Paraplubestemmingsplan Cultuurhistorie en Archeologie
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Ontwerp op 28-11-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan “Paraplubestemmingsplan Cultuurhistorie en Archeologie” met identificatienummer NL.IMRO.0840.1000P0002-ON01 van de gemeente Rucphen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afwijken
afwijken als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo;
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.9 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.10 bestaand
- 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, mits dat bouwwerk legaal tot stand is gekomen, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- 2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, mits dat gebruik legaal tot stand is gekomen, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.11 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwperceel
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan;
1.14 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 cultuurhistorische waarden
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 KNA - conform archeologisch onderzoeksrapport
een rapport dat verslag doet van het archeologisch onderzoek en voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.19 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.20 onderliggende bestemmingsplannen
1.21 peil
- 1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.22 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.23 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 2 Toepassingsbereik
2.1 Herziening vigerende bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan herziet alle onderliggende bestemmingsplannen, zoals genoemd in artikel 1.20 die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan van kracht zijn, op de wijze zoals aangegeven in lid 2.2. Voor het overige blijven de regels van de betreffende bestemmingsplannen onverminderd van kracht.
2.2 Herziening verbeelding
De regels van de plannen zoals bedoeld in lid 2.1 worden gewijzigd in die zin, dat de regels die betrekking hebben op archeologie en cultuurhistorie worden vervangen met de regels zoals opgenomen in artikel 3 en artikel 4 van het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Cultuurhistorie en Archeologie'.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Waarde - Archeologie
3.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding, bescherming en het behoud van archeologische waarden of verwachtingswaarden;
- b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
3.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, waarbij de verstoorde oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en/of gebruik wordt gemaakt van de diepte van de bestaande fundering zonder daarbij de bestaande fundering dieper uit te graven;
- b. gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 2' met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 3' met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 4' met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2.
c. 3.2 a. en b. zijn niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologisch monument'.
3.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming gebouwen, dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits de indiener bij de omgevingsvergunningaanvraag ter beoordeling een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige die hiervoor gecertificeerd is conform de Erfgoedwet, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- 1. indien dit een gravend archeologisch onderzoek betreft, het verplicht is om een Programma van Eisen conform de vigerende KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag, en;
- 2. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;
- 3. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
- 4. geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad.
- b. In de situatie als bedoeld in lid 3.3 sub a, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
- c. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, ontginnen, vergraven, afgraven, verwijderen van bestaande funderingen, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
- 2. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
- 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
- 5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het vellen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
- 6. het doen van opgravingen in het kader van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige, namelijk een hiertoe gecertificeerde archeologische instantie conform de Erfgoedwet, die in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- b. Het verbod als bedoeld in sub a geldt niet voor werken en/of werkzaamheden, die:
- 1. niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 2' met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 3' met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 4' met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 4. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 28.2 van toepassing is;
- 5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- 6. worden uitgevoerd op de plaats van een verwijderde of nog te verwijderen fundering waarbij geen diepere verstoringen worden veroorzaakt;
- 1. niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a mits de indiener bij de omgevingsvergunningaanvraag een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, namelijk een hiertoe gecertificeerde archeologische instantie conform de Erfgoedwet waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- 1. indien dit een gravend archeologisch onderzoek betreft, het verplicht is om een Programma van Eisen conform de vigerende KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag, en;
- 2. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;
- 3. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
- 4. geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad zijn;
- d. In de situatie als bedoeld in lid 3.4 sub c, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige, namelijk een hiertoe gecertificeerde archeologische instantie conform de Erfgoedwet, die in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.;
- e. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen.
Artikel 4 Waarde - Cultuurhistorie
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Op of in de gronden als bedoeld in lid 4.1.1 is uitsluitend de bestaande bebouwing toegestaan conform de daar voorkomende bestemmingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het oprichten of verbouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige cultuurhistorische waarden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- 3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Cultuurhistorie en Archeologie"
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aanleiding
Op 27 september 2012 heeft de gemeenteraad van Rucphen het archeologische beleid vastgesteld. Dit in de vorm van een archeologische waarden- en verwachtingskaart met uitgebreide toelichting en een beleidskaart. In 2019 zijn verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. In samenspraak met het vigerende beleid en de nieuwe informatie is er voor gezorgd dat een meer verfijnd en specifiek kaartbeeld van de archeologische waarden en verwachtingen gemaakt kon worden. Bovendien is met de komst van de Erfgoedwet en de aanstaande Omgevingswet een nieuw wettelijk kader ontstaan. Op basis van de combinatie van deze ontwikkelingen heeft de gemeente Rucphen het bestaande archeologische beleid herzien en is de Nota Archeologie met bijbehorende beleidskaart ontwikkeld.
In 2019 is daarnaast een actualisatie gemaakt van de cultuurhistorische objecten in de gemeente Rucphen. Hierbij is een eerdere quickscan uit 2009 geïnventariseerd waarbij is gekeken of het object nog aanwezig is en, zo ja, of het nog beschermenswaardig is. Objecten die niet meer beschermenswaardig bleken, inmiddels niet meer in de gemeente liggen door grenscorrecties of aangewezen zijn als rijksmonument, zijn van de lijst verwijderd.
Besloten is dat de waarden van deze Nota Archeologie en de lijst cultuurhistorisch waardevolle bebouwing verankerd moeten worden in een bestemmingsplan. Om te voldoen aan de beschermingsplicht van cultuurhistorie en archeologie is ervoor gekozen om te voldoen aan de wettelijke beschermingsplicht middels een paraplubestemmingsplan. In dit paraplubestemmingsplan wordt voor het gehele gemeentelijke grondgebied een bestemmingsplan vastgesteld, dat de onderliggende bestemmingsplannen intact laat, maar waarmee het nieuwe archeologie- en cultuurhistoriebeleid aanvullend wordt vastgesteld.
Doel
Het onderhavige bestemmingsplan doelt op het beschermen van diverse cultuurhistorische en archeologische waarden welke zijn opgenomen in de Nota Archeologie gemeente Rucphen, vastgesteld in maart 2019. Het bestemmen van sectorale beleidsaspecten vindt plaats met een ‘paraplubestemmingsplan’. Het paraplubestemmingsplan kan worden gezien als een plan dat als een paraplu over andere bestemmingsplannen heen hangt. De bestemming(en) en bijbehorende regels in dat plan zijn van toepassing op alle vigerende bestemmingsplannen en onderliggende bestemmingsplannen die in dat plan zijn aangehaald. In onderhavig geval heeft het paraplubestemmingsplan tot doel om één beleidsonderwerp juridisch-planologisch te regelen.
Het archeologiebeleid moet verankerd worden in een bestemmingsplan volgens artikel 38a van de Monumentenwet. Bij de vaststelling van bestemmingen moet namelijk rekening gehouden worden met de aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Vanaf 1 januari treedt de omgevingswet in werking en met het aspect archeologie moet op soortgelijke wijze rekening mee worden gehouden. Dit staat in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Tevens geldt eenzelfde plicht voor cultuurhistoriebeleid. Door de wijziging in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In deze paragraaf dient aangegeven te worden op welke wijze wordt omgegaan met de cultuurhistorische waarden. In de omgevingswet moet het aspect cultuurhistorie een toereikend beschermingsregime opnemen in het omgevingsplan. Dit staat in artikel 5.130 lid 2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Zowel archeologie als cultuurhistorie worden middels dit paraplubestemmingsplan wettelijk beschermd.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan voorziet in een partiële herziening van diverse bestemmingsplannen in de gemeente Rucphen. De ligging en begrenzing van het plangebied waar dit paraplubestemmingsplan betrekking op heeft betreft derhalve het gehele grondgebied van de gemeente Rucphen.
Om inzichtelijk te krijgen waar binnen het gemeentelijk grondgebied deze objecten zijn gelegen, wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
De vigerende bestemmingsplannen waarop onderhavig paraplubestemmingsplan betrekking heeft staan in bijlage 1 van deze toelichting weergegeven. Het gaat om diverse bestemmingsplan van de gemeente Rucphen. Aan deze vigerende bestemmingsplannen wordt door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 tot en met 5' een regeling ter bescherming van de aldaar aanwezige archeologische waarden opgenomen.
De cultuurhistorische objecten worden door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' regeling ter bescherming van de aldaar aanwezige cultuurhistorische waarden opgenomen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt een beschrijving gegeven van het plan. Hoofdstuk 3 bevat een toetsing aan de planologisch relevante beleids- en milieuaspecten. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de juridische opzet. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
In onderhavig hoofdstuk wordt gemotiveerd op welke manier het archeologisch en cultuurhistorisch beleid worden doorvertaald in onderhavig paraplubestemmingsplan.
2.2 Archeologie
De gemeente Rucphen heeft op 27 september 2012 het archeologisch beleid vastgesteld in de vorm van een gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart inclusief toelichting en een beleidskaart. De verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen en de onderzoeken die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden geven een beter beeld van de bodemopbouw en de mogelijk aanwezige archeologische waarde van de gronden. Deze nieuwe informatie, samen met het geldende beleid, kunnen zorgen voor een verfijnder en specifiekere kaartbeeld van de archeologische waarden en verwachtingen. Bovendien is met de komst van de Erfgoedwet en de aanstaande Omgevingswet een nieuw wettelijk kader ontstaan. Op basis van de combinatie van deze ontwikkelingen heeft de gemeente Rucphen het archeologiebeleid herzien. In maart 2019 heeft de gemeente Rucphen de Nota Archeologie met bijbehorende beleidskaart vastgesteld.
De Archeologische beleidskaart is een vertaling van de archeologische waarden- en verwachtingskaart. Deze gaf informatie over de ligging en de omvang van alle bekende en archeologische terreinen en de verwachting op de aanwezigheid van nog onbekende archeologische objecten en terreinen. De verschillende zones van de waarden- en verwachtingskaarten zijn op de Archeologische Beleidskaart samengevoegd tot vijf verschillende beleidscategorieën waaraan beleidsmaatregelen c.q. vrijstellingsgrenzen zijn gekoppeld. Het gaat daarbij om de combinatie tussen de toegestane verstoringdiepte en de oppervlakte van een geplande ontwikkeling. De vrijstellingsgrenzen zijn bepaald aan de hand van de omvang van de te verwachten of bekende archeologische fenomenen in combinatie met hoogte van de archeologische verwachting of waarde en de specifieke wensen. Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling zowel de oppervlakte als de dieptegrens overschrijdt is deze onderzoeksplichtig. De volgende waarden zijn te onderscheiden met de bijbehorende vrijstellingsgrenzen:
Waarde - Archeologie 1. Dit zijn archeologische monumenten, bij ontwikkeling op een locatie met deze waarde is altijd onderzoek benodigd.
Waarde - Archeologie 2. Dit zijn bekende vindplaatsen nabij historische kernen. Het gaat hier met name om vindplaatsen gekoppeld aan bewoning (en aanverwante activiteiten). De zones met een hoge kans voldoen het meest aan de locatiekeuzecriteria (hoog, droog, vruchtbaar en/of een gradiëntsituatie), waardoor deze gronden de meest geschikte vestigingslocaties vormden. Uit de landbouwers tijd zijn weinig vindplaatsen in het gebied bekend om dit mee te staven, maar op basis van inzichten in andere delen van het ZuidNederlandse zandlandschap zijn dit de zones waar de meeste vindplaatsen uit de landbouwers tijd worden aangetroffen. Voor de staatse tijd geldt de hoge verwachting voor de zones die niet met veen bedekt waren omdat men hier kon wonen en men met de veenwinning kon beginnen.
Waarde - Archeologie 3. Op locaties met deze waarde is een hoge verwachting en kans op resten gerelateerd aan de natte context. Deze verwachting geldt voor de gebieden die in de betreffende archeologische periode juist vanwege de natte omstandigheden een aantrekkingskracht op de mensen hadden. Het gaat dan met name om beekdalen en vennen in de steentijd en beekdalen in de landbouwers tijd. Hier werd niet gewoond, maar door de grote variëteit in flora en fauna kunnen wel kunnen jacht- en visattributen voorkomen. Ook afvaldumps kunnen verwacht worden, want dit werd vaak gedumpt op een plaats waar het niemand tot last was, zoals een moerassige laagte of een verlaten beekarm. Daarnaast hadden deze zones vaak ook een rituele aantrekkingskracht wat resulteerde in bewust in de laagtes gedeponeerde voorwerpen, zoals de bronzen bijlen in dal van de Kleine Beerze bij Hoogeloon. In zijn algemeenheid geldt: hoe rijker de bewoning op de flanken, hoe groter de kans op het voorkomen van dergelijke resten inde laagte.
Waarde - Archeologie 4. Op locaties met deze waarde is een middelhoge verwachting aanwezig. Behalve de paleogeografische eenheden (of delen daarvan) die goed aan de locatiekeuzecriteria voldoen en waaraan dus een hoge verwachting is gekoppeld, zijn er ook zones die in mindere mate voldeden aan de gesteld criteria (hoog en droog). In de gemeente Rucphen gaat het dan met name om de gronden die aanvankelijk droog waren, maar uiteindelijk toch met veen bedekt waren. Dat betekent dat ze aan het begin van de landbouwers tijd nog voor de mens toegankelijk waren, maar tegen het einde van die periode niet meer. Voor de staatse tijd betekent het dat het veendek hier relatief dun was en de onderliggende zandgrond tijdens de veenwinning dus snel weer tevoorschijn kwam en weer bewoond kon worden.
Waarde - Archeologie 5. Op deze locaties is sprake van een lage verwachting. Dit heeft betrekking op de paleogeografische eenheden die in de betreffende periode op geen enkele wijze voldeden aan het verwachtingsmodel. Dat wil zeggen dat ze te droog of juist te nat waren voor bewoning of beakkering, maar dat ook geen specifieke resten gerelateerd aan de natte context verwacht worden.
2.3 Cultuurhistorie
De gemeente Rucphen heeft op 1 oktober 2019 de Erfgoedverordening vastgesteld met als doel het cultureel erfgoed te inventariseren en het bieden van een visie met betrekking tot de cultuurhistorische waarde. Met cultureel erfgoed wordt met name de cultuurhistorische bebouwing bedoeld. Dit is een cultuurhistorisch waardevol pand, object of andere vorm van bebouwing dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister. Deze waardevolle bebouwing worden beschermd. De waardevolle bebouwing in de gemeente is bepaald door middel van een 'lijst met cultuurhistorische waardevolle bebouwing gemeente Rucphen' (onderdeel van het gemeentelijk erfgoedregister) vastgesteld door burgemeester en wethouders. Cultuurhistorische waardevolle bebouwing die van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde zijn hierin opgenomen.
De lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing van de gemeente Rucphen is een actualisatie van een quickscan uit 2009 welke voortborduurde op het Monumenten Inventarisatie Programma (MIP) uit 1993 vanuit de provincie Noord-Brabant. Het doel van de quickscan uit 2019 was om duidelijkheid te krijgen in de cultuurhistorische waarden van de objecten. Sommige waren nog zeer gaaf terwijl de waarde van andere in twijfel getrokken kon worden. De panden die afgebroken zijn, niet meer beschermenswaardig bleken, inmiddels door grenscorrecties niet meer in de gemeente liggen of aangewezen zijn als rijksmonument zijn van de lijst verwijderd. Wel zijn nog enkele nieuwe objecten toegevoegd. Bovendien zijn alle objecten beoordeeld. Aan deze beoordeling op basis van architectuurhistorische waarde, ruimtelijke samenhang/landschappelijke waarde, cultuurhistorische waarde en gaafheid zijn punten gekoppeld. Vanaf een bepaald aantal punten wordt een object opgenomen op de lijst. Op deze manier wordt de meest waardevolle bebouwing beschermd. De totale lijst met waardebepaling en type object is toegevoegd als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan.
Een deel van de cultuurhistorisch waardevolle objecten op de lijst zijn momenteel al geborgd in vigerende bestemmingsplannen. Deze worden in dit paraplubestemmingsplan derhalve niet meegenomen. De lijst met adressen met daarop cultuurhistorische objecten welke in dit paraplubestemmingsplan worden meegenomen zijn de volgende adressen:
Rijksmonumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening worden op basis van de Erfgoedwet beschermd. De instandhouding van Rijksmonumenten en provinciale monumenten is juridisch verzekerd via de Erfgoedwet. Het is niet noodzakelijk en tevens niet gewenst om op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ‘aanvullende’ (verzwarende) bescherming te bieden voor deze elementen. Om deze reden maken Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Planologisch Relevante Aspecten
3.1 Inleiding
De gemeente Rucphen heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient het parapluplan zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijke beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor dit project relevante structuurvisies en verordeningen per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of de voorgenomen thematische wijzigingen van het planologisch regime passend is binnen het beleid.
3.2 Planologische Aspecten (Beleidsmatige Keuze)
3.2.1 Nationaal beleid
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. De juridische doorwerking van deze nationale belangen heeft plaats middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) als in werking getreden op 30 december 2011, met latere aanvullingen en de bijbehorende regeling (Rarro). Eén nationaal belang is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), dit betreft de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. Het onderhavige plan heeft geen betrekking op nationale belangen als vastgelegd in de SVIR, Barro en Rarro. De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ (art. 3.1.6, tweede lid Bro) is uitsluitend van toepassing op ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ als bedoeld in art. 1.1.1, eerste lid, onder 1 Bro. Het onderhavige bestemmingsplan maakt direct geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk, maar beschermt de ter plaatse aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden.
3.2.2 Provinciaal beleid
Op 1 oktober is door Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) vastgesteld. Op 7 februari 2014 is een partiële herziening van deze structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid. Ter voorbereiding op de Omgevingswet heeft Provinciale Staten op 14 december 2018 de omgevingsvisie 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving' vastgesteld. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden, deze worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Het onderhavige plan maakt géén nieuwe bouwactiviteiten of planologische gebruiksactiviteiten als bedoeld met het begrip 'ruimtelijke ontwikkeling' mogelijk, waardoor er geen sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De regels van de Interim omgevingsverordening hebben in hoofdzaak betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen; nu hiervan geen sprake is behoeft niet aan de Interim omgevingsverordening te worden getoetst.
De provincie Noord-Brabant heeft, in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen, deze elementen vastgelegd op de provinciale cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) uit 2010, herziening 2016. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven. De overige historische bouwkunst objecten, die beschermd worden met onderhavig bestemmingsplan, staan ook op de provinciale kaart beschreven. In de bescherming van deze objecten bestaat echter geen provinciaal belang meer. Het opstellen van beleid inzake de overige historische bouwkunst is aan de gemeentes zelf. De gemeente Rucphen heeft hieraan invulling gegeven door het opstellen van de 'Nota Archeologie gemeente Rucphen' en de 'Erfgoedverordening gemeente Rucphen' en door het doorvertalen van de onderdelen in onderhavig bestemmingsplan.
3.2.3 Gemeentelijk beleid
Cultuurhistorie
Cultuurhistorische objecten worden in de gemeente Rucphen beschermd door de 'Erfgoedverordening gemeente Rucphen 2019'. Alle objecten worden bijgehouden in het erfgoedregister welke bestaat uit de 'lijst cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gemeente Rucphen'. Deze lijst is opgesteld in 2009 en herzien in 2019. Hierbij is gekeken of alle objecten nog aanwezig zijn en, zo ja, nog beschermenswaardig zijn. Daarnaast hebben alle objecten een waardering gehad middels een punten systeem. De lijst met cultuurhistorisch waardevolle objecten staat zoals eerder reeds vermeld in paragraaf 2.3 van deze toelichting. Deze objecten worden planologisch geborgd middels een dubbelbestemming. De objecten in de lijst krijgen namelijk een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Middels deze waardebepaling wordt voorzien in een juridisch-planologische regeling ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van cultuurhistorische objecten.
Archeologie
De gemeenteraad Rucphen heeft op 27 september 2012 het archeologisch beleid vastgesteld. Dit in de vorm van een gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart met uitgebreide toelichting en een beleidskaart. Na vaststelling zijn er verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen beschikbaar gekomen en zijn er verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. De nieuwe informatie, samen met het geldende beleid, kunnen zorgen voor een verfijnder en specifiekere kaartbeeld van de archeologische waarden en verwachtingen. Daarnaast is met de komst van de Erfgoedwet en de aanstaande Omgevingswet een nieuw wettelijk kader ontstaan. Op basis van de combinatie van deze ontwikkelingen besloot de gemeente Rucphen dat in 2019 het uitgelezen moment was om de bestaande archeologiekaart en het bijbehorende beleid te herzien. Het resultaat ervan is de nieuwe Nota Archeologie met bijbehorende Archeologische Beleidskaart, vastgesteld in 2019. In deze Nota Archeologie is rekening gehouden met de Omgevingswet en zijn er explicietere vrijstellingsgrenzen aan gekoppeld.
De archeologische verwachtingswaarden welke al eerder benoemd zijn in paragraaf 2.2 van deze toelichting zijn vertaald in een Archeologische beleidskaart. Deze verschillende archeologische verwachtingswaarden hebben vrijstellingsgrenzen op het gebied van oppervlakte en diepte. Alleen wanneer beiden grenzen overschreden worden bij een bodemingreep dient archeologisch onderzoek plaats te vinden. Indien na archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische verwachting meer van toepassing is en dit tevens is besloten door de controlerende overheidsinstanties vervalt de dubbelbestemming. De archeologische waarden voorzien in onderhavig bestemmingsplan een juridisch-planologische regeling ter bescherming van de archeologische waarden. In onderstaande tabel staan de vrijstellingsgrenzen weergegeven.
Beleidscategorie | Waarde of verwachting | Vrijstellingsgrenzen oppervlakte en diepte |
Waarde - Archeologie 1 | Archeologisch monument | Altijd onderzoek |
Waarde - Archeologie 2 | Hoge verwachting (historische kernen) | 100 m2 en 50 cm -Mv |
Waarde - Archeologie 3 | Hoge verwachting (natte context) | 500 m2 en 50 cm -Mv |
Waarde - Archeologie 4 | Middelhoge verwachting | 1.000 m2 en 50 cm -Mv |
Waarde - Archeologie 5 | Lage verwachting | n.v.t. |
Geen verwachting | n.v.t. |
3.3 Milieuhygiënische Aspecten
Art. 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. Op grond van art. 3.1.6, eerste lid, onder b en f Bro betreft dit onder meer inzichten over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding en inzichten over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan zijn feiten en belangen ten aanzien van de aspecten water, bodem, geluid, ecologie, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid en ecologie (soortenbescherming en gebiedsbescherming) nader beschouwd. Hieruit is gebleken dat géén van deze aspecten van invloed is op de uitvoerbaarheid van het paraplubestemmingsplan. Tevens is het Besluit m.e.r. betrokken in de beschouwing. Het onderhavige paraplubestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk als opgenomen in Kolom 1 van onderdeel C of D van het Besluit m.e.r.
Hoofdstuk 4 Juridische Planopzet
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het paraplubestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de archeologische waarden en de waarden van cultuurhistorisch waardevolle objecten beschermd. In dit hoofdstuk wordt de juridische doorvertaling van deze elementen in het paraplubestemmingsplan besproken.
4.2 Opbouw Van De Regels
Het paraplubestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De verbeelding bestaat uit bestemmingen en aanduidingen. De dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’ is opgenomen ter plaatse van de objecten welke zijn opgenomen in de 'lijst cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gemeente Rucphen'. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 t/m 4' zijn opgenomen ter plaatse van de gronden die op de beleidskaart Archeologie, behorend bij de Nota Archeologie, zijn aangeduid met een dubbelbestemming. Waarde - Archeologie 5, gebieden met een lage verwachting zijn niet opgenomen in de verbeelding doordat hier geen onderzoeksplicht aan gekoppeld is. De gebieden zijn in de verbeelding exact overgenomen van de beleidskaart en per waarden is één aparte dubbelbestemming opgenomen.De verbeelding is vormgegeven conform de SVBP 2012.
De regels regelen de bescherming van de cultuurhistorische waarde van de betreffende objecten en gronden. Bovendien geldt ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ een omgevingsvergunningstelsel. Volgens artikel 13 van de Erfgoedverordening gemeente Rucphen is het verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen. Ook mag mag het niet hersteld worden, gebruikt worden of gebruikt laten worden op een wijze waardoor het ontsierd of in gevaar wordt gebracht.
Via de regels wordt de initiatiefnemer bij de omgevingsvergunning of bij een buitenplanse afwijking (in het kader van de Omgevingswet een Bopa of afwijking omgevingsplan) in archeologische zones bepaalde beleidscategorie verplicht om rekening te houden met de in aanwezige, dan wel te verwachten archeologische resten in de bodem. Als wordt gekozen voor een archeologisch gevoelige locatie en behoud niet mogelijk is, of wanneer de maatschappelijke afweging anders uitvalt, moet rekening worden gehouden met de uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek. De vrijstellingsgrenzen geven aan wanneer men rekening met houden met archeologie, namelijk bij bodemingrepen die qua oppervlakte en diepte groter zijn dan de genoemde vrijstellingsgrenzen. Indien er op de planlocatie meerdere archeologische waarden- of verwachtingen, dan geldt de hoogste categorie. Bij de gemeentelijke afweging of een ruimtelijk plan onderzoeksplichtig is, wordt het hele plangebied in de afweging meegenomen. Het is hierbij niet toegestaan om binnen een plangebied de verschillende bodemingrepen (ook toekomstige) elk apart in te dienen bij de gemeente om zo onder een eventuele onderzoeksplicht uit te komen.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- Algemene regels
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
4.3 Regels
4.3.1 Hoofdstuk 1 'Inleidende regels'
Artikel 1 'Begrippen'
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het paraplubestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 'Toepassingsgebied'
In dit artikel is opgenomen dat de regels van de bestemmingsplannen zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels onverminderd van toepassing blijven, tenzij anders bepaald in de regels.
4.3.2 Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels'
In dit hoofdstuk worden de twee dubbelbestemmingen gegeven:
Artikel 'Waarde - Archeologie'
Voor het behoud, bescherming en/of herstel van de voorkomende archeologische (verwachtings)waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn een drietal gebiedsaanduidingen van toepassing die gekoppeld zijn aan deze dubbelbestemming. De gebiedsaanduidingen verbeelden bij welke oppervlaktemaat en dieptemaat archeologisch onderzoek is benodigd.
Artikel 'Waarde - Cultuurhistorie'
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van cultuurhistorische waarden. De bescherming is vormgegeven door een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningplicht voor het slopen van bouwwerken.
4.3.3 hoofdstuk 3 'Algemene regels'
Artikel Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.
4.3.4 Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 'Overgangsrecht'
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 'Slotregel'
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Cultuurhistorie en Archeologie”.
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het parapluplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
5.2 Toepassing Grondexploitatiewet
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Aangezien het voorliggende plan niet voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Er doet zich dus geen mogelijkheid voor van kostenverhaal als bedoeld in afdeling 6.4 Wro.
5.3 Economische Uitvoerbaarheid
Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn en die door de gemeente worden gerealiseerd. Het onderhavige paraplubestemmingsplan heeft betrekking op het beschermen van archeologische en cultuurhistorische waarden op gronden die reeds al onderdeel zijn van diverse vigerende bestemmingsplannen. De door de gemeente te maken kosten van onderhavig bestemmingsplan bestaan uitsluitend uit plankosten en de kosten van onderzoek dat nodig is met het oog op de voorbereiding van het plan. Eventuele kosten in verband met planschade als gevolg van het wijzigen van de regels zijn ook voorzien. Deze uitgaven komen ten laste van de algemene middelen van de gemeente.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
Het onderhavige paraplubestemmingsplan is een juridisch-technische aanpassing van regels. Het bestemmingsplan kan wel ruimtelijk-economische effecten tot gevolg hebben. Daartoe wordt derhalve het plan eerst voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant. Vervolgens wordt de door de Wro voorgeschreven procedure gevolgd: ter inzagelegging van een ontwerp bestemmingsplan met de mogelijkheid van zienswijzen en daarna vaststelling door de gemeenteraad.
6.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met de besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de ‘formele’ procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De resultaten van het vooroverleg zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting.
6.3 Zienswijzen
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in een zienswijzenota. Hierin zullen tevens de eventuele wijzigingen ten opzichte van het ontwerp worden verwoord.
De resultaten van de tervisielegging zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting waarna het aan de gemeenteraad is om een besluit over vaststelling te nemen.
6.4 Vaststelling
Na de periode van tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan kan het bestemmingsplan worden vastgesteld door de gemeenteraad. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.