Windmolenpark Elzenburg-De Geer – 2021
Bestemmingsplan - gemeente Oss
Vastgesteld op 16-12-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Windmolenpark Elzenburg-De Geer - 2021' met identificatienummer NL.IMRO.0828.BPwndmlnprkelz2021-VG01 van de gemeente Oss;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een paardenhouderij, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
1.5 agrarisch medegebruik:
een binnen de bestemming 'Natuur' toegestaan agrarisch medegebruik in de vorm van extensief beheerd grasland en/of het extensief begrazen van het gebied, waarbij de instandhouding en versterking van omliggende en ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden voorop staat.
1.6 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, dan wel de aan een gebied toegekende hoge of middelhoge verwachtingswaarde, in verband met de in dat gebied mogelijk voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.7 beperkt kwetsbaar object:
objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals deze luidde ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan;
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij de Elektriciteitswet 1998 anders bepaalt. Wie het bevoegd gezag is kan ook voortvloeien uit de overdracht van bevoegdheden ingevolge de Elektriciteitswet;
1.10 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.11 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.12 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.13 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die duurzaam en direct met de aarde is verbonden;
1.14 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, een en ander zoals kan blijken uit onder meer de status als rijks- of gemeentelijk monument, en/of uit de vermelding in de Cultuurhistorische Inventarisatie Noord-Brabant (provinciale monumenteninventarisatie) en/of op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart en/of in het gemeentelijke erfgoedplan;
1.15 duurzame energievoorziening:
voorziening ten behoeve van het opwekken van energie uit duurzame energiebronnen zoals windkracht, waterkracht en zonlicht, mest en biomassa. Onder duurzame energievoorziening wordt onder meer verstaan windmolens, -turbines en -wokkels, zonnecollectoren en -panelen;
1.16 extensieve dagrecreatie:
recreatief medegebruik waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en naar de aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.17 fundering:
de ondersteuningsconstructie, welke geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, waarop het gebouw of bouwwerk geplaatst wordt;
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 geluidgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidgevoelig object wordt aangemerkt in de zin van de Wet geluidhinder;
1.20 geluidgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.21 geluidgevoelige ruimte:
ruimte binnen een woning voor zover die bij het rapport 'Gevelonderzoek windpark Elzenburg-De Geer te Oss, metingen geluidwering gevels 7 woningen' d.d. 21 januari 2019/rapportnummer M+P.GOSS.18.04.2 in gebruik is als slaap-, woon-, eetkamer of keuken én waarvan de 'geprognotiseerde binnenwaarde' is onderzocht;
1.22 gemeentelijke norm voor geluid:
de maximaal toegestane geluidbelasting in Lden in dB op basis van het 'Reken- en meetvoorschrift windturbines' op de gevel van woningen veroorzaakt door alle windturbines, zoals bepaald in artikel 8.1.4b Gemeentelijke norm voor geluid, lid a of b. De waarden hanteert de gemeente Oss voor specifiek het Windmolenpark Elzenburg-De Geer als norm om de geluidbelasting door windturbines op woningen zo veel mogelijk te beperken;
1.23 geprognotiseerde binnenwaarde:
geprognotiseerde geluidbelasting binnen een woning zoals bepaald volgens de methodiek in het rapport 'Gevelonderzoek windpark Elzenburg-De Geer te Oss, metingen geluidwering gevels 7 woningen' d.d. 21 januari 2019/rapportnummer M+P.GOSS.18.04.2;
1.24 gevel
gevel als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.25 gondel:
de behuizing van de rotoras, generator of tandwielkast van een windturbine;
1.26 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant en melkveebedrijven;
1.27 hobbymatig agrarisch grondgebruik:
het gebruik van grond voor agrarische activiteiten in een omvang die niet als bedrijfsmatig kan worden beschouwd, met uitzondering van volkstuinen.
1.28 ijsdetectiesysteem:
een voorziening op een windturbine dat een windturbine onmiddellijk automatisch uit bedrijf neemt zodra het een signaal van mogelijke ijsvorming aan de rotorbladen ontvangt;
1.29 immissienormen:
de normen die bepalen wat de geluidbelasting mag zijn op de gevel van een te beschermen woning in dB Lden;
1.30 inkoopstation:
bouwwerk bedoelt voor het onderbrengen van schakel en meetapparatuur ten behoeve van het transport van elektriciteit van de interne parkbekabeling van het windturbinepark naar het externe landelijke elektriciteitsnet;
1.31 landschapswaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch opzicht;
1.32 kantoor:
een ruimte of bij elkaar horende ruimten die bestemd is/zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening;
1.33 kantoortijd:
de tijd waarin de (meeste) medewerkers op kantoor hun werkzaamheden verrichten. Dit is op maandag tot en met vrijdag tussen 08:00 uur en 17:00 uur.
1.34 kunstwerken:
bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers;
1.35 kwetsbaar object
objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals dit luidde ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan;
1.36 maaiveld:
de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of windturbine;
1.37 milieuzoneringslijst:
de lijst van handels- en bedrijfsactiviteiten, die onderdeel uitmaakt van de regels, waarin deze activiteiten naar milieucategorie zijn onderscheiden;
1.38 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut (met bijbehorende voorzieningen), zoals transformatorhuisjes, transformatorkasten, inkoopstations, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.39 obstakelverlichting:
verlichting gebruikt in de luchtvaart die de aanwezigheid van een obstakel aangeeft en die wordt aangebracht op een windturbine;
1.40 onderhoudsweg:
een (half)verharde weg ten behoeve van de ontsluiting van een windturbine en bijbehorende voorzieningen, zoals opstelplaats en inkoopstation, voor het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine;
1.41 opstelplaats:
een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen;
1.42 peil:
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.43 plaatsgebonden risico (PR):
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting. Binnen de PR 10-6 contour is de kans op overlijden 1 op 1 miljoen per jaar. Voor de PR 10-5 contour geldt dat de kans op overlijden 1 op 100.000 per jaar is;
1.44 rotorblad:
de wiek van een windturbine;
1.45 rotordiameter:
de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;
1.46 slagschaduw gevoelig object:
ieder object bedoeld voor bewoning of anderszins voor permanent verblijf van personen (woningen, woonboten of woonwagens en zorginstellingen), voor zover het gebruik in overeenstemming met de geldende bestemming is, en voor zover de gevel of het dakvlak voorzien is van één of meerdere lichtdoorlatende vlakken in de richting van de windturbine(s);
1.47 teeltondersteunende voorziening:
voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om één of meer van de volgende doelen na te streven:
- a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- c. bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).
Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoeken, boomteelthekken, hagelnetten, insectengazen, plastic tunnels, ondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.
Knalapparatuur wordt niet aangemerkt als teeltondersteunende voorziening.
1.48 tip:
de uiterste punt van een rotorblad of wiek van een windturbine;
1.49 toetspunt:
punt op de maatgevende gevel(s) van een woning, vertegenwoordigd door een adres, waarop het jaargemiddelde geluidniveau Lden wordt berekend;
1.50 veehouderij:
een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
1.51 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, et cetera;
1.52 windturbine:
een door de wind aangedreven turbine of molen, die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;
1.53 windturbinepark:
het geheel van windturbines met alle daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals opstelplaatsen en onderhoudswegen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.2 de breedte van een bouwperceel:
tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten over ten minste 3/4 van de lengte van het bouwperceel, in welke lengte in ieder geval het bouwvlak aanwezig is of de toegestane situering van het hoofdgebouw indien geen bouwvlak is aangegeven.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, bliksemafleiders en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het betreffende bouwwerk op een bouwperceel.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de ashoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.7 rotordiameter van een windturbine:
de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.
2.8 tiphoogte of bouwhoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bovenste verticaal staande rotorblad;
2.9 tiplaagte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan het laagste punt van het onderste verticaal staande rotorblad.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van het agrarisch bedrijf, daaronder begrepen hobbymatig agrarisch grondgebruik;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. ontwikkeling, behoud en herstel van landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
- d. behoud en/of herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden van gebouwen die zijn gelegen op gronden die zijn aangeduid met 'cultuurhistorische waarden';
- e. natuurontwikkeling in de vorm van een natuurvriendelijke oever binnen 10 meter van de bestemming 'Water';
- f. verkeer, uitsluitend in de vorm van:
- 1. bestaande uitwegen en kunstwerken;
- 2. onverharde wegen en onverharde paden;
- 3. bestaande halfverharde wegen en bestaande halfverharde paden;
- g. bestaande nutsvoorzieningen, waaronder antennemasten;
- h. (voorzieningen voor) waterkering en waterhuishouding alsmede herstel, ontwikkeling en instandhouding van watergangen, sloten en greppels, alsmede voor andere wateren met een kleinere oppervlakte dan 200 m²;
- i. erf- en randbeplantingen;
met bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
- a. Er mag geen bebouwing worden opgericht;
- b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken worden opgericht voor nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. Uitsluitend voor nutsvoorzieningen mogen gebouwen worden opgericht, tot een maximale hoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte per gebouw van 15 m²;
- 2. Voor het overige mogen uitsluitend bouwwerken die geen gebouw zijn, worden opgericht mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
- 3. in afwijking van het bepaalde onder 2 mag de hoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 2 meter;
- c. In afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken die geen gebouw zijn worden opgericht voor het doel 'verkeer', met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken die geen gebouw zijn, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2 voor de activiteiten als genoemd in onderstaande tabel, onder de voorwaarde dat de ruimtelijke en/of stedenbouwkundige inpasbaarheid en de milieuhygiënische aanvaardbaarheid zijn aangetoond, en met inachtneming van de per afzonderlijke activiteit omschreven voorwaarden in de onderstaande tabel, en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de ruimtelijke kwaliteit;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- d. de landschappelijke en natuurwaarden;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de woonsituatie.
Activiteit | Voorwaarden | ||
Het bouwen van een windmolen voor regulering van de waterstand buiten het bouwvlak | - de hoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter. | ||
Het bouwen van bouwwerken die geen gebouw zijn voor paardenbakken buiten het bouwvlak | - de hoogte mag niet meer bedragen dan 1,6 meter. | ||
Het bouwen van bijenstallen buiten het bouwvlak | - de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter; - de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m². |
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor de activiteiten als genoemd in onderstaande tabel, met inachtneming van de per afzonderlijke activiteit omschreven voorwaarden in de tabel, onder de voorwaarde dat de milieuhygiënische aanvaardbaarheid is aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de ruimtelijke kwaliteit;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- d. de landschappelijke en natuurwaarden;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de woonsituatie.
Activiteit | Voorwaarden |
Het halfverharden van onverharde wegen en paden, en het aanleggen van verharde kavelpaden | - |
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschap En Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
- a. Er mag geen bebouwing worden opgericht tenzij deze ingevolge artikel 14 is toegestaan;
- b. In afwijking van het bepaalde in lid a mogen bouwwerken worden opgericht voor nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. Uitsluitend voor nutsvoorzieningen mogen gebouwen worden opgericht, tot een maximale hoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte per gebouw van 15 m²;
- 2. Voor het overige mogen uitsluitend bouwwerken die geen gebouw zijn, worden opgericht mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
- c. In afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken die geen gebouw zijn worden opgericht voor het doel 'verkeer', met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken die geen gebouw zijn, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 voor de activiteiten als genoemd in onderstaande tabel, onder de voorwaarde dat de ruimtelijke en/of stedenbouwkundige inpasbaarheid en de milieuhygiënische aanvaardbaarheid zijn aangetoond en met inachtneming van de per afzonderlijke activiteit omschreven voorwaarden in de tabel, en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de ruimtelijke kwaliteit;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- d. de landschappelijke en natuurwaarden;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de woonsituatie.
Activiteit | Voorwaarden | ||
Het bouwen van een windmolen ter regulering van de waterstand | - de hoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter. | ||
Het bouwen van bijenstallen | - de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter; - de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m². |
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor de activiteiten als genoemd in onderstaande tabel, met inachtneming van de per afzonderlijke activiteit omschreven voorwaarden in de tabel, onder de voorwaarde dat de milieuhygiënische aanvaardbaarheid is aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de ruimtelijke kwaliteit;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- d. de landschappelijke en natuurwaarden;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de woonsituatie.
Activiteit | Voorwaarden |
Het halfverharden van onverharde wegen en paden, en het aanleggen van verharde kavelpaden | - |
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Verkeer - Verblijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en woonstraten met niet meer dan twee rijstroken;
- b. erven, pleinen en paden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speel- en verblijfsvoorzieningen en beeldende kunst;
- g. terrein voor markten, standplaatsen en evenementen;
- h. voorzieningen voor afvalinzameling, openbaar vervoer en zend- en ontvangstinstallaties;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig
8.1 Voorlopige bestemming
8.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming
De voorlopige bestemming als bedoeld in artikel 8.1 geldt 25 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het plan.
8.3 Definitieve bestemming
Artikel 9 Waarde - Archeologie Monument
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie Monument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van op of in die gronden aangetroffen en aanwezige archeologische waarden.
9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie Verwachtingswaarde Hoog
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van op of in die gronden aanwezige archeologische waarden.
10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie Verwachtingswaarde Middelhoog
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie verwachtingswaarde middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van op of in die gronden aanwezige archeologische waarden.
11.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Waarde - Reserveringsgebied Waterberging
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Reserveringsgebied waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd tot behoud van het waterbergend vermogen van dat reserveringsgebied voor waterberging.
12.2 Bouwregels
Binnen deze zone zijn de overige regels uitsluitend van toepassing, voor zover dit volgt uit die regels.
12.3 Specifieke gebruiksregels
Binnen deze zone zijn de overige regels uitsluitend van toepassing, voor zover dit volgt uit die regels.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 overige zone - groenblauwe mantel
De als 'overige zone - groenblauwe mantel' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd tot behoud van ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden.
Binnen deze zone zijn de overige regels uitsluitend van toepassing, voor zover dit volgt uit die regels.
14.2 overige zone - parkinfrastructuur
Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van het windpark toegestaan, alsmede:
- a. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat dit artikel met artikel 8.1.1 lid b en artikel 14.3.1 lid b sub 1 gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 3.000 m² per opstelplaats;
- b. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen
- c. toegangs- en onderhoudswegen, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;
- d. (overige) voorzieningen ten behoeve van het windturbinepark, zoals en hekwerken en infrastructurele voorzieningen;
- e. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken.
Voor de toegangs- en onderhoudswegen gelden de volgende regels:
- f. de maximale breedte van een toegangs- en onderhoudsweg is 5 meter met uitzondering van kruisingen met andere wegen en bochten;
- g. er wordt maximaal één toegangsweg per windturbine aangelegd;
- h. agrarisch medegebruik van toegangs- en onderhoudswegen is toegestaan.
14.3 vrijwaringszone - windturbine
14.4 veiligheidszone - windturbine
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' zijn:
- a. beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
- b. kwetsbare objecten niet toegestaan, tenzij de windturbine deel uitmaakt van de inrichting waar ook het kwetsbare object deel van uit maakt.
14.5 geluidzone - industrie
- a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn mede bestemd voor geluidszone vanwege het geluidgezoneerde industrieterrein Elzenburg-De Geer. Deze zone is de aanwijzing volgens de Wet geluidhinder van het gebied rond dat terrein, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
- b. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen, in voorkomend geval in afwijking van de overige regels, geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige objecten worden opgericht of geluidgevoelige terreinen worden aangelegd of ingericht als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij aangetoond is dat de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege industrielawaai ingevolge de Wet geluidhinder niet worden overschreden dan wel op grond van die wet een hogere waarde vanwege industrielawaai is vastgesteld, en gebouwd wordt met inachtneming van die hogere waarde.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
15.1 wetgevingszone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig', én de bijbehorende gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - windturbine' op te nemen binnen de aangegeven gebiedsaanduidingen 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' onder voorwaarden dat:
- a. de realisatie van één windturbine per gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' is toegestaan, met bijbehorende voorzieningen;
- b. in het wijzigingsplan wordt geborgd dat de windturbines die in het wijzigingsplan worden bestemd voor 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' voldoen aan de volgende geluidruimteverdeling met een immissienorm per toetspunt en per windturbine (zie Bijlage 1 van deze regels voor nummering windturbines):
toetspunt (adres) | immissienorm Lden (dB) | ||
per windturbine (zie Bijlage1) | totaal | ||
windturbine 6 | windturbine 7 | windturbine 1 t/m 4 samen met windturbines 6 en 7 | |
Oss, Maaskade 41 | 26 | 28 | 39 |
Oss, Lekstraat 13 | 31 | 31 | 44 |
Oss, Lekstraat 6 | 30 | 30 | 42 |
Berghem, Broekstraat 13 | 36 | 30 | 44 |
Berghem, Broekstraat 13A | 36 | 30 | 44 |
Berghem, Valendonkstraat 19 | 32 | 26 | 39 |
Berghem, Harenseweg 1A | 37 | 30 | 42 |
Berghem, Harenseweg 3 | 38 | 31 | 42 |
Macharen, Eusselingstraat 3 | 28 | 34 | 40 |
Macharen, Ossestraat 11 | 28 | 32 | 42 |
Macharen, Ossestraat 5 | 28 | 33 | 41 |
Macharen, Huisdaalsestraat 1 | 31 | 36 | 45 |
Macharen, Huisdaalsestraat 2 | 30 | 35 | 44 |
Haren, Bossekampstraat 1 | 39 | 36 | 43 |
Haren, Bossekampstraat 2 | 38 | 37 | 43 |
Haren, Bossekampstraat 4 | 36 | 34 | 41 |
óf;
- c. in het wijzigingsplan is geborgd dat alle windturbines die in het wijzigingsplan zijn bestemd voor 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig', op basis van een andere verdeling van de immissienorm per windturbine, samen voldoen aan de immissienorm voor het totaal van alle windturbines per toetspunt zoals weergegeven in de tabel in lid b van dit artikel, laatste kolom, én;
- d. er voor de gemeentelijke norm voor geluid een planregeling wordt opgenomen die verder ook gelijk is met de regeling in artikel 8.1.4b Gemeentelijke norm voor geluid;
- e. voor elke windturbine een maximale PR 10-5 contour geldt met een diameter van 136 meter, vastgelegd met een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - windturbine', binnen deze contour zijn:
- 1. kwetsbare objecten en/of beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan, tenzij de windturbine deel uitmaakt van de inrichting waar ook het (beperkt) kwetsbare object deel van uit maakt;
- f. ter voorkoming van verstoring van defensieradar er voor vaststelling van het wijzigingsplan:
- 1. een radarverstoringsonderzoek noodzakelijk is en een verklaring van geen bezwaar daarover van het Commando Luchtstrijdkrachten van het Ministerie van Defensie;
- 2. geen onderzoek is nodig wanneer:
- het radarstation in Herwijnen in werking is gesteld op het tijdstip van vaststelling van het wijzigingsplan, én;
- het gehele windpark bestaat uit zes windturbines van het type Vestas V136 op een ashoogte van 142 meter en een rotordiameter van 136 meter;
- g. de windturbines niet tot een significante afname van het waterbergend vermogen van het reserveringsgebied voor waterberging mogen leiden, zoals bestemd voor 'Waarde -Reserveringsgebied waterberging':
- 1. de toelichting bij het wijzigingsplan bevat een verantwoording over de wijze waarop de geschiktheid van het gebied voor waterberging behouden blijft;
- 2. hierover dient afstemming plaats te vinden met het waterschap;
- h. de windturbines in het wijzigingsplan niet meer dan 6 uur per jaar aan slagschaduw mogen veroorzaken op woningen:
- 1. dit is inclusief de slagschaduw veroorzaakt door de vier direct bestemde windturbines van het windpark;
- 2. de windturbines in het wijzigingsplan dienen zo nodig van een stilstandregeling te worden voorzien waarmee ze de cumulatieve slagschaduw, dus rekening houdende met de vier directe bestemde windturbines, terug brengen naar maximaal 6 uur slagschaduw per jaar op woningen;
- i. financiële compensatie plaatsvindt ten gevolge van mogelijke extra aantasting van Natuurnetwerk Brabant conform paragraaf 5.2.2 van de toelichting van dit plan;
- j. rekening wordt gehouden met de archeologische verwachtingswaarden ter plaatse;
- k. vergelijkbare regels gelden zoals opgenomen in Artikel 8 en artikel 14.3;
- l. de voorlopige bestemming geldt 25 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
15.2 wetgevingszone - wijzigingsgebied 2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gebiedsaanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' en 'veiligheidszone - windturbine' op te nemen binnen de aangegeven gebiedsaanduidingen 'wetgevingszone- wijzigingsgebied 2' ten behoeve van de aanleg van opstelplaatsen en de aanleg van de toegangs- en onderhoudswegen, en overige voorzieningen, alsmede een veiligheidszone, onder voorwaarden dat:
- a. voor elke windturbine een maximale PR 10-6 contour geldt met een diameter van 182 meter:
- 1. beperkt kwetsbare objecten toegestaan, voor zo ver er niet tegelijk sprake is van een PR 10-5 contour;
- 2. kwetsbare objecten niet toegestaan, tenzij de windturbine deel uitmaakt van de inrichting waar ook het kwetsbare object deel van uit maakt;
- b. vergelijkbare regels gelden als opgenomen in artikel 14.2 en artikel 14.4;
- c. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van windturbines en bijbehorende voorzieningen die met wijzigingsbevoegdheid 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' gerealiseerd kunnen worden.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Verhouding met bestemmingsplannen
Voor zover de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine' als bedoeld in artikel 14.4 van dit plan, samenvalt met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen prevaleert de gebiedsaanduiding als bedoeld in dit plan. De onderliggende bestemmingen blijven verder van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan "Windmolenpark Elzenburg-De Geer - 2021”.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeenteraad van Oss heeft op 14 juli 2016 besloten dat het de mogelijkheden wil onderzoeken voor een windturbinepark nabij en deels op bedrijventerrein Elzenburg - De Geer aan de noordrand van de kern Oss. Op 14 december 2017 heeft de gemeenteraad besloten over het te realiseren "Windmolenpark Elzenburg-De Geer"1 (voorkeursalternatief).
Voortraject
Besluitvorming over duurzame energie
De gemeente Oss profileert zich de laatste jaren steeds meer als duurzame energie-gemeente. In de afgelopen periode zijn onder meer de volgende besluiten over duurzame energie in Oss genomen:
- Aangenomen motie in de gemeenteraad van 6 november 2014: Hierin is opgenomen dat de gemeente Oss ernaar dient te streven om een zo duurzaam mogelijke gemeente te worden, dan wel één van de 3 duurzaamste gemeenten van de provincie Noord-Brabant.
- Coalitieakkoord 2015-2018: Oss heeft als ambitie om in de top 3 van de meest duurzame gemeenten in Brabant te komen.
- Collegebesluit van 1 maart 2016 over het vaststellen van de 'Routekaart duurzame energie 2016-2018'.
- Raadsbesluit van 7 april 2016 over het vaststellen van de 'Duurzaamheidscirkel Oss'.
- Collegebesluit van 6 juni 2016 over het doen van een gemeentebreed onderzoek naar de ruimtelijke mogelijkheden om duurzame energie op te wekken in Oss.
- Raadsbesluit van 6 juli 2017 om de uitgevoerde gemeentebrede onderzoeken als leidraad te gebruiken bij het toetsen van initiatieven voor duurzame energie opwekken in Oss en vast te houden aan de ambitie om 50% van het huidige energieverbruik te besparen, 25% duurzame energie van elders in te kopen en 25% duurzaam op te wekken binnen Oss;
- Coalitieakkoord 2018-2022: Oss gaat door op de weg die is ingeslagen met de Duurzaamheidscirkel van 2016. Het uiteindelijke doel is om in 2050 als totale gemeente energie-neutraal te zijn. De eerste mijlpaal is om in 2023 aan de nationale norm van 16% duurzame energie te voldoen. Dit wil men onder meer bereiken met het windpark Elzenburg-De Geer.
Uit deze besluiten blijkt dat de gemeente Oss de komende jaren forse stappen wil zetten richting een duurzame gemeente. Grootschalig duurzame energie opwekken is noodzakelijk om de gestelde doelen te bereiken.
Met Windmolenpark Elzenburg-De Geer wil de gemeente Oss bijdragen aan het realiseren van haar duurzame ambitie om 25% duurzaam op te wekken in 2050. Het windpark levert met een streefvermogen van circa 16 megawatt (MW), uitgaande van een opgesteld vermogen van circa 4 MW per windturbine en afhankelijk van het type turbines, naar verwachting 56 miljoen kilowattuur (kWh) per jaar op2. Dit is genoeg windenergie om een 7.950 inwoners te voorzien van elektriciteit uit wind3, dit is circa 9% van de inwoners van de gemeente Oss4. Daarnaast wordt er nog voorzien in een potentiële uitbreiding van het windpark met circa 8 MW opgesteld vermogen, nog eens goed voor de elektriciteitsvoorziening voor 3.975 inwoners (dit is nog eens ruim 4% van de inwoners van de gemeente Oss).
Uitspraak Raad van State en vernietiging bestemmingsplan "Windmolenpark Elzenburg-De Geer" 2019
Bestemmingsplan "Windmolenpark Elzenburg-De Geer" dat op 27 juni 2019 door de gemeenteraad van Oss is vastgesteld legde het windpark juridisch-planologisch vast. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Windmolenpark Elzenburg-De Geer" (hierna ook: bestemmingsplan 2019) is echter bij uitspraak van 28 juli 2021 door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS of Afdeling) vernietigd.5 De Afdeling heeft het bestemmingsplan 2019 vernietigd, omdat er drie tekortkomingen zijn geconstateerd:
- cumulatie van geluid; betoogd is dat ten onrechte de geluidbronnen afkomstig van het vaarverkeer, landbouwverkeer en vliegverkeer ten gevolge van het laagvlieggebied niet zijn betrokken in het onderzoek naar de cumulatieve effecten van het geluid. De gemeenteraad had moeten motiveren waarom de genoemde geluidbronnen zijn aangemerkt als incidentele geluidbronnen die niet relevant zijn voor de cumulatieve geluidbelasting. De enkele stelling ter zitting dat niet sprake is van een relevante geluidbron vormt onvoldoende motivering voor het niet betrekken van deze bron bij het cumulatieve geluidonderzoek.
- slagschaduw; de Afdeling stelt vast dat de gehanteerde strengere norm voor slagschaduw van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar, zoals vastgesteld in voorschrift 1.1.1 van de omgevingsvergunning weliswaar voldoet, maar ten onechte niet is opgenomen in de planregels. Hieruit volgt dat de raad niet in het plan heeft geregeld wat hij heeft beoogd te regelen, namelijk het vaststellen van een strengere norm ten behoeve van slagschaduw.
- financiële zekerheidsstelling; de provinciale omgevingsverordening bepaalt dat aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbonden dienen te zijn dat er financiële zekerheid wordt gesteld dat na uiterlijk 25 jaar de windturbines worden verwijderd en de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand wordt hersteld. Dit was geregeld in de anterieure overeenkomsten maar de Afdeling oordeelt dat dit ook in de regels van het bestemmingsplan opgenomen had moet worden om te waarborgen dat de omgevingsvergunningen alleen hadden mogen worden verleend wanneer zij voldeden aan de in het bestemmingsplan gestelde voorwaarden.
De Afdeling heeft geen mogelijkheid geboden de gebreken te herstellen via toepassing van een bestuurlijke lus omdat de inmiddels gewijzigde provinciale verordening niet meer de mogelijkheid kent om voor windparken te werken met tijdelijke bestemmingsplannen maar alleen nog met (tijdelijke) omgevingsvergunningen. Er is niet voorzien in overgangsrecht, of een uitzondering, daarom is het windpark vernietigd zonder herstelmogelijkheid.
Herstart en nieuw bestemmingsplan (2021)
Naar aanleiding van de vernietiging van het bestemmingsplan door de Raad van State (hierna ook: 'uitspraak windpark Elzenburg-De Geer') is de gemeente in afstemming met de initiatiefnemers aan de slag gegaan om het plan te repareren. De reparaties zijn beperkt en houden het volgende in:
- toevoegen planregels voor slagschaduw en financiële zekerheidsstelling;
- onderbouwing cumulatief geluid.
Het uitgevoerde plan- en project-MER is nog steeds actueel en bruikbaar omdat:
- het plan zoals opgenomen in dit bestemmingsplan inhoudelijk gelijk is gebleven (positionering, aantal en afmetingen turbines ongewijzigd) ten opzichte van het eerdere bestemmingplan;
- de onderzoeken naar de beschreven milieueffecten nog steeds actueel zijn.
In dit bestemmingsplan heeft wel een update plaatsgevonden ten aanzien van onder meer de beleidskaders. Daarnaast zijn ook de meeste recente juridische inzichten meegenomen, zoals bijvoorbeeld het gevolg van de uitspraak van de Afdeling inzake windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zie kader 1.1). De provincie Noord-Brabant heeft een nieuw besluit genomen voor een regelwijziging in de Interim omgevingsverordening zodat voor dit windpark opnieuw een bestemmingsplan kan worden vastgesteld (zie ook paragraaf 2.2.6).
Kader 1.1 Uitspraak Raad van State inzake windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (hierna ook: 'uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding')
- 1. In dit bestemmingsplan wordt gesproken over 'Windmolenpark Elzenburg-De Geer' als het gaat over de naam van het windpark, voor het overige wordt de term 'windturbinepark' of 'windpark' gebruikt en ook 'windturbine' in plaats van 'windmolen', zoals wel in het MER en onderliggende onderzoeken is gehanteerd. Reden hiervan is dat een 'windturbine' de term is die ook in het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt gebruikt omdat ze ook gezien worden als industriële installatie. Dit is ook de meest gebruikte juridische term. Windmolen is meestal de term die voor een conventionele (ouderwetse) windmolen wordt gebruikt.
- 2. Op basis van paragraaf 23.3.4 van het MER (Voorkeursalternatief versus Opbrengstalternatief)
- 3. NWEA (Nederlandse Windenergie Associatie) heeft besloten een nieuwe manier te gebruiken om een hoeveelheid opgewekte windstroom uit te drukken. In de nieuwe methode wordt dit uitgedrukt in gemiddeld stroomverbruik per Nederlander (ofwel aantal inwoners, en niet meer in aantal huishoudens. Hiermee wordt aangesloten op het voorstel van de SER (Sociaal-Economische Raad). Cijfers zijn berekend met de 'Calculator van vermogen naar energieverbruik' van NWEA. Bron: http://www.nwea.nl/over-windenergie/windenergie-op-land/calculators-windenergie
- 4. De kern Oss heeft 90.376 inwoners (op 1 januari 2017) volgens gegevens van het CBS.
- 5. ECLI:NL:RVS:2021:1681
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied6 voor de opstelling van windturbines is gelegen ten noorden van de woonkern Oss en het bedrijventerrein Elzenburg - de Geer, en ten zuiden van de woonkernen Macharen en Haren (figuur 1.1 en 1.2). De beoogde windturbine op het bedrijventerrein Elzenburg - De Geer is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen waardoor het plangebied feitelijk niet meer toeziet op het bedrijventerrein.
Het plangebied is opgesplitst in twee deelgebieden: De Hoed centraal in het gebied en de Schil om de Hoed aan de west-, noord- en oostgrenzen. Bedrijventerrein Elzenburg in het westen is voor plaatsing van een windturbine komen te vervallen.
Figuur 1.1 Zoekgebied (en deelgebieden) voor windturbines uit het MER [bron: figuur 21.6 MER]
Het gebied is aan de noordzijde begrensd door de Hertogswetering, die een natuurlijke grens vormt. De begrenzing aan de oostzijde, is ingegeven door afstand tot de woningen aan de Harenseweg. Aan de westzijde wordt de grens ook gevormd door de Hertogswetering. Aan de zuidzijde vormen de Eemmeer en de Geerstraat de grenzen, en sluit bedrijventerrein Elzenburg aan op de woonwijk Schadewijk.
Figuur 1.2 Ligging plangebied [bron: figuur 1.1 MER]
- 6. In dit bestemmingsplan wordt over het zoekgebied uit het MER (plaatsingsgebied voor de windturbines) gesproken als 'plangebied'. Formeel is juridisch-planologische het 'plangebied' enkel het gebied dat in het bestemmingsplan op de verbeelding staat. In dit bestemmingsplan dus vooral de posities van de windturbines zelf. Omdat dit een beperkt gebied is wordt voor het gemak voor het gehele plaatsingsgebied gesproken over plangebied.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Bestemmingsplan Buitengebied Oss 2010
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Oss 2010" (vastgesteld 1 juli 2010). Omdat de integrale herziening van het bestemmingsplan buitengebied (zie ook hierna) parallel liep met het vernietigde bestemmingsplan voor windpark Elzenburg-De Geer is de herziening van het buitengebied - voor zover betrekking hebbende op gronden betrokken bij het bestemmingsplan voor het windpark - integraal opgenomen in het bestemmingsplan "Windmolenpark Elzenburg-De Geer" (2019). Voor de gronden in het plangebied is nu dus nog het 'oude' bestemmingsplan "Buitengebied Oss 2010" van toepassing met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' (figuur 1.3).
Nabij de noordwestelijke windturbine is er sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie Monument 2', in de oosthoek van het plangebied is er sprake van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie Monument 1' en 'Waarde - Archeologie Monument 2', voor het overige kent het bestemmingsplan geen dubbelbestemmingen voor archeologische waarden.
Het geldende bestemmingsplan laat realisatie van windturbines niet toe. De integrale herziening van het bestemmingsplan buitengebied - voor zo ver betrekking hebbend op de gronden van het windpark - maakt ook weer onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Figuur 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan "Buitengebied Oss 2010" ter plaatse van het plangebied [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]
Bestemmingsplan Buitengebied Oss - 2020
Voor bijna het volledige buitengebied van Oss - uitgezonderd het plangebied voor windpark Elzenburg De Geer - geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Oss – 2020" (vastgesteld 16 april 2020). Dit is een integrale herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied. Het bestemmingsplan bevat de regels die het juridisch instrumentarium geven voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen over de toelaatbaarheid van bebouwing op deze gronden.
De plangrenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied Oss - 2020" zijn aangepast op het (vernietigde) bestemmingsplan "Windmolenpark Elzenburg-De Geer", zodat er twee plannen zijn ontstaan, één voor het windpark en één voor het buitengebied. Door vernietiging van het bestemmingsplan voor het windpark wordt voor het plangebied weer teruggegrepen op het bestemmingsplan voor het buitengebied uit 2010 (zie hiervoor). Het bestemmingsplan voor het buitengebied van Oss dient dus opnieuw te worden geïntegreerd in het onderliggende bestemmingsplan voor de gronden ter plaatse van het windpark (zie witte vlakken in figuur 1.4).
Figuur 1.4 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Oss - 2020" [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]
Bestemmingsplan Bedrijventerreinen Elzenburg-De Geer-Oss-2011
Een zeer beperkt deel van het plangebied valt samen met het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Elzenburg-De Geer-Oss-2011" (vastgesteld 7 april 2011). Bedrijventerrein Elzenburg-De Geer heeft grotendeels de bestemming 'Bedrijf'. Een groot deel van de Hoed en het zuidelijk deel van de Schil liggen binnen de geluidcontour van het geluidgezoneerde bedrijventerrein Elzenburg-De Geer. Op het bedrijventerrein zelf is de vestiging van bedrijven toegestaan in milieucategorieën 3 tot en met 5. Geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen zijn toegestaan met daarnaast buitenopslag en aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, erven en terreinen.
Er zijn twee partiële herzieningen geweest, De 2e herziening dateert van 2014 en de 1e herziening is in 2018 vastgesteld en gaat uit van aanpassing (correctie) van de geluidzone. Beide aanpassingen hebben geen gevolgen voor het windpark.
Bestemmingsplan N329 - Oss - 2010
Ter hoogte van het kruispunt N329/Eemmeer op bedrijventerrein Elzenburg-De Geer ligt het plangebied voor een klein gedeelte in het bestemmingsplan "N329 - Oss - 2010" (vastgesteld 21 mei 2010). Dit bestemmingsplan is vastgesteld ten behoeve van de reconstructie van de provinciale weg N329 en kent alleen de bestemming 'Verkeer" ter hoogte van de N329 en het kruispunt.
1.4 Juridische En Procedurele Context
1.4.1 Relatie met de milieueffectrapportage
Voor dit bestemmingsplan en de omgevingsvergunningen is een gecombineerd milieueffectrapport (MER) opgesteld (zie Bijlage 1). Met een gecombineerd milieueffectrapport wordt een plan- en project-milieueffectrapport bedoeld.
Kader 1.1 MER en m.e.r.: het rapport en de procedure
M.e.r-plicht
Voor het windpark Elzenburg-De Geer wordt een procedure van milieueffectrapportage (m.e.r.) doorlopen. Het doel van de m.e.r.-procedure is om milieubelangen naast andere belangen een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming. De procedure van de m.e.r. is voorgeschreven op grond van nationale en Europese wetgeving, indien sprake is van activiteiten met potentieel aanzienlijke milieueffecten. Deze activiteiten zijn opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)7, dat een AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) is bij de Wet milieubeheer (Wm)8.
Voor de oprichting van windpark Elzenburg-De Geer is categorie D, onderdeel D 22.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. van toepassing. Windpark Elzenburg-De Geer overschrijdt de drempelwaarde van een windpark bestaande uit 10 windturbines of een gezamenlijk vermogen van 15 MW. Dat betekent voor windpark Elzenburg-De Geer dat (mogelijke) belangrijke milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Hiertoe heeft het bevoegd gezag besloten om de stap van de m.e.r.-beoordeling (vrijwillig) over te slaan en direct een project-m.e.r. te doorlopen. Een beoordeling door het bevoegd gezag of inderdaad een project-m.e.r. noodzakelijk is, kan daarom achterwege blijven.
Indien een ruimtelijk plan (hier: het bestemmingsplan) een activiteit mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, is het doorlopen van een plan-m.e.r. vereist. Als significante effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand niet zijn uit te sluiten moet een 'Passende beoordeling' worden opgesteld voor het bestemmingsplan9. De plicht tot het opstellen van een 'Passende beoordeling' leidt er ook toe dat een planMER moet worden opgesteld. Voor windpark Elzenburg-De Geer geldt dat een gemeentelijk bestemmingsplan wordt opgesteld. Omdat het bestemmingsplan dat wordt opgesteld een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit mogelijk maakt (het windpark), is besloten om vrijwillig een m.e.r. te doorlopen en tevens een planMER op te stellen.
Voor windpark Elzenburg-De Geer is om die reden een gecombineerd plan- en projectMER opgesteld.
M.e.r.-procedure
Een m.e.r.-procedure bestaat uit verschillende onderdelen, waarvan het milieueffectrapport (MER) het belangrijkste is. Figuur 1.3 geeft de belangrijkste stappen weer in relatie tot het bestemmingsplan en de vergunningen.
De m.e.r.-procedure voor windpark Elzenburg-De Geer startte in december 2016 met de openbare kennisgeving en publicatie van de Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau. De Commissie voor de m.e.r. is in deze fase vrijwillig om advies gevraagd en bracht al vóór de terinzagelegging, op 16 november 2016, haar advies over de Reikwijdte en het Detailniveau van het milieueffectrapport windpark Elzenburg-De Geer uit.
Figuur 1.3 Hoofdlijnen procedure windpark Elzenburg-De Geer
Het MER wordt ter inzage gelegd met zowel het voorontwerp- als met het ontwerpbestemmingsplan. De Commissie voor de m.e.r. heeft een advies gegeven over het MER tijdens de fase van het voorontwerpbestemmingsplan. Dit advies wordt betrokken bij de definitieve besluitvorming.
PlanMER en projectMER
Een planMER is strategisch van aard en wordt opgesteld voor ruimtelijke plannen. In een planMER staat de vraag centraal 'waarom deze activiteit op deze locatie?' en worden verschillende alternatieve locaties tegen elkaar afgezet. De informatie is abstract, kwalitatief van aard en gebaseerd op vuistregels. In het MER voor windpark Elzenburg-De Geer is daar op in gegaan.
Een projectMER wordt voor één of meerdere vergunningen opgesteld. In een projectMER staat de inrichting van de locatie centraal en alternatieven/varianten gaan over verschillende opstellingen en verschillende windturbinetypen/afmetingen. Een projectMER kent een groter detailniveau dan een planMER en bevat vaak diepgaande onderzoeken en modelberekeningen voor de verschillende milieuthema's, bijvoorbeeld voor geluid en slagschaduw.
Voor windpark Elzenburg-De Geer is een vrijwillig en gecombineerd plan- en projectMER opgesteld. Het MER dient ter onderbouwing van de keuze voor het windpark, zoals dat juridisch-planologisch is vastgelegd in dit bestemmingsplan en is tevens een bijlage bij dit bestemmingsplan (Bijlage 1).
- 7. Besluit van 4 juli 1994, houdende uitvoering van het hoofdstuk Milieu-effectrapportage van de Wet milieubeheer
- 8. Wet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne
- 9. Een Passende beoordeling is een beoordeling van de effecten van een activiteit op de natuurdoelstellingen van een Natura 2000-gebied.
1.4.2 Bevoegd gezag, coördinatieregeling en procedure
Bevoegd gezag
Primair is de gemeenteraad bevoegd gezag voor het vaststellen van een bestemmingsplan en burgemeester en wethouders voor de beoordeling en de verlening van de vereiste omgevingsvergunningen.
Voor een windpark met een omvang tussen de 5 en 100 MW zijn Provinciale Staten op basis van artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: Ew 1998)10 bevoegd tot het toepassen van de provinciale coördinatieregeling en ten aanzien van de benodigde uitvoeringsbesluiten. De provincie Noord-Brabant heeft in haar brief van 20 december 2016 de bevoegdheid overgedragen aan de gemeente Oss. De gemeente Oss is dus bevoegd gezag voor de te nemen besluiten.
Coördinatieregeling
De gemeenteraad heeft op 7 oktober 2021 opnieuw besloten voor windpark Elzenburg-De Geer de coördinatieregeling, volgens paragraaf 3.6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro)11, toe te passen op de voorbereiding, bekendmaking en vaststelling van het bestemmingsplan en daarvoor benodigde omgevingsvergunning(en).
Door deze coördinatie worden besluiten die met elkaar samenhangen zo veel mogelijk gelijktijdig in procedure gebracht en worden daarover gegeven zienswijzen en ingestelde beroepen gelijktijdig afgehandeld. Er is geen bezwaarprocedure bij het bevoegd gezag en beroepsprocedure bij de rechtbank, maar alleen rechtstreeks beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Vergunningen
Voor de realisatie en exploitatie van het windpark zijn diverse vergunningen benodigd. Dit betreft in elk geval de omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)12 voor de onderdelen 'Bouw' en 'Milieu' en een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Burgemeester en wethouders van Oss zijn bevoegd voor het verlenen van de omgevingsvergunning en Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant voor de ontheffing en vergunning Wnb.
Afhankelijk van de inrichting is mogelijk een aantal andere vergunningen nodig, zoals bijvoorbeeld een watervergunning. De bevoegdheid voor het verlenen van de watervergunning ligt bij het Waterschap Aa en Hunze.
De ontheffing en vergunning Wnb voor het windpark zijn al verleend en onherroepelijk, zo ook de benodigde watervergunning voor het verrichten van handelingen in een watersysteem. Overige benodigde watervergunningen dienen nog te worden aangevraagd. De omgevingsvergunningen voor het windpark zijn gelijktijdig vernietigd met het bestemmingsplan bij uitspraak van 28 juli 2021 en dienen derhalve opnieuw verleend te worden na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Opnieuw vaststellen bestemmingsplan zonder doorlopen UOV
De Afdeling geeft in vaste rechtspraak aan dat het bestuursorgaan in beginsel zelf mag kiezen of, na vernietiging van het vastgestelde bestemmingsplan, de procedure van afdeling 3.4 Awb (Uniforme Uitgebreide Voorbereidingsprocedure; UOV) opnieuw wordt doorlopen.13 Het bevoegd gezag mag dus in principe zelf kiezen of er een nieuw ontwerpbestemmingsplan in procedure wordt gebracht of wordt volstaan met enkel het nemen van een nieuw vaststellingsbesluit. Dat is alleen anders als er zich omstandigheden voordoen “waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot de vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, niet passend moet worden geoordeeld als het bestuursorgaan ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt”. Dat is bijvoorbeeld het geval als er ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan sprake is van een wezenlijk ander plan of als de wijzigingen niet van ondergeschikte aard zijn. Aangezien hier sprake is van hetzelfde plan (qua afmetingen en posities van windturbines) dat wordt vastgesteld met herstel van enkele beperkte gebreken is direct een nieuw bestemmingsplan voor windpark Elzenburg-De Geer vastgesteld.
- 10. Wet van 2 juli 1998, houdende regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet 1998)
- 11. Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening (Wet ruimtelijke ordening)
- 12. Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)
- 13. zie onder andere ECLI:NL:RVS:2017:1008 en ECLI:NL:RVS:2011:BU5143
1.4.3 Crisis- en herstelwet
Dit bestemmingsplan valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet. Dit betekent bijvoorbeeld datprocedureregels afwijkend zijn. Een gevolg van de werking van de Crisis- en herstelwet is dat de beroepsprocedure sneller wordt doorlopen en een beroepsschrift direct de gronden van het beroep dient te bevatten.
Met de inwerkingtreding van het Besluit van 13 juni 2017 tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet vijftiende tranche)14 voorziet het Besluit Crisis- en herstelwet in artikel 7s in de mogelijkheid om in het bestemmingsplan voor windpark Elzenburg-De Geer aan gronden een voorlopige bestemming voor het bouwen en in werking hebben van een windturbine toe te kennen. Dit voor een termijn van maximaal vijfentwintig jaar (vanaf inwerkingtreding van dit bestemmingsplan), mits dit bestemmingsplan wordt vastgesteld uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van het besluit (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet vijftiende tranche). Voor 27 juni 202215 dient aldus opnieuw een bestemmingsplan vastgesteld te worden voor het plangebied van dit bestemmingsplan. Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geldt dus ook dat deze wijzigingsplannen (als bedoeld in artikel 3.6 Wro) voor 27 juni 2022 vastgesteld dienen te worden om voor de volle termijn van vijfentwintig jaar te kunnen gelden. Anders wordt de termijn van de toegekende voorlopige bestemming korter dan vijfentwintig jaar.
1.5 Leeswijzer
Dit hoofdstuk geeft de inleiding tot het project. In Hoofdstuk 2 Beleid wordt het beleid geschetst. In Hoofdstuk 3 Bestaande situatie komt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en omgeving aan de orde, Hoofdstuk 4 Toelichting op het plan geeft een beschrijving van het plan voor windpark Elzenburg-De Geer. In Hoofdstuk 5 Onderzoek worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving geeft een toelichting op het juridische plangedeelte, Hoofdstuk 7 Financieel-economische uitvoerbaarheid gaat in op de financieel-economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ingegaan op de reacties uit het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)16 en zienswijzen.
- 16. Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Besluit ruimtelijke ordening)
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Mondiaal, Europees En Rijksbeleid
2.1.1 Beleid voor duurzame energie
Hieronder wordt beknopt in gegaan op de belangrijkste klimaatdoelen en daarna wordt vooral in gegaan op het ruimtelijk beleid op rijksniveau, als ook provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Klimaatakkoord en Parijs (2015) en Europees doelstelling
In december 2015 zijn (onder auspiciën van de Verenigde Naties) op de eenentwintigste klimaatconferentie in Parijs (COP21)17 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen moet terugdringen. De Europese Unie heeft dit verdrag ook mede ondertekend. Het Europese doel voor 2020 is vervolgens vastgelegd om 20% van het totale energieverbruik duurzaam te realiseren, voor Nederland is dit vertaald in een doel van 14% in 2020 en voor 2030 dient vervolgens 32% van het totale energieverbruik duurzaam gerealiseerd te worden.
Rijksbeleid voor duurzame energie
Het rijksbeleid voor duurzame energie, en specifiek voor windenergie, heeft zich in eerste instantie altijd gericht op doelen in 2020. Nu 2020 bereikt is, overigens zonder het halen van bijbehorend doel (zie Kader 2.2), komt vooral het doel voor 2030 in beeld. In deze paragraaf wordt vooral kort ingegaan op de (actuele) doelstellingen voor 2030 in het kader van het Nationaal Klimaatakkoord.
Kader 2.1 Stand van zaken opgesteld vermogen windenergie; doelstelling voor 2020 niet gehaald
In Kader 2.1 wordt de huidige stand van zaken van opgesteld vermogen van windenergie op land weergegeven. De doelstelling van 6.000 MW opgesteld vermogen aan windenergie op land in 2020 op basis van het Energieakkoord uit 2013 is niet gehaald.18
Nationaal klimaatakkoord (2019)
Om de doelen te halen die in het Klimaatakkoord van Parijs zijn afgesproken heeft Nederland gewerkt aan een nationaal Klimaatakkoord. Aan de sectortafel 'elektriciteit' van dat Klimaatakkoord zijn afspraken geformuleerd die ertoe moeten leiden dat in 2030 meer dan 70% van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen komt. Een belangrijk doel is derhalve het vergroten van de productie van hernieuwbare energie. De omschakeling heeft impact op onze leefomgeving. Gemeenten en provincies hebben hierin met de aanpak van de Regionale Energie Strategieën (RES) een belangrijke rol. Daarbij steunt het kabinet de mogelijkheid voor bewoners om te kunnen participeren in lokale energieprojecten.
De productie van hernieuwbare energie moet vervijfvoudigen. Concreet wordt hierbij gestreefd naar het opschalen van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen tot 84 TWh (terawattuur). De productie wind op zee moet worden uitgebreid, maar ook de productie zon en wind op land. In de hoofdlijnen staat als doel beschreven dat in 2030 via windenergie en zonne-energie op land 35 TWh wordt gerealiseerd. Tevens wordt benadrukt dat de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk benut moet worden door meervoudig ruimtegebruik. Vraag en aanbod dienen zoveel mogelijk bij elkaar gebracht te worden. Ten slotte is gesteld dat het belangrijk is om te zoeken naar functiecombinaties en aan te sluiten bij specifieke kwaliteiten van het gebied.
Windpark Elzenburg-De Geer draagt bij aan de toename van de productie van duurzame energie in een functiecombinatie van blijvend agrarisch grondegebruik en duurzame elektriciteitsopwekking.
Windenergie ten opzichte van andere duurzame energiebronnen
Volgens het rijksbeleid19 zijn de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland windenergie, zonne-energie, bio-energie en aardwarmte. Een kleinere rol spelen waterkracht, omgevingswarmte (warmtepompen in woningen) en energie uit potentieel verschil zoet-zout (osmose-energie of ‘blue energy’). Hoewel grijze energie uit fossiele energiebronnen in de komende decennia nodig blijft, zal hernieuwbare energie een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van de energiemix. Drie duurzame energiebronnen leveren daarbij de belangrijkste bijdrage voor Nederland: bio-energie, wind op land en wind op zee. Geconcludeerd kan worden dat windenergie op land een belangrijk aandeel heeft in het behalen van de Europese taakstelling op het gebied van duurzame energie en CO2-reductie, maar dat deze taakstelling niet gehaald kan worden met windenergie alleen. Er is een energiemix nodig waarbij duurzame energie en windenergie in het bijzonder, een steeds belangrijker aandeel krijgt.
De realisatie van windenergie is interessant vanuit het oogpunt:
- van ruimtebeslag per vierkante meter: relatief weinig ruimtegebruik per geproduceerde eenheid energie;
- van het multifunctionele gebruik van de ruimte: het gebied kan bijvoorbeeld tevens gebruikt (blijven) worden als, in deze, agrarisch gebied;
- vanuit het oogpunt van kostprijs20.
Kader 2.1 Vergelijking wind- en zonne-energie [bron: kader uit paragraaf 1.4 MER]
- 17. De klimaatconferentie van Parijs 2015 (officieel: 2015 United Nations Climate Change Conference), die van 30 november tot 12 december 2015 plaatsvond in Parijs leidde tot het afsluiten van het "Akkoord van Parijs", dat op 22 april 2016 in New York is ondertekend. Het klimaatverdrag is 4 november 2016 in werking getreden.
- 18. "Energieakkoord voor duurzame groei", Sociaal-Economische Raad (SER), september 2013. Geraadpleegd van: http://www.energieakkoordser.nl/energieakkoord.aspx
- 19. zie onder andere: "Energieakkoord voor duurzame groei", Sociaal-Economische Raad (SER), september 2013, "Energierapport 2016 - Transitie naar duurzaam", Ministerie van Economische Zaken, januari 2016 en "Energieagenda - Naar een CO2-arme energievoorziening", Ministerie van Economische Zaken, december 2016.
- 20. Bron: Lensink, S. (2020), "Eindadvies Basisbedragen SDE++ 2020", Den Haag: PBL. Wind op land kost volgens het PBL circa 4,5 tot 6,3 ct./kWh, terwijl bijvoorbeeld PV zonne-energie 6,9 ct./kWh kost. Deze 'kosten' zijn gebaseerd op het advies voor de basisbedragen en geven een indicatie van de benodigde financiën per energie opwekmethode.
2.1.2 Ruimtelijk rijksbeleid
Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Op nationaal niveau is nieuw omgevingsbeleid geformuleerd in de vorm van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI is een structuurvisie onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel met het NOVI, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland op basis van de nieuwe Omgevingswet die er aan komt. Het gaat daarbij om het uitzetten van een koers om opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, in goede banen te leiden. Het streven is daarbij de kwaliteit van de leefomgeving te behouden en zoveel mogelijk te versterken.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn 'nationale belangen'. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De Nationale omgevingsvisie (NOVI) richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
De NOVI noemt duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit als een van de belangrijkste keuzes. Gesteld wordt dat er meer windturbines en meer zonnepanelen nodig zijn. Voor windturbines op land stelt de NOVI "De molens op land clusteren we zoveel mogelijk en passen we zo goed mogelijk in het landschap in. Bijvoorbeeld langs snelwegen. Hierbij zorgen we dat bewoners goed betrokken zijn en waar het kan meeprofiteren in de opbrengsten".
Hernieuwbare energie op land
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat decentrale overheden via Regionale Energie Strategieën (RES'en) aan de lat staan om samen met partijen gebieden voor grootschalige elektriciteitsopwekking aan te wijzen. De RES'en dienen voor 35 TWh hernieuwbare elektriciteitsopwekking op land te voorzien in 2030. In de Regionale Energie Strategieën (RES'en) zullen de volgende vier ruimtelijke principes in de regionale afweging worden meegenomen (Klimaatakkoord):
- Streef naar zuinig en (zoveel mogelijk) meervoudig ruimtegebruik;
- Breng vraag naar en aanbod van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit zoveel mogelijk dicht bij elkaar;
- Combineer opgaven en ga als dat nodig is over tot uitruilen en herbestemmen;
- Sluit zo goed mogelijk aan bij gebiedspecifieke ruimtelijke kwaliteit.
Bij de keuze voor de locatie voor duurzame opwekking worden tevens de beschikbaarheid, bouwtijd en kosten van netcapaciteit meegewogen (Klimaatakkoord).
De NOVI met uitvoeringsagenda is op 11 september 2020 vastgesteld door de Ministerraad en naar de Tweede Kamer gestuurd.
Uitvoeringsagenda
Samen met de NOVI is een Uitvoeringsagenda uitgebracht. Daarin staat hoe uitwerking wordt gegeven aan de NOVI, welke inzet Rijk en regio nu al plegen en welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. Naast de instrumenten van de Omgevingswet wordt daarbij ook een aantal nieuwe instrumenten ingezet. Ook starten er een aantal nieuwe (nationale) programma's. Voorbeelden hiervan zijn het Programma Energiehoofdstructuur (PES), Programma Gezonde Leefomgeving en Nationaal Programma Landelijk Gebied. Ook staat beschreven hoe instrumenten zoals de Omgevingsagenda's, NOVI-gebieden en regionale verstedelijkingsstrategieën zorgen voor een doorvertaling van de NOVI naar een regionale aanpak.
Structuurvisie Windenergie op Land (2014)
De Structuurvisie Wind op Land (SWOL, maart 2014)21 is een uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die met vaststelling van het NOVI is komen te vervallen. Voor het nationaal belang in het NOVI is onder meer het SWOL relevant. De doelstelling van de SWOL is zodanig ruimtelijke voorwaarden te scheppen dat begin 202022 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 MW aan windturbines op land operationeel is. Daarvoor worden drie soorten beleid gepresenteerd:
- Visie: bundeling in gebieden die geschikt zijn voor grootschalige windenergie (windparken met een vermogen groter dan 100 MW) en daarmee andere gebieden vrijhouden van grootschalige windenergie. Bij het ruimtelijk ontwerp van windturbineprojecten aansluiten bij de hoofdkenmerken van het landschap.
- Aanwijzen van concrete gebieden die geschikt zijn voor grootschalige windturbineparken. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden.
- Taakverdeling tussen Rijk en provincies bij het ruimtelijk mogelijk maken van windenergie, en de prestatieafspraken die daarover met het IPO zijn gemaakt. Verder wordt ingegaan op beleidsonderwerpen die van groot belang zijn voor het slagen van de doelen voor windenergie, zoals de stimuleringsregeling SDE+23 en het landelijke elektriciteitsnet.
Het kabinet heeft in de SWOL elf gebieden aangewezen waar grootschalige windturbineparken op land mogen komen. Om de doelstelling van 6.000 MW te halen is het noodzakelijk dat ook buiten deze gebieden ruimte wordt geboden voor kleinere windturbineparken. Provincies kunnen daarvoor locaties aanwijzen of hebben dit reeds gedaan. Met provincies zijn er ook prestatieafspraken gemaakt over het behalen van de doelstelling van 6.000 MW wind op land in 2020. In zoverre de doelstelling niet tijdig wordt gerealiseerd, zal het restant van de opgave verdubbeld worden en meelopen in de Regionale Energie Strategieën (RES'en). Deze verdubbeling zal dan gerealiseerd worden in de periode 2021-2023. De verdubbeling boven de 6.000 MW kan bestaan uit de opwekking van windenergie op land, maar mag ook deels met andere vormen van hernieuwbare energie gerealiseerd worden, mits deze additioneel zijn aan het beeld van de Nationale Energieverkenning.
Het Programma Energiehoofdstructuur zal de SWOL uiteindelijk opvolgen.
Programma Energiehoofdstructuur
Het Programma Energiehoofdstructuur zal de SWOL uiteindelijk opvolgen. Het Programma Energiehoofdstructuur is de juridisch-beleidsmatige opvolger van onder meer de structuurvisies Wind op Land. De term 'programma' komt voort uit de Omgevingswet. De ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is tijdig te zorgen voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Het programma heeft betrekking op ruimtelijk beleid op land en de grote wateren en hanteert als tijdshorizon 2030-2050. Het gaat dus over het gehele Nederlandse grondoppervlak, uitgezonderd de Noordzee. Het programma is nog in ontwikkeling.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (voorganger NOVI) wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij moet de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Op basis van jurisprudentie24 is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op een windpark omdat dat niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)25 voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Defensieradar
Voor een aantal doelstellingen van het ruimtelijke beleid van het Rijk is een algemene regeling opgenomen in het Barro en de daarop gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In het Barro is onder andere een regeling opgenomen om onaanvaardbare verstoring van de werking van radarposten voor Defensie-inrichtingen te voorkomen. De projectlocatie is gelegen binnen het toetsingsgebied van de radarposten Nieuw Milligen, Volkel, Soesterberg en Herwijnen. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt meer dan 90 meter +NAP. Dat houdt in dat op grond van het Barro en de Rarro een toetsing voor wat betreft het onderwerp radarhinder moet plaatsvinden.
- 21. "Structuurvisie Windenergie op land" (SWOL), Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 28 maart 2014.
- 22. Zie onder meer kader 2.2. voor overzicht stand van zaken 2020 en nieuw nationaal doel voor 2030.
- 23. Inmiddels is dit de stimuleringsregeling SDE ++
- 24. ABRvS 16 maart 2016, nr. 201503226/1.
- 25. Besluit van 22 augustus 2011, houdende algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Energieagenda van Noord-Brabant 2019-2030
Provincie Noord-Brabant heeft in december 2018 een nieuwe Energieagenda vastgesteld met als horizon het jaar 2030. Dat is een tussendoel op weg naar 2050. De agenda stippelt de provinciale koers uit in de energietransitie en vormt met enkele leidende principes de leidraad voor het handelen van de provincie. Dit met het doel om in 2050 in Brabant 100% duurzame energie en een reductie van 90% van de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990 te bereiken. Hiervoor is, ook op weg naar 2030, een wezenlijke verandering noodzakelijk.
De drie strategische hoofdlijnen voor de Brabantse energietransitie zijn als volgt:
- mobiliseren van de samenleving voor de energietransitie;
- selectief en slim stimuleren van koplopers;
- slim integraal combineren.
En worden via verschillende transitiepaden beschreven, waaronder het transitiepad elektriciteit.
De provinciale is om in 2030 de benodigde energie voor 50% te betrekken uit duurzame bronnen betekent een omvang van 120 Petajoule per jaar. Voor het transitiepad elektriciteit geldt dat de doelstelling is opgebouwd uit duurzame elektriciteit uit wind en zon in Brabant (88 PJ); duurzame warmtebronnen (25 PJ) en wind op zee (7 PJ).
Windpark Elzenburg-De Geer draagt direct bij aan de productie van duurzame elektriciteit uit wind en het naderbij brengen van de klimaatdoelstellingen.
2.2.2 Uitvoeringsprogramma Energie 2020-2023
Dit Uitvoeringsprogramma Energie (oktober 2019) is de uitwerking van de Energieagenda 2019-2030. In het Uitvoeringsprogramma wordt via vijf transitiepaden gewerkt aan een aantal dwarsdoorsnijdende thema's voor het realiseren van de provinciale ambities en doelstellingen.
De provincie heeft een belangrijke rol in de energietransitie. Zo heeft de provincie de wettelijke taak om omgevingsbeleid op te stellen (omgevingsvisie, omgevingsverordening). En is de provincie bevoegd gezag voor coördinatie en vaststelling van plannen/vergunningen voor windprojecten tussen 5 en 100 MW. Daarnaast is de provincie als gelijkwaardige partner betrokken bij de vier Brabantse Regionale Energie Strategieën (RES'en). In de RES'en worden afspraken gemaakt over onder andere grootschalige duurzame opwek en de energie infrastructuur. De RES'en zijn zodoende cruciaal voor de strategie en de keuzes ten aanzien van gebieden voor grootschalige opwek van zonne-energie en windenergie. Cruciaal in de energietransitie is het vergroten van het draagvlak en de draagkracht voor de energietransitie.
Voor grootschalige opwek van windenergie stuurt de provincie op uitvoering afspraken 6.000 MW wind op land in 2022 (470,5 MW in Brabant) en techniekneutrale verdubbelingsopgave gereed in 2023.
Windpark Elzenburg-De Geer draagt direct bij aan de realisatie van de opgave van 6.000 MW aan wind op land.
2.2.3 Omgevingsvisie Brabant
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving' vastgesteld door Provinciale Staten om voorbereid te zijn op de komst van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie zoals in de Structuurvisie ruimtelijke ordening.
De Omgevingsvisie ziet als hoofdopgave het 'werken aan de Brabantse energietransitie' met de doelstelling dat in 2050 in Brabant 100% duurzame energie en een reductie van 90% van de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990 is gerealiseerd. De provincie stelt dat hiervoor, ook op weg naar 2030, een wezenlijke verandering noodzakelijk is. Hiervoor is de doelstelling gesteld om in 2030 50% van de energieopwekking uit duurzame bronnen te halen en een reductie van 50% in de uitstoot van CO2 ten opzichte van de uitstoot in 1990.
Windpark Elzenburg-De Geer draagt bij aan de Brabantse CO2-reductie.
2.2.4 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Provinciale Staten hebben in 2014 de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010, partiële herziening 2014 vastgesteld, waarin wordt beschreven welke ruimtelijke doelen de provincie wil bereiken en op welke manier. Op 19 maart 2014 trad de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking. Dit is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Het geeft de hoofdlijnen voor het beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De hoofdgedachte in de structuurvisie is ‘samenwerken aan kwaliteit’. Dit doel moet gerealiseerd worden door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, beschermen en stimuleren.
Ruimtelijke structuren
De provincie heeft een indeling gemaakt in vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor ieder van deze structuren zijn specifieke doelen opgesteld en is aangegeven met welke instrumenten deze doelen behaald dienen te worden. De structuurvisie vertaalt de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant naar het ruimtelijk domein, en is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. In de Agenda van Brabant zijn de opgaven voor de provincie voor de komende jaren en de rol die de provincie daarin neemt beschreven.
Figuur 2.1 Uitsnede 'structurenkaart' Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014
Het plangebied26 maakt deel uit van de stedelijke structuur met stedelijk concentratiegebied en zoekgebied verstedelijking. Het zoekgebied voor verstelijking maakt tevens deel uit van landelijke gebied, accentgebied agrarische ontwikkeling. Voor de stedelijke structuur heeft de provincie de volgende doelen gesteld:
1. Concentratie van verstedelijking
De provincie wil het onderscheid tussen het stedelijk en landelijk gebied waarborgen. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen.
2. Inspelen op demografische ontwikkelingen
Naar verwachting zal overal in Brabant de komende decennia de bevolkingsgroei afnemen en zullen steeds meer gemeenten te maken krijgen met een afname van de bevolking. De provincie vindt het belangrijk dat tijdig wordt ingespeeld op de (toekomstige) bevolkingsontwikkelingen en dat de bewustwording rond deze thematiek wordt vergroot. Daarbij gaat het er ook om de concurrentie tussen gemeenten en regio's, overproductie en leegstand te voorkomen. Hiermee neemt het belang van regionale afstemming en afspraken toe.
3. Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.
4. Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Daarnaast is het van belang dat er meer regie komt op stedelijke functies en de inrichting langs grote infrastructuren van weg, spoor en water. Dit om de groei van verstedelijking langs deze infrastructuren beter op elkaar af te stemmen en in te passen in het landschap.
5. Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur
Een betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan infrastructuur draagt bij aan een goede bereikbaarheid en daarmee aan het (inter)nationale vestigingsklimaat van Noord-Brabant. Verstedelijking en infrastructuur worden in onderlinge samenhang ontwikkeld. Daarbij wordt bestaande infrastructuur optimaal benut en infrastructuur uitgebouwd als dat noodzakelijk is.
6. Versterking van de economische clusters
Om de zes soorten economische clusters in de provincie te versterken is het economisch programma 2020 vastgesteld. Samen met ondernemers, onderwijsinstellingen en betrokken overheden wordt invulling gegeven aan de ondersteuning van deze clusters. Door een vestigingsklimaat te bieden dat de uitwisseling van kennis tussen bedrijven, overheden en onderwijsinstellingen stimuleert, wordt de positie van de kennisclusters versterkt. Dit zorgt voor een sterkere positie in (inter)nationaal verband. Daarnaast stimuleert de provincie nieuwe ruimtelijke concepten op het gebied van de kennisinnovatieve economie, zoals campussen.
De provincie wil deze doelen bereiken middels twee ontwikkelingsperspectieven: het stedelijk concentratiegebied en kernen in het landelijk gebied. Binnen het stedelijk concentratiegebied is een aantal specifieke aanduidingen opgenomen die richting geven aan stedelijke ontwikkelingen, in relatie tot de infrastructuur.
Voor landelijke gebied heeft de provincie de volgende ambitie:
1. Ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie
De provincie biedt ruimte aan een breed georiënteerde plattelandseconomie met een menging van functies met ontwikkelingsmogelijkheden voor land- en tuinbouw, toerisme en recreatie en verbreding van agrarisch activiteiten met streekproducten, zorgverblijven en recreatief verblijf. De landbouw, toerisme en recreatie zijn belangrijke dragers van de plattelandseconomie.
2. Ruimte voor duurzame agrarische ontwikkeling
De provincie wil ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van de land- en tuinbouw, mits deze bijdraagt aan een verdere verduurzaming van de sector. Belangrijke aspecten daarbij zijn zorgvuldig ruimtegebruik, volksgezondheid, dierenwelzijn, een afname van de milieubelasting, duurzame energieopwekking en efficiënt energiegebruik.
3. Versterking van het landschap
Ontwikkelingen in het landelijk gebied leveren een bijdrage aan de versterking en beleving van het landschap, bijvoorbeeld door investeringen in de fijnmazige groenblauwe dooradering van het platteland, in het cultuurhistorisch erfgoed en in de versterking van de recreatieve structuur.
Duurzame energie
Door allerlei ontwikkelingen en wensen gaat de provincie meer dan voorheen duurzaam en zorgvuldig om met de ruimte. Eén van de trends die genoemd wordt in de Structuurvisie is de toenemende behoefte aan duurzame energie. Duurzame alternatieven waarop wordt gedoeld zijn onder andere windenergie, warmtekrachtkoppeling, zonne-energie, biomassavergisting en geothermie. Duurzame energie biedt op een veelheid van terreinen kansen, maar vraagt om een goede ruimtelijke visie. De landschappelijke impact van windenergie en windturbines leidt tot het dilemma op welke schaal dit kan plaatsvinden: een beperkt aantal grootschalige locaties, vele kleinschalige oplossingen of een combinatie van beide.
De ontwikkeling en opwekking van duurzame energie, zoals uit wind, zon, bodem, biomassa-, (co)vergisting en geothermie wordt door de provincie ondersteund. Windenergie wordt ondersteund onder voorwaarden, zodat het past bij de ruimtelijke visie voor het landschap.
Geclusterde opstellingen bij grootschalige bedrijventerreinen in het stedelijk concentratiegebied dragen bij aan het voorkomen van de versnippering van meerdere kleine initiatieven. Clusteropstellingen zijn daarnaast mogelijk in landschappen die daarvoor geschikt zijn qua schaal en maat; namelijk open zeekleigebieden en niet in kleinschalige cultuurlandschappen.
Daarnaast wordt het belang van sanering na afloop van de gebruiksperiode benadrukt.
De provinciale doelstelling is om in 202027 470,5 MW aan vergund vermogen windenergie te hebben opgesteld. Deze doelstelling is tot stand gekomen in het Interprovinciaal Overleg in 2013, tussen de twaalf provincies en het Rijk.
Windpark Elzenburg-De Geer draagt bij aan het realiseren van de provinciale doelstelling.
- 26. In dit bestemmingsplan wordt over het zoekgebied uit het MER (plaatsingsgebied voor de windturbines) gesproken als 'plangebied'. Formeel is juridisch-planologische het 'plangebied' enkel het gebied dat in het bestemmingsplan op de verbeelding staat. In dit bestemmingsplan dus vooral de posities van de windturbines zelf. Omdat dit een beperkt gebied is wordt voor het gemak voor het gehele plaatsingsgebied gesproken over plangebied.
- 27. Zie paragraaf 2.2.2 voor update: is 2022 geworden in Uitvoeringsprogramma.
2.2.5 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (2019)
Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een omgevingsverordening, die op grond van de nieuwe Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen, waaronder de Verordening Ruimte die vanaf 2014 in werking was.
In de Verordening is het plangebied op de basiskaart Landelijk gebied (kaart 6) aangeduid als 'Landelijk gebied' met nadere aanduiding 'Gemengd Landelijk gebied' en langs de Hertogswetering de nadere aanduiding 'Groenblauwe Mantel'. Op de kaart Stedelijke ontwikkeling en erfgoed (kaart 3) is een gedeelte van het plangebied, aansluitend op het bestaande bedrijventerrein (gebied tussen Meegensebaan, Eemmeer/Geerstraat en Broekstraat), aangeduid als gebied waar verstelijking afweegbaar is, het overige deel van het plangebied is aangewezen als 'Cultuurhistorisch waardevol gebied'. In en nabij het plangebied zijn ook gebieden aanwezig behorende tot het Natuurnetwerk Brabant (NNB), de windturbines zijn niet in NNB gepland waardoor er alleen sprake is van een externe werking.
Om sturing te kunnen geven aan de ruimtelijke inpassing en de landschappelijke impact te beperken is in de Interim Omgevingsverordening regelgeving opgesteld voor het plaatsen van windturbines.
Het plangebied is gelegen in 'Landelijk gebied' waardoor artikel 3.37 van de Interimverordening van toepassing is voor de vestiging van de windturbines. Artikelen 3.9, 3.29 en 3.32 van de Interimverordening zijn daarbij relevant voor de invulling van de planvorming op het gebied van landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Artikel 3.16 van de Interimverordening is van toepassing op de externe werking van Natuurnetwerk Brabant. Hieronder wordt worden de relevante artikelen uit de Interimverordening per lid geciteerd (schuin gedrukt en "tussen aanhalingstekens") en toegelicht in relatie tot het project.
"Artikel 3.37 Windturbines in landelijk gebied
Lid 1
In Landelijk gebied is nieuwvestiging mogelijk van windturbines met een bouwhoogte van tenminste 25 meter, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, als:
a. de windturbines inpasbaar zijn in de omgeving;
b. er sprake is van een geclusterde opstelling van minimaal 3 windturbines;
c. de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft, waaronder de mogelijkheid voor de omgeving om te participeren in het project;
d. de ontwikkeling op regionaal niveau is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder, gelet op de ontwikkeling van overige duurzame energie initiatieven in de omgeving.
Lid 2
Er kan uitsluitend toepassing gegeven worden aan het eerste lid met een omgevingsvergunning waarbij door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 of 3, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt afgeweken van een bestemmingsplan, waarbij aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
a. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
b. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en worden de windturbines verwijderd;
c. voor het gestelde onder b. wordt financiële zekerheid gesteld."
De beoogde windturbines hebben een bouwhoogte van meer dan 25 meter. De windturbines zijn inpasbaar in de omgeving (zie paragraaf 4.4), er is sprake van een geclusterde opstelling van minimaal 3 windturbines (want 4 windturbines en nog eens 2 met een wijzigingsbevoegdheid (zie paragraaf 4.3). De ontwikkeling geeft een maatschappelijke meerwaarde, het windpark draagt in grote mate bij aan lokale productie van duurzame energie en daarmee aan de gemeentelijke doelstellingen voor duurzame energie. Voor wat betreft financiële participatie wordt een bijdrage gedaan in een gemeentelijk duurzaamheidsfonds (zie Hoofdstuk 8), dit is nader geregeld in de anterieure overeenkomst. De ontwikkeling is op regionaal niveau afgestemd in onder andere de RES-en (zie paragraaf 2.3) en met de netbeheerder (zie paragraaf 4.3). Het windpark is daarnaast aangewezen als pilot voor tijdelijk bestemmen op basis van de Crisis- en herstelwet. Het windpark wordt daarom in dit bestemmingsplan voorzien van een voorlopige bestemming voor 25 jaar en de omgevingsvergunning wordt voor dezelfde termijn verleend. Sanering van de windturbines na deze termijn, en de financiële zekerheidsstelling daarvoor, wordt door middel van een voorwaarde in dit bestemmingsplan en in de omgevingsvergunning vastgelegd. Voldaan wordt aan artikel 3.37 Interim omgevingsverordening.
Voor de groenblauwe mantel zijn geen specifieke regels meer voor de vestiging van windturbines, zoals dat nog wel was opgenomen in de Verordening Ruimte 2014. Voor de groenblauwe mantel geldt in zijn algemeenheid het volgende:
"Artikel 3.32 landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:
a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
Lid 2
De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
Deze plantoelichting is voorzien van een beschrijving van ecologische en natuurwaarden (zie paragraaf 5.5). In paragraaf 4.4 wordt verder in gegaan op het landschappelijk beeld en ruimtelijke kwaliteit. Paragraaf 5.7 is de waterparagraaf met effectbeschrijving op de waterhuishouding.
Ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in Landelijk Gebied is daarnaast artikel 3.9 van toepassing.
"Artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap
Lid 1
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Lid 2
Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.
Lid 3
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
d. het wegnemen van verharding;
e. het slopen van bebouwing;
f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
Lid 4
Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken."
Voor het bereiken van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering is een 'Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap' opgesteld (zie Bijlage 3 en paragraaf 4.4 onder 'Kwaliteitsverbetering van het landschap'). De financiële middelen die beschikbaar komen voor de kwaliteitsverbetering, worden betaald door de ontwikkelende partijen. Deze financiële bijdrage voor de ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt in de anterieure overeenkomst tussen bevoegd gezag en ontwikkelende partij(en) vastgelegd dan wel in de opstalovereenkomst verdisconteerd. De maatregelen ter bevordering van ruimtelijke kwaliteit kunnen binnen de geldende bestemmingen worden gerealiseerd waardoor er geen specifieke bestemmingen hoeven te worden opgenomen hiervoor. Wel is een specifieke gebruiksregel opgenomen in de planregels om de voorgestelde maatregelen te realiseren voor ingebruikname van de windturbines. Voldaan wordt aan artikel 3.9 Interim omgevingsverordening.
"Artikel 3.29 Cultuurhistorische waarden
Een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied:
a. is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart;
b. stelt regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
De provincie ziet het Brabantse erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft de provincie haar ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Prominent op de CHW is het provinciaal cultuurhistorisch belang. Het gaat hierbij om erfgoed dat van belang is voor de regionale identiteit. Dit belang hangt nauw samen met het provinciaal ruimtelijk belang. Het provinciaal belang is beperkt tot het landelijk gebied, waar de provincie haar belangrijkste taak heeft. De kaartlagen 'cultuurhistorisch waardevol gebied' en 'complexen van cultuurhistorisch belang' zijn ook opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Deze toelichting is voorzien van een beschrijving van cultuurhistorische waarden (zie paragraaf 5.6.2 onder 'Overige cultuurhistorische aspecten'). Het windpark doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden.
Voor overdraai van windturbines over Natuurnetwerk Brabant (NNB) en andere externe werking is het volgende artikel van toepassing:
"Artikel 3.16 Externe werking Natuur Netwerk Brabant
Lid 1
In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig Artikel 3.22 Compensatie.
Lid 2
Op de overdraai van de wieken van een windturbine die buiten het Natuur Netwerk Brabant staat, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Lid 3
Het eerste lid is niet van toepassing op een aantasting door de verspreiding van stoffen in lucht of water."
Ook wanneer een activiteit of ontwikkeling plaatsvindt buiten het Natuur Netwerk Brabant (NNB) kan dit aantasting geven van de ecologische waarden binnen het NNB. Dit is in ieder geval aan de orde als een ontwikkeling een negatief effect heeft op de waarden van het NNB vanwege geluid, licht of betreding. Voor de overdraai van de wieken van windturbines die buiten het NNB staan, is expliciet bepaalt dat hiervoor de compensatieregels gelden voor verstoring. De omvang daarvan is maatwerk.
In paragraaf 3.1 wordt de ligging van NNB geduid. In paragraaf 5.5.2.1 wordt in gegaan op de omvang en kwaliteit van NNB en vervolgens wordt onder het kopje 'Geluidsbelasting in NNB gebieden' in paragraaf 5.2.2 ingegaan op de externe werking als gevolg van geluid van de windturbines op NNB en benodigde compensatie.
2.2.6 Wijziging Interim omgevingsverordening - regelwijziging 3
Omdat de ontwikkeling van windturbines in beginsel een tijdelijk karakter heeft is door de provincie in de Interim omgevingsverordening aan de ontwikkeling van windturbines buiten het zoekgebied windturbines de voorwaarde verbonden dat deze uitsluitend gerealiseerd kunnen worden met de toepassing van een omgevingsvergunning inhoudende afwijking van het bestemmingsplan waaraan een maximale gebruikstermijn van 25 jaar is verbonden.
Gelet echter op de vijftiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet kan de tijdelijkheid ook in voldoende mate worden geborgd als bij wijze van experiment overeenkomstig artikel 7s van dat besluit een bestemmingsplan wordt vastgesteld met een tijdelijke looptijd, zoals dat voor onderhavig bestemmingsplan geldt. In de Verordening Noord-Brabant 2014 was voor dergelijke bestemmingsplannen een regeling opgenomen. Deze is bij de vaststelling van de Interim omgevingsverordening niet meer opgenomen en overgangsrecht voor de plannen die destijds zijn vastgesteld ontbreekt. De provincie constateert dat er gelet op de provinciale belangen sprake is van een kennelijke onvolkomenheid die door aanvulling van de regels kan worden gerepareerd met de wijziging Interim omgevingsverordening - regelwijziging 3.
De wijziging luidt als volgt:
"Hoofdstuk 2 Algemene regels
Artikel 2 Wijziging regels Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
2.1 Wijziging artikel 9.10 Overgangsrecht bestemmingsplannen
Aan artikel 9.10 wordt een 7e lid toegevoegd dat als volgt luidt:
Lid 7
Artikel 3.37, tweede lid aanhef is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat is of wordt vastgesteld met gebruikmaking van artikel 7s Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De voorwaarden opgenomen onder a, b en c van het tweede lid van artikel 3.37 zijn van overeenkomstige toepassing op het bestemmingsplan."
Met deze wijziging van de Interimverordening is het opnieuw vaststellen van een bestemmingsplan voor windpark Elzenburg-De Geer in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening.
2.2.7 Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 23 maart 2021 is de ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant ter inzage gelegd als vervanger van de Interim omgevingsverordening. De omgevingsverordening bevat alle regels op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving, zoals over milieu, natuur, ruimtelijke ordening, wegen, water en bodem. De omgevingsverordening is een voor de provincie verplicht instrument uit de Omgevingswet, die volgens planning op 1 juli 2022 in werking treedt.
Vanwege de aansluiting van de Omgevingsverordening Noord-Brabant op de Omgevingswet worden er diverse wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de Interim omgevingsverordening zoals in de opbouw aansluiten op het Besluit activiteiten leefomgeving en het verwerken van diverse nadere regelingen in de nieuwe omgevingsverordening. Provinciale Staten stellen de Brabantse Omgevingsverordening naar verwachting eind 2021 vast, waarna die op 1 juli 2022, gelijk met de Omgevingswet, in werking treedt.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Duurzaamheidsambities gemeente Oss
Oss heeft de ambitie om energieneutraal te worden in 2050 en wil in de top 3 van de meest duurzame gemeenten in Brabant komen. Hiervoor is in 2015 een Duurzaamheidsmeting verricht. Energie kwam hieruit als belangrijk aandachts- en verbeterpunt. In 2015 en 2016 is ook een energie nul meting gedaan (kennisinstituut Telos, CE Delft, 2017). Oss verbruikt jaarlijks circa 7,6 petajoule energie. Ongeveer de helft hiervan wordt verbruikt door kantoren en woningen, een derde door bedrijven en industrie, de rest door mobiliteit en overige (o.a. landbouw). Hiervoor zijn circa 320 windturbines (van minimaal 3 MW) nodig, of circa 9 miljoen zonnepanelen (circa 20 km2, circa 13% van het Osse grondoppervlak). Dit zijn geen realistisch haalbare aantallen, maar geeft aan hoe groot de opgave is voor Oss en dat alle opties benut moeten worden. Energie is een belangrijk speerpunt in de "Duurzaamheidscirkel Oss" (gemeente Oss, 2016). Om een energie neutrale toekomst te realiseren wil de gemeente 50% energie besparen, 25% duurzame energie van elders inkopen en 25% zelf duurzame energie opwekken. Er is hiervoor een Routekaart Duurzame Energie 2016-2018 opgesteld (gemeente Oss, 2016). Ook als Oss 'slechts' 25% van de totale energiebehoefte (circa 1,9 PJ) zelf wil opwekken, zijn er nog steeds circa 80 windturbines (van minimaal 3 MW) of 5 km² aan zonnevelden nodig. In de Routekaart staan de ambities genoemd en is aangegeven hoe de gemeente Oss de ambities gaat waarmaken. Oss wil alle mogelijke kansen voor duurzame energie aangrijpen en realiseert zich dat alle mogelijkheden benut moeten worden om de aan de opgave te kunnen voldoen.
Het Coalitieakkoord Oss (2018-2022) “Kansen zien, kansen pakken- duurzaam en op maat" spreekt zich ook uit over het uiteindelijke doel om in 2050 als totale gemeente energie-neutraal te zijn. De eerste mijlpaal is om in 2023 aan de nationale norm van 16% duurzame energie te voldoen.
Met een windpark bij Elzenburg-De Geer wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsambitie van de gemeente. Het windpark maakt onderdeel uit van de Routekaart en het coalitieakkoord.
Structuurvisie Buitengebied Oss 2015
Op 17 september 2015 heeft de gemeenteraad van Oss de Structuurvisie Buitengebied Oss vastgesteld. Dit document heeft betrekking op het volledige buitengebied van de gemeente, met uitzondering van motorcross van motorcrosscircuit Nieuw-Zevenbergen en vakantiepark Herperduin. De Structuurvisie Buitengebied geeft ruimtelijke en functionele analyse van de bestaande situatie waarin onder andere de aspecten landschap, cultuurhistorie, water, wonen, bedrijvigheid aan bod komen. Vervolgens wordt de ontwikkelingsvisie voor het buitengebied weergeven per landschapstype.
Het plangebied valt voor het grootste gedeelte in ‘komgebied’ en deels in ‘stadsgebied’. Voor het komgebied is de ruimtelijke visie sterk gericht op de openheid van het gebied, dat zowel voor het landschappelijk aanzicht als voor de weidevogels van groot belang is. Ook is het behoud van de Hertogswetering en omliggende cultuurhistorisch waardevolle elementen in de toekomstvisie opgenomen, evenals de bescherming van de aanwezige weidevogelgebieden. De gemeente streeft er naar om op basis van vrijwilligheid het areaal weidevogelgebied te vergroten, aansluitend bij de verschillende natuurgebieden.
De Structuurvisie stelt niets specifieks ten aanzien van duurzame energie en/of windenergie.
Figuur 2.1 Ontwikkelingsvisie Structuurvisie Buitengebied (gemeente Oss, 2015)
Duurzaamheidscirkel (2016)
In 2015 is in Oss een duurzaamheidsmeting uitgevoerd, waarbij de gemeente werd vergeleken met andere Brabantse gemeenten. Op basis van deze resultaten is de Duurzaamheidscirkel (Gemeente Oss, 2016) opgesteld. Deze cirkel geeft de speerpunten van de gemeente Oss aan op het gebied van duurzaamheid. Hierin zijn de kernwoorden ‘People, Planet, Profit’ opgenomen, die staan voor de verbetering van de sociale, ecologische en economische duurzaamheid.
In de cirkel wordt aandacht besteed aan de wijze waarop Oss duurzaam wil worden, wat er al is gedaan en wat er gedaan gaat worden. Het energieverbruik in de gemeente is in beeld gebracht, en het doel is gesteld om in de toekomst zowel energie te besparen als energie duurzaam op te wekken. Om dit te realiseren worden er samenwerkingen aangegaan met diverse partners uit het bedrijfsleven, woningbouwcorporaties en de Energie Coöperatie Oss. De duurzaamheidscirkel maakt duidelijk dat de gemeente zelf het goede voorbeeld wil geven en burgerparticipatie hoog in het vaandel heeft staan.
Routekaart Duurzame Energie (2016)
De Routekaart Duurzame Energie (gemeente Oss, 2016) is een document dat het speerpunt Energie uit de duurzaamheidscirkel toelicht. Deze routekaart is samen met de inwoners van Oss, het bedrijfsleven en verschillende woningcorporaties gevormd. De routekaart geeft de gezamenlijke plannen aan om energie te besparen en duurzame energie op te wekken.
De Routekaart maakt onderscheid in de aanpak voor bedrijven, woningeigenaren en de gemeente. Het bedrijfsleven neemt eigen initiatief voor verduurzaming: ze hebben een eigen duurzaamheidsdossier gestart (Kracht van Oss), er wordt een collectief energiefonds voor bedrijven opgezet en de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) is medeondertekenaar van het Brabants Energieakkoord. Daarnaast wordt gewerkt aan een uitbreiding van het aantal zonnepanelen op daken van bedrijfspanden. Voor woningeigenaren is ‘Platform Oss’ opgericht, waarin bouwbedrijven, banken en woningcorporaties verenigd zijn om samen te werken aan een toekomstbestendige woningvoorraad. Ook is er een gemeentelijke duurzaamheidslening beschikbaar gesteld voor particulieren, stichtingen, verenigingen en Verenigingen van Eigenaren (VvE’s). De gemeente monitort tenslotte elk jaar de voortgangsresultaten, koopt duurzaam in en ondersteunt de opwekking van duurzame energie middels onder andere een Regionaal energieloket, en de zoektocht naar locaties voor de opwekking van windenergie, zonne-energie en biomassa.
Onderzoek energie en ruimte
Op 6 juni 2016 heeft het college van Oss besloten over het uitvoeren van een gemeentebreed onderzoek naar de ruimtelijke mogelijkheden om duurzame energie op te wekken in Oss. Ter uitvoering van het collegebesluit van 6 juni 2016 zijn er 3 rapporten door onafhankelijke adviesbureaus gemaakt. Uit de onderzoeken komt (opnieuw) naar voren (rapport CE Delft) hoe groot de energie-opgave is. Aangegeven wordt wat de kansrijke gebieden zijn voor het opwekken van duurzame energie binnen Oss (op basis van rapporten Van Antea Group en Bosch Slabbers).
Grootschalig opwekken van duurzame energie in Oss is noodzakelijk om de ambitie te halen om in 2050 energieneutraal te zijn (landelijke doelstelling, gebaseerd op het klimaatakkoord van Parijs). Op basis van de huidige stand der techniek kunnen met wind- en zonne-energie het snelste massa gemaakt worden en de meeste duurzame energie worden opgewekt. Andere technieken zijn nog minder inzetbaar om de opgave op korte termijn in te vullen. Dit komt onder andere door lokale factoren. Bij waterkracht speelt dat het potentieel al grotendeels benut is. Bij aardwarmte wordt aangelopen tegen de beperkte omvang van het potentieel van (vervangende) nieuwbouw en de hoge kosten voor het uitvoeren bij bestaande bouw. Bij biomassa is sprake van een beperkte lokale infrastructuur om de biomassa om te kunnen zetten naar energie.
Landschappelijk gezien hebben grootschalige wind- en zonne-energie veel impact, maar de aard en omvang van het Osse grondgebied bieden grote kansen. Bij de afweging is rekening gehouden met de uitgangspunten van het vastgestelde Osse Landschapsbeleidsplan, maar duidelijk is dat het landschap gaat veranderen als Oss haar ambities waarmaakt.
De bedoeling is dat het opwekken van duurzame energie straks onderdeel gaat uitmaken van een gemeentebrede structuurvisie (of omgevingsvisie). In dat geval is ook een milieueffectrapport nodig. In de vigerende structuurvisie 'Buitengebied Oss - 2015' is nog niets opgenomen over duurzame energie. Voor de hand liggend is dat het grootschalig opwekken van duurzame energie wordt meegenomen bij het al gestarte traject voor de omgevingsvisie. In de omgevingsvisie c.q. structuurvisie kunnen we verwijzen naar de uitgebrachte rapporten.
De gemeenteraad van Oss heef op 6 juli 2017 besloten om:
- 1. De uitgevoerde onderzoeken als leidraad te gebruiken bij het toetsen van initiatieven voor duurzame energie opwekken in Oss.
- 2. In te stemmen met de ‘Bijlage conclusies naar aanleiding van de onderzoeksrapporten’
- 3. Vast te houden aan de ambitie om 50% van het huidige energieverbruik te besparen, 25% duurzame energie van elders in te kopen en 25% duurzaam op te wekken binnen Oss.
- 4. In te stemmen met de ‘Bijlage Werkwijze bij toetsing van initiatieven voor het opwekken van duurzame energie in Oss’.
Regionale Energiestrategie (RES) 2030
De gemeente Oss maakt onderdeel uit van de RES-regio Noordoost-Brabant. De regio Noordoost-Brabant bestaat uit 14 gemeenten. In de regionale energiestrategie (RES) geeft een regio aan waar en hoeveel duurzame energie er kan worden opgewekt, hoe de warmtevoorziening in de gebouwde omgeving er uit gaat zien en wat dat betekent voor de energie-infrastructuur in 2030.
De belangrijkste doelen van de RES Noordoost-Brabant voor 2030 zijn:
- 1,6 Terrawattuur (TWh) weersafhankelijke duurzame energie opwekken;
- 3 PJ duurzame warmte opwekken;
- 11% besparing op het elektriciteitsverbruik en het warmtegebruik in de gebouwde omgeving.
In de RES Noordoost-Brabant hebben de deelnemers afgesproken dat elke gemeente een deel van de opwekopgave van de regio voor zijn rekening neemt. Het aandeel van elke gemeente is gelijk aan het aandeel van die gemeente in het energieverbruik van de regio. 17% van het totale energieverbruik komt voor rekening van inwoners en bedrijven uit Oss. Daarom is het Osse aandeel in de opgave van 1,6 TWh ook 17%, oftewel 0,28 TWh of 0,93 Petajoule (PJ).
De regio heeft de RES 1.0 voor 1 juli 2021 bij het Rijk ingediend. Elke twee jaar wordt de RES vervolgens gemonitord en geactualiseerd. Een van de belangrijke onderwerpen in de RES 1.0 en ook daarna is de inpassing van zon- en windenergie. Het realiseren van windpark Elzenburg-De Geer is opgenomen als nieuw windproject voor 2030 in de RES 1.0 Noordoost-Brabant en is noodzakelijk om het Osse aandeel in de regionale energieopgave te realiseren.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Functionele Structuur
Het plangebied en directe omgeving wordt deels agrarisch gebruikt (de Hoed, de Schil), deels als bedrijventerrein (Elzenburg). De Hoed wordt vooral gebruikt als grasland, de Schil ook voor akkerbouw.
Agrarisch gebruik en bedrijvigheid
Het plangebied28 en omgeving is vooral open komgebied. Het noordelijk deel maakt onderdeel uit van het provinciaal aangewezen cultuurhistorisch waardevolle vlak De Beerse Overlaat. In het plangebied zijn ook archeologische waarden gelegen. Ten zuiden van het plangebied ligt bedrijventerrein (Elzenburg en De Geer).
In het plangebied en omgeving spelen momenteel geen zekere toekomstige ontwikkelingen: het is en blijft voornamelijk agrarisch (de Hoed en de Schil) en bedrijfsmatig (Elzenburg) in gebruik. Voor de toekomst is de Hoed bedoeld als strategische reserve voor bedrijfsterrein, indien Elzenburg (of de Geer) geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft. Het is ook mogelijk dat het gebied nadat de beoogde windturbines zijn verwijderd opnieuw voor duurzame energieopwekking wordt benut of dat het gebied dan weer als agrarisch gebied in gebruik genomen wordt.
Een mogelijke toekomstige ontwikkeling buiten het plangebied is de vestiging van een mestverwerkingsfabriek op bedrijventerrein Elzenburg. De provincie heeft hiervoor recent (eind 2016) een omgevingsvergunning milieu verleend. Hiertegen is beroep aangetekend, de vergunning is vernietigd, maar de provincie wil de mestverwerkingsfabriek nog steeds ter plaatse toestaan. De gemeente heeft inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld dat de vestiging van grootschalige mestverwerkingsbedrijven op bedrijventerrein Elzenburg-De Geer planologisch uitsluit. Zo kan per geval, in plaats van op voorhand voor het gehele bedrijventerrein, gericht worden beoordeeld of een voorgenomen vestiging voldoet aan de Nota van Uitgangspunten mestbewerking (die de gemeenteraad heeft vastgesteld op 25 januari 2018) en het provinciale beleid. Hierdoor worden de rechten van de woon- en werkomgeving volgens de gemeente het beste geborgd. De provincie heeft echter een reactieve aanwijzing gegeven. De gemeente heeft hier tegen beroep ingesteld. Voor het geval dat er een mestverwerkingsfabriek zou komen, is er wel onderzoek verricht naar de eventuele gevolgen voor het windpark.
Figuur 3.1 Wonen en werken in en rondom plaatsingsgebied [bron: figuur 10.2 MER]
Woningen
In het plangebied (plaatsingsgebied uit MER; zie rode begrenzing in figuur 3.2) voor de windturbines liggen geen woningen. In de omgeving van het plangebied liggen woningen in kernen en langs linten (zie ook figuur 3.2):
- Harenseweg/Berghemseweg: circa 280 meter ten oosten van het plangebied;
- Bossekampstraat: circa 350 meter ten noorden van het plangebied;
- Huisdaalsestraat: circa 350 meter ten westen van het plangebied;
- Gement: circa 680 meter ten zuiden van het plangebied;
- Duurendseind: circa 1 kilometer ten zuidoosten van het plangebied;
- Berghem, circa 1.200 meter ten zuiden van het plangebied;
- Macharen: circa 900 meter ten noordwesten van het plangebied;
- Haren: circa 1.100 meter ten noordoosten van het plangebied;
- enkele bedrijfswoningen op bedrijventerrein Elzenburg- De Geer: circa 350 meter van het plangebied.
Figuur 3.2 Omliggende woningen ten opzichte het plangebied [bron: gemeente Oss; figuur is een bewerking van figuur 4.14 MER]
De afstanden van de woningen tot aan de windturbines zelf zijn in de meeste gevallen aanzienlijk groter, zoals uit Tabel 3.1 blijkt.
Tabel 3.1 Afstand van woningen tot aan windturbines [tabel is een bewerking van tabel 3.1 uit bestemmingsplan 2010]
nummer op figuur 3.2 | straatnaam | huisnr. | dichtbijzijnde turbine | afstand (m) |
01 | Harenseweg | 3 | 6 | 729 |
02 | Harenseweg | 44 | 6 | 869 |
03 | Harenseweg | 1A | 6 | 853 |
04 | Broekstraat | 13A | 2 | 660 |
05 | Broekstraat | 13 | 2 | 566 |
06 | Lekstraat | 13 | 1 | 649 |
07 | Lekstraat | 6 | 1 | 794 |
08 | Lekstraat | 4 | 1 | 808 |
09 | Lekstraat | 2 | 1 | 831 |
10 | Maaskade | 41 | 1 | 1178 |
11 | Ossestraat | 11 | 4 | 878 |
12 | Ossestraat | 8 | 4 | 926 |
13 | Ossestraat | 6 | 4 | 896 |
14 | Huisdaalsestraat | 1 | 4 | 511 |
15 | Huisdaalsestraat | 2 | 4 | 589 |
16 | Ossestraat | 5 | 4 | 577 |
17 | Ossestraat | 3 | 4 | 887 |
18 | Sluisweg | 2 | 4 | 1066 |
19 | Bossekampstraat | 2 | 6 | 764 |
20 | Bossekampstraat | 1 | 6 | 732 |
21 | Bossekampstraat | 4 | 6 | 945 |
22 | "Rand" Haren | 1 | 6 | 1175 |
23 | Centrum Haren | 1 | 6 | 1612 |
24 | Duurenseind | 2 | 2 | 1769 |
25 | Gement | 19 | 2 | 1107 |
26 | "Rand" Berghem | 39 | 2 | 1537 |
27 | "Rand" Horzak | 22 | 1 | 1950 |
28 | "Rand" Macharen | 3 | 4 | 1367 |
29 | Centrum Macharen | 1 | 4 | 1058 |
Infrastructuur
Het plangebied wordt in noord-zuidrichting doorsneden door de N329/Weg van de Toekomst. In noordwest-zuidoost richting ligt de Broekstraat. Aan de randen, buiten het plangebied, liggen de Harenseweg/Berghemseweg, de Bossekampstraat, Huisdaalsestraat en de wegen op bedrijventerrein Elzenburg-De Geer (onder andere Geerstraat, Eemmeer). Elzenburg wordt aan de westzijde over water ontsloten door het Burgemeester Delen kanaal. Er liggen in en direct rond het plangebied geen buisleidingen, hoogspanningsleidingen en dergelijke.
Rondom de Hertogswetering is gebied aangewezen als reserveringsgebied waterberging.
Natuur
In de omgeving van het plangebied liggen gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Brabant (NNB) (zie figuur 3.3). De natuurdoelen voor deze gebieden zijn gespecificeerd als natuurbeheertypen:
- de Rietgors is aangewezen voor de natuurbeheertypes N05.01 Moeras, N04.02 Zoete Plas en N12.02 Vochtig Hooiland;
- de Eendenkooi is aangewezen voor de natuurbeheertype N17.04 Eendenkooi en N12.02 Kruiden- en Faunarijk grasland en N10.02 Vochtig Hooiland;
- de Hertogswetering is aangeduid als N03.01 Beek en Bron.
De Hertogswetering is ook aangeduid als ecologische verbindingszone (EVZ). De Hertogswetering langs de noordgrens van het plangebied is beschermd natuurgebied. Langs de Hertogswetering liggen een aantal natuurgebiedjes. In en rond het plangebied is geen Natura 2000-gebied gelegen. De actuele natuurwaarden in het plangebied zijn beperkt, wel is het gebied in de gemeentelijke structuurvisie aangewezen als weidevogelgebied.
Figuur 3.3 Ligging van Natuurnetwerk Brabant (NNB) nabij het plangebied [bron: figuur 13.3 MER]
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is het op 10 kilometer afstand gelegen Natura 2000-gebied Rijntakken (zie figuur 3.4).
Figuur 3.4 Natura 2000-gebied Rijntakken in de omgeving van het plangebied (blauw = vogelrichtlijngebied, groen = vogel- en habitatrichtlijngebied) (bron: figuur 13.2 MER)
- 28. In dit bestemmingsplan wordt over het zoekgebied uit het MER (plaatsingsgebied voor de windturbines) gesproken als 'plangebied'. Formeel is juridisch-planologische het 'plangebied' enkel het gebied dat in het bestemmingsplan op de verbeelding staat. In dit bestemmingsplan dus vooral de posities van de windturbines zelf. Omdat dit een beperkt gebied is wordt voor het gemak voor het gehele plaatsingsgebied gesproken over plangebied.
3.2 Landschappelijke Structuur
Het plangebied ligt in de komgronden tussen Oss en de Maas en wordt ruimtelijk begrensd door industrieterrein Elzenburg, industrieterrein De Geer, het Burgemeester Delenkanaal en de Hertogswetering en de Geerstraat. Het landschapstype komgebied wordt gekenmerkt door:
- een laaggelegen, kleiige gebied, op de overgang naar de zanderige, hoger gelegen dekzandrand;
- grootschalig open tot zeer open landschap;
- rationeel (regelmatig en rechtlijnig) verkavelingspatroon, met name noord-zuid gericht;
- eendenkooien;
- resten van het systeem van de Beerse Overlaat met (dwars)dijken en kades;
- Hertogswetering (figuur 3.5);
- donken (of rivierduinen), waarop kernen ontstaan zijn (niet in plangebied).
Figuur 3.5 De Hertogswetering [bron: figuur 11.2 MER]
In de Structuurvisie Buitengebied 2015 en Nota Landschapsbeleid (gemeente Oss, 2015) wordt voor het komgebied ingezet op behoud, herstel en versterking van de rechtlijnige opbouw, openheid, rationaliteit, grootschaligheid en zichtrelaties.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van provinciaal aangeduid aardkundig waardevol gebied.
Het plangebied kenmerkt zich door een afwisseling aan grotere en kleinere open ruimtes. Deze ruimtes worden gevormd door (land-)wegen en bijbehorende begeleidende beplanting, omliggende dorpen en gehuchten. De structuurbepalende beplanting bestaat voornamelijk uit aaneengesloten dubbele bomenrijen langs wegen zoals bij de Broekstraat. Kleinere landwegen hebben een meer afwisselend beplantingspatroon; knotbomen in combinatie met grotere bomen/bosjes zoals langs de Tussenrijtstraat. De hoofdroute door het plangebied; de N329; heeft maar deels weg begeleidende beplanting.
De individuele kavels binnen het plangebied zijn groot, deels als akker ingericht, deels als weiland. De kavelstructuur is recent (eind 20e eeuw, begin 21e eeuw). In het gebied zijn een aantal grotere opgaande groenstructuren aanwezig. Deze worden gevormd door (een deel van) de Hertogswetering en Groene Dijk, de Macharense Eendenkooi en het natuurgebied De Rietgors ten noorden van Elzenburg. In deze open tot halfopen ruimtes liggen enkele woonbestemmingen en agrarische bedrijven die gekenmerkt worden door grote stallen en soms omringend zijn door erfbeplanting. Er zijn relatief veel agrarische bedrijven in het gebied aanwezig. Binnen het plangebied zelf liggen geen boerderijen. Het plangebied ligt direct aan en gedeeltelijk op het industrieterrein Elzenburg - De Geer. Grote, hoge hallen en silo's bepalen hier het beeld. Met name het nieuwere gedeelte aan de noordzijde kent weinig landschappelijke inpassing. Deze bebouwing is vanuit de verre omtrek duidelijk zichtbaar. Aan de westgrens ligt het Burgemeester Delenkanaal, de verbinding tussen de haven van Elzenburg en de Maas. De noordelijk grens van het plangebied wordt gevormd door de Hertogswetering. Deze landschappelijk waardevolle structuur is door begeleidende beplanting beperkt zichtbaar in het landschap.
In de omgeving liggen een aantal kleine en grotere kernen. De kerktorens van deze woonkernen zijn duidelijk zichtbaar in het landschap en bepalen, samen met de grootschalige industriële gebouwen op Elzenburg en de TV toren nabij Haren, de oriëntatiepunten in het gebied. Met name Macharen, Haren en de gehuchten hebben direct zicht op het plangebied al wordt het zicht in meer of mindere mate onderbroken door de wegbeplanting.
Figuur 3.6 Landschapskenmerken [bron: figuur 11.3 MER]
Hoofdstuk 4 Toelichting Op Het Plan
4.1 Algemeen
Windturbines kunnen niet overal geplaatst worden. Bij de inrichting van het gebied moet rekening worden gehouden met onder andere fysieke belemmeringen zoals woningen en wegen, landschap en voorwaarden die voortkomen uit wet- en regelgeving. Waaronder normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid (wegen en ondergrondse buisleidingen). Maar ook (wind)technische aspecten spelen een rol bij de inrichting van het gebied.
Dit heeft geleid tot een aantal inrichtingsalternatieven die in het MER zijn beoordeeld. Op basis van het MER wordt een keuze voor een opstelling, dat is het plan dat in paragraaf 4.2 en 4.3 is beschreven, met dit bestemmingsplan juridisch-planologisch vastgelegd. Er zijn geen veranderde uitgangspunten voor dit nieuwe bestemmingsplan waardoor de uitgangspunten en resultaten van onderzoek in het MER nog steeds actueel zijn en de basis kunnen vormen voor de keuze voor de opstelling van het windpark in dit bestemmingsplan.
4.2 Keuze Opstelling Windpark
In het MER (Bijlage 1) zijn de effecten van diverse opstellingsvarianten voor windturbines bij Elzenburg - De Geer onderzocht. Er is voor het onderzoek naar opbrengsten versus effecten gekozen om per alternatief te werken met een variant met lagere windturbines (A alternatieven) en een variant met hogere windturbines (B-alternatieven). In tabel 4.1 staan alle onderzochte opstellingsvarianten en alternatieven benoemd en figuur 4.1 geeft ze weer.
Figuur 4.1 Alternatieven [bron: figuur 4.2 t/m 4.13 MER]
Tabel 4.1 Beschrijving alternatieven [bron: tabel 4.1 MER]
De beoordeling van de alternatieven is gedaan aan de hand van de doelcriteria: in hoeverre voldoen de alternatieven aan de drie hoofddoelen/uitgangspunten voor een windpark op en nabij Elzenburg - De Geer:
- (maximale) opbrengst;
- (minimale) hinder;
- (passendheid in) landschap.
Verkenning voorkeursalternatief: keuze voor maximale opbrengst, minimale hinder, passendheid in het landschap of mix van alle drie?
Op basis van de beoordeling van alle alternatieven is de eerste stap gemaakt naar een integrale afweging voor het voorkeursalternatief. Alternatief 1B geeft (verreweg) de grootste energieopbrengst en bijdrage aan de duurzaamheidsambities van Oss. Daar staat tegenover dat alternatief 1B ook voor een aantal hinderaspecten tot de meeste effecten leidt, aandachtspunten geeft vanuit bestaande waarden en daarmee om de grootste mitigatie-inspanning vraagt. Alternatieven 5 en 6 leiden tot aanzienlijk minder hinder op de omgeving, maar leveren veel minder energieopbrengst op dan alternatief 1B en dragen daarmee minder bij aan duurzaamheidsambities van Oss.
Het voorkeursalternatief vanuit milieu bezien is een optimale mix tussen (maximale) energieopbrengst, (minimale) hinder en passendheid in het landschap. Dat betekent een ruimtelijk-landschappelijk ontworpen alternatief (ruimtelijk-landschappelijke kwaliteit) met zoveel mogelijk hoge windturbines (maximale opbrengst) in De Hoed, niet of beperkt op of direct aangrenzend aan bedrijventerrein Elzenburg (in verband met externe veiligheid en geur) en niet of beperkt in De Schil (minimale hinder).
Vanuit bovenstaande redeneerlijn is een verkenning gedaan naar het voorkeursalternatief. Als uitgangspunten en variabelen hierbij zijn gehanteerd:
- hoge(re) windturbines: in de onderzoeken voor het voorkeursalternatief is uitgegaan van de referentiewindturbine uit het MER (Enercon E-126-EP4, ashoogte 135 meter, rotordiameter 126 meter, tiphoogte 198 meter, opgesteld vermogen 4 MW, onderlinge afstand minimaal 500 meter (4x de rotordiameter);
- een minimale afstand van windturbines tot de bestemming 'Bedrijf' op Elzenburg-De Geer van 182 meter (overeenkomend met de Plaatsgebonden Risicocontour PR 10-6);
- windturbines zoveel mogelijk in de Hoed met 1 windturbine in de Schil aanliggend aan Elzenburg/de Hoed. Maar ook onderzoek naar de mogelijkheden voor en effecten van meer windturbines in de Schil;
- openhouden van de optie voor een windturbine op het noordelijk deel van Elzenburg: op de locatie die het meest kansrijk wordt geacht en de minste belemmering geeft voor omliggende bedrijven. Maar ook inzicht in een voorkeursalternatief zonder windturbine op Elzenburg;
- onderzoeken mogelijkheid voor een gefaseerde ontwikkeling: Met andere woorden: locaties die de optie geven om met minder windturbines te starten en eventueel later het aantal windturbines uit te breiden. Dit vraagt om een zodanige locatiekeuze die eventuele toekomstige windturbines niet onmogelijk maakt;
- zoveel mogelijk streven naar geluidbelasting vanwege de windturbines van maximaal 42 dB Lden op gevoelige objecten (woningen).
Voorkeursalternatief en Opbrengstalternatief
Op basis van bovenstaande uitgangspunten zijn twee alternatieven uitgewerkt, het Voorkeursalternatief en het Opbrengstalternatief, ieder met een aantal varianten (zie tabel 4.2).
Tabel 4.2 Varianten Voorkeurs- en Opbrengstalternatief [uit: MER]
Op basis van de beoordeling van de varianten voor het Voorkeursalternatief en Opbrengstalternatief wordt geconstateerd dat het Voorkeursalternatief een optimale mix is tussen energieopbrengst, hinder en passendheid in het landschap. Binnen het voorkeursalternatief is er vanuit milieu geen uitgesproken voorkeur voor variant 1 of 2. Variant 2 geeft de beste mogelijkheid om eventueel in de toekomst het windpark uit te breiden. Variant 2 leidt tot meer geluidhinder en geluidgehinderden en daarmee vergroting van het aandachtspunt op de Huisdaalsestraat, minder geluidbelasting op de Harenseweg, minder woningen met kans op slagschaduw, en meer effect op natuurwaarden.
Toevoegen van windturbines in de Schil in het Opbrengstalternatief leidt tot meer energieopbrengst en daarmee een grotere bijdrage aan de duurzaamheidsambities van Oss.
Daar staat tegenover dat de geluidbelasting in het gebied ten noordoosten van het plangebied toeneemt (overigens onder de 42 dB Lden streefwaarde) en het aantal woningen met kans op slagschaduw toeneemt. Windturbines in de Schil passen minder goed in de landschappelijke visie voor dit gebied en hebben meer effecten op landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden dan het Voorkeursalternatief.
Besluit voorkeursalternatief
Op 14 december 2017 heeft de gemeenteraad van Oss besloten over het te realiseren voorkeursalternatief voor het windpark in dit bestemmingsplan. Besloten is in te stemmen met de start van de ruimtelijke (te coördineren) procedures voor 5 windturbines, conform de geoptimaliseerde voorkeursvariant uit het MER (VKA 2a) en om in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor een uitbreiding van 5 naar 7 windturbines, conform de opbrengstvariant (OA a), waarbij de afspraak geldt dat burgemeester en wethouders de wijzigingsprocedure voor 2 extra windturbines pas opstarten na instemming door de gemeenteraad.
Figuur 4.2 Voorkeursalternatief 2a en Opbrengstalternatief a [bron: figuur paragraaf 23.3.4. MER]
Vervallen windturbine op bedrijventerrein Elzenburg-De Geer
In de fase van voorontwerp- naar ontwerpbestemmingsplan (2019) is de windturbine op bedrijventerrein Elzenburg-De Geer (windturbine 5) vervallen omdat er geen medewerking bleek te zijn van de grondeigenaren/betrokken ondernemers voor deze windturbine. Daardoor is de windturbine ook niet ruimtelijk uitvoerbaar gebleken. Door het vervallen van de windturbine is dus het plan dat juridisch-planologisch wordt vastgelegd in dit bestemmingsplan veranderd ten opzichte van het voorkeursalternatief. In het MER is ook een voorkeursalternatief en opbrengstalternatief onderzocht zonder een windturbine op bedrijventerrein Elzenburg. Dit zijn voorkeursalternatief 2b (= geoptimaliseerd voorkeursalternatief minus windturbine Elzenburg) en opbrengstalternatief b (= geoptimaliseerd opbrengstalternatief minus windturbine Elzenburg). Deze alternatieven zijn juist onderzocht om inzicht te hebben in een voorkeursalternatief zonder windmolen op Elzenburg omdat deze volgens het MER onder meer relatief veel aandachtspunten geeft vanuit externe veiligheid en effect op verspreiding geur. Door het vervallen van windturbine 5 blijven resultaten uit het MER nog steeds in stand, het eerder vervallen van windturbine 5 had ook niet geleid tot een andere keuze voor de opstelling van het windpark.
4.3 Beschrijving Van Het Plan
Ten opzichte van het voorkeursalternatief 2a is er voor gekozen om de windturbine op het bedrijventerrein (windturbine 5) te laten vervallen. Daardoor bestaat het plan van het te realiseren windpark uit 4 windturbines (1 t/m 4), met de optie om deze nog eens met 2 windturbines uit te breiden (6 en 7) en heeft het windpark een totaal opgesteld vermogen van circa 16-24 MW, uitgaande van circa 4 MW vermogen per windturbine (zie figuur 4.3). De locatie voor het windpark is gelegen ten noorden van de woonkern Oss en het bedrijventerrein Elzenburg - de Geer, en ten zuiden van de woonkernen Macharen en Haren.
Verschuiving windturbines
Windturbine 4 is enigszins verschoven ten opzichte van het voorkeursalternatief 2(a en b) uit het MER. De windturbine is circa 17 meter richting windturbine 3 (en dus van de woningen af) verschoven om overdraai over NNB te voorkomen, dit was op basis van de oude provinciale verordening (2014) niet toegestaan. De begrenzing van het NNB zelf is daarbij overigens ook wat aangepast waarbij deze volledig aansluit op de begrenzing zoals weergegeven in de provinciale verordening.
Windturbine 1 en 2 zijn elk 1 meter verschoven vanuit optimalisatie.
Figuur 4.3 Plan voor Windmolenpark Elzenburg-De Geer (inclusief de 2 optionele windturbines 6 en 7) [bron: gemeente Oss]
Het voorkeursalternatief 2a in het MER gaat uit van de realisatie van vijf windturbines van gelijke afmetingen met een maximale rotordiameter van 135 meter, een maximale ashoogte van 145 meter en een maximale tiphoogte van 210 meter. Het plan zoals dat in dit bestemmingsplan juridisch-planologisch wordt vastgelegd gaat in eerste instantie uit van de realisatie van vier vergelijkbare windturbines met een minimale rotordiameter van 100 meter en een maximale rotordiameter van 136 meter, een ashoogte van minimaal 100 meter en maximaal 145 meter, met een optie om nog eens twee windturbines te realiseren met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid.
Voor fase 1 wordt uitgegaan van vier windturbines. De maximale rotordiameter van de alternatieven uit het MER van 135 meter is vergroot naar 136 meter om meer keuze te hebben voor windturbinetypes zonder dat dit tot andere onderzoeksresultaten en bijbehorende conclusie leidt (zie ook paragraaf 5.1). De vergroting van de rotordiameter van 135 naar 136 meter is dus verwaarloosbaar voor wat betreft de milieueffecten. De tiphoogte van de windturbines is blijvend vastgelegd op maximaal 210 meter. Het windpark bestaat na de realisatie uit 4 (of 6) windturbines met hetzelfde uiterlijk, zoals dezelfde ashoogte, gelijke vorm van de gondel en gelijke rotordiameters met een afwijking van maximaal 10% (zie paragraaf 4.4 voor nadere onderbouwing).
Figuur 4.4 Illustratie windturbine afmetingen en begrippen
Referentie- of voorbeeldwindturbine
Voor het bepalen van milieueffecten is gebruik gemaakt van verschillende referentieturbines. Bij elk van de milieuaspecten is (voor zo ver relevant) een voorbeeldturbine binnen de bandbreedte qua afmetingen gekozen die als representatief (worst-case) geldt, omdat de keuze voor een specifieke windturbine met bijbehorende specificaties pas in een later stadium plaats vindt (zie ook paragraaf 5.1).
Overige voorzieningen bij het windpark
Het plan voor het windpark omvat naast de 4-6 te plaatsen windturbines ook de bij de windturbines behorende voorzieningen zoals inkoopstations, kraanopstelplaatsen en toegangswegen voor bouw en onderhoud van de windturbines.
De windturbinelocaties dienen voldoende bereikbaar te zijn voor de bouw en voor onderhoud van de windturbines. Daarvoor dient ook de aanvoerroute voor materialen voldoende breed te zijn (maximaal 5 meter, uitgezonderd bochten en kruisingen met andere wegen). Op basis van de geldende agrarische bestemmingen mag een toegangsweg aangelegd worden, maar niet worden gebruikt ten behoeve van (de bouw van) het windpark. De globale positionering van de toegangswegen is zo gekozen vanuit een praktisch gebruik van de toegangswegen en gebruik van de omliggende gronden. Naar ruwe schatting dient zo'n 500 meter nieuwe weg aangelegd te worden voor het windturbinepark.
De windturbines worden met een ondergrondse kabel onderling verbonden en verbonden met het aansluitpunt op het elektriciteitsnetwerk. De exacte ligging van de kabels en aansluiting op het openbaar net dient nog bepaald te worden. De aanleg van parkbekabeling en aansluitpunten heeft echter geen relevante ruimtelijke impact (vanwege geen hoogspanning, en dus geen beschermende zone) waardoor er geen ruimtelijke reservering opgenomen hoeft te worden in dit bestemmingsplan. Er is een reservering voor de netaansluiting van het windpark op het openbaar net door de netbeheerder. Er is dus capaciteit gereserveerd voor het aansluiten van het windpark.
Per windturbine wordt rekening gehouden met het grondgebruik van veelal een cirkel met een diameter van minimaal 18 meter en maximaal 26 meter voor de windturbine inclusief fundering (maximaal circa 530 m2 per windturbine). Daarnaast wordt rekening gehouden met een permanente kraanopstelplaats voor bouw van en onderhoud aan de windturbine van circa 40 bij 75 meter (3.000 m2 per windturbine).
In de turbines worden faciliteiten geplaatst voor de eerste transformatie (naar 10/33 kV). Er wordt maximaal één inkoopstation gebouwd per windturbine. Een inkoopstation is een transformatorhuisje dat is bedoeld voor het onderbrengen van schakel- en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet. Er wordt vooralsnog van uit gegaan dat er bij elke van de windturbines (onder de overdraai) een inkoopstation gerealiseerd kan worden. De exacte locatie, aantal, omvang, en verdere invulling wordt in een nadere uitwerking gekozen in overleg met de netbeheerder. Een inkoopstation krijgt een oppervlakte van maximaal 50 m2 en wordt maximaal 4 meter hoog.
Rekening wordt gehouden met een totaal (permanent) grondgebruik van circa 3.530 m2 per windturbine (exclusief inkoopstation en toegangsweg). Tijdelijke voorzieningen zoals opslagruimte bij de opstelplaats of grotere boogstralen hoeven niet opgenomen te worden in het bestemmingsplan.
Obstakelverlichting
Voor een windturbine hoger dan 150 meter (tiphoogte) geldt dat de turbine op basis van opgave van de Inspectie Leefomgeving en Transport in het Informatieblad over obstakelverlichting (2020)29 voorzien dient te worden van obstakelverlichting (zie ook Kader 4.1). Dit geldt dus ook voor windpark Elzenburg-De Geer. Voor het windpark wordt voor de aanvang van de bouw een verlichtingsvoorstel uitgewerkt gericht op het zo veel mogelijk beperken van hinder, overeenkomstig het Informatieblad. Mogelijkheden om hinder te beperken zijn bijvoorbeeld toepassen van vastbrandende verlichting, dimmende verlichting naar gelang de zichtbaarheid en toepassen radardetectie zodat verlichting alleen aan gaat wanneer er een vliegtuig overvliegt, mits wordt voldaan aan de regelgeving. In de planregels is een regel opgenomen om de keuze voor een verlichtingsplan gericht op zo min mogelijk hinder te borgen. Een voorstel voor het aanbrengen van markering en obstakellichten op windturbines en windparken dient voorafgaand aan de realisatie van het windpark ter instemming te worden voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Kader 4.1 Toepassing obstakel- of markeringsverlichting
- 29. "Aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland - in relatie tot luchtvaartveiligheid", Ministerie van Infrastructuur en Milieu, wijziging informatieblad, IENW/BSK-2020/107085, 24 mei 2020. Geraadpleegd van: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2020-31428.html
4.4 Landschappelijk Beeld
Het windpark is in het MER (zie hoofdstuk 11 en hoofdstuk 23 van Bijlage 1) beoordeeld op het effect dat het heeft op het landschap. De maat en schaal van moderne windturbines zijn zodanig groot dat feitelijk niet gesproken kan worden van een landschappelijke inpassing, maar eerder van een landschappelijk beeld.
Kader
Door het landschap overstijgende karakter van grote windturbines en de grote zichtbaarheid vanuit de omgeving heeft de wijze waarop windturbines in het landschap geplaatst worden (de opstelling) invloed op de landschapsbeleving. Een heldere en leesbare opstelling levert een rustiger landschapsbeeld op.
Windturbines geplaatst volgens het plaatsingsprincipe grid, lijn, of wolk kunnen kwalitatief goede opstellingen opleveren. Daarbij dienen de opstellingen aan een aantal voorwaarden te voldoen om uiteindelijk een fraai landschapsbeeld te geven. Zo wordt een grid opstelling doorgaans slechts vanuit enkele standpunten daadwerkelijk als grid ervaren, als windturbines die strak in het gelid staan en daarbij een geometrisch patroon aan het landschap toevoegen. Daarnaast verdraagt een grid geen onregelmatigheid. Bij afwijking van het geometrisch stelsel ontstaat een storende onrust. Dat maakt gridopstellingen kwetsbaar voor incidenten en verschuivingen in het planproces en/of de uitvoering.
Bij een lijnopstelling moet de afstand tussen de verschillende windturbines zo zijn dat de individuele windturbines samen als lijn herkenbaar zijn. Deze lijn kan ook een continue curve zijn. Het heeft de sterke voorkeur dat de onderlinge afstand van de windturbines op de lijn gelijk is. Windturbines kunnen niet of maar in zeer beperkte mate van de lijn of curve afwijken. Een wolkopstelling bestaat uit windturbines die ogenschijnlijk 'ad random' over het gebied zijn uitgezet. Een kwalitatieve wolkopstelling wordt verkregen door een grote mate van regelmaat in onderlinge afstand tussen de windturbines, zonder dat er lijnen ontstaan. De windturbines samen vormen een compact geheel. Vanuit alle standpunten van de waarnemer vormen de windturbines samen een compacte groep. Binnen een heldere opstelling is er geen voorkeur voor wolk, grid, lijn of solitair. Wel dienen de windturbines van gelijke hoogte en type te zijn.
Er is voor gekozen in dit bestemmingsplan toch een onderling verschil van maximaal 10% qua afmetingen van de windturbines toe te staan vanwege de gefaseerde realisatie van het windpark en verschillende initiatiefnemers. Het is niet mogelijk vanuit de praktische uitvoerbaarheid van het project één fabrikant en type voor te schrijven voor alle windturbines. Er moeten keuzemogelijkheden blijven voor de initiatiefnemer en elke fabrikant en windturbine heeft weer eigen bijbehorende afmetingen. Onder het kopje 'Landschappelijk beeld verschillend formaat windturbines' wordt hier specifiek, en aanvullend op het MER op in gegaan. De landschapscommissie in Oss heeft uitgesproken dat de ashoogte en afmetingen van de rotor niet exact gelijk hoeven te zijn. Maar dat de windturbines in typologie gelijk moeten zijn. Dit wordt bepaald door vorm van de mast en de rotor en de wieken en de kleur. De 'gondeltaal' moet hetzelfde zijn. Hoogte en exacte afmetingen van de rotor zijn minder belangrijk.
Het windpark is in het MER getoetst op herkenbaarheid en kwaliteit van de opstelling, mede op basis van onderstaande elementen.
Kenmerkende (dorps)gezichten
Plaatsing van windturbines heeft effect op het dorpszicht en het dorpsgezicht en karakteristieke boerderijen. De hoge windturbines kunnen gaan interfereren met de zichten op de verschillende (kerk)dorpen in het landschap. Naast het beeld van het landschap op de dorpskernen kan ook het beeld vanuit de dorpskernen veranderen. Zij kunnen dan storend interfereren met het karakteristieke beeld van het dorpsgezicht. De openheid zal echter niet verloren gaan.
Met behulp van visualisaties (zie bijlage 5 van Bijlage 1) is nagegaan hoe de windturbines vanuit diverse gezichtspunten in en rond het plangebied zichtbaar zijn en of en zo ja hoe de windturbines interfereren met bestaande hoge gebouwen in het gebied en dorpsgezichten.
Daarnaast is op basis van afstand tot de windturbines een oordeel gegeven over de acceptabele minimale afstand. Hierbij is een afstand van 1.000 meter als richtafstand aangegeven voor de hoge windturbines. Ervaringen elders en ruimtelijk-kwalitatieve inzichten geven aan dat buiten deze afstanden windturbines minder als beeldbepalend worden beschouwd dan binnen deze afstanden (figuur 4.5).
Relatie met Elzenburg - De Geer en energiepark
Door plaatsing van windturbines op of nabij Elzenburg - De Geer gaan deze een relatie aan met het bedrijventerrein. Daarnaast bieden de opstellingen in meer of mindere mate kansen voor verbreding van het windpark naar energiepark (zie ook hoofdstuk 18 van Bijlage 1).
Effect op landschappelijke structuren
Windturbines kunnen afhankelijk van de opstelling nieuwe structuren aan een landschap toevoegen. Windturbines kunnen ook een effect hebben op bestaande landschappelijke structuren en deze versterken dan wel verzwakken. In het plangebied Elzenburg - De Geer zijn dit vooral de Hertogswetering, de wegen en landschappelijke kamers.
Effecten van additionele maatregelen op het landschap
Plaatsing van een windturbine vraagt ook lokaal om landschappelijke ingrepen zoals een opstelplaats voor de bouw en een weg voor aanvoer van bouwmaterialen en onderhoudsvoertuigen. De aanleg van deze additionele ingrepen is voor een deel permanent en zal lokaal een invloed op de kwaliteit van het landschap hebben.
Effecten op inbedding gemeentebreed onderzoek 'Energie en Ruimte'
De gemeente Oss heeft samen met Bosch Slabbers een gemeentebreed onderzoek 'Energie en Ruimte' opgesteld waarin onder andere uitspraken staan over plaatsing van windparken op Oss' grondgebied. Het windpark is hieraan getoetst.
Figuur 4.5 Visualisatie afstandscriterium beleefbaarheid hoge windturbines [figuur 11.1 uit MER]
Landschappelijk beeld van het windpark
Het landschappelijke beeld van het windpark, dat juridisch-planologisch wordt vastgelegd op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde voorkeursalternatief (VKA 2a/OAa) minus de windturbine op het bedrijventerrein (4 windturbines), wordt hieronder beschreven op basis van de beoordeling van VKA 2b/OAb uit het MER en bijbehorende bijlage 5 Landschap bij het MER (landschappelijke analyses van Bosch Slabbers, 2017).
Bij het windpark gaat door het vervallen van de windmolen op Elzenburg de herkenbaarheid van de opstelling enigszins verloren: het is een wolk met een driehoek, maar zonder geometrie. Met toevoeging van de twee extra windturbines uit de wijzigingsbevoegdheid is er wel weer sprake van een herkenbare wolkopstelling.
Het windpark, inclusief 2 windturbines in de wijzigingsbevoegdheid, steekt wel verder het landschap in (minder “kop op de stad” en meer "park in de polder") en wordt daarom vanuit landschappelijk oogpunt als minder positief beschouwd dan het windpark zonder wijzigingsbevoegdheid, maar wel als acceptabel.
Kenmerkende (dorps)gezichten
De turbines zijn deels in het open landschap van de oostelijke komgronden gepland. Dit gebied is onderdeel van de open Beerse Overlaat. Kenmerkend voor de oostelijke komgronden zijn de verschillende kerkdorpen die de randen van de komgrond tekenen. De kerktorens staan als
bakens in het landschap en fungeren als cultuurhistorische herkenningspunten. Deze dorpen hebben vaak naast een kerk ook een markante karakteristieke dorpskern met oude boerderijen en marktplein.
De afstand tussen dorp en turbines varieert bij benadering van 950 tot 4.000 meter bij het windpark met vier windturbines. De afstand tussen dorp en turbines bij het windpark inclusief windturbines in de wijzigingsbevoegdheid varieert bij benadering van 950 tot 3.700 meter. Zowel bij het windpark met als zonder de windturbines in de wijzigingsbevoegdheid ligt er één kern binnen 1.000 meter van de dichtstbijzijnde turbine, dit is Gement op 950 meter.
Het windpark is vanuit de omgeving zichtbaar en ligt binnen een afstand van 1.000 meter van één kern, er is derhalve sprake van invloed. Deze invloed is door de ligging van Gement op 950 meter wel beperkt doordat de afstand al in de buurt van de richtafstand van 1.000 meter is waarbij Bosch Slabbers constateert dat buiten deze afstanden windturbines minder als beeldbepalend worden beschouwd. Bij de gekozen opstelling is mede gekozen voor zo min mogelijk invloed op omliggende door het aanhouden van zo groot mogelijke afstanden. Deze invloed is bij het plan al dan niet met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gelijk. Plaatsing van turbines zal effect hebben op het dorpszicht van Gement. De hoge turbines kunnen gaan interfereren met de zichten op het dorp in het landschap. De openheid van de oostelijke komgronden zal niet verloren gaan, het beeld van het landschap en het zicht op de dorpen zal wel veranderen maar dat is inherent aan de afweging om windturbines te gaan ontwikkelen in landelijk gebied, en specifiek dit gebied. Deze keuze voor dit gebied en de gekozen opstelling is tot stand gekomen op basis van een zorgvuldige afweging van allerlei belangen en daarom ook aanvaardbaar.
Relatie met Elzenburg - De Geer en energiepark
Het windpark biedt de mogelijkheid een relatie aan te gaan met Elzenburg - De Geer. Deze relatie is sterker door het plaatsen van een windturbine op Elzenburg maar ook zonder die windturbine is deze relatie er.
Effect op landschappelijke structuren
De opstelling volgt twee richtingen van “De Hoed”, de Geerstraat en de Broekstraat. De opstelling past binnen het landschap en overschaduwt geen bestaande landschappelijke structuren. Doordat de opstelling voor het merendeel als wolkopstelling ervaren zal worden voegt de opstelling geen nieuwe richting toe aan het landschap. Het windpark is verspreid over twee landschappelijke kamers en steekt beperkt het landschap in.
Effecten van additionele maatregelen op het landschap
In de schil staat een turbine dichtbij de Hertogswetering waardoor de opstelling met deze landschappelijke structuur gaat interfereren.
Conclusie
Het windpark (zonder wijzigingsbevoegdheid) heeft effect op het landschap, met windturbines in de wijzigingsbevoegdheid is dit effect in zijn geheel groter. Het windpark vormt wel een "kop op de stad" maar mist een sterke directe relatie met Elzenburg. Het windpark met de wijzigingsbevoegdheid steekt verder het landschap in en past daarmee minder in de visie "kop op de stad". De keuze voor dit gebied en de gekozen opstelling is tot stand gekomen op basis van een zorgvuldige afweging van allerlei belangen, waaronder op het gebied van landschap en daarom ook aanvaardbaar.
Landschappelijk beeld verschillend formaat windturbines
Omdat het windpark verschillende initiatiefnemers kan/zal krijgen en in tijd ook in ieder geval op twee verschillende momenten gerealiseerd kan/gaat worden (wijzigingsgebieden als tweede fase) bestaat de wens om binnen het gebied voor windpark Elzenburg-De Geer verschillende turbinetypen toe te kunnen passen. In algemene zin kan worden gesteld dat de herkenbaarheid van de opstelling bij een grotere variatie in turbinetypes zal verminderen. Bovendien kunnen verschillen in rotordiameter bij dezelfde windsnelheid leiden tot verschillende draaisnelheden, hetgeen een negatief effect heeft op de visuele rust.
De mate waarin dat negatieve effect ook herkenbaar is voor de waarnemer, is afhankelijk van de mate waarin turbines van verschillende initiatiefnemers onderling afwijken. Verder is het schaalniveau van invloed en zullen de onderlinge verschillen met name op het schaalniveau waarop de waarnemer overzicht heeft over de gehele uitbreiding voor hem of haar herkenbaar worden, opnieuw afhankelijk van de mate waarin de turbines onderling verschillen. De stelregel, zoals voorgesteld in dit bestemmingsplan, is om een maximale onderlinge afwijking van 10% aan te houden beperkt de mate waarin zij door de waarnemer als negatief effect zullen worden herkend.
Het team Energie en Landschap- (landschapscommissie) van de gemeente Oss heeft zich gebogen over het toestaan van een onderlinge afwijking. De commissie heeft samenvattend aangegeven dat de windturbines in typologie (verschijningsvorm) gelijk moeten zijn. Dit wordt bepaald door vorm van de mast en de rotor en de wieken en de kleur. De 'gondeltaal' moet hetzelfde zijn. Exacte hoogte en exacte afmetingen van de rotor zijn minder belangrijk.
Onderstaande visualisaties laten het beeld zien in het plangebied van het gebruik van verschillende windturbinetypes met verschillende afmetingen. De vervallen windturbine 5 op bedrijventerrein Elzenburg staat nog wel in de visualisaties maar dit leidt niet echt tot een ander resultaat van deze analyse. In de toelichting per visualisatie staat vermeld welke windturbine is vervallen.
Figuur 4.6 Visualisatie vanaf noordzijde (Dorpenweg, eendenkooi Macharen) in zuidelijke richting van 2 verschillende windturbinetypes met andere typologie en afwijkende rotordiameter (rechts in beeld 3x Enercon E126 op ashoogte 135 meter (de meest rechter windturbine is vervallen in dit bestemmingsplan) en links 2x Vestas V136 op ashoogte 142 meter). De verschillende mastvorm (bredere voet Enercon) en afwijkende vorm nacelle/behuizing (van Enercon 'ei'-vormig) is op deze afstand wellicht te zien maar niet nadrukkelijk aanwezig. Het verschil in rotordiameter is niet zichtbaar. [bron: Windplanner]
Figuur 4.7 Visualisatie vanaf noordzijde (Dorpenweg, eendenkooi Macharen) in zuidelijke richting van 2 verschillende windturbinetypes met kleinste en grootste rotordiameter ter illustratie van 10% afwijking (rechts in beeld 1x Nordex N117 op 134 meter ashoogte (vervallen in dit bestemmingsplan), midden 2x Senvion 3.4 122 op ashoogte 139 meter en links 2x Enercon E126 op ashoogte 135 meter). De kleinere windturbines lijken op grotere afstand te staan, verschil in afmetingen is eigenlijk niet zichtbaar. [bron: Windplanner]
Figuur 4.8 Visualisatie vanaf zuidzijde (Vollenhovermeer, oostrand bedrijventerrein De Geer) in noordelijke richting van 3 verschillende windturbinetypes (uiterst links in beeld, direct naast het bedrijfspand, 1x Senvion 3.4 122 op ashoogte 139 meter (vervallen in dit bestemmingsplan), midden 2x Vestas V136 op ashoogte 142 meter en rechts 2x Enercon E126 op ashoogte 135 meter). De verschillende typologie en afmetingen zij op deze afstand wel enigszins zichtbaar maar niet nadrukkelijk aanwezig. [bron: Windplanner]
Figuur 4.9 Visualisatie vanaf zuidzijde (Vollenhovermeer, oostrand bedrijventerrein De Geer) in noordelijke richting van 2 verschillende windturbinetypes met gelijke typologie maar afwijkende maten (links in beeld 2x Vestas V126 op ashoogte 137 meter (de meest linker windturbine is vervallen in dit bestemmingsplan) en rechts 3x Vestas V136 op 142 meter ashoogte). De verschillende rotordiameter valt op deze afstand niet op. [bron: Windplanner]
Het is lastig verschillen tussen turbines qua formaat waar te nemen en die verschillen op een juiste manier te interpreteren. Zo kunnen verschillen in hoogte en rotordiameter in het terrein gemakkelijk vertaald worden naar afstandsverschillen tot de waarnemer. Een grotere turbine lijkt dichterbij te staan dan een kleinere. Verschillen in andere kenmerken zoals bijvoorbeeld de verhouding tussen hoogte en rotordiameter zijn nog lastiger waar te nemen. Dergelijke effecten maken dat met name op de laagste twee schaalniveaus de verschillen soms lastig waar te nemen dan wel te interpreteren zijn.
Samengevat kan over het toepassen van verschillende turbinetypen binnen windpark Elzenburg - De Geer geconcludeerd worden dat dit zichtbaar zal zijn. De mate waarin dit opvalt en dit negatieve effecten sorteert is vooral afhankelijk van het gezichtspunt van de kijker en van de mate waarin turbines onderling verschillen. Het (mogelijke) beperkte onderlinge verschil tussen windturbines wordt op de locatie aanvaardbaar geacht. Dit is ook door de landschapscommissie beoordeeld en bevestigd. Daarmee is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Voor het bereiken van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering, zoals beschreven in paragraaf 2.2.5, op basis van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, is een 'Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap' opgesteld (zie Bijlage 3). Tegenover elke ruimtelijke ontwikkeling in het landschap dient op basis van de Interim omgevingsverordening een kwaliteitsverbetering van het landschap te staan. Dit geldt ook voor het plaatsen van windturbines.
In het Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap is de vraag gesteld om inrichtingsvoorstellen te doen die een ‘maximaal visueel effect’ hebben voor de omwonenden van het windpark. Het is de ambitie om van het nieuwe landschap tussen Oss, Berghem, Haren en Macharen een rustig evenwichtig en “leesbaar” landschap te maken waar de nieuwe windturbines een evenwichtige compositie met het bestaande open landschap aangaan. Over het algemeen betekent dit het tegengaan van verrommeling en een gefragmenteerd beeld aan de horizon. De zoektocht is het creëren van een visueel ‘rustig’ landschap, waarbij de gewenste openheid van het gebied zo veel mogelijk behouden blijft. Een ‘visueel rustig’ en open landschap met windturbines zal bewust en onbewust eerder geaccepteerd worden dan een gefragmenteerd en onrustig landschap. Afstand tot de windturbines en maat en schaal van beplantingen op de voorgrond zijn daarin belangrijke ingrediënten. In het Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap worden de volgende maatregelen voorgesteld:
- De eerste set aan maatregelen ter bevordering van visuele rust rondom het windturbinelandschap is het op strategische plaatsen aanplanten van bomen langs de dorpsranden van Berghem, Haren en Macharen en langs de Megensebaan. Deze aanplant zal op gemeentegrond plaatsvinden;
- De tweede beoogde set aan maatregelen ter bevordering van visuele rust rondom het windmolenlandschap was het verbeteren van de particuliere erfbeplanting direct in de visuele invloedssfeer van de windturbines. De gemeente stelt expertise, financiële middelen en uitvoeringsbegeleiding beschikbaar voor het realiseren van erfbeplanting op particuliere erven in de directe invloedssfeer van de windturbines. Vanwege de instandhoudingsverplichting voor particulieren wordt er uiteindelijk slechts één erfbeplantingsplan daadwerkelijk gerealiseerd30. De betrokken particuliere grondeigenaar wil meewerken aan de maatregelen (erfbeplanting) en is bereid hiervoor een contract te ondertekenen dat uitgaat van langjarige instandhouding van de beplanting.
De financiële middelen die beschikbaar komen voor de kwaliteitsverbetering, worden betaald door de ontwikkelende partijen. De ontwikkelaars leveren een bijdrage van 10.000 euro per opgestelde megawatt bij oplevering van de windturbines. Deze financiële bijdrage voor de ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt in de anterieure overeenkomst tussen bevoegd gezag en ontwikkelende partij(en) vastgelegd dan wel in de opstalovereenkomst verdisconteerd (die wordt gesloten voor het 'gemeentelijk deel' van het windpark).
De maatregelen ter bevordering van ruimtelijke kwaliteit kunnen binnen de geldende bestemmingen worden gerealiseerd waardoor er geen specifieke bestemmingen hoeven te worden opgenomen hiervoor. Wel is een specifieke gebruiksregel opgenomen in de planregels om de voorgestelde maatregelen te realiseren voor ingebruikname van de windturbines. Dit om zeker te stellen dat de maatregelen ook gerealiseerd worden op basis van artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening.
- 30. Andere particulieren zien af van (medewerking aan) realisatie van erfbeplanting op hun gronden omdat dit tevens gepaard gaat met de verplichting om deze erfbeplanting te onderhouden en in stand te houden.
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Uitgangspunten
De resultaten van onderzoek uit het MER voor het voorkeursalternatief 2a worden in dit hoofdstuk vooral gebruikt ter onderbouwing van het ruimtelijk plan (zie Bijlage 1) waarbij wel een (zeer beperkt) grotere maximale rotordiameter wordt vastgelegd en er sprake is van enkele (beperkte) verschuivingen van windturbines (zie voor nadere toelichting Kader 5.1). Het vervallen van windturbine 5 in het bestemmingsplan zorgt hoe dan ook voor minder milieueffecten op de omgeving waardoor het vanuit een goede ruimtelijke ordening niet noodzakelijk is geacht om de onderbouwing van het voorkeursalternatief op basis van het MER hier integraal aan te passen. Op hoofdlijnen gaan de onderzoeksresultaten in dit hoofdstuk dus nog uit van 5+2 windturbines in plaats van 4+2 (zie ook kader 5.1). Ter verduidelijking zijn er wel hier en daar passages toegevoegd.
Referentiewindturbine
Ten behoeve van het effectenonderzoek in het MER is een keuze gemaakt uit de op dat moment in de markt beschikbare windturbines. Voor het Voorkeursalternatief zijn 4 representatief geachte windturbines geselecteerd als referentiewindturbines ('shortlist'; dit zijn leverbare windturbines op een standaard beschikbare en leverbare ashoogte passend binnen de bandbreedte zoals mogelijk wordt gemaakt in dit bestemmingsplan). De selectie van concrete windturbines is ingegeven vanuit het aspect geluid en de keuze is zo gemaakt dat een spreiding in geluid/opbrengst onderzocht kan worden.
Voor alle omgevingsaspecten zijn in het MER berekeningen of beschrijvingen uitgevoerd voor een worst- case windturbinetype op basis van de shortlist. Daarbij geldt, uitgezonderd voor geluid, dat de windturbine uit de shortlist met maximale afmetingen de worst-case situatie is. Met maximale afmetingen wil zeggen dat uit de shortlist de worst case voordat aspect is geselecteerd maar dat deze concrete windturbine wel gemaximaliseerd is voor de tiphoogte van 210 meter. In tabel 5.1 staat dit nader uitgewerkt. Zo heeft elke te onderzoeken aspect zijn eigen (en soms verschillende) referentieturbine. De onderzoeksconclusies zijn dan ook geldig voor kleinere en lagere windturbinetypes dan de referentiewindturbine, ongeacht hun afmetingen. windturbines in de wijzigingsbevoegdheid.
Tabel 5.1a Selectie (concrete) windturbinetypes voor onderzoek MER Windpark Elzenburg - De Geer (bron: bewerking tabel 4.4 MER)
Referentieturbine voor de verschillende milieuaspecten
Voor geluid gelden niet de maximale afmetingen van de windturbine als worst-case situatie, maar de windturbine met een (reële) maximale geluidbelasting, op de maximale ashoogte. Voor geluid is daarom
Kader 5.1 Maximale rotordiameter van 136 meter, in plaats van 135 meter van het Voorkeursalternatief uit het MER, verschuiving windturbines 1, 2 en 4 ten opzichte van het MER en vervallen windturbine 5
De onderzoeksresultaten uit het MER zijn dan ook toepasbaar voor het windpark zoals dat in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd van 4 windturbines met 2 windturbines in de wijzigingsbevoegdheid met een maximale tiphoogte van 210 meter, een maximale rotordiameter van 136 meter en een maximale ashoogte van 145 meter (zie ook kader 5.1).
Daar waar in onderzoeksresultaten gesproken wordt over 'windpark' wordt het windpark bedoeld met 5 windturbines (Voorkeursalternatief VKA 2a), dus inclusief 'bedrijfsmolen' (windturbine op het bedrijventerrein) ondanks dat deze laatste windturbine in dit bestemmingsplan is vervallen. Daar waar in de onderzoeksresultaten gesproken wordt over 'windpark inclusief wijzigingsbevoegdheid' wordt het windpark met 7 windturbines bedoeld (Opbrengstalternatief OA a), dus inclusief de twee noordelijke als (reële) worst-case voorbeeldturbine binnen de turbineklasse een Enercon E126 EP4 windturbine op een ashoogte van 135 meter gehanteerd. Vanwege keuzevrijheid in turbinefabrikant zijn zo mogelijk maximale afmetingen en hoogste belasting aangehouden. Turbines met vergelijkbare afmetingen en gelijke of lagere milieueffecten zijn daarmee in te passen. In het kader van de omgevingsvergunning is een ander, iets luider windturbinetype gehanteerd voor geluidberekeningen, de Vestas V136 windturbine op een maximale ashoogte van 142 meter uitgaande van een maximale tiphoogte van 210 meter (zie ook Bijlage 18).
Voor het aspect slagschaduw is een concreet windturbinetype gehanteerd uit de selectie in Tabel 5.1 die representatief is voor maximale afmetingen van de windturbines31. Voor slagschaduw is de Nordex N131 windturbine gehanteerd op een (fictieve) ashoogte van 144 meter (anders dan in tabel 5.1 staat), waarmee uiteindelijk de maximale tiphoogte van 210 meter als maatgevende afmeting wordt gehanteerd. In het kader van de omgevingsvergunning is een windturbine met maximale afmetingen gehanteerd, waarbij tiphoogte in combinatie met en rotordiameter maatgevend zijn (zie ook Bijlage 19).
Voor het aspect externe veiligheid is een concreet windturbinetype gehanteerd uit de selectie in Tabel 5.1 die als maatgevend beschouwd kan worden voor de worst case situatie. Voor externe veiligheid is de Nordex N131 gehanteerd op een (fictieve) ashoogte van 144 meter (anders dan in tabel 5.1 staat), waarmee de maximale tiphoogte van 210 meter als maatgevende afmeting wordt gehanteerd. In het kader van de omgevingsvergunning zijn voor de analyse van de plaatsgebonden risicocontour meerdere reële windturbines geanalyseerd die passend zijn binnen de in het MER aangegeven dimensies (zie ook Bijlage 20).
In onderstaande tabel staat voor de volledigheid samengevat welke referentieturbine van de shortlist is gehanteerd voor de belangrijkste onderzoeksaspecten in het MER, met vermelding van bijzonderheden. Daarnaast is ook aangegeven welke referentiewindturbine is gehanteerd voor aanvullend onderzoek voor de omgevingsvergunningen.
Tabel 5.1 Gehanteerde windturbinetypes voor onderzoek MER Windpark Elzenburg - De Geer en omgevingsvergunningen
Voor het aspect natuur kan ook de tiplaagte een relevante aspect zijn bij het bepalen van de worst-case referentieturbine, afhankelijk van de te beschouwen soorten. Bij het bepalen van effecten voor het aspect natuur is daar rekening mee gehouden. De maximale afmetingen gelden in deze voor het aspect natuur als worst-case windturbine.
Conclusie ten aanzien gebruik referentiewindturbines en relatie MER
De resultaten van het MER zijn ook toepasbaar voor dit bestemmingsplan zoals hierboven toegelicht, als ook in de individuele onderzoeksparagrafen hierna. Voor een aantal relevante aspecten is nader onderzoek gedaan in het kader van de omgevingsvergunningen die niet tot andere conclusies leiden. Geconstateerd kan worden dat met het windpark in dit bestemmingsplan nog steeds wordt aangesloten op hetgeen onderzocht is in het MER (er wordt voldaan aan de prestatie-eisen uit het MER). Vernietiging van het bestemmingsplan 2019 doet ook niets af aan het feit dat met het windpark in dit bestemmingsplan nog steeds wordt aangesloten op hetgeen onderzocht is in het MER.
- 31. De Nordex N131 windturbines is uit de shortlist, rekening houdend met de bandbreedte van afmetingen uit het MER, (rotordiameter = 135 meter) de windturbine met de grootste rotordiameter. De Lagerwey L136 in tabel 5.1 had in het MER een te grote rotordiameter om representatief te zijn.
5.2 Geluid
5.2.1 Toetsingskader
Windturbines produceren geluid als de rotoren draaien. Dit geluid is voornamelijk aerodynamisch geluid afkomstig van de bladen die door de wind 'zoeven'. Windturbines produceren daarnaast ook mechanisch geluid, dit is afkomstig uit het overbrengen van de energie vanuit de wieken naar de generator en uit de generator zelf. Het mechanische geluid is meestal vele malen lager dan het aerodynamische geluid.
De windturbinebepalingen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortweg: het Activiteitenbesluit milieubeheer)32, als het kader voor de toetsing van geluid van windturbines, mogen voorlopig niet toegepast worden op basis van de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zie ook paragraaf 1.1). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is in die uitspraak tot het oordeel gekomen dat op grond van het Europese recht een plan-MER gemaakt had moeten worden voor de windturbinebepalingen in het Activiteitenbesluit en -regeling. Totdat het plan-MER alsnog is gemaakt door het Rijk, worden de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de -regeling buiten toepassing gelaten.
Voor windpark Elzenburg-De Geer zijn van de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de -regeling afwijkende, strengere, normen gehanteerd die zijn afgeleid uit het MER. In haar uitspraak van 28 juli 2021 stelt de Afdeling in overweging 14.2 vast "... dat de raad in dit geval naar aanleiding van het uitgevoerde milieuonderzoek in artikel 8.1.4, onder b, en artikel 15.1, onder b, van de planregels een eigen, afwijkende en strengere geluidnorm heeft toegepast. Er is in deze zaak derhalve, in tegenstelling tot de situatie in de zaak van de Afdeling van 30 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1395), niet aangesloten bij de norm in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Gelet hierop faalt het betoog van [appellant sub 1] over het Nevele-arrest, omdat hij daarbij ten onrechte uitgaat dat de raad artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft toegepast (vergelijk overweging 17 tot en met 17.2 in de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3112)." In deze paragraaf wordt alleen nog aan de gemeentelijke streefwaarde Lden 42 dB getoetst, die is vertaald naar een immissienorm per windturbine en per toetspunt in de planregels. Hierna wordt de streefwaarde nader onderbouwd.
Cumulatie met andere bronsoorten
Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines.33 In het geval van windpark Elzenburg-De Geer zijn vooral industrie en het wegverkeer significant. De methode berekent de gecumuleerde geluidbelasting rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidbronnen.
Laagfrequent geluid
Daarnaast wordt ingegaan op laagfrequent geluid. Onder hoorbaar laagfrequent geluid worden geluiden met een frequentie tussen circa 20 en 100 Hertz (Hz) verstaan. In het besluit 'wijziging milieuregels windturbines' (2010)34 is voor windturbines de norm voor de geluidbelasting buiten aan de gevel gesteld op Lden = 47 dB. Bij deze normen is uitgegaan van windturbinegeluid en de mate van hinderlijkheid die wordt ervaren op basis van empirisch onderzoek. Daarbij is ook rekening gehouden met het optreden van laagfrequent geluid, dat altijd een onderdeel van het geluidspectrum van windturbinegeluid is.
In Nederland bestaat geen wettelijk kader met een bijbehorend normenstelstel voor laagfrequent geluid. Er zijn wel diverse beoordelingssystematieken beschikbaar die voor verschillende doeleinden worden gebruikt. De bekendste zijn die van de NSG (NSG,1999) en van Vercammen (Vercammen, 1992). De NSG curve neemt ‘hoorbaarheid’ als maatstaf en wordt vaak gebruikt bij het objectiveren van klachten in bestaande situaties. De Vercammen curve is een combinatie van de 20 dB(A) en de 86 dB(G) weegcurves en is gebaseerd op hinderlijkheid. In 2006 heeft de Raad van State geoordeeld35 dat onaanvaardbare hinder kan worden uitgesloten, indien het laagfrequent geluidsniveau binnenshuis lager is dan de niveaus in de Vercammen curve. In het akoestisch onderzoek voor het MER zijn de berekende geluidniveaus vergeleken met de Vercammen-curve.
De Afdeling stelt in haar uitspraak windpark Elzenburg-De Geer dat ze in onder meer de uitspraak van 30 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2308), de Vercammen curve geschikt heeft geacht om de aanvaardbaarheid van laagfrequent geluid te beoordelen.
Geluidbeleid Oss
De Gemeente Oss heeft eigen geluidbeleid. In de gemeente Oss zijn gebiedstypen gedefinieerd (zie figuur 5.1), waarbinnen beleidsregels ten aanzien van geluid gelden. Bedrijventerrein Elzenburg - De Geer is hierin aangeduid als “gezoneerd bedrijventerrein”. De Hoed en het westelijk deel van de Schil zijn aangeduid als “landelijk gebied met hoge geluiddruk”. Dit omdat dit gebied gelegen is binnen de geluidzone rondom Elzenburg - De Geer. Het noordelijk en oostelijk deel van de Schil is aangeduid als “landelijk gebied met lage geluiddruk”. Deze gebiedsindeling impliceert dat op Elzenburg – De Geer, in de Hoed en in het westelijk deel van Schil rekening gehouden wordt met hogere geluidniveaus dan in het noordelijk en oostelijk deel van de Schil. In “landelijk gebied met lage geluiddruk” wordt beleidsmatig terughoudend beleid gevoerd ten aanzien van nieuwe hoge geluidbelastingen (waarvoor hogere grenswaarden nodig zouden zijn).
Figuur 5.1 Gebiedstype geluidbeleid Oss [bron: Geluidnota Oss, 2005]
Norm voor windturbinegeluid: gemeentelijke streefwaarde Lden 42 dB
Bij de verkenning van het voorkeursalternatief in het MER is nadrukkelijk geprobeerd om te komen tot een situatie met zo min mogelijk woningen binnen de 42 dB Lden contour. Uit het proces met de klankbordgroep windenergie, waarin onder meer de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines de Belangengroep van Omwonenden heeft bijgestaan, is 42 dB Lden genoemd als voorkeursgrenswaarde voor geluid en dus als meest acceptabele geluidbelasting. Hieronder wordt nader uitleg gegeven aan de totstandkoming van de streefwaarde (zie ook bijlage 8.3 van Bijlage 1) en de juridische context.
Reeds belaste omgeving; aanleiding tot zoveel mogelijk beperken hinder
In het kader van het akoestisch onderzoek zijn van de gemeente en de Omgevingsdienst Noordoost Brabant gegevens ontvangen over de geluidbelasting van wegverkeer en industrie in de huidige (2015/2016) situatie voor de 29 maatgevend geachte referentiewoningen (woningen in de directe omgeving van het plangebied plus woningen op de randen en in de centra van de omliggende kernen.
Tabel 5.2 Huidige geluidbelasting (minimaal, gemiddeld en maximaal) industriegeluid, wegverkeersgeluid en cumulatief [bron: tabel 6.2 MER]
In de huidige situatie is het industrielawaai minimaal 36 dB (kern Haren) tot maximaal 64 dB op het bedrijventerrein en 53 dB buiten het bedrijventerrein met een gemiddelde van 44 tot 47 dB. Het wegverkeerslawaai is minimaal 38 dB (kern Haren) tot maximaal 58 dB langs de Harenseweg met een gemiddelde van 49 dB. Cumulatief geeft dit in de huidige situatie een geluidbelasting op de referentiewoningen van minimaal 42 dB (kern Haren) tot maximaal 65 dB op het bedrijventerrein en 58 dB buiten het bedrijventerrein, met een gemiddelde van 52 tot 54 dB.
Op basis van een verwachte autonome verkeersgroei en een maximaal mogelijke geluiduitbreiding binnen de geluidzone van Elzenburg-De Geer is een inschatting gemaakt van de autonome geluidbelasting (2030; zie tabel 5.3).
Tabel 5.3 Autonome geluidbelasting (minimaal, gemiddeld en maximaal) industriegeluid, wegverkeersgeluid en cumulatief [bron: Tabel 6.3 MER]
Andere geluidbronnen in de cumulatieve geluidbelasting dan industrie en wegverkeer leveren geen significante, dan wel relevante, bijdrage en zijn derhalve niet meegenomen (zie kader 5.2 en Bijlage 26).
Kader 5.2 Andere geluidbronnen dan windturbines, industrie en wegverkeer in cumulatieve geluidbelasting
Omdat er al sprake is van een belasting van de omgeving van het plangebied door wegverkeer en industrie (geur, horizonvervuiling, et cetera) en er ook sprake is van nabijgelegen Natuurnetwerk Brabant wordt er voor gekozen om de toename van eventuele hinder door de realisatie van windturbines zo veel mogelijk te voorkomen.
Onderbouwing streefwaarde 42 dB Lden
De onderbouwing van de te hanteren streefwaarde 42 Lden wordt gegeven in het MER en bijbehorend akoestisch rapport (zie Bijlage 1) en wordt hieronder ook weergegeven.
De beoordelingssystematiek van windturbinegeluid kent alleen een maximale geluidsnorm, namelijk 47 dB Lden. Bij deze geluidsbelasting is er sprake van 8% (potentieel) ernstig gehinderden binnenshuis36. De norm geldt voor praktisch alle situaties, uitgezonderd woningen op een gezoneerd industrieterrein. De maximaal te ontheffen grenswaarden van andere bronsoorten, bijvoorbeeld wegverkeer, is afhankelijk van de situering en is daarbij voor nieuwe situaties anders dan voor bestaande. Voor wegverkeer loopt de maximaal te ontheffen grenswaarde in de meeste situaties van 58 tot 63 dB Lden. Het aantal (potentieel) ernstig gehinderden komt hiermee op 9 tot 14%37. Ten aanzien van potentiële hinder is de grenswaarde voor windturbinegeluid dus vergelijkbaar met die van wegverkeer. Dit geldt ook in vergelijking met de bronsoorten industrie en railverkeer.
De beoordelingssystematiek van windturbinegeluid kent echter geen voorkeursgrenswaarde. Het idee hier achter is dat door de relatief lage geluidsniveaus een gunstig binnenklimaat in de slaapkamer automatisch is gewaarborgd. Hierbij wordt echter onvoldoende rekening gehouden met het feit dat windturbinegeluid bij lage geluidsniveaus meer hinder veroorzaakt dan andere bronsoorten. Daarom is het instellen van een voorkeursgrenswaarde wel zinvol. Het is dus aan te bevelen om te onderzoeken of bij woningen die worden blootgesteld aan een geluidsbelasting hoger dan deze voorkeurswaarde een gunstig binnenklimaat kan worden gewaarborgd of dat verbetering mogelijk is. Wegverkeer kent een basisbeschermingsniveau (voorkeursgrenswaarde) van 48 dB Lden. Het percentage ernstig gehinderden bij dit geluidsniveau is circa 3%. Bij windturbinegeluid wordt dit percentage bereikt bij een geluidsniveau van 42 dB Lden.
Dosis-effect relaties van verschillende bronsoorten worden ter illustratie weergegeven in figuur 5.2. Deze figuur bevat ook de voorkeursgrenswaarden en de maximaal te ontheffen grenswaarden.
Figuur 5.2 dosis-effect relaties van verschillende bronsoorten en het systeem met voorkeurs- en maximale grenswaarden; industrie: Lden = Letmaal – 2 [bron: Akoestisch rapport Windmolenpark Elzenburg-De Geer]
Door belangenorganisaties wordt gestreefd naar een voorkeursgrenswaarde voor windturbinegeluid. Deze zou op 42 dB Lden komen te liggen als de voorkeursgrenswaarden van andere geluidbronnen worden "doorgetrokken". Een geluidbelasting van maximaal 42 dB Lden, die vergelijkbaar wordt ervaren als de voorkeursgrenswaarde bij andere geluidbronnen, wordt als redelijker beschouwd dan de maximale grenswaarde van 47 dB Lden. De gemeente Oss heeft besloten om de gewenste streefwaarde na te gaan streven voor dit specifieke plan vanwege de al hoge belasting van de omgeving en daarmee het nastreven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Juridische context
Op basis van jurisprudentie38 lijkt het mogelijk om in het ruimtelijk spoor (zoals een bestemmingsplan) regels te stellen voor windturbines. Uit deze uitspraken kan worden afgeleid dat de Raad van State, ook vóór haar uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding, van oordeel was dat de in het Activiteitenbesluit vastgelegde (geluid)regels voor windturbines niet tevens uitputtend waren in het ruimtelijk spoor. In de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding geeft de Afdeling vervolgens aan dat de raad niet verplicht is om bij zijn beslissing over de goede ruimtelijke ordening bij de windturbinebepalingen aan te sluiten: "Hij kan er ook voor kiezen om door hem gekozen normen te hanteren. Die normen moeten dan wel zijn voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering." In haar uitspraak over windpark Elzenburg-De Geer geeft de Afdeling aan dat de gemeenteraad invulling heeft gegeven aan het juridisch vastleggen van eigen geluidnormen en daarom het betoog van appellant over de uitspraak Nevele/windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding faalt.
Uit jurisprudentie kan dus worden opgemaakt dat in een bestemmingsplan aanvullende c.q. afwijkende geluidregels kunnen worden opgenomen en daarom wordt de na te streven streefwaarde van 42 dB Lden ook vastgelegd in dit bestemmingsplan. De planregels zorgen dat de waarde op bijna alle woningen wordt gehaald (op maximaal 7 woningen na, inclusief toepassing wijzigingsbevoegdheid). Voor deze 7 woningen waar de waarde Lden 42 dB niet wordt gehaald geldt dat onderzoek naar de (nacht)binnenwaarde heeft plaatsgevonden in gevoelige ruimten en daar waar deze boven een 'aanvaardbaar' niveau39 van Lnight 18 dB bleek te zijn zijn maatregelen voorgesteld aan de bewoners om aan die waarde te kunnen voldoen (zie hierna voor meer uitleg).
Compensatieregeling voor NNB gebieden
In de omgeving van het beoogde windpark bevinden zich zes gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Brabant (onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland). De windturbines liggen buiten NNB-gebied. Bij windturbines kan verstoring door luchtturbulentie en luchtdrukverschillen, slagschaduw, beweging, trillingen en geluid optreden. Voor verstoring van NNB gebieden door het geluid van windturbines hanteert de provincie een drempelwaarde van 52 dB Lden. Indien de geluidsbelasting vanwege de windturbines hoger is dan 52 dB Lden is volgens de provinciale norm sprake van verstoring van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB.
Wanneer de geluidsbelasting door toedoen van alleen het windpark boven de norm uitstijgt, dient
het oppervlak met een overschrijding te worden gecompenseerd. In de regel bedraagt de
compensatiefactor 1/3. Compensatie is niet van toepassing als de drempelwaarde al in de bestaande situatie wordt overschreden door bijvoorbeeld wegverkeer of industrie.
Verdere uitgangspunten en achtergronden
Voor de verdere uitgangspunten en achtergronden van al het uitgevoerde akoestisch onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 van Bijlage 1, Bijlage 4, Bijlage 5, Bijlage 6, Bijlage 7, Bijlage 8Bijlage 9 en Bijlage 18.
- 32. Besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer). Geraadpleegd van: http://wetten.overheid.nl/zoeken/
- 33. Bijlage 4 bij Activiteitenregeling milieubeheer, 19 oktober 2007, nr.07.00113, Staatsblad 2007/415. Alhoewel het Activiteitenbesluit en -regeling niet zonder meer meer toegepast mag worden is en blijft dit de best beschikbare rekenmethodiek en basis voor handhaving geluid.
- 34. Reken- en meetvoorschrift windturbines, Staatscourant nr. 19592, 23 december 2010 (dit betreft tevens bijlage 4 bij de Activiteitenregeling milieubeheer).
- 35. Raad van State (2006), ECLI:NL:RVS: 200509380/1, 13 december 2006
- 36. Bron: "Akoestisch onderzoek MER windpark Elzenburg - De Geer in de gemeente Oss", M+P raadgevende ingenieurs BV, 28 augustus 2017, paragraaf 3.7 (zie bijlage 3 van bijlage 1 MER)
- 37. Bron: "Akoestisch onderzoek MER windpark Elzenburg - De Geer in de gemeente Oss", M+P raadgevende ingenieurs BV, 28 augustus 2017, paragraaf 3.9 (zie bijlage 3 van bijlage 1 MER)
- 38. zie ECLI:NL:RVS:2017:2316, ECLI:NL:RVS:2017:2318, ECLI:NL:RVS:2017:2333, ECLI:NL:RVS:2017:2332, ECLI:NL:RVS:2017:2331
- 39. Het door de gemeente ingeschakelde geluidbureau adviseerde 18 dB in de nacht als binnenwaarde en gaf aan dat dit een 'zeer veilige grens' is om eventuele slaapverstoring te voorkomen.
5.2.2 Onderzoek
Toetsing aan streefwaarde
Ter bepaling van de reële akoestische effecten is in akoestisch onderzoek voor het MER uitgegaan van een Enercon E-126 EP4 windturbine met een rotordiameter van 127 meter op 135 meter ashoogte. De Enercon geldt vanuit akoestisch perspectief gezien als 'gemiddelde' windturbine. Daarnaast zijn drie andere windturbinetypes geselecteerd om een bandbreedte van geluideffecten te kunnen onderzoeken (naast de referentiewindturbine ook een worst-case lawaaiigere windturbine en een stillere windturbine).
Voor de 29-tal maatgevende referentiewoningen (woningen in de directe omgeving van het plangebied plus woningen op de randen en in de centra van de omliggende kernen is de geluidbelasting op de gevel (geluidimmissie) berekend. Er is hierbij is in het MER per alternatief gekeken naar de gemiddelde geluidbelasting van windturbines op deze woningen, de maximale en de minimale geluidbelasting.
Per toetspunt zijn eerst de jaargemiddelde geluidniveaus Lden en Lnight berekend. De Lden is het tijdgewogen gemiddelde van:
- Het jaargemiddelde geluidniveau in de dag Lday;
- Het jaargemiddelde geluidniveau in de avond Levening vermeerderd met 5 dB;
- Het jaargemiddelde geluidniveau in de nacht Lnight vermeerderd met 10 dB.
Figuren 5.3 en 5.4 geven de geluidcontouren voor de geluidbelasting door de windturbines (dB Lden, voor de referentiewindturbine) aan voor de opstelling met 5 en 7 windturbines.
Figuur 5.3 Geluidcontouren dB Lden van het windpark met vervallen windturbine [bron: Bijlage 4Akoestisch rapport (aanvulling), bijlage A]
Figuur 5.4 Geluidcontouren dB Lden van het windpark met vervallen windturbine en wijzigingsgebied [bron: Bijlage 4 Akoestisch rapport (aanvulling), bijlage A]
Tabel 5.4 geeft de geluidbelasting (dB Lden, voor de referentiewindturbine) op de direct omliggende woningen, zowel met 5 als met 7 windturbines. De belasting door het vervallen van windturbine 5 valt met name aan de zuidwestzijde van het windpark lager uit.
Tabel 5.4 geluidbelasting (dB Lden, voor de referentiewindturbine) windpark (5 en 7 windturbines) op de direct omliggende woningen [bron: bewerking tabel 23.3a MER]
In Macharen varieert de geluidbelasting door het windpark (zonder vervallen windturbine), en met 2 extra windturbines, van 35-37 dB Lden (centrum) tot 38-39 dB Lden (rand) en is daarmee lager dan de streefwaarde van 42 dB. In Haren varieert de geluidbelasting van 31-34 dB Lden (centrum) tot 34-38 dB Lden (rand) en is daarmee lager dan de streefwaarde van 42 dB. Het windpark leidt tot op de woningen langs de Bossekampstraat en Harenseweg tot een geluidbelasting van 36-38 dB Lden, respectievelijk 38-39 dB Lden bij 5 windturbines en tot 39-41 dB Lden en 40-41 dB Lden bij 7 turbines en daarmee lager dan de streefwaarde van 42 dB Lden.
Langs de Broekstraat is de geluidbelasting door het windpark (5 en 7 windturbines) 41 tot 42 dB Lden en daarmee (net) lager of gelijk aan de streefwaarde van 42 dB Lden. Langs de Gement is de geluidbelasting door het windpark 36 of 37 dB Lden (al dan niet met wijzigingsgebied, dus met 5 of 7 windturbines) en daarmee lager dan de streefwaarde van 42 dB Lden. Op de rand van Duurendseind is de geluidbelasting door het windpark maximaal 31 tot 33 dB Lden (al dan niet met wijzigingsgebied) en daarmee lager dan de streefwaarde van 42 dB Lden. Op de rand van Berghem is de geluidbelasting door het windpark maximaal 33 tot 34 dB Lden en daarmee lager dan de streefwaarde van 42 dB Lden. Op de rand van Oss/Horzak is de geluidbelasting door het windpark maximaal 31 tot 32 dB Lden en daarmee lager dan de streefwaarde van 42 dB. Langs de Lekstraat en Huisdaalsestraat is de geluidbelasting 43 tot 46 dB (voor 5 of 7 windturbines) en daarmee hoger dan de streefwaarde van 42 dB Lden.
Op respectievelijk 7 (windpark zonder wijzigingsgebied) en 9 (windpark met wijzigingsgebied) woningen wordt de streefwaarde Lden is 42 dB niet gehaald. Deze woningen zijn gelegen aan de Lekstraat, Huisdaalsestraat, Broekstraat (alleen in geval van windpark met wijzigingsgebied) en Ossestraat.
De geluideffecten kunnen gemitigeerd worden door wijziging van de locatie (verder van woningen af) of het aantal windturbines (minder), keuze voor een stiller type windturbine en/of technische maatregelen aan de turbine. Een andere locatie hoeft niet ten koste te gaan van de energieopbrengst, minder windturbines gaat wel ten koste van de energieopbrengst. De referentiewindturbine die is gebruikt voor de berekeningen is een gemiddelde windturbine die al redelijk stil is. De in het kader van het MER onderzochte windturbines laten zien dat met een stillere windturbine een reductie van 2 dB mogelijk is (en verwacht wordt dat toekomstige windturbinetypes stiller worden). Met 2 dB geluidreductie kan de geluidbelasting op de omliggende woningen teruggebracht worden. Broekstraat en Bossekampstraat komen dan zeker en in alle varianten onder de 42 dB streefwaarde. De Lekstraat komt in de buurt van de 42 dB. Bij de Huisdaalsestraat blijft de geluidbelasting boven de 42 dB (maximaal 44 dB).
Keuze voor een stillere windturbine kan ten koste te gaan van de energieopbrengst als gekozen wordt voor een windturbine met minder vermogen, maar dit hoeft niet.
Technische maatregelen om het geluideffect te beperken zijn gekartelde randen (serrated edges) of "draaien met minder vermogen" (noise modes). Serrated edges kunnen het geluid met 1 tot 3 dB verminderen, echter de doorgerekende windturbine heeft al serrated edges. Noise modes kunnen het geluid met 0,5 tot 4 dB verminderen. Echter noise modes gaan ten koste van de energieopbrengst (tot enkele tientallen procenten). Dat geldt ook voor de maximale noise mode: stilstand in de nacht: geluidreductie tot 6 dB, maar tot een derde minder energieopbrengst.
Vastleggen streefwaarde 42 dB Lden in gemeentelijke norm
Bovenstaande resultaten hebben als uitgangspunt gediend om een juridische regeling op te nemen in de planregels ter borging van het verder nastreven van de streefwaarde van 42 dB Lden, waarmee in feite een gemeentelijke norm voor geluid van specifiek dit windpark wordt vastgelegd in de gebruiksregels van dit bestemmingsplan.
De voornaamste uitgangspunten voor het bepalen van het borgingssysteem en bijbehorende grenswaarden zijn de volgende factoren (zie ook nadere toelichting in Bijlage 6):
- er komen niet meer woningen waar 42 dB Lden wordt overschreden, dan in het MER voor het voorkeursalternatief en opbrengstalternatief is onderzocht en waarover besluitvorming door de gemeenteraad heeft plaatsgevonden;
- nieuw windklimaat beschikbaar voor geluidberekeningen ten opzichte van het MER, er dient dus uit gegaan worden van deze nieuwe gegevens. Het nieuwe windklimaat zorgt voor een beperking in beschikbare geluidruimte;
- windturbine 5 komt te vervallen, geluidruimte die daardoor 'vrij' komt wordt benut (ter compensatie van het nieuwe windklimaat), waarbij hetgeen onder het eerste punt staat het uitgangspunt blijft;
Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn immissienormen per windturbine en per toetspunt berekend met de referentiewindturbine +1 dB (zie Bijlage 5 en Bijlage 6). Hiermee wordt de maximale geluidbelasting als gevolg van het windpark op de toetspunten vastgelegd en wordt recht gedaan aan de streefwaarde van 42 dB Lden en resultaten uit het MER waarover consensus bestaat. Daarbij is rekening is gehouden met het vervallen van windturbine 5 en een nieuw windklimaat ten opzichte van berekeningen in het MER. De omgevingsvergunningaanvragen voor de windturbines dienen aan de immissienormen, die opgenomen worden in de planregels, te worden getoetst Daarmee is de streefwaarde van 42 dB Lden als gemeentelijke norm vastgelegd in de planregels.
Voor de toetspunten waar de waarde 42 dB Lden niet wordt gehaald hebben de initiatiefnemers onderzoek laten plaatsvinden naar de (nacht)binnenwaarde in gevoelige ruimten. Op twee toetspunten bleek de (nacht)binnenwaarde boven het aanvaardbaar niveau van 18 dB Lnight te zijn (het door de gemeente ingeschakelde geluidbureau adviseerde 18 dB in de nacht als binnenwaarde en gaf aan dat dit een 'zeer veilige grens' is om eventuele slaapverstoring te voorkomen). Voor de twee woningen zijn in het onderzoek maatregelen voorgesteld te worden om aan de waarde te kunnen voldoen. De bewoners van deze twee woningen hebben een 'aanbod' gekregen van de initiatiefnemers voor het treffen van gevelmaatregelen om de binnenwaarde te bereiken. Eén 'aanbod' is geaccepteerd, het andere niet. Besloten is om de in het ontwerp van dit bestemmingsplan opgenomen regels ten aanzien van het bereiken van een binnenwaarde van 18 dB Lnight niet meer op te nemen in het vast te stellen bestemmingsplan. Het is, gelet op de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken naar de binnenwaarde (in totaal voor zeven woningen) en het gedane aanbod voor twee adressen met reacties hierop, niet meer nodig om de door het geluidbureau geadviseerde binnenwaarde af te dwingen via het publiekrechtelijk stelsel van planregels (en omgevingsvergunningen). Dit wordt niet doelmatig geacht.
Met het opnemen van een gemeentelijke norm voor geluid in de planregels wordt de streefwaarde van 42 dB Lden voldoende geborgd en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening. Uit Bijlage 18 blijkt ook dat aan de immissienormen kan worden voldaan voor de direct bestemde windturbines.
In Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving wordt de inhoud van de juridische regeling nader toegelicht.
Laagfrequent geluid
Er is geen algemeen geaccepteerd normstelsel voorhanden waarmee laagfrequente geluidhinder kan worden geobjectiveerd. Laagfrequent geluid (LFG) is geluid in het voor mensen laagst hoorbare frequentiegebied, onder 200 Hz. Windturbines produceren, net als de meeste andere geluidbronnen, ook laagfrequent geluid.
Het RIVM heeft op verzoek van de GGD-en de invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden door windturbines onderzocht (2013)40. Hierin wordt gesteld dat windturbines weliswaar laagfrequent geluid produceren maar dat er geen bewijs bestaat dat dit een factor van belang is voor de hinderbeleving. Er is geen aparte beoordeling nodig bovenop de bescherming die de zogenoemde A-gewogen normstelling op basis van dosis-effectrelatie reeds biedt. De mate van bescherming en de normering worden eveneens beschouwd in een literatuuronderzoek naar laagfrequent geluid van windturbines van Agentschap NL (2013)41. Ook hier zijn geen aanwijzingen dat het aandeel laagfrequent geluid een bijzondere dan wel belangrijke rol speelt. Tenslotte is door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu over het onderwerp laagfrequent geluid van windturbines een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (2014)42. Op grond van de brief van de staatssecretaris en het rapport van het RIVM kan worden gesteld dat toetsing aan de standaard Nederlandse geluidnormen tevens voldoende bescherming biedt tegen laagfrequent geluid.
In 2017 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een literatuurstudie uitgevoerd naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid, waaronder laagfrequent geluid, en gezondheid.43 Tweeëndertig (peer reviewed44) wetenschappelijke onderzoeken tussen 2009 en 2017 zijn daarbij onderzocht in de literatuurstudie. Deze literatuurstudie bevestigt nogmaals dat een windturbine geen directe effecten heeft op de gezondheid van omwonenden heeft. Dit onderzoek heeft in oktober 2020 een update gekregen45 met een literatuuronderzoek waarbij onderzoeken tussen 2017 en medio 2020 op een rij zijn gezet over het effect van geluid van windturbines op de gezondheid van omwonenden. Uit de update literatuurstudie blijkt dat hinder optreedt als gevolg van geluid: hoe sterker het geluid (in dB) van windturbines, hoe groter de hinder ervan. Uit de literatuur bleek niet dat het zogeheten 'laagfrequent geluid' (lage tonen) van windturbines voor extra hinder zorgt dan de hinder die optreedt van 'gewoon' geluid. Voor andere gezondheidseffecten zijn de resultaten van wetenschappelijk onderzoek niet eenduidig: deze effecten hangen niet duidelijk samen met het geluidniveau, maar soms wel met de ervaren hinder.46
Vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt ook dat windinitiatieven zich basis van bovenstaande studies in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare hinder door laagfrequent geluid (zie o.a. ABRvS 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1228 (Windpark Wieringermeer), 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616 (Windpark De Drentse Monden Oostermoer), 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2720 (Windpark De Rietvelden) en recentelijk 16 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2226 (Windplan Groen). Het is dan ook niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren naar laagfrequent geluid voor het windpark Elzenburg-De Geer. Met naleving van de geluidsnormering is ook ten aanzien van laagfrequent geluid sprake van een aanvaardbare situatie.
Ten behoeve van het akoestisch onderzoek naar windpark Elzenburg-De Geer zijn echter toch de berekende geluidsniveaus vergeleken met de Vercammen curve (zie voor de methodiek, paragraaf 3.10 van het akoestisch rapport). Dit voor de referentiewindturbine en het worst case alternatief 1A. De geluidcontouren van het laagfrequent geluid voor alternatief 1A zijn opgenomen in bijlage I van het akoestisch rapport. Uit de berekening blijkt dat de 20 dB contour (maatgevend voor beoordeling van laagfrequent geluid) binnen de 47 dB Lden contour valt. Daaruit is geconcludeerd dat als het windturbinegeluidniveau op de gevel beneden de oorspronkelijke norm uit het Activiteitenbesluit (47 dB Lden) blijft er ook geen onevenredige kans op laagfrequent geluid bestaat. Omdat er voor onderhavig plan een streefwaarde van 42 dB Lden wordt nagestreefd is de kans op laagfrequent geluid alleen maar kleiner dan bij de oorspronkelijke (milieu)norm uit het Activiteitenbesluit. De Afdeling bevestigt in haar uitspraak windpark Elzenburg-De Geer ook dat er geen aanleiding is dat "de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant sub 1] geen onaanvaardbare hinder zal gaan ondervinden van laagfrequent geluid afkomstig van de windturbines."
Geluidbeleid gemeente Oss
Het geluidbeleid van de gemeente Oss bevat geen specifiek beleid ten aanzien van windturbines. Om toch te kunnen toetsen aan het geluidbeleid zou rekening moeten gehouden met het feit dat de wetgever bij de normering van het geluid van windturbines bewust heeft besloten de norm onafhankelijk van het referentieniveau te stellen. Dit in tegenstelling tot de andere geluidbronnen zoals industrie en wegverkeer waar dit anders is gedaan. Met behulp van de cumulatieve rekenmethode uit het Reken- en meetvoorschrift Windturbines is de geluidbelasting voor windturbines 'omgerekend' naar industriegeluid (zie ook Bijlage 7). Deze omrekening leidt tot de streefwaarden als weergegeven in tabel 5.5. Vervolgens heeft voor een concreet windturbinetype, een Vestas V136 windturbine waarvan in Bijlage 18 is aangetoond dat deze aan de immissienormen kan voldoen, een toetsing plaatsgevonden aan de onderstaande streefwaarden. Rekening is gehouden met een windpark van 6 windturbines (4 direct bestemd en 2 in de wijzigingsbevoegdheid).
Tabel 5.5 Relevante gebiedstypen met bijbehorende streefwaarden
Op 31 van de 38 referentietoetspunten wordt voldaan aan de (vertaalde) streefwaarden van het gemeentelijk geluidbeleid. Op één woning wordt zowel de lage als de hoge streefwaarde overschreden. Het betreft de Huisdaalsestraat 1 waarbij de overschrijding 1 dB bedraagt. Het gebiedstype ter plaatse is 'Landelijk - hoge geluidsdruk'. Op zes andere woningen wordt de lage streefwaarde overschreden, maar hier wordt nog wel aan de hoogste streefwaarde voldaan. Het betreft woningen aan de Broekstraat 13 en 13A, Bossekampstraat 1 en Harenseweg 3, 1A en 44. Het gebiedstype op al deze locaties betreft 'Landelijk - lage geluidsdruk'.
Alhoewel het gemeentelijk geluidbeleid geen toetsingskader biedt voor windturbinegeluid wordt hier in grote lijnen wel aan voldaan, rekening houdend met de dosis-effectrelaties van windturbinegeluid ten opzichte van andere geluidbronnen. Hiermee kan geconcludeerd worden dat er sprake van een aanvaardbare situatie in relatie tot het gemeentelijk geluidbeleid, en de maximale geluidbelasting die voor gebieden wordt nagestreefd.
Cumulatieve geluidbelasting
Voor een groot deel van de onderzochte referentiewoningen leiden de windturbines niet of nauwelijks (0 tot 1 dB) tot een toename van de cumulatieve geluidbelasting, de geluidbelasting van alle geluidbronnen samen (tabel 5.6). Dit omdat de geluidbelasting door de turbines relatief gering is of andere geluidbronnen (verkeer, industrie zoals bijvoorbeeld op Elzenburg) bepalend zijn (zie ook kader 5.2). Er zijn vier locaties waar het windpark leidt tot meer dan 1 dB toename aan het al heersende geluidklimaat: Huisdaalsestraat, Harenseweg, Bossekampstraat en de rand van Haren. Op alle andere locaties is de bijdrage van windturbinegeluid aan het cumulatieve geluidklimaat kleiner dan 1 dB.
Op alle vier de locaties leidt de toevoeging van 2 windturbines door de wijzigingsbevoegdheid tot een toename van de bijdrage van windturbinegeluid aan het cumulatieve geluidklimaat.
Tabel 5.6 Toename cumulatieve geluidbelasting door windturbinegeluid bij 5 en 7 windturbines (in dB Lden, referentiewindturbine) [bron: bewerking tabel 23.5 MER]
Mede gezien het belang van het realiseren van het windpark als bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke duurzame energiedoelstelling wordt de toekomstige cumulatieve akoestische situatie acceptabel geacht. In de berekeningen is uit gegaan van een gemiddelde windturbine. Wanneer met de definitieve windturbinekeuze gekozen wordt voor realisatie van een 'stillere' windturbine neemt ook de cumulatieve geluidbelasting af.
Geluidsbelasting in NNB gebieden
In figuur 5.5 is de 52 dB Lden contour weergegeven voor onderliggend windpark exclusief wijzigingsgebied. Er is een aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 8) voor het definitieve plan zoals opgenomen in dit bestemmingsplan om inzichtelijk te maken in hoeverre de nabij gelegen NNB te maken krijgt met een geluidbelasting hoger dan 52 dB Lden, rekening houdend met areaal dat in de huidige situatie al een geluidbelasting van 52 dB Lden kent door wegverkeer of industrie. Het areaal dat vanwege het windpark te maken krijgt met een geluidbelasting hoger dan 52 dB Lden is onderdeel van NNB-gebied Hertogswetering en heeft een oppervlakte van 1.759 m2.
Figuur 5.5 te compenseren gebied NNB windpark 4 windturbines geluidcontour 52 dB Lden contour [bron: bijlage A in bijlage 8]
Het windpark inclusief windturbines in de wijzigingsbevoegdheid zorgt voor nog eens een oppervlakte van 1.449 m2 NNB binnen de 52 dB Lden geluidcontour van het windpark, deels nabij windturbine 4 en deels nabij windturbine 7 (zie figuur 5.6).
Figuur 5.6 te compenseren gebied NNB windpark 6 windturbines geluidcontour 52 dB Lden contour [bron: bijlage B in bijlage 8]
Het areaal aan NNB binnen de 52 dB Lden contour ligt dus op 1.759 m2 voor alleen de direct bestemde windturbines en op 3.208 m2 voor het totale windpark van 6 windturbines (1.449 m2 voor alleen de wijzigingsbevoegdheid).
In Bijlage 4 is al onderzocht is wat het effect is van het verplaatsen van windturbine 4 is naar een locatie zo ver mogelijk van de natuurgebieden om overlap nog meer te beperken. De mogelijkheden zijn om de volgende redenen echter beperkt:
- in verband met wake effecten (windafvang) kunnen de windturbines niet te dicht op elkaar staan;
- de noordwestelijk gelegen windturbine mag niet te dicht bij het archeologisch monument komen te staan;
- bij de ontwikkeling van het voorkeursalternatief hebben landschappelijke aspecten een prominente rol gehad;
- verschuiving van één van de windturbines zal leiden tot verstoring van het landschappelijk beeld;
- verschuiven van de meest noordoostelijk gesitueerde windturbine zal leiden tot belemmering bij de uitrol van de windturbines binnen de wijzigingsbevoegdheid, indien daartoe in de toekomst wordt besloten;
- verschuiving mag niet leiden tot een hogere geluidsbelasting bij de woningen.
De redenen dat de schuifruimte beperkt is zijn ook op windturbine 7 van toepassing. Gezien de beperkte speelruimte is de verwachting dat het (verder) verplaatsen van de windturbines niet veel zal opleveren. Er is dus compensatie nodig (zie ook paragraaf 5.5.2.1).
Uit de berekeningen blijkt dat het windpark (zowel met 4 als met 6 windturbines) zorgt voor een compensatieverplichting op basis van de provinciale Verordening Ruimte. De gemeente Oss is verantwoordelijk voor de uitvoering van de natuurcompensatie (of financiële compensatie).
Het feit of al dan niet compensatie nodig is maakt deel uit van de ruimtelijke afweging bij vaststelling van het bestemmingsplan. Het verplaatsen van windturbines om de 52 dB Lden contour volledig buiten de NNB te brengen is niet haalbaar vanwege andere onderzochte milieueffecten waardoor er gebieds- of financiële compensatie noodzakelijk is.
Op grond van artikel 5.6 van de 'oude' provinciale Verordening Ruimte diende 1/3 van het oppervlak gecompenseerd worden. Alhoewel de huidige Interim omgevingsverordening deze regeling niet meer bevat wordt compensatie van de 52 dB Lden contour nog steeds op dezelfde wijze door de provincie toegepast. Dit is dus 586 m2 voor fase 1 en nog eens 483 m2 als gevolg van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Gekozen wordt voor financiële compensatie gelet op de beperkte oppervlakte dat verstoord wordt. Financiële compensatie komt ten goede aan een provinciaal fonds, waaruit grotere (meer substantiële) natuurprojecten kunnen worden gefinancierd. Op basis van artikel 3.24 van de Interim omgevingsverordening dient de financiële compensatie uiterlijk zes weken na de vaststelling van het bestemmingsplan gestort te worden in de provinciale compensatievoorziening ter uitvoering van de geformuleerde compensatietaakstelling. Dit betekent in feite dat de compensatie voor het areaal dat beïnvloed wordt door toepassing te geven aan het wijzigingsplan pas bij vaststelling van dat wijzigingsplan gecompenseerd dient te worden. De provincie bepaalt de hoogte van de financiële compensatie op basis van de berekening in het bestemmingsplan en stelt de inhoud van de verplichting tot betaling vast. De hoogte van de financiële compensatie bedraagt een algemeen compensatiebedrag van 10 euro/m2. Dit bedrag is berekend op basis van aankoop, aanleg en onderhoud van een vierkante meter (natuur)grond. Dit betekent dat er voor het windpark een financiële compensatie nodig is van 5.860 euro bij vaststelling van dit bestemmingsplan en nog eens 4.830 euro bij vaststelling van het wijzigingsplan. De financiële compensatie bij vaststelling van het bestemmingsplan is al gedaan bij vaststelling van het bestemmingsplan 2019.
De financiële compensatie heeft geen wezenlijke invloed op de ruimtelijke uitvoerbaarheid van het project.
Effect geluid op dierenpension
Er is aandacht gevraagd voor het effect van windturbines op dieren. In paragraaf 6.3.11 van het MER is al ingegaan op het effect van windmolens op dieren. In de omgeving van het windpark is een dierenpension en hondenkennel gelegen op het adres Huisdaalsestraat 1 op een afstand van circa 500 meter van het windpark.
Op basis van vaste rechtspraak zijn bedrijven, waaronder ook een dierenpension, geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Dieren zijn ook niet wettelijk beschermd tegen geluid van windturbines. Dit betekent echter niet zonder meer dat er in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen nadere afweging hoeft plaats te vinden.
De bij het pension behorende woning is wel getoetst te worden aan de wettelijke norm 47 dB Lden en uiteraard wordt op de woning ook een streefwaarde voor geluid van 42 dB Lden nagestreefd. Bij het vertalen van de streefwaarde naar concrete normstelling in de planregels, is er voor 5 woningen een iets hogere geluidsnorm opgenomen in artikel 8 (bij 4 rechtstreeks te bestemmen windturbines). Eén van deze woningen betreft Huijsdaalsestraat 1. Hiervoor geldt een geluidsbelasting van maximaal 44 dB Lden volgens de planregels. Ook na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid blijft de normstelling voor Huijsdaalsestraat 1 onder de 47 dB Lden (deze wordt dan maximaal 45 dB Lden). Dit betekent dat de geluidbelasting op het dierenpension zelf ook ruimschoots voldoet aan de wettelijke norm. Er is geen aanleiding om dieren strenger te beschermen tegen geluid van windturbines dan mensen.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat windturbines effect hebben op het welzijn van dieren. Dat windmolens negatieve effecten hebben op honden of andere huisdieren is niet wetenschappelijk aangetoond. Op basis van gesprekken met eigenaren en medewerkers van hondenpensions en dierenopvangcentra blijkt ook niet dat windturbines in de nabijheid van dierenpensions invloed hebben op het gedrag van honden (zie Bijlage 9). Er is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening op dit punt.
Geluidbelasting buitenshuis bij woningen
Op basis van vaste rechtspraak is een tuin of erf bij een woning ook geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Tuinen en erven zijn dus ook niet wettelijk beschermd tegen geluid van windturbines. Dit betekent echter niet zonder meer dat er in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen nadere afweging hoeft plaats te vinden.
Omdat de gemeente Oss een strenge gemeentelijke norm van 42 dB Lden heeft vastgelegd op geluidgevoelige objecten in de planregels zal ook in tuinen en erven van woningen in de omgeving van het windpark de geluidbelasting lager zijn dan als de wettelijke normen worden gehanteerd. Tuinen en erven van omwonenden worden door het vastleggen van de gemeentelijke norm is 42 dB Lden ook extra beschermd tegen het geluid van de windturbines. Om die reden kan ook niet anders dan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de tuin of op het erf van omwonenden van het windpark.
- 40. "Windturbines: invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden", GGD Informatieblad medische milieukunde Update 2013; RIVM rapport 200000001/2013. Geraadpleegd van: http://www.rivm.nl/
- 41. "Literatuuronderzoek laagfrequent geluid windturbines", LBP Sight in opdracht van Agentschap NL (tegenwoordig Rijksdienst voor Ondernemend Nederland; RVO), projectnummer DENB 138006 september 2013. Geraadpleegd van: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-311813.pdf
- 42. Kamerbrief over "Laagfrequent geluid van windturbines", Ministerie van Infrastructuur en Milieu, kenmerk IENM/BSK-2014/44564, 31 maart 2014. Geraadpleegd van: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2014/04/01/laagfrequent-geluid-van-windturbines
- 43. "Health effects related to wind turbine sound, including low-frequency sound and infrasound", RIVM and GGD Amsterdam, 2018.
- 44. Peer reviewed betekent een evaluatie van wetenschappelijk of professioneel onderzoek door medewerkers binnen het desbetreffende werkveld.
- 45. "Health effects related to wind turbine sound: an update", oktober 2020, RIVM rapport 2020-0150. Geraadpleegd van: https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2020-0150.pdf
- 46. RIVM heeft in augustus 2020 een factsheet uitgebracht over laagfrequent geluid in zijn algemeenheid, niet specifiek voor windturbines. Ook daarbij wordt geconcludeerd dat er nog veel onbekend is over de gezondheidseffecten die kunnen optreden bij blootstelling aan laagfrequent geluid. Anders dan bij geluid in het algemeen zijn alleen hinder en mogelijk slaapverstoring gevonden als effecten van blootstelling aan laagfrequent geluid.
5.2.3 Conclusie
Voor het aspect geluid kan het windpark voldoen aan de gemeentelijk norm in de vorm van een streefwaarde voor geluid van 42 dB Lden. De gemeentelijke streefwaarde van 42 dB Lden wordt op het grootste gedeelte van de toetspunten gehaald uitgaande van het windpark met 5+2 windturbines op basis van het MER. In de regels wordt een regeling opgenomen ter borging van het nastreven van de streefwaarde van 42 dB Lden door middel van een immissienorm per windturbine en per toetspunt voor het windpark van 4+2 windturbines. Het windpark kan ook voldoen aan deze immissienormen zoals blijkt uit de concrete toetsing van de omgevingsvergunningaanvragen voor de eerste 4 windturbines in Bijlage 18. Het windpark kan zo goed als aan het gemeentelijk geluidbeleid voldoen, alhoewel hier geen beleid voor windturbines in is opgenomen, waardoor er sprake is van een aanvaardbare situatie. Voor compensatie NNB wordt een financiële compensatie voorgesteld, deze is ook uitvoerbaar. Er is geen effect bekend van windturbines op een dierenpension, er is ook geen aanleiding om negatieve effecten te veronderstellen. Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.3 Slagschaduw
5.3.1 Toetsingskader
De draaiende rotorbladen van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving werpen op het moment dat de zon schijnt. Deze zogenaamde 'slagschaduw' kan onder bepaalde omstandigheden als hinderlijk worden ervaren door personen in de omgeving. Daarnaast kan (zon)licht reflecteren van onderdelen van de windturbine, dit wordt 'lichtschittering' genoemd. Beide fenomenen kunnen zich alleen voordoen indien sprake is van zonneschijn. In bewolkte weersomstandigheden treden deze effecten niet op. De impact van slagschaduw op de omgeving verschilt sterk, afhankelijk van de locatie van de windturbine, de locatie van de plek waar een waarnemer verblijft, de afmetingen van de windturbine en de windrichting en zonneschijnduur.
Toetsnorm voor slagschaduw
Het Activiteitenbesluit en -regeling, als het kader voor de toetsing van slagschaduw van windturbines, mag voorlopig niet toegepast worden op basis van de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zie ook paragraaf 1.1). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is in die uitspraak tot het oordeel gekomen dat op grond van het Europese recht een plan-MER gemaakt had moeten worden voor de windturbinebepalingen in het Activiteitenbesluit en -regeling. Totdat het plan-MER alsnog is gemaakt door het Rijk, worden de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de -regeling buiten toepassing gelaten.
Voor windpark Elzenburg-De Geer zijn van de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de -regeling afwijkende, strengere, normen gehanteerd voor slagschaduw. In haar uitspraak van 28 juli 2021 stelt de Afdeling in overweging 15.3 vast: "... dat de raad niet bij de norm in artikel 3.12 van de Activiteitenregeling milieubeheer heeft aangesloten, maar een eigen, afwijkende en strengere slagschaduwnorm heeft toegepast ter plaatse van de woning van [appellant sub 1]. Hiertoe overweegt de Afdeling dat op basis van de wettelijke norm een stilstandvoorziening moet worden gehanteerd bij gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar meer dan 20 minuten per dag slagschaduw. Op alle dagen mag minder dan 20 minuten slagschaduw optreden waardoor er een veel hoger aantal uren slagschaduw mag optreden als de norm uit het Actualiteitenbesluit milieubeheer zou zijn gehanteerd. De door de raad gehanteerde norm maximeert het totale aantal uren slagschaduw op jaarbasis en is daardoor een (veel) strengere norm dan de wettelijke norm. Gelet hierop faalt het betoog van [appellant sub 1] over het Nevele-arrest, omdat hij daarbij ten onrechte uitgaat dat artikel 3.12 van de Activiteitenregeling milieubeheer is toegepast (vergelijk overweging 17 tot en met 17.2 in de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3112).
De Afdeling stelt echter vast dat de strengere norm, zoals vastgesteld in 1.1.1 van de voorschriften van de omgevingsvergunning, niet is opgenomen in de planregels. Hieruit volgt dat de raad niet in het plan heeft geregeld wat hij heeft beoogd te regelen, namelijk het vaststellen van een strengere norm ten behoeve van slagschaduw."
In deze paragraaf wordt getoetst aan de strengere gemeentelijke norm van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar zoals (alsnog) vastgelegd in de planregels. De norm van maximaal 6 uur op jaarbasis wordt gehanteerd voor het windpark als geheel (dus cumulatief). In de planregels is bij de wijzigingsbevoegdheid voor de uitbreiding naar 6 windturbines, geregeld dat het windpark, ook als dit bestaat uit 6 turbines, niet meer dan 6 uur slagschaduw op jaarbasis op woningen veroorzaakt.
Hieronder wordt nader in gegaan op de hinderlijkheid van slagschaduw alsmede de geschiktheid van de norm van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar, alhoewel deze al door de Afdeling als geschikt en in lijn met de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is bevonden.
Wanneer is er sprake van slagschaduwhinder?
Om te kunnen spreken van slagschaduw(hinder) op de omgeving dient sprake te zijn van een afstand kleiner dan twaalf maal de rotordiameter van de windturbines. Op grotere afstand is de slagschaduw in principe zo diffuus dat het niet meer als hinderlijk wordt beschouwd. De windturbines moeten in bedrijf zijn (draaien) om te kunnen spreken van hinderlijke slagschaduw. Daarbij dient sprake te zijn van een ruimte met een beperkt aantal lichtbronnen (zoals ramen) die significant kunnen worden afgeschermd door een bewegende slagschaduw. De ervaring van een bewegende schaduw in de buitenlucht wordt niet als hinderlijk beschouwd. Ten slotte moet de schaduw daadwerkelijk de gevel van het gevoelige object kunnen bereiken en dus niet afgeschermd worden door obstakels zoals gebouwen of bomen ('line of sight').
Gevolgen voor de gezondheid niet aannemelijk
Het menselijk oog is gevoelig voor optredende verschillen tussen licht en donker en voor snelle bewegingen. Dit trekt aandacht en leidt af, waardoor dit als hinderlijk kan worden ervaren door de waarnemer. De mate van hinder van een passerende schaduw wordt onder meer bepaald door de frequentie van het passeren (rotortoerental), door de blootstellingsduur en door de intensiteit van de wisselingen in lichtsterkte.
Bij frequenties hoger dan 2,5 Hz (aantal passeringen per seconde) kan als gevolg daarvan sprake zijn van een kans op een epileptische aanval bij personen die gevoelig zijn voor licht.47 Bij grote moderne windturbines is de frequentie echter veel lager dan 2,5 Hz (veelal beneden de 1 Hz), omdat de rotorbladen relatief weinig omwentelingen per minuut maken. Epileptische aanvallen kunnen dan ook op basis daarvan worden uitgesloten. Er is geen bewijs gevonden dat directe blootstelling aan slagschaduw bij frequenties beneden de 2,5 Hz an sich gezondheidseffecten veroorzaakt. In de periode sinds dit onderzoek (Parsons Brinckerhoff, 2006) zijn in Europa vele duizenden windturbines gerealiseerd waaruit geen wetenschappelijk vastgestelde gevallen van gezondheidseffecten als gevolg van slagschaduw bekend zijn en er zijn ook geen andere onderzoeken gepubliceerd die een andere conclusie geven op dit punt. Directe gevolgen voor de gezondheid als gevolg van blootstelling aan slagschaduw - mits frequenties beneden 2,5 Hz blijven - zijn daarmee niet aannemelijk.
Beschikbaar onderzoek naar hinderlijkheid van slagschaduw
Uit onderzoek dat in 1999 in Duitsland is verricht blijkt dat omwonenden van windturbines die een netto slagschaduwduur van meer dan 15 uur per jaar ervaren een hogere mate van dagelijkse hinder ervaren in hun leefomgeving.48 Herhaaldelijke of langdurige blootstelling hieraan kan bovendien leiden tot stress en concentratieverlies. De onderzoekers van de Universiteit van Kiel vonden in dezelfde laboratoriumstudie een duidelijke relatie tussen blootstellingsduur aan slagschaduw en de ervaren hinder voor de testpersonen. Uit het laboratoriumonderzoek komt specifiek naar voren dat in de eerste 20 minuten dat contrastrijke slagschaduw optreedt een fysieke reactie wordt veroorzaakt, die bij langere blootstelling daarna door het lichaam wordt gecompenseerd. De onderzoekers hebben aanbevolen de slagschaduwduur te beperken om effecten op langere termijn te voorkomen vanwege de energie die deze compensatie door het lichaam kost. Slagschaduw wordt op basis van beperkt beschikbaar onderzoek wel als hinderlijk beschouwd.
Er is (internationaal) beperkt onderzoek beschikbaar naar de relatie tussen blootstellingsduur aan slagschaduw effecten hiervan op personen. In 2016 heeft Health Canada49 onderzoek gedaan naar variabelen die de hoogte van de ervaren hinder beïnvloeden. Hieruit is gebleken dat wanneer de aaneengesloten blootstellingsduur van slagschaduw onder de 10 minuten is, de hinder beperkt is tot 3,8% van de blootgestelde personen. Indien de blootstellingsduur meer dan 30 aaneengesloten minuten bedraagt, ervaart 21,1% van de personen ernstige hinder. Dit is voor zover bekend de enige dosis-effectrelatie studie die bekend is in relatie tot slagschaduw van windturbines.
Uit een vergelijkende literatuurstudie uit 2017 van Koppen et al50, blijkt dat in veel landen een maximale slagschaduwduur op een slagschaduwgevoelig object wordt gehanteerd van 8 uur per jaar, in sommige gevallen aangevuld met een maximum per dag van 30 minuten. Jaarlijks schijnt de zon, volgens de KNMI, gemiddeld zo'n 1.550 uur in Nederland (minimaal circa 1.400 uur en maximaal circa 1.700 uur). Een jaar telt 8.760 uren en de daglichtperiode is ongeveer de helft daarvan (4.380 uur). Dit betekent dat ongeveer 15% van het jaar de zon schijnt. Er is dus slechts een beperkt deel van het jaar dat slagschaduw kan optreden. Een slagschaduwduur van 6 uur per jaar is een percentage van 0,14% van de totale daglichtperiode per jaar en circa 0,4% van het gehele maximale percentage aan zonuren per jaar dat er slagschaduw kan optreden. Vervolgens wordt ook ervanuit gegaan dat gedurende deze 6 uur slagschaduw iemand zich daadwerkelijk bevindt in een ruimte waarop de slagschaduw optreedt. In praktijk kan iemand op dat moment niet thuis zijn of zich ergens in huis bevinden waar de slagschaduw niet merkbaar is.
Wanneer is een object of terrein 'slagschaduwgevoelig'?
Niet op alle plekken waar slagschaduw theoretisch kan optreden is sprake van een milieu- of hindereffect indien slagschaduw optreedt. In een weiland of op open water, waar geen of zeer weinig mensen aanwezig (kunnen) zijn leidt de slagschaduw immers niet tot een waarneembare hinder. In zoverre is dit vergelijkbaar met geluid, waar de beoordeling plaatsvindt op geluidgevoelige objecten. Voor slagschaduw wordt in het Activiteitenbesluit en -regeling aangesloten op de begripsbepaling van geluidgevoelig object uit de Wet geluidhinder. Vanuit een goede ruimtelijke ordening kan er aanleiding bestaan om dit te verfijnen omdat er ook verschillen bestaan tussen beide effecten. Bijvoorbeeld: In een gebouw zonder ramen in de gevel in de richting van de windturbine kan geluid nog steeds een effect veroorzaken, echter een effect van slagschaduw is per definitie uitgesloten omdat geen licht door een dichte gevel kan dringen.
Slagschaduwgevoelige objecten zijn objecten bedoelt voor wonen (waaronder woningen). Overige objecten, voor zover personen in een ruimte binnen dit object gedurende langere aaneengesloten tijd verblijven tijdens de daglichtperiode, kunnen vanuit een goede ruimtelijke ordening ook (gedeeltelijk) als voor slagschaduwgevoelig worden aangemerkt. Voorbeelden van overige slagschaduwgevoelige objecten zijn dan onder andere: scholen, (grootschalige) kantoorgebouwen en horecagelegenheden. Een stal, overige agrarische bebouwing, opslagloods, landbouwgrond, sportveld of parkeerterrein zijn voorbeelden van niet-slagschaduwgevoelige objecten of terreinen. Deze voorbeelden zijn niet limitatief.
Kader 5.3 Definitie voor slagschaduw gevoelig object
Blootstelling aan slagschaduw voor gevoelige objecten met een toetsnorm van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar (cumulatief) is zoals blijkt op basis van het bovenstaande zeer beperkt en leidt niet tot gezondheidseffecten. 6 uur slagschaduw per jaar is derhalve een ruimtelijk aanvaardbare norm.
Lichtschittering
Mensen kunnen last hebben van hinderlijke schitteringen van zonlicht op de bewegende rotorbladen van de turbines. Een anti-reflecterende laag/matte coating op de rotorbladen voorkomt schittering. Alle nieuwe windturbines zijn tegenwoordig voorzien van een dergelijke matte coating, waardoor (vrijwel) geen sprake meer kan zijn van schitteringseffect. Er is een regel ten aanzien van toepassing van anti-reflecterende coating opgenomen in de planregels.
Slagschaduw op bedrijven en kantoren
In de praktijk kan bij kantoren en bedrijfspanden de slagschaduw als hinderlijk worden ervaren. Er is echter geen reden om voor kantoren en bedrijfspanden, hetzelfde beschermingsniveau als voor woningen te hanteren gezien de beperktere aanwezigheidsduur van mensen in een kantoor vanwege bedrijfstijden, weekenden en vrije dagen. Wel wordt hieronder vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' nader aandacht besteed aan potentiële slagschaduw op de aanwezige bedrijven en kantoren.
Gesteld kan worden dat kantoren over het algemeen potentieel meer hinder kunnen ondervinden van slagschaduw van windturbines dan 'overige' bedrijven. Immers, personen die in een kantoorgebouw de hele dag bij een raam zitten te werken, met name achter een beeldscherm, kunnen enige hinder van slagschaduw ondervinden bij hun werk, waarbij de kanttekening moet worden geplaatst dat bij (in)directe zon in praktijk altijd zonwering wordt toegepast bij beeldschermwerk. Voor bedrijven met bedrijfshallen, als ook agrarische bebouwing, geldt dat deze - over het algemeen besloten bebouwing - een afschermende werking kan hebben voor een eventueel aanwezig kantoor bij het bedrijf.
In de Osse situatie zijn aanvullende afspraken gemaakt met bedrijven waar meer dan 30 uur per jaar hinderlijke slagschaduw op bestaande kantooruimten51 is te verwachten tijdens kantoortijden en op werkdagen. De ontwikkelaars zijn bereid deze te beperken tot maximaal 30 uur op jaarbasis. Hiervoor is een gebruiksregel opgenomen in de planregels.
Overige voor slagschaduw gevoelige objecten
Naast woningen en kantoren, als onderdeel van aanwezige bedrijven op bedrijventerrein Elzenburg-De Geer, zijn er geen verdere (overige) slagschaduw gevoelige objecten te onderscheiden nabij de windturbines, waarvoor een norm moet worden gesteld.
Verdere uitgangspunten en achtergronden
Voor de verdere uitgangspunten en achtergronden van al het uitgevoerde slagschaduwonderzoek wordt verwezen naar bijlage 4 van Bijlage 1, Bijlage 10 en Bijlage 19.
- 47. Parsons Brinckerhoff, 2006; Update of UK Shadow flicker Evidence Base
- 48. Pohl, J, Faul, F, & Mausfeld, R; Belästigung durch periodischen schattenwurf von Windenergieanlagen, 1999
- 49. https://asa.scitation.org/doi/pdf/10.1121/1.4942403
- 50. Koppen, E, et al, 2017; International Legislation and Regulations for Wind Turbine Shadow Flicker Impact
- 51. Kantoren hebben werkplekken waar mensen gedurende dag veel tijd achter hun bureau en beeldscherm doorbrengen. Deze wekplekken zijn over het algemeen ook in de buurt van ramen gesitueerd. Dit is dus het onderdeel van een bedrijf waar vooral eventuele slagschaduwhinder kan optreden en maatgevend is voor het bedrijf.
5.3.2 Onderzoek
Ter bepaling van de maximale slagschaduweffecten is in het slagschaduwonderzoek voor het MER uitgegaan van een Nordex N131 windturbine als hoogste (worst case) windturbine uit de selectie van te onderzoeken windturbines (zie paragraaf 5.1, tabel 5.1) met een rotordiameter van 131 meter en ashoogte van 144 meter. Voor de slagschaduwberekeningen zijn enkel deze geometrische eigenschappen van belang. De windturbines hebben de maximale tiphoogte van 210 meter. In het kader van het MER is slagschaduw voor 5+2 windturbines in beeld gebracht, dus ook voor de in het ontwerp vervallen windturbine 5. Omdat de slagschaduweffecten door het vervallen van een windturbine alleen maar minder is is de onderbouwing in deze paragraaf grotendeels in tact gelaten. In Bijlage 19 is voor de volledigheid de toetsing van de direct bestemde 4 windturbines ten behoeve van de omgevingsvergunningaanvraag opgenomen ter bevestiging van deze aanname.
De grens waarbinnen de toegestane slagschaduwduur wordt overschreden kan met een contour op een kaart aangegeven worden. In figuur 5.6 is aangegeven waar de totale jaarlijkse verwachte hinderduur respectievelijk 0, 5, 10 of meer dan 10 uur bedraagt voor het windpark van 5 windturbines met wijzigingsgebied. Overschrijding van de norm voor de jaarlijkse hinderduur kan optreden bij de woningen binnen de 5-uurscontour52. Ook woningen buiten het wettelijk onderzoeksgebied (12x de maximale rotordiameter van 135 meter) zijn betrokken in het onderzoek. En er is geen onderscheid gemaakt in duur van slagschaduw: alle (kans op) slagschaduw is berekend en er is geen onderscheid gemaakt of de 20 minuten norm wel of niet wordt overschreden. Daarnaast is uitgegaan van een zogenaamd 'greenhouse'-model (gehele gevel bestaat uit glas).
Figuur 5.7 Slagschaduwcontour windpark Elzenburg-De Geer met vervallen windturbine en met wijzigingsgebied (blauw = 10 uur, groen = 5 uur en bruin = 0 uur) [bron: bijlage 8.4 MER]
Tabel 5.7 geeft het aantal woningen met meer dan 0 en meer dan 5 uur kans op slagschaduw per jaar. Tabel 5.8 geeft voor 10 representatieve locaties het aantal uur kans op slagschaduw.
Tabel 5.7 Aantal woningen met meer dan 0 uur, meer dan 5 uur en meer dan 10 uur per jaar kans op slagschaduw (bij een reële zonneverwachting) voor 5+2 windturbines [bron: bewerking tabel 23.6 MER]
Tabel 5.8 Totaal aantal uren kans op slagschaduw per jaar voor 5+2 windturbines (bij een reële zonneverwachting) [bron: bewerking tabel 23.7 MER]
Het toevoegen van windturbines met de wijzigingsbevoegdheid leidt voor alle toetspunten direct nabij het plangebied tot meer woningen met kans op slagschaduw en een toename van het aantal uren kans op slagschaduw.
Op locaties met een kans op slagschaduw van meer dan 6 uur per jaar moet dit effect wettelijk gemitigeerd (beperkt) worden door stilstand van de windturbine op zonnige dagen. De voor de normoverschrijding relevante windturbines van het windpark zullen worden uitgerust met een stilstandvoorziening om te voldoen aan de wettelijke norm. In de turbinebesturing worden hiervoor dagen en tijden geprogrammeerd waarbinnen de rotor wordt gestopt omdat er dan slagschaduw valt op woningen die bijdraagt aan een overschrijding van de norm. Een dergelijke voorziening leidt tot enig productieverlies. Het treffen van voornoemde voorziening is geregeld in de planregels.
De gemeente Oss vindt het belangrijk dat het windpark in zijn geheel aan de slagschaduwnorm voldoet. Dit los van de vraag of er een omgevingsvergunning voor één of meerdere inrichtingen wordt verleend. Het gaat de gemeente Oss om het ruimtelijke effect van het windpark als geheel voor de omgeving. De gemeente streeft een goed woon- en leefklimaat na en wil hinder van het windpark als geheel zo veel mogelijk beperken. Dit mede vanwege de al hoge belasting van de omgeving (door onder meer weg- en industrielawaai).
Op basis van onderhavig bestemmingsplan worden voor de vier direct bestemde windturbines voor twee inrichtingen (twee deelparken met elk twee windturbines) omgevingsvergunning aangevraagd. Een voorschrift wordt opgenomen in de omgevingsvergunningen om beide inrichtingen gezamenlijk (dus cumulatief) aan de slagschaduwnorm van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar te laten voldoen. Er is hiervoor ook een nadere regeling opgenomen in dit bestemmingsplan.
Voor de eventuele extra twee windturbines, die alleen na het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid op grond van dit bestemmingsplan kunnen worden gerealiseerd, is een voorwaarde opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid (in de planregels). Deze voorwaarde borgt dat, ook na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid (en realisatie van zes windturbines in totaal) op alle woningen maximaal 6 uur slagschaduw wordt veroorzaakt.
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Slagschaduw op bedrijven
De potentiële slagschaduw op bedrijventerrein De Geer is in een aparte notitie in beeld gebracht (zie Bijlage 10) op basis van het windpark met 5 windturbines en zonder wijzigingsbevoegdheid. Met het vervallen van windturbine 5 is deze belasting veranderd (zie ook cumulatieve contour voor windturbines in bijlage 4 van beide rapporten in Bijlage 19). In onderstaande tabel staat de slagschaduwduur weergegeven van de vier direct bestemde windturbines op enkele (maatgevende) bedrijven aan de rand van het bedrijventerrein voor slagschaduw (op basis van het rekenmodel in Bijlage 19).
Tabel 5.9 Verwachte slagschaduw op nabijgelegen bedrijven
Uit tabel 5.9 blijkt dat er bij het maatgevende bedrijf voor slagschaduw op het bedrijventerrein (Nieuwe Waterweg 1) sprake is van maximaal 99 uur slagschaduw op jaarbasis, wanneer alle maatgevende (relevante) gevels van het ter plaatse aanwezige kantoor als volledig uit glas bestaand worden beschouwd. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de werkelijke indeling van de gevel ten aanzien van glas. Ook is nog geen rekening gehouden met kantoortijden en weekenden, wanneer er geen slagschaduwhinder kan optreden omdat er niemand aan het werk is. De verwachte slagschaduwhinder zal dus in praktijk lager uitvallen.
De ontwikkelaars zijn bereid de slagschaduw op bestaande kantoorruimten te beperken tot maximaal 30 uur op jaarbasis tijdens kantoortijden en werkdagen. Dit hebben de initiatiefnemers vastgelegd in een brief met een toezegging aan de bedrijven op het adres Nieuwe Waterweg 1 en Nieuwe Waterweg 9. Hierdoor is er ook bij andere bedrijven naar verwachting geen sprake van meer dan 30 uur slagschaduw per jaar. Om deze afspraak, en daarmee aanvullende slagschaduwnorm voor kantoren, te borgen is een regeling opgenomen in de planregels.
De beoogde stilstandvoorziening voor slagschaduw op bedrijven gaat ten koste van beperkte productieverliezen waardoor de haalbaarheid van het project ook niet in gevaar komt.
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
- 52. Commissie m.e.r. vraagt om 6 uur contour, 5 uur contour is veiliger, want scherper (norm ligt op 5 uur 40 minuten). Bovendien zit er een bepaalde onnauwkeurigheid in weergave op kaart. Met het weergeven van een 5-uurscontour op kaart voor de benadering van de interpretatie van de norm van 5 uur en 40 minuten wordt deze onnauwkeurigheid ondervangen.
5.3.3 Conclusie
Aan de normen voor slagschaduw kan worden voldaan door een stilstandregeling toe te passen. In de planregels wordt een regeling opgenomen op beide inrichtingen gezamenlijk (dus cumulatief) aan de slagschaduwnorm te laten voldoen van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar. In de wijzigingsbevoegdheid voor een uitbreiding naar zes windturbines is een voorwaarde opgenomen die zorgt dat, ook bij uitbreiding naar zes turbines, op alle woningen maximaal 6 uur slagschaduw op jaarbasis wordt veroorzaakt.
Vanuit schaduwhinder op woningen is het plan, met het toepassen van een stilstandvoorziening, ruimtelijke inpasbaar en haalbaar. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Voor slagschaduw op het kantoorgedeelte van de maatgevende bedrijven geldt dat de norm van maximaal 30 uur slagschaduw per jaar op overige voor slagschaduw gevoelige objecten, specifiek kantoren, wordt opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.
5.4 Veiligheid
5.4.1 Toetsingskader
Voor de ruimtelijke inpassing van windturbines speelt veiligheid een belangrijke rol. Hoewel het risico laag is, kunnen windturbines omvallen of kunnen er onderdelen afbreken. Het effect van windpark Elzenburg-De Geer op de veiligheidssituatie van de omgeving is beoordeeld aan de hand van een aantal criteria, die zijn afgeleid uit wet- en regelgeving en adviezen voor toetsing van beheerders van infrastructurele werken. Deze toetsingscriteria hebben zowel betrekking op externe veiligheid als op leveringszekerheid ten aanzien van elektriciteitskabels- en (buis)leidingen.
Het Activiteitenbesluit en -regeling is gedeeltelijk het kader voor de (externe) veiligheid van windturbines en mag voorlopig niet toegepast worden op basis van de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zie ook paragraaf 1.1).
In het Activiteitenbesluit en -regeling is onder andere geregeld hoe vaak een windturbine moet worden gecontroleerd en wanneer een windturbine wel of niet in werking mag zijn. Zo mag bijvoorbeeld een windturbine niet in werking worden gesteld indien een zodanige ijslaag is afgezet op de rotorbladen dat dit een risico vormt voor de veiligheid van de directe omgeving. Bij moderne windturbines kan door middel van ijsdetectiesystemen de windturbine automatisch stilgezet worden. De kans dat een persoon aanwezig is precies onder de locatie van het rotorblad tijdens de specifieke weersomstandigheden waarbij gevaarlijke hoeveelheden ijsafglijding op kan treden, is zodanig klein dat het risico voor personen verwaarloosbaar is. Daarnaast bestaat ook nog de interne veiligheid van windturbines. De interne veiligheid van windturbines is geregeld via de certificering van het ontwerp en de productie van windturbines. In Nederland mogen alleen windturbines worden geplaatst die gecertificeerd zijn volgens de veiligheidsnormen ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving. De voorgenoemde voorwaarden (zoals interne veiligheid en certificering) zijn, alhoewel niet allemaal direct ruimtelijk relevant, voor de volledigheid als planregels opgenomen in dit bestemmingsplan (zie verder paragraaf 6.2.2).
In het Activiteitenbesluit en -regeling is ook geregeld dat met betrekking tot veiligheidsafstanden in grote lijnen wordt aangesloten op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)53 en dat zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de PR 10-6-contour en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5-contour. PR staat voor het Plaatsgebonden Risico. Dit is de kans per jaar dat iemand overlijdt als gevolg van een ongeval van een falende windturbine, als deze persoon permanent en onbeschermd op een bepaalde afstand tot de turbine aanwezig zou zijn. Een PR-norm van 10-5 betekent een maximale kans van maximaal 1 op 100.000, PR 10-6 een kans van 1 op 1.000.000. In 2014 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een rapport laten opstellen over het in perspectief zetten van risico's.54 Uit dit rapport kunnen geen cijfermatige conclusies worden getrokken, maar het geeft wel aan waarom een mate van bescherming voor windturbines leidt tot maatschappelijk aanvaardbare risico's in vergelijking met risico's bij andere activiteiten. Op stadsniveau (generieke stad van 50.000 personen) is de kans op een vergelijkbaar aantal verloren levensjaren voor reizen met het vliegtuig vergeleken met een windturbineongeluk circa 1.000x hoger, het wonen in laaggelegen gebieden (overstromingsrisico) geeft circa een 10x hogere kans en voor autorijden ligt de kans op een vergelijkbaar aantal verloren levensjaren bijna 10.000x hoger dan bij een windturbineongeluk. Hieruit kan worden geconstateerd dat het toepassen van risicocriteria in de orde van grote van PR10-5 en PR10-6 bij windturbines een maatschappelijk geaccepteerd risico kan opleveren. Overigens blijkt uit literatuur en ook navraag bij een externe veiligheidsdeskundige dat wereldwijd het geaccepteerde plaatsgebonden risico over het algemeen ligt op een niveau tussen 10-4 en 10-6. Zo geeft in het Verenigd Koninkrijk de Health and Safety Executive (HSE)55 aan dat de jaarlijkse acceptabele letaliteitskans voor een lid van de maatschappij circa 1:100.000 (=PR10-5) is als gevolg van een nucleaire installatie en bij een niveau van 1:1.000.000 (=PR10-6) is er ook geen verdere verbetering van de situatie meer benodigd.
Met een kans van 1 de 100.000 jaar bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-5 contour bij beperkt kwetsbare objecten en 1 op de miljoen bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-6 contour bij kwetsbare objecten is daarmee sprake van een risico dat aanmerkelijk lager ligt dan andere algemeen aanvaarde (maatschappelijke) risico's en gelijk is aan andere risicobronnen van externe veiligheid. Een norm voor externe veiligheid van windturbines van PR10-5 voor beperkt kwetsbare objecten en PR10-6 voor kwetsbare objecten is daarmee ruimtelijk aanvaardbaar als toetsingskader voor de plaatsgebonden risicocontouren.
Voor de bepaling van de PR-contouren wordt verwezen naar de 'Handreiking Risicozonering Windturbines' (v1.1, 20 mei 2020) en 'Handleiding Risicoberekeningen Windturbines' (versie oktober 2019) (hierna: Handboek), als vervanger van het 'Handboek Risicozonering Windturbines' (2014).56 Ook wordt voor de bepaling van de effecten op infrastructuren en objecten aansluiting gezocht bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)57. Daarnaast hebben beheerders van infrastructurele werken randvoorwaarden voor situaties van uitval van belangrijke infrastructurele werken zoals grote gasleidingen en elektriciteitsvoorzieningen. Om hier rekening mee te houden is gekeken naar de invloed van plaatsing van windturbines op de leveringszekerheid en betrouwbaarheid van de nabije infrastructurele werken.
In het Handboek wordt ook verwezen naar de beleidsregel van Rijkswaterstaat (2002)58 voor de beoordeling van effecten op (vaar)wegen. Deze beleidsregel geldt enkel voor rijks(vaar)wegen, voor provinciale en lokale wegen gelden geen (beleids)regels. In juli 2020 is 'Richtlijnen Vaarwegen 2020' uitgekomen voor de beoordeling voor vaarwegen. De richtlijn is van toepassing is verklaard op provinciale en lokale vaarwegen, eerder was er enkel een toetsafstand voor Rijksvaarwegen. Nu is dezelfde toetsafstand van toepassing voor alle vaarwegen (dus ook recreatievaart etcetera).59 In de beleidsregel "Windturbines langs auto-, spoor-, en vaarwegen: beoordeling van veiligheidsrisico's"60 staan de richtlijnen gegeven ten aanzien van de beoordeling van het individueel passentenrisico (IPR) en het maatschappelijk risico (MR) om het effect op overige wegen te beoordelen.
Voor het MER is een risicoanalyse uitgevoerd voor het windpark (zie hoofdstuk 8 van Bijlage 1).
- 53. Besluit externe veiligheid Inrichtingen, Geldend op 21-03-2016. Geraadpleegd van: http://wetten.overheid.nl/BWBR0016767/
- 54. Risico's in perspectief - Risicovergelijking, HaskoningDHV Nederland B.V, november 2014 i.o.v. Ministerie BZK
- 55. Reducing risks, HSE's decision-making process, Health and Safety Executive, 2001.
- 56. De externe veiligheidsanalyse voor windpark Elzenburg-De Geer heeft plaats gevonden op basis van het Handboek uit 2014. Het Handboek Risicozonering Windturbines (versie 3.1 2014) is geüpdatet. Daarbij is het Handboek gesplitst in een Handreiking Risicozonering Windturbines v1.1 (HRW2020, versie v 1.1 mei 2020) en een Handleiding Risicoberekeningen Windturbines (versie oktober 2019). De nieuwe Handreiking, samen met de Handleiding, hanteren geen andere uitgangspunten voor wat betreft er in deze paragraaf wordt behandeld. De resultaten en conclusies voor het aspect externe veiligheid voor windpark Elzenburg-De Geer op basis van het Handboek 2014 blijven dus onverminderd gelden.
- 57. Besluit van 24 juli 2010, houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) en aanvulling tot d.d. 01-05-2016.
- 58. "Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken", 15 mei 2002/Nr. HKW/R 2002/3641
- 59. De toetsafstand zelf blijft: een halve rotordiameter afstand vanaf de rand van de vaarweg met een minimum van 50 meter. Naar verwachting wordt half 2021 deze toetsafstand aangepast naar: een halve rotordiameter + 30 meter vanaf de rand van de vaarweg.
- 60. P.H. de Joode, S. Onnink, B.A. van den Horn, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Bouwdienst (RWS, BD), NS Railinfrabeheer, 1999
5.4.2 Onderzoek
Voor de te hanteren afstanden is een specifieke berekening uitgevoerd voor de referentiewindturbine (worst-case) Nordex N131 op ashoogte van 144 meter uit tabel 5.1 op basis van de methoden uit het Handboek. Voor de achterliggende berekeningen bij de hier genoemde afstanden wordt verwezen naar de externe veiligheidsanalyse in hoofdstuk 8 van Bijlage 1. In het kader van de omgevingsvergunningaanvragen is een aanvullende PR-analyse gemaakt voor meerdere typen windturbines (zie Bijlage 20).
De eigenschappen van de referentiewindturbine met bijbehorende relevante veiligheidsafstanden zijn weergegeven in tabel 5.10.
Tabel 5.10 Eigenschappen van de referentiewindturbine [bron: tabel 8.1 MER]61
Bebouwing
Er liggen geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5 contour van alle windturbines in het plan en geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour. Het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied laat ook niet de vestiging van beperkt kwetsbare en/of kwetsbare objecten toe binnen de PR 10-5 en 10-6 contour van de windturbines 1 t/m 4 en 7 en 8. Een klein gedeelte van de PR 10-6 contour gaat over het bedrijventerrein Elzenburg-De Geer. Het huidige bestemmingsplan beoogt geen kwetsbare objecten toe te staan op bedrijventerrein Elzenburg- de Geer, maar gelet op de ontstane jurisprudentie over kwetsbare objecten is het niet 100% uitgesloten dat er toch kwetsbare objecten gevestigd kunnen zijn/worden. Dit betekent dat in dit bestemmingsplan geregeld wordt dat er binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare objecten mogelijk zijn Vanuit het oogpunt van uniformiteit van het plan en als signaleringsfunctie bij ontwikkelingen wordt ook de maximale PR 10-6 contour voor de andere windturbines opgenomen. Met het vastleggen van deze specifieke risicocontouren voor windpark Elzenburg-De Geer wordt ook voorzien in een juridische regeling ter vervanging van de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en -regeling voor de plaatsgebonden risicocontouren.
Groepsrisico
Er bestaat geen norm voor toetsing van het groepsrisico voor windturbines. De achtergrond hiervan is dat bij windturbines de risico's enkel bestaan uit direct treffen van windturbineonderdelen en de kans op het tegelijkertijd in gevaar brengen van grote groepen mensen zeer klein is. Met het groepsrisico kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening worden gehouden. Nabij de windturbinelocaties wordt, gezien de aanwezige ruimtelijke bestemmingen (vooral agrarisch), geen aanwezigheid van grote groepen mensen verwacht waardoor het in beeld brengen van het groepsrisico niet nodig wordt geacht.
Verkeer - wegen
In het Handboek wordt verwezen naar de beleidsregel van Rijkswaterstaat (2002)62. Voor de beoordeling van effecten op wegen. Deze beleidsregel geldt enkel voor rijkswegen, voor provinciale en lokale wegen gelden geen algemene (beleids)regels. Voor rijkswegen wordt gesteld dat wanneer een windturbine zich buiten een afstand van een halve rotordiameter ten opzichte van de rand van de (verharding van de) rijksweg bevindt, er in normale omstandigheden geen significante effecten voor het weggebruik te verwachten zijn. Er is geen rijksweg in de omgeving van het plangebied.
Voor de provinciale weg N329 als ook lokale wegen gelden geen toetsingsnormen, zoals bij rijkswegen, maar desalniettemin bevinden deze zich ook buiten de afstand van een halve rotordiameter van de windturbines. Gesteld kan worden, in lijn met de rijksregels, dat wanneer een windturbine zich buiten een afstand van een halve rotordiameter ten opzichte van de rand van de (verharding van de) weg bevindt, er in normale omstandigheden geen significante onveilige effecten voor het weggebruik te verwachten zijn.
In een aparte notitie (zie Bijlage 11) is een analyse veiligheidseffecten op transport uitgevoerd met 5+2 windturbines. Door het vervallen van windturbine 5 geeft deze analyse geen andere conclusies. De volgende punten zijn uitgevoerd voor wegverkeer:
- Individueel passanten risico (IPR) en Maatschappelijk risico (MR) voor passanten en personen op de provinciale weg N329 (Megensebaan);
- Additioneel risico voor gevaarlijke transporten op provinciale weg N329.
Individueel passanten risico (IPR) en Maatschappelijk risico (MR)
De trefkans per passage bedraagt 1 x 10-11 per jaar. Uitgaande van 500 passages voor een maatgevende individu per jaar is het individueel passanten risico (IPR) daarmee maximaal 5,0 x 1063. Rijkswaterstaat stelt voor rijkswegen een maximale waarde voor het IPR van 10-6. Voor provinciale en lokale wegen zijn geen beleidsregels of normstellingen beschikbaar maar uitgaande van de beleidsregel van Rijkswaterstaat is er geen sprake van een significant risico en kan er ruim worden voldaan aan de norm van Rijkswaterstaat die voor snelwegen geldt.
De tweede windturbine op een afstand van 133 meter (windturbine 1) voegt een risico toe van 3,9 x 10-9. Ook cumulatief kan er ruim worden voldaan aan de IPR-eis van Rijkswaterstaat.
Voor beoordeling van het maatschappelijk risico wordt ook aangesloten bij de eisen van Rijkswaterstaat. De beleidsregel stelt hierbij een maximaal maatschappelijk risico van 2 x 10-3. Dit risico wordt bij windturbine 7 pas overschreden bij 201 miljoen passantenpassages per jaar. Van dergelijke hoeveelheden is met zekerheid geen sprake op deze provinciale weg. Overschrijding van het maatschappelijk risico is onmogelijk. Ook uitgaande van het cumulatieve risico zouden er nog 113 miljoen passages per jaar dienen plaats te vinden.
Uitgaande van de beoordelingsmaten voor het IPR en het MR van Rijkswaterstaat voor de beoordeling van de risico’s voor passanten van de provinciale weg is er met zekerheid geen sprake van overschrijding van het Individueel passanten risico of het maatschappelijk risico.
Additioneel risico voor gevaarlijke transporten
De betrokken provinciale weg is door de Provincie Noord-Brabant niet opgenomen in het Rijksbasisnet Weg voor transport van gevaarlijke stoffen, maar staat wel in de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid64. Eventuele lokale transporten over de weg vinden voornamelijk plaats vanuit het zuiden tot aan de kruising Kanaalstraat/Veluwemeer als toegangswegen tot de industrieterreinen van Elzenburg-De Geer. Er wordt geen significante hoeveelheid gevaarlijke transporten verwacht over de N329 ten noorden van dit kruispunt65. De enkele transporten die plaatsvinden ondervinden per passage een verwaarloosbaar risico van maximaal (cumulatief 2x windturbines) van 2,3 x 10-10 per passage. Vergeleken met de faalfrequentie van wegvervoer uit het HART (Handleiding Risicoanalyse Transport, 11 januari 2017) buiten de bebouwde kom van een atmosferische tankwagen van 2,8 x 10-8 is dit maximaal een toevoeging van 1,6% en daarmee verwaarloosbaar te noemen gezien het intrinsieke risico van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.
Verkeer - vaarwegen
Over het spoor en over het water in de haven vinden geen relevante hoeveelheden vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Beide zijn niet opgenomen in het Basisnet.
De volgende punten zijn uitgevoerd voor vaarverkeer:
- Individueel passanten risico en maatschappelijk risico vaarweg
- Additioneel risico voor gevaarlijke vaarweg transporten op het Burgemeester Delenkanaal;
- Analyse van maximale verblijfsduur voor schepen aan de kade van de Burgemeester Delenkanaal.
Beoordeling individueel passanten risico en maatschappelijk risico Vaarweg
Om het risico voor personen op eventuele varende schepen te beoordelen wordt een inschatting gemaakt van het individueel passanten risico en het maatschappelijk risico van varende personen. Er wordt uitgegaan van 500 vaarpassages per jaar, een vaarsnelheid van 9 kilometer per uur en vaarpassage in het midden van het betrokken kanaal. De afstand vanaf het hart van de windturbine tot de vaarweg bedraagt circa 88 meter (van de vervallen windturbine 5, die het dichtst bij de vaarweg was gelegen). Het trefrisico per passage bedraagt 1,5 x 10-10, waarmee het IPR zou uitkomen op 7,6 x 10-8, dus ruim binnen de maatstaven die Rijkswaterstaat normaal hanteert.66 Er zouden 13 miljoen passantenpassages dienen plaats te vinden om een overschrijding van het maatschappelijk risico mogelijk te maken. Er is geen sprake van significante risico’s voor passanten op de vaarweg.
Beoordeling persoonsrisico van aanwezige scheepvaart (ligplaats/kade)
Naast varende schepen zouden schepen ook tijdelijk kunnen aanleggen aan de kade. Op basis van de Plaatsgebonden risico contouren kan er iets gezegd worden over het maximaal risico dat zijn kunnen ervaren tijdens hun aanwezigheid. Het plaatsgebonden risico voor de dichtstbijgelegen kade op een afstand van 55 meter vanaf (de vervallen) windturbine 5 bedraagt maximaal 6,6 x 10-6. Ligplaatsen voor schepen worden vaak gezien als beperkt kwetsbare objecten en dienen daarmee gelegen te zijn buiten de PR 10-5 contour van de windturbines. Ondanks dat dit geen officiële ligplaatsen zijn voldoet het optredende PR risico wel aan de gewenste veiligheid. Indien de ligplaats wordt gezien als een permanentere locatie (woonverblijf) dan zou een maximaal PR risico van 1 x 10-6 acceptabel zijn. Bij verblijfstijden van maximaal 1327 uur per jaar (oftewel maximaal circa 28 uur per werkweek) resteert er een persoonsrisico van maximaal 1x10-6. Gezien het gebruik van de dichtstbijzijnde kade door schepen is van dergelijke verblijfstijden van personen op schepen geen sprake. Er is geen sprake van een significant risico en er is geen reden om de kade aan te wijzen als kwetsbare objecten. De risico’s voor tijdelijk aangemeerde schepen zijn acceptabel.
Beoordeling gevaarlijk transport op de vaarweg in het Burgemeester Delenkanaal
De vaarweg lopend van de Maas tot aan de haven van bedrijventerrein Elzenburg-De Geer is in het basisnet water opgenomen als ‘groene vaarweg’. Dit betekent dat de vaarweg gebruikt wordt voor binnenvaart zonder frequent vervoer van gevaarlijke stoffen. Er worden geen tot nauwelijks transporten van gevaarlijke stoffen verwacht over deze vaarweg. In relatie tot het basisnet wordt gesteld dat voor groene vaarwegen geen sprake is van PR 10-6 of groepsrisico plafonds aanwezig zijn op of naast de vaarwegen. Er zijn in het kader van eventuele maatregelen voor nieuwe bestemmingen bij toetsing aan ruimtelijk ordening ook:67
- geen beperkingen voor bebouwing;
- geen Plasbrand aandachtgebied (PBA);
- en geen groepsrisicoverantwoording.
Er zijn daarmee geen belemmeringen voor de ontwikkeling van windturbines aanwezig en toetsing van risico’s is niet benodigd. De risico’s zijn ook verwaarloosbaar gezien de betrokken vervoershoeveelheden en de beperkte verblijfstijden van schepen met gevaarlijke stoffen binnen de effectzones van windturbines.
Industrie en risicovolle inrichtingen
Een windturbine is geen (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het Bevi. Een windturbine kan wel een verhogend risico veroorzaken bij risicovolle inrichtingen gelegen in de omgeving. Volgens het Bevi dienen geen kwetsbare objecten te zijn gepositioneerd binnen de PR van deze risicovolle installaties en inrichtingen. Onderzocht is of de windturbines een significant extra risico kunnen toevoegen aan risicovolle inrichtingen in de omgeving.
Op basis van de risicokaart blijkt dat zich binnen de werpstand bij overtoeren van 5+2 windturbines geen installaties bevinden die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen. Voor toekomstige risicovolle inrichtingen geldt dat deze onder voorwaarden mogelijk zijn binnen de werpafstanden van de windturbines. Het Bevi stelt hierover dat risicovolle installaties in de nabijheid van windturbines toegestaan zijn zolang het toegevoegde risico er niet toe leidt dat de PR 10-6 contour van de installatie over (geprojecteerde) kwetsbare objecten in de omgeving komt te vallen.
Op bedrijventerrein Elzenburg - de Geer zijn in de nabijheid van het beoogde windpark twee Bevi-inrichtingen aanwezig. Dit betreffen de bedrijfspanden van MSD en Aspen. In 2016/2017 is MSD afgesplitst van Aspen. In het MER is het derhalve nog als één bedrijf (Aspen) beschouwd. De afsplitsing zorgt niet voor andere conclusies.
Externe veiligheid (toets plaatsgebonden risico)
Indien er op Elzenburg een bedrijf gerealiseerd wordt gelden binnen 182 meter van de windturbine (de 10-6 PR contour) beperkingen ten aanzien van het gebruik van de bedrijfsgrond: er mogen binnen deze zone geen kwetsbare objecten (zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen) in gebruik zijn.
Er wordt een gebruiksregel opgenomen waarbij de PR10-6 contour van de windturbines wordt vastgelegd op maximaal 182 meter waardoor er ook geen windturbine gerealiseerd kan worden met een eventueel grotere specifieke PR10-6 contour.
Externe veiligheid (toets Besluit externe veiligheid inrichtingen)
Verder moeten binnen het invloedsgebied voorgenomen Bevi-activiteiten worden getoetst op het zogeheten domino-effect (het risico dat de windturbine toevoegt aan de initiële faalfrequentie van de Bevi-activiteit). Indien de toename van het risico tot gevolg heeft dat de 10-6 contour over een kwetsbaar object komt te liggen, geeft dit beperkingen voor de voorgenomen Bevi-activiteit. In de regel geldt dat het domino-effect van windturbines op Bevi-installaties buiten de werpafstand bij nominaal toerental (maximaal 181 meter, zie tabel 5.9) en buiten de valafstand van tiphoogte (210 meter) bij het formaat risicovolle installaties op deze terreinen zeker verwaarloosbaar is.
Voor Aspen is in 2016 een QRA opgesteld68. Hieruit blijkt dat het bedrijf geen PR 10-6 contour heeft en dat het groepsrisico lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Het windpark voegt met zekerheid minder risico toe dan 10% van een PR 10-6 contour (PR < 10-8 per m2) Het windpark geeft dus geen toegevoegd risico op Aspen of kwetsbare objecten in de omgeving.
Overige
Voor deze overige aspecten, zoals onder- en bovengrondse transportleidingen, hoogspanningsverbindingen en waterkeringen geldt dat deze niet in het plangebied en directe omgeving aanwezig zijn en derhalve niet aan de orde zijn bij het plan.
- 61. Over het algemeen wordt een werpafstand bij nominaal toerental van 181 meter vaak afgerond naar een PR10-6 van 182 meter. Dit is in verband met veilig zitten bij afrondingen.
- 62. "Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken", Minister van Verkeer en Waterstaat, 15 mei 2002/Nr. HKW/R 2002/3641
- 63. = 500 x 1 x 10-11
- 64. "Beleidsvisie externe veiligheid Oss, Ruimtelijke planning van opslag en transport van gevaarlijke stoffen; ambities en aanpak", maart 2011
- 65. De kwantitatieve risico analyse voor transport op de N329 van 15 maart 2010 “QRA N329” van Oranjewoud (nu: Antea) spreekt van een verwachting voor 2020 van minder dan 700 LF1, LF2 en GF3 transporten ten noorden van de genoemde kruising.
- 66. De risicoanalyse gaat uit van 500 vaarpassages per jaar terwijl op basis van recente cijfers blijkt dat er sprake is van 5.000 vaarpassages per jaar. Een factor 10 verschil. Voor de eindconclusie maakt dit echter geen verschil omdat het IPR dan uitkomt op 7,6 x 10^-07. En dat is ook nog binnen de maatstaven die Rijkswaterstaat hanteert.
- 67. Zie ook Basisnet water voor de regeling over vervoer van gevaarlijke stoffen over het water en de handleiding risicoanalyse transport (HART) van het RIVM
- 68. "Kwantitatieve risicoanalyse Aspen, locatie de Geer.", Antea Group, 5 juli 2016.
5.4.3 Conclusie
De veiligheidsrisico's zijn onderzocht. Er zijn vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het windpark. Er wordt een juridische regeling opgenomen ter voorkoming van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de PR10-5 en PR10-6 contour. Er is voor het aspect 'externe veiligheid' sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.5 Natuurwaarden
5.5.1 Toetsingskader
Wet natuurbescherming (Wnb)
Natuurwaarden worden op gebiedsniveau en op soortenniveau beschermd. De Wet natuurbescherming (hoofdstuk 2) regelt de bescherming van de beschermde Natura 2000-gebieden en in hoofdstuk 3 van de Wnb wordt de bescherming van soorten geregeld.
Voor Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Significant negatieve effecten op deze doelstellingen zijn in beginsel niet toegestaan. De alternatieven worden beoordeeld op effecten op de instandhoudingsdoelstellingen.
De Wnb beschermt een groot aantal in Nederland voorkomende planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de wet. De alternatieven in het MER zijn beoordeeld op effecten op aantasting van leefgebieden van beschermde soorten en effecten op populaties van beschermde soorten, in het bijzonder op populaties van vogels en vleermuizen.
Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Brabant
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. In de Provincie Noord-Brabant wordt de NNN Natuurnetwerk Brabant (NNB) genoemd. Binnen het NNB kan uitwisseling van individuen van plant- en diersoorten plaatsvinden en wordt zo de instandhouding van populaties en de biodiversiteit in het algemeen bevorderd. Het ruimtelijke beleid voor het NNB is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in het NNB het ‘nee, tenzij’-regime. Een ingreep met wezenlijk negatieve effecten op NNB mag alleen doorgaan als er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van groot openbaar belang en de effecten worden gecompenseerd. Als een voorgenomen ingreep de ‘nee, tenzij’-toets met positief gevolg doorloopt kan de ingreep doorgang vinden. In principe zijn er dus geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het NNB aantasten.
Voor wat betreft het NNB is er volgens het landelijk beleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) alleen bij directe aantasting sprake van benodigde vervolgstappen, waaronder compensatie. Omdat de windturbines buiten het NNB zijn gesitueerd, is er geen sprake van directe aantasting van het NNB. Voor het NNB in de provincie Noord-Brabant moet ook rekening gehouden worden met externe werking (Interim omgevingsverordening). In het MER zijn daarom ook de effecten beschouwd van de windturbines op NNB, ook al liggen ze buiten NNB. Conform de Interim omgevingsverordening dienen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB (fysieke aantasting en externe werking) waar mogelijk worden voorkomen danwel beperkt en de overblijvende, negatieve effecten moeten worden gecompenseerd.
Voor windturbinegeluid hanteert de provincie Noord-Brabant een drempelwaarde van 52 dB Lden. De provincie gaat er van uit dat bij een geluidbelasting groter dan 52 dB Lden sprake kan zijn van verstoring van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB. Hierbij mag/moet rekening gehouden worden met de bestaande geluidbelasting. Als de huidige geluidbelasting al groter is dan 52 dB Lden, leidt een (extra) toename van geluid niet (meer) tot een wezenlijke aantasting en daarmee niet tot een compensatieopgave. Als door windturbines de geluidbelasting op NNB groter wordt dan 52 dB Lden, kan sprake zijn van een compensatieopgave. Bij overschrijding van de 52 dB Lden dient het oppervlak met een overschrijding te worden gecompenseerd. In de regel bedraagt de compensatiefactor 1/3. Compensatie is niet van toepassing als de grenswaarde al in de bestaande situatie wordt overschreden.
5.5.2 Onderzoek
5.5.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aantal aanvaringsslachtoffers niet leidt tot een effect op de instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebied Rijntakken in het MER. Het verlies van een relatief kleine oppervlakte aan foerageergebied (in alle alternatieven) ten opzichte van het totaal beschikbare foerageergebied in het Natura 2000-gebied en in de omgeving ervan leidt niet tot een effect op de instandhoudingsdoelen. Er is geen sprake is van (significante) effecten als gevolg van barrièrewerking of versnippering op soorten waarvoor een instandhoudingsdoel geldt.
In de verslechteringstoets wordt geconcludeerd dat de plaatsing van 4 windturbines bij Elzenburg-De Geer geen negatief effect heeft op populaties in Natura 2000-gebied en dat daarmee negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen met zekerheid zijn uit te sluiten. Een vergunning Wnb voor gebiedsbescherming is verleend en onherroepelijk.
Voor overschrijding van de 52 dB Lden-geluidnorm bij NNB dient rekening gehouden te worden met een compensatieverplichting die in paragraaf 5.2.2 is uitgewerkt.
Het gemeentelijke beleid ten aanzien van weidevogels geldt voor het komgebied met diverse weidevogelgebieden als geheel en is geen harde doelstelling maar een zacht streven, waaraan in de praktijk ook uitvoering wordt gegeven. Een juridische toets van windpark Elzenburg-De Geer is in dit verband niet aan de orde.
De verstoring in de aanlegfase leidt niet tot een aantasting van de functionaliteit van verblijfplaatsen in de omgeving of het opzettelijk verstoren van vleermuizen. Windpark Elzenburg-De Geer heeft geen wezenlijk negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van betrokken vleermuissoorten. Mitigatie is derhalve niet nodig. Dat er daarom geen sprake is van een overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.
In de exploitatiefase vindt geen ruimtebeslag (direct effect) plaats op bomen of gebouwen. Daarom is er geen sprake van directe aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Er zal sprake zijn van incidentele slachtoffers van de gewone dwergvleermuis en in mindere mate ruige dwergvleermuis. De voorziene aantal slachtoffers hebben geen effect op de gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis (de maatgevende 1% mortaliteitsnorm is 1.700 vleermuizen). Andere vleermuissoorten komen zo weinig voor in en rond het plangebied dat sprake is van een verwaarloosbare kans op sterfte.
Voor de overige soorten die aanwezig zijn in het plangebied wordt de 1%-mortaliteitsnorm niet overschreden zodat er geen effect is op populatieniveau.
Er is geen sprake van de aantasting van jaarrond beschermde nesten. Ondanks dat effecten op soorten beperkt zijn is voor een aantal soorten een Wnb-ontheffing soortbescherming noodzakelijk. Effecten op de gunstige staat van instandhouding van de zoogdieren, vleermuizen, amfibieën, vogels en flora zijn echter uitgesloten. Een ontheffing Wnb voor soortenbescherming is verleend en onherroepelijk.
Voor het aspect 'natuurwaarden' is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.6 Cultuurhistorie
5.6.1 Toetsingskader
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag voor de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming was in Nederland geregeld in de Monumentenwet 198872. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet73, die de Monumentenwet 1988 vervangt. Het beschermingsniveau van de oude wetgeving blijft gehandhaafd. De Erfgoedwet vormt het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed.
5.6.2 Onderzoek
Archeologie
Het plangebied heeft deels een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde (figuur 5.8). In en aan de rand van het noordelijk deel van het plangebied (de Schil) is een aantal archeologische monumenten gelegen (zie ook figuur 5.8). Het noordelijk deel van het plangebied (de Schil) ligt op de rand/maakt onderdeel uit van het provinciaal aangeduide archeologisch landschap Maaskant (figuur 5.9).
Figuur 5.8 Archeologische waardenkaart Oss (bron: figuur 11.9 MER)
.
Figuur 5.9 Archeologisch landschap Maaskant (bron: figuur 11.10 MER)
Het windpark is zo geoptimaliseerd dat het geen effect heeft op de archeologische monumenten in het plangebied. De middelhoge archeologische verwachtingswaarde in het plangebied wordt beschermd door het opnemen van een dubbelbestemming voor archeologie, uit het bestemmingsplan buitengebied in voorbereiding.
Voor de aanvraag omgevingsvergunning is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd naar archeologie (zie Bijlage 14) voor een viertal deelgebieden waar de windturbines, opstelplaatsen en ontsluitingswegen voor windturbine 1 tot en met 4 zijn gepland. De twee archeologische monumenten in het plangebied zijn hierbij meegenomen.
Op basis van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om in de gebieden met een middelhoge of hoge verwachting (22,5 ha) bodemverstorende activiteiten die dieper reiken dan de top van het potentieel archeologisch loopvlak zo veel mogelijk te vermijden. Indien dit niet mogelijk is wordt geadviseerd op die plekken waar de bodem verstoord gaat worden een vervolgonderzoek door middel van een karterend en eventueel waarderend proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Binnen de contouren van het AMK-terrein dienen per definitie geen bodemverstorende activiteiten te worden uitgevoerd. Indien hier sprake gaat zijn van bodemverstorende activiteiten die dieper reiken dan 0,2 m –mv dient een aparte vergunningsaanvraag ingediend te worden bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE).
Tevens wordt geadviseerd om bij dieper reikende bodemverstoringen (meer dan 1 meter onder maaiveld) de gebieden met een lage verwachting op het aantreffen van bewoningsresten, maar een potentiële kans op het aantreffen van water gerelateerde complextypen, nader te onderzoeken (8,5 ha). Te denken valt aan een landschappelijk boor- of proefsleuvenonderzoek dat geschikt is om de aanwezigheid van eventueel aanwezige natte complextypen goed in beeld te kunnen krijgen en tevens de genese van de restgeulen binnen het plangebied beter in beeld te brengen. Voorafgaand aan de uitvoering van een (landschappelijk, karterend en/of waarderend) proefsleuvenonderzoek dient een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin de eisen waaraan dergelijke onderzoeken dienen te voldoen worden vastgelegd.
Bovenstaand advies is beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Oss) en is vastgelegd in een selectiebesluit. Op grond van het selectiebesluit worden voorwaarden opgenomen in de omgevingsvergunning. In dit bestemmingsplan zijn archeologische waarde beschermd door het opnemen van dubbelbestemmingen voor archeologie waardoor er ook sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ter plaatse van de archeologische monumenten worden er hoe dan ook geen bodemverstorende activiteiten uitgevoerd.
Overige cultuurhistorische aspecten
Beerse Overlaat
Het noordelijk deel van het plangebied (de Schil) ligt op de rand/maakt onderdeel uit van het provinciaal aangeduide cultuurhistorisch waardevol vlak Beerse Overlaat (onderdeel van het cultuurhistorische landschap Beerse en Baardwijkse Overlaat (figuur 5.10). In artikel 22 van de provinciale Verordening Ruimte is opgenomen dat een bestemming binnen dit vlak mede gericht dient te zijn op het behoud, versterking en duurzame ontwikkeling van cultuurhistorische waarden.
Figuur 5.10 Plangebied Elzenburg-De Geer in cultuurhistorisch waardevol vlak Beerse Overlaat (bron: figuur 11.6 MER)
De Beerse Overlaat is een overlaatsysteem tussen Grave bovenlangs Oss naar Den Bosch, dat eeuwenlang gebruikt is in de regulering van wateroverlast van de Maas. De cultuurhistorische waarden in en nabij het plangebied zijn met name gelegen in de dijken en kades, de weteringen (o.a. Hertogswetering) en de eendenkooien (o.a. de eendenkooi van Macharen).
De relatie tussen de openheid en het vrijwel ontbreken van bebouwing met de Beerse Maas is waardevol. Door de periodieke overstromingen was het gebied van de Beerse Overlaat onbebouwd en ontbrak opgaande begroeiing geheel. Het is een van de meest uitgestrekte open landschappen in ons land. Grote delen van de voormalige Beerse Overlaat zijn in de periode 1950 - 1980 onderhevig geweest aan ruilverkavelingen, waarbij de percelering grootschaliger is geworden en er voor het eerst boerderijen werden gebouwd in dit vroeger geheel onbebouwde gebied. Ondanks de bouw van nieuwe boerderijen heeft het gebied zijn weidse en open karakter behouden. Het gebied maakte als inundatiegebied onderdeel uit van de Zuiderwaterlinie.
Een kenmerkende eigenschap van het cultuurhistorisch vlak in de Beerse Overlaat is het open karakter. De turbines worden deels in het open landschap en in het cultuurhistorisch vlak de Beerse Overlaat gerealiseerd (windturbines 4, 6 en 7). De landschappelijke analyse windpark Elzenburg-De Geer (zie bijlage 5 van Bijlage 1, Bosch Slabbers, 2017) heeft in het kader van het MER uitgebreid onderzoek verricht naar de meest wenselijk opstelling, bezien vanuit landschap en cultuurhistorie. Aan de hand van zeven uitgebreid beschreven toetscriteria zijn alle onderzoeksalternatieven in het MER landschappelijk en cultuurhistorisch beoordeeld.Toetscriterium 5 was: ‘Effecten op cultuurhistorische en archeologische waarden’. Naast de Beerse Overlaat zijn meer cultuurhistorische en archeologische waarden in het gebied aanwezig, zoals de eendenkooi en de Hertogswetering. De onderzoeksalternatieven zijn dan ook op meerdere cultuurhistorische aspecten beoordeeld en niet alleen in verband met de Beerse Overlaat (er waren meerdere ‘subtoetscriteria’ binnen toetscriterium 5).
Bij de beschrijving van toetscriterium 5 zegt Bosch Slabbers over de Beerse Overlaat: "Plaatsing van turbines in de Beerse Overlaat heeft beperkt effect op de openheid van de Beerse Overlaat. Ze zal derhalve minder negatief beoordeeld worden" (dan het effect van de windturbines op andere cultuurhistorische waarden in het gebied).
De openheid van de Beerse Overlaat wordt mede gekenmerkt door de aanwezigheid van landschappelijke 'kamers' die samen het landschap maken. De 'kamers' worden gevormd door laan en wegbeplanting, de beplante Hertogswetering, kleinere (omplante) dorpskernen, Oss en het bedrijventerrein Elzenburg-De Geer. Door meerdere hoge silo’s en bebouwing op Elzenburg-De Geer blijft de stad duidelijk aanwezig in een open landelijk landschap. De turbines leggen ook een relatie met het bedrijventerrein. Door hun grote hoogte zijn de moderne turbines van veel grotere afstand zichtbaar. Dit is bij het ontwerp van windturbineparken ook een belangrijk gegeven. Het concentreren van windparken in compacte opstellingen maakt de visuele invloed vanuit de verdere omgeving kleiner. De locatie wordt ook vanuit cultuurhistorisch oogpunt geschikt geacht voor het plaatsen van windturbines. De locatie vraagt om een ontwerp dat de weidsheid respecteert en zelfs benadrukt, compactheid uitstraalt en waar mogelijk een herkenbaar beeldmerk in zich heeft. Dit heeft ook input gegeven aan de vormgeving van het uiteindelijke plan voor het windpark waardoor er nadrukkelijk rekening is gehouden met de ligging in cultuurhistorisch vlak Beerse Overlaat.
De totale landschappelijke en cultuurhistorische beoordeling van Bosch Slabbers is in het MER afgezet tegen de beoordeling van een groot aantal andere aspecten. In het MER zijn conclusies getrokken aan de hand van de drie doelcriteria: (maximale) opbrengst, (minimale) hinder en (passendheid in het) landschap. Op basis van de conclusies is nagegaan wat vanuit milieu bezien het voorkeursalternatief is: het optimum. Cultuurhistorie is dus onderdeel van een totaalafweging. Een zeker effect op cultuurhistorische waarden wordt onontkoombaar geacht. Maar de bestemming voor windturbines binnen het cultuurhistorische vlak is wel ‘mede gericht op het behoud, versterking en duurzame ontwikkeling van cultuurhistorische waarden’ zoals dat als eis is opgenomen in artikel 22 van de Verordening Ruimte. Verder is er sprake van een tijdelijke bestemming voor maximaal 25 jaar, waardoor per saldo eveneens sprake is van ‘behoud van cultuurhistorische waarden’.
Hertogswetering
De Hertogswetering is op de provinciale en gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als historisch geografische lijn van hoge waarde. De Hertogswetering is in het begin van de veertiende eeuw gegraven en met zijn lengte van ruim dertig kilometer een van de langste weteringen van ons land (figuur 5.10). Het windpark heeft geen directe invloed op deze cultuurhistorische waarde.
Eendenkooi Macharen
Ten noorden van de Hertogswetering ligt de Macharense eendenkooi. Het is één van de oudste eendenkooien van Brabant. De eerste vermelding van de eendenkooi dateert uit 1670. De aanwezige eendenkooi wordt een hoge waarden toegekend, zowel visueel-ruimtelijk, landschappelijk, cultuurhistorische als natuurlijk. Daarbij vormt ze ook belangrijke oriëntatiepunten en draagt bij aan de identiteit van het gebied. Om zoveel mogelijk eenden te kunnen vangen, moest het rondom de kooi stil zijn. Om de eendenkooi werd een cirkel getrokken. Binnen deze cirkel mocht (de eigenaar uitgezonderd) niemand handelingen verrichten die de eenden zouden verstoren of verjagen.
Het is gewenst om de nog aanwezige eendenkooien en het kooirelict te behouden en waar mogelijk de waarden verder te ontwikkelen. Bij de nog geregistreerde eendenkooien dienen ook de kooicirkels met de bijbehorende afpaalrechten gerespecteerd te worden. Ook privaatrechtelijk geldt de kooicirkel bij de geregistreerde eendenkooien als een zakelijk recht, waarbinnen de kooieigenaar bepaalde rechten heeft.
De eendenkooi Macharen is een niet-beschermde eendenkooi en heeft dus geen beschermde kooicirkel waar rekening mee gehouden moet worden. De eendenkooi is een paar jaar geleden hersteld als publieke functie ter behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde. De populieren rondom de kooi zijn destijds gekapt uit veiligheidsoverwegingen. De bomen waren aan het einde van hun levensduur en vormden een gevaar voor het publiek in de kooi. In de kooi zijn opnieuw bomen en stuiken gepland (gevarieerde soorten). Dit komt overeen met het historische gebruik van de kooi en de wettelijke eisen die daar destijds aan werden gesteld.
Windturbine 7 (de meest noordelijke windturbine) ligt in het invloedsgebied van de eendenkooi. Er geldt geen beperking vanuit de eendenkooi op het windpark.
Overige cultuurhistorische waarden
Binnen het plangebied zijn de cultuurhistorische waardevolle elementen verder beperkt. De kavel- en wegstructuur in het gebied is vrij recent, buiten het plangebied zijn enkele cultuurhistorisch waardevolle wegen en boerderijen te vinden. In het plangebied en de directe omgeving liggen geen beschermde cultuurhistorische waarden als monumenten of beschermd stads- of dorpsgezichten.
Figuur 5.11 Cultuurhistorie en archeologie (bron: figuur 11.8 MER)
Het windpark doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden.
5.6.3 Conclusie
Het windpark doet geen afbreuk aan cultuurhistorische en archeologische waarden in het plangebied en de omgeving ervan. De archeologische waarden zijn beschermd door een juridische regeling in dit bestemmingsplan. Er is geen negatief effect op overige cultuurhistorische waarden.
Voor het aspect cultuurhistorie is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.7 Water
5.7.1 Toetsingskader
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de ordende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, et cetera te voorkomen.
De verplichte watertoets is geregeld in de artikelen 3.1.1. en 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen bevoegd gezag, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebied specifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' moet worden gehanteerd.
Het waterschap Aa en Maas is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plaatsingsgebied en directe omgeving. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater.
In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied en directe omgeving wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen.
5.7.2 Onderzoek
Grondwater
Het plangebied ligt op de overgang van het natte rivierengebied en de hoger gelegen droge dekzandgebied. Het grondwatersysteem kent twee watervoerende pakketten. De grondwaterstroming is noordwestwaarts gericht en komt grofweg overeen met de topografie (het ondiepe grondwater stroomt van de hogere delen richting de Maas). De stroming wordt mede beïnvloed door de neerslag op de hoge gronden ten zuiden van Oss, de waterwinningen, industrie en landbouw gerelateerde onttrekkingen) en de waterhoogte van de Maas. Ten noorden van de Hertogswetering is de stroming variabel: deels gericht op de drinkwaterwinningen en veelal van de rivier naar de hoofdwetering toe.
In het Dinoloket zijn geen gegevens van grondwaterboringen beschikbaar in het plangebied. Net ten noorden van het plangebied heeft tussen 2000 en 2013 wel een grondwaterstand-onderzoek plaatsgevonden. De grondwaterstand op de boring locatie schommelt tussen NAP +4.27 meter en NAP +4.85 meter. Uit de grondwatertrappenkaart blijkt dat langs de Hertogswetering de hoogste grondwaterstanden voorkomen. Verder naar het zuiden wordt het droger.
Het plangebied zelf bevindt zich niet in een waterwingebied, een grondwater-beschermingszone of een boringvrije zone. Ten westen van de Hertogswetering (buiten het plangebied) lag tot voor kort een drinkwatergebied met omliggend grondwaterbeschermingsgebied. De drinkwaterwinning in dit gebied wordt in de toekomst afgebouwd: vanaf 2018 wordt er geen drinkwater meer gewonnen (bron: website Brabant Water). De natuur gebieden in de directe omgeving van het plangebied zijn tevens aangewezen als gebieden met een beschermde waterhuishouding.
De stand van het grondwater in het plangebied wordt niet beïnvloed door de plaatsing van windturbines. Voor de kwaliteit van het grondwater is het van belang dat de windturbines en de daarbij horende werken, zoals de fundering, geen uitlogende materialen bevatten. Daarnaast moet er tijdens de bouwfase op worden gelet dat er geen milieuvervuilende materialen en stoffen in het grond- en oppervlaktewater terecht komen, die mogelijk tot kwaliteitsvermindering kunnen leiden.
Bemaling
Afhankelijk van de definitieve diepteligging van zowel de fundering als de kabels en de relatie tot de grondwaterstand moet mogelijk bemalen worden voor de aanleg van deze aspecten. Dit dient in een latere fase van het plan uitgewerkt te worden.
Oppervlaktewater
In het agrarische deel van het plangebied ligt een aantal sloten, op Elzenburg ligt de haven aan het Burgemeester Delenkanaal.
Aan de noordrand van het plangebied stroomt de Hertogswetering, een van de langste weteringen in Nederland met een lengte van ruim 30 kilometer. De wetering is in de veertiende eeuw gegraven uit een oude droge bedding van de Beersche Maas. Het traject van de Hertogswetering dat door Oss stroomt, heeft de functie van ecologische verbindingszone en is aangewezen als Kaderrichtlijnwater (KRW) waterloop en A-watergang op de legger van het waterschap. Langs de zuidzijde van het plangebied, globaal tussen Hertogswetering, langs Megensebaan naar het zuiden en vervolgens langs Eemmeer/Geerstraat ligt ook een A-watergang (primaire watergang), deze heeft ook nog een aftakking vanaf de Megensebaan het plangebied in. Daarnaast liggen er volgens de waterlegger diverse B-watergangen in het plangebied, dit zijn secundaire watergangen of zogenoemde schouwsloten. Deze schouwsloten zijn in onderhoud bij aangrenzende landeigenaren. A-watergangen hebben vanwege hun primaire functie voor de waterhuishouding ook een bestemming 'Water', voor B-watergangen (schouwsloten) geldt dat niet.
Ten behoeve van de aanleg van de ontsluitingsweg van windturbines 1 en 2 wordt een A-watergang gekruist. Voor de aanleg van een duiker bij de ontsluiting van windturbine 1 in deze watergang is een vergunning op basis van de Keur nodig.
Figuur 5.12 Uitsnede legger waterschap Maas en Aas (bron: https://maps.aaenmaas.nl/portaal/ legger_oppervlaktewater/)
De realisatie van de windturbines vraagt per turbine om de aanleg van circa 3.500-4.100 m2 verhard oppervlak (bestaande uit fundering, opstelplaatsen én onderhoudswegen). Hiervoor is vanuit de Keur in beginsel een compensatie-eis gesteld van 60 mm per vierkante meter aan toename van verhard oppervlak bij meer dan 2.000 m2. Door de komst van het windpark vindt er een (beperkte) toename plaats van het hemelwater dat via het verharde oppervlak en de berm vertraagd wordt geloosd op de lokale watergangen. Omdat de toename van deze extra lozingen naar verwachting beperkt is, en de watergangen relatief snel afvoeren op de Hertogswetering kan het effect op eventuele wateroverlast in het gebied worden uitgesloten. In afstemming met het waterschap hoeven er geen specifieke voorzieningen voor waterberging te worden getroffen. Desgewenst kunnen er zaksloten aangelegd worden langs de opstelplaatsen om de afvoer en infiltratie ter plaatse nader te reguleren. Er is geen vergunning of ontheffing op basis van de Keur nodig.
Waterveiligheid
Het noordelijk deel van het plangebied (de Schil) is reserveringsgebied voor waterberging in de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant. De Verordening bepaalt dat een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Reservering waterberging' mede strekt tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. De toelichting bevat een verantwoording over de wijze waarop de geschiktheid van het gebied voor waterberging behouden blijft indien dat bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling. Daarnaast ligt de locatie in een potentieel overstromingsgebied (met een laag risico) vanuit de Maas. Mogelijk levert dit bij daadwerkelijke overstroming beperkingen in bereikbaarheid van de windturbines op maar dit vormt verder geen belemmering voor het realiseren van de windturbines.
Het reserveringsgebied is opgenomen in het bestemmingsplan met een dubbelbestemming 'Waarde - Reserveringsgebied waterberging'. In het reserveringsgebied voor waterberging wordt alleen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een windturbine geplaatst. De realisatie van de turbine zorgt voor een afname van de ruimte voor waterberging. De komst van kapitaalintensieve bouwwerken mag niet tot een afname van het waterbergend vermogen van het gebied leiden. Het gebied moet kunnen overstromen (1,5 meter water). De afname van het waterbergingsgebied is minimaal door het plan (ruimte die de fundering en mast innemen: maximaal circa 500 m2), daardoor zal er geen significante afname van het waterbergend vermogen in het gebied zijn. Als voorwaarden voor toepassing van wijzigingsbevoegdheid, wordt bepaald dat ontwikkelingen in het reserveringsgebied waterberging niet tot een significante afname van het waterbergend vermogen mogen leiden. Zo staat dat ook bepaald in de provinciale verordening. Over het wijzigingsplan is nog wel afstemming met het waterschap noodzakelijk. Binnen de onderliggende bestemmingen is geen bebouwing toegestaan dus hoeft er geen specifieke regeling opgenomen te worden in de dubbelbestemming ten aanzien van bebouwing, ook bestaand bestemd gebruik is niet strijdig met het reserveringsgebied voor waterberging. Hiermee wordt het reserveringsgebied beschermd en in stand gehouden.
Figuur 5.12 Waterbergingsgebied en reserveringsgebied waterberging (bron: figuur 12.10 MER)
Waterkwaliteit/KRW
De waterkwaliteit in het agrarisch deel van plangebied is niet bekend. Naar verwachting is de waterkwaliteit vooral bepaald door de natuurlijke ondergrond en het menselijke (agrarische) gebruik). Ook op Elzenburg is de waterkwaliteit niet bekend. Deze hangt naar verwachting samen met het gebruik als bedrijventerrein.
Uit de Waterkwaliteitskaart van het Waterschap Aa en Maas blijkt dat er geen meldingen zijn gedaan over de waterkwaliteit in de omgeving van het plangebied.
De Hertogswetering is aangewezen als Kaderrichtlijnwater (KRW)-watergang: NLD38-7D, type M3 gebufferde regionale kanalen. De Hertogswetering heeft een ecologische functie waarvoor een goede waterkwaliteit van belang is. Het waterschap heeft in 2014 factsheets uitgebracht over de waterkwaliteit van de KRW-watergangen. De Hertogswetering ligt in het rivierkleigebied, is gegraven, heeft een onnatuurlijk karakter, ligt deels in kades en ontvangt afhankelijk van de aanvoer water uit het waterlichaam Graafsche Raam, Lage Raam en Peelkanaal of uit de Maas. Primair vindt voeding plaats met water uit de Raam. In droge periodes wordt water vanuit de Maas ingelaten die via de Raam dan richting de Hertogswetering wordt gestuurd. Daarnaast ontvangt het jaarlijks circa 20 miljoen m3 aan effluentwater van de RWZI Oijen (Dit echter ten westen/stroomafwaarts van het plangebied).
De aanleg en het gebruik van de windturbines leidt niet tot waterverontreiniging en heeft daarmee ook geen invloed op KRW-waterlichaam Hertogswetering.
Watertoets
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van overleg met instanties als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas. De resultaten van overleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Daarmee is invulling gegeven aan de verplichte watertoets.
5.7.3 Conclusie
De windturbines hebben geen negatief effect op de waterhuishouding. Een watervergunning is in ieder geval noodzakelijk voor watercompensatie/-berging. Daarnaast is mogelijk ook een watervergunning nodig voor grondwateronttrekking tijdens de aanleg, als ook bij aanpassingen aan watergangen. Rekening houdend met de aanbevelingen van het waterschap voldoet het plan voor het aspect water aan een goede ruimtelijke ordening.
5.8 Overige Aspecten
5.8.1 Geur en stoffen
Toetsingskader
Het plaatsen van windturbines kan mogelijk effect hebben op de verspreiding van stoffen van andere bronnen in de lucht (bijvoorbeeld stikstofoxiden, fijnstof en geur) (figuur 5.13). Voor de duidelijkheid: windturbines zelf produceren geen stikstofoxiden, fijnstof en geur.
De aanwezigheid en mate van het mogelijk effect van windturbines hangt af van een aantal factoren:
- de locatie van de windturbine ten opzichte van de bron en gevoelige objecten (bovenwinds of benedenwinds);
- de hoogte van de windturbine in relatie tot de hoogte van bronnen (zit de pluim van de emissie uit de bron wel, niet of gedeeltelijk in het invloedsgebied van de windturbine);
- de aard van de uitstoot (temperatuur, snelheid e.d.);
- de weerscondities.
Figuur 5.13 Mogelijke invloed van windturbine op verspreiding stoffen (bron: MER)
Onderzoek
Met behulp van een specifiek voor dit onderwerp gemaakt rekenmodel STACKS heeft Erbrink Stacks Consult het effect van windturbines op en nabij Elzenburg-De Geer op de verspreiding stoffen van omliggende bronnen onderzocht (bijlage 9 van Bijlage 1). De effecten van zijn berekend voor de worst-case alternatieven uit het MER 1A (meeste lage turbines) en 1B (meeste hoge turbines). Alternatief 1B is representatief voor onderliggend plan.
In het onderzoek zijn de bronnen van 6 bedrijven op Elzenburg - De Geer betrokken. Deze bedrijven hebben uitstoothoogtes (> 20 meter) in het invloed gebied van de windturbines. Lagere bronnen zijn niet betrokken: de uitstoot hiervan ligt niet in het invloedsgebied van de windturbines. Uitzondering is Unipol. Deze heeft een uitstoothoogte van 15 meter, maar een specifieke warmte uitstoot die de pluim wellicht toch in het invloedsgebied van de windturbines brengt. Een deel van de onderzochte emissie is huidig bestaand, een deel betreft vergunde maar nog niet bestaande uitstoot (de mogelijke mestverwerkingsfabriek bij OOC en de uitbreiding van Bracofeed Storage Oss).
De effecten van de windturbines op de verspreiding van stikstofoxides (NOx), fijnstof (PM10) en geur zijn berekend. Deze berekeningen zijn gedaan met en zonder de invloed van bebouwing op de verspreiding. Met gebouwinvloed wordt het effect van windturbines enigszins kleiner, zonder gebouw-invloed wordt het effect van de windturbines enigszins overschat.
De NO2 (stikstofdioxide) uitstoot van de onderzochte bronnen is minder dan 0,5 ug/m3 en laag ten opzichte van de achtergrondconcentratie (15 tot 18 ug/m3). In noordoostelijke richting leiden de windturbines tot een verlaging van de NO2-concentraties ten opzichte van de achtergrondconcentraties (tot 5% met gebouwinvloed, tot 15% zonder gebouwinvloed). Op enkele locaties op Elzenburg zelf is er (gerekend zonder gebouwinvloed) enige toename (maximaal 8%), met gebouwinvloed gerekend is er weer geen toename. In andere richtingen is geen effect waarneembaar. Wettelijke grenswaarden voor NO2 (40 ug/m3) worden niet overschreden en dat verandert niet door de windturbines.
De PM10 (fijnstof) uitstoot van de onderzochte bronnen is minder laag (lokaal tot 5 à 6 ug/m3) ten opzichte van de achtergrondconcentratie (22 tot 25 ug/m3) dan die van NO2, met name door grondgebonden bronnen. De uitstoot uit schoorstenen is relatief laag. De windturbines hebben nauwelijks effect op de PM10-concentraties (op enkele punten 4% afname ten opzichte van de achtergrondconcentratie). De verlaging is gering: maximaal 0,04 ug/m3 op de referentiewoningen (gerekend met gebouwinvloed). Gerekend met gebouwinvloed zijn de afnames, vergelijkbaar met NO2, groter en is er op Elzenburg zelf lokaal een (geringe) toename (maximaal 0,03 ug/m2). Wettelijke grenswaarden voor PM10 (40 ug/m3) worden niet overschreden en dat verandert niet door de windturbines.
De hogere windturbines leiden niet tot toename van geurconcentraties. Als gekeken wordt naar het effect van windturbines op de verspreiding van geur van individuele bedrijven, kan gesteld worden dat de hogere windturbines geen effect hebben. Ten noorden van Elzenburg neemt de geurblootstelling als gevolg van Bracofeed Storage Oss af. Agrifirm heeft de grootste uitstoot van geur van de onderzochte bronnen, maar de windturbines hebben hier geen effect op. Ook de geuruitstoot van OOC (waaronder de voorgenomen mestverwerkingsfabriek) wordt niet beïnvloed door windturbines.
Als bij een calamiteit op Elzenburg - De Geer of op de N329/Burgemeester Deelenkanaal een gifwolk vrijkomt en als deze in het invloedsgebied komt van de windturbines, kunnen de windturbines effect hebben op de verspreiding van de gifwolken. Vergelijkbaar met het effect op verspreiding van stikstof, fijn stof en geur hangt dit af van een aantal factoren (locatie bron ten opzichte van windturbines, karakteristiek van de gifwolk (hoogte van de pluim, temperatuur). In veel gevallen zal de gifwolk (sneller) worden verdund. In enkele gevallen zal de gifwolk eerder neerslaan op de grond of juist verder weg neerslaan. Er bestaan geen wettelijke of beleidsregels over de mogelijke interactie van windturbines en gifwolken bij calamiteiten. Bij calamiteit kunnen de windturbines indien noodzakelijk worden stilgezet.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect geur en stoffen wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
5.8.2 Vliegverkeer
Toetsingskader
De bouw van windturbines kan van invloed zijn op het vliegverkeer in Nederland, met name de hoogte van windturbines is daarbij relevant. Voor het vliegverkeer is het van belang dat de vliegveiligheid en de werking van radar- en communicatieapparatuur te allen tijde kunnen worden gegarandeerd.
Laagvlieggebieden en helikopteroefengebieden kennen bouwhoogtebeperkingen waarbij voorkeur rekening mee gehouden wordt. Hierbij is van belang dat de rotorbladen van een windturbine de route niet 'doorsnijden'. Er moet dus bij voorkeur (niet verplicht) een afstand van minimaal een halve rotordiameter tot de rand van de laagvlieggebieden worden gehouden. Voor het veilig gebruik van luchthavens voor de militaire en civiele luchtvaart zijn obstakelbeheersvlakken ingesteld waarbinnen hoogtebeperkingen gelden.
Afhankelijk van de locatie kan een windpark een verstorende werking hebben op Communicatie-, Navigatie- en Surveillance (CNS)-apparatuur van de luchtverkeersleiding voor burgerluchtvaart.
Onderzoek
Het windpark Elzenburg-De Geer bevindt zich niet in een op basis van het Barro beschermde laagvliegroute, maar wel in het laagvlieggebied Maas en Waal en onder de zogenoemde 'laagvliegroute VO'. Het laagvlieggebied Maas en Waal wordt gebruikt als oefengebied voor de luchtmacht voor het verbeteren van de navigatie en positionering van helikopters in onbekend terrein. De laagvliegroute VO is oefengebied voor de vliegeropleiding. De minimum vlieghoogte bedraagt 75 meter boven hindernissen. Op basis van contact met de Directie Vastgoedbeheer Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (zie Bijlage 16) mag geconcludeerd worden dat laagvlieggebieden (waaronder ook 'Maas-Waal') geen bouwhoogtebeperkingen opleveren voor windturbines. Het laagvlieggebied VO (voor helikopters en lichte vliegtuigen) werpt ook geen beperkingen op, al wordt de bruikbaarheid van het gebied zeer gering wanneer een hoog obstakel binnen het gebied wordt geplaatst. De minimum vlieghoogte in dit gebied is 30 meter. Het zou dus zeer worden gewaardeerd wanneer er geen turbines in die route worden geplaatst. Verschuiven van de windturbines in het plangebied biedt hiervoor geen oplossing. Voor de gemeente Oss is het plangebied het meest kansrijke gebied om windturbine op korte termijn te realiseren en een aanzienlijk aandeel in haar energiedoelstellingen te bewerkstelligen. Er is dus desondanks voor gekozen de windturbines in het laagvlieggebied te positioneren. Dit is aan de rand van het gebied en er blijft dus nog voldoende vrij laagvlieggebied over.
Figuur 5.14 Laagvliegroute Maas en Waal (bron: figuur 10.1 MER)
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) heeft aangegeven (zie Bijlage 16) dat een windpark op de beoogde locatie buiten de toetsingsvlakken ligt die horen bij de communicatie-, navigatie- en surveillance apparatuur in beheer van Luchtverkeersleiding Nederland. Er is geen verder onderzoek nodig door LVNL. Ook is advies gevraagd aan de Inspectie voor Infrastructuur en Transport (ILenT). De Inspectie toetst of te realiseren objecten gevolgen hebben voor de veiligheid van de burgerluchtvaart. De Inspectie voor Infrastructuur en Transport (ILenT) geeft aan dat het beoogde windpark zich bevindt buiten hoogtebeperkingsgebieden rondom luchthavens (zie Bijlage 16). Daarnaast verzoekt ILenT om de windturbines te voorzien van obstakelmarkering en obstakellichten in overeenstemming met het informatieblad ‘Aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland’. Bij realisatie van de windturbines wordt verzocht dit in een lichtenplan ter toetsing voor te leggen.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtvaart is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.8.3 Defensie- en scheepsradar
Toetsingskader
Plaatsing van windturbines kan mogelijk ook leiden tot verstoring van de radar. Dat geldt voor zowel radar ten behoeve van de lucht- als de scheepvaart.
Voor de militaire radarposten in Nederland moet binnen een straal van 75 kilometer van een radarpost worden gekeken of windturbines de radar niet teveel verstoren en moet een plan ter goedkeuring aan Defensie worden voorgelegd. Het beleid over verstoringsgebieden rond militaire radars van het Ministerie van Defensie is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)74 en is nader uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)75. Er dient een minimale dekkingsgraad van 90% op 1.000 voet in stand te blijven om een goede werking van de radar te garanderen.
Onderzoek
Defensieradar
Het Rarro schrijft verstoringsgebieden voor waarbinnen de radarverstoring moet worden getoetst. Voor deze gebieden wordt een normprofiel aangehouden dat voor windturbines loopt tot 75 kilometer van de primaire radarposten, zijnde de vijf zogenoemde Millitary Approach Surveillance Systems (MASS)-radars en twee Medium Power Range (MPR)-radars.
TNO heeft onderzoek gedaan naar de effecten van windturbines op en nabij Elzenburg - de Geer (zie Bijlage 17).76 Bij de berekeningen is uitgegaan van twee windturbineconfiguraties:
- configuratie 1: Een opstelling met vier windturbines uitgevoerd met windturbines met worst-case afmetingen uit de vermogensklasse van 4 MW, een ashoogte van 142 meter en een rotordiameter van 136 meter;
- configuratie 2: Een opstelling met zes windturbines uitgevoerd met windturbines van het type Vestas V136 met een opgewekt vermogen van 4.2 MW, een ashoogte van 142 meter en een rotordiameter van 136 meter.
Het bouwplan bevindt zich binnen de 75 kilometer cirkels van één van de Military Approach Surveillance System (MASS) verkeersleidingsradars en binnen de 75 kilometer cirkel rond de locatie van de MPR gevechtsleidingsradar Nieuw Milligen en de nieuwe SMART-L EWC GB gevechtsleidingsradar te Herwijnen die op termijn de locatie bij Nieuw Milligen gaat vervangen. De analyse is uitgevoerd voor de volgende radarsystemen:
- het primaire verkeersleidingsradarnetwerk, bestaande uit een vijftal MASS verkeersleidingsradarsystemen verspreid over Nederland en met de nog te plaatsen extra MASS radar bij De Kooy in Den Helder en aangevuld met de Terminal Approach radar (TAR) West bij Schiphol;
- de MPR gevechtsleidingsradar op de locatie Nieuw Milligen;
- de SMART-L gevechtsleidingsradar op de locatie Herwijnen.
Resultaten primaire verkeersleidingsradarnetwerk
Op de locatie van de windturbines eist het Ministerie van Defensie voor het verkeersleidingsradarnetwerk een minimale detectiekans van 90% voor een doel met een radaroppervlak van 2 m2. De berekeningen zijn uitgevoerd voor twee configuraties. Twee mogelijke optredende effecten zijn onderzocht:
- 1. reductie van de detectiekans ter hoogte van het bouwplan: Na realisatie van het bouwplan is er op de toetsingshoogte van 1000 voet zijn de verminderingen van de detectiekans ter hoogte of in de directe nabijheid van het bouwplan als volgt:
- voor configuratie 1 is kleinst berekende detectiekans 98%. Het bouwplan voldoet dus aan de thans gehanteerde 2018 norm;
- voor configuratie 2 is kleinst berekende detectiekans 99%. Het bouwplan voldoet dus aan de thans gehanteerde 2018 norm.
2. reductie van het maximum bereik ten gevolge van de schaduwwerking van het bouwplan:
- voor configuratie 1: De MASS radars te Soesterberg en Volkel ondersteunen elkaar volledig in de schaduwgebieden achter het bouwplan. Na realisatie van het bouwplan is er op de toetsingshoogte van 1000 voet dan ook geen afname van het maximum bereik waarneembaar. Het bouwplan blijft daarmee binnen de thans gehanteerde 2018 norm;
- voor configuratie 2: De MASS radars te Soesterberg en Volkel ondersteunen elkaar volledig in de schaduwgebieden achter het bouwplan. Na realisatie van het bouwplan is er op de toetsingshoogte van 1000 voet dan ook geen afname van het maximum bereik waarneembaar. Het bouwplan blijft daarmee binnen de thans gehanteerde 2018 norm.
Resultaten MPR gevechtsleidingsradar te Nieuw Milligen
Op de locatie van de windturbines eist het Ministerie van Defensie voor de gevechtsleidingsradar een minimale detectiekans van 90%.
Er zijn twee mogelijke optredende effecten zijn onderzocht:
1. Reductie van de detectiekans ter hoogte van het bouwplan:
- voor configuratie 1: De detectiekans is na realisatie van het bouwplan op de toetsingshoogte van 1000 voet binnen de thans gehanteerde 2018 norm gebleven;
- voor configuratie 2: De detectiekans is na realisatie van het bouwplan op de toetsingshoogte van 1000 voet niet binnen de thans gehanteerde 2018 norm gebleven.
2. Reductie van de detectiekans ten gevolge van de schaduwwerking van het bouwplan:
- voor configuratie 1: Het verlies aan maximum bereik van de radar op deze hoogte in de sector waarin schaduwwerking optreedt, blijft na realisatie van het bouwplan binnen de thans gehanteerde 2018 norm;
- voor configuratie 2: Het verlies aan maximum bereik van de radar op deze hoogte in de sector waarin schaduwwerking optreedt, blijft na realisatie van het bouwplan binnen de thans gehanteerde 2018 norm.
Resultaten gevechtsleidingsradar op de nieuwe locatie te Herwijnen
Op de locatie van de windturbines eist het Ministerie van Defensie voor de gevechtsleidingsradar een minimale detectiekans van 90%.
Er twee mogelijke optredende effecten zijn onderzocht:
1. Reductie van de detectiekans ter hoogte van het bouwplan:
- voor configuratie 1: De detectiekans is na realisatie van het bouwplan op de toetsingshoogte van 1000 voet binnen de thans gehanteerde 2018 norm gebleven;
- voor configuratie 2: De detectiekans is na realisatie van het bouwplan op de toetsingshoogte van 1000 voet binnen de thans gehanteerde 2018 norm gebleven. De detectiekans is na realisatie van het bouwplan op de toetsingshoogte van 1000 voet binnen de thans gehanteerde 2018 norm gebleven;
2. Reductie van de detectiekans ten gevolge van de schaduwwerking van het bouwplan:
- voor configuratie 1: Het maximum bereik van de radar op deze hoogte in de sector waarin schaduwwerking optreedt, blijft na realisatie van het bouwplan binnen de thans gehanteerde 2018 norm;
- voor configuratie 2: Het maximum bereik van de radar op deze hoogte in de sector waarin schaduwwerking optreedt, blijft na realisatie van het bouwplan binnen de thans gehanteerde 2018 norm.
Beoordeling Defensie
Het radarverstoringsonderzoek is beoordeeld door namens het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) van het Ministerie van Defensie (zie ook de brief d.d. 15 april 2019 in Bijlage 17).77
De Configuratie 1, met 4 windmolens in de worst-case categorie blijft, hoewel minimaal, binnen de door CLSK gestelde limieten. Het CLSK heeft dan ook geen bezwaar tegen uitvoering van dit windpark conform de getoetste configuratie 1.
De configuratie 2, met 6 windmolens van het type Vestas V136 blijft niet binnen de door het CLSK gestelde limieten. Het CLSK heeft dan ook bezwaar tegen uitvoering van dit windpark conform de getoetste configuratie 1. Echter, de limietoverschrijding vindt plaats op een militaire radar die op de nominatie staat vervangen te worden. Indien deze vervanging plaatsvindt dan wordt er aan de minimale radardekkingseisen voldaan.
Het CLSK heeft dan ook geen bezwaar tegen de realisatie van de in configuratie 2 benoemde windpark met dien verstande dat aan onderstaande voorwaarden voldaan moet worden:
- 1. de radar te Herwijnen is in werking gesteld;
- 2. het windpark (van zes windturbines) bestaat volledig uit de getoetste windturbine Vestas V136.
Indien aan voorwaarde 2 niet voldaan wordt, dan zal een nieuw radarverstoringsonderzoek aan CLSK ter beoordeling aangeboden moeten worden met de juiste configuratie van windturbines.
Het ministerie van Defensie kan zich vinden in de onderzoeksresultaten van TNO en ziet met inachtneming van de opmerkingen over de twee configuraties geen andere bezwaren om zich tegen de komst van het windpark Elzenburg-De Geer te keren. Substantiële op wat door TNO is getoetst, dienen opnieuw voor akkoord voorgelegd te worden aan het ministerie van Defensie.
Er wordt een voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheid toegevoegd die invulling geeft aan de voorwaarden ten aanzien van radarverstoring. Aangetoond is dat er voor de worst-case windturbines voor de vier direct bestemde windturbines er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ook is aangetoond dat het gehele windpark op basis van een concreet windturbinetype kan voldoen wanneer de radar in Herwijnen in werking is gesteld. Door het opnemen van een voorwaarde in de wijzigingsbevoegdheid voor de toetsing van radarverstoring in alle andere gevallen (dus bij keuze voor een ander dan het getoetste windturbinetype dan in configuratie 2 en/of in het geval dat Nieuw-Milligen nog in werking is), is er sprake van een ruimtelijk uitvoerbaar plan.
Scheepsradar
Er is onderzocht of nabij het plangebied walradarstations voor de scheepvaart gelegen zijn en of het plangebied in het invloedsgebied ervan ligt. Dit is niet het geval. De haven van Oss heeft geen walradarsysteem.
Conclusie
Vanuit de aspecten defensieradar en scheepsradar is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
- 74. Besluit van 31 augustus 2012, nr. IENM/BSK-2012/30229, tot wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening: aanwijzing radarverstoringsgebieden
- 75. Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 9 december 2011, nr. IENM/BSK-2011/161600, houdende vaststelling van algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening)
- 76. Dit onderzoek is nog steeds actueel en bruikbaar omdat het windpark qua afmetingen en posities in onderhavig bestemmingsplan ongewijzigd is ten opzichte van het bestemmingsplan 2019. Dit is ook bevestigd door Defensie.
- 77. Een nieuwe verklaring van geen bezwaar is niet noodzakelijk omdat het plan voor het windpark ongewijzigd is gebleven ten opzichte van het bestemmingsplan 2019.
5.8.4 Gezondheid
Toetsingskader
Er bestaat een relatie tussen milieu en gezondheid. Ook andere factoren dan milieufactoren zijn van invloed op de gezondheid van mensen, denk aan roken, beweging en het binnenklimaat van woningen. Uit ervaring bij projecten voor windenergie blijkt dat er bij omwonenden zorgen kunnen bestaan over de mogelijke gevolgen van windenergie op de kwaliteit van de leefomgeving. In het MER (zie Bijlage 1 hoofdstuk 15) is daarom het onderwerp windenergie in relatie tot gezondheid nader belicht.
Uit zienswijzen bij projecten voor windenergie blijkt dat er bij een gedeelte van de omwonenden zorgen bestaan over de mogelijk negatieve effecten van windenergie op de directe leefomgeving (hinder). De invloed van windturbines op omwonenden is globaal in drie aspecten te verdelen:
- geluid en trillingen;
- visuele aspecten (zichtbaarheid en slagschaduw);
- veiligheid.
Wanneer windturbines in bewoonde gebieden worden geplaatst, kunnen omwonenden hinder ondervinden van deze aspecten. Windturbines worden regelmatig in verband gebracht met een verscheidenheid aan gezondheidsproblemen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er een onderscheid is tussen hinder en effecten op gezondheid, hoewel er wel een verband tussen beide bestaat. Hinder kan worden ondervonden, terwijl er geen sprake hoeft te zijn van gezondheidseffecten. (Ernstige) hinder zou kunnen leiden tot gevoelens van irritatie, boosheid en onbehagen en als gevolg daarvan tot gezondheidseffecten (zoals bijvoorbeeld hoge bloeddruk).
Het aspect gezondheid maakt impliciet deel uit van eerdere paragrafen in dit hoofdstuk, aangezien de normen die zijn opgesteld voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid het doel hebben mensen te beschermen tegen onaanvaardbare hinder. Bij het vaststellen van die normen speelden gezondheidsaspecten een rol. Voor het aspect gezondheid op zich bestaat geen wettelijk toetsingskader. De GGD heeft de alternatieven voor Windpark Elzenburg - De Geer beoordeeld op effecten op gezondheid van omwonenden (zie bijlage 8 van Bijlage 1). Voor meer achtergronden wordt verwezen naar hoofdstuk 15 van Bijlage 1.
Onderzoek
In paragraaf 5.2, 5.3, en 5.4 is al ingegaan op (hinder)aspecten die mede van belang kunnen zijn voor het effect op de gezondheid en bijbehorende wettelijke normen. Dit betreft de aspecten geluid, slagschaduw en veiligheid. In paragraaf 5.2 wordt ook al specifiek in gegaan op laagfrequent geluid, wat regelmatig wordt aangehaald als gezondheids- en hinder aspect in relatie tot windturbines. In paragraaf 5.8.1 wordt ingegaan op geur en stoffen. Voor deze aspecten is aangetoond dat het windpark voldoet aan de geldende normen en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening op de individuele aspecten.
Wetenschappelijke studies
Er zijn talrijke studies naar gezondheidseffecten78 van windturbines uitgevoerd. Juist omdat het om gezondheid gaat, wordt alleen gebruik gemaakt van die studies waaraan in belangrijke mate door onafhankelijke medici of gezondheidsinstituten is meegewerkt.
De relatie tussen blootstelling aan windturbines en gezondheidsklachten is complex. Op basis van verschillende (wetenschappelijke) onderzoeken is de algemene conclusie dat windturbines wel bij individuen tot het ervaren van hinder leiden, en daardoor indirect tot gezondheidseffecten leiden. Er is echter geen rechtstreeks verband tussen windturbines en gezondheidseffecten aangetoond. Slaapverstoring door windturbines is niet uitgesloten, maar kan op basis van de huidige beschikbare data ook niet worden aangetoond. Deze paragraaf bevat een beknopte uiteenzetting van de belangrijkste studies en onderwerpen.
WHO Environmental Noise Guidelines for the European Region
De World Health Organization (WHO) heeft richtlijnen voor milieugeluid ontwikkeld op basis van wetenschappelijk onderzoek, waaronder windturbinegeluid.79 De WHO geeft in het rapport een geconditioneerd advies om de blootstelling van geluidniveaus van windturbines te reduceren tot 45 dB Lden. Dit geconditioneerd advies volgt uit de constatering dat er op basis van vier studies wordt gesteld dat 10 procent van de populatie sterk gehinderd is door blootstelling aan een geluidniveau van 45 dB Lden. Omdat het beschikbare bewijs voor de relatie tussen windturbinegeluid en hinder en gezondheid volgens de WHO van lage kwaliteit is, wordt het advies voor een normstelling van 45 dB Lden als conditioneel beschouwd. Verder komt uit het rapport van de WHO naar voren dat er geen statistisch significante relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, cognitieve stoornissen, gehoorproblemen, ongunstige zwangerschap uitkomsten en slaapstoornissen. De WHO vat het bewijs voor de relatie tussen windturbinegeluid en gezondheid als volgt samen: "as the foregoing overview has shown, very little evidence is available about the adverse health effects of continuous exposure to wind turbine noise." (p. 84). Tot slot geeft het rapport aan dat contextuele factoren (zoals de opvatting ten opzichte van windturbines, direct zicht, economisch profijt) een belangrijke rol spelen in de effecten en de ervaring van windturbinegeluid.
Het RIVM heeft aangegeven de richtlijnen te bestuderen.
Onderzoek RIVM & GGD 201380, 201781 en 202082
Het informatieblad GGD is in 2013 opgesteld door het RIVM. De GGD heeft behoefte aan concrete, objectieve en evenwichtige informatie om er hun advies op te baseren. Het informatieblad dient als ondersteuning bij het beantwoorden van gezondheidsvragen van omwonenden van (geplande) windturbines. In 2017 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een literatuurstudie uitgevoerd naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid en gezondheid. 32 (peer reviewed83) wetenschappelijke onderzoeken tussen 2009 en 2017 zijn onderzocht in de literatuurstudie. In 2020 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM een update van het 2017 onderzoek gepubliceerd.
Alle literatuurstudies concluderen dat een windturbine geen directe effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Wel kunnen er indirecte effecten optreden. Mensen die in de nabijheid bij windturbines wonen, kunnen hinder door geluid ondervinden. Slagschaduw, zichtbaarheid en knipperende lichten kunnen bijdragen aan de mate van hinder die wordt ondervonden. Het geluidniveau van windturbines is minder hoog dan van andere bronnen (verkeer en dergelijke), maar het karakter zorgt ervoor dat het windturbinegeluid bij lagere niveaus als hinderlijk wordt ervaren. Hinder kan zich uiten in irritatie, boosheid en onbehagen. Weinig data is beschikbaar om de invloed van windturbines op slaapoverlast te kunnen evalueren. In de onderzoeken is gevonden dat slaapoverlast en andere gezondheidseffecten van omwonenden van windparken gerelateerd kan zijn aan hinder, in plaats van directe blootstelling.
Eveneens kunnen economische aspecten van invloed zijn op het ervaren van hinder van windturbines. In een Zweeds onderzoek84 is geconcludeerd dat mensen met een economisch belang bij windturbines geen hinder ondervonden van het windturbinegeluid, ondanks dat zij hetzelfde geluidniveau ondervinden als andere respondenten en dezelfde termen gebruikten om het geluid te karakteriseren. Tevens kunnen persoonlijke omstandigheden zoals gevoeligheid, privacy zaken en het planningsproces van het windpark van invloed zijn op de ervaren hinder.
Het informatieblad van 2013 adviseert om omwonenden zoveel mogelijk te betrekken bij de ontwikkeling van windenergie en waar mogelijk in de exploitatiefase, bijvoorbeeld in de vorm van (financiële) participatie. Hierdoor kan hinder mogelijk worden verminderd.
Windturbinesyndroom
Regelmatig wordt het onderzoek van de Amerikaanse arts Pierpont (2009) geciteerd over het windturbinesyndroom85. Deze ziekte zou veroorzaakt worden door laagfrequent geluid. Symptomen zijn onder andere verstoring van slaap, hoofdpijn, oorsuizen en duizeligheid. Haar onderzoek is gebaseerd op klachten van 38 mensen uit tien families uit verschillende landen die in de omgeving (300 meter tot 1,5 kilometer) van een windturbine wonen. De conclusies worden niet gedeeld door 17 andere studies die windturbines en gezondheidseffecten in verband met elkaar brachten. De studie is breed bekritiseerd als wetenschappelijk zwak. Uit de beschikbare wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat er geen bewijs is voor een zogenoemd windturbinesyndroom.
Economische aspecten
Economische aspecten kunnen van invloed zijn op de ervaring van hinder door windturbines. Omwonenden met een economisch voordeel van de windturbines ervaren over het algemeen minder hinder86.
Lichtschitteringen
Wanneer de zon op de turbine schijnt, kan het zonlicht reflecteren op de rotorbladen in de richting van de beschouwer. Tegenwoordig worden windturbines uitgevoerd met een anti-reflecterende coating, zodat lichtschittering niet optreedt. RIVM (2013) bevestigt dit ook in haar informatieblad87. De verplichting tot het toepassen van niet reflecterende materialen of coatinglagen op relevante onderdelen van de windturbine ten behoeve van het voorkomen of beperken van lichtschittering is ook opgenomen in de planregels.
Elektromagnetische velden
Elektrische, magnetische en elektromagnetische velden komen overal voor. Bekende natuurlijke vormen zijn Uv-straling (zon), infrarode straling (warme voorwerpen) en zichtbaar licht. De sterkte van elektromagnetische velden neemt sterk af wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Rondom de gondel en de kabels die de windturbine koppelen aan het hoogspanningsnet kunnen magnetische velden voorkomen. Voor slagschaduw, geluid en externe veiligheid wordt echter op basis van wettelijke vereisten een zodanige afstand tussen windturbines en bebouwing aangehouden dat er geen sprake is van effecten voor omwonenden door eventuele elektromagnetische velden van het windpark.
Trillingen
Op grond van ervaringen op land blijkt dat fundaties van windturbines, mits goed gedimensioneerd, geen hinderlijke trillingen doorgeven aan de ondergrond en de omgeving. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in een brief het volgende laten weten (2013)88: "de bewering in enkele literatuurbronnen dat ook overdracht door de grond plaats vindt is ongegrond, hetgeen blijkt uit nauwkeurige metingen van trillingsniveaus in de bodem rondom windturbines".
Neodymium
In zienswijzen wordt regelmatig aandacht gevraagd voor het gebruik van neodymium in windturbines, ook in relatie tot gezondheid. Neodymium is een zeldzaam aardmetaal en wordt ook gebruikt voor de permanent magneten in windturbines met een 'direct drive' mechanisme (zonder tandwielkast). In bepaalde gebieden waar neodymium wordt gewonnen wordt gerapporteerd over gezondheidseffecten ter plaatse als gevolg van de verwerking van de radioactieve materialen die bij de winning van neodymium vrijkomen. Er is echter geen bewijs voor een relatie tussen de aanwezigheid van neodymium in windturbines en gezondheidseffecten op omwonenden. Neodymium zelf is geen radioactief materiaal.
SF6 gas
De Telegraaf concludeert in het artikel van 29 oktober 2019 (Windmolen lekt schadelijk gas) dat het toenemend gebruik van het gas zwavelhexafluoride - SF6 - een onbedoeld, maar direct gevolg is van de transitie naar duurzame energie. Het artikel baseert zich op een bericht van de BBC waarin een studie door de Cardiff University naar het Britse elektriciteitsnet wordt aangehaald. Hierin wordt gesteld dat de toename in het gebruik van SF6 een direct gevolg is van de groei van duurzame energiesector.
Het klopt dat SF6 wordt toegepast in uiteenlopende onderdelen van het energiesysteem om kortsluiting te voorkomen. Andere fluoride-gassen worden gebruikt in verhittings- en koelapparatuur, zoals koelkasten, warmtepompen en airconditioners.
Het BBC artikel stelt dat SF6 voornamelijk door lekkages terechtkomt in de atmosfeer. Bij windturbines kunnen deze lekkages ontstaan door mechanisch falen, slijtage van machines of tijdens onderhoud of ontmanteling van een windturbine. Ter voorkoming van vrijkomen van SF6 in de atmosfeer wordt het bij reparatie en ontmanteling afgevangen. Vervolgens wordt het hergebruikt in nieuwe apparaten.
Onderzoek van WindEurope89 wijst uit dat alle 100.000 windturbines in Europa jaarlijks naar schatting 150 kilo aan SF6 lekten in de afgelopen zes jaar. Dit staat gelijk aan een jaarlijkse uitstoot van 3.525 ton CO2. Om dit in perspectief te plaatsen: deze 100.000 windturbines bespaarden in dat jaar 255 miljoen ton aan CO2 door 336 TWh aan groene stroom op te wekken. De lekkage van SF6 vormt dan ook slechts fractie, namelijk 0,001%, van de vermeden uitstoot van CO2.
Er is geen bewijs voor een relatie tussen de eventuele (zeer minimale) lekkage van SF6 uit windturbines en gezondheidseffecten op omwonenden. Windturbines zorgen juist voor een groot aandeel in vermeden emissies van CO2 omdat de elektriciteit duurzaam wordt opgewekt. Desondanks is het de verantwoordelijkheid van de windsector om het gebruik van SF6 waar mogelijk te verminderen en waar dit om praktische redenen niet mogelijk is te zorgen dat het risico op lekkages zo klein mogelijk is. Diverse alternatieven voor SF6 worden momenteel onderzocht, zoals nieuwe combinaties van schone gassen.
Conclusie
Windturbines kunnen bij individuen wel tot het ervaren van hinder leiden, en daardoor indirect tot gezondheidseffecten leiden. Er is echter geen rechtstreeks verband tussen windturbines en gezondheidseffecten aangetoond. Economische aspecten kunnen van invloed zijn op de ervaring van hinder door windturbines. Gelet op de uitkomsten van de onderzoeken naar de effecten op de omgeving kan geconcludeerd worden dat het windpark gerealiseerd kan worden binnen de geldende wet- en regelgeving als ook dat er voor de desbetreffende aspecten sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Er is daarnaast sprake van een zorgvuldig ruimtelijk ontwerp en het ontwerp voldoet aan het vigerend beleid. Er is voor het aspect gezondheid dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
- 78. O.a. "Wind Turbine Health Impact Study:Report of Independent Expert Panel", Massachusetts Department of Environmental Protection and Massachusetts Department of Public Health (January 2012), "Wind Turbine Sound and Health Effects, An Expert Panel Review", American Wind Energy Association and Canadian Wind Energy Association (December 2009), "Windturbines: invloed op de believing en gezondheid van omwonenden", RIVM - GGD Informatieblad medische milieukunde (Update 2013), "Health effects related to wind turbine sound: an update", RIVM/GGD 2020.
- 79. http://www.euro.who.int/en/media-centre/sections/press-releases/2018/press-information-note-on-the-launch-of-the-who-environmental-noise-guidelines-for-the-european-region
- 80. Informatieblad GGD. Windturbines: invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden, update 2013
- 81. Health effects related to wind turbine sound, including low-frequency sound and infrasound, 2018.
- 82. Health effects related to wind turbine sound: an update, 2020. Geraadpleegd via: https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2020-0150.pdf
- 83. Peer reviewed betekent een evaluatie van wetenschappelijk of professioneel onderzoek door medewerkers binnen het desbetreffende werkveld.
- 84. Wind turbine noise, annoyance and self-reported health and well-being in different living environments, Pedersen et al., 2007
- 85. "Wind Turbine Syndrome - A Report on a Natural Experiment", Pierpont, N., 2009, Santa Fe.
- 86. "Windturbines: invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden", GGD Informatieblad medische milieukunde Update 2013; RIVM rapport 200000001/2013. Geraadpleegd van: http://www.rivm.nl/
- 87. "Windturbines: invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden", GGD Informatieblad medische milieukunde Update 2013; RIVM rapport 200000001/2013. Geraadpleegd van: http://www.rivm.nl/
- 88. Brief van Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 612, nr. 22
- 89. https://windeurope.org/newsroom/news/wind-energy-and-sf6-in-perspective/
5.8.5 Straalpaden
Toetsingskader
Windturbines kunnen van invloed zijn op straalpaden of -verbindingen voor het transport van spraak-, data-, radio- en tv-signalen. Door de aanwezigheid van verschillende windturbines kan de signaaloverdracht van straalverbindingen worden verstoord of verzwakt. Deze straalverbindingen verzenden informatie (radiocommunicatie) langs een rechtstreekse cilindervormige lijn door de lucht. Verstoring kan optreden doordat deze cilindervormige lijn wordt onderbroken (doorkruising van de tweede fresnelzone). De uitvoering van de functies van een straalverbinding kunnen mogelijk worden beperkt door de aanwezigheid van de windturbine.
Onderzoek
Er zijn mogelijk straalverbindingen die het plangebied doorkruisen. Deze straalverbindingen zijn niet planologische beschermd in het geldende bestemmingsplan. Derhalve bestaat er geen verplichting om bij ruimtelijke projecten rekening te houden met de straalverbindingen. Desondanks is de aanwezigheid van straalverbindingen wel onderzocht.
Agentschap Telecom heeft een overzichtskaart aangeleverd waarin alle straalverbindingen die in (de omgeving van) het plangebied aanwezig zijn opgenomen, zie afbeelding 5.15. Omdat het er naar uit ziet dat enkele straalverbindingen dicht bij de geplande locaties voor de windturbines liggen, is een fresnelzone-toets uitgevoerd (zie Bijlage 15a). Dit is een berekening waarbij de lengte van de rotor wordt opgeteld bij de variabele diameter van de straalverbinding. Voor twee windturbines kan verstoring van de nabijgelegen straalverbindingen niet worden uitgesloten.90
Figuur 5.15 Straalpaden (rood) en turbines ‘in aandachtszone’ (geel) (bron: Bijlage 15a)
Omdat de fresneltoets nog niet voldoende inzicht geeft in het al dan niet verstoren van de straalverbindingen is een aanvullende toets (driedimensionale) uitgevoerd (zie Bijlage 15b). Op basis van deze toets wordt geconstateerd dat verstoring kan optreden bij tiplaagtes lager dan 51 meter (en een maximale rotordiameter van 136 meter). Wanneer de minimale tiplaagte 55 meter bedraagt wordt verstoring voorkomen. Indien een tiplaagte van minder dan 55 meter (of preciezer: 51 meter) gerealiseerd wordt dient gekeken te worden of de verstoring van significante mate is en kan er bijvoorbeeld worden gekozen om maatregelen te nemen. Zo kan bijvoorbeeld de straalverbinding zelf omgeleid worden of kunnen de betrokken antennes op andere hoogten geplaatst worden. Hiervoor dient overleg plaatst te vinden met de eigenaar van de straalverbinding. De eigenaar van een straalverbinding beschikt over een vergunning en in overleg dient bekeken worden of aanpassing van de straalverbindingen en de vergunning nodig is.
De tiplaagte van de windturbines in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd op 55 meter waardoor er geen sprake zal zijn van verstoring van straalverbindingen.
In oktober 2021 is de actuele situatie ten aanzien van straalverbindingen opgevraagd bij Agentschap Telecom (zie figuur 5.16). Er zijn nog drie straalverbindingen door het plangebied. Eén van de twee oorspronkelijk verstorende verbindingen is overgebleven, de andere is niet meer aanwezig maar er is een straalverbinding bij gekomen vanaf dezelfde zendmast in Megen en die volgt ongeveer hetzelfde pad door het plangebied. De nieuwe verbinding is lager (steiler naar beneden door het plangebied), de frequentie en padlengte zijn anders waardoor de 'dikte' van de straalverbinding kleiner is. Gezien het feit dat er al minimale tiplaagte is vastgelegd om verstoring van straalpaden te voorkomen plus dat de straalverbindingen feitelijk niet planologisch zijn beschermd levert de nieuwe situatie ook geen belemmeringen op voor de planvorming.
Figuur 5.16 Update straalpaden 2021 [bron: Agentschap Telecom]
Conclusie
Er is geen sprake van verstoring van de straalverbindingen door het vastleggen van een tiplaagte voor de windturbines in de juridische regeling. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
- 90. Voor het bestemmingsplan 2021 is d.d 12-10-2021 op verzoek een nieuwe overzichtskaart aangeleverd door Agentschap Telecom. De situatie qua straalverbindingen in het plangebied is gewijzigd. Er zijn nog maar twee verbindingen aanwezig, maar dat zijn de twee verbindingen waar op verstoring niet kan worden uitgesloten. De analyse is in deze paragraaf derhalve nog actueel.
5.8.6 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient een bodemonderzoek verricht te worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Het bevoegd gezag moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit.
Voor de realisatie van het windpark zal grondverzet plaatsvinden, waarbij grond wordt ontgraven, hergebruikt, toegepast en/of afgevoerd. Bij dergelijke werkzaamheden is het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk)91 van toepassing. Het Bbk bevat algemene regels voor het toepassen van grond (en bouwstoffen) en de kwaliteit van toe te passen grond (en bouwstoffen).
Onderzoek
In een gedeelte van het plangebied (Elzenburg) is in het verleden een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Er wordt met het windpark geen windturbine op deze gronden geplaatst. Alle windturbines zullen geplaatst worden op gronden waar in het verleden nog geen (verkennend) bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de locaties waar de windturbines komen te staan, nog onderzocht moeten worden. Dit onderzoek heeft in principe geen invloed op de bodemkwaliteit. Mogelijk kan het effect zelfs positief zijn, omdat de bodemkwaliteit wordt verbeterd door saneringen en na de onderzoeken vastgesteld kan worden dat is voldaan aan de gestelde bodemkwaliteitseisen.
De bouw en het gebruik van de windturbines leidt niet tot bodemverontreiniging. Het toekomstige gebruik van de gronden voor een windturbinepark is niet van gevoelige aard in relatie tot bodemkwaliteit waardoor de bodemkwaliteit in voldoende mate bekend is en geen belemmering betekent voor realisatie van het windpark.
Verder worden windturbines in het algemeen niet beschouwd als gevoelige objecten die van nature een negatieve invloed hebben op de bodemkwaliteit, mits gebruik wordt gemaakt van niet-uitlogende (bouw)materialen.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het windpark vanuit bodemkwaliteit. Vanuit het aspect bodemkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
- 91. Besluit van 22 november 2007, houdende regels inzake de kwaliteit van de bodem (Besluit bodemkwaliteit)
5.8.7 Niet-gesprongen explosieven
Toetsingskader
In de bodem kunnen niet gesprongen explosieven (NGE's) aanwezig zijn die een risico vormen voor de veiligheid van het personeel dat werkzaamheden voor realisatie van het windturbinepark uitvoert. Daarnaast kan de openbare veiligheid in het geding komen. De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor het bestemmingplan, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen.
Onderzoek
In het MER zijn NGE's in beeld gebracht. Een deel van het plangebied (geel gemarkeerd in figuur 5.17) is in een onderzoek door AVG in 2016 naar niet gesprongen explosieven (NGE) als ‘verdacht’ aangemerkt. Het geel geruite vlak op de figuur is verdacht als gevolg van een duikbombardement. Het verdachte gebied heeft een radius van 181 meter vanaf een inslag. Op grond van dat gegeven is een projectgebonden risico analyse geadviseerd. Voor onderliggende plan geldt dat de windturbines buiten het aandachtsgebied niet gesprongen explosieven liggen. De eventuele aanwezigheid van NGE's zorgen in praktijk ook niet voor een onuitvoerbaar plan.
Figuur 5.17 Verdacht gebied met betrekking tot niet gesprongen explosieven [bron: figuur 12.5 MER]
Conclusie
De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor het bestemmingsplan en aanwezigheid zorgt ook niet voor een onuitvoerbaar plan. Dit aspect is om die reden niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
5.8.8 Bedrijven en milieuzonering
Toetsingskader
Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009)92 kan worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied of plaatsingsgebied.
Onderzoek
Volgens de VNG-richtlijn is de richtafstand voor 'windturbines' met een 'wiekdiameter' van 50 meter tot aan een rustige woonwijk 300 meter, voor een gemengd gebied is deze afstand 200 meter. De richtafstand wordt bepaald door het aspect 'geluid'. Het aspect 'slagschaduw' kent de VNG-richtlijn niet. Voor windturbines met een grotere rotordiameter geeft de VNG-richtlijn geen afstanden waardoor nader onderzoek in ieder geval noodzakelijk is ter voldoening aan een goede ruimtelijke ordening.
Aangezien de VNG-richtlijn niet toepasbaar is op de voorliggende situatie is op basis van specifiek onderzoek gekeken naar de effecten van de windturbines op gevoelige objecten. Door middel van akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.2 Geluid) is aangetoond dat het windpark inpasbaar is in de omgeving, zo ook door middel van slagschaduwonderzoek (zie paragraaf 5.3 Slagschaduw). Op basis van onderzoek voor geluid en slagschaduw is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ook ten aanzien van de overige milieueffecten is geconcludeerd dat het windpark voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
De VNG-publicatie is in de voorliggende situatie niet toepasbaar. Op basis van specifiek onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
- 92. "Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk", Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) 2009
5.8.9 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Op 15 november 2007 is een wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van deze regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet Milieubeheer (Wm).
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoet aan deze voorwaarden:
- er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat in werking treedt nadat de EU derogatie (toestemming) heeft verleend.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Onderzoek
Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk dat niet onder één van bovenstaande categorieën onder te brengen is en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan door middel van onderzoek.
Het windpark produceert elektriciteit zonder uitstoot van stoffen. Door het windpark produceren andere (gas- of kolengestookte) centrales minder energie dan zonder het windpark. Verkeer van en naar het windturbinepark en het windturbinepark zelf dragen niet in betekenende mate bij aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen.
Conclusie
Voor het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht.
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)
Dit bestemmingsplan voor het windpark Elzenburg-De Geer is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 201293. De SVBP bevat standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.
Verhouding met geldende bestemmingsplannen
Als uitgangspunt wordt voor een bestemmingsplan voor een windpark in beginsel gehanteerd dat het bestemmingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Overal waar mogelijk blijft de geldende regeling in stand (zoals in een zogenaamd paraplubestemmingsplan), alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling toegevoegd. Voor dit bestemmingsplan is grotendeels een andere aanpak gekozen die hieronder wordt toegelicht.
Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan heeft de gemeente Oss ook een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied voorbereid. Dit is een actualisatie van het gehele bestemmingsplan buitengebied waarbij voornamelijk de geldende bestemmingen overgenomen zijn en een aantal aanpassingen zijn meegenomen op basis van de provinciale Interim omgevingsverordening. Om te voorkomen dat het plan voor het windpark delen van het bestemmingsplan Buitengebied zou wegbestemmen of vice versa zijn die delen van het bestemmingsplan Buitengebied die betrekking hebben op het onderliggend plangebied (voor zover gelegen in het buitengebied) integraal opgenomen in dit bestemmingsplan en niet opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Oss - 2020". Dit bestemmingsplan actualiseert dus mede een klein gedeelte van het buitengebied van Oss. Daarnaast is de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' met bijbehorende gebiedsaanduidingen toegevoegd voor de realisatie van de windturbines. Binnen de overgenomen bestemmingen zijn geen ontwikkelingen (mogelijk). Deze bestemmingen hoeven dus ook niet verder onderbouwd te worden in dit bestemmingsplan. Voor verdere inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar het bestemmingsplan "Buitengebied Oss - 2020".
Voor het (minimale) gedeelte van het plan dat valt binnen het bedrijventerrein wordt alleen een nieuwe laag toegevoegd aan de geldende bestemmingsplannen voor (beperkende) zones en voorzieningen. De reden voor deze werkwijze is dat op deze manier de onderliggende vigerende bestemmingen niet worden aangetast. Dit bestemmingsplan en de geldende bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein bestaan dus naast elkaar als zelfstandige documenten.
- 93. "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012", 18 april 2012, versie 1.2 definitief (Bijlage 5 behorende bij de Regeling standaarden ruimtelijke ordening). Geraadpleegd via: http://ro-standaarden.geonovum.nl/2012/SVBP/1.2/SVBP2012-v1.2.pdf
6.2 Bestemmingsregels
6.2 Bestemmingsregels
6.2.1 Algemeen
In het plan is gekozen voor integratie van de integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied en voor het overige een bestemmingsregeling, waarbinnen alleen datgene dat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Daarnaast zijn er twee windturbines die pas na de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kunnen worden gerealiseerd.
Dit houdt het volgende in:
- De nieuwe (voorlopige) bedrijfsbestemmingen voor het windturbinepark zijn toegekend aan gronden die deel uitmaken van de windturbineopstelling (voor vier windturbines). Het betreft agrarische gronden die zijn voorzien van een agrarische bestemming. Een integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied rond die windturbines is meegenomen.
- Een tweetal gebiedsaanduidingen met een wijzigingsbevoegdheid wordt toegekend aan gronden waar in latere instantie een windturbine kan worden gerealiseerd. De twee beoogde windturbines bevinden zich in het buitengebied en onderliggende gronden zijn dus ook meegenomen als integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied (ter plaatse van de gebiedsaanduidingen 'wetgevingszone -wijzigingsgebied 1' en 'wetgevingszone -wijzigingsgebied 2'.
Een aantal bestemmingen en gebiedsaanduidingen worden integraal uit het onderliggende bestemmingsplan "Buitengebied Oss - 2020" overgenomen zonder verdere toelichting. Deze (dubbel)bestemmingen en aanduidingen worden hieronder opgesomd:
Bestemmingen
- Agrarisch met waarden - Landschap
- Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
- Natuur
- Verkeer - Verblijf
- Water
- Waarde - Archeologie Monument
- Waarde - Archeologie verwachtingswaarde hoog
- Waarde - Archeologie verwachtingswaarde middelhoog
Dubbelbestemmingen
- Waarde - Archeologie Monument
- Waarde - Archeologie verwachtingswaarde hoog
- Waarde - Archeologie verwachtingswaarde middelhoog
Gebiedsaanduidingen
- geluidzone - industrie
- overige zone - groenblauwe mantel
Niet relevante passages in de regels van bovengenoemde bestemmingen ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied Oss - 2020" zijn verwijderd (bijvoorbeeld betrekking hebbende op bebouwing binnen een bouwvlak, of op aanduidingen die in het plangebied niet voorkomen).
Dit bestemmingsplan bevat geen aanduidingen en/of planregels in verband met de provinciale aanduidingen voor het cultuurhistorische vlak De Beerse Overlaat en het gebied 'Beperkingen veehouderij' uit de Verordening Ruimte. Het opnemen van aanduidingen en/of regels hiervoor in dit - qua omvang beperkte - bestemmingsplan heeft geen effect. Met het cultuurhistorische vlak (Beerse Overlaat, nastreven openheid) is al rekening gehouden in het MER en de gekozen opstelling die hieruit voortvloeit. Het opnemen van regels om toename van de veestapel uit te sluiten (gebied Beperkingen veehouderij), voegt ook niets toe, gelet op de beperkte agrarische gebruiksmogelijkheden van dit bestemmingsplan. Ook omwille van de leesbaarheid van de verbeelding en de planregels en de focus van dit bestemmingsplan op windenergie, zijn er geen aanvullende regels opgenomen met betrekking tot deze provinciale aanduidingen. Het achterwege laten van deze aanduidingen in dit bestemmingsplan doet niets af aan de bescherming die wordt beoogd. In het bestemmingsplan "Buitengebied Oss - 2020", dat voor het gehele omliggende gebied gaat gelden, wordt wel een beschermingsregime opgenomen.
6.2.2 Bestemmingen, gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen
Bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig'
Vier windturbines hebben de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig'. Deze voorlopige bestemming wordt toegekend op basis van de vijftiende tranche van de Crisis- en herstelwet (zie ook paragraaf 1.4.3). Binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' zijn regels voor de tijdelijke bestemming van de windturbines opgenomen. Voor de definitieve bestemming wordt verwezen naar de tevens opgenomen agrarische bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur'.
Tevens is geregeld dat de geldigheidstermijn van de voorlopige bestemmingen vijfentwintig jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan betreft overeenkomstig de Crisis- en herstelwet en de Interim omegevingsverordening. De definitieve bestemming geldt na die vijfentwintig jaar. De financiële zekerheidstelling voor het verwijderen van de windturbines en bijbehorende voorzieningen na vijfentwintig jaar is ook opgenomen in de planregels overeenkomstig de formulering van de regeling in artikel 3.37 van de Interim omgevingsverordening.
Bijbehorende voorzieningen
Naast windturbines, worden binnen de voorlopige bestemmingen, ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen (parkbekabeling), toegangs- en onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhouden en demonteren van windturbines. Ook de zogenoemde 'inkoopstations' voor het leveren van de opgewekte energie aan het landelijke hoogspanningsnetwerk, worden hiermee bedoeld. Er mag per windturbine maximaal één inkoopstation worden gebouwd.
Voorzieningen ten behoeve van het windpark, alsmede kabels en leidingen en waterberging, ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark, zijn tevens binnen de voorlopige bestemmingen toegestaan. De voorzieningen bestaan uit alle type bouwwerken die niet als gebouw beschouwd kunnen worden. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld opslagplaatsen, voorzieningen ten behoeve van bouwinstallaties, nuts- en verkeersvoorzieningen en verlichting ten behoeve van de aanlegfase.
Bouwmogelijkheden en flexibiliteit
Het is nu nog niet exact bekend welke turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen (realisatie van een kleinere windturbine dan maximaal is toegestaan biedt over het algemeen meer flexibiliteit binnen het bouwvlak vanwege een kleinere fundering). Daarom is enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling:
- de ashoogte en rotordiameter van turbines zijn voorgeschreven met een marge. Deze marge bedraagt minimaal 100 en maximaal 145 meter voor de ashoogte, maximaal 210 meter voor de tiphoogte en minimaal 100 meter en maximaal 136 meter voor de rotordiameter van de windturbines. Dit geeft de initiatiefnemers nog enige mate van vrijheid om straks een definitieve keuze te kunnen maken qua te bouwen turbinetype(n);
- de situering van de turbines is op de verbeelding zoveel mogelijk vastgelegd met bestemmingsvlakken. Binnen een bestemmingsvlak mag maximaal 1 windturbine gerealiseerd worden. Binnen het bestemmingsvlak is enkele meters schuifruimte, deze ruimte wordt ondervangen door de resultaten van onderzoek gezien de afwijking van enkele meters (zie nadere toelichting hieronder);
- extra bouw- en/of gebruiksregels zijn opgenomen, wellicht ten overvloede, om te verzekeren dat de windturbines worden voorzien van een ijsdetectiesysteem, obstakelverlichting en dat ze voldoen aan de streefwaarde voor geluid van 42 dB Lden (gemeentelijke norm in gebruiksregels: zie verdere toelichting hieronder), de cumulatieve norm voor slagschaduw (zie verdere toelichting hieronder) en overige gebruiksregels uit de windturbinebepalingen (zie verdere toelichting hieronder);
- een afwijkingsregeling is opgenomen om een onderling verschil van 10% toe te staan voor de afmeting van windturbines vanwege verschillende initiatiefnemers en gefaseerde uitvoering.
Voor de windturbines is in het onderzoek uitgegaan van concrete posities. Dit bestemmingsplan biedt voor de realisatie van windturbines (uitgaande van de maximale afmetingen van de windturbine) binnen de bestemming ‘Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig’ een beperkte schuifruimte van maximaal circa 3,5 meter naar alle zijden vanwege praktische inpassing van het windpark wanneer niet de maximale rotordiameter wordt gerealiseerd.
Streefwaarde 42 dB Lden als gemeentelijke norm in de gebruiksregels
De gemeentelijke streefwaarde voor geluid 42 dB Lden, zoals beschreven in paragraaf 5.2, is vertaald naar een immissienorm per toetspunt en per windturbine. Deze immissienormen zijn opgenomen in de gebruiksregels van dit bestemmingsplan.
De maximale beschikbare geluidsruimte voor het windpark Elzenburg-De Geer is vastgesteld conform de methodiek die is gehanteerd bij de m.e.r., daarbij is aangesloten op het raadsbesluit over het voorkeursalternatief en opbrengstalternatief waarin het acceptabel werd geacht dat een aantal woningen wordt blootgesteld aan een gevelbelasting van meer dan 42 dB Lden.
De maximaal beschikbare geluidruimte op basis van de streefwaarde 42 dB Lden heeft geresulteerd in een immissienorm per toetspunt en per windturbine (windturbines 1 /m 4), die zijn vastgelegd in de gebruiksregels van de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig'. Daarnaast is ook een totale maximale immissiewaarde van de vier direct bestemde windturbines bepaald. In de wijzigingsbevoegdheid in Artikel 15, is voor nog eens twee windturbines een immissienorm per toetspunt voor (de twee resterende) windturbines opgenomen, als ook een totale maximale immissiewaarde van alle zes windturbines in dit bestemmingsplan gezamenlijk. In het wijzigingsplan dient dezelfde regeling opgenomen te worden als voor de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' met toevoeging van de aanvullende immissiewaarden per windturbine en een nieuw totaal voor alle zes de windturbines.
In artikel 8.1.4 b Gemeentelijke norm voor geluid is via een directe regeling in de gebruiksregels de gemeentelijke norm voor geluid vastgelegd. De regels zijn als volgt opgebouwd:
- a. een immissiebudget voor iedere afzonderlijke windturbine waaraan getoetst dient te worden (lid a);
- b. een uitzonderingsregel om geluidsbudgetten van verschillende windturbines uitwisselbaar te maken, mits de totale immissie van de windturbines gelijk blijft (lid b, onder verwijzing naar de totalen gegeven in de tabel onder lid a);
- c. de basis voor handhavend optreden is het vastgestelde immissiebudget per windturbine;
- d. de toets aan de immissienorm in lid a en b dient deel uit te maken van de aanvraag omgevingsvergunning (lid e);
- e. in bijlage 2 van de regels is de handhavingsmethodiek voor geluid opgenomen (lid g).
Slagschaduwnorm in gebruiksregels
De gemeentelijke norm voor slagschaduw zoals beschreven in paragraaf 5.3 is opgenomen als cumulatieve norm (alle windturbines gezamenlijk) in de gebruiksregels. De norm bestaat uit twee delen:
- maximaal 6 uur slagschaduw per jaar op voor slagschaduwgevoelige objecten, zoals woningen;
- daarnaast is de schriftelijke afspraak ten aanzien van het beperken van slagschaduwhinder op het kantoorgedeelte van de twee meest nabij het windpark gelegen bedrijven ook vastgelegd in de planregels als norm voor deze kantoren van maximaal 30 uur slagschaduw per jaar.
Bijbehorende begripsbepalingen voor slagschaduw gevoelig object en voor kantoor zijn ook opgenomen in de planregels. De planregels voor slagschaduw hebben betrekking op objecten die op basis van de geldende bestemming zijn toegestaan of onder overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan vallen.
Overige gebruiksregels uit windturbinebepalingen Activiteitenbesluit en -regeling
Voor de volledigheid worden een aantal overige regels ten aanzien van het in gebruik nemen en hebben van windturbines uit de windturbinebepalingen toegevoegd aan de planregels:
- ter beperking of voorkoming van lichtschittering;
- algemene veiligheid en controle;
- verplichte NEN-certificering van de windturbines.
Voor de formulering is aangesloten op de formulering uit de windturbinebepalingen.
De planregel ter beperking of voorkoming van lichtschittering borgt dat effecten op de omgeving door lichtschittering van de windturbines wordt beperkt of voorkomen.
Door in het bestemmingsplan te borgen dat bij een geconstateerd of vermoed gebrek de windturbine buiten bedrijf moet worden gesteld, wordt voorkomen dat het gebrek een gevaarlijke situatie voor de omgeving oplevert. Ter borging van deze voorwaardelijke verplichting wordt opgelegd dat minimaal op jaarbasis een controle van de windturbine wordt uitgevoerd.
Om te zorgen dat de te realiseren windturbines voldoen aan de laatste stand van techniek wat betreft de veiligheid van de constructie, wordt ruimtelijk geborgd dat voldaan moet worden aan bepaalde NEN-normen. Daarmee worden de veiligheidsaspecten van de windturbine zoveel mogelijk beheerst.
Dubbelbestemming "Waarde - Reserveringsgebied waterberging"
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het gebied zoals dat is vastgelegd in de provinciale Verordening ruimte als reserveringsgebied voor waterberging. Er gelden geen specifieke bouw- of gebruiksregels voor deze dubbelbestemming, de regels van onderliggende (enkel)bestemmingen blijven van toepassing.
Gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel'
Deze aanduiding is overgenomen in aansluiting op het bestemmingsplan "Buitengebied Oss - 2019". Deze zone ligt op het gebied ‘groenblauwe mantel’ zoals dat is vastgelegd in de provinciale Verordening ruimte.
Gebiedsaanduiding ‘overige zone - parkinfrastructuur’
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van het windturbinepark toegestaan. Omdat de exacte locatie van de benodigde wegen nog niet bekend is, is hiervoor middels een aanduiding op de verbeelding een breder gebied aangegeven waarbinnen deze onderhoudswegen gerealiseerd kunnen worden.
Er is een maximale aanlegbreedte van 5 meter voor de toegangs- en onderhoudswegen opgenomen in de regels. Deze breedte geldt niet ter plaatse van kruisingen met andere wegen en/of bochten, om daar voldoende ruimte te hebben voor de draaicirkels van vrachtwagens. Per windturbine wordt er uiteindelijk maximaal één onderhoudsweg aangelegd. Medegebruik van de onderhoudswegen voor agrarisch gebruik is toegestaan.
Voor parkbekabeling en aansluiting op openbaar elektriciteitsnet hoeft in principe geen planologische regeling opgenomen te worden omdat de kabels niet ruimtelijk relevant zijn (geen hoogspanning). Deze kabels kunnen via het privaatrechtelijke spoor altijd aangelegd worden.
Gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – windturbine’
Voor de overdraai van de wieken van de windturbine is in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Hiermee wordt te kennen gegeven dat naast de geldende bestemming, het overdraaien van rotoren van windturbines ook mogelijk is. Binnen de aanduiding ‘vrijwaringszone - windturbine’ wordt gangbaar de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten ook uitgesloten omdat dit de Plaatsgebonden Risicocontour 10-5 is.
De opstelplaatsen, als ook het inkoopstation, zijn mogelijk binnen de aanduiding ‘vrijwaringszone - windturbine’ (maximaal 1 opstelplaats per windturbine). In aanvulling op de overdraai en opstelplaatsen zijn ook aanvullende bouw- en aanlegmogelijkheden ten behoeve van het windpark geboden (zoals parkbekabeling, tijdelijke voorzieningen en toegangs- en onderhoudswegen). Dit is gedaan om extra flexibiliteit te bieden voor het kunnen bouwen van bij het windpark behorende voorzieningen.
Gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine'
Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - windturbine’ (dit is de Plaatsgebonden Risicocontour PR 10-6) wordt de vestiging van kwetsbare objecten uitgesloten, die op basis van de onderliggende bestemming wellicht wel mogelijk zijn. De gebiedsaanduiding is gelegen om de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – windturbine’.
6.3 Artikelsgewijze Toelichting Bestemmingsregeling
Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn hoofdzakelijk overgenomen uit de SVBP2012 en aangevuld met nadere relevante begrippen voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze van meten
De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit de SVBP2012. Voor het meten van de ashoogte en rotordiameter van een windturbine is hiervoor in dit bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen.
Artikel 8 Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig
Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop windturbines zijn voorzien ten behoeve van de productie van windenergie. De regeling uit deze bestemming vervangt integraal de onderliggende bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan buitengebied voor een periode van 25 jaar. Voor de toelichting op deze regeling wordt ook verwezen naar de algemene toelichting in paragraaf 6.2.2.
Een definitieve bestemming is opgenomen voor na de periode van 25 jaar. Voor deze definitieve bestemming wordt volstaan met een verwijzing naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur'. De bestemming ‘Bedrijf – Windturbinepark Voorlopig’ kent naast een bestemmingsregeling voor de voorlopige en definitieve bestemming ook nog een regeling ten behoeve van het tijdelijk vergunnen van het windpark en bijbehorende financiële zekerheidsstelling, voor de streefwaarde voor geluid van 42 dB Lden, een normstelling voor slagschaduw, een 10% afwijkingsregeling voor de afmeting van windturbines onderling, als ook voor veiligheid, ijsdetectie, obstakelverlichting en overige bepalingen uit de windturbinebepalingen. Daarnaast is een specifieke gebruiksregel opgenomen die borgt dat de voorgestelde maatregelen in het Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap worden gerealiseerd voor ingebruikname van de windturbines.
Artikel 6 t/m 12
Verwezen wordt naar het (in voorbereiding zijnde) bestemmingsplan "Buitengebied 2019".
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het bestemmingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een ruimtelijk plan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
Hier zijn de bepalingen omtrent de gebiedsaanduidingen ‘vrijwaringszone – windturbine’, en ‘overige zone - parkinfrastructuur’ en 'veiligheidszone - windturbine' opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling zijn de wijzigingsregels met bijbehorende voorwaarden opgenomen om de realisatie van twee extra windturbines mogelijk te maken voor de gronden met de aanduiding 'wetgevingszone -wijzigingsgebied 1' en een veiligheidszone en verdere bijbehorende voorzieningen zoals parkinfrastructuur voor de gronden met de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2'. Beide wijzigingsgebieden dienen in samenhang met elkaar ontwikkeld te worden.
Artikel 16 Overige regels
In deze bepaling wordt aangegeven hoe de verhouding is met de onderliggende bestemmingsplannen en in hoeverre deze blijven gelden. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.1 onder de kop 'Verhouding met geldende bestemmingsplannen'.
Artikel 17 Overgangsrecht
De bepalingen in artikel 17.1 Overgangsrecht bouwwerken en 17.2 Overgangsrecht gebruik zijn conform het Bro en SVBP2012 overgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit bestemmingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik.
Artikel 18 Slotregel
De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 overgenomen en behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
Krachtens de Wro, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:
- de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
- uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd,
- één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht
waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden,
mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1.000 m2 bedraagt; - de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 4 windturbines, en 2 windturbines na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, en de daarbij behorende voorzieningen. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen zoals bedoeld in artikel 6.2.1. sub b van het Bro, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal wordt voorzien middels een anterieure overeenkomst tussen één van de initiatiefnemers en de gemeente Oss, waarin onder andere voorzien wordt in planschade. Voor de andere initiatiefnemer (die het 'gemeentelijk deel' gaat exploiteren) vindt kostenverhaal plaats via een opstalovereenkomst waarin de kosten worden verdisconteerd. Ook wordt voorzien in afspraken over planschade. Vastgelegd wordt dat initiatiefnemers eventuele planschade aan de gemeente vergoeden wanneer voor vergoeding in aanmerking komende planschade wordt uitgekeerd.
7.2 Planschade
7.2 Planschade
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het bestemmingsplan, tegemoet gekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het bestemmingsplan, kan bij het bevoegd gezag van dat plan (gemeente Oss) worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde bestemmingsplan.
7.3 Financiële Uitvoerbaarheid
7.3 Financiële uitvoerbaarheid
Het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemers. De investeringen voor de aanleg van
de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstations worden gedragen door de
initiatiefnemers. De initiatiefnemers verdienen de investeringen terug door de verkoop van de
opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van dit windpark zal een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd worden, waarmee de zogeheten
onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit windpark via een bedrag per aan het
elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Klankbordgroep
Inbreng ‘van buiten’ heeft invloed gehad op het denk- en onderzoeksproces om tot een voldragen MER te komen, en daarmee ook tot de basis van dit bestemmingsplan. Er is voor de totstandkoming van het MER een klankbordgroep in het leven geroepen. In de klankbordgroep zijn ook inwoners vertegenwoordigd (via wijk- en dorpsraden en de Belangengroep Windmolens Elzenburg-De Geer). De klankbordgroep windenergie en inwoners zijn intensief bij de voorbereiding van het MER betrokken. Op verzoek van de Belangengroep Omwonenden windmolens De Geer is ook de professionele ondersteuning van de Belangengroep door de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines (NLVOW) ingeschakeld.
Het concept-MER en onderliggende onderzoeken zijn in meerdere sessies met de klankbordgroep besproken. Ook is het concept-MER gepresenteerd tijdens inwonersavonden en een avond voor bedrijven. Ook is de opzet van het voorontwerpbestemmingsplan met de klankbordgroep besproken en is het concept voorontwerpbestemmingsplan met de klankbordgroep gedeeld alvorens dit definitief te maken.
Inspraak en overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan voor windpark Elzenburg-De Geer heeft van donderdag 13 september 2018 tot en met woensdag 24 oktober 2018 samen met het bijbehorende MER voor inspraak ter inzage gelegen. De gemeente heeft daarnaast tijdens de inspraakperiode op 1 en op 3 oktober een inloopbijeenkomst over het plan gehouden. Gedurende de inspraakperiode is het voorontwerpbestemmingsplan ook voor overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan instanties.
De resultaten van inspraak en overleg zijn toegevoegd aan dit bestemmingsplan in Bijlage 21.
Participatie
Door de gemeenteraad zijn op 6 juli 2017 kaders voor participatie voor het windpark Elzenburg De Geer vastgesteld. Op basis van deze kaders is een overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en één van de initiatiefnemers dat 25% van de waarde van het bouwrecht van deze initiatiefnemer beschikbaar komt voor een duurzaamheidsfonds en dat €0,50/MWh in het omgevingsfonds wordt gestort. Op grond van het ingediende ontwikkelplan van de andere initiatiefnemer (die het gemeentelijk deel, bestaande uit twee turbines, wil exploiteren), wordt een tenminste gelijkwaardig voorstel gedaan voor participatie.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft samen met de ontwerpbesluiten en de onderliggende stukken, waaronder het MER, ter inzage gelegen van 7 maart 2019 tot en met 17 april 2019. Er zijn gedurende deze periode 18 zienswijzen ontvangen, waarvan 17 ontvankelijke zienswijzen. Alle indieners konden hun zienswijze mondeling toelichten bij de Hoorcommissie Bestemmingsplannen. Dit hebben 6 indieners gedaan. Een samenvatting van de zienswijzen en bijbehorende beantwoording zijn te vinden in Bijlage 24. De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen van het bestemmingsplan (2019) ten opzichte van het ontwerp. Ook is er sprake van ambtshalve wijzigingen. De voornaamste wijzigingen van ontwerp naar vaststelling (2019) van het bestemmingsplan betreffen:
- tekstuele aanpassingen in de toelichting;
- het opnemen van een extra gebruiksregel met betrekking tot het Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap;
- verwijderen regeling geluid ten aanzien van binnenwaarde 18 dB Lnight.
Verwezen wordt ook naar Bijlage 24 voor de beantwoording van de zienswijzen. In tabel 8.1 is de bijbehorende staat van wijzigingen opgenomen. In de staat van wijzigingen staan de belangrijkste wijzigingen van ontwerp naar vaststelling in 2019, maar ook naar opnieuw vaststelling van het bestemmingsplan in 2021.
De wijzigingen van de gewijzigde vaststelling in juni 2019 (identificatienummer NL.IMRO.0828.BPwndmlnprkelzbrg-VG01) ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan staan weergegeven in de reguliere nummering. De toegevoegde wijzigingen met het vaststellen van dit nieuwe bestemmingsplan (2021; onderhavig plan met identificatienummer NL.IMRO.0828.BPwndmlnprkelz2021- VG01) worden weergegeven in Romeinse nummering en cursief.
Tabel 8.1 Staat van wijzigingen (bestemmingsplan 2019 in reguliere nummering en onderhavig plan in Romeinse nummering en cursief)
Algemeen | ||
1 | Versienummer van het bestemmingsplan wordt gewijzigd van ontwerp (ON01) naar vastgesteld (VG01) | |
I | Nieuw identificatienummer en naam is toegekend aan bestemmingsplan 2021 | |
2 | Het (nieuwe) 'Vaststellingsbesluit' wordt toegevoegd aan het bestemmingsplan | |
II | Onderschikte aanpassingen in tekst, opmaak en opbouw. | |
Toelichting | ||
Paragraafsgewijze aanpassingen | ||
I | Paragraaf 1.1: toevoeging passage vernietiging bestemmingsplan "Windmolenpark Elzenburg-De Geer" 2019 door ABRvS en uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding | ambtshalve wijziging |
II | Paragraaf 1.3: actualisering passage geldende bestemmingsplannen | ambtshalve wijziging |
III | Paragraaf 1.4: actualisering passage coördinatiebesluit en vergunningen, toevoeging paragraaf 'Opnieuw vaststellen bestemmingsplan zonder doorlopen UOV' | ambtshalve wijziging |
IV | Hoofdstuk 2: update Rijksbeleid (onder meer Klimaatwet en NOVI), provinciaal beleid (onder meer Interim omgevingsverordening en regelwijziging) en gemeentelijk beleid (RES). | ambtshalve wijziging |
V | Paragraaf 3.1: update tabel 3.1 en bijbehorende tekst voor wat betreft dichtstbijzijnde turbine en afstand tot turbine (naar aanleiding van het vervallen van windturbine 5 van voorontwerp naar ontwerpfase) | ambtshalve wijziging |
VI | Paragraaf 4.1: toevoegen passage actualiteit MER | ambtshalve wijziging |
VII | Paragraaf 4.3: toevoeging passage reservering netaansluiting en actualisering alinea en kader 'Obstakelverlichting'. | ambtshalve wijziging |
1 | Paragraaf 4.4: aangepast dat consequent wordt gesproken van 'Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap'. | ambtshalve wijziging |
2 | Paragraaf 4.4, Landschappelijk beeld van het windpark: er is een nadere toelichting opgenomen ten aanzien van de invloed door het windpark op kernen binnen een afstand binnen 1000 meter. | zienswijze G.3 |
3 | Paragraaf 4.4, Kwaliteitsverbetering van het landschap: formulering paragraaf kwaliteitsverbetering van het landschap is wat aangepast naar aanleiding van zienswijze provincie, met name door het opnemen van een extra gebruiksregel in de planregels voor realisatie van het Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap | zienswijze G.1, G.2 |
4 | Paragraaf 5.1: verduidelijking hanteren referentieturbine bij verschillende onderzoeksaspecten, in relatie tot de 'shortlist' en prestatie-eisen uit het MER | zienswijze A.15 |
VIII | Paragraaf 5.1: toelichting actualiteit MER. | ambtshalve wijziging |
IX | Paragraaf 5.2.1: aanpassing toetsingskader geluid op uitspraak ABRvS windpark Elzenburg-De Geer en niet van toepassing zijn toetsingskader Activiteitenbesluit en -regeling. | ambtshalve wijziging |
X | Paragraaf 5.2.1: Nadere onderbouwing bijdrage andere bronnen dan wegverkeer en industrie in cumulatieve geluidbelasting. | uitspraak ABRvS |
5 | Paragraaf 5.2.1 en 5.2.2, m.b.t. vastleggen streefwaarde Lden 42 dB in gemeentelijke norm: alinea met betrekking tot binnenwaarde Lnight 18 dB is aangepast naar aanleiding van het uitbrengen van een 'aanbod' voor gevelmaatregelen en het verwijderen van de bijbehorende regels uit artikel 8.1.4b, lid d en f | ambtshalve wijziging |
6 | Paragraaf 5.2.2, toegevoegd is een paragraaf over geluidbelasting in tuinen en op erven (buitenshuis) bij omwonenden van het windpark | ambtshalve wijziging |
XI | Paragraaf 5.2.2, Laagfrequent geluid: Update paragraaf 'Laagfrequent geluid' met recente gegevens | ambtshalve wijziging |
XII | Paragraaf 5.3.1: aanpassing toetsingskader slagschaduw op uitspraak ABRvS windpark Elzenburg-De Geer en niet van toepassing zijn toetsingskader Activiteitenbesluit en -regeling. | ambtshalve wijziging |
XIII | Paragraaf 5.3.2: tekstuele aanpassingen naar aanleiding van opnemen toetsingskader slagschaduw in planregels. | ambtshalve wijziging |
7 | Paragraaf 5.3.2, Slagschaduw op bedrijven: tekst aangepast dat een brief met beperking van slagschaduw op bedrijven aan de bedrijven op de adressen Nieuwe Waterweg 1 en 9 is gestuurd. | ambtshalve wijziging |
XIV | Paragraaf 5.3.3: conclusie is aangepast met toets aan ruimtelijk aanvaardbare norm in planregels. | ambtshalve wijziging |
XV | Paragraaf 5.4.1: aanpassing toetsingskader externe veiligheid vanwege niet van toepassing zijn toetsingskader Activiteitenbesluit en -regeling. | ambtshalve wijziging |
XVI | Paragraaf 5.4.2: tekstuele aanpassingen naar aanleiding van toetsingskader plaatsgebonden risico in planregels. | ambtshalve wijziging |
XVII | Paragraaf 5.4.3: conclusie is aangepast met toets aan ruimtelijk aanvaardbare norm in planregels. | ambtshalve wijziging |
XVIII | Paragraaf 5.5.2.1, Effecten als gevolg van emissie van stikstof: tekstuele aanpassing op actuele stand van zaken | ambtshalve wijziging |
8 | Paragraaf 5.5.2.1, Weidevogelgebied: de formulering van de paragraaf hebben wij aangepast ter verduidelijking | ambtshalve wijziging |
XIX | Paragraaf 5.5.2: aanpassing laatste alinea op verleende vergunning en ontheffing Wnb | ambtshalve wijziging |
9 | Paragraaf 5.6.2, Overige cultuurhistorische aspecten: aangevuld ten aanzien effect op cultuurhistorisch vlak Beerse Overlaat en relatie met artikel 22 Verordening Ruimte | zienswijze L.3 |
10 | Paragraaf 5.8.3, beoordeling Defensie: is aangevuld met ontvangst met de definitieve verklaring van geen bezwaar van Defensie | ambtshalve wijziging |
XX | Paragraaf 5.8.3: eindnoot toegevoegd over actualiteit radarverstoringsonderzoek | ambtshalve wijziging |
XXI | Paragraaf 5.8.4: update paragraaf gezondheid | ambtshalve wijziging |
XXII | Paragraaf 5.8.5: update paragraaf straalpaden | ambtshalve wijziging |
11 | Paragraaf 6.2.2: toelichting op de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' is aangepast naar aanleiding van de wijzigingen in artikel 8.1.4 b (verwijderen passages Lnight 18 dB) | ambtshalve wijziging |
XXIII | Paragraaf 6.2.2: aanvulling toelichting bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' over de toegevoegde gebruiksregels ter vervanging van de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en -regeling. | ambtshalve wijziging |
12 | Paragraaf 6.3: aan de artikelsgewijze toelichting is bij artikel 8 toegevoegd dat een specifieke gebruiksregel is opgenomen die borgt dat de voorgestelde maatregelen in het Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap worden gerealiseerd voor ingebruikname van de windturbines | zienswijze A.17, G.1 en G.2 |
13 | Hoofdstuk 8: paragraaf 'zienswijzen' is toegevoegd met deze staat van wijzigingen | ambtshalve wijziging |
XXIV | Hoofdstuk 8: deze staat van wijzigingen (en bijbehorende toelichting) is aangevuld met wijzigingen als gevolg van het nieuwe vaststellingsbesluit bestemmingsplan 2021. | ambtshalve wijziging |
Bijlagen bij toelichting | ||
11 | Bijlage 3: Het 'Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap' is naar aanleiding van de klankbordgroep windenergie ná terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan op enkele onderdelen aangepast. Het gewijzigde inrichtingsplan is opgenomen. | ambtshalve wijziging |
12 | Bijlage 17: Definitieve verklaring geen bewaar Defensie is opgenomen. | ambtshalve wijziging |
13 | Bijlage 24: Zienswijzennota is toegevoegd. | ambtshalve wijziging |
I | Bijlage 25: AERIUS-berekening 2021 is toegevoegd | ambtshalve wijziging |
II | Bijlage 26: Memo cumulatief geluid is toegevoegd. | ambtshalve wijziging |
Regels | ||
Artikel 1 | ||
I | Begrippen 'kantoor', 'kantoortijd' en 'slagschaduw gevoelig object' en zijn toegevoegd. De overige begrippen zijn hernummerd | ambtshalve wijziging |
Artikel 8 | ||
I | 8.1.4 a 'Tijdelijkheid omgevingsvergunning en financiële zekerheid': naamgeving gebruiksregel is veranderd en is aangevuld ten aanzien van financiële zekerheid overeenkomstig de provinciale Interim omgevingsverordening. | uitspraak ABRvS |
1 | 8.1.4 b 'Gemeentelijke norm voor geluid', lid a: de tabel met immissienormen was versprongen en is hersteld | ambtshalve wijziging |
2 | 8.1.4 b 'Gemeentelijke norm voor geluid': lid d en f zijn verwijderd vanwege het verwijderen van de regeling met betrekking tot een binnenwaarde van Lnight 18 dB bij woningen waar de streefwaarde van 42 dB wordt overschreden. De overige leden zijn hernummerd. | ambtshalve wijziging |
3 | 8.1.4 d 'Kwaliteitsverbetering van het landschap' wordt toegevoegd met een extra gebruiksregel voor de realisatie van het Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap. De overige regels zijn hernummerd. | zienswijze A.17, G.1 en G.2 |
II | 8.1.4 e 'Overige specifieke gebruiksregels': lid b is toegevoegd met normstelling slagschaduw naar aanleiding van de uitspraak ABRvS over windpark Elzenburg-De Geer | uitspraak ABRvS |
III | 8.1.4 e 'Overige specifieke gebruiksregels': lid c is voor de volledigheid toegevoegd om ook de afspraken over slagschaduw met nabij gelegen bedrijven in de regels vast te leggen. | ambtshalve wijziging |
III | 8.1.4 e 'Overige specifieke gebruiksregels': lid d tot en met f zijn toegevoegd ter invulling van de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en -regeling. | ambtshalve wijziging |
Artikel 15 | ||
4 | 15.1 lid b: de tabel met immissienormen was versprongen in het ontwerp en is hersteld | ambtshalve wijziging |
Verbeelding | ||
- geen wijzigingen - |
Bijlage 1 Nummering Windturbines
Bijlage 1 Nummering windturbines
Bijlage 2 Handhavingsmethodiek
Bijlage 2 Handhavingsmethodiek
Bijlage 1 Mer Met Bijbehorende Onderzoeken
Bijlage 1 MER met bijbehorende onderzoeken
Bijlage 2 Toetsingsadvies Commissie M.e.r. En Reactie En Aanvulling Toetsingsadvies
Bijlage 2 Toetsingsadvies Commissie m.e.r. en reactie en aanvulling Toetsingsadvies
Bijlage 3 Inrichtingsplan Kwaliteitsverbetering Landschap
Bijlage 3 Inrichtingsplan kwaliteitsverbetering landschap
Bijlage 4 Aanvullende Onderzoeken Geluid
Bijlage 4 Aanvullende onderzoeken geluid
Bijlage 5 Borgingssysteem Geluid
Bijlage 5 Borgingssysteem geluid
Bijlage 6 Notitie Grenswaarden Geluid
Bijlage 6 Notitie grenswaarden geluid
Bijlage 7 Notitie Toets Gemeentelijk Geluidbeleid
Bijlage 7 Notitie toets gemeentelijk geluidbeleid
Bijlage 8 Notitie 52 Db-contour Nnb
Bijlage 8 Notitie 52 dB-contour NNB
Bijlage 9 Notitie Effecten Hondenpensions
Bijlage 9 Notitie effecten hondenpensions
Bijlage 10 Slagschaduwberekening Bedrijventerrein De Geer
Bijlage 10 Slagschaduwberekening Bedrijventerrein De Geer
Bijlage 11 Notitie Ev Effecten Op Transport
Bijlage 11 Notitie EV effecten op transport
Bijlage 12 Aerius-berekening
Bijlage 13 Verslechteringstoets Natura 2000
Bijlage 13 Verslechteringstoets Natura 2000
Bijlage 14 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 14 Archeologisch onderzoek
Bijlage 15 Memo Straalpaden En Aanvullende Notitie
Bijlage 15 Memo straalpaden en aanvullende notitie
Bijlage 16 Toetsing Lvnl En Ilent
Bijlage 16 Toetsing LVNL en ILenT
Bijlage 17 Radarverstoringsonderzoek En Toetsing Defensie
Bijlage 17 Radarverstoringsonderzoek en toetsing Defensie
Bijlage 18 Akoestische Onderzoeken Omgevingsvergunning
Bijlage 18 Akoestische onderzoeken omgevingsvergunning
Bijlage 19 Slagschaduwonderzoeken Omgevingsvergunning
Bijlage 19 Slagschaduwonderzoeken omgevingsvergunning
Bijlage 20 Pr-analyses Omgevingsvergunning
Bijlage 20 PR-analyses omgevingsvergunning
Bijlage 21 Nota Van Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 21 Nota van inspraak en vooroverleg
Bijlage 22 Verkenning Planologische Ruimte Voor Windenergie Op Osse Bedrijventerreinen 2016
Bijlage 22 Verkenning planologische ruimte voor windenergie op Osse bedrijventerreinen 2016
Bijlage 23 Aanvullende Memo Slechtvalk
Bijlage 23 Aanvullende memo slechtvalk
Bijlage 24 Nota Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 24 Nota beantwoording zienswijzen
Bijlage 25 Aerius-berekening 2021
Bijlage 25 AERIUS-berekening 2021