Buitengebied 2013, herziening 27 (Heistraat 18 Oosteind)
Bestemmingsplan - Gemeente Oosterhout
Vastgesteld op 28-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied 2013, herziening 27 (Heistraat 18 Oosteind) met identificatienummer NL.IMRO.0826.BSPhz27BG2013-VA01 van de gemeente Oosterhout;
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een daarbij behorend bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen kapsalons zijn toegestaan en geen detailhandel (waaronder een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (internethandel) of vergelijkbare functies) is toegestaan. Wel is toegestaan detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit uit de uitoefening van het betrokken aan huis verbonden beroep of het hebben van een kantoorfunctie als onderdeel van een internethandel;
1.5 aan huis verbonden bedrijf:
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van activiteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een deel van de (bedrijfs)woning of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning, dat qua ligging een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met die woning en waarin een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
1.9 agrarisch-technisch hulpbedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven, veetransport- en veehandelsbedrijven;
1.10 agrarisch verwant bedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals hoveniersbedrijven, dierenpensions en kennels, dierenklinieken (groot- en kleinvee) en instellingen voor agrarisch proefonderwijs;
1.11 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bed & breakfast:
een voorziening, die als doel heeft het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid;
1.14 bedrijf:
een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;
1.16 bedrijfswoning:
een woning, bij een bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die op dat bedrijf of instelling werkzaam is en al dan niet toezicht houdt;
1.17 beperkt kwetsbaar object:
zoals gehanteerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
1.18 bestaand:
a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.22 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.23 bouwbesluit
het Bouwbesluit, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.30 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
een bouwwerk, dat geen gebouw is;
1.31 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; internethandel zonder de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt is hieronder niet begrepen;
1.33 erf:
de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;
1.34 extensief dagrecreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals vogelobservatie, wandelen, fietsen, mountainbiken, picknicken, kanoën, survivaltochten, die niet bedrijfsmatig van aard is en qua omvang en ruimtelijke uitstraling, ondergeschikt is aan de overige, ingevolge de bestemmingsomschrijving toegestane gebruiken en dientengevolge niet het primaire c.q. hoofdgebruik betreffende, al dan niet in combinatie met extensieve dagrecreatieve voorzieningen zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder (Stbl. 1981, 533) rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.37 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.38 horeca:
het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en kleine eetwaren, zoals een hotel, restaurant, café, cafetaria of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, waaronder eveneens wordt begrepen het exploiteren van zaalaccommodatie, doch met uitzondering van een seksinrichting, onderscheiden in de volgende horecacategorieën:
- 1. horecacategorie 1:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel)-restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een zelfstandig maaltijdafhaalcentrum;
2. horecacategorie 2:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon;
3. horecacategorie 3:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café;
4. horecacategorie 4:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing of discotheek;
1.39 kamerverhuur:
het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning;
1.40 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf en daaraan gelieerde en (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikte vormen van dagrecreatie;
1.41 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen of Activiteitenbesluit een grenswaarde of toetsafstand voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.42 landschappelijke waarde:
waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;
1.43 loon(werk)bedrijf:
een bedrijf dat - voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen - diensten verleent aan agrarische bedrijven, onder andere in verband met de bodemcultuur, of ter uitvoering van grondwerkzaamheden;
1.44 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;
1.45 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.46 minder zelfredzame personen:
personen die in geval van een calamiteit beperkt zijn bij het voldoende snel vluchten en evacueren;
1.47 nevenfunctie/activiteit:
een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft;
1.48 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en apparatuur voor telecommunicatie;
1.49 ondersteunende voorzieningen:
bedrijven en voorzieningen die faciliterend zijn aan de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven voor agribusiness en logistiek;
1.50 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden ;
1.51 paardenpension/pensionstalling:
het stallen en weiden van paarden van derden;
1.52 perceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.53 permanente bewoning:
bewoning van een woning als hoofdverblijf;
1.54 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.55 risicovolle inrichting:
een inrichting waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.56 semi-agrarisch bedrijf:
een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf;
1.57 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals de lijst is opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijven deeluitmakende van deze regels;
1.58 voorgevel:
de naar de weg (eventueel voetpad) gekeerde gevel, vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is; indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, geldt de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(-s);
1.59 Wadi:
een lager gelegen gebied waar het regenwater zich bij overvloedige regenval kan verzamelen, en dat zo dienstdoet als een buffer om overbelasting van het waterafvoernetwerk en overstroming te vermijden;
1.60 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.61 Wro:
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.4 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de hoogte van een dakopbouw:
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.8 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.11 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.12 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Semi-agrarisch Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplantingen;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - landschappelijke kwaliteit' mede de kwaliteitsverbetering van het landschap cq. de landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van de borging van de landschappelijke kwaliteit zoals opgenomen in bijlage 2.
- f. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' voor de instandhouding en bescherming van een waterberging in de vorm van een Wadi;
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van voorzieningen van verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten).
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.3 voor het aanleggen van voorzieningen voor verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten), met dien verstande dat:
- a. het stedenbouwkundig beeld niet in onevenredige mate wordt geschaad;
- b. de voorzieningen voor verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten) noodzakelijk zijn uit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid;
- c. de aanleg van de voorzieningen voor verkeer en verblijf (waaronder parkeren en inritten) geen zodanige invloed op de aanwezige groenstructuur mag hebben, dat deze groenstructuur daardoor onevenredig schade wordt toegebracht en de gebruiksmogelijkheden ervan in overwegende mate worden beperkt;
- d. er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en –kwantiteit);
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig wordt beperkt.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergronds bouwen
6.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 6.1.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder een gebouw mits:
- a. de oorspronkelijk functie op maaiveldniveau gehandhaafd blijft;
- b. er geen bezwaren zijn uit milieutechnisch oogpunt;
- c. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van waterhuishouding.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming is slechts toegestaan indien ter plaatse van de aanduidingen 'Overige zone - landschappelijke inpassing' en 'waterberging' de benodigde landschappelijke inpassing van de gronden wordt gerealiseerd waarbij voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
- a. de inrichting overeenkomstig het in bijlage 2 bij deze regels opgenomen plan 'kwaliteitsverbetering van het landschap' wordt aangelegd;
- b. binnen 12 maanden na de start van de bouwwerkzaamheden voor het oprichten van nieuwe bedrijfsgebouwen met de aanleg gestart wordt;
- c. de kwaliteitsverbetering van het landschap en waterberging duurzaam in stand wordt gehouden.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
8.2 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan uitsluitend worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen; indien niet in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd;
- b. Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:
- 1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw en in het geval van de functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 2. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daartoe aanleiding geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
- 3. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het geldende door de gemeenteraad op 22 mei 2019 vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid, als neergelegd in de 'Nota Parkeernormen 2019', bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen. Indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
- 4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder 1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder 2 dienen in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013, herziening 27 (Heistraat 18 Oosteind).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Aan de Heistraat 18 in Oosteind is een loon(werk) bedrijf (hierna: bedrijf) gevestigd. De werkzaamheden van het bedrijf bestaan uit het ondersteunen van agrarische bedrijven in de omgeving met grondwerkzaamheden en het bewerken van de landerijen. Hiervoor heeft het bedrijf voornamelijk zware en grote machines in eigendom die hiervoor ingezet worden.
Omdat de machines van het bedrijf steeds groter worden is er behoefte aan uitbreiding van de loodsen waar de machines overdekt kunnen staan en ook onderhouden worden. Hiervoor zijn plannen ontwikkeld op een perceel aan de noordwestkant van het bestaande bedrijf.
Doordat de nieuwe provinciale weg N629 (Oosterhout-Dongen) zorgt voor een aanpassing van het gehele gebied is er een perceel ontstaan dat tussen deze nieuwe provinciale weg en het bestaande bedrijf in komt te liggen. Op dit perceel wordt de uitbreiding gerealiseerd zodat er sprake blijft van één aaneengesloten bedrijfsperceel. Het bedrijf beschikt daarnaast over twee bedrijfswoningen.
Figuur 1.1: Positionering bedrijfsuitbreiding (rode stip) ten opzichte van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Everdenberg Oost' (linksonder) het provinciaal inpassingsplan 'N629 Oosterhout – Dongen' en de in die plannen voorziene verbindingswegen
Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het bedrijf met een nieuwe loods mogelijk aan de noordwestkant van de bestaande bebouwing (zie figuur 1.2.). Alle overige voorzieningen op het bestaande terrein worden door dit bestemmingsplan niet aangepast. Wel wordt dit bestaande gebied ook meegenomen in dit geldende bestemmingsplan zodat voor het gehele bedrijf één actueel bestemmingsplan van toepassing is.
1.2 Plangebied: Ligging En Begrenzing
Het plangebied ligt zoals in de vorige alinea beschreven aan de Heistraat 18 in Oosteind. Ten noordwesten van de bestaande bedrijfslocatie is de uitbreiding voorzien. Ten oosten zal de nieuwe provinciale weg (N629) tussen Oosterhout en Dongen de grens vormen. In onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2 Ligging plangebied met globale ligging van de uitbreiding in het rood. In het oranje is de bestaande bedrijfskavel weergegeven.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
De gronden waar de uitbreiding voorzien is liggen voornamelijk in het geldende 'Bestemmingsplan Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 8 juli 2014. Voor dit bestemmingsplan is een 'Reparatie herziening Buitengebied 2016' vastgesteld op 19 april 2016). In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast is op een gedeelte van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen (zie figuur 1.3).
Daarnaast ligt een heel klein gedeelte van de kavel in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Everdenberg Oost' vastgesteld op 12 december 2017. Hier hebben de gronden de bestemming 'Verkeer'. Tevens is hier aanvullend de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' toegekend aan de gronden. De verkeersbestemming in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Everdenberg-Oost was bedoeld voor de tijdelijke ontsluiting van het bedrijventerrein Everdenberg Oost op de N629. Nu er direct wordt voorzien in een structurele aansluiting op de N629 en er geen tijdelijke ontsluiting wordt aangelegd, kan deze verkeersbestemming ter plaatse worden weggebestemd.
Voor de gehele gemeente heeft de gemeente de 'Parapluherziening Parkeren Oosterhout 2018' vastgesteld op 3 juli 2018.
Bovenstaande vier bestemmingsplannen maken de gewenste uitbreiding van initiatiefnemer niet mogelijk zodat aanpassing daarvan nodig is. Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding mogelijk.
Figuur 1.3: Bestemmingsplan buitengebied met plangrens
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2: beschrijft de bestaande situatie, het plan en het daaraan gekoppelde programma;
- Hoofdstuk 3: geeft het algemene beleidskader. Thema specifiek beleid is samen met de relevante wet en regelgeving op dat thema opgenomen in desbetreffende paragraaf.
- Hoofdstuk 4: beschrijft het onderzoek en de conclusies ten aanzien van de milieuaspecten;
- Hoofdstuk 5: bevat een toelichting op het juridisch geldende deel van dit plan (regels en verbeelding);
- Hoofdstuk 6: gaat in op de handhaafbaarheid en
- Hoofdstuk 7: bevat een beschrijving van de uitvoerbaarheid (financieel en maatschappelijk) van het plan.
Hoofdstuk 2 Ontwikkeling
2.1 Structuur Plangebied
Het loonbedrijf aan de Heistraat 18 in Oosteind is rond 1960 ontstaan op deze locatie. het familiebedrijf is sinds die tijd gegroeid tot het bedrijf dat het vandaag de dag is. op het bedrijfsperceel staan op dit moment drie grote loodsen (met een oppervlakte van ca. 1.763m²) en twee bedrijfswoningen.
Binnen Loon- en Grondverzet zijn agrarisch loonwerk en gewasverzorging de belangrijkste werkzaamheden. Het grondverzet neemt echter een steeds belangrijkere plaats in en het machinepark wordt hier dan ook steeds meer op aangepast. Het machinepark wordt qua omvang ook steeds groter waardoor de bestaande loodsen te klein zijn geworden.
Inmiddels is het bedrijf gegroeid naar 12 personen, bestaande uit 2 vennoten, 1 administratief medewerkster en 9 medewerkers. Deze medewerkers zijn gespecialiseerd in agrarisch loonwerk, graaf- en grondwerkzaamheden. In drukkere periodes wordt het bedrijf bijgestaan door extra ingehuurde krachten.
2.2 De Ontwikkeling
Om de steeds groter wordende machines een plek te kunnen geven op het perceel is uitbreiding nodig. Door de komst van de provinciale weg N629 (Oosterhout-Dongen) over een deel van de gronden van het bedrijf ontstaat er ten noordwesten van het bestaande bedrijfsperceel een nieuwe kavel tussen de weg en het bedrijf in. Op deze kavel wordt een nieuwe loods gebouwd met een omvang van ca. 1.100 m² (zie figuur 2.2). De hoogte zal aansluiten bij de bestaande bebouwing op de bedrijfskavel en niet afwijken van de hoogte die op basis van het geldende bestemmingsplan is toegestaan.
De nieuwe toegang tot dit perceel zal op de N629 gerealiseerd worden. Indicatief is deze op onderstaande afbeelding weergegeven. Na inwerkingtreding van het bestemmingsplan wordt hiervoor een uitritvergunning aangevraagd.
Figuur 2.1: ligging bedrijfsuitbreiding, geprojecteerd op indicatieve locatie loonbedrijf tussen bestaande N629 (schuin van links naar rechts), verbindingsweg (linksboven) en nieuwe N629 (links).
Verkeer en parkeren
Op het terrein zelf worden minimaal 14 parkeerplaatsen aangelegd, maar er is ruimte voor meer indien dat nodig blijkt. op gornd van de normatieve parkeerbehoefte van de gemeente moeten er 1100/100*1.2=13,2 plaatsen gerealiseerd worden. Op het eigen perceel is deze ruimte aanwezig. Daardoor zal de omgeving ook geen last hebben van personeel dat parkeert op het eigen terrein. Door de inrichting van het perceel is er ook geen andere mogelijkheid dan te parkeren op de gronden die onderdeel uitmaken van deze ontwikkeling en plangebied. Parkeren langs de weg is bijvoorbeeld onmogelijk.
Figuur 2.2: perceelinrichting van ontwikkeling.
2.3 Behoefte Aan Uitbreiding
Het materiaal van het bedrijf wordt op dit moment op verschillende locaties gestald. Vanuit de bedrijfsvoering is dat onwenselijk en wil men alle machines op één locatie stallen. De spreiding is bovendien onwenselijk vanuit het oogpunt van het bedrijf, omdat er ook steeds veranderend materiaal ingezet wordt gedurende de dag.
De groter wordende machines hebben ook meer ruimte nodig zodat centralisatie van al het materieel gewenst is. Door een nieuwe loods te bouwen kan het bedrijf haar materiaal ook beter beveiligen met direct toezicht op al haar materialen.
Om de uitbreiding mogelijk te maken is daarom dit bestemmingsplan geschreven en is de haalbaarheid hiervan onderzocht. Uit dit bestemmingsplan blijkt dat de haalbaarheid wordt aangetoond zodat de gemeente dit bestemmingsplan in procedure brengt met als doel het ook vast te stellen.
2.4 Kwaliteitsverbetering Landschap
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de vigerende bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan en valt daarmee binnen categorie 3: ruimtelijke ontwikkelingen waarbij een investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt verlangd.
Om de nieuwe kavel goed in te richten is er door het bedrijf plan voor de kwaliteitsverbetering van het landschap ontwikkeld (bijlage 4). Er is een analyse gemaakt van het landschap en op basis een inrichting van het perceel getekend. Deze inpassing zal bij het ontwikkelen van het perceel door het bedrijf aangelegd en in stand gehouden worden. Ten behoeve van de benodigde landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in dit bestemmingsplan.
Het bestaande perceel met de bestemming ‘Bedrijf - Semi Agrarisch’ wordt uitgebreid van 6.085m² naar 8.542m². De randen van de uitbreiding worden landschappelijk ingepast. Deze zone wordt bestemd als ‘Groen’. Daarnaast is in deze bestemming 'Groen' de nadere gebiedsaanduiding "Overige zone - landschappelijke inpassing" opgenomen. Hier is in de regels een voorwaardelijke verplichting gekoppeld (in de algemene gebruiksregels van artikel 7) zodat de kwaliteitsverbetering ook gerealiseerd wordt en in stand gehouden. De landschappelijke inpassing heeft een oppervlakte van 1.088 m².
Kwaliteitsinvestering
Haag met boomvormers
De randen grenzend aan de N629 worden ingepast met een haag met boomvormers. Hiermee wordt de representatieve zone van het bedrijf landschappelijk ingepast en wordt de overgang van de N629 naar het bedrijf verzacht. Voor de haag wordt gebruikt gemaakt van Fagus sylvatica (beuk), plantmaat 80/100, 6 stuks per meter, 2 plantrijen. Voor de bomen wordt voorgesteld om gebruik te maken van verschillende soorten om zo een divers beeld te creëren. Er kan hierbij gebruik worden gemaakt van:
- Tilia platyphyllos - Zomerlinde
- Tilia cordata - Winterlinde
- Carpinus betulus - Haagbeuk
Groenzone westzijde
De westzijde van het perceel wordt ingepast met een groenzone bestaande uit bosplantsoen. Voor het bosplantsoen wordt uitgegaan van plantmaat 80-100. De strook is 5 meter breed en bestaat uit 3 plantrijen. De boomvormers wordt aangeplant in de middelste rij. De plantafstand bedraagt 1.5 meter in de rij en 1 meter tussen de rijen. Vanwege de beperkte ruimte wordt er gebruik gemaakt van zuilvormige bomen in de middelste plantrij, h.o.h. 10 meter, plantmaat 16- 18.
Bomen
- Acer campestre 'Fastigiatum' - Veldesdoorn (zuilvormig)
- Ulmus 'Columella' - iep (zuilvormig)
Bosplantsoen
- Rhamnus frangula – Sporkehout
- Corylus avellana – Hazelaar
- Crataegus monogyna – Éénstijlige meidoorn
- Rosa canina – Hondsroos
- Euonymus europaeus – Kardinaalsmuts
- Virburnum opulus - Gelderse roos
Wadi
In de westelijke punt wordt ook ruimte gemaakt om water te kunnen bergen afkomstig van het verhard oppervlak van de bebouwing en de verharding.
Figuur 2.3 Inrichtingsschets kwaliteitsverbetering landschap
Investering
Voor het berekenen van de verschillende landschapselementen is zoveel mogelijk aangesloten bij de normbedragen uit het Groenblauw stimuleringskader (STIKA). Voor de hagen en bomen is afgeweken van deze normbedragen, omdat er voor grotere plantmaten is gekozen. Hiermee wordt er eerder een fraai eindbeeld bereikt. Investeren in het onderhoud van de verschillende (landschaps) elementen (voor 10 jaar berekend) maakt ook onderdeel uit van de raming.
In totaal wordt er € 22.873,54 geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap. De benodigde investering bedraagt € 24.738,60. Het overige bedrag, €1.152,26, zal worden geïnvesteerd in het gemeentelijk groenfonds. Dit wordt geborgd in de anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.
2.5 Duurzaamheid En Klimaatadaptatie
Het bouwplan dat mogelijk gemaakt wordt is eenvoudig van aard en zal aansluiten bij de bestaande bebouwing. Door extra lichttoetreding te realiseren in de gevels van het gebouw zal er in het gebouw sprake zijn van veel daglicht. In de westelijke punt wordt een wadi aangelegd om het water te kunnen bergen dat afkomstig is van het verhard oppervlak en de bebouwing. Qua bouw en gebruik zal er gebruik gemaakt worden van duurzame materialen die niet schadelijk zijn voor het milieu. Omdat er voor het gebouw vrijwel geen sprake is van energievraag / energiegebruik wordt er niet gewerkt met zonnepanelen op het dak.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Het Rijk heeft haar visie voor het ruimtelijk beleid opgenomen in de nationale omgevingsvisie (NOVI). De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).
De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het Rijk, provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners van ons land.
Er zijn 21 nationale belangen beschreven die het lokale en regionale belang beschrijven, enkele voorbeelden hiervan zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
- Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
- Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
- Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
- Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
- Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
De uitbreiding van dit bedrijf is een kleinschalige ontwikkeling waarover de NOVI geen directe uitspraken doet. Wel is aangesloten bij de algemene uitgangspunten ten aanzien van de inpassing van een ontwikkeling in de omgeving. Dit is ook een belang van de provincie en gemeente die hier specifieker op toezien omdat het een lokale ontwikkeling is waarvoor primair de gemeente verantwoordelijk is. In hoofdstuk 2 en 4 van deze toelichting is daarop specifiek ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 13 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Barro komen de volgende dertien nationale belangen terug:
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Ecologische hoofdstructuur (voormalige Ecologische hoofdstuctuur, nu bekend als Natuur Netwerk Nederland);
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De ontwikkeling van de bedrijfslocatie is niet in strijd met de bovengenoemde dertien nationale belangen, en voldoet daarmee aan de Barro.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening/ Ladder voor duurzame verstedelijking
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Het doel is een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebieden en daarnaast ondersteunt het gemeente en provincie in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting.
Vraaggerichte programmering en realisering van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken is de kaderstellende ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe ladder geregeld in artikel 3.1.6 leden 2-4 Bro. De ladder kent sindsdien twee treden die achter elkaar worden doorlopen. Dit betekent dat als in een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoefte aan die ontwikkeling moet worden beschreven. Indien de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Beoordeling
Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. De eerste trede van de ladder betreft het aantonen van de behoefte. De tweede trede betreft de onderbouwing van de locatie.
Het bedrijf is sinds de oprichting in 1960 gegroeid op deze plek tot het bedrijf dat het nu is. Doordat de machines enorm gegroeid zijn qua omvang is er behoefte aan extra overdekte stallingsmogelijkheden. Het overdekt stallen draagt ook bij aan de kwaliteit van het landschap doordat verrommeling door her en der gestalde machines voorkomen wordt. In paragraaf 2.3 is beschreven waarom de behoefte aan een extra loods er is.
Ten aanzien van de locatie is er sinds 1960 al sprake van een bedrijf op deze plek dat gestaag gegroeid is. De investering die gedaan moet worden om op een volledig nieuwe plek een bedrijf te starten is niet wenselijk. Bovendien is het soort bedrijf, gericht op dienstverlening aan agrariers, logisch om te huisvesten in het buitengebied. Dan kunnen de machines snel en veilig van en naar het bedrijf rijden. Het uitbreiden van dit bestaande bedrijf op deze locatie is dan ook passend binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
De ontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en is daarmee in lijn met het Besluit ruimtelijke ordening.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Brabantse Omgevingsvisie
Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.
De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:
- 1. De energietransitie.
- 2. Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
- 3. Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
- 4. Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Voor dit plan is daarom specifiek een inrichtingsplan opgesteld dat de landschappelijke kwaliteit borgt (zie bijlage 4).
De vestiging en het faciliteren van bestaande bedrijven is een uitgangspunt voor het provinciale beleid maar wel met respect voor de omgeving. Dat uitgangspunt is bij deze planvorming ook toegepast waardoor de uitbreiding van dit bestaande bedrijf past binnen de algemene kaders van deze omgevingsvisie.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening vervangt de Verordening ruimte Noord-Brabant 2019 en is beleidsneutraal. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking.
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening is het projectgebied in de omgevingsverordening net zo aangeduid als in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Gemengd landelijk gebied & zoekgebied verstedelijking
In de interim verordening is het gehele gebied (inclusief de bestaande bedrijfskavel) aangemerkt als 'gemengd landelijk gebied'. De werkzaamheden van het bedrijf zijn ook voor de landbouw. Daarnaast is het gebied aangewezen als 'zoekgebied voor verstedelijking'. Binnen die gebieden is het streven er op gericht dat een rode ontwikkeling (waaronder de uitbreiding van gebouwen valt) in een evenredige verhouding met de ontwikkeling van landschapskwaliteiten plaatsvindt. Daarop wordt in paragraaf 2.4 ingegaan.
Voorts heeft de provincie aangegeven onder welke voorwaarden aan de uitbreiding van het bedrijf medewerking kan worden verleend. Hierop wordt onderstaand ingegaan:
In principe is een maximale maat aan bouwperceel van 5000 m2 toegestaan. Evenwel kan bij nieuwvestiging een bouwperceel van maximaal 1,5 ha. worden toegestaan. In onderhavige situatie is ook bij uitbreiding van het bedrijf een bouwperceel van 1,5 ha. mogelijk. Het huidige bouwvlak heeft een omvang van circa 6.200 m2. Na de uitbreiding is het bouwvlak circa 1 ha (dus binnen toegestane maximale maat). Hierbij dient een aantal aspecten nader gemotiveerd moeten worden waarop onderstaand wordt ingegaan. Bij elke bullit is weergegeven welke eisen de provincie stelt en schuin gearceerd staat daaronder de verantwoording van de gemeente:
- De voorgestane uitbreiding is vanuit bedrijfsoogpunt reëel en noodzakelijk en dus in een redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang (redelijke uitbreiding). Dit zal moeten worden aangetoond aan de hand van een over te leggen bedrijfsrapport. Reëel betekent ook, dat de daadwerkelijke uitbreiding binnen enkele jaren zal worden uitgevoerd.
Verantwoording: Voor het bedrijf is een goede en veilige uitval vanuit het bedrijf noodzakelijk in de nieuwe situatie met de N629. Daarnaast dienen de opstallen geschikt te zijn voor toekomstige ontwikkelingen van het machinepark (groter wordende machines) en is het van belang dat de huidige spreiding van de machines over diverse gehuurde locaties niet meer nodig is. Dit heeft voordelen vanuit efficiëntie en financiën.
- Aangetoond moet worden, of het bedrijf niet kan worden verplaatst naar een regulier bedrijventerrein;
Verantwoording: het loonbedrijf is op deze locatie historisch zo gegroeid. Het betreft een semi-agrarisch bedrijf, waarbij de daadwerkelijke werkzaamheden elders aan agrariërs wordt geleverd. Een dergelijk bedrijf past qua functie en uitstraling minder goed op een regulier bedrijventerrein en komt veel voor in het landelijk gebied. Uitbreiding op deze locatie, aansluitend bij het bestaande bedrijf, is het meest voor de hand liggend en ook ruimtelijk inpasbaar zoals blijkt uit de toetsing aan de diverse omgevingsaspecten in hoofdstuk 4.
- Er dient sprake te zijn van 'zorgvuldig ruimtegebruik' (zie artikel 3.1 Vr). Hierbij dient sprake te zijn van kwaliteitsverbetering, alsmede van een financiële onderbouwing hiervan.
Verantwoording: het aspect kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf2.4 en bijbehorende bijlage 4. Bovendien zijn deze maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het landschap ook in de regels vastgelegd zodat ze ook afgedwongen kunnen worden door de gemeente.
- Er dient sprake te zijn van een gevoerde omgevingsdialoog;
Op 25 november 2019 heeft een informatiebijeenkomst plaats gevonden. Tijdens deze bijeenkomst zijn de plannen gepresenteerd aan de omwonenden. De aanwezigen konden zich vinden in de inhoud van de gepresenteerde plannen. Er is nog gesproken over de op- en afrit waarbij een van de aanwezigen de voorkeur had om deze te situeren tegenover de schuine aansluiting van de Heistraat. Deze wens is doorgevoerd in de uiteindelijke plannen die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden.
- Er is maatwerk (een bijzondere regeling) mogelijk, ingeval sprake is van een groot maatschappelijk belang.
Verantwoording: Er is geen sprake van toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid. Het plan is op zichzelf goed inpasbaar in de omgeving. Wel is het zo dat deze ontwikkeling ook een relatie heeft met de aanleg van de nieuwe provinciale weg N629. De realisatie daarvan is van groot maatschappelijk belang.
Naast de hierboven vermelde voorwaarden zijn ook andere aspecten, zoals water, verkeer, geluid, archeologie, externe veiligheid, bodem etc. aan de orde. In Hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
3.2.3 Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie.
Het waterschap heeft in een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend” aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/ speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Door middel van de verplichte watertoets ziet het waterschap toe op de uitvoering van hun beleid. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij nieuwe ontwikkelingen het waterbeheer wordt meegenomen. De watertoets krijgt vorm via het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 7.2).
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie
Door de gemeenteraad van Oosterhout is op 22 oktober 2013 een structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Oosterhout vastgesteld. Op basis van deze structuurvisie wordt invulling gegeven aan het behoud en de verdere versterking van de positie van Oosterhout. De structuurvisie vormt enerzijds een belangrijke inspiratie- en informatiebron, zodat eenieder op adequate wijze kennis kan nemen van de diverse projecten en de samenhang daartussen. Anderzijds geeft de structuurvisie duidelijk richting aan de wijze waarop het gemeentebestuur omgaat met initiatieven op de verschillende beleidsterreinen. De structuurvisie bevat geen verplichtingen naar derden. Bij de beoordeling van initiatieven van derden wordt deze visie als toetsingskader gehanteerd.
De kern van de structuurvisie kan als volgt worden samengevat:
- Continuering van het versterken van kwaliteit;
- Transformatie en structuurversterking;
- Versterken (netwerken van) voorzieningen;
- Kwaliteitsslag buitengebied;
- Betere bereikbaarheid.
In de structuurvisie worden de verschillende ontwikkelingen per thema, (wonen, werken, voorzieningen, recreatie, verkeer etc.) omschreven.
Het plangebied ligt in de systematiek van deze structuurvisie binnen het bestaande agrarisch gebied. Direct ten oosten grenst het aan een (beoogde) ecologische verbindingszone en ten noorden ligt een zoekgebied voor woningbouw.
De uitbreiding zorgt zoals eerder beschreven voor een kwaliteitsslag van een bestaand bedrijf met agrarische activiteiten. De uitbreiding is dan ook passend binnen de algemene kaders van deze structuurvisie.
Figuur 3.2 Fragment structuurvisie Oosterhout
Landbouw
De structuurvisie gaat specifiek in op de landbouw waarvoor dit bedrijf ook vrijwel alle werkzaamheden uitvoert. Deze agrarische activiteiten zijn voor veel plattelandsgemeenten essentieel om economisch gezond te blijven en het platteland vitaal te houden. De sector is ook een belangrijke werkgever op het gebied van de primaire productie en dienstverlening samen met de toelevering, verwerking en distributie van agrarische grondstoffen.
Het ondernemerschap in de agrarisch sector zal sterker gericht worden op vraaggericht produceren. Dit kan gepaard gaan met grotere bedrijven die moeten passen bij de ondernemer en de omgeving: 'eigenschaligheid'. De vraag van dit bedrijf is extra stallingruimte zodat de machines hier droog en veilig gestald kunnen worden. Daarbij is de uitbreiding zorgvuldig ingepast in de omgeving. Het plan is dan ook in overeenstemming met de kaders van deze structuurvisie.
3.3.2 Water
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Hierin zijn de verantwoordelijkheden vastgelegd ten behoeve van afval-, hemel- en grondwater. In grote lijnen betekent dit dat de gemeente een ontvangstplicht heeft van afvalwater (vervuild water). Daarnaast hebben de individuele perceeleigenaren een verantwoordelijkheid voor het inzamelen en verwerken van regen- en grondwater op het eigen perceel. De gemeente heeft hierbij een zorgplicht.
De gemeenteraad heeft een water- en rioleringsplan vastgesteld. Hierin staat hoe de gemeente omgaat met alle waterstromen binnen de gemeente en de zorgplichten vanuit de Waterwet. De belangrijke uitgangspunten in het water- en rioleringsplan voor het water in Oosterhout zijn: schoon water schoon houden, handhaving van de waterkwaliteit en waar noodzakelijk verbeteren, voldoen aan de normen voor volksgezondheid en veiligheid en ontwikkeling van natuur in en om het water waar mogelijk.
Bovenstaande betekent dat de verschillende vormen van grondgebruik afgestemd moeten worden op de aanwezige watersystemen. Dit met een toekomstgerichte aanpak/doorkijk met name op het gebied van het klimaat. Intensievere regenbuien kunnen enorme wateroverlast veroorzaken en de in het gemeentelijk grondgebied aanwezige grondwaterwinning voor de drinkwaterproductie kunnen vervuild raken door lozingen van schadelijke stoffen. Ook hiervoor is aandacht binnen het water- en rioleringsplan. Op het aspect water wordt specifiek ingegaan in paragraaf 4.11. Hieruit blijkt dat het plan qua waterbelangen ook zorgvuldig wordt ingepast en de toename aan verharding wordt gecompenseerd in de vorm van een wadi.
3.3.3 Ambities voor de energietransitie Oosterhout 2030
Het klimaat is aan het veranderen en dat heeft gevolgen voor de samenleving. Wateroverlast, droogte, hitte en bodemdaling komen in meer of mindere mate al regelmatig voor en dat zal de komende jaren alleen maar gaan toenemen. Om de toekomstige impact op de gezondheid van onze inwoners te beperken alsook de leefbaarheid van onze woonkernen, is het noodzakelijk om nu te bepalen wat we moeten gaan doen en in welk tempo.
Duurzaamheid is een breed begrip. In het kort komt het er op neer dat in een duurzame wereld mens (people), milieu (planet) en economie (profit) met elkaar in evenwicht zijn, zodat we de aarde niet uitputten. Deze ambitienota gaat vooral over een onderdeel daarvan: de energietransitie. Met de energietransitie wordt de transitie bedoeld van een fossiel gedreven economie naar een economie gebaseerd op duurzaam opgewekte hernieuwbare energie. Deze transitie is essentieel om de doelstellingen op het gebied van CO2-reductie te behalen In de Toekomstvisie Oosterhout 2030 (vastgesteld oktober 2018) staat beschreven dat Oosterhout grote stappen wil maken op het gebied van duurzaamheid. Het plaatsen van windturbines en zonneweides is daarbij als voorbeeld benoemd. Dit plan heeft geen directe relatie met de ambities van de gemeente voor deze energietransitie en het staat deze ambities ook niet in de weg.
3.3.4 Welstandsnota
Per 1 oktober 2015 geldt er in Oosterhout bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geen welstandstoets meer. Wel zal er achteraf, via een zogenaamde excessenregeling, kunnen worden opgetreden tegen bouwwerken die in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Daarnaast zal in de nieuwbouwwijk De Contreie de welstandstoets wel van toepassing blijven. Er blijven ook welstandseisen gelden indien sprake is van een beschermd stads- en dorpsgezicht of indien sprake is van de aanwezigheid van rijks- of gemeentelijke monumenten. Het plangebied kent geen specifiek welstandsregime waarmee in de bouw rekening gehouden moet worden (zie figuur 3.3.) Doordat bij het ontwerpen en inrichten van het perceel aansluiting is gezocht bij de bestaande gebouwen wordt aangesloten bij deze redelijke eisen van welstand.
Figuur 3.3 Welstandsregime Oosterhout
3.3.5 Mobiliteitsvisie Oosterhout Vooruit
Het mobiliteitsplan bestaat uit een “visiedeel” en een uitvoeringsagenda. In dit visiedeel zijn de ambities van en de opgaven voor Oosterhout doorvertaald naar het verkeers- en vervoerbeleid voor de periode tot en met 2030. Dit resulteert in een aantal doelstellingen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid, verkeersveiligheid én duurzaamheid en gezondheid en een aantal bijbehorende opgaven waar we als gemeente, gezamenlijk met andere overheden, onze maatschappelijke partners, ondernemers en onze inwoners mee aan de slag moeten.
De vertaling van de mobiliteitsopgaven naar concrete maatregelen vindt plaats in de (nog op te stellen) uitvoeringsagenda. Een uitvoeringsagenda die adaptief van aard zal zijn. De wereld verandert. Dat geldt zeker voor verkeer en vervoer. Allerlei innovaties en ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer, maken dat mobiliteit momenteel nadrukkelijk in beweging is: we zitten in een transitiefase die op termijn zal resulteren in een wezenlijk ander verkeeren vervoersysteem. Dit betekent dat mobiliteitsopgaven en de oplossingen daarvoor in de tijd kunnen veranderen. Dit brengt kansen maar ook de nodige onzekerheid met zich mee. Vandaar dat flexibiliteit in het uitvoeringsdeel een voorwaarde is en dat periodiek dient te worden gekeken in hoeverre opgaven en bijbehorende maatregelen nog aansluiten op de actualiteit.
Het plangebied wordt direct aangesloten op de provinciale weg N629 (Oosterhout-Dongen) . Via deze nieuwe weg zal het materieel van het bedrijf verder het gebied inrijden over bestaande wegen waar de machines ook nu overheen rijden. De concentratie van de machines op deze plek heeft ook als voordeel dat de aansluiting op het wegennet in de omgeving optimaal is. Er zullen maximaal 19 werktuigen/machines gestald kunnen worden in de nieuwe loods.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en planologische aspecten die van belang zijn voor dit bestemmingsplan. Per aspect wordt ingegaan op het geldende toetsingskader, de conclusies van het onderzoek en de wijze waarop conclusies zijn vertaald naar het bestemmingsplan. Voor een nadere onderbouwing van de conclusies wordt verwezen naar de onderzoeken.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Algemeen
Archeologie
Wettelijk toetsingskader
In Europees verband was het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2021 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Gemeentelijk beleidskader
Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Oosterhout de archeologische (en cultuurhistorische) waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door een gemeentelijke Erfgoedkaart op te stellen. Op de archeologische beleidskaart als onderdeel van de Erfgoedkaart heeft het plangebied een deels lage en deel middelhoge verwachtgingswaarde.
Figuur 4.1: uitsnede archeologische beleidskaart Oosterhout
Cultuurhistorie
Wettelijk toetsingskader
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2019 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Beleid gemeente Oosterhout
Om invulling te geven aan de gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Oosterhout de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door een gemeentelijke Erfgoedkaart op te stellen. Op de 'waardenkaart historische geografie' valt het plangebied onder de nederzetting 'Heistraat', met een redelijk hoge waarde. Hierover staat het volgende vermeld: De eerste vermelding van Heistraat dateert uit 1504. Vermoedelijk betreft het een oude 'heikant' die door latere ontwikkelingen los geraakt is van de heide. De Heistraat is een doorgaande weg naar Dongen en door de wijziging van het karakter van de weg in de 20e eeuw heeft het gehucht een deel van de samenhang verloren.
Figuur 4.2: uitsnede waardenkaart historische geografie
Onderzoek
In juli 2020 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied bestaande uit een archeologisch bureauonderzoek en vervolgens een verkennend archeologisch booronderzoek. Het definitieve rapport is als Bijlage 1 toegevoegd aan deze toelichting. Voor het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ een dubbelbestemming Waarde – Archeologie opgenomen, waarvoor een verplichting op archeologisch onderzoek geldt bij bodemverstorende werkzaamheden groter dan 100m² en dieper dan 0,5m –mv. De geplande bodemingrepen overschrijden deze vrijstellingsgrenzen.
Bureauonderzoek
Gezien de ligging in het dekzandlandschap van Brabant geldt er voor het plangebied een brede verwachting. In principe kunnen er vondsten aangetroffen worden vanaf het laat paleolithicum tot en met de middeleeuwen. Op basis van het ontbreken van bebouwing op de historische kaarten worden geen bewoningsresten uit de nieuwe tijd verwacht. De resten kunnen vanaf het maaiveld aangetroffen worden; of onder het esdek in de intacte top van het pleistoceen zand. Binnen het plangebied wordt dit pleistoceen zand op circa 0,5 tot 1,0m –mv verwacht.
Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase)
De bodemopbouw is bij drie van de vier geplaatste boringen zeker tot voorbij het mogelijke archeologische vlak geroerd. Bij de één boring is dat niet zeker. In geen geval is binnen het plangebied nog een deel van de oorspronkelijke top van de C-Horizont aanwezig. Dit beeld komt overeen met de inde in 2018 direct naast dit plangebied gegraven proefsleuf. Deze proefsleuf maakte onderdeel van meerdere proefsleuven behorend bij het onderzoek ten behoeve van een ontsluitingsweg van het industrieterrein Everdenberg. De proefsleuf grenzend aan het nu onderzochte plangebied liet daarbij alleen recente verstoringen in een archeologisch schoon vlak zien. De combinatie van de resultaten van het booronderzoek uit 2020 en het gravend onderzoek uit 2018 maakt dat wordt geadviseerd de verwachtingswaarde van het gehele plangebied bij te stellen naar laag. Het concrete advies is om voorliggend plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling zonder verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Daarom is er geen dubbelbestemming meer opgenomen op de verbeelding.
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. De gemeente heeft als bevoegd gezag een selectiebesluit genomen om het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie. Dit besluit is opgenomen als bijlage 2
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Algemeen
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. In onderstaande tabel zijn deze richtafstanden weergegeven.
Tabel 4.1 Milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden (bron: VNG, 2009)
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en perceelsindeling) en anderzijds de gevel van een woning of ander gevoelig object.
Regelgeving
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen zijn verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Uit de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen als scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Onderzoek
Op grond van de notitie bedrijven en milieuzonering van de VNG is dit bedrijf aan te merken als een loonbedrijf met een oppervlakte >500m² bedrijfsoppervlakte. Dit is een bedrijf met milieucategorie 3.1. Hiervoor gelden de volgende richtafstanden:
- Geur = 30 meter
- Stof = 10 meter
- Geluid = 50 meter
- Gevaar = 10 meter
Het karakter van het gebied is niet aan te merken als een rustige woonomgeving. De provinciale weg N629, met nu nog een maximum snelheid van 80km/u, zorgt voor een doorlopende geluidproductie, zodat gesteld wordt dat er geen sprake is van een rustige woonomgeving. Hierdoor kunnen de richtlijnafstanden met een stap verlaagd worden. Daarmee is sprake van een richtafstand van maximaal 30 meter op basis van het aspect geluid.
De dichtstbijzijnde woning vanaf het bedrijfsperceel ligt feitelijk op een afstand van circa 40 meter. De grens van de bestemming 'Wonen' ligt op circa 30 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtlijnafstanden ten opzichte van geur, stof, geluid en gevaar.
Conclusie
Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect bedrijfshinder uitvoerbaar.
4.4 Bodem
Algemeen
De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten 'ernstige vervuilingen' in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.
Regelgeving
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Om de bodemkwaliteit in beeld te krijgen in een bodemonderzoek uitgevoerd.
Onderzoek
Door Antea Group is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie. In het rapport 'Vooronderzoek uitbreiding loonbedrijf Heistraat 18 te Oosteind, d.d. 17 juni 2020' zijn hiervan de resultaten beschreven. Dit rapport is in zijn geheel opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting.
De verzamelde informatie geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein. Op basis van het vooronderzoek kan voor de onderzoekslocatie de strategie voor een onverdachte niet lijnvormige locatie (ONV-NL) uit de NEN 5740 worden aangehouden. Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie als onverdacht ten aanzien van asbest wordt aangemerkt. Op en in de nabije omgeving van de onderzoekslocatie zijn geen gegevens aangetroffen over de aanwezigheid van een puntbronlocatie van poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS). Derhalve wordt de locatie als homogeen verdacht aangemerkt ten aanzien van PFAS.
Conclusie
Het aspect bodem geeft geen beperkingen voor de gewenste functiewijziging van het perceel.
4.5 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid is van belang indien relevante invloeden vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen, de risicobron, mogelijk zijn op te beschermen objecten of terreinen. De laatste worden als (geprojecteerd) (beperkt) kwetsbare objecten aangeduid. Voor de risicobeoordeling zijn vier begrippen vooral van belang: het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied, het groepsrisico en het invloedsgebied. De wet- en regelgeving en het beleid zijn gericht op het voorkomen en beheersen van risicovolle activiteiten en de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Wettelijk kader
Deze wetgeving is grotendeels gebaseerd op de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wet op de Veiligheidsregio’s. De relevante wet- en regelgeving voor dit plan betreft:
- a. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en bijbehorende Regeling;
- b. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en bijbehorende Regeling Basisnet;
- c. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en bijbehorende Regeling.
Beleid
Daarnaast geldt het door de raad vastgestelde Beleid externe veiligheid van Oosterhout 2017. De gemeente Oosterhout heeft in haar beleid vastgelegd dat externe veiligheid erop is gericht om de risico's voor haar burgers en de bedrijven te voorkomen. Indien er risico’s zijn toegelaten worden die zoveel mogelijk beperkt en moeten die beheersbaar zijn. Tenslotte moeten de mogelijkheden voor de evacuatie van personen en de voorbereiding op de bestrijding van een ramp voldoende zijn. Risicobronnen zijn niet toegelaten buiten aangewezen risicogebieden zoals een industrieterrein. Echter kunnen op bestaande (spoor) wegen en vaarwegen risico's niet worden uitgesloten. Het beleid houdt ook in dat minder zelfredzame personen binnen het invloedsgebied van een risicobron beter moeten worden beschermd.
Begrippen
Bij alle regelingen komt het begrip plaatsgebonden risico, groepsrisico aan de orde. Het begrip plasbrandaandachtsgebied (gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen) wordt alleen bij de (spoor)wegen toegepast.
Het plaatsgebonden risico is: Het PR geeft de kans per jaar aan dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt, als rechtstreeks gevolg van een calamiteit, veroorzaakt door een ongeval met gevaarlijke stoffen of een ongeval met een vliegtuig. Het plaatsgebonden risico bedraagt standaard maximaal 10-6. Het wordt vaak weergegeven als een afstand behorende bij die norm. Het plasbrandaandachtsgebied is: Het PAG geeft het gebied aan dat een persoon, onbeschermd, als gevolg van de stralingswarmte overlijdt. Deze wordt uitgedrukt in een afstand. Het groepsrisico is: Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting die ontstaat door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze wordt uitgedrukt in een afstand. Het is meestal gelijk aan de afstand waar nog 1% van de personen als gevolg van een calamiteit overlijden
Onderzoek
In het kader van het aspect externe veiligheid is de (nieuwe) provinciale weg N629 een route waarover transport van gevaarlijke goederen plaatsvindt. Over de N629 worden brandbare gassen (GF3) en brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) vervoerd. De weg is echter geen onderdeel van het Basisnet weg. Daarnaast bevindt (een deel van) het plangebied zich binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding. De globale ligging van het plangebied t.a.v. de relevante risicobronnen is weergegeven in figuur 4.3
Figuur 4.3 globale ligging plangebied t.a.v. relevante risicobronnen en bijbehorende invloedsgebieden (bron: EV-signaleringskaart: https://nl.ev-signaleringskaart.nl/)
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de N629
Uit de handleiding risicoanalyse transport kan worden afgeleid dat een weg buiten de bebouwde kom weg geen PR 10-6 contourheeft, wanneer het aantal GF3 transporten per jaar lager is dan 500. Uit de rapportage Externe veiligheid blijkt dat er in de toekomst worst-case maximaal 224 GF3 transporten per jaar over de N629 plaats zullen vinden. De N629 heeft ter hoogte van het plangebied dan ook geen PR 10-6 contour. Het plaatsgebonden risico legt dan ook geen beperkingen op aan de voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van de handleiding risicoanalyse transport kan worden vastgesteld dat indien er sprake is van ene dichtheid van minder dan 60 personen/hectare op 10 m van de as van de weg het groepsrisico bij deze vervoersaantallen minder dan 10% van de oriëntatiewaarde bedraagt. Op basis van de gebiedskenmerken kan worden vastgesteld dat de dichtheid minder dan 60 personen per hectare bedraagt in dit gebied. Er kan dan ook volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Hogedruk aardgastransportleiding Z-521-01
Ten aanzien van de hogedruk aardgastransportleiding blijkt dat de PR 10-6 contour niet reikt tot het plangebied. Het plaatsgebonden risico legt daarmee geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. omliggende hogedruk aardgastransportleidingen en relevante EV-contouren.
Door het gewijzigde bestemmingsplan zal de populatie in het invloedsgebied toenemen. In de huidige situatie zijn planologisch 2 woningen 6.160 m² bedrijfsbestemming en 1.527 m² bvo aan bedrijfsbebouwing aanwezig. In de toekosmtige situatie zijn er planologisch 2 woningen 9.660 m2 bedrijfsbestemming en 3.250 m2 bvo bedrijfsbebouwing toegestaan.
In totaal wordt er 1.723 m2 extra bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt binnen het plangebied en neemt de omvang van de bedrijfsbestemming toe met 3.500 m2. Uitgaande van een kengetal van 1 persoon die aanwezig is per 100 m2 bvo bedrijfsgebouw, komt dit neer op een toename van 17 personen in de dagperiode. Omdat het een loonwerkersbedrijf betreft wordt er vanuit gegaan dat er geen personen aanwezig zijn in de nachtperiode.
De uitbreiding van de bedrijfsbestemming en de boogde locatie van de nieuw te realiseren bebouwing is echter gelegen buiten het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding. Volledigheidshalve is toch een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Verantwoording groepsrisico
In deze paragraaf wordt dan ook ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een incident met de hogedruk aardgastransportleiding Z-521-01 en de N629.
Scenario's
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N629 en hogedruk aardgastransportleiding Z-521-01. Ten gevolge van een incident op de weg kan zich een plasbrand en een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) voordoen en kunnen er toxische stoffen (vloeistof en/of gas) vrijkomen. Ten gevolge van een incident met de hogedruk aardgastransportleiding kan er een fakkelbrand optreden.
Plasbrand
Het effect dat optreedt bij een ongeval met enkel brandbare vloeistoffen is vooral warmtestraling door een plasbrand. Het invloedsgebied van een plasbrand bedraagt circa 30 meter, uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele wagen- of tankinhoud vrijkomt. De omvang van het effect wordt beïnvloed door de oppervlakte van de plasbrand.
BLEVE
Er zijn twee soorten BLEVE's die op kunnen treden. Een koude BLEVE en een warme BLEVE. Een koude BLEVE wordt veroorzaakt door een externe beschadiging, bijvoorbeeld een botsing. Hierdoor scheurt de ketel open. Hierbij komt een vloeibaar gemaakt brandbaar gas vrij en dit ontsteekt direct. Een warme BLEVE wordt veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de ketel doet oplopen. Hierdoor verzwakt en bezwijkt de tankwand. Vloeibaar gemaakt brandbaar gas komt vrij en ontsteekt. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. Vanuit de regelgeving geldt in Nederland dat voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg enkel rekening gehouden wordt met een instantaan effect, dus een koude BLEVE. De effecten van een koude BLEVE reiken tot circa 200 m van de risicobron. Bij een BLEVE geldt dat er een vuurbal en een drukgolf ontstaat, met hittestraling, overdruk, scherfwerking en secundaire branden tot gevolg.
Fakkelbrand
Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hoge warmtestraling en rook. Hierdoor kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving ontstaan.
ZelfredzaamheidPlasbrand
Een plasbrand ontstaat doordat de tank van de tankwagen openscheurt na bijvoorbeeld een botsing. Hierdoor stroomt een groot deel van de brandbare vloeistof in korte tijd uit. De brandbare vloeistof verspreidt zich over de grond. Ontsteking van de plas leidt tot een korte hevige brand.
Afhankelijk van de locatie ten opzichte van de plasbrand en de daar optredende hittestraling is schuilen in een gebouw achter een muur of vluchten in de schaduw van gebouwen of andere objecten de beste optie.
BLEVE
In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 80 meter slachtoffer worden. Binnen 200 m zal een bepaald percentage personen slachtoffer worden. Het plangebied bevindt zich gedeeltelijk binnen de 80 meter zone. Omdat een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf is schuilen in principe de beste optie. De omgeving zal verrast worden door het incident en zelfredzaamheid isiet aan de orde.
Fakkelbrand
In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden. De hogedruk aardgastransportleiding heeft een 100 procent-letaliteitscontour van 40 meter. Buiten de 100-procent letaliteitscontour is vluchten van de risicobron af of schuilen in of in de schaduw van gebouwen het beste handelingsperspectief.
Bestrijdbaarheid
Plasbrand
Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan is het
van belang dat de brandweer snel ter plaatse is. Een plasbrand is dan goed te bestrijden. Door het tijdig arriveren van de brandweer kan voorkomen worden dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen.
BLEVE
Het ontstaan van een koude BLEVE gebeurt plotseling en is dan ook niet te bestrijden. Wel kunnen hulpdiensten zich richten op de verzorging van slachtoffers en het blussen van secundaire branden.
Fakkelbrand
In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hogedruk uit de leiding. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Weliswaar is een deel van het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding (Z-521-01) en de N629, maar dit legt geen beperkingen op voor het planvoornemen. In deze paragraaf zijn verder elementen aangedragen ter verantwoording van het groepsrisico. De brandweer is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen t.a.v. dit plan. Het standaardavies van de Veiligheidsregio Midden-West Brabant is opgenomen in Bijlage 9.
4.6 Geluid
Algemeen
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepaald. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.
Regelgeving
De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet, het Activiteitenbesluit en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen.
Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hier nader ingegaan.
Onderzoek
Dit bstemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen en/of functies mogelijk. Daarnaast is ten aanzien van het geluid van het bedrijf zelf in paragraaf 4.3 beschreven dat voldaan kan worden aan de richtlijnafstanden van de VNG. Nu is gebleken dat kan worden voldaan aan de richtlijnafstanden van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering en het Activiteitenbesluit (o.a. geluidnormen) op de loonwerkactiviteiten van toepassing zal zijn, wordt een nader geluidonderzoek niet noodzakelijk geacht. Het is aannemelijk dat in de nieuwe situatie aan de geluidnormen kan worden voldaan.
Conclusie
Gezien de omgeving van het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling is het aannemelijk dat kan worden voldaan aan de algemene voorschriften uit het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, zal het woon- en leefklimaat door de uitbreiding verwaarloosbaar veranderen. De bestaande weg zal, ook in de toekomst, voor geluidhinder bepalend zijn bij de bestaande woningen.
4.7 Kabels En Leidingen
Er komen geen planologisch relevante kabels en leidingen voor in het plangebied.
4.8 Lucht
Algemeen
Door de uitstoot van gassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Regelgeving
Het wettelijk kader voor luchtkwaliteit is beschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de algemene maatregelen van bestuur inzake de luchtkwaliteitseisen. In de Wet milieubeheer is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal.
- Voor kantoren geldt dat kantoren met een brutovloeroppervlak van maximaal 100.000 m2 bij 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Onderzoek
Het bedrijfsperceel wordt vergroot om een vergroting van het loonbedrijf te kunnen realiseren. Dit zal in beginsel een verslechtering van de luchtkwaliteit met zich meebrengen. Op basis van expert judgement kan worden gesteld dat de verandering verwaarloosbaar is ten opzichte van het achtergrondniveau van stikstofoxiden en fijn stof.
Conclusie
De luchtkwaliteit verslechtert verwaarloosbaar door de ontwikkeling, maar zal ruimschoots voldoen aan de wettelijke grenswaarden (bepaald door verkeer).
4.9 Natuurtoets
Algemeen
Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de bebouwde kom vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en parken. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in bebouwd gebied wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.
Regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient getoetst te worden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb).
Bij soortenbescherming van planten en dieren moet aandacht worden besteed aan de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn en de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11).
Gebiedsbescherming houdt in dat gebieden met belangrijke natuurwaarden wettelijk zijn beschermd. Het gaat hierbij om het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur of EHS), Natura 2000-gebieden, natuurreservaten en andere in bestemmingsplannen aangeduide natuurgebieden.
Onderzoek
Het plan kan worden uitgevoerd als duidelijk is dat het plan niet in strijd is met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop. Dit wordt gedaan op basis van een Natuurtoets (zie bijlage 6). Hieronder zijn de conclusies uit de uitgevoerde Natuurtoets weergegeven.
Beschermde gebieden
In het plangebied is geen Natura 2000-gebied aanwezig. In de omgeving liggen wel Natura 2000-gebieden. Mogelijk is sprake van een invloed op deze omliggende Natura 2000 gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Om hier duidelijkheid over te geven moet een nadere analyse worden gemaakt. Het aspect stikstof is hieronder behandeld.
Er bevindt zich geen NNN binnen het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook van indirecte effecten op grotere afstand is geen sprake vanwege de afstand tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN geen belemmeringen. Zie ook onderstaande tabel.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
- Vleermuizen (mogelijk verblijfplaatsen in omgeving, mogelijk foerageergebied);
- Huismus (waarschijnlijk (jaarrond beschermde) nesten in directe omgeving);
- Algemene broedvogels (mogelijk nestplaatsen).
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er mogelijk sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Stikstofdepositie
Voor het aspect stikstof is het van belang dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de maximale mogelijkheden van het toekomstige plan met die van de feitelijk, legale, planologische situatie binnen het gehele plangebied. De stikstofdepositie vanwege die vergelijking mag niet groter zijn dan 0,00 mol/ha/jaar op enige Natura 2000-gebied. Relevant is de beoordeling of van de toename van de planologische mogelijkheden er een overschrijding kan plaatsvinden van de grenswaarde. Het is gelet op wat vanuit het plangebied mogelijk is aan stikstofdepositie aannemelijk dat er geen overschrijding zal zijn van de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jr.
Er is een stikstofdepositie onderzoek opgesteld door Antea Group. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 11. Op basis van de uitgangspunten berekent Aerius calculator 2020 voor de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Op basis van deze resultaten kunnen significant negatieve effecten ten aanzien van stikstof op Natura 2000- gebieden worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Conclusie
Het aspect natuur geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.10 Besluit Milieueffectrapportage
Regelgeving
In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voor elke ruimtelijke ontwikkeling die genoemd wordt in de C- of D-lijst een motivering moet worden gegeven waarin wordt beoordeeld of een m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden. Deze motivering dient op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.
In bijlage D is als categorie D11.2 de volgende activiteit opgenomen. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als je het project beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject dan zou de m.e.r.-regelgeving van toepassing zijn.
Om te achterhalen of een m.e.r.-beoordeling nodig is, dient beoordeeld te worden of het plan moet worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het Besluit m.e.r. kent echter geen definitie van een stedelijk ontwikkelingsproject. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, dient te worden gekeken naar de volgende zaken:
- 1. de concrete omstandigheden van het geval, waarbij de aard en omvang van het project van belang zijn;
- 2. het gebied waarin de ontwikkeling plaats zal vinden;
- 3. de mogelijkheden op grond van het bestemmingsplan;
- 4. de milieugevolgen.
Uiteindelijk gaat het om een afweging van bovenstaande punten 1 tot en met 4 of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Onderzoek
De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. De activiteit zoals beoogd aan de Heistraat 18 zou kunnen worden geschaard onder categorie D 11.2 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van stedelijke ontwikkelingsprojecten met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. Indien het project ondanks de beperkte schaal wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling valt deze ruim onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. Ook uit de uitgevoerde omgevingsonderzoeken blijkt dat er geen sprake is van nadelige milieugevolgen. Op grond daarvan wordt geconcludeerd dat het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd, dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling; de m.e.r.-regelgeving is niet van toepassing.
4.11 Water
Algemeen
Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen.
Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verder gaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen hierbij zijn: meer ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten.
Onderzoek
Huidige situatie
De locatie bevindt zich aan de Heistraat 18 – 20 in Oosteind tussen Oosterhout en Dongen. De huidige functie van het plangebied is grasland. Maaiveldhoogte binnen het plangebied varieert van 3,7 m + NAP tot 4,0 m + NAP. De bodemopbouw bestaat uit fijn, tot grof zand. De grondwaterstanden in de buurt van het plangebied (950 m.) variëren van 70 cm tot 300 cm – mv. Ten noorden van het plangebied, langs de Heistraat bevindt zich een categorie A waterloop. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een categorie B waterloop. Het plangebied bevindt zich niet in (grondwater) beschermingsgebieden of beschermingszones van keringen.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zal een toename van verhard oppervlak zorgen voor een versnelde afvoer van hemelwater. Dit moet worden gecompenseerd in naleving van het beleid van Waterschap Brabantse Delta. De toename van verhard oppervlak bedraagt ongeveer 2.960 m2. Op basis van de beleidsregels van Waterschap Brabantse Delta geldt er voor dit plan een compensatie.Op het perceel wordt een waterberging gerealiseerd in de vorm van een wadi met een bergingscapaciteit van 190m3, de Wadi krijgt een diepte van 60 centimeter. Op grond van een sonderingsrapport zit het grondwater gemiddeld 1.5 – 2 meter onder maaiveld waarmee een diepte van 60 centimeter goed toepasbaar is. Hiermee wordt voldaan aan de vereiste watercompensatie. De Wadi wordt op de verbeelding ook aangegeven met een aanduiding die gekoppeld is aan de regels.
De waterberging dient verder aan de volgende eisen te voldoen:
- De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
- De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.
Indien de uitstroomvoorziening uit de wadi loost op een categorie A watergang moet worden voldaan aan de algemene regel 14 van het Waterschap. Hierbij moet gedacht worden aan het niet aantasten van het talud, het doorstroomprofiel en het niet belemmeren van onderhoudsmogelijkheden. Hangende de definitieve inpassing van de op- en afrit van de N629 is nog niet duidelijk waar en of er sprake kan zijn van het lozen op een A-watergang. Dit zal bepaald worden tijdens de verdere detaillering van de N629, daarbij zal ook dit perceel betrokken worden. De watervergunning die eveneens nodig is zal borgen dat er sprake is van een goede waterhuishouding op en rond het perceel.
Er is door initiatiefnemer in overleg met de gemeente onderzocht in hoeverre gebruik van de bestaande oprit / ontsluiting met een zware ontsluiting mogelijk is. In dat scenario moeten de voertuigen van initiatiefnemer door de voortuin van de bedrijfswoning. Een nieuwe oprit direct naast de erfgrens van de woning heeft bezwaren vanuit verkeersveiligheid doordat er twee kruisingen direct na elkaar ontstaan (de nieuwe kruising van de N629 waar nu op aangesloten wordt en deze nieuwe) en levert geen voordeel ten aanzien van een te maken duiker. Daarom wordt de ontsluiting aangesloten op de nieuwe kruising van de N629 aan de noordkant van het perceel. Initiatiefnemer zal samen met de gemeente en het Waterschap zorgen voor een minimale lengte van de duiker onder de ontsluiting zodat er een goede waterhuishouding rond het perceel blijft bestaan.
In de Heistraat ligt een gemeentelijk drukriool. Er is in de nieuwe situatie geen vuilwaterafvoer meegenomen in deze toetsing. Indien er wel vuilwaterafvoer plaats gaat vinden dan dient dit afvalwater bij voorkeur aangesloten te worden op de bestaande huisaansluiting op eigen perceel. Hier mag geen regenwater op geloosd worden. De afvoer van de bestaande pomp mag maximaal toenemen met 5 m³ per uur, waarbij de piekbelasting maximaal toe mag nemen met 2 liter per seconde. Overschrijding van één van deze waarden betekent dat er een bergingsvoorziening gemaakt moet worden om de overschrijdende hoeveelheden tijdelijk te bufferen. De uitwerking van deze voorziening dient ter goedkeuring te worden aangeleverd aan gemeente Oosterhout.
Indien dit niet mogelijk is dient er een nieuw drukrioolgemaal gerealiseerd te worden. In dergelijk geval worden de kosten hiervoor in rekening gebracht bij de initiatiefnemer . Hiertoe zal de anterieure overeenkomst worden voorzien in een bepaling die in het verhalen van deze kosten voorziet.
Ten aanzien van de bouw van het gebouw zal zoveel mogelijk gewerkt worden met milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Deze worden niet gebruikt tijdens de bouw/aanleg van het plangebied. Indien in de nieuwe loods toiletunits en/of een wasbak aangelegd worden dan zullen deze op de bestaande huisaansluiting gekoppeld worden.
Het regenwater dat wordt afgevoerd van het nieuwe gebouw zal niet op het (druk-) riool gekoppeld worden. Regenwater dat op het terrein valt zal naar de wadi stromen en daar opgevangen worden. Tevens zal het ook in de watergangen rondom het perceel afgevoerd worden. Tenslotte zal er bij een 'bui 100' (ca. 70 mm in één uur) geen inundatie mogen plaatsvinden vanuit open waterberging (o.a. wadi) of watergang. Hier zal tijdens de realisatie rekening mee gehouden worden.
Conclusie
Het plan zal ten aanzien van de waterhuishouding in combinatie met de inpassing van de N629 verder uitgewerkt worden zodat de waterhuishouding ter plekke passend gemaakt wordt. Op het terrein (berm van de N629 en op het perceel van initiatiefnemer) is voldoende ruimte voor maatwerk. Daarmee zal de waterhuishouding voldoen aan de eisen die het Waterschap hieraan stelt.
4.12 Geur
In de omgeving van het plangebied zijn veehouderijen gelegen. Dat betekent dat het plan daarvoor geen extra belemmering mag veroorzaken. Tevens moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarvoor is van belang of er objecten binnen het plangebied als geurgevoelig object zijn aan te merken. De twee bedrijfswoningen zijn bestaande geurgevoelige objecten. Daarin brengt het plan qua ligging geen verandering in. Indien de bedrijfshallen al als geurgevoelig object zouden kunnen worden aangemerkt is van belang dat het bouwvlak van het plangebied niet is gelegen binnen de geurcontour van een veehouderij. Daarbij is van belang dat voor de veehouderij van Heistraat 17 een vaste afstand van 50 m van toepassing is en de veehouderij niet in de richting van het loonwerkbedrijf met een stal kan uitbreiden (omgekeerde werking) vanwege de woning op Heistraat 21. De dichtstbijgelegen intensieve veehouderij is op meer dan 1 kilometer gelegen van het plangebied. Het woon- en leefklimaat in het plangebied is aanvaardbaar te achten voor de bedrijfswoningen en bedrijfshallen nu het plan niet binnen een geurcontour geldend voor een veehouderij is gelegen. Door de grote afstand tot een intensieve veehouderij is de voorgrondbelasting veel lager dan 3 ou/m3 en de achtergrondbelasting veel lager dan 6,5 ou/m3 (gemeentelijke beleidslijn).
Conclusie
Door de voorgenomen ontwikkeling worden er geen veehouderijen extra belemmerd. Tevens is het woon- en leefklimaat aanvaardbaar wat betreft geurhinder. Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
4.13 Conclusie
Op basis van een toets van de uitvoeringsaspecten kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling met de uitbreiding van een loods past binnen de geldende (milieu)wet- en regelgeving.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Wettelijke Vereisten
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden en gebouwen binnen het plangebied. Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is aangesloten bij het gemeentelijke 'Handboek (digitale) bestemmingsplannen'. Voor onderhavig bestemmingsplan is de versie van 2019 gehanteerd. Het handboek bevat een set regels die voor alle nieuwe bestemmingsplannen binnen de gemeente Oosterhout wordt gehanteerd, waardoor sprake is van uniforme regelingen in de diverse plannen. In het Handboek is gestreefd naar standaardisering van bestemmingen en regels zoals aangegeven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Het onderhavige bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, doch treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad.
5.2 Verbeelding
Voor de verbeelding is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Daarin heeft het bestaande bedrijf de bestemming Bedrijf met een specifieke code die een semi agrarisch loonbedrijf mogelijk maakt. Omdat dit bestemmingsplan betrekking heeft op één perceel is er voor gekozen om deze specifieke code te verwerken in de bestemming. Daarnaast is, op basis van het plan ter verbetering van de landschappelijke kwaliteit, de bestemming 'Groen' opgenomen in de regels en op de verbeelding. Daarnaast is in deze bestemming 'Groen' de nadere gebiedsaanduiding "Overige zone - landschappelijke inpassing" opgenomen. Hier is in de regels een voorwaardelijke verplichting gekoppeld zodat de kwaliteitsverbetering ook gerealiseerd wordt en in stand gehouden. Hiermee wordt de verbetering van de landschappelijke kwaliteit juridisch geborgd. In deze bestemming heeft tevens de Wadi (met een bergingscapaciteit van 190m³) de aanduiding 'waterberging' gekregen en zijn er regels opgenomen in de vorm van een voorwaardelijke verplichting zodat deze Wadi aangelegd wordt en duurzaam in stand gehouden wordt.
Figuur 5.1: verbeelding.
5.3 Bestemmingen
5.3.1 Opzet regels
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
- Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
- De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
- Algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
- Overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Wijzigingsbevoegdheid.
De specifieke nadere eisenregelingen, afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden en mogelijk een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze bevordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan.
5.3.2 Flexibiliteitsregels
Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door regels op te nemen over de bevoegdheid tot het verlenen van een (binnenplanse) omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan, het stellen van nadere eisen of een wijzigingsbevoegdheid.
Voor het opnemen van flexibiliteitsregels geldt als uitgangspunt dat flexibiliteitregels alleen worden gebruikt als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn. Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.
5.3.3 Toelichting bestemmingen
Hieronder worden de meeste voorkomende bestemmingen en algemene regels kort toegelicht.
Artikel 3 Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf
De tot 'Bedrijf - Semi-agrarisch bedrijf' bestemde gronden zijn bedoeld voor een loon(werk)bedrijf. Dit is een bedrijf dat - voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen - diensten verleent aan agrarische bedrijven, onder andere in verband met de bodemcultuur, of ter uitvoering van grondwerkzaamheden.
Er is een bouwvlak op de verbeelding opgenomen en tevens zijn daar bouw- en gebruiks regels aan gekoppeld in de planregels van dit bestemmingsplan. Daarbij zijn de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied met kenmerk NL.IMRO.0826.BSPbuitengeb2013-VA01 overgenomen voor zover zij betrekking hebben op dit plangebied.
Daarnaast zijn opslag en uitstalling van materialen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening, voorzieningen voor verkeer en verblijf, tuinen en erven, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, en reclamevoorzieningen toegestaan. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen de gebouwen moeten worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte zijn in de regels aangegeven. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Groen
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die onderdeel uitmaken van de verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het terrein. Met name de randzone van het perceel is hier onderdeel van. Om te borgen dat deze zone ook in de toekomst dient ter afscherming van de bedrijfsgebouwen mogen op gronden met deze bestemming geen gebouwen gebouwd worden. Tevens wordt de Wadi in deze zone aangelegd met een bergingscapaciteit van 190m³.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In de algemene regels zijn de anti dubbeltelregel en algemene bouwregels opgenomen (voor ondergronds bouwen en afwijken van de bouwregels). Daarnaast is in de algemene gebruiksregels van artikel 7 met een voorwaardelijke verplichting geborgd dat de landschappelijke kwaliteit en Wadi gerealiseerd worden en duurzaam in stand gehouden.
Hoofdstuk 6 Handhaafbaarheid
Handhaving vormt een belangrijk onderdeel van een beleidscyclus. Regels worden gesteld met als doel het beschermen van een bepaald belang. Zonder toezicht op naleving van deze regels bestaat het risico dat dit doel onvoldoende bereikt wordt. Tevens komt de gemeente ongeloofwaardig over als gestelde regels niet worden gehandhaafd.
Handhaafbaarheid, draagvlak en naleefgedrag
Een eerste voorwaarde voor handhaving is een duidelijk en handhaafbaar beleid en regelgeving. Om die reden worden nieuwe versies van digitale handboeken en die onderdelen van bestemmingsplannen die afwijken van het digitale handboek, door de afdeling die belast is met vergunningverlening en handhaving, gecontroleerd op uitvoerbaarheid. Ook voor dit bestemmingsplan heeft deze toets plaats gevonden.
Naast handhaafbare regels dient er ook het nodige draagvlak voor het nieuwe beleid en de daaruit voortvloeiende regels te zijn. Immers zal een plan met weinig draagvlak op weinig naleefgedrag kunnen rekenen. Het creëren van draagvlak is onder andere bewerkstelligd door in de verschillende fasen van het planproces burgers, belangenorganisaties en andere belanghebbenden te betrekken, al dan niet via wettelijk bepaalde inspraakmomenten.
Preventieve en repressieve handhaving
Naast repressie (handhavend optreden op het moment dat er sprake is van een overtreding) heeft preventie een belangrijke functie in de gemeentelijke handhavingsstrategie (de gemeente hanteert de landelijke handhavingsstrategie). Bij preventief handhaven spelen vooral dialoog, voorlichting en advisering een belangrijke rol. Zo voorziet het handhavingsbeleid van de gemeente Oosterhout in meer aandacht voor voorlichting en communicatie, onder andere door het uitgeven van voorlichtingsbrochures.
Qua repressie voorziet het gemeentelijk handhavingsbeleid en het daarop gebaseerde integrale uitvoeringsprogramma in het continu opsporen van overtredingen van het bestemmingsplan. Ook worden er gezamenlijk met andere overheden (brandweer, politie, belastingdienst) multidisciplinaire handhavingsacties georganiseerd. Binnen dergelijke acties is er ook aandacht voor overtredingen van het bestemmingsplan. Indien een overtreding wordt geconstateerd, zal als eerste stap in het handhavingstraject telkens worden bezien of het illegale gebruik of bouwwerk op grond van het bestemmingsplan of afwijking daarvan, alsnog gelegaliseerd kan worden. Is dat niet het geval dan wordt het handhavingstraject doorgezet. Al deze aspecten zijn vastgelegd in het beleidsplan Fysieke Leefomgeving en de daarin opgenomen handhavingsstrategie en dienen als leidraad voor de alledaagse handhavingspraktijk binnen de gemeente Oosterhout.
IJkmoment, overgangsrecht en monitoring beleid
De totstandkoming van dit bestemmingsplan is een ijkmoment voor de handhaving. Indien bebouwing of gebruik afwijkt van het bestemmingsplan, zal hier tegen handhavend worden opgetreden. Voor zowel bouwen als gebruik is het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan de peildatum. Tegen bebouwing en gebruik dat onder het overgangsrecht valt, kan niet handhavend worden opgetreden.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (afdeling 6.4), geldt er een verplichting tot kostenverhaal voor die gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:
- de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
- uitbreiding van gebouwen met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
Op basis van het bovenstaande is kostenverhaal verplicht. Uitsluitend op gronden die in eigendom zijn van de initiatiefnemer zijn ontwikkelingen opgenomen in dit bestemmingsplan. Op gronden van derden worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Met de initiatiefnemer wordt voorafgaand aan het vaststellen van dit bestemmingsplan een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat planschade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Met de anterieure overeenkomst is ook geborgd dat storting plaats vind in het groenfonds en overige kosten zoals eventuele aanpassing van de drukriolering, kunnen worden verhaald. Door de overeenkomst zijn de kosten die de gemeente moet maken voor dit bestemmingsplan anderszins verzekerd.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overleginstanties: de provincie Noord Brabant, het Waterschap Brabantse Delta, de inspectie leefomgeving en transport, regio Zuid. Er zijn inhoudelijke reacties binnen gekomen op het voorontwerp van de provincie en Waterschap Brabantse Delta. Deze reacties zijn beide opgenomen in bijlage 7 en 8.
A. Reactie provincie Noord Brabant
De provincie vraagt om de landschappelijke inpassing ook te borgen op de verbeelding en de regels met een bestemming 'Groen'. De omvang van de landschappelijke inpassing is akkoord en de rest van de inhoud ook.
Reactie gemeente
De gevraagde bestemming 'Groen' is toegekend aan de gronden die in het plan voor de verbetering van de landschappelijke kwaliteit ook als zodanig zijn aangemerkt. Hierbij zijn ook passende regels opgenomen gebaseerd op de bestemming 'Groen' die ook nu is opgenomen in het buitengebied. De aanleg en het onderhoud van de landschappelijke inpassing is geborgd door opname van een voorwaardelijke verplichting in de regels.
B. Reactie Waterschap Brabantse Delta
Er is een overlegreactie van het Waterschap Brabantse Delta ingediend. Het Waterschap had zorgen over de waterhuishouding van het gebied in relatie tot de aanleg van de N629. Deze overlegreactie is besproken met het Waterschap en op 9-2-2021 per e-mail is ook de definitieve waterparagraaf afgestemd met het Waterschap. Het Waterschap heeft in haar reactie gevraagd om nader in te gaan op de volgende onderdelen.
1. Het Waterschap merkt op dat de afwatering goed geregeld moet worden op de watergangen van de provinciale weg N629.
Reactie gemeente
Bij de inrichting van het perceel is aangesloten op de ontwikkelingen van de N629. De afvoer van water is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Er zijn naar aanleiding van deze overlegreactie nog een aantal overleggen geweest om te komen tot een goede Waterhuishouding rondom het perceel.
2. Het Waterschap vraagt om expliciet te benoemen in paragraaf 3.2 dat er geen obstakels mogen worden geplaatst in de beschermingszone van 5 meter.
Reactie gemeente
Dit is in paragraaf 3.2 opgenomen. Ook is de bestemming 'Groen' toegevoegd aan een deel van de verbeelding voor deze strook. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen gebouwd worden en is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter bescherming van deze zone. Hiermee zijn de belangen van de groene invulling inclusief de waterberging voldoende geborgd.
3. Voor de overkluizing van de watergang wordt gevraagd om alleen een nieuwe overkluizing aan te leggen als dat absoluut noodzakelijk is. Als dat het geval is zal het opstuwend effect van deze overkluizing hydrologisch getest moeten worden.
Reactie gemeente
Vanuit verkeersveiligheid is gekozen om de ontsluiting aan te sluiten op de nieuwe kruising in de N629. Hiermee wordt voorkomen dat er een serie kruisingen vlak achter elkaar komen wat onveiliger wordt geacht dan de huidige situatie. De door het Waterschap gevraagde hydrologische toets wordt gecombineerd met de nadere detaillereing van de N629. Zodra daar de profielen duidelijk zijn zal gezamenlijk gekeken worden naar het eventuele opstuwend effect van de overkluizing. Voor eventuele aanpassingen biedt het perceel voldoende ruimte zodat de waterhuishouding niet negatief beinvloed hoeft te worden.
4. In de berekening van de retentie-opgave is gecorrigeerd voor de gevoeligheidsfactor. Dit is toegestaan. De GHG is niet onderzocht of in kaart gebracht. Hier is ook de ruimte voor binnen het plangebied. We adviseren de aan te brengen wadi voldoende robuust uit te laten voeren en niet de absolute grenzen op te zoeken. (bergingscapaciteit en bodemdiepte t.o.v. de GHG).
Reactie gemeente
Uit een uitgevoerd sonderingsrapport blijkt dat de gemiddelde grondwaterstand 1.5 – 2 meter onder maaiveld zit. De Wadi wordt uitgevoerd met een diepte van 60 centimeter. Daarmee wordt voldaan aan deze wens van het Waterschap.
5. Wij verzoeken u in de waterparagraaf aandacht te schenken aan het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Reactie gemeente
Uitgangspunt van initiatiefnemer is dat bovenstaande materialen niet gebruikt zullen worden. Dit is toegevoegd aan de waterparagraaf. Initiatiefnemer en gemeente willen een milieuvriendelijke bouw realiseren.
7.2.2 Omgevingsdialoog
Zoals in paragraaf 3.2.2. beschreven is er een omgevingsdialoog gevoerd met de omwonenden. Daaruit kwam naar voren dat er geen zwaarwegende bezwaren waren tegen de plannen en dat de uitrit voor één van de aanwezigen het liefst bij de aansluiting van de Heistraat kon komen. Hier is rekening mee gehouden door de op-/uitrit bij de bestaande kruising te situeren. Een verslag van de omgevingsdialoog is toegevoegd als bijlage 10.
7.3 Vaststellingsprocedure
De procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening wordt doorlopen. Ingediende zienswijzen worden verwerkt in een reactienota welke wordt bijgevoegd in de bijlage. In het vast te stellen bestemmingsplan zijn wijzigingen en aanvullingen aangebracht die in de reactienota zijn opgenomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Kwaliteitsverbetering Van Het Landschap
Bijlage 2 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Selectiebesluit Archeologie
Bijlage 2 Selectiebesluit archeologie
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Kwaliteitsverbetering Van Het Landschap
Bijlage 4 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Natuurtoets
Bijlage 7 Overlegreactie Provincie
Bijlage 7 Overlegreactie provincie
Bijlage 8 Overlegreactie Waterschap
Bijlage 8 Overlegreactie Waterschap
Bijlage 9 Standaardavies Vrmwb
Bijlage 9 Standaardavies VRMWB
Bijlage 10 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 10 Verslag omgevingsdialoog