bestemmingsplan buitengebied, herziening 23 (Sidestream Innovation Valley)
Bestemmingsplan - Gemeente Oosterhout
Vastgesteld op 17-12-2024 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan bestemmingsplan buitengebied, herziening 23 (Sidestream Innovation Valley) met identificatienummer NL.IMRO.0826.BSPhz23BG2023-VA01 van de gemeente Oosterhout;
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;
1.6 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingsgrens:
de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;
1.10 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bedrijf:
een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.12 bedrijf behorend tot milieucategorie 3:
bedrijf waarvan de grootste (richt)afstand tot woningen of andere gevoelige functies (zoals ziekenhuizen en scholen) die vanwege geur, stof, geluid en/of gevaar moet worden aangehouden minimaal 50 en maximaal 100 meter bedraagt;
1.13 bedrijf behorend tot milieucategorie 4:
Bedrijf waarvan de grootste (richt)afstand tot woningen of andere gevoelige functies (zoals ziekenhuizen en scholen) die vanwege geur, stof, geluid en/of gevaar moet worden aangehouden minimaal 200 en maximaal 300 meter bedraagt;
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;
1.15 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.16 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.17 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.18 bestaand (in relatie tot bebouwing):
bebouwing aanwezig ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.19 bestaand (in relatie tot gebruik):
gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.23 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.24 Biobased Economy Bedrijf
Bedrijf dat gericht is op het verwerken van (derivaten uit) gewassen, plantaardige en organische reststromen uit de landbouw, uit de voedingsmiddelenindustrie of uit terreinbeheer tot een grondstof, materiaal of (herbruikbaar) product;
1.25 bouwbesluit
het Bouwbesluit, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.27 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.28 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.30 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.32 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.33 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.34 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.36 dienstverlenend bedrijf:
bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.37 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen zoals bijvoorbeeld een kantoor, uitzendbureau, reisbureau, kapper, schoonheidssalon, fysiotherapeut, belwinkel en internetcafé, etc;
1.38 educatief medegebruik:
een educatief gebruik van de gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan;
1.39 erf:
de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;
1.40 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.41 geluidgevoelig object:
woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder;
1.42 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder (Stbl. 1981, 533) rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.43 geurgevoelig object:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.44 grondstoffenhub:
Opslagfaciliteiten met daarbij behorende voorzieningen voor de opslag van (derivaten uit) gewassen, plantaardige en organische reststromen uit de landbouw, uit de voedingsmiddelenindustrie of uit terreinbeheer met het oogmerk om deze te verwerken tot een grondstof, materiaal of (herbruikbaar) product voor Biobased Economy Bedrijven.
1.45 hoekperceel:
een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;
1.46 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.47 infiltratievoorziening:
voorziening voor het tijdelijk bergen en vervolgens laten doorsijpelen van regenwater in de bodem;
1.48 kantoor:
een gebouw of deel van een gebouw dat door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, met de daarbij behorende voorzieningen;
1.49 Keur:
wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen;
1.50 kritische depositiewaarde
de waarde als bedoeld in de Wet natuurbescherming;
1.51 kunstobject:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat wordt aangemerkt als uiting van beeldende kunst;
1.52 kunstwerk:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijken;
1.53 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.54 landschappelijke waarde:
waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;
1.55 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;
1.56 Natura 2000-gebied
gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet natuurbescherming;
1.57 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;
1.58 nevenfunctie/activiteit:
een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft;
1.59 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en apparatuur voor telecommunicatie;
1.60 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen;
1.61 ondersteunende voorzieningen:
bedrijven en voorzieningen die faciliterend zijn aan de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven voor agribusiness en logistiek;
1.62 onzelfstandig kantoor
Een kantoor zonder een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, erf of een gedeelde verkeersruimte;
1.63 openbare ruimte:
ruimte die voor iedereen toegankelijk is;
1.64 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.65 perceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.66 permanente bewoning:
bewoning van een woning als hoofdverblijf;
1.67 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.68 plaatsgebonden risicocontour:
de risicocontour 10-6/jaar volgende de artikelen 6, 7 en 8 lid 1 en 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft aan waar een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers;
1.69 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.70 risicocontour:
contour rondom een risicovolle inrichting die de zone begrenst waar het plaatsgebonden risico, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), gelijk is aan of groter is dan 10-6 per jaar;
1.71 risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.72 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering;
1.73 stikstofdepositie
neerslaan van stikstofverbindingen uit de lucht op een oppervlakte, uitgedrukt in mol per hectare per jaar;
1.74 stikstofemissie
stikstofverbindingen die direct of indirect vanuit een bron in de lucht worden gebracht;
1.75 voorgevel:
de naar de weg (eventueel voetpad) gekeerde gevel, vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is; indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, geldt de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(-s);
1.76 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.77 Wro:
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.78 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.4 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de hoogte van een dakopbouw:
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.8 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.11 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.12 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Biobased
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Biobased' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondstoffenhub;
- b. Biobased Economy Bedrijven, behorend tot milieucategorie 3 of 4, die gebruik maken van de grondstoffenhub;
- c. voorzieningen voor kennis- en onderwijsinstellingen voor zover deze ten dienste staan van of gericht zijn op Biobased Economy Bedrijven;
- d. onzelfstandige kantoorvoorzieningen;
- e. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
met de daarbij behorende:
- f. opslag van materialen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening;
- g. groenvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. reclamevoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.6 als er een onderbouwing wordt gegeven van de (technische) onmogelijkheden.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;
- b. extensief recreatief medegebruik;
- c. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- b. kunstwerken;
- c. geluidwerende voorzieningen;
- d. straatmeubilair;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen (met uitzondering van risicovolle inrichtingen);
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
- b. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 100 m².
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het in lid 6.2 bedoelde gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de aanwezige archeologische waarden.
- b. Voor zover het oprichten van het in lid 6.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of
- 2. De verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. De verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waterstaat - Waterhuishoudkundige En Of Waterstaatkundige Functie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterhuishoudkundige en of waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. water, waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen;
- b. waterwegen;
- c. voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
- d. verhardingen ten behoeve van de waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige voorziening;
- e. ligplaatsen voor schepen, steigers en vlonders.
7.2 Bouwregels
- a. op deze gronden mag, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, niet worden gebouwd in strijd met de Waterwet en Binnenvaart Politiereglement (Bpr).
- b. er mag overeenkomstig het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen pas worden gebouwd na verkregen toestemming van Rijkswaterstaat.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. op deze gronden mag, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, geen werkzaamheden worden uitgevoerd in strijd met de Waterwet en Binnenvaart Politiereglement (Bpr).
- b. er mogen overeenkomstig het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen pas werken of werkzaamheden worden uitgevoerd na verkregen ontheffing van Rijkswaterstaat.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Algemeen
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald, mag deze afwijkende maatvoering worden gehandhaafd, mits het desbetreffende gebouw, bouwwerk, voorziening of werk op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezig was.
9.2 Ondergronds bouwen
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 9.2.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder een gebouw, al dan niet op een grotere diepte dan bepaald onder 9.2.1 mits:
- a. de oorspronkelijk functie op maaiveldniveau gehandhaafd blijft;
- b. er geen bezwaren zijn uit milieutechnisch oogpunt;
- c. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van waterhuishouding.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- b. het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- d. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede voor de groothandel in smart-, grow- en/of headproducten;
- e. het gebruik van gronden en gebouwen voor een belwinkel;
- f. het gebruik van gronden en gebouwen voor detailhandel of dienstverlening;
- g. het gebruik van gronden en gebouwen als risicovolle inrichting, voor de opslag van propaan of een ander ontvlambaar gas in een ondergrondse of bovengrondse tank of voor het opslaan of bewerken van gevaarlijke stoffen, in die gevallen dat het plaatsgebonden risico op een perceel van derden 10-6/jaar of meer bedraagt, tenzij dit gebruik ingevolge de regels in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan expliciet is toegestaan.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 geluidzone - industrie
11.2 vrijwaringszone - waterstaatswerken
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- a. van de in de planregels gegeven maten inzake afstanden en percentages voor oppervlakten tot niet meer dan 10% van die afmetingen respectievelijk percentages;
- b. van de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen in geringe mate wordt aangepast indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. van de planregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 3 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing;
- d. van de planregels en toestaan dat de binnen de diverse bestemmingen aangegeven begrenzing van de maatvoeringsaanduidingen voor maximale goot- en bouwhoogte wordt overschreden, waarbij een overschrijding van deze begrenzing van maximaal 5 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing;
- e. van de planregels en toestaan dat nutsvoorzieningen en openbare voorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
- 2. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
- f. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling voor verkeer tot niet meer dan 35 m;
- 2. ten behoeve van kunstwerken tot niet meer dan 40 m;
- 3. ten behoeve van signalerings- en telecommunicatiemasten tot minder dan 40 m.
- 4. ten behoeve van kunstobjecten tot niet meer dan 35 m;
- 5. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
- g. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;
- h. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte door zonnepanelen, met dien verstande dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m.
- i. van de planregels en toestaan dat de achtergevelrooilijn wordt overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 5 m is toegestaan, mits:
- 1. er een tuindiepte van minimaal 10 m resteert;
- 2. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn of het verlengde daarvan voor maximaal 50% mogen zijn bebouwd.
12.2 Voorwaarden afwijking
De omgevingsvergunning voor het afwijken, als bedoeld in lid 12.1 kan slechts worden verleend, indien:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Verhouding met bestemmingsplannen
13.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
13.3 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan uitsluitend worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen; indien niet in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd;
- b. Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:
- 1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw en in het geval van de functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 2. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daartoe aanleiding geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
- 3. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het geldende door de gemeenteraad op 22 mei 2019 vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid, als neergelegd in de 'Nota Parkeernormen 2019', bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen. Indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
- 4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder 1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder 2 dienen in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan bestemmingsplan buitengebied, herziening 23 (Sidestream Innovation Valley).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Rodenburg Groep is al geruime tijd gevestigd op bedrijventerrein Vijf Eiken en een internationale speler in het verwaarden (waarde toevoegen) en valoriseren van agri-(bij)producten, co-producten en zetmeel. Als onderdeel van de Rodenburg Groep is RB Finance B.V. (hierna Rodenburg) voornemens om haar bedrijfsactiviteiten uit te breiden en een locatiegerichte samenwerking aan te gaan met andere bedrijven die zich binnen de Biobased Economy (een belangrijke economische pijler voor deze regio) richten op de verwaarding van plantaardige (rest)stromen. Het vigerende bestemmingsplan voorziet echter niet in de mogelijkheid tot uitbreiding van het bedrijventerrein. Derhalve dient te worden voorzien in een nieuw bestemmingsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied wordt gevormd door een agrarisch perceel gelegen ten zuidoosten van de stad Oosterhout. Het terrein ligt ten oosten van de snelweg A27 in het verlengde van het bedrijventerrein 'Vijf Eiken'. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrenst door het Wilhelminakanaal en industrieterrein Everdenberg en Everdenberg-Oost (in ontwikkeling), het landelijk gebied. Aan de zuidzijde bevvindt zich Boswachterij Dorst.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerende Plannen
Ter plaatse van het plangebied van dit bestemmingsplan gelden de volgende bestemmingsplannen:
- Bestemmingsplan buitengebied is vastgesteld op 8 juli 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Oosterhout. Het plan is op 11 oktober 2014 onherroepelijk geworden.
Figuur 1.2 Bestemmingsplan buitengebied met plangrens
- Bestemmingsplan bedrijventerrein Vijf Eiken is vastgesteld op 23 oktober 2012 door de gemeenteraad van de gemeente Oosterhout. Het plan is op 18 januari 2013 onherroepelijk geworden.
Figuur 1.3 Bestemmingsplan bedrijventerrein Vijf Eiken met plangrens
Binnen deze bestemmingsplannen zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch' en 'Bos'. Verder gelden diverse dubbelbestemmingen en liggen enkele aanduidingen over het plangebied. Waar dat nodig en wenselijk is zijn deze dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen in onderhavig plan meegenomen.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie, het plan en het daaraan gekoppelde programma; Hoofdstuk 3 geeft het algemene beleidskader. Thema specifiek beleid is samen met de relevante wet en regelgeving op dat thema opgenomen in desbetreffende paragraaf. Hoofdstuk 4 beschrijft het onderzoek en de conclusies ten aanzien van de milieuaspecten; hoofdstuk 5 bevat een toelichting op het juridisch geldende deel van dit plan (regels en verbeelding); hoofdstuk 6 gaat in op de handhaafbaarheid en hoofdstuk 7 bevat een beschrijving van de uitvoerbaarheid (financieel en maatschappelijk) van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
De kern Oosterhout is ontstaan op de grens van zand- en kleigronden, op een kruising van landwegen. De kern Oosterhout heeft zich in eerste instantie ontwikkeld langs een aantal linten, die in een uitwaaierend patroon richting de kernen in de omgeving liepen. Op de kruising van de bebouwingslinten ontstond een groot dorp met van oorsprong een open ruimtelijke structuur. In de 19e eeuw vond rond de pleinen Markt en Heuvel verdichting van deze structuur plaats. Hier ontstond een centrumgebied waar handel en nijverheid zich vestigden.
Figuur 2.1 Oosterhout rond 1900
Naast deze belangrijkste dorpskern ontwikkelden zich in het buitengebied verschillende buurtschappen en kleinere dorpen, die voornamelijk een agrarische functie hadden. Kenmerkend voor Oosterhout waren de wegen die in een sterpatroon samenkwamen op de Markt en de kern Oosterhout verbonden met de omliggende plaatsen zoals Breda, Geertruidenberg en Dongen. Het Wilhelminakanaal, dat werd voltooid in 1924, maakte verdere industrialisatie mogelijk. In 1919 werd reeds een haven in gebruik genomen. Deze lag ten westen van het centrum en hier kwamen enkele betonfabrieken.
De aanleg van het Wilhelminakanaal in 1910 heeft een belangrijke invloed gehad op de verdere ontwikkelingen van het plangebied. Door de aanleg van het kanaal werd het gebied droger waarna het als agrarische grond in gebruik genomen kon worden. Ook werd het nugebied toen ingericht als bedrijventerrein ten oosten van de Vijf Eikenweg (bestemmingsplan 'Industrieplan Excelsior') en werd bestemd als 'industrie'. Vervolgens werd in de jaren '70 het gebied vergroot en bekend als bedrijventerrein Vijf Eiken. Het plangebied zelf is tot op heden in gebruik als agrarische gronden.
2.2 Toekomstige Situatie
De regio West-Brabant zet in op de ontwikkeling van de biobased circulaire economie. De ambitie is om voor West-Brabant de plek en rol op te kunnen eisen van 'plantbased gamechangers' in de nieuwe economie. In 2030 is daarbij beoogd om de cruciale schakel te zijn in de ontwikkeling en productie van duurzame plantbased food- en non-food toepassingen en daarmee dé plantbased regio in Europa. Hierbij gaat het om bedrijven die gericht zijn op het verwerken van gewassen, plantaardige reststromen uit de landbouw, voedingsmiddelenindustrie of uit terreinbeheer tot een grondstof, materiaal of (herbruikbaar) product. In deze Biobased Delta is Rodenburg koploper in het innovatief hergebruiken van organische reststromen, uiteenlopend voor de productie van diervoeders tot de productie van bio plasticsplastics of tal van andere alternatieven voor fossiele grondstoffen en producten.
Het aantal innovatieve toepassingen, dat hier wordt ontwikkeld, blijft toenemen en daarmee ook de behoefte aan extra opslag, productie en onderzoeksfaciliteiten. Dit heeft samen met de ambitie om met andere partners te komen tot een totale verwaarding van plantaardige stromen, evenals de ontwikkeling van 'biobased' alternatieven voor de vele fossiele en verontreinigende grondstoffen en producten, geresulteerd in het plan voor Side Stream Innovation Valley. Met de beoogde ontwikkeling kan Rodenburg meer, effectiever en efficiënter organische reststromen nuttig toepassen, hergebruiken en verwaarden.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is Rodenburg, onder de werknaam Side Stream Innovation Valley (SSIV), bezig met de beoogde uitbreiding. Deze uitbreiding bestaat uit de ontwikkeling van productiefaciliteiten, ruimte voor opslag van grondstoffen (grondstoffenhub/silo's), kantoren, laboratoria, gedeelde voorzieningen, verharding, water en groen (zie ook het stedenbouwkundig plan). Met de beoogde uitbreiding kan Rodenburg groeien in kwantiteit en kwaliteit en bestaande capaciteit en mogelijkheden van (huidige) machines en infrastructuur optimaal benutten. Uitbreiding van productiefaciliteiten en opslagruimte (grondstoffenhub) maakt dat meer reststoffen verwaard kunnen worden en beter en efficiënter gebruik kan worden gemaakt van grondstoffen. Dit sluit aan bij de ambities van Rodenburg voor een gesloten systeem dat een 100% nuttig gebruik van de reststromen/circulariteit nastreeft.
Side Stream Innovation Valley wordt een locatie waar duurzame circulaire producten ontwikkeld worden van een eerste idee (startups) tot een proof of concept (bewijs dat een prototype/ proces haalbaar is) dat vervolgens op commerciële schaal geproduceerd wordt op basis van bijproducten (side streams). De ontwikkeling faciliteert daarbij ook samenwerkingen tussen het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen, kennisdeling en research & development op gebied van circulair, biobased en bijproductverwaarding. Een ontwikkeling waar kennis en faciliteiten gedeeld worden, waar theorie in de praktijk getest wordt en waar dit uiteindelijk opgeschaald kan worden naar een demo en grootschalige commerciële productie. Daarbij ligt de focus, in lijn met de bestaande activiteiten, op het uitbreiden en vergroten van het aandeel van de hoogwaardige en complexe biobased toepassingen en producten (bijvoorbeeld meer producten op het gebied van bio plastics, industriële en foodapplicaties in plaats van het laagwaardige product vergisting tot energie).
Figuur 2.2 Verbeelding van ontwikkeling
2.3 Landschappelijke Kwaliteiten
Het plangebied is een jonge agrarische ontginning van begin vorige eeuw. Noordelijk wordt de landschappelijke eenheid doorsneden door het Wilhelminakanaal. De zuidelijke kanaaldijk begrenst het plangebied aan de noordzijde. Rondom het plangebied zijn daarnaast enkele lijnstructuren (gele lijnen) van waarde. Dit zijn zandwegen die het plangebied in zuidelijke en westelijke richting begrenzen.
Figuur 2.3 Landschappelijke kwaliteiten
2.4 Beeldkwaliteit
Het borgen van kwaliteit van de bebouwing van Sidestream Innovation Valley wordt op drie niveaus vastgelegd.
De stedenbouwkundige visie:
De stedenbouwkundige visie legt de uitgangspunten en de conceptuele keuzes vast die zijn doorvertaald naar het stedenbouwkundige plan en diverse thematische aspecten. Daarmee wordt de positie van het gebouw, het gebruik per gevel en de rooilijn bepaald. In het stedenbouwkundige plan wordt de relatie met de omgeving gelegd (zichtlijnen en beleving), de buitenruimten uitgewerkt (onder andere logistiek, parkeren, verblijven) en de landschappelijke inpassing geregeld. De stedenbouwkundige visie wordt als onderdeel van bestemmingsplan vastgesteld en is daarmee openbaar (Bijlage 21).
Beeldkwaliteit:
De beeldkwaliteit gaat over de verschijningsvorm van de bebouwing. Het geeft de variatie aan die in gevels en het dakvlak kan worden aangebracht en beschrijft kaders voor de in te zetten architectonische middelen (vorm, opbouw, elementen, materialen, kleuren, details). De kaders zijn zodanig opgesteld dat ze de architectonische mogelijkheden voldoende afkaderen, maar er voldoende flexibiliteit en ontwerpvrijheid aanwezig is om het gebouw met diverse eindgebruikers naar hun wensen/eisen vorm te geven. De eisen zijn vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan dat in september 2022 ter inzage heeft gelegen. Betreffend beeldkwaliteitsplan is voor de beeldvorming als Bijlage 28 opgenomen in dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan:
In het bestemmingsplan worden de bestemmingen en bouwhoogten vastgesteld. Het bouwvlak is strak rondom het gebouw uit het stedenbouwkundige plan getrokken met een minimale flexibiliteit om hiervan af te wijken, feitelijk gebaseerd en voortvloeiend uit het beeldkwaliteitsplan en de stedenbouwkundige visie.
De drie documenten vormen de basis om een toekomstig bouwplan uit te werken (initiatiefnemer, architect) en kunnen door de gemeente gebruikt worden voor interne toetsing.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Figuur 3.1 SVIR
De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:
- 1. Concurrentiekracht;
- 2. Bereikbaarheid;
- 3. Leefbaarheid en veiligheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 13 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Barro komen de volgende dertien nationale belangen terug:
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Ecologische hoofdstructuur (voormalige Ecologische hoofdstuctuur, nu bekend als Natuur Netwerk Nederland);
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein is niet in strijd met de bovengenoemde dertien nationale belangen, en voldoet daarmee aan de Barro.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening/ Ladder voor duurzame verstedelijking
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Het doel is een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebieden en daarnaast ondersteunt het gemeente en provincie in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting.
Vraaggerichte programmering en realisering van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken is de kaderstellende ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe ladder geregeld in artikel 3.1.6 leden 2-4 Bro. De ladder kent sindsdien twee treden die achter elkaar worden doorlopen. Dit betekent dat als in een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoefte aan die ontwikkeling moet worden beschreven. Indien de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Beoordeling
Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. In verband met dit bestemmingsplan is een Laddertoets opgesteld. In de Laddertoets is gemotiveerd dat de beoogde nieuwe ontwikkeling voorziet in een behoefte. De conclusie van de uitgevoerde Laddertoets luidt als volgt:
Op basis van analyse van behoefte en de verkenning van de (on)mogelijkheden voor ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied concluderen we dat de beoogde ontwikkeling van Side Stream Innovation Valley (uitbreiding van Rodenburg) voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking en is daarmee in lijn met het Besluit ruimtelijke ordening.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord-Brabant 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving' vastgesteld. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:
- Werken aan de Brabantse energietransitie;
- Werken aan een klimaatproof Brabant;
- Werken aan de slimme netwerkstad;
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie.
Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking.
Vanuit landschappelijk oogpunt is de locatie een geschikte keuze waarvan de uitvoering is geborgd. De ontwikkeling draagt bij aan de nieuwe 'ronde'manier van kijken met een balans tussen people, planet en profit. Van de aspecten diep, rond en breed, is de locatie een logsche keuze en een passende ontwikkeling. In de als bijlage toegevoegde 'lagenbenadering' is dit aspect beschouwd. Ook is er sprake van een zorgvuldige afweging van economische en ecologische/landschappelijke belangen zoals onderzocht in diverse rapporten die onderdeel zijn van dit bestemmingsplan.
De nadere invulling van de ontwikkelingsmogelijkheden binnen deze gebieden vindt hiermee plaats binnen de provinciale verordening, welke in de navolgende paragrafen wordt beschreven. Voorts zijn daarbij de Ontwikkelstrategie Stedelijke Regio Breda Tilburg en het Ruimtelijk Voorstel vanuit de provincie Noord-Brabant in ogenschouw genomen.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant heeft op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld. De Iov is een planologische verordening waarin eisen gesteld worden aan de door een gemeente op te stellen ruimtelijke plannen en vormt een direct toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. In de Iov zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. De onderwerpen die in de Iov staan, vinden hun basis in de in december 2018 vastgestelde Brabantse omgevingsvisie.
Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat toepassing moet worden gegeven aan de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies, die zijn opgenomen in artikel 3.5 van de Iov. Voor het overige dient getoetst te worden aan de regels die van toepassing zijn op het werkingsgebied waarin een plangebied is gelegen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet de gemeenteraad de regels uit de Iov toepassen. De Interim Omgevingsverordening blijft van kracht totdat de Omgevingswet in gaat. Daarna wordt deze vervangen door de Omgevingsverordening.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
De omzetting van agrarische grond naar bedrijfsgrond brengt met zich mee dat investeringen vereist zijn in de kwaliteitsverbetering van het landschap (Bijlage 24). Deze kwaliteitsverbetering is vormgegeven in een inrichtingsplan (Bijlage 19 en 20) van Bureau Waardenburg en voorziet in een groene afbakening van de omgeving. Het ontwerp bestaat uit een gemengde biotoop met water dat op de laagste plek op deze kavel ligt en waar hemelwater ook naar toe gevoerd kan worden en een afwisseling van opgaande en lage beplanting. Dit biedt mogelijkheden voor recreatief gebruik en ontwikkeling van de natuur.
Wijziging begrenzing 'stedelijk gebied'
De beoogde ontwikkeling vindt voor een deel plaats in gronden welke in de interim omgevingsverordening Noord-Brabant nog niet als stedelijk gebied zijn aangeduid. Naast de procedure van het bestemmingsplan wordt daarom eveneens een procedure doorlopen om de begrenzing van het 'stedelijk gebied' aan te passen, waardoor de ontwikkeling wel binnen het stedelijk gebied is gelegen. In het kader van de herbegrenzingsprocedure is een onder meer een lagenbenadering opgesteld (Bijlage 1). Inmiddels is door de provincie Noord-Brabant een positief besluit genomen over deze herbegrenzing.
Wijziging begrenzing Natuurnetwerk Brabant
De beoogde ontwikkeling vindt voor een deel plaats in het Natuurnetwerk Brabant en heeft daar een verstorend (geluid) effect op. Deze aantasting en verstoring dienen te worden gecompenseerd door nieuwe natuur te ontwikkelen. De beoogde locaties vallen niet volledig binnen de contouren van het Natuurnetwerk Brabant. Naast de bestemmingsplan procedure en de herbegrenzing van het 'stedelijk gebied' wordt daarom eveneens een procedure doorlopen om de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant aan te passen waardoor deze nieuwe natuur wel binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant is komen te liggen en als zodanig wordt gedefinieerd.
De exacte begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant samenhangend met deze planontwikkeling is vastgelegd op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan buitengebied, herziening 23 (Sidestream Innovation Valley). In de planregels behorende bij dit bestemmingsplan is vastgelegd dat het gebruik van gronden en bouwwerken binnen de bestemming 'Bedrijf - Biobased' uitsluitend is toegestaan indien de natuurcompensatie en kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals toegevoegd in de bijlagen van het bestemmingsplan, maximaal 12 maanden na onherroepelijk worden van de voor de planontwikkeling vereiste vergunningen zijn aangelegd en vervolgens worden beheerd en in stand gehouden. Het beheer en onderhoud van het Natuurnetwerk Brabant is middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer vastgelegd en ook geborgd in de regels. De locaties, waar fysieke compensatie plaatsvindt, dragen hiermee bij aan samenhang en kwaliteit van het NNB. Dit bevordert dat er geen nieuwe 'losliggende' natuurgebieden ontstaan en dat de compensatie bijdraagt aan het beoogde netwerk van natuurgebieden. Voorts is de compensatielocatie qua functie natuur geborgd middels aanduiding op de Verbeelding en de te realiseren natuur hiermee beschermd.
De besluitvorming hierover heeft in 2022 plaatsgevonden door Gedeputeerde Staten. Het toen genomen besluit is op 19 december 2023 nader gemotiveerd. Hierdoor is de procedure voor herbegrenzing van de Interim Omgevingsverordening afgerond.
Regionaal Ruimtelijke Overleg/Ontwikkeldag West-Brabant en Midden-Brabant
Onder de naam “SideStream Innovation Valley” is bij de gemeente Oosterhout een initiatiefplan ingediend, dat ziet op de realisatie van een cluster van circulaire bedrijven en een kenniscentrum c.q. onderzoekslab. Het ingediende plan sluit goed aan bij het gemeentelijk beleid, zoals de agenda Arbeidsmarkt & Economie 2023 – 2026 (‘Oosterhout werkt!’) en de Duurzaamheidsagenda 2016 – 2018. Zoals in de agenda ‘Arbeidsmarkt & Economie’ staat weergegeven, vormt (agro)food een speerpuntsector van de Oosterhoutse economie. Doelstelling van de gemeente is om bedrijven in de foodsector te versterken, in combinatie met transities op het vlak van duurzaamheid en circulariteit. De ontwikkeling van de Sidestream Innovation Valley vormt hierin een belangrijke aanjager. Daarnaast sluit de ontwikkeling sterk aan op de visie van de Economic Board West-Brabant en Regio West-Brabant (Strategische Agenda 2024 – 2028), waarin ‘plantbased’, circulair en innovatief ondernemen centraal staan. In de periode juli 2018 – oktober 2018 heeft er met de buur- en regiogemeenten overleg plaatsgevonden. Alle gemeenten kunnen instemmen met deze ontwikkeling, waarbij wel is gesteld dat het initiatief alleen kan worden omarmd als er vraaggericht wordt ontwikkeld en zich hier alleen bedrijven vestigen in de circulaire economie en in de biobased sector, hetgeen goed (planologisch) moet worden geborgd. Onderliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk voor bedrijven in de circulaire economie en in de biobased sector om zich te vestigen binnen de kaders van het bestemmingsplan.
3.2.3 Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Het Waterbeheerplan 2016-2021 kent als thema 'Grenzeloos verbindend' en beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van water- en zuiveringssysteem. Het Waterbeheerplan zet in op klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstige medegebruik en het tegengaan van verdroging.
Het waterschap heeft in een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend” aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/ speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Door middel van de verplichte watertoets ziet het waterschap toe op de uitvoering van hun beleid. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij nieuwe ontwikkelingen het waterbeheer wordt meegenomen en de ontwikkeling van het bedrijventerrein niet leidt tot strijdigheid en daarmee voldoet aan het beleid van het waterschap.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Oosterhout
In de omgevingsvisie heeft de gemeente Oosterhout een actuele en integrale visie voor de opgaven voor de gemeente Oosterhout beschreven. Deze opgaven zijn voor de lange termijn, in onderlinge samenhang, gebiedsgericht zijn benoemd. Dit biedt duidelijkheid naar onze inwoners, bedrijven en maatschappelijke partners over de toekomstige ontwikkeling van Oosterhout en de maatschappelijke opgaven waar wij (samen) voor staan.
In de omgevingsvisie liggen de doelen van de gemeente vast. Het gaat om doelen die we over een lange periode willen halen. Deze doelen gaan over de fysieke leefomgeving. Daarmee bedoelen we bijvoorbeeld natuur, milieu, lucht, water, bodem, gebouwen, woningen en wegen. Een omgevingsvisie houdt rekening met al deze onderdelen. Een gemeente heeft één omgevingsvisie voor de hele gemeente.
In een gemeente hebben we niet alleen te maken met de fysieke leefomgeving. Het is ook belangrijk om te kijken naar sociale onderwerpen. Hoe de fysieke leefomgeving eruitziet heeft invloed op hoe we ons voelen en gedragen. En andersom. Daarom hebben we in de omgevingsvisie voor Oosterhout ook sociale doelen meegenomen. Doelen waar we samen met dorpen, wijken en buurten aan gaan werken. Zo krijgen we meer voor elkaar.
De Omgevingsvisie Oosterhout beschrijft de toekomstvisie 2030 aan de hand van een vijftal thema's:
Leefbaar, gezond en aantrekkelijk wonen;
Economische vitaliteit;
Identiteit en ruimtelijke kwaliteit;
Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
Bereikbaarheid, mobiliteit en toegankelijkheid.
De ontwikkeling van Sidestream Innovation Valley wordt meermaals in de visie genoemd en is daarmee ook in lijn met de Omgevingsvisie Oosterhout.
3.3.2 Water
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Hierin zijn de verantwoordelijkheden vastgelegd ten behoeve van afval-, hemel- en grondwater. In grote lijnen betekent dit dat de gemeente een ontvangstplicht heeft van afvalwater (vervuild water). Daarnaast hebben de individuele perceeleigenaren een verantwoordelijkheid voor het inzamelen en verwerken van regen- en grondwater op het eigen perceel. De gemeente heeft hierbij een zorgplicht.
De gemeenteraad heeft een water- en rioleringsplan vastgesteld. Hierin staat hoe de gemeente omgaat met alle waterstromen binnen de gemeente en de zorgplichten vanuit de Waterwet. De belangrijke uitgangspunten in het water- en rioleringsplan voor het water in Oosterhout zijn: schoon water schoon houden, handhaving van de waterkwaliteit en waar noodzakelijk verbeteren, voldoen aan de normen voor volksgezondheid en veiligheid en ontwikkeling van natuur in en om het water waar mogelijk.
Bovenstaande betekent dat de verschillende vormen van grondgebruik afgestemd moeten worden op de aanwezige watersystemen. Dit met een toekomstgerichte aanpak/doorkijk met name op het gebied van het klimaat. Intensievere regenbuien kunnen enorme wateroverlast veroorzaken en de in het gemeentelijk grondgebied aanwezige grondwaterwinning voor de drinkwaterproductie kunnen vervuild raken door lozingen van schadelijke stoffen. Ook hiervoor is aandacht binnen het water- en rioleringsplan.
3.3.3 Milieu en duurzaamheid
3.3.4 Welstandsnota
Per 1 oktober 2015 geldt er in Oosterhout bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geen welstandstoets meer. Wel zal er achteraf, via een zogenaamde excessenregeling, kunnen worden opgetreden tegen bouwwerken die in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Daarnaast zal in de nieuwbouwwijk De Contreie de welstandstoets wel van toepassing blijven. Er blijven ook welstandseisen gelden indien sprake is van een beschermd stads- en dorpsgezicht of indien sprake is van de aanwezigheid van rijks- of gemeentelijke monumenten. Het plangebied kent geen welstandsregime. Vanwege de ligging grenzend aan het buitengebied en zichtbaar vanuit de aan te leggen N629 en daarnaast en de gewenste uitstraling voor het plangebied. Is voor dit plangebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 28). Dit plan zal gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad worden vastgesteld en als bijlage worden toegevoegd aan de 'Welstandsnota 2016 gemeente Oosterhout'. Hierdoor dient een in te dienen omgevingsvergunning voor de planontwikkeling hieraan getoetst te worden.
Figuur 3.2 Welstandsregime Oosterhout
3.3.5 Beleidsvisie externe veiligheid 2017
In de Beleidsvisie externe veiligheid worden gemaakte keuzes en hun onderlinge samenhang aangegeven en de consequenties van de keuzes worden duidelijk gemaakt. Externe veiligheid is gericht op de bescherming van burgers tegen de gevolgen van ongevallen door het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen en het transport ervan over een spoorweg, het water, een weg en door buisleidingen. Om individuele burgers tegen deze risico's te beschermen moeten risicobronnen als eerste worden voorkomen. Als dat niet kan, moeten de risico's worden beperkt en beheerst door maatregelen aan de bron te nemen. Wanneer risicobronnen in een gebied aanwezig zijn, moeten die zo zijn gelegen dat burgers voldoende worden beschermd tegen de effecten van een calamiteit. We noemen dit ruimtelijke scheiding. Wettelijke veiligheidsafstanden zijn vastgesteld, waardoor er een minimale ruimtelijke scheiding ontstaat. De Beleidsvisie externe veiligheid is gemaakt om een verdergaande ruimtelijke scheiding tussen risicovolle activiteiten en te beschermen objecten te waarborgen. Om ruimtelijke scheiding tussen Bevi-inrichtingen en de te beschermen objecten te stimuleren zijn de volgende twee gebiedstypen gekozen: 1. Gebied A waar nieuwe Bevi-inrichtingen zijn toegestaan en inrichting(en) met een opslag van maximaal 10 ton vuurwerk; 2. Gebied B waar Bevi-inrichtingen en inrichting(en) met opslag van vuurwerk niet zijn toegestaan, met uitzondering van de bestaande situaties. Deze gebiedskeuze geldt alleen voor de Bevi-inrichtingen.
Het plangebied valt onder gebiedtype A. Deze gebieden zijn geschikt voor het toelaten van Bevi-inrichtingen omdat er, op enkele uitzonderingen na, geen bewoning is toegelaten. In het gebied A zijn ook de twee bestaande LPG-tankstations (BP en Texaco) aan de Rijksweg A59 gelegen. Omdat het gebied mede is bedoeld voor risicobronnen zijn nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Inleiding
De resultaten van de verschillende milieuonderzoeken die zijn uitgevoerd ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn weergegeven in de bijbehorende bijlagen/rapporten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de conclusies ten aanzien van de milieuaspecten die van belang zijn voor dit bestemmingsplan. Per aspect wordt ingegaan op het geldende toetsingskader, de conclusies van het onderzoek en de wijze waarop conclusies zijn vertaald naar het bestemmingsplan. Voor een nadere onderbouwing van de conclusies wordt verwezen naar de onderzoeken.
4.2 Verkeer
4.2.1 Onderzoek
Uitgangspunten verkeer
Om te kunnen bepalen wat de effecten zijn op de doorstroming van het verkeer zijn diverse verkeersonderzoeken uitgevoerd. De verkeersonderzoeken van Antea Group zijn gebaseerd op verkeerscijfers uit het verkeersmodel BBMA v2022. Het verkeersmodel BBMA is een provinciaal verkeersmodel en is niet op elk wegvak binnen de provincie Noord-Brabant gekalibreerd. Het beeld van het verkeersmodel en de werkelijke situatie leken niet volledig overeen te komen, derhalve zijn verkeerstellingen uitgevoerd. Het onderzoek van IV Infra heeft een vergelijking gemaakt tussen het verkeersmodel en de verkeerstellingen. Uit de vergelijking tussen de intensiteiten in het verkeersmodel en actuele verkeerstellingen op de toeleidende wegvakken blijkt dat het basisjaar in het verkeersmodel een overschatting geeft van de huidige situatie op de Vijf Eikenweg noord en een onderschatting op de Florijnstraat en de Souvereinstraat. Het verkeersonderzoek van IV Infra laat zien dat de beoogde ontwikkeling leidt tot een beperkte toename van verkeersstromen. Betreffend verkeersonderzoek laat zien dat de direct ontsluitende wegen voldoende capaciteit hebben voor afwikkeling van het extra verkeer: er worden dan ook geen verkeersknelpunten verwacht.
In Bijlage 3 van de toelichting is het verkeersonderzoek van IV Infra van 16-11-2023 en het verkeersonderzoek van Antea Group 30-11-2020 opgenomen. In Bijlage 4 van de toelichting is een oplegnotitie over verkeer van 18-6-2024, met bijlage a verkeersonderzoek van Antea Group van 9-9-2020 en bijlage b verkeersonderzoek van Antea Group van 21-6-2019.
Effecten op het verkeer
Voor de effecten op het verkeer is naar twee punten gekeken, doorstroming en verkeersveiligheid. Als eerste wordt de doorstroming behandeld en vervolgens de verkeersveiligheid.
De kruispunten die getoetst zijn, betreffen de rotonde Vijf Eikenweg - Soevereinstraat en de kruising bij de op- en afritten van A27. Deze kruispunten zijn getoetst omdat deze de belangrijkste en drukste kruispunten zijn welke het bedrijventerrein Vijf Eiken ontsluiten en dus ook evident zijn voor de plantontwikkeling omdat deze aanhaakt op de bestaande wegenstructuur van dit bedrijventerrein.
De rotonde Vijf Eikenweg – Souvereinstraat is een enkelstrookse rotonde binnen de bebouwde kom. De rotonde heeft een groot middeneiland waardoor deze rotonde geschikt is voor groot vrachtverkeer. Daarnaast zijn vrijliggende fietspaden aanwezig die buiten de voorrangsregeling liggen waardoor deze niet tot nauwelijks invloed hebben op de doorstroming van het autoverkeer. Ook de kruisingen bij de op- en afritten van A27 zijn voorzien van vrijliggende fietspaden, eveneens voorzien van een daarvoor ingerichte VRI. Hierdoor hebben deze ook geen impact op de doorstroming van het autoverkeer.
Uit het verkeersonderzoek van IV Infra blijkt dat zowel de rotonde Vijf Eikenweg als de VRI op de aansluiting met de A27 nu en in de toekomst voldoende capaciteit hebben om de extra verkeersbewegingen samenhangend met de planontwikkeling van Rodenburg op te vangen.
Verkeersveiligheid
De ontwikkeling bevindt zich op het meest oostelijke deel van bedrijventerrein Vijf Eiken. De Souvereinstraat en de Denariusstraat vormen de toegangswegen tot het plangebied. De wegen binnen het bedrijventerrein Vijf Eikenweg hebben een wegprofiel bestaande uit een rjjbaan met aanliggende parkeervoorzieningen – en/of laad-en losvoorzieningen. Incidenteel is een smalle bermstrook aanwezig. De openbare ruimte biedt geen ruimte om (vrijliggende) fietsvoorzieningen te realiseren of het wegprofiel aan te passen. Het opheffen van parkeervoorzieningen is gezien de parkeerdruk geen optie.
Door de beoogde planontwikkeling zal de verkeerssituatie en infrastructuur niet drastisch wijzigen. Er is een relatief beperkte toename van verkeer voorzien ten opzichte van de reeds aanwezige verkeersstromen.
Verkeersafwikkeling op de wegen industrieterrein Vijf Eiken
De toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling is beperkt ten opzichte van de toename van het verkeer als gevolg van (autonome) ontwikkelingen op overige percelen op het industrieterrein Vijf Eiken. Met de oplegnotitie (Bijlage 3) en de 2 bijbehorende bijlagen is dit inzichtelijk gemaakt. Deze ontwikkeling zal geen negatieve gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling op het wegennet.
4.2.2 Conclusie
De onderzochte planontwikkeling zorgt voor een toename van het verkeer op de Souvereinstraat en de Vijf Eikenweg. Uit de berekeningen blijkt dat de rotonde Vijf Eikenweg – Souvereinstraat alsmede de aansluitingen van en naar A27 het extra verkeer van en naar het plangebied kunnen verwerken. De verkeersveiligheid naar het gebied zal niet wezenlijk verslechteren als gevolg van de ontwikkeling van het beoogde bedrijventerrein.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.3.1 Wet- en regelgeving / toetsingskader
Een van de doelen van de Wet milieubeheer is om wederzijdse hinder tussen bedrijven en gevoelige functies (zoals woningen) te voorkomen. Om dit doel te bereiken, wordt gebruik gemaakt van milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden. Deze richtafstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren.
In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' (uitgave 2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving. De richtafstanden zijn afhankelijk van het gebiedstype waarin de woningen zich bevinden. In een rustige woonwijk zijn de afstanden kleiner dan in een gemengd gebied. Bij een gemengd gebied mogen de afstanden voor een rustige woonwijk met een stap verkleind worden, behalve die voor gevaar. De navolgende tabel toont de richtafstanden per milieucategorie en per gebiedstype.
Tabel 4.1 Milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden (bron: VNG, 2009)
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en perceelsindeling) en anderzijds de gevel van een woning of ander gevoelig object.
De richtstanden uit tabel 4.3 lopen uiteen van 0 meter voor bedrijven in milieucategorie 1 tot 500 meter in milieucategorie 5.2. Bedrijven in categorie 1 veroorzaken geen hinder van belang en bedrijven vanaf categorie 2 kunnen door de activiteiten die er plaatsvinden wel hinder veroorzaken.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Vanwege het feit het karakter van het gebied met bedrijventerrein en enkele verspreid liggende woningen is in dit geval sprake van een gemengd gebied.
4.3.2 Onderzoek
In het onderhavig plan worden bedrijven mogelijk gemaakt van minimaal categorie 3 tot maximaal categorie 4.2. Hier hoort een richtafstand bij van 300 m tot een rustige woonwijk / een rustig buitengebied.
Figuur 4.1 Buffer van 300 m (zwarte lijn) rondom plangebied (paars omlijnd).
In figuur 4.1 is een buffer van 300 m rondom de bedrijfsbestemming weergegeven. Hieruit kan worden afgelezen dat er geen woonbestemmingen zijn gelegen of gepland binnen 300 m van de mogelijk gemaakte bedrijfsbestemming. Op basis hiervan kan gesteld worden dat een goede woon- en leefkwaliteit in de omgeving van het plangebied is gegarandeerd enerzijds en de toekomstige bedrijven zekerheid hebben over de milieuruimte van hun percelen anderzijds.
4.3.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.4 Natuur
4.4.1 Wet- en regelgeving / toetsingskader
Algemeen
De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast de bescherming vanuit Wnb, zijn er ook gebieden die planologische beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (NNN). De bescherming van NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Soortbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
soorten van de Vogelrichtlijn;
soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen – gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantsoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo). In Noord-Brabant wordt het NNN weergegeven middels het Natuurnetwerk Brabant (NNB).
4.4.2 Onderzoek
4.4.3 Conclusie
Conclusies soortenbescherming
Door bij de planning en de wijze van uitvoering rekening te houden met aanwezige beschermde soorten in het plangebied en omgeving kunnen negatieve effecten en daarmee overtreding van verbodsbepalingen voorkomen worden. Op basis van de aanwezige soorten en de voorgenomen ingreep is op voorhand geen aanleiding te veronderstellen dat de Wnb voor wat betreft het onderdeel soortenbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat.
Bij deze beoordeling zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De sloot en poel in het plangebied worden ontzien.
De houtwallen in het plangebied worden niet aangetast, m.u.v. een doorsteek in
de zuidwestelijke houtwal.
Het plangebied wordt deels (20%) natuurlijk ingericht.
De verlichting van de gebouwen en infrastructuur wordt dusdanig gerealiseerd dat verstorende effecten op fauna zo veel mogelijk voorkomen worden.
Vervolgonderzoek
Bovenstaande conclusie is gebaseerd op voldoende beschikbare en actuele informatie. Vervolgonderzoek wordt niet nodig geacht.
Conclusie gebiedsbescherming
Natura 2000
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de Wnb voor wat betreft Natura 2000 de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Effecten op instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000 gebieden zijn uitgesloten.
Houtopstanden
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de Wnb voor wat betreft houtopstanden de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Aan de regels voor kap van de houtopstand kan naar verwachting voldaan worden.
Conclusie Natuurnetwerk Nederland / Brabant
De aanleg van de ontsluitingsweg met rotonde/kruisingsvlak leidt tot direct oppervlaktebeslag op het NNB (ca. 1500m2) en tot indirecte verstoring van het NNB. Effecten van ruimtebeslag en verstoring op natuurgebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) moeten conform de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant worden gecompenseerd. Met de inrichtingsplannen en beheerplannen is hier invulling aan gegeven, het bestemmingsplan borgt de uitvoering hiervan middels de voorwaardelijke verplichting in de regels (paragraaf 3.3.4). 'Voorwaardelijke verplichting -natuurcompensatie en kwaliteitsverbetering' en in artikel 3.3.5 'Voorwaardelijke verplichting – natuurcompensatie verdere akoestische belasting N629'. Het beleid voor het NNB staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Toetsingskader
Voor het project zijn de in onderstaande tabel 4.2 opgenomen wettelijke kaders relevant bij het in beeld brengen van de beoordeling van het thema luchtkwaliteit.
Tabel 4.2 Toetsingskader luchtkwaliteit
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) werken de Rijksoverheid en decentrale overheden sinds 2009 samen om te zorgen dat Nederland tijdig aan de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide voldoet (het RIVM analyseert en rapporteert samen met infomil jaarlijks de luchtkwaliteit).
Het NSL benoemt de ruimtelijke-ordeningsprojecten, die een negatief effect hebben op de luchtkwaliteit en zet hier maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tegenover. De monitoring van het NSL brengt luchtvervuilende stoffen in beeld waar de bevolking aan wordt blootgesteld.
Wettelijke grondslagen luchtkwaliteit
De Wet milieubeheer (Wm) biedt de volgende grondslagen waarmee kan worden onderbouwd dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:
- het project leidt niet tot overschrijding van de grenswaarden (art. 5.16, 1ste lid, onder a, Wm);
- indien er sprake is van een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, maar er:
- 1. ten gevolge van het project per saldo sprake is van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of de concentratie gelijk blijft (art. 5.16, 1ste lid, onder b, sub 1, Wm);
- 2. ten gevolge van een door het project optredende effect of een met het plan samenhangende maatregel per saldo sprake is van een verbetering van de concentraties van de betreffende stof of de concentratie gelijk blijft (art. 5.16, 1ste lid, onder b, sub 2, Wm);
- het project draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 5.16, 1ste lid, onder c, Wm);
- het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig is met NSL (art. 5.16, 1ste lid, onder d, Wm).
Wanneer een project voldoet aan één of meerdere van de bovenstaande grondslagen, vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het project].
Toetsingskader stikstofdioxide
Sinds 1 januari 2015 geldt een grenswaarde van 40 µg/m3 als de jaargemiddelde concentratie en een uurgemiddelde van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden.
Toetsingskader fijn stof (PM10 en PM2,5)
Sinds 11 juni 2011 geldt voor PM10 een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3 en de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Vanaf 2015 geldt voor PM2,5 een jaargemiddelde concentratie van 25 µg/m3.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 worden onder andere de rekenmethode beschreven voor de verschillende situaties. Zo zijn er twee standaardrekenmethodes ontwikkeld voor het rekenen aan luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer, Standaardrekenmethode 1 en 2. Er is ook een rekenmethode voor de bepaling van de luchtkwaliteit nabij bedrijven, Standaardrekenmethode 3. De berekeningen voor railterminal en aankomst- en vertreksporen/wachtsporen zijn met Standaardrekenmethode 3 uitgevoerd. De berekeningen voor de wegen zijn met Standaardrekenmethode 2 uitgevoerd.
4.5.2 Onderzoek
Het onderzoek luchtkwaliteit is bijgevoegd, zieBijlage 10. De berekeningen zijn uitgevoerd voor het beoordelingsjaar 2019. Omdat de volledige planontwikkeling is doorgerekend voor het jaar 2019 en de luchtkwaliteit in Nederland volgens de prognoses steeds beter wordt (schoner worden van het autoverkeer en reductie van bedrijfsemissies door maatregelen bij bedrijven), is er sprake van een worst-case-beoordeling.
Uitstoot behorende bij milieucategorie
Voor de invloed van het bedrijventerrein op de luchtkwaliteit is gekeken naar de emissies van de stoffen NOx, PM10 en PM2,5. Deze stoffen kunnen onder meer vrijkomen bij productieprocessen en zullen veelal naar de buitenlucht worden afgevoerd via schoorstenen of afzuiginstallaties.
Ook het in werking hebben van mobiele werktuigen met verbrandingsmotor (o.a. heftrucks) en de op- en overslag van stuifgevoelige afvalstoffen binnen de inrichting leidt tot een emissie van deze stoffen. Voor de (directe) emissies van de bedrijven is (worstcase) uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden met emissiefactoren voor bedrijven in enkel milieucategorie 4. De gehanteerde uitgangspunten zijn weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Emissies van de voorgenomen ontwikkeling
Verkeer behorende bij de inrichting
Dagelijks rijden diverse motorvoertuigen van en naar de ontwikkeling. Deze voertuigen rijden op de openbare weg naar het plangebied. Voor de verkeersgeneratie van het bestemmingsplan is worstcase aangesloten bij de kentallen van CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Het meest overeenkomende en worstcase type werkmilieu is dat van 'gemengd terrein' welke past bij een terrein met een maximale hindercategorie van 4. Uitgaande van 10,65 hectare bedrijventerrein, is een verkeersgeneratie van 1.296 motorvoertuigen per weekdagetmaal gehanteerd (waarvan circa 246 bewegingen van vrachtauto's ingevolge de publicatie).
Op basis van de totale verkeersaantrekkende werking van de inrichting is de verkeersgeneratie voor een jaargemiddelde weekdag onderverdeeld naar lichte, middelzware en zware motorvoertuigen. De gebruikte verdeling is ook op basis van de CROW publicatie.
Tabel 4.4 Verkeersgeneratie uitbreiding in motorvoertuigen per jaargemiddelde weekdag
De invloed van het verkeer rijdend van en naar de ontwikkeling is meegenomen in de modellering. Hierbij is aangenomen dat het verkeer zich vanaf de Denariusstraat via de Soevereinstraat naar de rotonde met de Vijf Eikenweg (N631) rijdt. Vanaf de rotonde wordt verondersteld dat het bestemmingsverkeer is opgenomen in het heersende verkeersbeeld.
De totale verkeersgeneratie van de ontwikkeling is op de relevante wegvakken bij de autonome verkeerscijfers opgeteld. Voor de autonome situatie is op de nabijgelegen Vijf Eikenweg uitgegaan van circa 10.000 motorvoertuigen, voor de Denariusstraat en Soevereinstraat is uitgegaan van 5.000 motorvoertuigen. Voor de voertuigverdeling van dit verkeer is ook uitgegaan van de CROW.
Resultaten
Stikstofdioxide (NO2)
In de onderstaande tabel zijn de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en de achtergrondconcentratie bij de woningen (in een straal van circa 1 kilometer van het plangebied) weergegeven.
Tabel 4.5 Berekende jaargemiddelde concentraties NO2 in µg/m3
Uit de tabel blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 onder de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie liggen (40 µg/m3).
De berekende uurgemiddelde concentratie NO2 mag niet meer dan 18 keer per jaar groter zijn dan 200 µg/m3. Uit de berekeningen blijkt dat de uurgemiddelde concentratie NO2 op alle beoordelingspunten minder dan 18 keer per jaar groter is dan 200 µg/m3.
Fijn stof (PM10)
In de onderstaande tabel zijn de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 en achtergrondconcentraties weergegeven.
Tabel 4.6 Berekende jaargemiddelde concentraties PM10 in µg/m3
Uit de tabel blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 onder de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie liggen (40 µg/m3).
De berekende 24-uursgemiddelde concentratie PM10 mag niet meer dan 35 keer per jaar groter zijn dan 50 µg/m3. Uit de berekeningen blijkt dat de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 op alle beoordelingspunten minder dan 35 keer per jaar groter is dan 50 µg/m3.
Fijn stof (PM2,5)
In de onderstaande tabel zijn de berekende jaargemiddelde concentraties PM2,5 en achtergrondconcentraties weergegeven.
Tabel 4.7 Jaargemiddelde concentraties PM2,5 in µg/m3
Uit de tabel blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM2,5 (ruim) onder de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 (25 µg/m3) liggen.
Overige luchtverontreinigende stoffen
Voor een beoordeling van de overige luchtverontreinigende stoffen, waarvoor in de Wet milieubeheer grenswaarden zijn opgenomen wordt opgemerkt dat het aannemelijk is dat de grenswaarden voor die stoffen niet worden overschreden. Hierbij wordt verder opgemerkt dat de beoogde bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied en de overige met de ontwikkeling samenhangende emissies (verkeer) geen relevante bijdrage hebben aan de concentraties van deze overige luchtverontreinigende stoffen.
4.5.3 Conclusie
Op basis van het luchtkwaliteitonderzoek wordt geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de op het betreffend punt te toetsen grenswaarden. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming (artikel 5.16, lid 1 onder a Wm).
4.6 Geluid
Met de aan dit plan opgenomen regels wordt geborgd dat de geluidbelasting vanwege activiteiten op het huidige industrieterrein niet de geluidruimte van de nieuwe ontwikkeling inneemt. Met deze borging wordt voorkomen dat de bestaande geluidruimte wordt beperkt.
Verder is middels de regels geborgd dat de geluidbelasting vanwege de activiteiten binnen het toegevoegde industrieterrein niet de geluidruimte van de bestaande bedrijven inneemt.
Het doel van de wet- en regelgeving is het beschermen van het verblijf van mensen tegen te hoge geluidbelastingen vanwege relevante geluidbronnen. Hoge geluidniveaus en of piekgeluiden kunnen schadelijk zijn voor de gezondheid, bijvoorbeeld als gevolg van slaapstoornissen. Dat kan afhankelijk zijn van het type geluid (wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai). Vooral de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder zijn het kader voor die bescherming.
Om te toetsen of daaraan wordt voldaan, is een geluidonderzoek (verkeerslawaai) een geluidonderzoek (industrielawaai) uitgevoerd. Voor het onderdeel verkeerslawaai is in dit hoofdstuk de toetsing aan de Wet geluidhinder toegelicht.
4.6.1 Wet- en regelgeving / toetsingskader
Het voornemen is om het bestaande bedrijventerrein Vijf Eiken aan de oostzijde uit te breiden vanwege de voorgenomen ontwikkeling van Sidestream innovation valley. Op het bestaande bedrijventerrein zijn zogenaamde geluidzoneplichtige bedrijven toegelaten. Daarom is er sprake van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder (verder: Wgh). Rond het industrieterrein is een wettelijke geluidzone als bedoeld in art. 40 Wet geluidhinder (verder: zone) vastgesteld.
Met het voorgenomen plan zullen geluidgezoneerde gronden aan dit bestaand industrieterrein worden toegevoegd en wordt de geluidzone rond het industrieterrein gewijzigd (verruimd). Voor de geluidproductie is gerekend met 50 dB(A)/m2 binnen de bedrijfsbestemming op basis van de milieucategorie behorend bij deze ontwikkeling. In het kader van deze planontwikkeling en de daarmee samenhangende aanpassing van de geluidzone is bijgevoegd akoestisch rapport opgesteld om het plan te toetsen aan de Wet geluidhinder, of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en om het oppervlak verstoord NNB-gebied te bepalen. Ook zijn daarbij enkele technische correcties en kleine aanpassingen aan de zone doorgevoerd. De geluidgezoneerde gronden en gewijzigde zone worden in dit plan opgenomen en in een aantal andere planherzieningen geregeld.
Voor zover de zone buiten de plangrens van het Bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oosterhout 2022 is gelegen wordt de ligging van de thans inzichtelijk gemaakte zone in de andere bestemmingsplannen, alwaar deze is geprojecteerd, ook gewijzigd.
Met de Wet geluidhinder (verder: Wgh) wordt een aangewezen geluidgevoelig object beschermd tegen de geluidbelasting vanwege een industrieterrein. Geluidgevoelige objecten zijn o.a. woningen, onderwijs- en zorggebouwen en kinderopvanglocaties. Een woning gelegen op een industrieterrein wordt nooit beschermd tegen het geluid vanwege het industrieterrein.
Onder een industrieterrein wordt verstaan: de gronden waaraan in hoofdzaak een zodanige bestemming is gegeven dat geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet zijn uitgesloten (art. 1 Wgh). De laatste zijn aangewezen in het Besluit omgevingsrecht. Het is ook toegestaan om op deze gronden niet-geluidzoneringsplichtige inrichtingen toe te laten. De toelating blijkt uit het bestemmingsplan.
Op grond van art. 40 Wet geluidhinder moet rond een industrieterrein een zone zijn vastgesteld. Daarvan maakt het industrieterrein zelf geen onderdeel uit. Het is gebruikelijk om de zone op de Verbeelding bij het bestemmingsplan weer te geven. Een zone behorende bij een industrieterrein kan zijn gelegen op gronden waarvoor verschillende bestemmingsplannen gelden. Dat is hier het geval.
De geluidbelasting vanwege alle bedrijven op het industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder mag op de uiterste grens van de zone niet meer bedragen dan 50 dB(A) (etmaalwaarde). Die grenswaarde kan alleen bij wet worden gewijzigd.
Binnen de zone mag de geluidbelasting op de gevel of grens van een geluidgevoelig object niet meer bedragen dan 50 dB(A) of mag een eerder daarvoor vastgestelde hogere waarde Wet geluidhinder niet worden overschreden.
Voor beide gevallen mag, gemotiveerd, een hogere waarde worden vastgesteld. Daarvoor geldt een maximum, die afhankelijk is van het type object en de situatie. Voor nieuwe geluidgevoelige objecten geldt maximaal 55 dB(A) en voor bestaande geluidgevoelige objecten 60 dB(A) (art. 45 Wgh).
Een hogere waarde kan alleen worden vastgesteld indien geen doelmatige maatregelen mogelijk zijn en de maximaal toelaatbare waarde niet wordt overschreden. Buiten de zone gelden van rechtswege geen hogere waarden.
Een geluidzone kan worden gewijzigd of opgeheven (art. 41 Wgh). Van een wijziging van de zone is sprake indien de zone wordt verkleind of vergroot. Bij het wijzigen blijven de hiervoor genoemde voorwaarden gelden. Het industrieterrein (gronden) kan ook worden gewijzigd of opgeheven. Bij een wijziging mag een geluidgezoneerde inrichting niet buiten de zone komen te liggen. Tevens moet de cumulatie en samenloop met andere geluidbronnen worden getoetst.
4.6.2 Onderzoek
Industrielawaai
Uit het geluidrapport (Bijlage 11) blijkt dat het plan voldoet aan de Wet geluidhinder. De bestaande rechten van de thans op het geluidgezoneerd industrieterrein gevestigde bedrijven worden niet beperkt door de thans voorziene wijziging van de zone mits de geluidruimte wordt geborgd. Door de ontwikkeling neemt de geluidbelasting aan de oostzijde toe waardoor de zone moet worden verlegd. Vanwege het plan neemt deze aan de westzijde verwaarloosbaar toe. Voor een aantal woningen gelegen aan de Vijf Eikenweg en Schellingstraat zijn een ontwikkeling aan de Dukaatstraat/Florijnstraat al hogere waarde vastgesteld. De hoogste waarde bedraagt 54 dB(A) bij de Schellingstraat (etmaalwaarde) en de woningen aan de Vijf Eikenweg 50 en 50a 55 dB(A) (etmaalwaarde). In beide gevallen werd de maximaal vast te stellen hogere waarde van 60 dB(A) niet overschreden. De geluidbelasting vanwege de Rijksweg A27 respectievelijk Vijf Eikenweg bedraagt bij de woningen ruim 60 dB en is daar bepalend voor de geluidbelasting op de gevel. De vaststelling heeft in het kader van de ontwikkeling Dukaatstraat/Florijnstraat plaatsgevonden. Met de uitbreiding is de bijdrage bij de woningen verwaarloosbaar en zal niet leiden tot een overschrijding van de vastgestelde hogere waarden. Op de zonepunten wordt ook voldaan.
Daarmee is voor de vaststelling van dit plan aan de Wet geluidhinder voldaan.
De geluidszone wordt, waar relevant voor de ontwikkeling van de planontwikkeling van Rodenburg, in dit bestemmingsplan gewijzigd conform het bijgevoegde geluidrapport.
Wegverkeerslawaai
Het geluid vanwege het wegverkeer moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Aangezien er geen geluidgevoelige objecten in het plangebied worden geprojecteerd, moeten alleen de wijziging en aanleg van nieuwe gezoneerde wegen worden getoetst.
In het plangebied zullen één of meer gezoneerde wegen (50 km/u) worden aangelegd. De precieze ligging is in het plan niet overal vastgelegd. De wegen worden op twee plaatsen aangesloten op de bestaande wegstructuur (Denariusstraat). Binnen de nieuwe bedrijfsbestemming zijn geen gezoneerde wegen gelegen omdat er geen sprake zal zijn van een privéterrein. Binnen de geluidzone van de nieuwe wegen zijn geen geluidgevoelige objecten gelegen.
De aansluiting van de wegen in het plan op de bestaande infra wordt niet beschouwd als reconstructie indien er geen woningen binnen de zone zijn gelegen. Daaraan wordt voldaan.
Dat betekent dat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.
Ten slotte blijkt uit het onderzoek dat het verkeerslawaai vanwege het plan vergeleken met de bijdrage van industrielawaai een verwaarloosbare bijdrage heeft aan het oppervlak verstoord NNB-gebied.
Vergunde rechten
Behalve een toets aan de Wet geluidhinder is de voorwaarde dat de vergunde rechten van een bestaand bedrijf, inclusief vanwege een industrieterrein, niet worden aangetast en planologisch worden geborgd. Bij het ontwerp van de nieuwe geluidzone is rekening gehouden met de geluidruimte op de bestaande geluidzone. Om te voorkomen dat die geluidruimte door de nieuwe ontwikkeling geheel of gedeeltelijk wordt benut zijn in de planregels daartoe voorwaarden opgenomen.
Woon- en leefklimaat
Uit de geluidonderzoeken blijkt dat het plan wat betreft geluid voldoet aan de Wet geluidhinder. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat is de gecumuleerde geluidbelasting van alle geluidbronnen van belang. Uit het onderzoek naar industrielawaai blijkt dat de geluidbelasting bij de te beschermen woningen binnen en buiten de zone vooral wordt bepaald door het verkeerslawaai vanwege bijvoorbeeld de Rijksweg A27, Vijf Eikenweg, Beneluxweg en Esdoornlaan. Dat betekent dat de wijzigingen vanwege het industrielawaai daarop geen relevante invloed heeft. Voor zover de wegen worden gewijzigd is uit § 1.2 gebleken dat er geen woningen zijn gelegen binnen de zone van wegen. Dat betekent dat met het plan de geluidsituatie niet verslechtert en op sommige plaatsen iets verbetert (o.a. Beneluxweg, Meidoornlaan, Bremstraat).
Interimverordening van Noord-Brabant
Er is getoetst aan de Interimverordening van Noord-Brabant voor wat betreft de mogelijke verstoring van het omliggende gebied dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Brabant (verder: NNB-gebied). Daarvoor wordt de toekomstige geluidbelasting op dat gebied inzichtelijk gemaakt.
In de Interim-omgevingsverordening Noord-Brabant is gesteld dat een (nieuw) verstoord gebied moet worden gecompenseerd. Daarvoor worden door de provincie beleidsregels gehanteerd. Volgens de beleidsregels geldt in beginsel dat 1/3 maal de oppervlakte van een door geluid verstoord NNB-gebied moet worden gecompenseerd.
Een gebied wordt verstoord indien de geluidbelasting vanwege industrielawaai meer dan 42 dB(A) bedraagt op een bosgebied of meer dan 47 dB(A) voor overige natuurgebieden. Bij een mix van gebieden mag 45 dB(A) als gemiddelde worden gehanteerd. Van compensatie is slechts sprake indien het om een nieuwe verstoring gaat. Uit het bijgevoegde geluidonderzoek is gebleken dat maximaal 68.814 m2 wordt verstoord.
De geluidbelasting is als volgt in de planregels verankerd:
Met lid 11.1 onder c wordt geborgd dat de geluidbelasting vanwege activiteiten op het huidige industrieterrein niet de geluidruimte van de nieuwe ontwikkeling inneemt. Zonder de borging wordt de bestaande geluidruimte beperkt.
Met lid 11.1.1 onder d wordt geborgd dat de geluidbelasting vanwege de activiteiten binnen het toegevoegde industrieterrein niet de geluidruimte van de bestaande bedrijven inneemt.
Met lid 11.1.1 onder e wordt de termijn aangegeven dat het tweede lid van toepassing is. Nadien komt de geluidruimte voor ieder bedrijf beschikbaar.
4.6.3 Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
- Het plan voldoet aan de Wet geluidhinder.
- Met het plan worden bestaande rechten van bedrijven niet aangetast.
- Voor een deel van de bestaande woningen wordt de grenswaarde overschreden. Daarvoor moeten hogere waarden worden voorgesteld omdat geen maatregelen mogelijk zijn. Voor andere woningen is er sprake van een geringe verbetering of is er geen relevant verschil.
- Met het plan is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- De zone wordt verruimd waardoor een groter natuurgebied wordt verstoord door geluid. Dat NNB-gebied wordt rekening houdende met de provinciale regels gecompenseerd.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Wet- en regelgeving / toetsingskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Een incident met gevaarlijke stoffen kan (letale) gevolgen hebben op personen in de omgeving. Het is daarom van belang om de personen in de omgeving te beschermen. Voor zowel inrichtingen als transportroutes is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het wettelijke kader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het huidige beleid voor transportmodaliteiten in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft inzicht in de theoretische jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Dit risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De grenswaarde van het PR voor inrichtingen is 10-6 per jaar. Voor kwetsbare objecten geldt deze norm als grenswaarde. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten (onder andere woningen en grote kantoren) aanwezig zijn of op worden opgericht. Voor beperkt kwetsbare objecten (onder andere grote bedrijven) geldt deze contour als richtwaarde. Het bevoegd gezag mag gemotiveerd afwijken.
Voor de beoordeling van het plaatsgebonden risico wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre de PR10-6 contouren van de ontwikkelingen over de perceelsgrenzen vallen (of te verwachten is dat deze erover vallen). De wijze van beoordelen is in lijn met de regeling die geldt op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Oosterhout, waarin de gasleiding reeds mogelijk is gemaakt.
Invloedsgebied
Het invloedsgebied is het gebied aan weerszijden van een inrichting, weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een over die route vervoerde gevaarlijke stof. De grootte van het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald) van de verst reikende vervoerde stof en de lengte van transportroute onder studie.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.
4.7.2 Onderzoek
Nabij het plangebied bevinden zich meerdere relevante risicobronnen. Het betreft zowel Bevi-bedrijven en transportassen zie (Bijlage 12). Dit hoofdstuk bevat een beschouwing van de externe veiligheidsaspecten van deze risicobronnen.
Binnen het plangebied zelf zijn geen Bevi-inrichtingen voorzien dan wel risicovolle activiteiten vanuit externe veiligheid beoogd. Hierdoor is dit in deze rapportage niet nader beschouwd.
Figuur 4.2 Risicobronnen nabij het plangebied
Inrichtingen
Er zijn verschillende Bevi-bedrijven nabij het plangebied. Gezien de afstand van deze bedrijven tot het plangebied, worden deze bedrijven vanuit het oogpunt van externe veiligheid als niet relevant beschouwd (geen van de PR 10^-6 contouren liggen op het plangebied en geen van de invloedsgebieden reiken tot het plangebied).
Vervoer van gevaarlijke stoffen
A27
Het bedrijventerrein wordt aan de westzijde begrensd door de A27. Over de A27 worden gevaarlijke stoffen getransporteerd en is opgenomen in het Regeling basisnet. De afstand tot het plangebied bedraagt ongeveer 1.500 meter.
Uit digitale tellingen van Rijkswaterstaat is gebleken dat over dit wegdeel onder meer LT2 en GF3 wordt getransporteerd. Conform het Hart is het invloedsgebied van LT2 880 meter en van GF3 355 meter. Het invloedsgebied van de A27 reikt derhalve niet tot het plangebied. Een nadere beschouwing is dan ook niet van toepassing.
Hogedruk aardgastransportleiding (Z-522-01)
Nabij het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding. De afstand van de hogedruk aardgastransportleiding (Z-522-01) bedraagt ongeveer 100 meter. Het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding reikt tot de rand van het plangebied. Conform het Bevb moet daarom het groepsrisico worden verantwoord.
Resultaten risicoberekening
Bij de risicoberekening is de bevolking van de beoogde ontwikkeling gemodelleerd binnen het plangebied en niet het specifieke bouwvlak (zoals voorgeschreven in 12 Bevb lid 1).
Plaatsgebonden Risico
Uit de risicoberekeningen blijkt dat de leiding geen PR 10-6 contour heeft (zie figuur 3.2). Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor respectievelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van het Bevb.
Groepsrisico
Uit de berekening van het groepsrisico blijkt dat het groepsrisico minder dan 10% van de oriëntatiewaarde bedraagt en gelijk blijft. Conform het besluit externe veiligheid buisleidingen is een beperkte verantwoording dan ook van toepassing.
Figuur 4.3 rekenresultaat groepsrisico huidige en toekomstige situatie
Verantwoording groepsrisico
In dit hoofdstuk wordt dan ook ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een incident met de hogedruk aardgastransportleiding.
Zelfredzaamheid bij een fakkelbrand
In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden. De hogedruk aardgastransportleiding heeft een 100 procent-letaliteitscontour van 50 meter. Het plangebied valt daarmee niet binnen de 100 procent-letaliteitscontour.
De 1 procent-letaliteitscontour reikt tot de rand van het plangebied. Vluchten van de risicobron af of schuilen in of in de schaduw van gebouwen is het beste handelingsperspectief. Overigens biedt de voorgenomen ontwikkeling voldoende ruimte voor de gebruikers om veilig te kunnen vluchten.
Bestrijdbaarheid Fakkelbrand
In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hogedruk uit de leiding. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd zal doven. De inzet van de brandweer zal beperkt blijven tot het redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.
Bereikbaarheid
Naar aanleiding van de ingekomen reactie van de brandweer is in overleg met de brandweer gekeken naar de ontsluiting van het terrein. Onderstaand figuur (figuur 4.4) geeft de calamiteiten routes naar het plangebied weer.
De primaire calamiteiten route is de rode lijn, deze volgt de Denariusstraat. De secundaire calamiteiten route is de blauwe lijn, deze volgt de Plantagelaan. De gestippelde rode lijn is een wens van de veiligheidsregio als extra calamiteiten route.
Figuur 4.4 Calamiteiten ontsluiting voor plangebied
4.7.3 Conclusie
Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling kan het volgende geconcludeerd worden. Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van in de buurt gelegen Bevi-bedrijven en de A27. Het plangebied bevindt zich op de rand van het invloedsgebied van hogedruk aardgastransportleiding Z-522-01.
- Uit de uitgevoerde risicoberekening is gebleken dat:
- De leiding geen PR 10-6 contour heeft;
- Het invloedsgebied niet reikt tot het plangebied;
- Het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en met de beoogde ontwikkeling niet toeneemt;
- Een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing is.
Verantwoording groepsrisico
In deze rapportage zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen (zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid). Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Oosterhout, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van het ruimtelijk plan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor nadere besluitvorming.
4.8 Water
4.8.1 Wet- en regelgeving / toetsingskader
Het waterbeleid van het Rijk en de provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het Waterbeheerplan 2016-2021 is het document waarin Brabantse Delta de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Waterschap Brabantse Delta investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen.
In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn hiervoor aan zet.
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat plannen hydrologisch worden getoetst op klimaatbestendigheid en hydrologisch neutraal moeten worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie ("het stand still beginsel"). Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Voor uitwerking van de hemelwaterafvoer betekent dit het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de vijftrapsstrategie, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:
- 1. hergebruik;
- 2. vasthouden / infiltreren;
- 3. bergen;
- 4. afvoeren naar oppervlaktewater;
- 5. afvoeren naar de riolering.
Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is waterberging nodig. In geval van waterberging loost de hemelwaterafvoer via een bodempassage op het oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater en een verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).
Voor grondwater betekent grondwaterneutraal geen verandering van de grondwaterstand waardoor in de omgeving van het plangebied verdroging of wateroverlast kan optreden. Waar nodig dient het plangebied te worden opgehoogd om de benodigde ontwateringsdiepte te behalen. Antea Group adviseert onderstaande benodigde ontwateringsdieptes daarbij aan te houden:
- gebouwen met kruipruimte: 1,0 m ontwateringsdiepte (afstand tussen GHG (= Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand) en onderkant vloerpeil). Voor het vloerpeil van de gebouwen geldt een geadviseerd vloerpeil van 0,2 à 0,3 m boven het wegpeil/verhardingenpeil. Dit vanwege het benodigde afschot voor afval- en hemelwaterafvoer en het voorkomen van wateroverlast in situaties bij water op straat;
- wegen: 0,7 m ontwateringsdiepte (verschil tussen GHG en wegpeil);
- groen: 0,5 m ontwateringsdiepte (verschil tussen GHG en maaiveld). Daarnaast moet het vochtgehalte in de bodem voldoende gewaarborgd blijven om verdroging te voorkomen.
De ontwateringsdiepten gelden als een inspanningsplicht. De gemeente kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor het handhaven van genoemde waarden. Door in nieuwbouwsituaties (extra) hoge peilhoogten te hanteren, wordt het risico op grondwateroverlast verder beperkt. In figuur 3 staat de ontwateringsdiepte schematisch weergegeven.
Keur
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd zonder een ontheffing van het waterschap. De wateren en Waterkeringen, waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren. Voor meer informatie over de gebods- en verbodsbepalingen wordt verwezen naar de Keur van het waterschap Brabantse Delta.
Het beleidskader voor water bestaat uit beleid gericht op waterkwantiteit en waterkwaliteit. Op verschillende niveaus is er beleid ontwikkeld (Europees, Nationaal, Provinciaal en Waterschap). Op het vlak van waterkwaliteit is samenvattend van toepassing dat de waterkwaliteit niet mag verslechteren en dat alle watersystemen in een chemische en ecologisch goede toestand verkeren. Daarnaast mag de toestand van het grondwater niet verslechteren en dient het grondwater beschermd te worden tegen verontreinigingen. Waterkwantiteit valt grotendeels binnen de beleidskaders van het waterschap. In het beleid wordt gestreefd naar het infiltreren van zoveel mogelijk water om de grondwateraanvulling te maximaliseren en de afvoer te minimaliseren. Voor nieuwe ontwikkelingen wordt het principe van hydrologisch neutraal bouwen gehanteerd.
4.8.2 Onderzoek
Hieronder volgt voor de relevante thema's een beschrijving van het waterbelang en de benodigde mitigerende- en compenserende maatregelen.
Terreinhoogte
De terreinhoogte in het plangebied varieert van NAP 5,2 m (oostzijde plangebied) tot NAP 7,2 m (westzijde plangebied). Figuur 4.5 toont het verloop van de terreinhoogte. De weghoogte van Kanaalstraat Zuid helt af van NAP 6,8 m tot NAP 6,4 m. Binnen het toekomstige natuurgebied is de huidige terreinhoogte gemiddeld NAP 5,62 m. Binnen het toekomstige bedrijventerrein is de huidige terreinhoogte NAP 5,98 m.
Figuur 4.5 Hoogtekaart plangebied (bron: AHN3)
Bodemopbouw en grondwater
Voor een algemene beschrijving van de bodemopbouw is gebruik gemaakt van grondboring B44G0679, gelegen aan de zuidzijde van het plangebied. Tot circa 2 m bestaat de bodem uit de Formatie van Boxtel, een pakket bestaande uit midden en fijn zand (zwak siltig). Daaronder ligt een 20 m dik pakket van de Formatie van Sterksel, een pakket bestaande uit grof en midden zand (zwak siltig). Daaronder ligt een 5 m dik pakket van Formatie van Stramproy, een pakket bestaande uit matig fijn zand (zwak siltig). Op een diepte van circa 27 m onder maaiveld bevindt zich een slecht doorlatende laag met een weerstand van 500 dagen tot 100 dagen.
Voor een beschrijving van het verloop van de grondwaterstanden is gebruikt van informatie uit Dinoloket en grondwatertools. Figuur 6 van de watertoets toont de gemiddelde hoogste grondwaterstanden volgens de peilbuizen nabij het plangebied. Dit betreft de peilbuizen B44G0069/B44G0070, B44G0679 en B44G0458. Met grondwatertools zijn de grondwaterstanden ingeschat voor het plangebied. De gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert in het plangebied van NAP 5,35 m (zuid) tot NAP 4,80 m (oosten). Om voldoende ontwateringsdiepte te behalen, geldt dat de lage delen van het terrein moeten worden opgehoogd. Voor het westelijke deel van het plangebied is het advies om minimaal NAP 6,40 m aan te houden als weghoogte (sluit aan om weghoogte van Kanaalstraat Zuid). Voor het oostelijke deel is het advies om minimaal NAP 5,85 m aan te houden als weghoogte.
Beschermingszone regionale kering Wilhelminakanaal
Het Wilhelminakanaal is een zogenaamde klasse IV vaarweg. Bij een klasse IV vaarweg hoort een vrijwaringszone van 25 meter breed gemeten vanuit de water/oeverlijn. De vrijwaringszone is wettelijk vastgelegd in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening. De gemeenten worden geacht in hun ruimtelijke plannen met de vaarwegbelangen zoals omschreven in het Barro rekening te houden.
Binnen de vrijwaringszone zal bekeken worden of de daarin voorgenomen activiteiten vergunning- dan wel meldingsplichtig zijn op basis van de Waterwet.
Figuur 4.6: Regionale kering (geel) en beschermingszone langs het Wilhelminakanaal (Bron: Rijkswaterstaat)
Oppervlaktwater
De watergangen binnen het plangebied en de watergangen aan de rand van het plangebied hebben een B-status, zie figuur 4.7. De watergangen zorgen momenteel voor de waterhuishoudkundige afwatering van dit huidig agrarisch gebied. Om de ontwikkeling van het bedrijventerrein mogelijk te maken, is voorzien dat de watergangen in het plangebied worden gedempt. De watergang langs het kanaal en de watergang zuidoostzijde van het plangebied blijft behouden (zie ook Bijlage 13). Door behoud van de benoemde watergangen treden geen significante effecten op naar de omgeving.
Na het bestemmingsplantraject wordt de waterhuishouding nader uitgewerkt. In het kader van het waterhuishoudkundig plan worden de bodemhoogten van de watergangen ingemeten om te beoordelen of de te dempen B-watergangen een bergende rol hebben. Het bergend oppervlak van te dempen B-watergangen wordt in het waterhuishoudkundig plan 1:1 gecompenseerd door aanleg van waterberging binnen het plangebied Rodenburg.
Figuur 4.7: Legger watergang (bron: legger van Waterschap Brabantse Delta, maart 2019)
Riolering
Het vuilwater wordt aangesloten op het gemengde stelsel. Hierover zal overleg plaatsvinden met de gemeente Oosterhout.
Hemelwaterverwerking en watercompensatie
Het hemelwater van het opslagterrein en de frequent bereden terreingedeelten wordt afgevoerd naar een zuiverende voorziening of een verbeterd gescheiden stelsel. Na het bestemmingsplantraject wordt de waterhuishouding voor het plan nader uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan.
Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Het water van terreinverhardingen stroomt via een wadi (10 mm berging): Het is niet de bedoeling dat dit water rechtstreeks geloosd wordt op het watersysteem.
Uitgangspunt bij de aanleg van een bedrijventerrein is dat er hydrologisch neutraal gebouwd wordt. Dit betekent dat de ontwikkeling niet mag leiden tot een grotere waterafvoer uit het gebied. Over de toename verhard oppervlak moet 60 mm gecompenseerd volgens de Algemene regels uit de Keur van waterschap Brabantse Delta.
Watercompensatie
Uit de watertoets volgt een benodigde watercompensatie van 5.320 m3 (uitgaande van maximaal voorzien verhardingsoppervlak). De noodzakelijke waterberging wordt voorzien door wadi's en bouwkundige voorzieningen. Daarnaast heeft Rodenburg de ambitie om zo veel mogelijk hemelwater zowel van daken als wegen) te infiltreren binnen het plangebied.
Het oppervlak van de te dempen B-watergangen bedraagt 1.149 m2 (gemeten op insteek-hoogte). In het kader van het waterhuishoudkundig plan worden de bodemhoogten van de B-watergangen ingemeten om te beoordelen of de te dempen B-watergangen een bergende rol hebben. Het bergend oppervlak van te dempen B-watergangen wordt in het waterhuishoudkundig plan 1:1 gecompenseerd.
De technische uitwerking van de waterberging vindt in een later stadium plaats. Uiteraard wordt dit ontwerp dan ook voorgelegd aan waterschap en gemeente.
Waterkwantiteit
Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Om de vervuiling van het afstromende hemelwater zoveel mogelijk te beperken, is het volgende van belang:
- gebruik van vervuilende (uitlogende) bouwmaterialen zoals zink, koper en lood voorkomen;
- gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen voorkomen/beperken;
- strooien van zout bij gladheid beperken;
- autowassen op de kavels voorkomen;
- het gescheiden watersysteem goed communiceren richting de toekomstige gebruiker.
4.8.3 Conclusie
Ophoging en peilen
Het Wilhelminakanaal heeft een over het algemeen een drainerende werking. Antea Group heeft op basis van de beschikbare grondwatermetingen uit Dinoloket de gemiddeld hoogste grondwaterstanden voor het plangebied geschat, zie figuur 6. Deze gemiddelde hoogste grondwaterstand is maatgevend. De benodigde ontwateringsdieptes zijn 0,7 m onder wegen. Om voldoende ontwateringsdiepte te behalen, geldt dat de lage delen van het terrein moeten worden opgehoogd. Voor het westelijke deel van het plangebied is het advies om minimaal NAP 6,40 m aan te houden als weghoogte (sluit aan om weghoogte van Kanaalstraat Zuid). Voor het oostelijke deel is het advies om minimaal NAP 5,85 m aan te houden als weghoogte.
Voor het vloerpeil van de gebouwen geldt tevens een geadviseerd vloerpeil van 0,2 à 0,3 m boven het weg-/ verhardingenpeil vanwege het benodigde afschot voor afval- en hemelwaterafvoer en het voorkomen van wateroverlast in situaties bij water op straat;
Beschermingszone regionale waterkering Wilhelminakanaal
Nabij het noordoostelijke deel van de uitbreidingslocatie is een regionale waterkering in beheer bij Rijkswaterstaat aanwezig. Wanneer werkzaamheden binnen de beschermingszone voorzien zijn, moet hiervoor aan de eisen van Rijkswaterstaat worden voldaan. In paragraaf 11.5 van de planregels zijn hiertoe voorschriften gesteld.
Hemelwaterverwerking
Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) mag niet rechtstreeks, maar via de retentievoorzieningen geloosd worden, dan wel worden geïnfiltreerd in de bodem. Het water van terreinverhardingen kan daarbij via een wadi (10 mm berging) via de retentie- voorzieningen afstromen naar het oppervlaktewater, dan wel worden geïnfiltreerd in de bodem.
Uitgangspunt bij de aanleg van een bedrijventerrein is dat er hydrologisch neutraal gebouwd wordt. Dit betekent dat de ontwikkeling niet mag leiden tot een grotere waterafvoer uit het gebied. Over de toename verhard oppervlak moet 60 mm gecompenseerd volgens de Algemene regels uit de Keur van waterschap Brabantse Delta.
Watercompensatie
Uit de watertoets volgt een benodigde watercompensatie van 5.320 m3 (uitgaande van 88.618 m2 verharding). De noodzakelijke waterberging wordt voorzien door wadi's en bouwkundige voorzieningen. Daarnaast heeft Rodenburg Beheer B.V. de ambitie om zo veel mogelijk hemelwater zowel van daken als wegen) te infiltreren binnen het plangebied.
Het oppervlak van de te dempen B-watergangen bedraagt 1.149 m2 (gemeten op insteek-hoogte). In het kader van het waterhuishoudkundig plan worden de bodemhoogten van de B-watergangen ingemeten om te beoordelen of de te dempen B-watergangen een bergende rol hebben. Het bergend oppervlak van te dempen B-watergangen wordt in het waterhuishoudkundig plan 1:1 gecompenseerd.
De technische uitwerking van de waterberging vindt in een later stadium plaats. Uiteraard wordt dit ontwerp dan ook voorgelegd aan waterschap en gemeente. Hierbij zullen dan eveneens de mogelijkheden worden bezien om waterberging te realiseren binnen het in figuur 4.8 weergegeven paarse gebied en de bestaande, niet functionele wadi mogelijkerwijs te benutten voor hemelwater-opvang. De niet functionele wadi is gelegen aan de westzijde van de westzijde van het plangebied. Daarbij zal ook worden bezien of een gedeelte qua opvang kan worden gecompenseerd in het aangrenzend westelijk deel naast het plangebied en bestaand industrieterrein.
Nadere uitwerking waterhuishoudkundige aspecten
Na het bestemmingsplantraject wordt de waterhuishouding voor het plan nader uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan. Daarbij zal ook worden bezien of compensatie kan plaatsvinden binnen de beoogde bestemming bedrijven, los van de overige bestemmingen binnen het plangebied, dan wel op het aangrenzend westelijk deel alwaar al een bestaande niet functioneel wadi ligt. Dit ontwerp zal vervolgens worden voorgelegd aan het waterschap en/of gemeente in het kader van vergunningverlening.
Voor de verwerking van het vrijkomend afvalwater binnen het plangebied is nog niet uitgewerkt. Om dit wel te borgen is een 'Voorwaardelijke verplichting – riolering' opgenomen.
4.9 Bodem
4.9.1 Wet- en regelgeving / toetsingskader
Nationaal
In het Nationaal Milieubeleidsplan 3 (NMP3, 1997) is door het kabinet geconstateerd dat grote delen van de Nederlandse bodem zijn verontreinigd. De aanwezigheid van de verontreiniging en daardoor verminderde gebruiksmogelijkheden van de bodem, heeft zowel in het stedelijk als het landelijk gebied ernstige ruimtelijke en economische gevolgen, zoals het stagneren van ontwikkelingen op het gebied van volkshuisvestiging, landinrichting, infrastructuur en bedrijventerreinen. Eind 2004 is het Landsdekkend Beeld Bodemverontreiniging (LDB) opgeleverd. Het LDB is een inventarisatie – voor geheel Nederland – van locaties waar de bodem (mogelijk) verontreinigd is door (voormalige) bedrijfsactiviteiten. Uit de ruim 750.000 locaties van het LDB is een werkvoorraad voor circa 425.000 (potentieel) ernstig verontreinigde locaties gedestilleerd, die moesten worden onderzocht en eventueel gesaneerd. De verantwoordelijkheid voor het samenstellen van het LDB en het beheer van de bodemdata lag en ligt bij de bevoegde gezagen in het kader van de Wet Bodembescherming (Wbb). Voor dit bestemmingsplan is dit de gemeente Oosterhout.
Bodemconvenant
Vanaf 2009 ligt de nadruk op het aanpakken van spoedlocaties: verontreinigde locaties waarbij in de huidige situatie sprake is van onaanvaardbare risico's voor de mens, het grondwater en/of ecosystemen. Deze locaties moesten voor 2015 zijn gesaneerd, of de risico's moesten minimaal beheersbaar zijn. Dit beleid is bestendigd met het ondertekenen van een nieuw, tweede convenant op 17 maart 2015: het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020.
Voor ernstige niet spoedeisende locaties geldt een saneringsplicht. De aanpak van de verontreiniging kan echter worden uitgesteld totdat kan worden aangesloten bij maatschappelijk gewenste ontwikkelingen. Uiteindelijk moet het resultaat van de sanering zijn dat de locatie geschikt is voor het (toekomstig) gebruik.
Nieuwe gevallen van bodemverontreiniging, gevallen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan, vallen onder de zorgplicht. Deze bepaling verplicht bij bodemverontreiniging het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd, om de verontreiniging geheel te verwijderen.
Sanering van een geval van niet ernstige bodemverontreiniging is wettelijk niet verplicht, met uitzondering van gevallen die vallen onder de zorgplicht. Soms kan het toch wenselijk zijn om de verontreiniging te verwijderen, bijvoorbeeld in het geval van verkoop van een terrein of het bouwrijp opleveren van een locatie.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is inzicht in de bodemkwaliteit relevant, om te kunnen bepalen of de bodemkwaliteit voor de beoogde (nieuwe) bestemming geschikt is. Tevens geeft het een inzicht in de mogelijke (technische) maatregelen die noodzakelijk zijn om de uitvoerbaarheid van een plan te kunnen aantonen. Bij een wijziging van de bestemming of functie van een grond is het van belang dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.
Wet bodembescherming (Wbb)
De resultaten van de uitgevoerde analyses zijn getoetst aan de actuele achtergrond-, streef- en interventiewaarden uit de Regeling Bodemkwaliteit en de Circulaire bodemsanering. Hiervoor is gebruik gemaakt van BOTOVA-gevalideerde software. Een uitgebreide toelichting op het toetsingskader en een overzicht van de actuele achtergrond-/streef- en inteventiewaarden is opgenomen in de bijlagen van het bodemonderzoek (Bijlage 14). Een monster kan voldoen aan de achtergrondwaarde, terwijl een stof binnen het monster de achtergrondwaarde overschrijdt (Regeling bodemkwaliteit, art. 4.2.2).
In de tekst zal de term 'verhoogd' worden gebruikt bij gehalten hoger dan de achtergrond- of streefwaarden en lager dan de interventiewaarden. De term 'sterk verhoogd' wordt gebruikt bij gehalten hoger dan of gelijk aan de interventiewaarden. Tevens is bij de getoetste waarden een index opgenomen. Deze index is als volgt berekend: Index = (GSSD - AW) / (I - AW).
Een negatieve waarde voor de index houdt in dat de gestandaardiseerde meetwaarde (= GSSD) lager is dan de achtergrondwaarde (= AW). Bij een index boven de 1 ligt de gestandaardiseerde meetwaarde boven de interventiewaarde (= I). Een index tussen de 0 en 0,5 betekent dat de gestandaardiseerde meetwaarde (ver) onder de interventiewaarde ligt. Een index tussen de 0,5 en 1 houdt in dat de gestandaardiseerde meetwaarde (dicht) bij de interventiewaarde ligt. Afhankelijk van de specifieke situatie geeft dit mogelijk aanleiding voor het uitsplitsen van een mengmonster en/ of het uitvoeren van een nader onderzoek.
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
De resultaten van de (meng)monsters uit het bodemonderzoek die op het standaardpakket grond zijn geanalyseerd, zijn eveneens indicatief getoetst aan de samenstellingseisen uit het Besluit bodemkwaliteit, voor vrijkomende grond (generiek toetsingskader).
PFAS
De resultaten zijn getoetst aan de toetsingswaarden uit het Tijdelijk Handelingskader PFAS (conform Besluit Bodemkwaliteit).
Voor PFAS zijn in de Wet bodembescherming geen normen en/of toetsingsmogelijkheden bekend.
De CROW400-toetsing is op basis van de SRC-arbo waarden die het CROW op 23 juli 2019 zijn vastgesteld.
Recent heeft het RIVM zogeheten Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV) afgeleid, als de INEV waarden niet worden overschreden is er meestal geen onaanvaardbaar risico voor mens of milieu.
4.9.2 Onderzoek
Het bodemonderzoek is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN 5740+A1: 2016 (Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek).
Vooronderzoek
De aanleiding tot het vooronderzoek is: het opstellen van een hypothese over de milieuhygiënische bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek.
Bodemopbouw en geohydrologie
Ten aanzien van de bodemopbouw en geohydrologie kan het volgende worden vermeld:
freatische grondwaterstand: 0,7 à 1,1 m –mv.
regionale grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket: noordwestelijk
voorkomen van oppervlaktewater in de directe omgeving: ja, direct ten noorden (Wilhelminakanaal)
ligging binnen een grondwaterbeschermingsgebied: nee
ophogingen/dempingen/bodemvreemde lagen bekend? nee
overige informatie omtrent het voorkomen van ophoging of bodemvreemde lagen of beïnvloedingen van het grondwatersysteem door menselijk handelen (drainage, bemalingen, onttrekkingen, infiltratie) ter plaatse van de locatie is niet bekend.
De gegevens over de geohydrologie zijn verkregen uit de Grondwaterkaart van Nederland (DGV-TNO) en de actuele kaarten met grondwaterbeschermingsgebieden.
Verwachting ten aanzien van de bodemkwaliteit
Voor de betreffende locatie is door Antea Group een uitgebreid vooronderzoek verricht (Historisch bodemonderzoek uitbreidingslocatie Rodenburg, kenmerk: 0442130.100, d.d. 5 april 2019). De verzamelde informatie geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten ter hoogte van het plangebied (percelen G 2429, 2634, 2635 en 3085). Voor zover bekend is de onderzoekslocatie niet eerder onderzocht. In de omgeving zijn het verleden diverse onderzoeken uitgevoerd en staan diverse voormalige (verdachte) activiteiten geregistreerd. Tijdens de voorgaande onderzoeken zijn in de grond maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond. In het grondwater worden in de regio licht tot lokaal sterk verhoogde concentraties aan zware metalen (met name nikkel en zink) gemeten, zonder aantoonbare bron of oorzaak. De gemeten concentraties worden in dergelijke gevallen gerelateerd aan regionaal verhoogd achtergrondwaarden.
Asbest
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie als onverdacht ten aanzien van asbest wordt aangemerkt omdat er geen aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten waarbij asbest op of in de bodem terecht is gekomen.
PFAS
Gezien de aard van de beoogde werkzaamheden bestaat de kans dat grond bij de bouwwerkzaamheden vrijkomt en afgevoerd dient te worden.
Diverse partijen waaronder Rijkswaterstaat staan het toepassen van grond/ slib niet toe als er geen analyses op deze stoffen uitgevoerd zijn. Dit leidt er toe dat diverse grondverwerkers ook om deze gegevens vragen. Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat het uitvoeren van een historisch onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen als onvoldoende wordt beschouwd.
Conclusie vooronderzoek en hypothese
De verzamelde informatie geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein. Ook wordt niet verwacht dat de activiteiten op de omliggende percelen de bodemkwaliteit op het onderzoeksterrein negatief hebben beïnvloed.
Op basis van het vooronderzoek is voor de onderzoekslocatie de strategie voor een onverdachte grootschalig onverdachte niet-lijnvormige (ONV-GR-NL) aangehouden.
Onderzoek naar PFAS kan worden uitgevoerd op basis van de strategie voor een verdachte niet lijnvormige locatie met een homogeen verdeelde verontreinigde stof (VED-HO-NL). Ter bepaling van de grondkwaliteit met betrekking tot PFAS en GenX worden de boringen gecombineerd met het verkennend bodemonderzoek en worden 28 boringen in duplo bemonsterd (bovengrond).
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie als onverdacht ten aanzien van asbest wordt aangemerkt omdat er geen aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten waarbij asbest op of in de bodem terecht is gekomen.
Onderzoeksresultaten
Lokale bodemopbouw en veldwaarnemingen
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem tot de maximaal geboorde diepte van 2,5 m –mv. uit zand bestaat. Sporadisch is in de ondergrond een leemlaag aangetroffen.
Bij het uitvoeren van het veldonderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op bodemverontreiniging.
De zuurgraad (pH) en het elektrische-geleidingsvermogen (EC) zijn niet afwijkend van een natuurlijke situatie.
In het bemonsterde grondwater uit de peilbuizen is een verhoogde troebelheid (> 10 NTU) vastgesteld. Een verhoogde troebelheid kan in sommige gevallen leiden tot een overschatting van de gehalten aan PAK, PCB, OCB, dioxines of andere matig/slecht oplosbare organische parameters. Dergelijke stoffen zijn in dit onderzoek niet onderzocht. Aanvullend onderzoek naar de verhoogde troebelheid is daarom niet uitgevoerd.
Analyseresultaten
Grond
In de volgende tabel zijn de parameters weergegeven, die de betreffende achtergrond- of interventiewaarde overschrijden. In de laatste kolom zijn de resultaten van de toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit weergegeven.
Tabel 4.8 Overschrijdingstabel grond NEN parameters
In de volgende tabel zijn de toetsingsresultaten van het onderzoek naar PFAS in grond weergegeven.
Tabel 4.9 overschrijdingstabel grond PFAS
Grondwater
In de volgende tabel zijn de parameters weergegeven, die de betreffende streef- of interventiewaarde aangaande grondwater overschrijden.
Tabel 4.10 overschrijdingstabel grondwater
4.9.3 Conclusie
In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.
Grond
Toetsing Wet bodembescherming
Zintuiglijk zijn in de opgeboorde grond geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen (> 1%). In een enkel monster van de zintuiglijk schone bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan zink aangetoond. In de overige zintuiglijk schone boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond (NEN). Door het verhoogde gehalte aan zink zijn er beperkingen met betrekking tot het gebruik van het grondwater.
Regionaal verhoogde concentraties zware metalen in het grondwater
In het gebied is een overschrijding van de concentratie aan van zware metalen in het grondwater aangetoond. Het betreft een (grootschalige) diffuse verontreiniging van (semi-)natuurlijke oorsprong die regelmatig wordt aangetroffen in de provincie Noord-Brabant. Derhalve is het gebruiksadvies om geen grondwater te onttrekken (b.v. beregening, consumptie enz.)
Toetsing Besluit bodemkwaliteit
De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters (NEN) zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de boven- en ondergrond - behoudens MM03 - voldoen aan de klasse Achtergrondwaarden.
Voor wat betreft PFAS wordt een enkel monster (PMM04) van de grond geclassificeerd als Niet Toepasbaar. De overige grond voldoet aan zowel klasse Wonen/Industrie als Landbouw/Natuur. Door de verhoogde concentraties zijn er beperkingen met betrekking tot de afvoer van de grond.
Grondwater
Het grondwater bevat een sterk verhoogde concentratie aan zink, verder zijn licht verhoogde concentraties aan andere zware metalen (barium, cadmium, koper, molybdeen, nikkel), en/of minerale olie vastgesteld.
In de regio worden vaker verhoogde concentraties aan zware metalen in het grondwater aangetroffen, zonder direct aantoonbare bron of oorzaak. Dergelijke concentraties worden gerelateerd aan regionale verhoogde achtergrondwaarden.
Toetsing hypothese
De vooraf opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' wordt verworpen, vanwege het aantreffen van PFAS in grond, licht verhoogde gehalten in de grond en licht tot sterk verhoogde concentraties in het grondwater.
Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.
4.10 Niet Gesprongen Explosieven
In opdracht van de gemeente Oosterhout is Vooronderzoek ontplofbare oorlogresten uitgevoerd voor de gehele gemeente Oosterhout.
Op basis van de beoordeelde feiten van dat vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. De volgende gevechtshandelingen/ontplofbare oorlogsresten gerelateerde handelingen hebben in en nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:
Beschietingen met geschutmunitie
De volgende ontplofbare oorlogsresten kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:
- Kleinkalibermunitie,
- Hand- en geweergranaten,
- Munitie voor granaatwerpers
- Toebehoren van munitie.
Nader onderzoek en het indien nodig ruimen van de mogelijk aanwezige Niet Gesprongen Explosieven is noodzakelijk voor het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden in het plangebied.
4.11 Cultuurhistorie En Archeologie
4.11.1 Wet- en regelgeving / toetsingskader
Verdrag van Malta
Het verdrag beoogt met cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Grondslag van het verdrag is dat dit archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:
- 1. het streven naar het behouden van archeologie in de bodem, het zogenaamde “behoud in situ” (artikel 4, tweede lid);
- 2. tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden, zodat er nog ruimte is voor archeologievriendelijke alternatieven (artikel 5);
- 3. het 'de verstoorder betaalt'-principe. De ontwikkelaar is verantwoordelijk voor de kosten van het archeologisch onderzoek en de uitwerking van de resultaten (artikel 6).
Als uitvloeisel van dit verdrag hebben provincies vanaf de jaren '90 in hun streekplannen en verordening kaders voor de toetsing van het archeologische belang opgenomen. En gemeenten hebben in veel bestemmingsplannen aanlegvergunningenstelsels (later: vergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) voor archeologie opgenomen.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet, welke per 1 juli 2016 van kracht is, bundelt bestaande regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd.
In hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet is de bescherming van erfgoed opgenomen en in hoofdstuk 5 de archeologische monumentenzorg. De wet en de hierop gebaseerde regelgeving bevatten onder meer voorschriften met betrekking tot opgravingen, het melden van archeologische vondsten en de archeologische rapportage. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening), zijn gemeenten gehouden de belangen van de archeologische monumentenzorg in hun bestemmingsplan te verankeren.
4.11.2 Onderzoek
4.11.3 Conclusie
4.12 Milieueffectrapportage
4.12.1 Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.-procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt dit voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is). Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten, met bijbehorende drempelwaarden, aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen (m.e.r.-beoordeling). Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Daarnaast is het verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald wordt (deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor dergelijke activiteitendient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling niet alle procedurele vereisten van toepassing zijn (vandaar de term vormvrij). De initiatiefnemer dient bijvoorbeeld wel een melding te doen van zijn voornemen en het bevoegd gezag dient hierover binnen zes weken een besluit te nemen en de initiatiefnemer hiervan op de hoogte te stellen. Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r..
4.12.2 Onderzoek
De vormvrije m.e.r. beoordeling is als Bijlage 25 bij de toelichting gevoegd. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder D11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. D11.3 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. D18.1 De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval, anders dan bedoeld onder D 18.3, D 18.6 of D 18.7.De omschrijving van de drempelwaarden behorend bij deze categorieën is opgenomen in onderstaande tabel (zie: tabel 4.11).
Tabel 4.11: Besluit m.e.r. ten opzichte van project Side Stream Innvation Valley
De geldende drempelwaarden uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. worden niet overschreden. Er is daarmee vanuit het Besluit m.e.r. geen verplichting tot een “formele” m.e.r.-beoordeling. Echter conform artikel 2, lid 5, onder b Besluit milieueffectrapportage moet ook onder de drempelwaarden onderzocht worden of er sprake is van belangrijk nadelige milieugevolgen die tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure zouden moeten leiden. Voorheen was dit vormvrij en werd er gesproken over een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het onderscheid tussen vormvrije en formele m.e.r.-beoordeling is echter vervallen. Dit heeft tot gevolg dat (ook) voor een vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig plan een apart m.e.r.-beoordelingsbesluit door bevoegd gezag noodzakelijk is en dat de informatie hiervoor in een zogenaamde aanmeldingsnotitie gegeven moet worden.
4.12.3 Conclusie
Uit deze m.e.r.-beoordeling blijkt dat voor de meeste milieuaspecten uitbreiding van het bedrijventerrein niet leidt tot belangrijk nadelige milieugevolgen. Voor een aantal aspecten (met name natuur) zijn mitigerende en compenserende maatregelen nodig om belangrijk nadelige milieugevolgen te voorkomen. Deze moeten dan ook geborgd worden in het bestemmingsplan. Bij borging van mitigerende en compenserende maatregelen in het bestemmingsplan leidt uitbreiding van het bedrijventerrein niet tot belangrijke nadelige milieueffecten en is er geen noodzaak tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Wettelijke Vereisten
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden en gebouwen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is aangesloten bij het gemeentelijke 'Handboek (digitale) bestemmingsplannen'. Voor onderhavig bestemmingsplan is de versie van 2019 gehanteerd. Het handboek bevat een set regels die voor alle nieuwe bestemmingsplannen binnen de gemeente Oosterhout wordt gehanteerd, waardoor sprake is van uniforme regelingen in de diverse plannen. In het Handboek is gestreefd naar standaardisering van bestemmingen en regels zoals aangegeven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Het onderhavige bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, doch treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad.
5.2 Verbeelding
Figuur 5.1: Verbeelding
5.3 Bestemmingen
5.3.1 Opzet regels
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
- Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
- De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
- Algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
- Overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Wijzigingsbevoegdheid.
De specifieke nadere eisenregelingen, afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden en mogelijk een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze bevordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan.
5.3.2 Flexibiliteitsregels
Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door regels op te nemen over de bevoegdheid tot het verlenen van een (binnenplanse) omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan, het stellen van nadere eisen of een wijzigingsbevoegdheid.
Voor het opnemen van flexibiliteitsregels geldt als uitgangspunt dat flexibiliteitregels alleen worden gebruikt als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn. Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.
5.3.3 Toelichting bestemmingen
Hieronder worden de meeste voorkomende bestemmingen kort toegelicht.
Bedrijf - Biobased
De tot 'Bedrijf - Biobased' bestemde gronden zijn bedoeld voor bedrijven en kennis- en onderwijsinstellingen waarvan de activiteiten zijn gericht op het ontwikkelen en toepassen van technologieën op Biobased Economy Bedrijf die vallen onder milieucategorie 3 en 4. In de planregels is een definitie vastgelegd van 'Biobased Economy Bedrijf'. Daaronder wordt verstaan: Bedrijf dat gericht is op (1) het verwerken van gewassen, plantaardige reststromen uit de landbouw, voedingsmiddelenindustrie of uit terreinbeheer tot een grondstof, materiaal of (herbruikbaar) product in de bedrijfscategorieën 3 en 4 en uitbreiding van reeds op het bedrijventerrein Vijf Eiken gevestigde Biobased Economy Bedrijven en/of symbiose en/of samenwerking met andere op het bedrijventerrein Vijf Eiken gevestigde Biobased Economy Bedrijven.
Daarmee wordt de voorgenomen bedrijfsuitbreiding van Rodenburg mogelijk gemaakt. Deze bedrijfsuitbreiding kan plaatsvinden als onderdeel van het huidige bedrijf, maar ook door middel van een nieuwe entiteit al dan niet samen met een derde partij.
Natuur
De tot 'Natuur' bestemde gronden zijn bedoeld voor instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang. Verder zijn de gronden bedoeld voor extensief recreatief medegebruik en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Voor diverse in het betreffende artikel genoemde werkzaamheden kan een omgevingsvergunning worden verleend, indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de aanwezige waarden.
Verkeer
De tot 'Verkeer' bestemde gronden zijn bedoeld voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, groen- en nutsvoorzieningen, kunstwerken en -objecten, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Onder voorzieningen voor verkeer en verblijf wordt onder andere verstaan wegen, voet- en fietspaden. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd tot meer dan 0,50 cm onder maaiveld en dit over een oppervlakte is van meer dan 100 m2, dan moet hiervoor een vergunning voor zijn afgegeven. Deze wordt afgegeven indien uit een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport blijkt dat het archeologisch bodemarchief niet wordt verstoord. Al dan niet na het treffen van maatregelen.
Hoofdstuk 6 Handhaafbaarheid
Handhaving vormt een belangrijk onderdeel van een beleidscyclus. Regels worden gesteld met als doel het beschermen van een bepaald belang. Zonder toezicht op naleving van deze regels bestaat het risico dat dit doel onvoldoende bereikt wordt. Tevens komt de gemeente ongeloofwaardig over als gestelde regels niet worden gehandhaafd.
Handhaafbaarheid, draagvlak en naleefgedrag
Een eerste voorwaarde voor handhaving is een duidelijk en handhaafbaar beleid en regelgeving. Om die reden worden nieuwe versies van digitale handboeken en die onderdelen van bestemmingsplannen die afwijken van het digitale handboek, door de afdeling die belast is met vergunningverlening en handhaving, gecontroleerd op uitvoerbaarheid. Ook voor dit bestemmingsplan heeft deze toets plaats gevonden.
Naast handhaafbare regels dient er ook het nodige draagvlak voor het nieuwe beleid en de daaruit voortvloeiende regels te zijn. Immers zal een plan met weinig draagvlak op weinig naleefgedrag kunnen rekenen. Het creëren van draagvlak is onder andere bewerkstelligd door in de verschillende fasen van het planproces burgers, belangenorganisaties en andere belanghebbenden te betrekken, al dan niet via wettelijk bepaalde inspraakmomenten.
Preventieve en repressieve handhaving
Naast repressie (handhavend optreden op het moment dat er sprake is van een overtreding) heeft preventie een belangrijke functie in de gemeentelijke handhavingsstrategie (de gemeente hanteert de landelijke handhavingsstrategie). Bij preventief handhaven spelen vooral dialoog, voorlichting en advisering een belangrijke rol. Zo voorziet het handhavingsbeleid van de gemeente Oosterhout in meer aandacht voor voorlichting en communicatie, onder andere door het uitgeven van voorlichtingsbrochures.
Qua repressie voorziet het gemeentelijk handhavingsbeleid en het daarop gebaseerde integrale uitvoeringsprogramma in het continu opsporen van overtredingen van het bestemmingsplan. Ook worden er gezamenlijk met andere overheden (brandweer, politie, belastingdienst) multidisciplinaire handhavingsacties georganiseerd. Binnen dergelijke acties is er ook aandacht voor overtredingen van het bestemmingsplan. Indien een overtreding wordt geconstateerd, zal als eerste stap in het handhavingstraject telkens worden bezien of het illegale gebruik of bouwwerk op grond van het bestemmingsplan of afwijking daarvan, alsnog gelegaliseerd kan worden. Is dat niet het geval dan wordt het handhavingstraject doorgezet. Al deze aspecten zijn vastgelegd in het beleidsplan Fysieke Leefomgeving en de daarin opgenomen handhavingsstrategie en dienen als leidraad voor de alledaagse handhavingspraktijk binnen de gemeente Oosterhout.
IJkmoment, overgangsrecht en monitoring beleid
De totstandkoming van dit bestemmingsplan is een ijkmoment voor de handhaving. Indien bebouwing of gebruik afwijkt van het bestemmingsplan, zal hier tegen handhavend worden opgetreden. Voor zowel bouwen als gebruik is het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan de peildatum. Tegen bebouwing en gebruik dat onder het overgangsrecht valt, kan niet handhavend worden opgetreden.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (afdeling 6.4), geldt er een verplichting tot kostenverhaal voor die gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Op grond van het Bro is kostenverhaal verplichting in geval van:
- de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
- uitbreiding van gebouwen met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
Op basis van het bovenstaande is kostenverhaal verplicht. Uitsluitend op gronden die in eigendom zijn van Rodenburg zijn ontwikkelingen opgenomen in dit bestemmingsplan. Op gronden van derden worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Met Rodenburg B.V. is voorafgaand aan het vaststellen van dit bestemmingsplan een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door Rodenburg. Door de overeenkomst zijn de kosten die de gemeente moet maken voor dit bestemmingsplan anderszins verzekerd.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het plan is besproken met diverse partijen in het kader van de Omgevingsdialoog (zie Bijlage 27). Daarnaast heeft een extra sessie plaatsgevonden met de Vereniging Spaar de Duiventoren en het Blik.
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overleginstanties: de provincie Noord Brabant, het Waterschap Brabantse Delta, de inspectie leefomgeving en transport, regio Zuid. Ook heeft het voorontwerp-bestemmingsplan in het kader van de inspraakprocedure ter inzage gelegen waarbij diverse schriftelijke reacties zijn ingekomen.
De reacties zijn verwerkt in de 'Commentaarnota inspraak en vooroverleg voorontwerp-bestemmingsplan bestemmingsplan buitengebied, herziening 23 (Sidestream Innovation Valley)' welke is bijgevoegd in Bijlage 27. In het ontwerp-bestemmingsplan zijn wijzigingen en aanvullingen aangebracht die in de genoemde commentaarnota zijn opgenomen.
De planaanpassingen en aanvullingen komen kort samengevat op het volgende neer:
- De toelichting wordt op enkele punten aangepast naar aanleiding van de opmerkingen van de regionale brandweer.
- Hetzelfde geldt voor opmerkingen welke door Rijkswaterstaat zijn gemaakt. Daartoe is in het ontwerpbestemmingsplan een vrijwaringszone opgenomen en wordt het verkeersonderzoek geactualiseerd.
- In het ontwerpbestemmingsplan wordt naar aanleiding van de opmerkingen van de provincie ingegaan op de compensatieplicht voor het aan te tasten c.q. te verstoren NNB is het verkeersonderzoek geactualiseerd, de landschapsinvesteringsregeling aangepast en is de aanduiding van NNB alsmede de rapportage inzake de kwaliteitsverbetering van het landschap daarop aangepast.
- De bufferzone aan de zuidzijde van het plangebied is aangepast naar aanleiding van de door de provincie gemaakte opmerkingen. Daartoe is onder andere een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor een verlichtingsplan. Tevens is daarbij rekening gehouden met de vereiste kwaliteitsverbetering.
- Ten behoeve van de te volgen herbegrenzingsprocedure is het concept geborgd in het ontwerpbestemmingsplan.
- Op verzoek van het waterschap is de watertoets aangepast. In de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan is ingegaan op de opmerkingen van het waterschap.
- Er is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking opgesteld, welke als bijlage is gevoegd bij het ontwerpbestemmingsplan. De toelichting is op dit punt tevens aangepast in die zin, dat het concept van deze ontwikkeling hierin beter is onderbouwd.
- In het ontwerpbestemmingsplan is een betere onderbouwing opgenomen voor wat betreft de noodzakelijke compensatie van de aan te tasten c.q. de te verstoren oppervlakte NNB.
7.3 Vaststellingsprocedure
De procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening is doorlopen. Hierop zijn zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn verwerkt in de 'Reactienota zienswijzen inzake ontwerp-bestemmingsplan bestemmingsplan buitengebied, herziening 23 (Sidestream Innovation Valley)' welke deel uitmaakt van het raadsbesluit. In het vast te stellen bestemmingsplan zijn wijzigingen en aanvullingen aangebracht die in de reactienota zijn opgenomen.
Dit betreft samengevat de volgende wijzigingen en aanvullingen:
- Ten aanzien van de regels gelden de volgende wijzigingen:
- 1. De begripsomschrijving voor Biobased bedrijven wordt vervangen;
- 2. De begripsomschrijving bedrijf behorend tot milieucategorie 3 wordt toegevoegd;
- 3. De begripsomschrijving bedrijf behorend tot milieucategorie 4 wordt toegevoegd;
- 4. Artikel 3, lid 3.1 onder b wordt aangepast;
- 5. De specifieke gebruiksregels worden aangepast vanwege de uitgangspunten en de actuele versie van Aerius;
- 6. De voorwaardelijke verplichting – riolering wordt toegevoegd;
- 7. De voorwaardelijke verplichting – natuurcompensatie verdere akoestische belasting N629 wordt toegevoegd;
- 8. De voorwaardelijke verplichting – natuurcompensatie en kwaliteitsverbetering wordt toegevoegd;
- 9. De voorwaardelijke verplichting – waterberging wordt aangepast;
- 10. De voorwaardelijke verplichting – verlichting wordt aangepast;
- 11. De regel ten aanzien van de geluidzone -industrie wordt aangepast;
- Ten aanzien van de bijlagen bij de regels gelden de volgende wijzigingen:
- 1. De bijlage Staat van bedrijfsvoering wordt verwijderd;
- 2. De bijlage stikstofonderzoek wordt geactualiseerd met de actuele versie van Aerius;
- 3. De bijlage inrichtingsplan wordt toegevoegd;
- 4. De bijlage inrichtingsplan oostelijk perceel wordt toegevoegd;
- 5. De bijlage beheerplan wordt toegevoegd;
- 6. De bijlage beheerplan oostelijke perceel wordt toegevoegd;
- 7. De bijlage beeldkwaliteitsplan wordt toegevoegd;
- Ten aanzien van de verbeelding gelden de volgende wijzigingen:
- 1. De bestemming Verkeer tussen de bedrijfsbestemmingen wordt aangepaste naar Bedrijf – Biobased;
- Ten aanzien van de toelichting gelden de volgende wijzigingen:
- 1. De toelichting ten aanzien van Compensatie Natuurnetwerk Brabant wordt aangevuld met een verwijzing naar de voorwaardelijke verplichting en een beschrijving van de werking;
- 2. De toelichting ten aanzien van Luchtkwaliteit wordt aangepast met de actuele verkeersbewegingen;
- 3. De toelichting ten aanzien van Water wordt aangevuld met een verwijzing naar de voorwaardelijke verplichting;
- 4. De toelichting ten aanzien van de welstandsnota wordt geactualiseerd;
- 5. De toelichting ten aanzien van het Regionaal Ruimtelijke Overleg / Ontwikkeldag West-Brabant en Midden-Brabant wordt verplaatst naar 3.2.2 en tevens aangevuld;
- 6. Figuur 4.7 calamiteitenontsluiting wordt geactualiseerd;
- Ten aanzien van de bijlagen bij de toelichting gelden de volgende wijzigingen:
- 1. De bijlagen Lagenbenadering wordt geactualiseerd;
- 2. De bijlagen ten aanzien van Verkeer worden uitgebreid met een oplegnotitie;
- 3. De bijlagen stikstofonderzoek wordt geactualiseerd met de actuele versie van Aerius;
- 4. De bijlagen Luchtkwaliteit onderzoek wordt geactualiseerd;
- 5. De bijlagen 26, 27, 28, 29 en 30 worden samengevoegd.
Bijlage 1 Aerius Berekening
Bijlage 2 Memo Natuurcompensatie
Bijlage 2 Memo Natuurcompensatie
Bijlage 3 Inrichtingsplan
Bijlage 4 Inrichtingsplan Oostelijk Perceel
Bijlage 4 Inrichtingsplan oostelijk perceel
Bijlage 5 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 6 Beheerplan
Bijlage 7 Beheerplan Oostelijk Perceel
Bijlage 7 Beheerplan oostelijk perceel
Bijlage 8 Geluidzonering Nnb
Bijlage 9 Industrieterrein En Geluidszone
Bijlage 9 Industrieterrein en geluidszone
Bijlage 1 Lagenbenadering
Bijlage 2 Laddertoets Side Stream Innovation Valley Rodenburg
Bijlage 2 Laddertoets Side Stream Innovation Valley Rodenburg
Bijlage 3 Verkeer
Bijlage 4 Verkeer
Bijlage 5 Wnb Toets
Bijlage 6 Oplegnotitie Wnb Toets
Bijlage 6 Oplegnotitie Wnb toets
Bijlage 7 Inspectie Flora- En Fauna
Bijlage 7 Inspectie flora- en fauna
Bijlage 8 Memo Nnb Side Stream Innovation Valley
Bijlage 8 Memo NNB Side Stream Innovation Valley
Bijlage 9 Stikstof
Bijlage 10 Luchtkwaliteit
Bijlage 11 Geluid
Bijlage 12 Externe Veiligheid
Bijlage 13 Watertoets
Bijlage 14 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 14 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 15 Cultuurhistorie
Bijlage 16 Archeologie
Bijlage 17 Advies Selectiebesluit Omgevingsdienst
Bijlage 17 Advies selectiebesluit omgevingsdienst
Bijlage 18 Selectiebesluit
Bijlage 19 Inrichtingsplan
Bijlage 20 Inirichtingsplan Oostelijk Perceel
Bijlage 20 Inirichtingsplan oostelijk perceel
Bijlage 21 Stedenbouwkundigplan
Bijlage 21 Stedenbouwkundigplan
Bijlage 22 Beheerplan
Bijlage 23 Beheerplan Oostelijk Perceel
Bijlage 23 Beheerplan oostelijk perceel
Bijlage 24 Landschapsinvesteringsregeling
Bijlage 24 Landschapsinvesteringsregeling
Bijlage 25 M.e.r.-beoordeling
Bijlage 26 Besluit Milieueffectrapportage
Bijlage 26 Besluit milieueffectrapportage