 2 m - -
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - 3 m -
  1. d. de goothoogte van woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
    1. 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    3. 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van de woning ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
    4. 4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van de woning ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;
  2. e. met dien verstande dat voor de bijbehorende aangebouwde overkappingen bij hoofdgebouwen de volgende regels gelden:
    1. 1. de diepte van overkappingen aan de voor- en zijgevel mag ten hoogste 2 m bedragen;
    2. 2. de diepte van overkappingen aan de achtergevel mag ten hoogste 4 m bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Leiding - Gas 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van gasleidingen, met een diameter van maximaal 1.070 mm en een druk van maximaal 66 bar.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 5.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van een archeologisch monument.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologisch waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Overschreiding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van plankaart en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

10.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  4. d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in lid 15.1 niet van toepassing.

10.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak of een bestemmingsvlak waar gebouwen zijn toegestaan;
  2. b. de oppervlakte dan wel inhoud van ondergrondse gebouwen wordt bij de in hoofdstuk 2 opgenomen maximaal toelaatbare oppervlakte - dan wel inhoudsmaten meegeteld voor zover niet op dezelfde plaats boven peil een gebouw aanwezig is;
  3. c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse gebouwen bedraagt maximaal 3 m onder peil.

10.4 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het op dat moment geldende gemeentelijke parkeerbeleid bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Algemene gebruiksregel

De algemene gebruiksregels luiden als volgt:

  1. a. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels;

het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor afwijken van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

11.2 Voorwaardelijke bepaling - landschappelijke inpassing

  1. a. als strijdig gebruik met de enkelbestemming Agrarisch en Wonen - 2 wordt in ieder geval gerekend het gebruiken en/of laten gebruiken van de gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor het uitvoeren van de op grond van de ter plaatse geldende bestemming toegestane activiteiten voor een periode langer dan één jaar.
  2. b. het gestelde onder a is niet van toepassing indien ter plaatse van 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijk inpassing' en 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing' wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing volgens het ten behoeve van dit plan opgestelde en goedgekeurde landschappelijk inrichtingsplan, zoals is opgenomen in bijlage 2 van deze regels, en deze landschappelijke inpassing duurzaam wordt onderhouden en in stand wordt gehouden.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 veiligheidszone - leiding

Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' geldt dat kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning voor afwijken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, met dien verstande dat een omgevingsvergunning voor afwijken niet wordt verleend voor afwijkingen van de voorgeschreven inhoudsmaten van woningen, dienstwoningen en bedrijfswoningen;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. c. afwijking wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Overige Regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Servennenstraat 11 en Molenakkerstraat 12".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Plan

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" en de correctieve herziening daarop van gemeente Oisterwijk ten behoeve van de herbestemming van de voormalige bedrijfslocaties aan de Molenakkerstraat 12 en Servennenstraat 11 te Moergestel.

In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht. Daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. De initiatiefnemer exploiteert momenteel op beide locaties een intensieve veehouderij voor (onder andere) het houden van varkens. Op de locatie aan de Servennenstraat 11 wordt, naast varkens, eveneens rundvee gehouden. Op de locatie aan de Molenakkerstraat 12 worden, naast varkens, eveneens enkele paarden gehouden.

De ontwikkelingen in de agrarische sector, en in het bijzonder de (intensieve) veehouderij volgen zich in hoog tempo op. Van veehouders wordt steeds meer verwacht dat zij aan steeds strengere eisen en regels gaan voldoen op het gebied van milieu, ammoniak, volksgezondheid, dierwelzijn, hygiëne en duurzaamheid. Daarvoor moeten veehouders vaak forse investeringen doen.

Hoewel de noodzakelijke investeringen in principe kunnen worden gedaan ziet de initiatiefnemer echter in dat de toekomst van de (intensieve) veehouderij niet zeker is en wil zich daarom niet blind staren op één afslag van de rotonde, maar ook andere afslagen verkennen. Het gaat dan om de mogelijkheden om te stoppen met het veehouderijbedrijf. In het kader van deze verkenning is eerder bij de gemeente daarom een principeverzoek ingediend voor de beëindiging van de (intensieve) veehouderijen. Op basis van het positieve principebesluit van de gemeente is dan ook gekozen deze weg in te slaan.

Vanuit de Rijksoverheid is er, met name om de milieubelasting van de varkenshouderij op de omgeving terug te dringen, een subsidieregeling in het leven geroepen om stoppende varkenshouders financieel te ondersteunen. Deze saneringsregeling varkenshouderijbedrijven (Srv) heeft echter een beperkte tijdsduur. De initiatiefnemer heeft zich voor deze regeling ingeschreven en komt hiervoor ook in aanmerking.

Met alleen de saneringsregeling wordt voor de initiatiefnemer echter onvoldoende financieel perspectief geboden. Er zal naast de saneringsregeling daarom ook nog perspectief op de locaties gecreëerd moeten worden om voldoende inkomsten te behalen om te voorzien in het noodzakelijke levensonderhoud.

Het is daarom voor de initiatiefnemer zaak om te zoeken naar een passende nieuwe invulling van de bedrijfslocaties, waarbij voldoende perspectief wordt geboden aan een duurzame economische invulling van de dan vrijkomende agrarische bedrijfslocaties.

Op de locatie aan de Molenakkerstraat 12 worden de agrarische activiteiten in zijn geheel definitief gestaakt. Wat resteert is een bedrijfswoning met een vrijstaand bijgebouw, dat na herbestemming als burgerwoning wordt bestemd.

De initiatiefnemer is een echte agrarische ondernemer en wenst daarom ook in de agrarische sector werkzaam te blijven. Op de locatie aan de Servennenstraat 11, waar initiatiefnemer ook zelf met zijn gezin woonachtig is, zal het agrarisch gebruik voortgezet worden in de vorm van een akkerbouwbedrijf met een tweetal overige activiteiten, te weten statische opslag en agrarisch technische werkzaamheden. De agrarisch technische werkzaamheden bestaan uit het opwaarderen van restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie naar hoogwaardig duurzame veevoederstromen en het innemen, opslaan en distribueren van drijfmest voor eigen gebruik en voor derden. Binnen de inrichting zullen geen landbouwhuisdieren meer gehouden worden.

Om de beoogde bedrijfsvoering op deze locatie uit te kunnen voeren wordt er naast de reeds aanwezige en vergunde loods een nieuwe loods gerealiseerd met een oppervlakte van circa 2.400 m².

Vanuit de Srv dient te worden geborgd dat er geen nieuwe intensieve veehouderij gevestigd kan worden. Derhalve zal de aanduiding 'intensieve veehouderij' van de locaties worden verwijderd.

De gewenste ontwikkeling aan de Servennestraat 11 past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin voor beide locaties nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.2 Planlocatie

De planlocaties zijn gelegen aan de Molenakkerstraat 12 en Servennenstraat 11 te Moergestel. Dit is het gebied ten zuiden van Moergestel richting Biest-Houtakker. De belangrijkste wegen in dit gebied zijn de Heuvelstraat en de Vinkenberg. Hier is sprake van een open landschap, waarbij een menging voorkomt van agrarische functies en woonfuncties. De oude bebouwingslinten zijn hier nog duidelijk zichtbaar in het buitengebied van gemeente Oisterwijk. De locatie aan de Servennenstraat 11 is kadastraal bekend onder gemeente Oisterwijk sectie L, nummers 501, 507, 1.059 (deels) en 1.060 (deels). De locatie aan de Molenakkerstraat 12 is kadastraal bekend onder gemeente Oisterwijk sectie L, nummers 478 (deels), 479 en 480. In het volgende figuur zijn de topografische liggingen van de locaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied" en de correctieve herziening daarop van de gemeente Oisterwijk. De beide versies zijn geconsolideerd in de versie bestemmingsplan "Buitengebied" van 14 december 2017.

Molenakkerstraat 12

Zoals te zien in het volgende figuur is ter plaatse een enkelbestemming 'Agrarisch'. Ter plaatse zijn de aanduidingen 'intensieve veehouderij', 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' en 'veiligheidszone - leiding' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0002.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Molenakkerstraat 12 te Moergestel
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

De initiatiefnemer is voornemens het bedrijf op deze locatie te beëindigen en daarbij de bedrijfswoning om te schakelen naar een burgerwoning. Daarbij zal een bestaand bijgebouw bij de woning van ongeveer 170 m² worden behouden. In het geldende bestemmingsplan is voor de gewenste ontwikkeling een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij de bestemming kan worden gewijzigd in een woonbestemming met behoud van maximaal 200 m² aan bebouwing mag worden behouden als bijgebouwen bij de woning. De voorgenomen ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheid. Echter vindt de ontwikkeling aan de Molenakkerstraat 12 gelijktijdig plaats met die aan de Servennenstraat 11. Zoals blijkt uit het volgende past de ontwikkeling aan de Servennenstraat niet binnen de wijzigingsbevoegdheden uit het geldende bestemmingsplan, waarmee geen toepassing kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid voor bedrijfsbeëindiging en de omschakeling daarvan naar een woonbestemming voor een burgerwoning.

Servennenstraat 11

Zoals te zien in het volgende figuur is ter plaatse een enkelbestemming 'Agrarisch'. Ter plaatse zijn de aanduidingen 'Intensieve veehouderij', 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' en maatvoering 'Maximum aantal bouwlagen: 2' van toepassing. Ook op deze locatie is deels de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Servennenstraat 11 te Moergestel
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het intensieve veehouderijbedrijf beëindigd en omgeschakeld naar een grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf. Het uitvoeren van grondgebonden agrarische activiteiten is, op basis van het bepaalde in artikel 3.1 van het geldende bestemmingsplan, rechtstreeks toegestaan. De gewenste akkerbouwactiviteiten passen daarmee rechtstreeks binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. De initiatiefnemer is echter voornemens om bij de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering te voorzien in een tweetal nevenactiviteiten, zijnde statische opslag en agrarisch technische werkzaamheden, zijnde het opwaarderen van restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie naar hoogwaardig duurzame veevoederstromen en het innemen, opslaan en distribueren van drijfmest voor eigen gebruik en voor derden.

De nevenactiviteiten zijn niet rechtstreeks toegestaan vanuit het geldende bestemmingsplan. Er is eveneens geen wijzigingsbevoegdheid en/of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de gewenste nevenactiviteiten mogelijk te maken. Daarnaast geldt vanuit de saneringsregeling varkenshouderijbedrijven (Srv) de verplichting om de deelnemende intensieve veehouderij te herbestemmen in die zin dat er ter plaatse geen nieuwe intensieve veehouderij gevestigd kan worden. In onderhavig geval betekent dit dat de aanduiding 'intensieve veehouderij' van de locatie zal komen te vervallen. Ook het verwijderen van deze aanduidingen is niet mogelijk vanuit het geldende bestemmingsplan.

De voorgenomen ontwikkeling past daarmee niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd). De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
  • Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Gebiedsprofiel

De locaties zijn gelegen in het landelijk gebied van gemeente Oisterwijk.

De omgeving van de locaties maakt onderdeel uit van het dekzandgebied. De gronden worden overwegend als agrarische productiegronden gebruikt. De verkavelingsstructuur betreft een gemengde kavelvorming met een grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door lijnen in het landschap.

In de nabije omgeving van de locaties zijn hoofdzakelijk agrarische bedrijven gelegen. Daarnaast bevindt zich in de directe omgeving een locatie waar een mestverwerkingsinstallatie gerealiseerd mag worden (Servennenstraat 6) en een burgerwoning (Molenakkerstraat 10). Op grotere afstand van de locaties is de bebouwing in het lint langs de Heuvelstraat en de bebouwing in het lint langs de Broekzijde. In beide linten bestaat de bebouwing voornamelijk uit burgerwoningen. In deze linten zijn de burgerwoningen op verschillende plekken afgewisseld met agrarische bedrijven en een enkele niet-agrarische functie.

2.1.2 Ruimtelijke structuur

Molenakkerstraat 12

Op deze locatie is momenteel een intensieve veehouderij gevestigd. Ter plaatse mogen 3.808 vleesvarkens en 12 paarden gehouden worden.

De aanwezige bebouwing bestaat uit meerdere bedrijfsgebouwen, waaronder diverse varkensstallen, meerdere voersilo's, luchtwassers en een woonhuis met bijgebouw. De varkensstallen zijn ongeveer 4.790 m² groot. Het bijgebouw bij de bedrijfswoning is ongeveer 180 m² groot.

Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is circa 1,5 hectare groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0004.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse bouwvlak Molenakkerstraat 12
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Servennenstraat 11

Op de locatie is momenteel een intensieve veehouderij gevestigd. Ter plaatse mogen 67 stuks rundvee en 9.270 vleesvarkens gehouden worden. Ten behoeve van de huidige bedrijfsvoering vinden er ter plaatse eveneens agrarische technische werkzaamheden plaats in de vorm van het innemen, opslaan en distribueren van drijfmest voor eigen gebruik en voor derden en het opwaarderen van reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie naar hoogwaardig duurzaam veevoederstromen. Deze worden dan vervolgens in het eigen bedrijf benut voor de aanwezige veestapel.

De aanwezige bebouwing bestaat uit meerdere bedrijfsgebouwen, waaronder diverse varkensstallen, voeropslag, drijfmestsilo, sleufsilo's, werktuigenloods en overdekte grondstoffenopslag, meerdere voersilo's, luchtwassers en een woonhuis met bijgebouw. De oppervlakte aan varkensstallen bedraagt ongeveer 8.500 m². De aanwezige loods is ongeveer 1.410 m² groot en de drijfmestsilo is ongeveer 450 m² groot.

Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is circa 2 hectare groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0005.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse bouwvlak Servennenstraat 11
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.2 Gewenste Situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Molenakkerstraat 12

De initiatiefnemer is voornemens de locatie te herontwikkelen naar een woonbestemming, waarbij de bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning en het bijgebouw van circa 180 m² blijft staan. De agrarische bebouwing en overige voorzieningen worden gesaneerd.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatieschets weergegeven.

Het bestemmingsvlak 'Wonen - 2' ter plaatse zal een omvang van circa 2.200 m² omvatten om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0006.png"

Situatieschets gewenste situatie locatie Molenakkerstraat 12.

Servennenstraat 11

Op de locatie aan de Servennenstraat 11 wordt het agrarisch gebruik voortgezet. Dit in de vorm van een akkerbouwbedrijf als hoofdactiviteit met een tweetal nevenactiviteiten, te weten statische opslag en agrarisch technische werkzaamheden. De agrarisch technische werkzaamheden bestaan, net als in de huidige situatie, uit het opwaarderen van restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie naar hoogwaardig duurzame veevoederstromen en het innemen, opslaan en distribueren van mest voor eigen gebruik en voor derden.

De bedrijfsvoering zal in hoofdzaak bestaan uit akkerbouw. De initiatiefnemer heeft hiervoor circa 36 hectare aan landbouwgronden in gebruik waarop verschillende gewassen worden geteeld. In de rekenmodule van het LEI Wageningen is op basis van de geteelde gewassen een berekening van de "Standaard Opbrengst" (SO) gemaakt. De SO berekent de arbeidsbehoefte bij een bedrijfsvoering volgens de opgegeven waarden. Uit de LEI berekening, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting, blijkt dat het bedrijf met de geteelde gewassen een arbeidsbehoefte van 0,75 tot 1,5 (gemiddeld 1) arbeidsjaareenheden heeft. Een arbeidsjaareenheid betreft een arbeidsbehoefte voor 1 voltijd medewerker. Dit betekent dat het bedrijf een volwaardige arbeidsbehoefte heeft voor 1 voltijd medewerker. Daarmee is het akkerbouwbedrijf aan te merken als een volwaardige hoofdactiviteit.

De opwaardering van reststromen naar veevoederstromen bestaat uit het vermengen, vermalen en vermoezen van diverse producten afkomstig van de humane voedingsindustrie, niet zijnde afvalstoffen, in een zodanige samenstelling dat de voedingswaarde optimaal past binnen het rantsoen van verschillende diersoorten. Het gaat nadrukkelijk niet om chemische of biologische processen waarbij de samenstelling van de reststromen wordt beïnvloed. Voorbeelden zijn: tarwezetmeel, glucose, maïsgluten, maïsweekwater, biergist, etc.

Bij de opslag van een product worden alleen de noodzakelijke werkzaamheden verricht. Deze voldoen aan de door het productschap van diervoeders gestelde normen. De mengers worden gebruikt voor bijvoorbeeld het homogeen maken van een product. Dit gebeurt onder andere door bij de aanvoer de lading over verschillende silo's te verdelen en te mengen, maar ook het voorkomen van ontmenging van het product in de silo's. De mengers zijn voorzien van elektrisch aangedreven roerwerken. Ze zijn tevens voorzien van elektronisch weegstaven welke de juiste hoeveelheden aangeven.

In de huidige situatie wordt de activiteit uitgevoerd ten behoeve van het eigen bedrijf. In de gewenste situatie zal de activiteit, bij wijze van nevenactiviteit bij de agrarische bedrijfsvoering, als agrarisch technische dienst aan andere veehouderijen worden uitgevoerd.

Het innemen, opslaan en distribueren van drijfmest voor eigen gebruik en voor derden ziet de initiatiefnemer als een activiteit van nuttige toepassing met een verdienmodel. De opslag van drijfmest is mest die afkomstig van veehouders uit de eigen regio, Midden-Brabant. De drijfmest zal aangewend worden op de eigen akkerbouwgronden en landbouwgronden van derden. Dit betreffen hoofdzakelijk gronden in de regio Midden-Brabant, waar onderhavige locatie gelegen is. Er vindt geen fysische of chemische bewerking van de drijfmest plaats anders dan wegen, bemonsteren en mengen van drijfmest. De drijfmest wordt wél gezien als afvalstof. Op de locatie is dus sprake van het opslaan of bewerken van een afvalstof, echter blijft deze opslag beperkt onder de drempelwaarde van 50 ton per dag. De mest zal in de bestaande mestsilo opgeslagen worden met een maximale opslagcapaciteit van 2.200 m3. Het maximale volume op jaarbasis bedraagt ca. 7.500 m³ gezien de huidige regels rondom het al dan niet mogen uitrijden van drijfmest.

Eenzelfde gedachtegang ligt ten grondslag aan het verhuren van ruimte voor statische opslag. Ook deze activiteit dient ter verbreding van de agrarische bedrijfsvoering en tezamen met de overige activiteiten wordt er op deze wijze een duurzaam economisch model gevonden voor de vervolgactiviteiten ter plaatse. De locatie is gelegen in de directe nabijheid van de A58, tussen Eindhoven en Tilburg. In afstemming met een aanbieder van statische opslagruimtes door heel Nederland is gebleken dat er in deze gemeente behoefte bestaat aan extra opslagruimtes. Alleen kan niet verzekerd worden dat de huurders alleen afkomstig zijn uit de eigen gemeente, want als het gaat om stallingslocatie voor kampeermiddelen is de locatie ook aantrekkelijk voor huurders uit de directe regio, Eindhoven - Tilburg.

Om de beoogde bedrijfsvoering op deze locatie uit te kunnen voeren wordt er naast de reeds aanwezige en vergunde loods een nieuwe loods gerealiseerd met een oppervlakte van circa 2.400 m². De totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen bedraagt circa 4.200 m², waarvan circa 2.400 m² ten dienste staat van het akkerbouwbedrijf en circa 1.800 m² ten behoeve van de nevenactiviteiten.

Naast de bedrijfsgebouwen zijn er nog diverse overige voorzieningen aanwezig als een mestsilo, bijproductensilo's, diverse sleufsilo's voor de opslag van agrarische producten, reststromen en veevoederstromen en parkeer- en rangeerterrein.

Voor de opslag van de geteelde agrarische producten en ten behoeve van de nevenactiviteit zullen ter plaatse van een deel van de te slopen stallen nieuwe sleufsilo's worden aangelegd (in totaal 8 sleufsilo's met een totale oppervlakte van circa 2.200 m²).

De totale bebouwde oppervlakte zal met de voorgenomen ontwikkeling afnemen. Om ter plaatse te voorzien in een bouwvlak passend bij de voorgenomen bedrijfsomvang en in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik zal het bouwvlak ter plaatse worden verkleind tot een oppervlakte van circa 1,5 hectare.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatieschets weergegeven. De volledige tekening op schaal is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0007.png"

Situatietekening gewenste situatie Servennenstraat 11.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid (Interim Omgevingsverordening Provincie Noord-Brabant en Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant) een goede landschappelijke inpassing een vereiste.

Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige voor elk van de locaties een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling op beide locaties landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekeningen zijn in de volgende figuren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0008.png"

Tekening landschappelijke inpassing Molenakkerstraat 12.
Bron: Van Dooren Landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0009.png"

Tekening landschappelijke inpassing Servennenstraat 11.
Bron: Van Dooren Landschap

Deze tekeningen maken onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling voor beide locaties is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.

Bij de voorgenomen landschappelijke inpassing is rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving en de structuren van het landschap. De inpassing sluit daarmee goed aan bij de huidige landschappelijke elementen in de omgeving.

Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland kent echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.

Met de NOVI wordt perspectief geboden om deze grote opgaven aan te pakken, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:

  1. 1. Klimaatbestendige inrichting in 2050:
    Hierbij is het van belang dat het watergebruik beter wordt afgestemd op het beschikbare water en dat water langer wordt vastgehouden. Tevens is van belang dat functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem en dat de energietransitie naar een volledig duurzame energiewinning verder wordt gestimuleerd en ontwikkeld.
  2. 2. Duurzame en circulaire economie:
    Hierbij is het van belang dat de gevolgen voor de economie, mede door de COVID-19 pandemie, zoveel mogelijk worden beperkt en dat bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra, naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, aansluiting wordt gehouden op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk en rekening wordt gehouden met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. Daarbij wordt ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors en worden investeringen gedaan in het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening in samenhang met het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving.
  3. 3. Ontwikkeling Stedelijk Netwerk Nederland:
    Hierbij is het van belang dat wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden met een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's, dat aan woningbouw een nieuwe, stevige impuls wordt gegeven en dat zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied wordt ontwikkeld, klimaatbestendig en natuurinclusief. Daarbij behouden grote open ruimten tussen de steden het groene karakter, wordt het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt en wordt de aansluiting op het groene gebied buiten de stad verbeterd.
  4. 4. Geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied:
    Hierbij is het van belang dat de biodiversiteit wordt verbeterd, dat steeds meer richting wordt gegeven aan een duurzame kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap en dat wordt bijgedragen aan een landelijk gebied waarin het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.

Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het Rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.

Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

In algemene zin wordt vanuit de NOVI ingezet op een verduurzaming van de agrarische sector en het landelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling sluit daar bij aan, waarmee de voorgenomen ontwikkeling in algemene zin aansluit bij de doelstellingen uit de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het omschakelen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en het omschakelen van een intensieve veehouderij naar een akkerbouwbedrijf met nevenactiviteiten.

De omschakeling van een intensieve veehouderij naar een akkerbouwbedrijf met nevenactiviteiten is per definitie niet te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling. Voor de omschakeling van een bedrijfswoning naar een burgerwoning kan, omdat sprake is van een burgerwoning, daarmee mogelijk gesproken worden van een woningbouwlocatie, wat is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) is echter bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.

Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt.

Daarmee is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarmee een verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet is vereist.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 heeft de provincie Noord-Brabant de Omgevingsvisie Noord-Brabant "De kwaliteit van Brabant" vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Met de omgevingsvisie wil de provincie vast aansluiten bij en gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Samen met andere overheden, initiatiefnemers en andere betrokken partijen wordt actief gezocht naar praktijken waarin deze nieuwe manier van werken centraal staat.

De Omgevingsvisie gaat over twee vragen:

  • Hoe moet de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit zien?
  • Wat moet in 2030 voor elkaar zijn om dat toekomstperspectief te verwezenlijken?

De doelstelling die Noord-Brabant heeft voor 2050 is dat zij in dat jaar welvarend, verbonden en klimaatproof zijn.

De welvaart wil de provincie bereiken door te investeren in een gezonde en sterke concurrentiepositie door het goede vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers, maar ook door de voortrekkersrol in de transitie naar een innovatieve en duurzame economie. De provincie ziet welvaart niet alleen als economische bestaanszekerheid, maar ook als geluk, gezondheid en veiligheid van mensen. In dat kader stelt de provincie dat in 2050 bestaande problemen in de fysieke leefomgeving zijn opgelost en dat het robuuste natuurnetwerk uitstekend functioneert.

Dankzij investeringen in natuur, verdrogingsbestrijding, bodem, waterkwaliteit, een groene (natuurrijke) inrichting van woon- en werkgebieden en het terugdringen van emissies uit landbouw en industrie, wil de provincie zowel de menselijke leefomgeving als die voor flora en fauna verbeteren. Dit leidt tot een goed welbevinden en een grote soortenrijkdom.

Voor wat betreft de verbondenheid is het streven van de provincie dat Brabant de centrale ligging uitstekend weet te benutten door goede verbindingen op zowel fysiek als op sociaal-maatschappelijk (digitaal) gebied. Daarbij is een van de doelen dat de logistieke bedrijvigheid nog steeds een topsector is, maar dan op een schonere en slimmere manier.

Daarnaast bieden nog zichtbare historische waarden, erfgoed en landschappelijke verscheidenheid een verbinding met het verleden. Deze elementen dienen te blijven behouden voor een aantrekkelijke omgeving als uitloopgebied voor de inwoners van steden,dorpen en recreatie.

Met betrekking tot het streven klimaatproof te zijn, wil de provincie in 2050 geheel energieneutraal zijn. Dit willen zij bereiken door alleen nog duurzame energie te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verdere klimaatverandering tegengaan door de uitstoot van koolstofdioxide en de uitstoot van methaan uit de landbouw fors terug te dringen.

Daarnaast wil de provincie goed om kunnen gaan met de klimaatverandering en de effecten daarvan. Hierbij staat duurzaam, gezond en klimaatbestendig bouwen centraal. Daarnaast dient voldoende ruimte beschikbaar te zijn om water op te vangen en vast te houden in tijden van droogte en om wateroverlast te voorkomen.

Op basis van deze doelstellingen heeft de provincie vier hoofdopgaven geformuleerd:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie.
  • Werken aan een klimaatproof Brabant.
  • Werken aan de slimme netwerkstad.
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Deze opgaven worden niet los van elkaar gezien, maar zijn vanuit de basis met elkaar verbonden. Hierbij wordt gekeken vanuit een gebiedsspecifieke benadering om de kansen en bedreigingen van de opgaven te benoemen en rekening te houden met de kansen vanuit andere hoofdopgaven.

Voor beëindiging van veehouderijbedrijven en hergebruik van de vrijkomende gebouwen zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten opgenomen. Wel neemt bij de beëindiging van de varkenshouderijbedrijven ter plaatse de uitstoot van fijnstof, stikstofoxide, koolstofdioxide en methaan af. Dit draagt bij aan de doelstellingen van de provincie.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de doelstellingen zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in ''De kwaliteit van Brabant'' van de provincie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim Omgevingsverordering Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 heeft de provincie Noord-Brabant de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (verder: de omgevingsverordening) vastgesteld. De omgevingsverordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd. De omgevingsverordening is meerdere malen geactualiseerd. De meest recente versie is op 1 augustus 2023 geconsolideerd en in werking getreden.

Vanuit de omgevingsverordening is de locatie gelegen in een gebied dat nader is aangemerkt als 'landelijk gebied' met de nadere aanduidingen 'gemengd landelijk gebied' en 'stalderingsgebied'.

Bij de voorgenomen ontwikkeling aan de Molenakkerstraat 12 wordt een intensieve varkenshouderij omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarbij worden de huidige bedrijfsgebouwen gesloopt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling aan de Servennenstraat 11 wordt een intensieve varkenshouderij omgeschakeld naar een akkerbouwbedrijf met statische opslag en agrarisch technische werkzaamheden als nevenactiviteit. Daarbij worden op een loods en mestsilo na alle huidige bedrijfsgebouwen gesloopt. In ruil daarvoor wordt één nieuw bedrijfsgebouw opgericht met een omvang van 2.400 m². Daarnaast worden ter plaatse de bij de gewenste bedrijfsvoering noodzakelijke voorzieningen opgericht.

Binnen het gebied dat is aangemerkt als stalderingsgebied gelden aanvullende voorwaarden voor (de ontwikkeling van) veehouderijbedrijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een (ontwikkeling van een) veehouderijbedrijf, maar wordt dit juist beëindigd. De regels met betrekking tot het stalderingsgebied zijn daarmee niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling op beide locaties.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oisterwijk

De gemeente Oisterwijk heeft op 22 december 2016 de Omgevingsvisie Oisterwijk vastgesteld. Eén van de daarin opgenomen deelgebieden is het deelgebied Molenakkers.

Het grondgebied van de gemeente is opgedeeld in verschillende typen gebieden waarbij per (deel)gebied eigen beleidsuitgangspunten gelden. Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Molenakkers', dat deel uitmaakt van het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0010.png"

Uitsnede kaart Molenakkers
Bron: Omgevingsvisie-oisterwijk.nl.

In het buitengebied komt het accent functioneel steeds meer te liggen op een gevarieerde plattelandseconomie. De landbouw is daarbij een belangrijke economische drager. Voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB) ziet de gemeente een brede ontwikkeling. Essentieel is de bijdrage die nieuwe functies leveren aan een hoge kwaliteit van het landelijk gebied. Naarmate de economische waarde van een herontwikkelingslocatie in het landelijk gebied hoger is kan de maatschappelijke bijdrage die op deze locatie wordt geleverd aan de omgevingskwaliteit ook hoger zijn.

Verder zijn de landschappelijke kenmerken van belang en wordt ingezet op een verbetering van de (volks)gezondheid.

Bij de ontwikkeling aan de Servennenstraat 11 vindt er geen herbestemming plaats. De agrarische bestemming blijft behouden en het behoud van deze locatie past binnen landbouw als belangrijke economische drager.

Bij de ontwikkeling aan de Molenakkerstraat 12 wordt de bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Dit is een laag-dynamische passende ontwikkelingsrichting op deze locatie, waarbij met de sloop van de varkensstallen een ruime tegenprestatie geboden wordt.

Op beide locaties vindt sloop van de (voormalige) varkensstallen plaats. Op de locatie aan de Molenakkerstaat 12 zal daarbij geen nieuwe bebouwing worden opgericht. Alleen de huidige bedrijfswoning en het daarbij behorende en te behouden bijgebouw zullen behouden blijven. De overige bebouwing ter plaatse zal worden gesloopt en de overige verharding zal worden verwijderd. Op de locatie aan de Servennenstraat 11 zal eveneens worden gesloopt, alleen hier vindt ook nieuwbouw plaats. De totale oppervlakte aan bebouwing en verharding zal echter afnemen. Op beide locaties zal het bouwvlak (en/of bestemmingsvlak) worden verkleind. Daarmee wordt de afname van het bebouwde en verharde oppervlak ook geborgd. De afname van het bebouwde en verharde oppervlak draagt bij aan (het behoud van) de openheid van het landschap. Daarnaast zal op beide locaties, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2), worden voorzien in een goede, bij het gebied en landschap passende landschappelijke inpassing. Daarbij wordt rekening gehouden met de kenmerken en kernkwaliteiten van het landschap en wordt daarop zoveel mogelijk aangesloten. Met de landschappelijke inpassing wordt de relatie met het landschap versterkt en wordt voorzien in een passende overgang tussen het bebouwde erf en het open landschap. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen onevenredige impact hebben op het landschap, maar zal daar eerder een bijdrage aan leveren. Dit past binnen de doelstellingen ten aanzien van het landschap die in de visie zijn opgenomen.

Daarnaast wordt op beide locaties een intensieve veehouderij beëindigd. Met de beëindiging van de intensieve veehouderijen op de beide locaties komt de uitstoot van geur, fijnstof, ammoniak en mogelijke ziektekiemen en/of zoönosen vrijwel geheel te vervallen. Daarmee zal het woon- en leefklimaat in de omgeving aanzienlijk verbeteren. Dit draagt bij aan de verbetering van de volksgezondheid in de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee een positief effect hebben op het woon- en leefklimaat en de volksgezondheid in de omgeving. Dit sluit aan bij de doelstellingen van de gemeente zoals zijn opgenomen in de visie met betrekking tot gezondheid en een gezonde leefomgeving.

Ten aanzien van nevenfuncties wordt in de visie gesteld dat deze in beginsel mogelijk zijn, mits passend in de omgeving en zij niet leiden tot onevenredige milieuhinder en/of een beperking van de (ontwikkelings)mogelijkheden van omliggende functies. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Milieu" (paragraaf 4.1) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot onevenredige milieuhinder. De milieuhinder zal door de beëindiging van de intensieve veehouderijen juist afnemen. Daarnaast zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een beperking van de (ontwikkelings)mogelijkheden van omliggende functies en bedrijven. Zoals reeds omschreven in het voorgaande zijn de activiteiten passend in de omgeving, waarmee de nevenfuncties mogelijk kunnen worden gemaakt.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van gemeente Oisterwijk.

3.3.2 Visie Buitengebied gemeente Oisterwijk

Op 29 september 2022 heeft de gemeente Oisterwijk de visie Buitengebied gemeente Oisterwijk vastgesteld. In deze nieuwe visie voor het buitengebied is de ontwikkelingsrichting opgenomen die de gemeente heeft voor het buitengebied. Daarbij is onderscheid gemaakt in verschillende thema's waarbij voor elk van de thema's een algemene ontwikkelingsrichting is opgenomen.

De locatie is vanuit de visie gelegen in een gebied dat nader is aangemerkt als 'Esdorpenlandschap' met de nadere aanduiding 'primair agrarisch gebied'. Binnen het betreffende gebied heeft de agrarische sector voorrang en wordt de verdere ontwikkeling van deze sector gestimuleerd. Overige ontwikkelingen zijn mogelijk, mits zij het agrarisch karakter van het gebied niet aantasten en de mogelijkheden van agrarische bedrijven in het gebied niet beperken.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden twee intensieve veehouderijbedrijven beëindigd. Het bedrijf aan de Servennenstraat blijft echter als agrarisch bedrijf bestaan en wordt uitsluitend omgeschakeld naar een grondgebonden agrarisch bedrijf. De gewenste ontwikkeling van het bedrijf aan de Servennenstraat past daarmee goed binnen de doelstellingen van het gebied waarin de locatie is gelegen. Er worden bij dit bedrijf echter wel nevenactiviteiten uitgevoerd, maar deze zijn ondergeschikt aan de agrarische hoofdactiviteit en hebben deels binding met de agrarische sector, waarmee het agrarisch karakter van het bedrijf niet verloren gaat of wordt beperkt.

Het bedrijf aan de Molenakkerstaat wordt geheel beëindigd. De bedrijfswoning wordt daarbij omgeschakeld naar een burgerwoning. Er is daarmee geen sprake van een agrarische ontwikkeling in het gebied, maar deze ontwikkeling is een laag-dynamische passende ontwikkelingsrichting op deze locatie, waarbij met de sloop van de (voormalige) varkensstallen een ruime tegenprestatie geboden wordt.

In zijn geheel gezien zal het agrarisch karakter van het gebied met de voorgenomen ontwikkeling in overwegende mate worden behouden. Dit past binnen de doelstellingen van de gemeente voor dit gebied zoals zijn opgenomen in de visie.

Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot beperkingen van de mogelijkheden van omliggende functies en bedrijven, waarmee geen sprake is van een beperking van de mogelijkheden van de agrarische bedrijven in het gebied.

De voorgenomen ontwikkeling is daarmee passend in het Esdorpenlandschap en het primair agrarisch gebied.

Daarnaast stuurt de gemeente op een duurzame landbouw, waarbij kringlooplandbouw en innovatie worden gestimuleerd. De initiatiefnemer zal, waar mogelijk, investeren in een duurzame vorm van landbouw, waarbij wordt gestreefd naar een optimaal bedrijfsresultaat in combinatie met een maatschappelijk gedragen bedrijfsvoering. Dit past binnen de doelstellingen van de gemeente ten aanzien van de landbouw.

Verder wil de gemeente de depositie van stikstof op de Natura 2000 gebieden in de gemeente verminderen. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden intensieve veehouderijen beëindigd. Er komt geen nieuwe intensieve veehouderij terug en er is niet langer sprake van het houden van dieren. Daarmee zal de emissie van ammoniak met de voorgenomen ontwikkeling aanzienlijk afnemen. Daarmee zal eveneens de depositie van stikstof op de betreffende gebieden afnemen. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee bij aan de doelstellingen die de gemeente heeft voor de Natura 2000 gebieden.

Binnen de gemeente heeft de afgelopen jaren een politieke discussie plaatsgevonden over het verminderen van het aantal gehouden dieren binnen de gemeente. Enerzijds omdat er overlast werd ervaren en anderzijds omdat er toenemende zorgen zijn over de volksgezondheid in relatie tot veehouderijbedrijven.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de veestapel (aanzienlijk) afnemen, waarmee sprake zal zijn van minder overlast aan de omgeving. Tevens zal geen sprake meer zijn van toenemende zorgen met betrekking tot volksgezondheid in relatie tot veehouderijen, omdat er met de voorgenomen omschakeling van de beide bedrijven geen sprake meer zal zijn van veehouderijbedrijven. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee bij aan de verbetering van het woon- en leefklimaat, het verminderen van de overlast en het vermindering van de mogelijke risico's voor de volksgezondheid. Dit past binnen de gewenste doelstellingen van de gemeente.

Ten slotte heeft de gemeente in de visie opgenomen dat zij agrariërs zullen ondersteunen die het bedrijf willen beëindigen ten behoeve van landelijke doelstellingen of ten gunste van een gezond woon- en leefklimaat.

De initiatiefnemer neemt deel aan de saneringsregeling varkenshouderijbedrijven (Srv). Deze regeling is door de Rijksoverheid in het leve geroepen om de milieubelasting van varkenshouderijen op de omgeving terug te dringen. Met deelname aan de Srv is sprake van de beëindiging van de bedrijven ten behoeve van een landelijke doelstelling. Tevens zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een aanzienlijke afname van de emissies vanuit de beide locaties, waarmee sprake zal zijn van een aanzienlijke verbetering van het woon- en leefklimaat. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee goed binnen de ambitie die de gemeente heeft gesteld voor het bijdragen aan de landelijke doelstellingen en het verbeteren van het woon- en leefklimaat.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de Visie Buitengebied gemeente Oisterwijk van de gemeente Oisterwijk.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten

4.1 Milieu

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol spelen bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  1. 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies.

De richtafstanden van de VNG handreiking gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is een gebied waar meerdere functies (bijvoorbeeld wonen en bedrijvigheid) naast elkaar voorkomen. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden.

Het gebied waarin de locatie is gelegen betreft geen gebied dat is aan te merken als het gebiedstype 'gemengd gebied'. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is derhalve uitgegaan van de standaard richtafstanden voor het gebiedstype 'rustige woonwijk' uit de VNG handreiking.

4.1.2 Geur

De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.

Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom.

Molenakkerstraat 12

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het beëindigen van een veehouderij waarbij de agrarische bedrijfswoning wordt omgeschakeld naar een burgerwoning. Een burgerwoning veroorzaakt geen geurhinder aan de omgeving. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een toename van de geurbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.

Ter plaatse wordt de veehouderij beëindigd. Met de voorgenomen wijziging wordt de vestiging van een nieuwe veehouderij uitgesloten. Hiermee zal de geurhinder in de omgeving afnemen. Dit zal leiden tot een verbeterde situatie op het gebied van geur in de omgeving.

Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige geurhinder aan de omgeving dient, wanneer sprake is van nieuwe gevoelige objecten of wanneer sprake is van de gebruikswijziging van een gevoelig object, te worden aangetoond dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de wijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Daarbij is sprake van een gebruikswijziging van een gevoelig object. Ook dit wordt gezien als een gevoelig object. Hiermee dient te worden aangetoond dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Om vast te stellen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de om te schakelen woning is de achtergrondbelasting in beeld gebracht. Als bijlage 4 van deze toelichting is het geuronderzoek opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de Molenakkerstraat 12 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur.

Servennenstraat 11

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een intensieve veehouderij naar een akkerbouwbedrijf. Tevens zullen als nevenactiviteiten statische opslag en agrarisch technische werkzaamheden worden uitgevoerd. De agrarisch technische werkzaamheden bestaan, net als in de huidige situatie, uit het opwaarderen van bijproducten uit de voedingsmiddelenindustrie naar hoogwaardig duurzame veevoederstromen en het transporteren van mest. Van deze activiteiten zullen alleen de agrarisch technische hulpbedrijfsactviteiten mogelijk kunnen leiden tot geuroverlast aan de omgeving.

In de beoogde situatie kunnen er geuremissies plaatsvinden. De mogelijke geuremissies worden hieronder verder toegelicht:

  • Handelingen met mest

Het overpompen van mest, de op en overslag, kan leiden tot geuremissie. Hier is sprake van verdringingslucht. Ten behoeve van het transport van mest is de verwachting dat er maximaal twee transporten (vier bewegingen) per dag plaatsvinden met mest. Dit is gelijk met de aan- en afvoer van mest welke plaatsvond in de voorheen toegestane situatie (14 transporten per week, 28 bewegingen). In de voorheen vigerende en nu beoogde situatie zijn er vrachtwagens met mesttransport welke een capaciteit van hebben 30 m3.

In de voorheen vigerende situatie betekende dit dat er maximaal per dag sprake was van een verdringingsluchtemissie van 60 m3 per dag. Het overpompen vond overdag plaats, dus deze verdringingslucht werd overdag geëmitteerd binnen een tijdsbestek van circa 8 uur. 60 m3 per dag verdringingslucht betekent een gemiddelde verdringingslucht-emissie van 2*30/8= 7,5 m3 per uur.

In de beoogde situatie zullen maximaal hetzelfde aantal vervoersbewegingen plaatsvinden per dag. Echter moet wél aangetekend worden dat de beoogde aanvraag niet toeziet op twee volle vrachtwagens mest per dag, omdat de gevraagde verwerking van mest onder de drempelwaarde van 50 ton per dag dient te blijven. Hierdoor zal er dus ((50-60)/60)*100% = 16,67 procent minder verdringingluchtemissie plaatsvinden dan wat voorheen mogelijk was binnen het bestemmingsplan. Dit leidt tot een gemiddelde verdringingsluchtemissie in de beoogde situatie van 6,24 m3 per uur. Daarmee kan worden gesteld dat de geurhinder niet toeneemt.

  • Opslag van droge bijproducten

De droge bijproducten die opgeslagen zijn worden afgedekt om ongedierte te weren en het nat worden te voorkomen. Daarmee wordt ook de geuremissie voorkomen. De droge bijproducten worden met een shovel geladen voor afvoer. Na het laden wordt de opslag weer afgedekt. De vrachtwagens voor het lossen van deze droge bijproducten zijn afgedekt om emissies te voorkomen en inregenen te voorkomen. De opslag van de droge bijproducten in sleufsilo's zal in totaal 3800 m3 zijn in de beoogde situatie. 200 m3 zal worden opgeslagen in kisten in de loods.

  • Opslag van natte bijproducten

Om de geuremissie van de natte bijproducten tegen te gaan zijn de voersilo's voor de natte bijproducten aan elkaar gekoppeld. Dit betekent dat de verdringingslucht uit de te vullen silo naar een andere silo gaat. Het legen van de silo's is ook een continu proces. De te legen silo trekt de lucht uit de te vullen silo naar zich toe zodat er geen verdringingslucht vrijkomt. De te legen silo gaat naar de loods waar de producten gemengd worden. De loods wordt zoveel mogelijk afgesloten om geuremissie te voorkomen.

In totaal zullen er in de beoogde situatie (voor de droge én natte bijproducten samen) 21 vrachtwagens per week verwacht worden (42 verkeersbewegingen). In de voorheen toegestane situatie kwamen er al 18 vrachtwagens (36 verkeersbewegingen) per week voor het leveren van reststromen, duurzame veevoederstromen op de locatie. Dit leidt dus ten opzichte van het voorheen toegestane tot een verschil van 3 transporten per week met voer. Ook bij vrachtwagens voor het leveren van voer in de beoogde situatie kan sprake zijn van verdringingslucht. Bij een worst-case benadering zouden de vrachtwagens tot maximaal 21*30=630m3 verdringingslucht per week kunnen leiden. Deze emissies zullen worst-case enkel binnen 8 uren overdag plaatsvinden. Dit leidt tot een gemiddelde verdringingsluchtemissie van 630/7/8=11,25 m3 per uur, waar dit voorheen worst-case 18*30/7/8=9,64 m3 had kunnen zijn. De opslag van (natte) bijproducten in silo's zal in de beoogde situatie in totaal 16*50=800 m3 zijn.

  • Mixen en mengen van voer

De droge bijproducten kunnen bijgemengd worden bij de natte bijproducten. Dit gebeurd in een afgesloten loods. Net als bij het bereiden van brijvoer in de situatie die voorheen vergund was vindt dit plaats in een ruimte waar deuren en ramen zoveel mogelijk dicht blijven. De loods is afgesloten met automatische, op afstand bedienbare deuren om emissies te voorkomen. Op de loader is een afstandsbediening voor het openen en sluiten van de deuren. Deze deuren zullen gesloten blijven, tenzij er producten zijn die van binnen naar buiten of andersom moeten worden gebracht. Daarmee worden de geuremissies tot een minimum beperkt.

De geuremissie zal met de voorgenomen omschakeling aanzienlijk afnemen, wat zal leiden tot een verbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Naast het feit dat met een ruimtelijke ontwikkeling geen sprake mag zijn van het veroorzaken van geurhinder aan de omgeving dient, wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe geurgevoelige objecten te worden aangetoond dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt niet voorzien in een geurgevoelig object.

Echter kan, gezien een uitspraak van de Raad van State (uitspraak 201704769/1/R1, datum 6 juni 2018), een historisch gegroeide situatie in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, waardoor de bedrijfswoning alsnog moet worden getoetst als zijnde een nieuw gevoelig object.

Om vast te stellen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de om te schakelen woning is de achtergrondbelasting in beeld gebracht. Als bijlage 4 van deze toelichting is het geuronderzoek opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de Servennenstraat 11 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

Molenakkerstraat 12

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is opgenomen hoe wordt omgegaan met woningen in het kader van NIBM. Vanuit deze regeling is, in bijlage 3a, voor woningbouwlocaties opgenomen dat deze als NIBM worden beschouwd als sprake is van niet meer dan 1.500 nieuwe woningen wanneer er één ontsluitingsweg aanwezig is en niet meer dan 3.000 nieuwe woningen wanneer er twee ontsluitingswegen aanwezig zijn.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een nieuwe woning. Het betreft slechts de omschakeling van de huidige bedrijfswoning naar een burgerwoning. Hiermee is sprake van een NIBM-ontwikkeling. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

Naast het feit dat geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van wijzigingen in de inrichting dient ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen, maar van een afname. De om te schakelen bedrijfswoning blijft in gebruik als woning, waardoor de verkeersbewegingen ten behoeve van deze woning gelijk blijven. Alle bedrijfsgerealateerde verkeersbewegingen komen te vervallen. Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

Wanneer sprake is van nieuwe gevoelige objecten of van een gebruikswijziging van een gevoelig object dan dient te worden onderzocht of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een agrarische bedrijfswoning omgeschakeld naar een burgerwoning, waarmee sprake is van een gebruikswijziging van een gevoelig object. Daarbij dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij is de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden leidend.

Vanuit landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor fijnstof wanneer de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden niet meer bedraagt dan 40 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³). De provincie Noord-Brabant hanteert echter een strengere norm. Binnen de provincie Noord-Brabant geldt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 31,2 µg/m³ bedraagt.

Volgens gegevens uit de Altas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin de gegevens uit de Monitoringstool van het NSL zijn verwerkt, bedraagt de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden, zoals weergegeven in de volgende figuren, ter plaatse van de Molenakkerstraat 12 ongeveer 18 (fijnstof) en 15 µg/m³ (stikstofoxiden). De achtergrondconcentratie fijnstof en stikstofoxiden bedraagt daarmee ter plaatse aanzienlijk minder dan 31,2 µg/m³, waarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0011.png"

Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0012.png"

Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofoxiden.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.

Servennenstraat 11

Voor de akkerbouwactiviteiten geldt dat deze, vanuit de ministeriële regeling Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) NIBM, per definitie als NIBM worden beschouwd. Deze tak van het bedrijf is daarmee als NIBM aan te merken en zal daarmee niet leiden tot een onevenredig grote bijdrage aan de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden.

Zowel de statische opslag als de agrarisch technische bedrijfsactiviteiten als nevenactiviteit betreffen geen grootschalige infrastructurele of industriële ontwikkeling en geen ontwikkeling van een veehouderij. De uitstoot zal door deze activiteiten dan ook niet in onevenredige mate toenemen, waarmee ook deze activiteiten gezien worden als een NIBM-ontwikkeling. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen activiteiten geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

Naast de ter plaatse uitgevoerde activiteiten dient ook de eventuele uitstoot van het verkeer van en naar de locatie te worden beschouwd. De verkeersbewegingen zijn nader uitgewerkt in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2).

Om te bepalen of deze verkeersbewegingen leiden tot een in betekenende mate toenemende uitstoot van fijnstof en stikstofoxide, is met de NIBM-rekentool van InfoMil een berekening gemaakt. De grens voor een project dat als NIBM kan worden aangemerkt is 1,2 µg/m³.

Zoals te zien in de volgende figuur wordt de grens van 1,2 µg/m³ bij het totale aantal verkeersbewegingen per dag (15 verkeersbewegingen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten en 10 ten behoeven van het wonen, al niet niet overschreden en dan is worst-case er geen referentie meegenomen. Er is derhalve sprake van een NIBM-project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0013.png"

Resultaten berekening NIBM-tool.
Bron: InfoMil.

Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

De uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden zal met de voorgenomen ontwikkeling eerder afnemen door de beëindiging van de intensieve veehouderij. Daarmee zal het woon- en leefklimaat in de omgeving alleen maar verbeteren als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige bijdrage aan de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden dient, wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht te worden aangetoond dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuw gevoelig object opgericht.

Echter kan, gezien een uitspraak van de Raad van State (uitspraak 201704769/1/R1, datum 6 juni 2018), een historisch gegroeide situatie in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, waardoor de bedrijfswoning alsnog moet worden getoetst als zijnde een nieuw gevoelig object. Daarbij dient eveneens sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij is de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden leidend.

Vanuit landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor fijnstof wanneer de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden niet meer bedraagt dan 40 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³). De provincie Noord-Brabant hanteert echter een strengere norm. Binnen de provincie Noord-Brabant geldt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 31,2 µg/m³ bedraagt.

Volgens gegevens uit de Altas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin de gegevens uit de Monitoringstool van het NSL zijn verwerkt, bedraagt de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden, zoals weergegeven in de volgende figuren, ter plaatse van de Servennenstraat 11 ongeveer 16 (fijnstof) en 12 µg/m³ (stikstofoxiden). De achtergrondconcentratie fijnstof en stikstofoxiden bedraagt daarmee ter plaatse aanzienlijk minder dan 31,2 µg/m³, waarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0014.png"

Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0015.png"

Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofoxiden.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.

4.1.4 Volksgezondheid

Veehouderijen kunnen mogelijk gezondheidseffecten veroorzaken op omwonenden. Dit speelt met name bij varkenshouderijen, pluimveehouderijen en geitenhouderijen. Effecten van veehouderijen op de volksgezondheid, kunnen op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.

Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevatten geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld.

Mensen kunnen echter in contact komen met de micro-organismen die dieren bij zich dragen door direct contact met de dieren, de mest of stof, of via inademing van de lucht. Daarom dienen de effecten en risico's op de volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Molenakkerstraat 12

Het plan aan de Molenakkerstraat 12 voorziet in de (planologische) functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Om deze reden is er ook geen sprake van de toevoeging van een nieuwe woning of geluidsgevoelige functie. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een bedrijfswoning naar een (burger)woning. In feite is en nadere toetsing aan de Wgh daarmee niet noodzakelijk.

Echter kan, gezien een uitspraak van de Raad van State (uitspraak 201704769/1/R1, datum 6 juni 2018), een historisch gegroeide situatie in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, waardoor de voormalige bedrijfswoning alsnog moet worden getoetst als zijnde een nieuw gevoelig object. Daarmee dient derhalve alsnog een afweging te worden gemaakt alsof er sprake is van nieuwe gevoelige objecten, waarbij het van belang is om een afweging te maken van het woon- en leefklimaat in de om te schakelen woning.

De Molenakkerstraat betreft een 60 km/uur-weg die met name gebruikt wordt door bestemmingsverkeer voor aanliggende functies. De Molenakkerstraat heeft daardoor een lage verkeersintensiteit. Daarnaast ligt de woning op ruime afstand van de Molenakkerstraat (ongeveer 22 meter). Daarmee is het niet aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh ter plaatse zal worden overschreden. In de nabije omgeving van de locatie zijn immers meerdere woningen gelegen, ook op kortere afstand tot de Molenakkerstraat, die eveneens aan de voorkeursgrenswaarde voldoen. Het plangebied is daarnaast niet gelegen binnen een geluidszone van industrie en spoorwegen. Ter plaatse is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid.

Servennenstraat 11

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een woning of andere geluidsgevoelige bestemming. In feite is en nadere toetsing aan de Wgh daarmee niet noodzakelijk.

Echter kan, gezien een uitspraak van de Raad van State (uitspraak 201704769/1/R1, datum 6 juni 2018), een historisch gegroeide situatie in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, waardoor de bedrijfswoning alsnog moet worden getoetst als zijnde een nieuw gevoelig object. Daarmee dient derhalve alsnog een afweging te worden gemaakt alsof er sprake is van nieuwe gevoelige objecten, waarbij het van belang is om een afweging te maken van het woon- en leefklimaat in de bestaande bedrijfswoning.

De Molenakkerstraat en de Servennenstraat betreffen 60 km/uur-wegen die met name gebruikt worden door bestemmingsverkeer voor aanliggende functies. De beide wegen hebben daardoor een lage verkeersintensiteit. Daarnaast ligt de woning op ruime afstand van de Molenakkerstraat (ongeveer 82 meter) en op ruime afstand van de Servennenstraat (ongeveer 17 meter). Daarmee is het niet aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh ter plaatse zal worden overschreden. In de nabije omgeving van de locatie zijn immers meerdere woningen gelegen, ook op kortere afstand tot de Molenakkerstraat en/of Servennenstraat, die eveneens aan de voorkeursgrenswaarde voldoen. Het plangebied is daarnaast niet gelegen binnen een geluidszone van industrie en spoorwegen. Ter plaatse is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid.

Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.

Een akoestisch onderzoek opgesteld door Geurts Technisch Adviseurs d.d. 29 juli 2014 met projectnummer 8.5073 voor de Servennenstraat 11 omschreef de geluidssituatie die vergund was en daarmee toegestaan binnen het geldende bestemmingsplan. Het geluid was voornamelijk afkomstig vanuit het verkeer en de ventilatoren gerelateerd aan de varkenshouderij.

De verkeersbewegingen die in de beoogde situatie zullen plaatsvinden zijn minder frequent dan in de vergunning toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan. Het totale aantal vervoersbewegingen voor de bedrijfsvoering gaat van 90 naar 92 voor het totaal per week, waar de aantallen vrachtwagens dalen van 76 naar 68.

Daar waar het in de voorheen toegestane situatie een regelmatig patroon aan vervoersbewegingen betrof waarbij regelmatig ook 's nachts vervoersbewegingen plaatsvonden, zal dat beeld niet verslechteren in de beoogde situatie. Waar in de situatie zoals op de omgevingsvergunning van 2015 nog sprake was van geluid afkomstig van ventilatoren en de luchtwassers, zullen deze niet aanwezig zijn in de beoogde situatie.

Het mengen van voer vond ook plaats in 2015 in de mengvoerkeuken. Het mengen vindt evenals in de voorheen toegestane situatie inpandig plaats en wordt er ook in verband met de mogelijke geurhinder extra aandacht besteed aan het zoveel mogelijk dicht (en daarmee geluidsarm) houden van het gebouw. Net als bij het bereiden van brijvoer in de situatie die voorheen vergund was vindt dit plaats in een ruimte waar deuren en ramen zoveel mogelijk dicht blijven. De loods is afgesloten met automatische, op afstand bedienbare deuren om emissies te voorkomen. Op de loader is een afstandsbediening voor het openen en sluiten van de deuren. Deze deuren zullen gesloten blijven, tenzij er producten zijn die van binnen naar buiten of andersom moeten worden gebracht.

Dat betekent dat de geluidssituatie niet zal verslechteren ten opzichte van de voorheen toegestane situatie. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de geluidsbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.

Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.

In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.

4.1.7 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is op zowel de locatie Molenakkerstraat 12 als ook Servennenstraat 11 geen sprake van een inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven. De bouw van de sleufsilo's aan de Servennenstraat 11 heeft geen effect op de bodem. De perssappen zullen separaat opgevangen worden.

Hiermee kan worden aangenomen dat de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt is voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.

4.1.8 Spuitzones gewasbeschermingsmiddelen

In de bomenteelt en, in sommige gevallen, akkerbouw worden geteelde producten mogelijk bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke middelen kunnen mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Om die reden dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met een spuitzone waarbinnen gevoelige objecten alleen onder voorwaarden kunnen worden toegestaan. Onderhavig plan gaat niet gepaard met het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Aan de Molenakkerstraat 12 wordt een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning en aan de Servennenstraat 11 wordt het gebruik van de bedrijfswoning ongewijzigd voortgezet.

Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op gevoelige objecten is door de Gezondheidsraad op 29 januari 2014 het rapport "Gewasbescherming en omwonenden" gepubliceerd. Dit rapport bevat de resultaten van het door de gezondheidsraad uitgevoerde onderzoek naar mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid. Uit dit rapport blijkt dat op dit moment nog geen toereikend onderzoek voorhanden is waaruit de effecten blijken van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Ook blijkt uit het rapport geen noodzaak tot een vaste spuitzone (van bijvoorbeeld 50 meter). In het rapport wordt opgemerkt dat wetenschappelijk niet is aan te geven hoe groot de afstand zou moeten zijn tussen een perceel waarop gespoten wordt en gevoelige objecten. De precieze relatie tussen de afstand en de blootstelling en het hiermee mogelijk samenhangende risico is onbekend.

Wel dient een afweging te worden gemaakt of bij een perceel waarop (mogelijk) bomenteelt plaatsvindt een spuitzone nodig is. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:

  • de aard van het bestrijdingsmiddel (biologische of juist giftige middelen);
  • de toedieningswijze (handmatig of machinaal spuiten, in druppel- of dampvorm spuiten, of op- en zijwaarts of neerwaarts spuiten). Een voorbeeld hiervan is dat de rechter van oordeel was dat een spuitzone van 30 meter voor een bloembollenkwekerij onvoldoende was onderbouwd, omdat uit onderzoek was gebleken dat door de manier van spuiten van bloembollen (in neerwaartse richting) het aanhouden van een spuitzone niet noodzakelijk was vanuit het oogpunt van volksgezondheid;
  • de frequentie van het spuiten;
  • de weersomstandigheden (bijvoorbeeld aan de windrichting);
  • de inrichting van het landschap (zo is van belang of er een (winterharde) groenhaag aanwezig is (of zal worden aangebracht op grond van een verplichting in de planregels) tussen een perceel waarop gespoten wordt en een gevoelige object. In dat geval blijkt wegens de reductie van drift (afhankelijk van de dikte, hoogte en type groenhaag) een (veel) kortere afstand aanvaardbaar (dan 50 meter).

Over de richtafstand wordt echter opgemerkt dat die afstand met name is bedoeld voor gewassen die verticaal bespoten moeten worden, zoals boomgaarden. Grondgewassen worden altijd neerwaarts bespoten, wat de drift (indien deze al bestaat) aanzienlijk beperkt. In de directe omgeving van de projectlocatie komen geen boomgaarden voor.

De richtafstand van 50 meter is 20 jaar oud. 20 jaar geleden waren er minder drift reducerende maatregelen dan nu. Zo moet conform het activiteitenbesluit sinds 1 januari 2018 gebruik worden gemaakt van driftarme spuitdoppen met een driftreductie van minimaal 75%, om mogelijke drift die ontstaat bij de bespuiting tot een minimum te beperken. De spuitdruk gecombineerd met het type dop bepaalt de druppelgrootte. Zo geven driftarme doppen meer grove druppels, die minder snel verwaaien. Hiermee worden reductiepercentages van 75-95% gehaald, afhankelijk van het type dop en de spuitdruk. Deze spuitdoppen worden ook getest op windsnelheden waaronder geen sprake meer is van een gevaar voor de volksgezondheid (door de Technische Commissie Techniekbeoordeling, versie 19 feb 2016). Deze maximale windsnelheid is vastgesteld op 5 m/s. Hiervan uitgaande zal in de beoogde situatie niet gespoten worden bij een windsnelheid van 5 m/s op spuithoogte. Daarbij wordt opgemerkt dat het gebruik bij een hogere windsnelheid ook een negatief effect heeft op de werking van de te gebruiken bestrijdingsmiddelen waardoor de ondernemer gebaat is bij gebruik bij een lage windsnelheid. Bij het ontstaan van de richtafstand van 50 meter was bovenstaande niet van toepassing.

Binnen een straal van 50 meter van het plangebied aan de Molenakkerstraat 12 zijn diverse akkerbouwpercelen gelegen. Er wordt dus niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Binnen een afstand van 50 meter van het plangebied is één percelen van derden gelegen, die in gebruik is van een akkerbouwer. Bij akkerbouw worden gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend toegepast door middel van een neerwaartse bespuiting op basis van lage druk. Dit is ook een verplichting vanuit de voorschriften van het Activiteitenbesluit. De gewassen worden enkel bespoten bij lage windsnelheden. Bij spuitzonering gaat het voornamelijk om verwaaiing van bestrijdingsmiddelen. Op deze wijze is de verwaaiing naar percelen van derden derhalve verwaarloosbaar. Daarnaast is in het landschappelijk inpassingsplan over het grootste deel van de grens van het plangebied met het betreffende perceel een wintergroene haag aanwezig, welke de drift aanzienlijk reduceert. De realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing is middels een voorwaardelijke verplichting verzekerd.

Binnen een straal van 50 meter van het plangebied aan de Servennestraat 11 zijn eveneens diverse percelen gelegen waar mogelijk gewasbeschermingsmiddelen worden gespoten. Er wordt dus niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Binnen een afstand van 50 meter van het plangebied zijn twee percelen van derden gelegen. De ene, aan de overzijde van de Servennenstraat, betreft een perceel van een plantenkweker. Hier wordt al jarenlang laag plantmateriaal gekweekt. Net al bij akkerbouw worden de gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend toegepast door middel van een een neerwaartse bespuiting op basis van lage druk. Dit is ook een verplichting vanuit de voorschriften van het Activiteitenbesluit. De gewassen worden enkel bespoten bij lage windsnelheden. Bij spuitzonering gaat het voornamelijk om verwaaiing van bestrijdingsmiddelen. Op deze wijze is de verwaaiing naar percelen van derden derhalve verwaarloosbaar. Het andere perceel, tevens aan de overzijde van de Servennenstraat, is in gebruik van een melkveehouderij en hier vindt beweiding van het melkvee plaats. Op dit perceel worden geen gewasbeschermingsmiddelen gespoten. Er zijn geen concrete plannen om één van de bovengenoemde percelen in te zetten voor boomteelt of fruitteelt. Door de situering van percelen van derden aan de overzijde van de weg welke voorzien is van grasbermen is en blijft sprake van een behoorlijke afstand tot de woning aan de Servennenstraat 11. Tussen het plangebied en de betreffende percelen is voorzien in een landschappelijke inpassing, welke de drift reduceert. De realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing is middels een voorwaardelijke verplichting verzekerd.

Gezien bovenstaande uiteenzetting, kan een acceptabel woon- en leefklimaat, ook binnen 50 meter van agrarische percelen van derden worden gegarandeerd. Het betreft tevens enkel een voortgezet gebruik en er worden geen nieuwe gevoelige objecten toegevoegd. Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van spuitzones voor gewasbeschermingsmiddelen.

4.1.9 Hoogspanningsverbindingen

De stroom door de draden van een hoogspanningslijn veroorzaakt een magneetveld. De sterkte van het magneetveld hangt onder meer af van de hoeveelheid stroom die door de draden gaat, van de onderlinge afstand tussen de draden en van de volgorde waarin de draden aan de mast hangen. Daarnaast speelt de afstand van personen tot aan de draden een belangrijke rol. Hierdoor kan de veldsterkte per hoogspanningslijn verschillen. De magneetvelden zijn het sterkst direct onder de draden, op het punt tussen twee masten waar de draden het laagst boven de grond hangen. Hoe groter de afstand tot de hoogspanningslijn, des te zwakker is het magneetveld.

Nabij de locatie zijn geen hoogspanningsverbindingen gelegen. Hiermee zal ter plaatse geen sprake zijn van onevenredige risico's en/of belemmeringen ten aanzien van hoogspanningsverbindingen.

4.1.10 Voortoets m.e.r.-beoordeling

Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:

  1. 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
    of
  2. 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

Molenakkerstraat 12

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in omschakeling van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Vanuit het Besluit milieueffectrapportage is woningbouw alleen m.e.r.-beoordelingsplichtig indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling en wanneer nieuwe woningen worden opgericht. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Tevens worden geen nieuwe woningen opgericht, waarmee de drempelwaarden uit de C-lijst en/of D-lijst uit het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Servennenstraat 11

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in omschakeling van het type agrarische bedrijfsvoering. Voor elk van de afzonderlijke aspecten dient de initiatiefnemer van het project informatie op te nemen op basis waarvan het bevoegd gezag kan bepalen of al dan niet de m.e.r. procedure moet worden doorlopen.

In het Besluit milieueffectrapportage (hierna Besluit m.e.r.) is in onderdeel C van de bijlage onder categorie 18.4 opgenomen wanneer er sprake is van het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen, voor gevallen de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit van 100 ton per dag of meer. Het voornemen ziet toe op het mengen van plantaardige productieresiduen (en kaaswei), geen afval. Het voornemen ziet ook toe op handelingen met mest (afvalstof).

Voor de akkerbouwtak en het verwerken van de plantaardige bijproducten (en kaaswei) is geen sprake van verbranding en/of chemische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen. Toetsing aan dit onderdeel is niet nodig.

Verder is in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. onder categorie 18.1 opgenomen dat, in de aangegeven situaties, een milieueffectrapport moet worden opgesteld wanneer de voorgenomen activiteit leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit geldt voor het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor de verwijdering van afval, anders dan bedoeld onder D 18.3, D 18.6 of D 18.7 voor gevallen de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit van 50 ton per dag of meer.

Voor de overige activiteit op -en overslag mest is wordt er minder dan 50 ton per dag mest aan -of afgevoerd in de beoogde situatie. Daarmee is een aanmeldnotitie m.e.r. niet noodzakelijk. Echter worden de handelingen met mest gezien als handelingen met een afvalstof. Een vormvrije m.e.r. is noodzakelijk.

Kenmerken van de projecten

Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

de omvang van het project Aangegeven in o.a. de niet-technische samenvatting
de cumulatie met andere projecten Er zijn in de omgeving geen projecten die tot een cumulatie van effecten kunnen leiden die meer zijn dan de voorheen toegestane situatie binnen het huidige bestemmingsplan
gebruik van natuurlijke hulpbronnen De omschrijving van het gebruik van water en het benodigde dieselverbruik is opgenomen in het hoofdstuk water en de toelichting van de AERIUS-berekening
de productie van afvalstoffen, Dit is toegelicht in het hoofdstuk afval
verontreiniging en hinder, Dit is toegelicht in de niet-technische samenvatting alsmede in alle onderdelen van deze vormvrije m.e.r. waar hinder van het initiatief een rol speelt (denk aan geur, geluid)
het risico van zware ongevallen en/of rampen, waaronder rampen door klimaatverandering, Er is geen sprake van een risicovolle inrichting. Eveneens komt dit onderwerp aan bod bij het hoofdstuk “externe veiligheid”
risico's voor de menselijke gezondheid. Deze zijn niet aanwezig binnen het project. De verwerking van de bijproducten en de mest omvat geen risico's voor wat betreft de menselijke gezondheid.

Plaats van de projecten

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

het bestaande grondgebruik, Het bestaande grondgebruik veranderd niet ten opzichte van de hiervoor toegestane mogelijkheden.
relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied, Het waterverbruik is beperkt en zal niet leiden tot een verslechtering van de natuurlijke hulpbronnen ten opzichte van de hiervoor toegestane mogelijkheden.
het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
* wetlands
* kustgebieden
* berg- en bosgebieden
* reservaten en natuurparken
* gebieden waar de milieukwaliteitsnormen al niet worden nagekomen
* gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid
* landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang
* gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen volgens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn)
Er is geen sprake van wetlands, kustgebieden, reservaten en natuurparken in de omgeving. Er is geen sprake van een gebied met een hoge bevolkingsdichtheid. Daarnaast is er geen sprake van landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang. Gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen volgens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn) zijn beschermd volgens de onderbouwing van het onderdeel natuur en tezamen ook door de relatieve afstand tot deze natuurgebieden.

Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:

de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (bijvoorbeeld geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden), Met betrekking tot mogelijke effecten moet worden gesteld dat het initiatief niet leidt tot significante (negatieve) effecten op de omgeving ten opzichte
de aard van het effect, van de voorheen toegestane situatie. Daarnaast
het grensoverschrijdend karakter van het effect, zijn de mogelijke effecten getoetst binnen deze
de intensiteit en de complexiteit van het effect, vormvrije m.e.r. en kan worden geconcludeerd dat
de waarschijnlijkheid van het effect, significante negatieve effecten op de omgeving niet
de verwachte aanvang, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect, aanwezig zullen zijn.
de cumulatie van effecten met de effecten van andere projecten,
de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen.

De volledige vormvrije m.e.r. beoordelingsnotitie is als bijlage 5 te raadplegen. Op grond van deze notitie blijkt dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden. Dit is ook bevestigd door de OMWB, middels een besluit op de m.e.r. beoordelingsnotitie (bijlage 6).

4.2 Ecologie

4.2.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn de locaties aan de Molenakkerstraat 12 en de Servennestraat 11 niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van meer dan 550 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0019.png"

Uitsnede kaart NNN/NNB.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Gezien de locaties niet in het NNN zijn gelegen zullen de voorgenomen ontwikkelingen geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.2.3 Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Bij de voorgenomen ontwikkelingen aan de Molenakkerstraat 12 en de Servennenstraat 11 is geen sprake van een toename van de uitstoot van ammoniak. De veehouderijactiviteiten worden door de sanering van de varkenshouderijbedrijven op deze locaties immers beëindigd. Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van Wav-gebieden in de omgeving.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Oisterwijk middels haar archeologische beleidskaart voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.


afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0020.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart
Bron: Gemeente Oisterwijk.

De gemeente heeft de archeologische (verwachtings)waarden vastgelegd in dubbelbestemmingen in het geldende bestemmingsplan.

Molenakkerstraat 12

De locatie is voor het overgrote deel niet voorzien van een dubbelbestemming ter bescherming van de archeologische waarden. Enkel aan de zuidoostzijde van het bouwvlak is ca. 2.730 m² voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en een smalle strook, ca. 470 m² voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Aan de zuidwest zijde van het bouwvlak is een zeer klein deel (ca. 40 m²) voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0021.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan
Bron: Gemeente Oisterwijk.

197 m² aan bedrijfsgebouwen zijn gebouwd op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Indien er grondbewerkingen worden uitgevoerd op een grotere diepte dan 50 cm, waaronder ook het verwijderen van funderingen wordt gerekend, en de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt dient er archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Op basis van een historische toets blijkt dat de locatie deels ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'Archeologisch monument' met hoge waarde, zijnde een terrein met sporen van bewoning uit de Vroege- en Late Middeleeuwen. Dit betreft een restant van een vindplaats die als gevolg van ontgronding is aangetast. Daarbij zijn onder andere waterputten aangetroffen. Verder noordelijk, direct langs de stal bevindt zich een vindplaats waar meerdere aardewerkscherven uit de vroege en late middeleeuwen zijn aangetroffen. Vanuit het beleidsplan Archeologie van de gemeente geldt dat voor het slopen van gebouwen, waarbij de grond dieper dan 30 centimeter wordt geroerd en waarbij meer dan 100 m² aan bebouwing wordt gesloopt, een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk nodig is. In het beleidsplan is tevens opgenomen dat aan een dergelijke vergunning de voorwaarde kan worden verbonden de graaf- en sloopwerkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Bij de bouw van de huidige varkensstal is de bouwput destijds tenminste 50 centimeter breder en 10 centimeter dieper dan de onderzijde van de huidige fundering uitgegraven. Tevens is destijds de ondergrond geëgaliseerd. Het is daarmee aannemelijk dat eventuele resten in de bodem tot op 10 centimeter dieper dan de huidige fundering reeds zijn verstoord en niet langer aanwezig zijn. In de diepere grondlagen zijn de mogelijk aanwezige archeologische waarden nog intact. Omdat met de gewenste ontwikkeling de bodem niet dieper geroerd zal worden dan de onderzijde van de huidige fundering is het niet aannemelijk dat mogelijk voorkomende resten zullen worden geschaad.

Omdat de bodem, zoals reeds in het voorgaande omschreven, al is geroerd en er niet dieper gegraven zal worden dan de onderzijde van de huidige fundering is het niet aannemelijk dat mogelijk voorkomende resten zullen worden geschaad. Om hier echter zeker van te kunnen zijn zullen de graaf- en sloopwerkzaamheden worden begeleid door een archeologisch deskundige. Daarmee wordt in voldoende mate geborgd dat eventuele voorkomende resten op tijd worden waargenomen en er bij eventuele vondsten op passende wijze zal worden gehandeld.

Binnen het overige deel van het plangebied is geen dubbelbestemming ten aanzien van archeologie opgenomen. Met de sloop van bedrijfsbebouwing zullen geen mogelijk voorkomende archeologische resten worden geschaad.

Servennenstraat 11

De locatie aan de Servennenstraat 11 kent geen dubbelbestemming voor archeologie. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn de locaties gelegen in een gebied met enkele cultuurhistorisch waardevolle elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0022.png"Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Molenakkerstraat 12

De Molenakkerstraat is aangemerkt als historisch geografische zichtlijn in het landschap met redelijk hoge waarde. Het is van belang dat deze zichtlijn niet wordt geschaad. Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen wijzigingen plaats in de structuur van het landschap en/of de omliggende wegen. Er is daarmee geen aantasting van de structuur van de betreffende zichtlijnen. Daarnaast zal met de voorgenomen ontwikkeling het bebouwingsoppervlak afnemen, waarmee de openheid wordt bevorderd. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige aantasting van de historisch geografische lijnen in het landschap. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Servennenstraat 11

In de directe omgeving van de locatie Servennenstraat 11 zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Hierdoor kunnen met de voorgenomen ontwikkeling de cultuurhistorisch waardevolle elementen niet onevenredig aangetast worden.

4.3.3 Aardkundig waardevolle gebieden

Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn de locaties aan de Molenakkerstraat 12 en de Servennenstraat 11 niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0023.png"

Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Gezien de locaties niet in een aardkundig waardevol gebied zijn gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.

4.4 Verkeer En Parkeren

4.4.1 Infrastructuur en parkeren

Een goede ontsluiting van het gebied vindt plaats via de Molenakkerstraat, de Broekzijde en de Vinkenberg naar de rijksweg A58.

Molenakkerstraat 12

De locatie aan de Molenakkerstraat is voorzien van twee inritten, één voor het bedrijfsmatige verkeer en één voor het aan wonen gerelateerde verkeer, welke aansluiten op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Het terrein biedt in de huidige situatie voldoende ruimte voor personenauto's en vrachtwagens om te keren en te parkeren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor er geen achteruit rijdende voertuigen de openbare weg op hoeven te rijden.

Na de beëindiging van het bedrijf en de omschakeling naar een burgerwoning hoeven geen vrachtwagens meer op het terrein te komen. De bedrijfsmatige inrit aan de noorzijde zal in deze vorm komen te vervallen en wordt gewijzigd in een onverharde inrit voor toegang tot het resterende landbouwperceel.

Na omschakeling zal er ruim voldoende gelegenheid voor personenauto's aanwezig zijn om op het terrein te keren. Ook in de gewenste situatie zal daarmee geen sprake zijn van voertuigen die op de openbare weg moeten keren of achteruit de openbare weg op moeten rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

Vanuit de parkeernormen en het parkeerbeleid van de gemeente dient per vrijstaande woning in het buitengebied voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn voor 2,4 auto's. De inrit van het woonhuis is van voldoende breedte en lengte dat hier ruim voldoende parkeergelegenheid voorhanden is.In de gewenste situatie zal daarmee eveneens ruim voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn om volledig op eigen terrein te kunnen parkeren. Er zal daarmee geen sprake zijn van een toenemende parkeerdruk op de omgeving en de openbare ruimte.

Servennenstraat 11

De locatie aan de Servennenstraat 11 is voorzien van een viertal inritten welke aansluiten op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt.

De huidige agrarische bedrijfswoning blijft als agrarische bedrijfswoning in gebruik. De bedrijfswoning is een vrijstaande woning in het overig gebied, waarbij een norm geldt van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Bij de huidige bedrijfswoning is meer dan voldoende ruimte beschikbaar voor 3 parkeerplaatsen, waarmee aan de parkeerbehoefte voor de woning wordt voldaan. Deze parkeernorm zal niet wijzigen. De beschikbare ruimte bij de bedrijfswoning zal eveneens niet wijzigen, waarmee in de gewenste situatie eveneens voldoende parkeergelegenheid aanwezig is ten behoeve van de bedrijfswoning.

Voor agrarische bedrijven zijn geen specifieke parkeernormen opgenomen. Formeel gezien dient voor een agrarisch bedrijf te worden aangesloten bij de normen voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven in het overig gebied. Hiervoor geldt een norm van 1,1 parkeerplaats per 100 m² bruto-bedrijfsvloeroppervlakte. De bruto-bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt ongeveer 4.200 m². Dit houdt in dat voor de gewenste bedrijfsvoering minimaal 46,2, afgerond 47 parkeerplaatsen nodig zijn.

Aan de voorzijde van het bedrijf zijn reeds 7 parkeerplaatsen aanwezig. Daarmee moet er nog worden voorzien in voldoende ruimte voor 40 parkeervoorzieningen.

Aan de lange zijde van de nieuw te bouwen loods is, zoals globaal aangegeven in de volgende figuur, ruimte voor auto's om te parkeren op de erfverharding. De strook erfverharding waarop geparkeerd kan worden biedt ruim voldoende ruimte voor 40 auto's. Daarmee is op eigen terrein ruimte voor voldoende parkeergelegenheid om aan de gestelde norm te kunnen voldoen. In de praktijk zal de parkeerbehoefte, gezien de lage bezoekers- en arbeidsintensiteit, aanzienlijk lager liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0024.png"

Uitsnede tekening landschappelijke inpassing met daarop globaal ruimte om te parkeren aangegeven.
Bron: Van Dooren Landschap; bewerkt.

Hiermee wordt voldaan aan de eis om op eigen terrein te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

4.4.2 Verkeersbewegingen

Molenakkerstraat 12

Bij de voorgenomen ontwikkeling aan de Molenakkerstraat 12 is sprake van beëindiging van een intensieve veehouderij, waarbij de huidige bedrijfswoning wordt omgeschakeld naar een burgerwoning.

In de huidige situatie vinden reeds verkeersbewegingen ten behoeve van de huidige bedrijfswoning plaats. Deze bedrijfswoning wordt omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarbij blijft de huidige woning in gebruik als een woning. Het aantal verkeersbewegingen van de om te schakelen bedrijfswoning zal daarmee niet wijzigen.

De verkeersbewegingen van het huidige intensieve veehouderijbedrijf, waaronder veel verkeer met vrachtverkeer, zal in zijn geheel komen te vervallen. In de huidige situatie is sprake van gemiddeld de volgende verkeersbewegingen van en naar de locatie:

  • Leveren van dieren: 1 vrachtwagens per week, leidt tot 2 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Afvoeren van dieren: 2 vrachtwagens per week, leidt tot 4 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Leveren van voer: 10 vrachtwagens per week, leidt tot 20 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Aanvoeren van mest: 4 vrachtwagens per week, leidt tot 8 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Afvoeren van mest: 8 vrachtwagens per week, leidt tot 16 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Controle/bezoek dierenarts: 4 bestelauto's of personenauto's per week, leidt tot 8 verkeersbewegingen per week met personenvervoer.
  • Levering van overige diensten en goederen: 3 bestelauto's en/of personenauto's per week, leidt tot 6 verkeersbewegingen per week met personenvervoer..
  • 5 personenauto's per dag ten behoeve van de bedrijfswoning, leidend tot gemiddeld 10 verkeersbewegingen per dag met personenvervoer.

Totaal: gemiddeld 64 verkeersbewegingen per week, waarvan 50 met vrachtverkeer ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering en 70 verkeersbewegingen ten behoeve van de bedrijfswoning.

Deze verkeersbewegingen komen behoudens de 10 verkeersbewegingen per dag voor de woning, in zijn geheel te vervallen, waarmee het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie aanzienlijk zal afnemen.

Servennenstraat 11

Bij de voorgenomen ontwikkeling aan de Servennenstraat 11 is sprake van het omschakelen van het intensieve veehouderijbedrijf ter plaatse naar een akkerbouwbedrijf. Daarnaast zullen als nevenactiviteit bij de gewenste bedrijfsvoering statische opslag en agrarisch technische werkzaamheden plaatsvinden. De agrarisch technische werkzaamheden bestaan, net als in de huidige situatie, uit het opwaarderen van restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie naar hoogwaardig duurzame veevoederstromen en het transporteren van mest ten behoeve van andere agrarische bedrijven.

Ten aanzien van de bedrijfswoning zal geen sprake zijn van een toename of wijziging van het aantal verkeersbewegingen. Het huidige gebruik is het gebruik als bedrijfswoning en dit zal na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer nog steeds het geval zijn. Het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van de bedrijfswoning zal daarom bij de gewenste omschakeling niet veranderen.

In de huidige situatie is sprake van een volwaardig intensief veehouderijbedrijf, zijnde een varkenshouderij. Ten behoeve van het bedrijf vinden in de huidige situatie gemiddeld de volgende verkeersbewegingen plaats:

  • Leveren van dieren: 2 vrachtwagens per week, leidt tot 4 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Afvoeren van dieren: 4 vrachtwagens per week, leidt tot 8 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Leveren van voer: 14 vrachtwagens per week, leidt tot 28 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Aanvoeren van mest: 5 vrachtwagens per week, leidt tot 10 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Afvoeren van mest: 9 vrachtwagens per week, leidt tot 18 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Controle/bezoek dierenarts: 4 bestelauto's of personenauto's per week, leidt tot 8 verkeersbewegingen per week met personenvervoer.
  • Levering van overige diensten en goederen: 3 bestelauto's en/of personenauto's per week, leidt tot 6 verkeersbewegingen per week met personenvervoer.
  • Leveren van resstromen: 2 vrachtwagens per week, leidt tot 4 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • Afvoeren van duurzame veevoederstromen: 2 vrachtwagens per week, leidt tot 4 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer.
  • 5 personenauto's per dag ten behoeve van de bedrijfswoning, leidend tot gemiddeld 10 verkeersbewegingen per dag met personenvervoer.

Totaal: gemiddeld 90 verkeersbewegingen per week, waarvan 76 met vrachtverkeer ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering en 70 verkeersbewegingen per week ten behoeve van de bedrijfswoning.

Ten behoeve van de gewenste activiteiten zijn gemiddeld de volgende verkeersbewegingen te verwachten:

  • 4 tractoren met kar per week ten behoeve van de akkerbouw, leidend tot 8 verkeersbewegingen per week met tractoren;
  • 1 vrachtwagen per dag ten behoeve van de aan- of afvoer van mest, leidend tot gemiddeld 2 verkeersbewegingen per dag.
  • 2 vrachtwagen per week ten behoeve van de akkerbouwactiviteiten, leidend tot gemiddeld 4 verkeersbewegingen per week met vrachtverkeer;
  • 21 vrachtwagens per week met vrachtverkeer ten hoeve van de opwaardering van restromen voor duurzame veevoeders, leidend tot gemiddeld 42 verkeersbeweging per week met vrachtverkeer;
  • 12 personenauto's per week ten behoeve van de statische opslag, leidend tot gemiddeld 24 verkeersbewegingen per week met personenvervoer;
  • 5 personenauto's per dag ten behoeve van de bedrijfswoning, leidend tot gemiddeld 10 verkeersbewegingen per dag met personenvervoer.

Totaal: gemiddeld 92 verkeersbewegingen per week, waarvan 68 met vrachtverkeer en tractoren en 70 verkeersbewegingen per week ten behoeve van de bedrijfswoning. Er is sprake van een beperkte afname van het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie. Daarnaast betekent een gemiddelde van 92 verkeersbewegingen per week, uitgezonderd het aan het wonen gerelateerde verkeer, een gemiddelde van 15 verkeersbewegingen per werkdag (uitgaande van 6 werkdagen per week). Gezien de werkzaamheden in de dagperiode plaatsvinden, een periode van ongeveer 11 uur, betreft dit gemiddeld minder dan 2 verkeersbewegingen per uur. Dit is passend binnen het lokale verkeersbeeld.

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.

De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap De Dommel.

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Hiermee geven de waterschappen ook invulling aan de wens van met name de zogenaamde grensgemeentes die in het verleden te maken hadden met verschillend beleid van de waterschappen.

Verder heeft het waterschap het waterschapsbeleid verwoord in de verschillende beleidsdocumenten. Deze zijn in deze paragraaf nader omschreven.

4.5.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027 - Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in het hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

Het waterschap hanteert drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt;
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan;
  • Wat schoon is moet schoon blijven.

Nog meer dan voorheen is het nodig aan te passen aan de veranderende leefomgeving en op zoek te gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan worden oplossingen gevonden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe dit te gaan bereiken. Meer dan voorheen is de insteek daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; de aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners worden keuzes gemaakt over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

4.5.2 Keur Waterschap De Dommel 2015

In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits "vasthouden-bergen-afvoeren". Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.

4.5.3 Watergangen

In de directe omgeving van de planlocatie zijn, zoals te zien in de volgende figuur, enkele B-watergangen gelegen. Voor B-watergangen geldt een vergunningplicht voor werkzaamheden in of aan de watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0025.png"

Ligging B-watergangen in het plangebied.
Bron: Legger van het waterschap De Dommel.

In of aan de B-watergangen zullen geen werkzaamheden plaatsvinden. De huidige watergangen zullen blijven behouden zoals in de bestaande situatie. De betreffende watergangen zullen daarmee dan ook niet worden geschaad.

4.5.4 Voorgenomen activiteit

Molenakkerstraat 12

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het beëindigen van een agrarisch bedrijf, zijnde een intensieve varkenshouderij, waarbij de huidige bedrijfswoning wordt omgeschakeld naar een burgerwoning.

Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

Op de locatie aan de Molenakker 12 zal het bestaande intensieve veehouderijbedrijf in zijn geheel worden beëindigd. Hierbij zal de bestaande bedrijfswoning worden omgeschakeld naar een burgerwoning. De bedrijfsbebouwing zal in zijn geheel worden gesloopt. Op de locatie aan de Molenakker 12 is daarmee sprake van een aanzienlijke afname van het verhard oppervlakte. Aanvullende compensatie wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.

De gemeente Oisterwijk heeft in de verordening afvoer hemelwater en grondwater 2022 echter opgenomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen alle verharding en bebouwing dient te worden gecompenseerd, ongeacht de huidige/voormalige situatie. Dit betekent dat voor beide locaties de gewenste situatie als "nieuwe" situatie dient te worden beschouwd en dat, ondanks de (aanzienlijke) afname van het verhard oppervlak, alsnog aanvullende compensatie nodig is. De gemeente hanteert hierbij dezelfde normen als het waterschap, zijnde toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06.

De gevoeligheidsfactor bepaalt of voor een specifieke locatie met minder compensatie volstaan kan worden. De gevoeligheidsfactor is opgenomen in de kaart Algemene regel afvoer regenwater door verhard oppervlak 2015. Deze kaart is gebaseerd op een combinatie van locatiespecifieke bodemkundige en hydrologische omstandigheden. De kaart kent drie verschillende gevoeligheidsgebieden. Gevoeligheidsfactor 1 (vermenigvuldigt de berekende compensatie met één) geeft aan dat alleen met de volledige compensatie volstaan kan worden. Gevoeligheidsfactor ½ (vermenigvuldigt de berekende compensatie met een half) geeft aan dat met de helft van de berekende capaciteit volstaan kan worden. Tenslotte geeft gevoeligheidsfactor ¼ (vermenigvuldigt de berekende compensatie met een kwart) aan dat met ¼ van de berekende capaciteit kan worden volstaan.

Zoals te zien in de volgende figuur is de gevoeligheidsfactor op beide locaties ¼.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0026.png"

Uitsnede kaart gevoeligheidsfactoren.
Bron: Waterschap De Dommel.

Op basis van het tet plaatse aanwezige verhard oppervlak (bebouwing en erfverharding) in de gewenste situatie (ongeveer 875 m²) en de gevoeligheidsfactor ter plaatse (gevoeligheidsfactor ¼) kan de compensatie als volgt worden berekend:

"875 x 0,25 x 0,06 = 13,125 m³".

Bij de voorgenomen ontwikkeling is daarmee een compensatie van minimaal (afgerond) 13 m³ aan aanvullende waterberging nodig. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Compenserende waterberging" (paragraaf 4.5.5).

De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd. Het bedrijfsafvalwater wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd. Hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken vertraagd afgevoerd naar omliggende sloten.

Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.

Servennenstraat 11

Bij de voorgenomen ontwikkeling aan de Servennenstraat 11 is sprake van het omschakelen van het intensieve veehouderijbedrijf ter plaatse naar een akkerbouwbedrijf. Daarnaast zullen als nevenactiviteit bij de gewenste bedrijfsvoering statische opslag en agrarisch technische werkzaamheden plaatsvinden. De agrarisch technische werkzaamheden bestaan, net als in de huidige situatie, uit het opwaarderen van restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie naar hoogwaardig duurzame veevoederstromen en het transporteren van mest ten dienste van agrarische bedrijven in de omgeving.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zullen alle varkensstallen worden gesloopt en zal er een nieuwe loods van kleinere omvang worden teruggeplaatst. Hoewel er sprake is van een afnemende oppervlakte aan gebouwen blijft het verhard oppervlakte door de gewenste erfverharding ongewijzigd.

De gemeente Oisterwijk heeft in de verordening afvoer hemelwater en grondwater 2022 echter opgenomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen alle verharding en bebouwing dient te worden gecompenseerd, ongeacht de huidige/voormalige situatie. Dit betekent dat voor beide locaties de gewenste situatie als "nieuwe" situatie dient te worden beschouwd en dat, ondanks de (aanzienlijke) afname van het verhard oppervlak, alsnog aanvullende compensatie nodig is. De gemeente hanteert hierbij dezelfde normen als het waterschap, zijnde toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06.

De gevoeligheidsfactor bepaalt of voor een specifieke locatie met minder compensatie volstaan kan worden. De gevoeligheidsfactor is opgenomen in de kaart Algemene regel afvoer regenwater door verhard oppervlak 2015. Deze kaart is gebaseerd op een combinatie van locatiespecifieke bodemkundige en hydrologische omstandigheden. De kaart kent drie verschillende gevoeligheidsgebieden. Gevoeligheidsfactor 1 (vermenigvuldigt de berekende compensatie met één) geeft aan dat alleen met de volledige compensatie volstaan kan worden. Gevoeligheidsfactor ½ (vermenigvuldigt de berekende compensatie met een half) geeft aan dat met de helft van de berekende capaciteit volstaan kan worden. Tenslotte geeft gevoeligheidsfactor ¼ (vermenigvuldigt de berekende compensatie met een kwart) aan dat met ¼ van de berekende capaciteit kan worden volstaan.

Zoals te zien in de volgende figuur is de gevoeligheidsfactor op beide locaties ¼.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0027.png"

Uitsnede kaart gevoeligheidsfactoren.
Bron: Waterschap De Dommel.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden een aantal sleufsilo's aangelegd. Deze worden voorzien van een eigen voorziening voor het opvangen van hemelwater. Het in deze bij de sleufsilo's aan te leggen voorzieningen opgevangen hemelwater wordt gelijktijdig met de eventuele perssappen van de sleufsilo's afgevoerd en verwerkt. Hiermee wordt voorkomen dat perssappen in de bodem lekken. Omdat het hemelwater afkomstig van de sleufsilo's afzonderlijk wordt opgevangen en afgevoerd is hiervoor geen aanvullende compensatie nodig en hoeven deze niet als "nieuwe" verharding te worden beschouwd.

Voor het overige is in de gewenste situatie sprake van ongeveer 10.450 m² aan verhard oppervlak (bebouwing en erfverharding).

Op basis van het tet plaatse aanwezige verhard oppervlak in de gewenste situatie (ongeveer 10.450 m²) en de gevoeligheidsfactor ter plaatse (gevoeligheidsfactor ¼) kan de compensatie als volgt worden berekend:

"10.450 x 0,25 x 0,06 = 156,75 m³".

Bij de voorgenomen ontwikkeling is daarmee een compensatie van minimaal (afgerond) 157 m³ aan aanvullende waterberging nodig. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Compenserende waterberging" (paragraaf 4.5.5).

Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar een wadi. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen. Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.


Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast.

De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd.

Het bedrijfsafvalwater wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd. Hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken opgevangen en afgevoerd naar omliggende kavelsloten. Hiermee is geen sprake van afkoppeling van hemelwater naar Rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.

4.5.5 Compenserende waterberging

Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.4) is voor de voorgenomen ontwikkeling aan de Molenakkerstraat 12 minimaal 13 m³ en voor de voorgenomen ontwikkeling aan de Servennenstraat 11 minimaal 157 m³ aan compenserende waterberging nodig.

Het is van belang dat effectieve berging van de bergingsvoorzieningen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wordt gerealiseerd. Op beide locaties bedraagt de GHG tussen de 100 en 130 centimeter (gemiddeld 115 centimeter) onder maaiveld. Dit betekent dat de bodem in voldoende mate geschikt is voor infiltratie en dat voor de gewenste bergingsvoorzieningen geen extra rekening hoeft te worden gehouden met de stand van het grondwater.

Bij de locatie aan de Molenakkerstraat 12 is reeds een zaksloot aanwezig ten westen van het plangebied, loodrecht op de Molenakkerstraat. Deze sloot is ongeveer 125 meter lang en ongeveer 3,5 meter breed en ongeveer 50 cm diep. Deze sloot biedt ruim 200 m³ aan bergingscapaciteit. Dit is ruim voldoende om de opgave van 13 m³ te kunnen bergen.

In onderstaande figuur is een doorsnede van de betreffende sloot weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.BPSrvstr11Mlnkkr12-VA01_0028.png"

Profiel zaksloot Molenakkerstraat

Bron: ahn.nl

Op de locatie aan de Servennenstraat is een infiltratievijver aanwezig. Deze vijver heeft een oppervlakte van ongeveer 200 m² en een effectieve diepte van ongeveer 1 meter. Hiermee biedt de aanwezige vijver ongeveer 200 m³ aan bergingscapaciteit, waarmee ter plaatse ruimschoots voldoende capaciteit aanwezig is om de gestelde opgave van 157 m³ te kunnen bergen. Het hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak wordt reeds afgekoppeld op de infiltratievijver, waarmee deze is aangesloten op het verhard oppervlak ter plaatse. Daarnaast is de infiltratievijver voorzien van een noodoverloop naar het omliggende oppervlaktewatersysteem.

Op beide locaties is de grondwaterstand dusdanig laag dat het hemelwater vanuit de bergingsvoorzieningen ruim voldoende gelegenheid heeft om binnen 48 uur te infiltreren in de bodem.

Gezien het voorgaande is er op de beide locaties (ruim) voldoende bergingscapaciteit, waarmee sprake is van en hydrologisch neutrale ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaarheid van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

"Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  1. a. de bouw van een of meer woningen;
  2. b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  4. d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  6. f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."

Bij de voorgenomen ontwikkeling van het deel van het plangebied van Servennenstraat 11 is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub c. van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De gemeente Oisterwijk hanteert hiervoor de Regeling plankosten exploitatieplan. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.

Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan ''Buitengebied" en de correctieve herziening daarop van gemeente Oisterwijk en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze procedure is in de volgende paragrafen nader uiteengezet.

5.2.1 Zorgvuldige dialoog met de omgeving

In het kader van een zorgvuldige dialoog met de omgeving heeft de initiatiefnemer omwonenden geïnformeerd over de plannen. Hiertoe heeft de initiatiefnemer alle adressen binnen een straal van 500 meter van de beide locaties schriftelijk geïnformeerd, met daarbij de mogelijkheid om contact op te nemen om eventuele aandachtspunten kenbaar te maken. Slechts één van de omwonenden heeft mondeling een vraag gesteld met betrekking tot de omvang van de bedrijfsbebouwing op de locatie aan de Servennenstraat. Deze heeft de initiatiefnemer naar tevredenheid beantwoord. Voor het overige zijn er geen reacties ingekomen vanuit de omgeving.

Van de dialoog met de omgeving is een verslag gemaakt. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 9 van deze toelichting.

5.2.2 Vooroverleg

In het kader van vooroverleg is het voorliggend plan aangeboden aan de verschillende vooroverlegpartners. De vooroverlegpartners zijn daarbij in de gelegenheid gesteld op het voorliggend plan te reageren. In deze paragraaf is nader opgenomen op welke wijze met de reacties is omgegaan. Vanuit het vooroverleg hebben de volgende vooroverlegpartners gereageerd:

  • Waterschap De Dommel;
  • De Gasunie;
  • Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant.

Het voorliggende plan is bij de provincie Noord-Brabant aangeboden middels het formulier inventarisatie ruimtelijke aspecten. Daaruit kwam naar voren dat het vooroverleg was afgerond en er geen nadere actie noodzakelijk was.

5.2.3 Zienswijzen

Als onderdeel van de Uniforme Voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. In het kader van deze procedure is eenieder tijdens de terinzagetermijn van het ontwerpbestemmingsplan in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Op 12 december 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om het ontwerpbestemmingsplan “Servennenstraat 11 en Molenakkerstraat 12” ter inzage te leggen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van vrijdag 22 december 2023 tot en met donderdag 15 februari 2024 gedurende 8 weken terinzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. In de nota zienswijzen is inhoudeljk ingegaan op de inhoud van de zienswijze, de beantwoording daarvan en de wijze waarop dit heet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De nota zienswijzen is als bijlage 11 te raadplegen.

5.2.4 Beroep

Als onderdeel van de Uniforme Voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal het bestemmingsplan na vaststelling nogmaals ter inzage worden gelegd. Tijdens deze terinzagetermijn krijgt eenieder de gelegenheid beroep in te stellen bij de Raad van State. In deze paragraaf zullen eventuele ingekomen beroepen worden omschreven en indien nodig worden beantwoord. Eventuele wijzigingen in het voorliggend plan naar aanleiding van ingekomen beroepen worden daarbij eveneens in deze paragraaf beschreven.

Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen

6.1 Doel En Reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  1. 1. goede ruimtelijke ordening;
  2. 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  2. 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:

  1. 1. het bebouwen van de gronden;
  2. 2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

6.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).

Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.

Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels:
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  2. 2. Bestemmingsregels:
    In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  3. 3. Algemene regels:
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;
  4. 4. Overgangs- en slotregels:
    In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de planregels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.3 Voorliggend Bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch', waarbij de functie voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf en het agrarisch gebruik van gronden wordt neergelegd.
  • 'Wonen', waarbij de functie wonen in een burgerwoning wordt neergelegd.

Dit plan kent de volgende noemenswaardige bijzonderheden:

  • De agrarische bestemming aan de Molenakkerstraat 12 is gewijzigd in een woonbestemming. Daarbij is het bouwvlak/bestemmingsvlak teruggebracht tot een bij een woning passende omvang.
  • Op de beide locaties is de aanduiding 'intensieve veehouderij' verwijderd, waarmee de hervestiging van een intensieve veehouderij op de beide locaties niet mogelijk is.
  • Bij het bedrijf op de locatie Servennenstraat worden nevenactiviteiten met een afwijkende toegestane maximale oppervlakte toegestaan. Hiertoe is op de verbeelding behorende bij dit plan een aanduiding opgenomen, waarbij in de regels behorende bij dit plan bepalingen zijn opgenomen die deze afwijkende oppervlakte en activiteiten mogelijk maken.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 2 Landschappelijk inrichtingsplan

Bijlage 3 Kaart Te Slopen (Voormalige) Bedijfsbebouwing

Bijlage 3 Kaart te slopen (voormalige) bedijfsbebouwing

Bijlage 1 Resultaten So-rekenmodule Lei

Bijlage 1 Resultaten SO-rekenmodule LEI

Bijlage 2 Situatietekening Op Schaal Locatie Servennenstraat 11

Bijlage 2 Situatietekening op schaal locatie Servennenstraat 11

Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 3 Landschappelijk inrichtingsplan

Bijlage 4 Geurberekening

Bijlage 4 Geurberekening

Bijlage 5 Vormvrije M.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 5 Vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 6 Besluit M.e.r.-beoordeling

Bijlage 6 Besluit m.e.r.-beoordeling

Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Quickscan flora en fauna

Bijlage 8 Resultaten Berekeningen Aerius Calculator Beide Locaties

Bijlage 8 Resultaten berekeningen Aerius Calculator beide locaties

Bijlage 9 Verslag Dialoog Met De Omgeving

Bijlage 9 Verslag dialoog met de omgeving

Bijlage 10 Standaard Advies Veiligheidsregio Midden- En West-brabant

Bijlage 10 Standaard advies veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

Bijlage 11 Nota Zienswijzen

Bijlage 11 Nota zienswijzen