KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Woningen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Toepassingsverklaring
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planvoornemen
2.1 Omgeving Van Het Plangebied
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.3 Planvoornemen
2.4 Afwijken Geldend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Toetsing Wijzigingsvoorwaarden
Hoofdstuk 4 Beleidskaders
4.1 Nationaal Beleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Bodem
5.3 Geluid
5.4 Geur
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Gezondheid
5.8 Natuur
5.9 Verkeer En Parkeren
5.10 Archeologie
5.11 Cultuurhistorie
5.12 Leidingen
5.13 Waterhuishouding
5.14 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Regeling
7.1 Algemeen
7.2 Bestemmingen
Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Berekening Gevelbelasting
Bijlage 3 Standaard Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 4 Standaard Advies Veiligheidsregio
Bijlage 5 Aerius-berekening Gebruiksfase
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Verslag Omgevingsdialoog

Hoog Heukelom ong, Heukelom

Wijzigingsplan - Gemeente Oisterwijk

Vastgesteld op 23-08-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan 'Hoog Heukelom ong, Heukelom' met identificatienummer NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01 van de gemeente Oisterwijk.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 bestemmingsplan 'Woongebieden'

Het bestemmingsplan 'Woongebieden' met identificatienummer NL.IMRO.0824.BPWoongebieden-0006 van de gemeente Oisterwijk, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Oisterwijk op 18 december 2014.

1.4 verbeelding

De verbeelding van het wijzigingsplan 'Hoog Heukelom ong, Heukelom', bestaande uit de kaart met identificatienummer NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01.

Artikel 2 Wijze Van Meten

De wijze van meten zoals opgenomen in het bestemmingsplan bestemmingsplan 'Woongebieden' blijft onverkort van toepassing op dit plan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Woningen

De regels behorende bij de bestemming 'Wonen - Woningen' (Artikel 17) van het bestemmingsplan'Woongebieden' zijn onverkort van toepassing op dit plan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Toepassingsverklaring

De algemene regels van het bestemmingsplan 'Woongebieden' zijn onverkort van toepassing op dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  1. a. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  2. b. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Hoog Heukelom ong, Heukelom.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie achter Hoog Heukelom 20 (kadastraal perceel 963) te Oisterwijk een extra woning te realiseren. Dit kadastrale perceel deelt samen met het aangrenzende perceel 964 één bouwvlak en is momenteel in gebruik als erf en tuin, behorend bij de woning Hoog Heukelom 20. Initiatiefnemer is voornemens om dit kadastrale perceel in te zetten voor oprichting van een extra vrijstaande burgerwoning.

Aangezien de locatie weliswaar reeds is voorzien van de bestemming 'Wonen-Woningen' en een bouwvlak , maar dat ter plaatse van dit bouwvlak momenteel maximaal 1 wooneenheid is toegestaan, dient afgeweken te worden van het geldende bestemmingsplan 'Woongebieden'.

Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk heeft per brief (d.d. 29 juni 2021) aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het verzoek van de initiatiefnemer voor woningbouw op het perceel (d.d. 23 november 2020).

Voor realisering van de ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die opgenomen is in artikel 17.6.1.1 van het geldend bestemmingsplan 'Woongebieden'. Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk voor het college van Burgemeester en wethouders om het aantal woningen op één bouwvlak te wijzigen. In deze toelichting wordt getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden die worden gesteld in 17.6.1 en vindt een nadere ruimtelijke onderbouwing plaats van het voornemen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft het bouwvlak dat gelegen is op de locatie Hoog Heukelom 20. Dit betreft de kadastrale percelen 963 en 964 (deels), sectie H, gemeente Oisterwijk. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.683 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0001.png"

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Op het plangebied zijn twee bestemmingsplannen van toepassing:

  • Woongebieden (vastgesteld op 18 december 2014);
  • Parapluplan Parkeren Oisterwijk (vastgesteld op 4 oktober 2018).

Woongebieden

Binnen het bestemmingsplan 'Woongebieden' is voor het plangebied de enkelbestemming 'Wonen - Woningen' opgenomen. Het bouwvlak, dat de begrenzing van het plangebied vormt, heeft een bouwaanduiding voor een vrijstaande woning en een maatvoering voor een maximum bouwhoogte van 8 meter en een maximum goothoogte van 4 meter. Op het bouwvlak is een maatvoering opgenomen voor maximaal 1 wooneenheid.

Parapluplan Parkeren Oisterwijk

Het Parapluplan Parkeren Oisterwijk is opgesteld naar aanleiding van het vervallen van stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening per 1 juli 2018. Het vervallen van deze voorschriften had als consequentie dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de Bouwverordening getoetst kon worden aan de gemeentelijke parkeernormen.

Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, in zoverre dat het omwille van flexibiliteit mogelijk is geworden om in een bestemmingsplan naar beleidsregels te verwijzen. Hiermee werd een wettelijke grondslag gecreëerd om in een bestemmingsplan rechtstreeks te verwijzen naar beleidsregels die parkeernormen bevatten. In een aantal geldende bestemmingsplannen van de gemeente Oisterwijk was ten tijde van vaststelling van het Parapluplan Parkeren Oisterwijk echter nog een artikel opgenomen dat de aanvullende werking van enkele stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening regelt (waaronder bepalingen ten aanzien van parkeren). Het Parapluplan Parkeren Oisterwijk vormt hiermee een uniform juridisch kader om bepalingen op te nemen die verwijzen naar de beleidsregels voor parkeren.

De toetsing aan parkeernormen komt verder aan bod in par. 5.9.2.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 het plangebied en planvoornemen toegelicht. Daarna wordt in Hoofdstuk 3 getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 17.6.1 van het geldend bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt getoetst aan het overige relevante beleidskader en in Hoofdstuk 5 aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Tenslotte worden in Hoofdstuk 6 de juridische aspecten nader toegelicht en in Hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke haalbaarheid.

Hoofdstuk 2 Plangebied En Planvoornemen

2.1 Omgeving Van Het Plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van de kern van Oisterwijk, op het overloopgebied van woongebied naar het buitengebied. De weg Hoog Heukelom vormt hiermee de voornaamste begrenzing van de kern Oisterwijk met het buitengebied van de gemeente. Oorspronkelijk maakte de locatie onderdeel uit van het gehucht Heukelom. Heukelom is een gehucht gelegen tussen de kern van Oisterwijk en de A65/N65, en bestaat uit de lintbebouwing aan de Heukelomseweg, Laag-Heukelom en Hoog-Heukelom. In de loop van de tijd is de groep vrijstaande woningen die Hoog-Heukelom vormde (waaronder het plangebied) vastgegroeid aan de kern van Oisterwijk. Deze agglomeratie van Hoog-Heukelom is ontstaan door de realisatie van de wijk Pannenschuur van 1980 tot in de jaren 2000.

2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied betreft het bouwvlak gelegen op de locatie Hoog Heukelom 20. De weg Hoog Heukelom is een smalle landelijke weg met een landelijk karakter, die gezien kan worden als de begrenzing tussen de wijk Pannenschuur en het buitengebied van de gemeente Oisterwijk. Aan de zuidwestzijde van het plangebied sluit de weg Hoog Heukelom aan op de Heukelomseweg, die een doorgaande route vormt van de kern van Oisterwijk naar de oprit voor de A65/N65 en de kern van Berkel-Enschot. De oriëntatie van de bestaande woning op de planlocatie is gericht op de weg Hoog Heukelom, alwaar de woning ook op wordt ontsloten. Het perceel wordt zowel aan de zuid- en westzijde als aan de oostzijde afgeschermd door een bestaande haag.

Direct ten zuiden en zuidwesten van het plangebied zijn momenteel aan de Bet Vosstraat en de Wim van Baaststraat ook enkele vrijstaande woningen in aanbouw. Deze woningbouw sluit qua structuur en infrastructurele ontsluiting aan bij de landelijke uitstraling van Hoog Heukelom. Ten oosten van de planlocatie bevindt zich tussen de Wim van Baaststraat en de planlocatie een openbare groenstrook in gemeentelijk eigendom alsmede een lokale watergang (zonder status op de legger van het Waterschap).

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0002.png"

Luchtfoto met ligging plangebied

De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het bouwvlak dat is gelegen op de locatie Hoog Heukelom 20. Op dit bouwvlak staat momenteel één vrijstaande woning van ca. 185 m2 en een schuur van ca. 140 m2. Het zuidelijk deel van het bouwvlak (het perceel waarop de nieuwe woning beoogd wordt), is momenteel ingericht als erf en tuin bij de woning. Op de zuidelijke perceelsgrens staat momenteel een kleine veldschuur van ca. 50 m2.

2.3 Planvoornemen

Het planvoornemen bestaat uit realisatie van één extra vrijstaande woning ten zuiden van de bestaande woning, ter plaatse van het kadastrale perceel 963. De nieuwe woning wordt, in tegenstelling tot de woning Hoog Heukelom 20, ontsloten en georiënteerd op de Wim van Baaststraat. De te realiseren woning vormt hiermee een gepaste stedenbouwkundige afronding van de woningbouwplannen aan de zuid- en westzijde van het plangebied (Pannenschuur) buiten. Daarnaast voorziet het in een verbetering van de overgang van landelijk gebied naar het naastliggend woongebied. De ter plaatse op de perceelsgrens momenteel nog aanwezige veldschuur (ca. 50 m2) zal worden verwijderd. In overleg met de gemeente zal ten behoeve van de ontsluiting van de nieuwe woning op de Wim van Baaststraat pas in een later stadium een aanvraag voor een inrit worden ingediend. Hiervoor is geen bestemmingswijziging van deze gemeentelijke gronden noodzakelijk.

2.4 Afwijken Geldend Bestemmingsplan

In het geldend bestemmingsplan is de locatie al bestemd met de adequate bestemming voor het planvoornemen ('Wonen - Woningen'). Bovendien zijn de gronden ook reeds voorzien van een bouwvlak. Ter plaatse is echter op basis van het geldend planologisch regime slechts 1 woning toegestaan. Gelet op de reeds aanwezige bestaande woning (Hoog Heukelom 20) is toevoeging van een extra woning op grond van het huidige bestemmingsplan niet toegestaan .

In artikel 17.6.1 van het geldend bestemmingsplan 'Woongebieden' is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het aantal woningen of het woontype op een bouwvlak te kunnen wijzigen. In dit wijzigingsplan wordt aangehaakt bij deze wijzigingsbevoegdheid om te kunnen onderbouwen dat het perceel een wenselijke locatie is voor het toevoegen van een woning op het bouwvlak.

Hoofdstuk 3 Toetsing Wijzigingsvoorwaarden

In dit hoofdstuk wordt het planvoornemen getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden die gesteld worden in artikel 17.6.1 van het bestemmingsplan 'Woongebieden'.

Artikel 17.6.1 Woningaantal of woningtype

Burgemeester en wethouders kunnen het aantal woningen of woningtype wijzigen, waarbij de wijziging wordt getoetst aan de volgende voorwaarden en hieraan wordt voldaan:

  1. a. nieuwe woningen passen in het bestaande bebouwingspatroon en mogen de aanwezige samenhang niet verstoren; hieronder wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. de hoogte van de bebouwing sluit aan op de hoogte van de bestaande bebouwing op aangrenzende percelen;
    2. 2. het woningtype dient overeen te komen met woningen die in de directe omgeving aanwezig zijn;

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. Vrijstaande bebouwing is het dominante beeld in de omgeving van het plangebied, met name aan de weg Hoog Heukelom. Ook aan de Wim van Baaststraat bestaat het woningbeeld voornamelijk uit vrijstaande bebouwing of twee-onder-eenkapwoningen. Ook de hoogte van de nieuw te realiseren woning sluit aan op het bestaande bebouwingspatroon, gezien deze voldoet aan de vastgestelde maatvoeringen in het geldende bestemmingsplan.

  1. b. van het bepaalde onder a mag worden afgeweken indien:
    1. 1. deze afwijking het ruimtelijk beeld niet voermatig en negatief beïnvloedt;
    2. 2. sprake is van markering van een ruimtelijke situatie, zoals een hoeksituatie;
    3. 3. een afwisseling in de eenzijdige opbouw van de buurt, wat betreft het woningtype, wordt bereikt;
    4. 4. voor zover een wijzigingsplan in stedenbouwkundig opzicht mogelijk is waarin de hoogte en het woningtype van nieuwe woningen aansluiten op de omgeving als bedoeld onder a, en er geen andere noodzaak voor afwijking hiervan is dan een financieel-economische omstandigheid, kan van dit sublid geen gebruik gemaakt worden.

Er kan voldaan worden aan de voorwaarden zoals gesteld in 17.6.1 onder a. Het planvoornemen voorziet in een feitelijke afronding van de noordzijde van de uitbreidingslocatie Pannenschuur Buiten en voorziet in een afwisseling ten opzichte van de gelijkmatige bebouwing die het straatbeeld van de Wim van Baaststraat domineert aan de oostzijde.

  1. c. de wijziging wordt voorts getoetst aan de volgende voorwaarden en moet hieraan voldoen (in geval van wijzigen aantal woningen:
    1. 1. ruimtelijke aspecten
      • 1a. een voldoende stedenbouwkundige inpassing (zie onder a en b) (zie 2.3)
      • 1b. voldoende ontsluitingsmogelijkheden (zie 5.9)
      • 1c. voldoende parkeermogelijkheden (zie 5.9)
    2. 2. planologische aspecten:
      • 2a. past in het volkshuisvestingsbeleid (zie 4.3.1 en 4.4.2)
      • 2b. het beleid inzake water (zie 5.13.2)
      • 2d. geen onevenredige gevolgen voor archeologische waarden (zie 5.10)
    3. 3. milieuaspecten
      • 3a. bodemkwaliteit is geschikt voor de functie (zie 5.2)
      • 3b. vereisten van de Wet geluidhinder (zie 5.3)
      • 3c. geen onevenredige nadelige gevolgen voor bedrijven in de omgeving en/of geen onevenredig grote milieuhinder van bedrijven op de locatie (zie 5.1)
      • 3d. vereisten inzake externe veiligheid (zie 5.5)

De nadere motivering dat het voornemen voldoet aan elk van bovenstaande voorwaarden die in 17.6.1 onder c gesteld zijn is opgenomen in afzonderlijke paragraven van dit wijzigingsplan, zie de hiertoe opgenomen doorverwijzing naar de afzonderlijke paragraven. Gelet op deze toetsing kan gesteld worden dat het planvoornemen voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden die gesteld worden onder 17.6.1 en dat het planvoornemen gerealiseerd kan worden met een wijzigingsprocedure, mits er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In de volgende hoofdstukken wordt het planvoornemen getoetst aan de geldende beleidskaders, milieu- en omgevingsaspecten en economische en maatschappelijke aanvaardbaarheid.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Nationaal Beleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2023 in werking zal treden. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  1. a. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  2. b. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. c. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. d. Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.


Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. a. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  2. b. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. c. Afwentelen wordt voorkomen.


Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland.


De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.


Het planvoornemen betreft een lokale ontwikkeling. Er zijn daarmee niet direct rijksbelangen in het geding.

Totdat de NOVI van kracht wordt, is het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het planvoornemen betreft de realisatie van één woning binnen bestaand stedelijk gebied. Dit is een dusdanig kleinschalige ontwikkeling dat de SVIR geen beleidsmatige relevantie heeft of implicaties heeft op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012.

Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Deze ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Het Barro heeft daarom geen consequenties voor het planvoornemen.

4.1.4 Besluit ruimtelijke ordening; ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 juli 2017 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de ‘ladder duurzame verstedelijking’ opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten nagestreefd. Het instrument schrijft niet voor wanneer en waar wel of niet gebouwd mag worden, maar vraagt om een goede afweging van belangen, onder andere om te voorkomen dat er voor de leegstand wordt gebouwd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Voor woningbouwplannen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd indien deze stedelijke ontwikkeling ook 'nieuw' is.

In voorliggend plan is er sprake van woningbouw van 1 woning, die wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk. Wel is ter onderbouwing van de behoefte van de woningbouwontwikkeling regionaal en gemeentelijk beleid op het gebied van wonen beschouwd, respectievelijk in par. 4.3.1 en 4.4.2.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De Omgevingsvisie Noord-Brabant (vastgesteld 18 december 2018) loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet (inwerkingtreding 1 januari 2023), waarbij iedere overheidslaag verplicht wordt een omgevingsvisie vast te stellen. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Het betreft ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de middellange (horizon 2030) en lange (horizon 2050) termijn. Naast deze specifieke ambities geldt als basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

De provincie Noord-Brabant ziet vooral kansen voor woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied. Uitbreiding van dit bestaand stedelijk gebied in steden en dorpen acht de provincie alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overweggingen en bij een concrete marktvraag. Herbestemmen is hierbij voor de provincie het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied.

Het planvoornemen betreft de realisatie van één woning binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij aangesloten wordt bij de wijkontwikkeling Pannenschuur Buiten. Gezien de locatie voorziet de realisatie van de woning hiermee in een verbetering van de landschappelijke kwaliteit.

De Omgevingsvisie vormt een zelfbindend beleidskader voor de provincie Noord-Brabant, waaruit regels voortvloeien die vastgesteld zijn in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Gelet op dit vormt de Omgevingsvisie Noord-Brabant geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.2.2 Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is in een partiële herziening van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van provinciale ruimtelijke tot 2025. De structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. De ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie is binnen de structuurvisie verdeeld naar 4 deelstructuren:

  • de groenblauwe structuur;
  • het landelijk gebied;
  • de stedelijke structuur;
  • de infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0003.png"

Uitsnede kaartbeeld 'Structurenkaart' (Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014)

Het plangebied is gelegen binnen de 'stedelijke structuur' (kernen in het landelijk gebied).

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. De vijf grote steden Tilburg, Breda, 's-Hertogenbosch, Eindhoven en Helmond, zijn met de omliggende suburbane gebieden uitgegroeid tot de brandpunten van de verstedelijking in Noord-Brabant. hier wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgaven opgevangen. Samen vormen zij het stedelijk netwerk BrabantStad. De groene geleidingszones tussen de steden en (suburbane) kernen verbinden de steden met het omliggende landelijke gebied en vervullen een belangrijke rol als stedelijk uitloopgebied. Ook dat is een belangrijke kwaliteit van de stedelijke structuur in Brabant. In de stedelijke structuur wordt ingezet op:

  1. 1. Concentratie van verstedelijking.
  2. 2. Inspelen op demografische ontwikkelingen.
  3. 3. Zorgvuldig ruimtegebruik.
  4. 4. Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit.
  5. 5. Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur.
  6. 6. Versterking van de economische clusters.

Met het planvoornemen is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, door het realiseren van een woning op een inbreidingslocatie aan de rand van de kern van Oisterwijk. Door de realisatie van de vrijstaande woning met ontsluiting op de Wim van Baaststraat, is sprake van een feitelijke afronding van de uitbreidingslocatie Pannenschuur Buiten. Hiermee wordt een variatie aangebracht in dit uitbreidingsproject. Hiermee kan gesteld worden dat het planvoonemen voorziet in een toevoeging van ruimtelijke kwaliteit voor het uitbreidingsproject Pannenschuur Buiten.

Gelet op het voorstaande is het realiseren van een woning op de inbreidingslocatie achter Hoog Heukelom 20 ruimtelijk wenselijk binnen de 'stedelijke structuur' van de kern van Oisterwijk, en past het planvoornemen binnen het kader van de Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014.

4.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 heeft Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In deze planologische verordening zijn regels opgenomen voor verschillende ruimtelijke en planologische onderwerpen, waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en aanvragen omgevingsvergunningen.

Één van de hoofdlijnen van de interim omgevingsverordening heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.

De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit komt er in de kern op neer dat geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied. Daarnaast houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van de omgeving. In de regeling van de Verordening ruimte is deze zorgplicht in eerste instantie geconcretiseerd voor wat betreft stedelijke ontwikkeling.

De planlocatie is in het kader van de omgevingsverordening gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en tevens aangewezen als concentratiegebied. Bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in de behoeften op het vlak van wonen, werken en voorzieningen moeten de mogelijkheden binnen deze bestaande bebouwde ruimte opnieuw en beter benut worden. Daarbij gaat het om mogelijkheden voor inbreiding en herstructurering, intensivering van het ruimtegebruik en waar mogelijk toepassing van meervoudig ruimtegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0004.png"

Uitsnede kaartbeeld 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' (Interim omgevingsverordening)

Het planvoornemen sluit aan bij deze principes van duurzame stedelijke ontwikkeling, in die zin dat het leidt tot een doelmatige benutting van een vrijkomende locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Een nadere toelichting op de wenselijkheid van een woonontwikkeling vindt plaats in 4.3.1 en 4.4.2.

Gelet op vorenstaande is het plan hiermee in lijn met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.2.4 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) bevat het strategische milieu- en waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Daarnaast is voor het waterdomein ook het toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water, met name voor waterschappen. De beleidsdoelen zijn ondergebracht in drie integrale thema's: gezonde fysieke leefomgeving, veilige fysieke leefomgeving en groene groei. De verschillende wateronderwerpen zijn ondergebracht bij deze drie integrale thema's. Deze onderwerpen zijn:

  1. 1. Voldoende en schoon water voor mens, dier en plant
  2. 2. Aanvaardbare risico's vanuit hoogwater;
  3. 3. Duurzame zoetwatervoorziening.

Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en een meer natuurlijke inrichting van de watersystemen (waaronder beekherstel en de aanleg van ecologische verbindingszones). Ook vanuit het provinciale beleid is steeds meer aandacht voor een klimaatbestendige stedelijke en landelijke ontwikkeling.

Het PMWP fungeert voor een aantal ruimtelijk relevante wateronderwerpen ook als structuurvisie. Het planvoornemen behoort niet tot één van deze onderwerpen, waardoor het PMWP geen directe doorwerking heeft op het planvoornemen.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Perspectief op Wonen en Woningbouw 2021 Hart van Brabant

In de Interim omgevingsverordening is onder andere opgenomen dat gemeenten in een regio elkaar informeren over de voortgang van voornemens en afspraken over de woningbouw en daartoe een monitoringssysteem opzetten en bijhouden. Het Perspectief op Wonen en Woningbouw 2021 van de regio Hart van Brabant is hieruit voortgevloeid. De regio Hart van Brabant bestaat uit de gemeenten Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk. Het Perspectief op Wonen en Woningbouw kan geplaatst worden in een breder kader van bovengemeentelijke (regionale) trajecten zoals de Strategische meerjarenagenda, de regionale omgevingsagenda, de omgevingsagenda Brabant-Limburg, de verstedelijkingsstrategie Stedelijk Brabant en het verstedelijkingsakkoord regio Breda Tilburg.

Vanuit het Perspectief op Wonen en Woningbouw wordt geconcludeerd dat Oisterwijk zeer gewild is als woonlocatie, en dat de ervaren druk op de woningmarkt in Oisterwijk hoger is dan de prognoses veronderstellen. De wijk Pannenschuur vormt één van de uitleglocaties waar in de toekomst ontwikkeld kan worden. Gelet op dit is er voldoende planvoorraad in de gemeente Oisterwijk en de kern Oisterwijk voor één vrijstaande woning nabij de wijk Pannenschuur. Een verdere onderbouwing van het woonbeleid op gemeentelijk niveau vindt plaats in 4.4.2.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Oisterwijk

De Omgevingsvisie Oisterwijk is vastgesteld op 22 december 2016 en vormt voor de gemeente de integrale visie waarin strategische hoofdkeuzen van beleid voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn staan. Met de omgevingsvisie wil de gemeente een beleidskader opstellen, dat de inwoners, ondernemers én bestuurders inspireert. In het document worden de kaders omschreven, waarbinnen initiatiefnemers worden uitgenodigd om hun plannen op te stellen.

De visie dient hierbij als:

  • Inspiratie voor ondernemers, bestuurders en inwoners;
  • Richtinggevend kader voor het toekomstig gemeentelijk ruimtelijk ordeningsbeleid;
  • Toetsingskader voor individuele verzoeken en initiatieven die niet passen binnen de bestemmingsplannen;
  • Input voor overleg met de provincie en de regio over de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente;
  • Basis voor kostenverhaal (grondexploitatie-instrument).

Oisterwijk kent een hoog gewaardeerd woonklimaat. Dit goede woonklimaat heeft tot gevolg dat de woningprijzen in Oisterwijk relatief hoog zijn. Er is een behoefte in Oisterwijk naar verschillende type woningen. Een grote (maatschappelijke) opgave die op de gemeente afkomt zijn de veranderingen in de zorgvraag in combinatie met de vergrijzing. Dit kan niet uitsluitend via nieuwbouw worden gerealiseerd, maar vraagt ook om aanpassingen en vervanging van de bestaande woningvoorraad.

Gelet op de opgaven, het beschikbare programma en de ruimtelijke opgaven in de bebouwde kom (herstructurering/transformatie) is er in de basis geen aanleiding om nieuwe uitleglocaties aan te wijzen. Het benutten van bestaande stedelijke gebied is ook in lijn met het beleid van duurzame verstedelijking. Hierbij worden geen gebieden bebouwd met woningen die nu een groene of een speelinvulling hebben.

Het planvoornemen bestaat uit het benutten van inbreidingsruimte voor één vrijstaande woning, waarbij infrastructureel aangesloten wordt bij de bestaande woningbouwlocatie Pannenschuur. Hiermee wordt het bestaande stedelijk gebied benut voor woningbouw. Dit ligt in lijn met het thema wonen zoals deze opgesteld is in de Omgevingsvisie Oisterwijk.

4.4.2 Herijkte woonvisie 2011-2021 gemeente Oisterwijk

De woonvisie van de gemeente Oisterwijk, vastgesteld in 2011, is herijkt in 2016. In deze herijking zijn bepaalde accenten anders gelegd dan in 2011 en wordt een andere invulling aan de uitgangspunten gegeven. De herijkte woonvisie speelt in op demografische trends met betrekking tot de woningbehoefte zoals vergrijzing en ontgroening. De realisatie van meer woningen voor ouderen kan de trend van vergrijzing opvangen. Als ouderen doorstromen naar woningen die meer geschikt zijn voor senioren, ontstaat een grotere doorstroom op de woningmarkt.

De gemeente wil meer doorstroming op de woningmarkt. Dit geldt zowel voor de koop- als voor de huurwoningmarkt. De bouw van woningen kan bijdragen aan de doorstroming en daarmee aan het beschikbaar komen van woningen voor huishoudens met lage (midden) inkomens. Het planvoornemen voorziet in het benutten van een inbreidingslocatie voor de realisatie van een woning, waarbij in de structuur en woningvoorraad aangesloten wordt op de bestaande wijk Pannenschuur en woningontwikkelingsprojecten die hier nog plaats vinden. Hiermee is de locatie een wenselijke plek voor de realisatie van een vrijstaande woning.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

Inleiding

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is. De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

Beoordeling planlocatie

Gezien de situering van de planlocatie aan de rand van een woonwijk dient de planlocatie te worden beschouwd als een 'rustige woonwijk'.

Het planvoornemen voorziet in de oprichting van een hindergevoelige functie (één woning). Het voorziet niet in de oprichting van een hinderveroorzakende functie. In het kader van bedrijven en milieuzonering dient alleen onderbouwd te worden dat de oprichting van een nieuwe hinderveroorzakende functie omliggende bedrijven niet belemmert in hun bedrijfsvoering en of de extra woning niet wordt blootgesteld aan onaanvaardbare hinder van omliggende bedrijven.

In de nabijheid van de planlocatie is ten noorden van het plangebied een melkveehouderij gevestigd (Hoog Heukelom 11). Voor dergelijke bedrijven (milieucategorie 3.2) geldt vanwge het geuraspect een generieke richtafstand van 100 meter. Voor de aspecten geluid en fijnstof geldt voor deze bedrijven een maximale richtafstand van 30 meter. De agrarische bouwvlakgrens van dit agrarisch bedrijf is weliswaar gelegen op ca. 84 meter van de noordgrens van het bestaande woonbestemmingsbouwvlak van Hoog Heukelom 20. De nieuw op te richten woning is echter voorzien ten zuiden van de bestaande woning Hoog Heukelom 20, op het kadastraal perceel 963. De afstand van deze kadastrale perceelsgrens, waarbinnen de nieuw op te richten woning is geprojecteerd, tot het bestaande agrarische bouwvlak van het melkveebedrijf bedraagt 110 meter, waarmee kan worden voldaan aan de richtafstand, zie ook paragraaf 5.4.

In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen andere (niet)-agrarische bedrijven, die mogelijk belemmerd zouden kunnen worden door het voornemen.

Aangezien er tevens andere woonpercelen nog dichter bij het agrarisch bouwvlak zijn gelegen, kan gesteld worden dat de realisatie van deze nieuwe woning het bedrijf niet meer belemmerd in de bedrijfsvoering ten opzichte van de huidige situatie.

Gelet op voorstaande komen er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen verdere aandachtspunten voort.

5.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Om deze reden kan de bodemkwaliteit nader worden beschouwd door middel van een verkennend bodemonderzoek bij realisatie van het planvoornemen.

Het planvoornemen betreft de realisatie van een woning ter plaatse van een reeds bestaande woonbestemming met bouwvlak. Hiermee is sprake van toevoeging van een nieuwe gevoelige functie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er een onderbouwing te worden gegeven ten aanzien van de bodemkwaliteit, waaronder een beschrijving in hoeverre ter plaatse mogelijk vervuilende activiteiten hebben plaatsgevonden.

Hiertoe is door Archimil B.V. een (historisch) vooronderzoek uitgevoerd, conform NEN 5725. Deze rapportage is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Uit het vooronderzoek volgt dat eind jaren '80 van de vorige eeuw de zuidelijke schuur is gebouwd, tot die tijd was de locatie onbebouwd. Voor zover bekend is sindsdien het terrein ook in gebruik als siertuin. Onder de klinkerverharding en de noordoostelijk aangrenzende grasstrook is bij proefboringen een bijmenging met beton en/of baksteen waargenomen. Aangezien geen asbesthoudende buitentoepassingen bekend zijn, de locatie tot eind jaren '80 onbebouwd was en sprake lijkt te zijn van een zuivere bijmenging met beton en/of baksteen kan deze bijmenging als onverdacht voor een verontreiniging met asbest worden beschouwd.

Op basis van de verzamelde gegevens wordt het uitvoeren van een nader verkennend bodemonderzoek in het kader van dit wijzigingsplan niet noodzakelijk geacht.

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

5.3 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidsgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Geluidsbelasting kan conform de Wet geluidhinder uitgesplitst worden over wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Het planvoornemen ligt niet binnen een gezoneerd industrieterrein.

Het plangebied wordt ontsloten op de Wim van Baaststraat, die overgaat in de Langvennen Noord. Dit is een weg binnen de wijk Pannenschuur met een maximum snelheid van 30 km/u.

De nabijgelegen wegen Hoog Heukelom, Bet Vosstraat en Saboena zijn akoestisch gezien niet relevant. Dit betreffen wegen waarin alleen bestemmingsverkeer wordt verwacht voor enkele woningen en dus een zeer lage intensiteit te verwachten is. Daarnaast ligt ten noordwesten van het plangebied buiten de bebouwde kom echter de Heukelomseweg. Bovendien bevindt de planlocatie zich binnen 600 meter van de spoorlijn Tilburg - Oisterwijk.

Derhalve dient voor onderhavig voornemen een akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting te worden uitgevoerd als gevolg van weg- en railverkeerslawaai. Dit gecombineerde akoestisch onderzoek is door Aelmans B.V. verricht en als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Ten gevolge van de gezoneerde wegen en spoorwegen overschrijdt de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde op geen enkele gevel van het bouwplan. Derhalve is het verlenen van een hogere waarde conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder niet nodig.
  • Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige wegen met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde.
  • In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Wim van Baaststraat, bedraagt 53 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Gelet op dit levert het aspect geluid geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

5.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt.

Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.

Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van een woning, zijnde een geurgevoelig object.

Voorgrondbelasting

In de directe omgeving van het plangebied is nog slechts 1 agrarisch bedrijf gelegen. Dit betreft een melkrundveehouderij op Hoog Heukelom 11.

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij dient minimaal 100 meter afstand te worden gehouden tussen het agrarisch melkveebedrijf (met zogeheten dieren zonder geuremissiefactor) en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (de op te richten woning).

De kadastrale perceelsgrens van de op te richten woning is gelegen op 110 meter afstand van de bouwvlakgrens van het agrarisch bedrijf, zie ook paragraaf 5.1. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke vaste afstandsnormen (voor bedrijven met dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld). Overige veehouderijbedrijven in de verdere omgeving bevinden zich allen op relatief grote afstand.

Achtergrondbelasting

Gezien hun ligging, beperkte omvang en relatief grote afstand van overige veehouderijbedrijven met dieren met een geuremissiefactor in de omgeving tot het plangebied kan zonder nader onderzoek geconcludeerd worden dat de (cumulatieve) geurcontouren van deze bedrijven het plangebied niet zullen overschrijden en sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zie hiertoe ook onderstaande afbeelding van de achtergrondgeurbelasting met de planlocatie voorzien van een zwarte stip.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0005.png"

Uitsnede achtergrondbelasting geurhinder, planlocatie zwart gemarkeerd (bron: ODZOB)

Belemmeringen ontwikkelingsmogelijkheden

Veehouderijen in de omgeving worden gezien de grote afstand tot de nieuwe woonbestemming niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bovendien zijn er enkele reeds bestaande burgerwoningen en daarmee geurgevoelige objecten, die dichter bij de veehouderijen zijn gesitueerd en derhalve voor deze bedrijven meer beperkend zijn.

Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect geur uitvoerbaar.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheidbuisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

5.5.2 Beoordeling planlocatie

Navolgende figuur betreft een uitsnede van de risicokaart van de provincie Noord- Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0006.png"

Uitsnede risicokaart met blauw omlijnd het plangebied (bron: risicokaart.nl)

In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd, die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). Er is derhalve geen sprake van belemmeringen vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen.

De planlocatie is tevens niet gelegen binnen het invloedsgebied van een ondergrondse buisleiding, waardoor ook de leidingen geen belemmering vormen voor het voornemen.

De planlocatie is bovendien gelegen op geruime afstand, buiten de geldenden risicocontouren van omliggende spoorwegen en wegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De planlocatie is immers gelegen op 350 meter van de spoorlijn Tilburg - Boxtel/Eindhoven en 2.500 meter van de spoorlijn Tilburg - Den Bosch. Daarnaast is de planlocatie gelegen op 850 meter afstand van de A65 en 3.850 meter van de A58.

Vanwege het transport van toxische stoffen en Bleve bevindt de planlocatie zich hiermee binnen het invloedsgebied van de genoemde spoor- en snelwegen, aangezien deze meer dan 4 kilometer bedraagt. Om die reden is een verantwoording van het groepsrisico nodig.

5.5.3 Verantwoording groepsrisico

Het plan ziet toe op toevoeging van 1 woning op geruime afstand van de risicobronnen. Hiermee is sprake van een zeer beperkte toename van de personendichtheid. Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico.

Het plangebied is voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten. Het plangebied ligt binnen de cirkel van goede hoorbaarheid van de waarschuwings- en alarmeringsinstallaties en het dekkingsgebied van NL-Alert. Er zijn voldoende vluchtwegen en er is geen sprake van (structurele) aanwezigheid van groepen verminderd zelfredzame personen.

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.

Blootstelling aan een toxisch gas en een BLEVE zijn het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

De nieuwe bouwwerken zullen goed geïsoleerd dienen te worden, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. De Veiligheidsregio adviseert in nieuwe bouwwerken een afsluitbare mechanische ventilatie toe te passen. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de detaillering van gevels, ramen en kozijnen, zodat deze goed luchtdicht zijn uitgevoerd. De detaillering van gevels, ramen en kozijnen volgt uit het Bouwbesluit 2012. Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van NL-alert.

5.5.4 Standaard advies veiligheidsregio

Voor de gemeente is een standaard verantwoording groepsrisico (SVGR) opgesteld door de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant. Dit is een hulpmiddel bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Het plangebied is conform het bij de SVGR behorende stroomschema gelegen binnen de grijze zone (invloedsgebied). Daarmee kan voor de nadere verantwoording van het groepsrisico voor onderhavig voornemen worden volstaan met verwijzing naar deze standaard verantwoording groepsrisico (SVGR), die als Bijlage 3 is opgenomen.

Het standaardadvies van de Veiligheidsregio is op de SVGR afgestemd en eveneens als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

5.5.5 Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

5.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wmb. In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Het planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van één extra burgerwoning. Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%-grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2)en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool monitoringsronde 2020). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens en verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. Omdat geen gegevens nabij het plangebied beschikbaar zijn, is worst- case gebruik gemaakt van de gegevens van de dichtstbijzijnde rekenpunten ter hoogte van de N-65 (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0007.png"

Uitsnede NSL tool

2020 2030 Maatgevende richtwaarde
NO2 21,2 16,9 40
PM10 16,7 14,9 32,5
PM2,5 9,4 7,8 25

Uit de NSL- monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de rekenpunten niet overschreden worden.

Voorliggend planvoornemen is aan te merken als NIBM. Uitgaande van de gemeten achtergrondconcentraties kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wmb. De Wmb staat derhalve de realisering van de woning niet in de weg.

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

5.7 Gezondheid

5.7.1 Endotoxinen

Blootstelling aan stoffen uit de veehouderij (met name pluimvee- en varkenshouderijen in de omgeving) kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten. Volgens de Gezondheidsraad is endotoxine een goede indicator voor blootstelling van omwonenden van veehouderijen aan ontwikkeling van een landelijk toetsingskader is de notitie "Handelsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. In het toetsingskader zijn afstanden bepaald die een te hoge blootstelling aan endotoxinen zullen voorkomen. Uitgangspunt van het toetsingskader is de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 voor endotoxinen. Hierdoor kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen.

Ten noorden bevindt zich op ca 450 meter een varkenshouderij met een vergunning voor het houden van 1.500 vleesvarkens en 700 biggen met een vergunde geuremissie van ca 38.805 Ou (Kerkhovenbaan 6). Recent is evenwel voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan vastgeteld, waarbij de agrarische bedrijfsactiviteiten zullen worden beeindigd en uitsluitend sprake is van een bedrijfsverzamelgebouw en pensionstalling voor paarden

In de nabijheid van de planlocatie zijn geen overige varkens- en pluimveehouderijen gesitueerd.

De planlocatie ligt ruimschoots buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom dergelijke bedrijven in de omgeving.

Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico en daarmee mogelijke belemmering voor het voornemen.

5.7.2 Geitenhouderijen

Op basis van verschillende VGO (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) - onderzoeken is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's zijn wanneer in de nabijheid (binnen een straal van ca. 1,5 tot 2,0 km) van een geitenhouderij gewoond wordt. Mede op basis hiervan geldt in de provincie momenteel een nieuwvestigings- en uitbreidingsverbod voor geitenhouderijen.

De rechtstreeks werkende (tijdelijke) verbodsregels op het uitbreiden van een geitenhouderij hebben geen directe invloed op het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven, in de nabijheid van geitenhouderijen. Er kan immers (nog) geen wetenschappelijk verband worden gelegd met een maximale blootstelling vanwege een aanvaardbaar of niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is hiervoor dan ook nog geen nader wettelijk toetsingskader en er bestaan geen concrete normen of aan te houden afstanden die in acht genomen moeten worden bij de vergunningverlening en/of bij de ruimtelijke planning. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient wel gemotiveerd te worden, dat er met betrekking tot gezondheidsaspecten geen sprake is van belemmeringen.

De afstand tot de meest nabijgelegen geitenhouderij bedraagt meer dan 3 km.

Vanwege deze grote afstand zal er geen sprake zijn van gezondheidsrisico's en is er geen nadere, meer specifieke afweging niet noodzakelijk.

5.7.3 Spuitzones

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een afstand te worden gehouden tussen gevoelige objecten en teeltgebieden, waar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt, die middels drift buiten de agrarische gronden terecht kan komen. Er zijn geen wettelijke bepalingen over de aan te houden afstand. Door de Raad van State wordt bij beoordeling van nieuwe ruimtelijke situaties vanwege drift een afstand van 50 meter aangehouden.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen gronden waar mogelijk sprake is van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Het aspect spuitzones vormt geen belemmering voor het plan.

5.8 Natuur

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000- gebieden.

In deze paragraaf worden het aspect gebiedsbescherming en soortenbescherming los van elkaar beschouwd. In de subparagraaf gebiedsbescherming wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming. In de subparagraaf soortenbescherming wordt ingegaan op de (mogelijke) aanwezigheid van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming.

5.8.1 Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Wet Natuurbescherming ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt (NNB of Natura 2000).

Natuur Netwerk Brabant

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van gronden behorend bij het Natuurnetwerk Brabant of de ecologische verbindingszones van het Natuurnetwerk Brabant.

Schadelijke effecten op deze gronden zijn, gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen, hiermee uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0008.png"

Uitsnede kaartbeeld Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, kaartbeeld natuur (met in groen NNB) (bron: Ruimtelijke Plannen)

Natura 2000

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen of in directe nabijheid van Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'de Leemkuilen', als onderdeel van het Natura 2000 gebied 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' (2,3 km ten noorden van het plangebied) en 'de Kampina/Oisterwijkse Vennen' (1,9 km ten zuiden van het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0009.png"

Als een (bouw)project significant negatieve effecten veroorzaakt op stikstofgevoelige habitattypen en soorten in een Natura2000-gebied als gevolg van stikstofemissie of andere effecten is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist (zie artikel 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming).

Sinds juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurherstel van toepassing. Deze wet is een aanvulling op de Wet natuurbescherming en bevat, naast aanvullende maatregelen voor natuurherstel en doelen voor stikstofreductie, een partiële vrijstelling voor de bouwsector voor de onderzoeksplicht voor stikstofdepositie. Dit betekent dat, onder voorwaarden, stikstofemissie die plaatsvindt in de realisatiefase, niet doorberekend hoeft te worden met betrekking tot toetsing aan de Wet natuurbescherming. Wel dient de nieuwe gebruiksfase voor het planvoornemen doorberekend te worden. Aangezien de woning gasloos wordt gerealiseerd, zijn enkel de toegenomen verkeersbewegingen van en naar de woning relevant. Om deze reden zijn de nieuwe verkeersbewegingen gemodelleerd over de veronderstelde ontsluitingsroute van de nieuwe woning. Deze berekening is uitgevoerd met behulp van de AERIUS-calculator en is bijgevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting.

Uit deze berekening blijkt dat het planvoornemen in de nieuwe situatie niet voorziet in een significante stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden (>0,00 mol/ha/j). Een Wnb-vergunning is hiermee met betrekking tot stikstofdepositie niet aan de orde.

5.8.2 Soortenbescherming

Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt of en in welke mate beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied.

Het plan voorziet in de toevoeging van één extra vrijstaande woning binnen een bestaand bouwvlak voor een woonfunctie. Momenteel doen de gronden waarop de woning is voorzien dienst als (sier)tuin en overig erf bij de bestaande woning aan Hoog Heukelom 20. Met de oprichting van de woning op deze locatie vindt geen feitelijke functieverandering plaats. De bestaande afschermende haag op de plangrenzen blijft nagenoeg intact. Mede gezien het huidige intensieve gebruik als siertuin en deels verhard erf is de aanwezigheid van beschermde of bijzondere soorten niet te verwachten.

Om bovenstaande nader te motiveren en onderbouwen is door Archimil B.V. een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze rapportage is als Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd. Uit de rapportage kan navolgende worden geconcludeerd:

  • op de planlocatie zijn geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen activiteit;
  • voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk;
  • eventuele werkzaamheden, waaronder het rooien van enkele bomen en het verwijderen van enkele beukenhagen, dienen buiten het broedseizoen (van 15 maart tot 1 augustus) uitgevoerd te worden;
  • een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten wordt niet noodzakelijk geacht.

Gelet op bovenstaande levert het aspect soortenbescherming geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

5.8.3 Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat er met betrekking tot de Wet natuurbescherming geen strijdigheden zijn te verwachten zowel op het gebied van gebiedsbescherming als op de soortenbescherming.

5.9 Verkeer En Parkeren

Ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening is een onderbouwing van de verkeerskundige ontsluiting en parkeerruimte noodzakelijk. De Nota Parkeernormen 2016 vormt in de gemeente Oisterwijk het geldend beleid. In de Nota Parkeernormen 2016 valt het plangebied binnen 'rest bebouwde kom' in de gebiedsindeling. De gemeente Oisterwijk is op basis van de demografische kerncijfers van het CBS aan te merken als een 'weinig stedelijke' gemeente.

5.9.1 Verkeer

De nieuwe woning wordt georiënteerd op de Wim van Baaststraat. De ontsluiting van de woning vindt ook plaats op de Wim van Baasstraat, in tegenstelling tot de woning Hoog Heukelom 20. Wanneer gerekend wordt met de kencijfers voor verkeersgeneratie voor 'koop, huis, vrijstaand' (maximaal), is er sprake van een verkeersgeneratie van 9 mvt/etmaal.

De Wim van Baaststraat is één van de ontsluitingswegen van de wijk Pannenschuur Buiten naar de doorgaande Heukelomseweg en biedt hiermee ruim voldoende capaciteit om deze toegenomen verkeersgeneratie op te vangen.

5.9.2 Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is voor de gemeente Oisterwijk parkeren op eigen terrein het uitgangspunt. Een parkeerbehoefte kan berekend worden op de minimale of maximale grens van de kencijfers. Conform de Nota Parkeernormen 2016 is de minimale grens voor de gemeente Oisterwijk het uitgangspunt. Voor een vrijstaande koopwoning (rest bebouwde kom, weinig stedelijk) is de vastgestelde minimale parkeernorm (conform CROW-kengetallen) 1,9.

Op het plangebied is ruimte genoeg om te voorzien in twee parkeerplaatsen voor auto's. Er kan dus op eigen terrein voorzien worden in de geldende parkeernormering.

5.9.3 Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden concluderend dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering oplevert voor het planvoornemen.

5.10 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Dit uitgangspunt is vertaald in de Erfgoedwet. Hierin is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Om de archeologische situatie ter plekke van het plangebied te inventariseren, is de archeologische beleidskaart van de gemeente Oisterwijk geraadpleegd. Deze is vastgesteld in 2018. Op deze archeologische beleidskaart is het hele plangebied aan te merken als een gebied met lage archeologische verwachting, waardoor er geen archeologische voorschriften van toepassing zijn. Er geldt wel een meldingsplicht voor de bouwwerkzaamheden.

Gelet op het voorgaande levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0010.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Oisterwijk, met rood omlijnd het plangebied

5.11 Cultuurhistorie

In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant cultuurhistorisch waardevolle gebieden aangeduid. Deze gebieden zijn aangewezen op de kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed'. Het plangebied is niet aangeduid als een cultuurhistorisch waardevol gebied in de Interim omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0824.WPHoogHeukelomong-VA01_0011.png"

De omgeving van het plangebied door de jaren heen (bron: TopoTijdreis)

Het plangebied ligt aan de rand van de kern van Oisterwijk, maar dit is niet altijd zo geweest. In de loop van de afgelopen eeuw heeft de kern van Oisterwijk zich verder ontwikkeld langs de spoorlijn Eindhoven-Tilburg. De afronding van de wijk Pannenschuur heeft er voor gezorgd dat het gehucht Hoog Heukelom vastgegroeid is aan de kern van Oisterwijk. Heukelom en Hoog Heukelom zijn ontstaan langs de oude doorgaande route van Oisterwijk naar Berkel en Enschot en de oude doorgaande Straatweg, die de verbinding vormde van Vught naar Tilburg. Tegenwoordig beslaat het gehucht Heukelom de agrarische ruimte tussen de kern van Oisterwijk en de N65/A65 die is aangelegd in de jaren '70 als nieuwe verbindingsroute van Vught naar Tilburg.

De Heukelomseweg is rondom deze infrastructurele en stedelijke ontwikkelingen blijven bestaan als verbindingsas voor autoverkeer, evenals de aftakking Hoog Heukelom die de hoger gelegen agrarische percelen ontsloot. Hoewel de woning gerealiseerd wordt op het bouwvlak van de woning Hoog Heukelom 20, wordt deze woning ontsloten aan de Wim van Baaststraat, één van de verkeersaders in het uitbreidingsproject Pannenschuur Buiten. Er verandert hiermee niets aan de cultuurhistorisch waardevolle lijnstructuren van de Heukelomseweg en Hoog Heukelom.

Gelet op bovenstaande zijn er geen cultuurhistorische belemmeringen of bezwaren voor het uitvoeren van het planvoornemen.

5.12 Leidingen

Door de plangebieden lopen geen planologisch relevante leidingen. De leidingen vormen dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.13 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivering van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

5.13.1 Huidige situatie waterhuishouding

Bodemopbouw en grondwater: Ter plekke van het plangebied is sprake van een hoge zwarte enkeerdgrond met lemig fijn zand (bodemcodering zEZ23). De grondwatertrap ter hoogte van het plangebied is Vb (GHG 25-40 cm -mv, GLG > 120 cm).

Oppervlaktewater: Binnen of grenzend aan het plangebied is geen oppervlakte of zijn geen watergangen gelegen die beheerd worden door het Waterschap de Dommel. Ten zuidoosten van de planlocatie is een ondergeschikte watergang gelegen, deze is niet in beheer van het Waterschap.

Hemelwater: Momenteel is er sprake van beperkte verharding behorend bij de tuin en het overig erf van de woning Hoog Heukelom 20. Voor het overgrote deel kan hemelwater ter plekke van de locatie voor de nieuwe woning in de nieuwe situatie vrij infiltreren in de grond.

5.13.2 Waterbeleid

Waterbeheerplan 2016-2021: Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Zo is het van belang dat er bij nieuwe ruimtelijke plannen voldoende waterberging wordt gecreëerd om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging.

Keur waterkeringen en wateren: In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap de Dommel) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. Werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (V-GRP): In het V-GRP (2015 - 2019) is het gemeentelijk beleid met betrekking tot afvalwater, hemelwater en grondwater opgenomen. In het beleid is opgenomen dat de gemeente verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu. De voorzieningen voor stedelijk afvalwater, regen en grondwater dragen daaraan bij. Ze waarborgen de maatschappelijke belangen. Dit gebeurt op de volgende wijze:

  • bescherming van de volksgezondheid door de verwijdering van stedelijk afvalwater uit de directe leefomgeving;
  • droge voeten en voldoende water door de inzameling en verwerking van hemelwater (en mogelijk grondwater) verwijdert de gemeente water uit de bebouwde omgeving of voegt de gemeente water toe aan de omgeving;
  • schoon water en een schone bodem door de aanleg van voorzieningen voorkomt de gemeente dat ongezuiverd stedelijk afvalwater of verontreinigd regenwater op of in de bodem.

Verordening afvoer hemelwater en grondwater 2018:

In het vGRP zijn de drie zorgplichten opgenomen op basis van de waterwetgeving. De invulling van deze drie zorgplichten door de gemeente Oisterwijk heeft zijn weerslag op de regels voor aansluiting op de riolering of lozen van water naar de openbare ruimte. Daarnaast wordt in de regio veelvuldig samengewerkt om de gevolgen van de klimaatveranderingen tegen te gaan. Een belangrijk onderdeel daarbij is het opvangen, bufferen en infiltreren van hemelwater ter plaatse.

Bij iedere nieuwe ontwikkeling dient ten behoeve van het afkoppelen van hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en verharding, te worden voorzien in hemelwaterbergende voorzieningen op eigen terrein. Uitgangspunt hierbij is dat een bui van 60mm regen in 1 uur op eigen terrein opgevangen of verwerkt kan worden. Er mag geen afvloeiing naar riolering of andere percelen plaatsvinden. Bij hevigere buien mag het meerdere wel geloosd worden op bij voorkeur een sloot of gemeentelijke infiltratievoorziening middels een overstortconstructie.

Het bovenstaande beleidskader resulteert in een voorkeursvolgorde voor het verwerken van hemelwater waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:

  1. 1. Hergebruik
  2. 2. Vasthouden
  3. 3. Bergen en afvoeren
  4. 4. Afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect)
  5. 5. Afvoeren naar de riolering.

5.13.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt er ter plaatse van een siertuin en verhard erf één nieuwe woning opgericht. Een bestaande veldschuur (50 m2) zal worden gesloopt. De realisatie van deze woning vindt plaats op een bestaand bestemmingsvlak voor wonen.

In de beoogde situatie wordt het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woning aangesloten op het riool.

Het schoon hemelwater in het plangebied zal worden afgekoppeld van het riool en met een infiltratievoorziening, zie navolgende paragraaf, gedurende het grootste deel van het jaar vertraagd infiltreren in de bodem van de particuliere tuin.

5.13.4 Gevolgen voor de waterhuishouding

Grondwater: Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers. Zo nodig dient de drooglegging of ontwatering te worden verbeterd (bijvoorbeeld bij lage ligging plangebied of hoge grondwaterstanden). Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlakte waterpeil ligt.

Oppervlaktewater: Er worden geen wijzigingen aangebracht aan het oppervlaktewater.

Hemelwater: Met het planvoornemen wordt één woning toegevoegd. Indien de bebouwings-/verhardingstoename op een locatie minder dan 500 m2 bedraagt wordt er door het waterschap (op basis van de recente Keur) geen extra compensatie verreist. De realisatie van deze woning valt binnen de eenmalige vrijstelling van compensatieplicht voor waterberging (500 m2). Op basis van de gemeentelijke verordening dient wel al het hemelwater op eigen terrein te worden geinfiltreerd. Uitgaande van worst case toevoeging van een bebouwd oppervlakte van maximaal 300 m2 dient er 18 m3 te worden geborgd.

Binnen het plangebied zijn allerlei dimensies en types van infiltratievoorzieningen mogelijk, vooralsnog wordt uitgegaan van aanleg van een kleine vijver of enkele infiltratiekratten. Andere vormen, dimensies en types van infiltratievoorzieningen zijn ook mogelijk, zolang het benodigde bergingsvolume maar gerealiseerd wordt. Hiermee is bij de ontwikkeling in ieder geval sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen.

De definitivieve keuze voor een infiltratievoorziening alsmede de nadere uitwerking en exacte detailering hiervan zal bij de toekomstige aanvraag van de omgevingsvergunning worden bepaald.

Vuilwater: Het afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Het water wordt opgevangen en aangesloten op de bestaande rioolleidingen.

5.13.5 Digitale watertoets

Voor het planvoornemen is voor het plangebied een watertoets uitgevoerd bij het Waterschap de Dommel. Uit deze watertoets blijkt dat er geen aanvullende vergunningsplichten zijn voor het uitvoeren van het planvoornemen. De watertoets is bijgevoegd als Bijlage 7 bij deze toelichting.

5.13.6 Conclusie

Realisatie van het voorliggend plan leidt niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

5.14 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed.

Als uitgangspunt gelden voor plannen onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;
  • Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uit voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten er toch een MER moet worden opgesteld.

Op grond van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage dient een MER te worden opgesteld bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (als bedoeld in categorie 11.2) met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen dan wel de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlakte met een omvang van meer dan 200.000 m². De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied overschrijdt deze drempelwaarden niet.

Ter plaatse van het plangebied vindt slechts toevoeging plaats van één burgerwoning, waarbij het ruimtebeslag van de toe te voegen voorziene bebouwing beperkt is. Overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (201901439/1/R1) is gezien de zeer beperkte omvang met dit voornemen geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De toevoeging van de woning betreft daarmee geen m.e.r.beoordelingsplichtige activiteit, zoals omschreven in de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r..

Uit de resultaten van de opgestelde Aerius-berekening (zie ook Bijlage 5) blijkt dat het voornemen niet leidt tot effecten op omliggende op Natura 2000 gebieden. Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk. Daarnaast blijkt dat de locatie, aard en omvang van het voornemen ook niet leiden tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Gelet op bovenstaande is het opstellen van een nadere vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

In bovenstaande paragrafen is de ontwikkeling getoetst aan milieuplanologische randvoorwaarden. Het milieubelang is in voldoende mate is afgewogen, hieruit volgt dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen, tenzij dit anderszins is geregeld, bv. middels een anterieure realisatieovereenkomst.

De bouw van de nieuwe woning vindt plaats onder verantwoording van de initiatiefnemer.

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Hiertoe wordt voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemers een anterieure overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt tevens opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemers komt. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft weliswaar een 'bouwplan'. Omdat er echter een anterieure overeenkomst wordt afgesloten met de initiatiefnemers, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Omgevingsdialoog

In het kader van de vereiste omgevingsdialoog zijn de directe buren door de initiatiefnemer reeds in een vroeg stadium geïnformeerd over het voornemen, waarbij ieder de mogelijkheid had een reactie te geven. Er zijn door de omwonenden geen bezwaren tegen het voornemen kenbaar gemaakt. Het verslag van de omgevingsdialoog is als Bijlage 8 bij dit wijzigingsplan opgenomen.

Vooroverleg

Het wijzigingsplan wordt in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) voorgelegd aan vooroverlegpartners. Deze wettelijke overlegpartners worden in de gelegenheid gesteld een reactie op het plan te geven.

Tervisielegging ontwerp wijzigingsplan

Na eventuele aanpassingen in het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het ontwerp wijzigingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd conform afdeling 3.4 van de Awb. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Eventuele zienswijzen zullen worden samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording.

Vaststelling definitief wijzigingsplan

Met inachtneming van de eventuele zienswijzen wordt het wijzigingsplan door het college van Burgemeester & Wethouders vastgesteld.

Na vaststelling door college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het vastgestelde wijzigingsplan ligt na bekendmaking wederom 6 weken ter inzage.

Inwerkingtreding en beroepstermijn

Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 7 Juridische Regeling

7.1 Algemeen

Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn.

7.2 Bestemmingen

Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid blijven voor de betreffende gronden de bestemming 'Wonen-Woningen' en de daarbij behorende regels uit de geldende bestemmingsregeling van toepassing.

Met onderhavig wijzigingsplan wijzigt uitsluitend navolgende maatvoeringsaanduiding op de verbeelding:

  • De aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 1' wordt vervangen door 'maximaal aantal wooneenheden: 2'

De overige in het moederplan 'Woongebieden' opgenomen bestemming ('Wonen-Woningen') en aanduidingen blijven voor de betreffende percelen onverkort van toepassing.

Er zijn in dit wijzigingsplan ook geen andere juridische regelingen opgenomen. Dit betekent dat alle relevante bepalingen uit het moederplan, het bestemmingsplan 'Woongebieden', tevens van toepassing zijn op het wijzigingsplan. Voor toetsing aan de planregels moet derhalve het moederplan worden geraadpleegd.

Na vaststelling maakt dit wijzigingsplan onderdeel uit van het moederplan.

Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Berekening Gevelbelasting

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting

Bijlage 3 Standaard Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 3 Standaard Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 4 Standaard Advies Veiligheidsregio

Bijlage 4 Standaard advies Veiligheidsregio

Bijlage 5 Aerius-berekening Gebruiksfase

Bijlage 5 AERIUS-berekening Gebruiksfase

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 6 Quickscan flora en fauna

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 8 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 8 Verslag omgevingsdialoog