KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Bijlagen Regels
Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2017
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
2.3 Toetsing Aan Wijzigingscriteria
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Cultuurhistorie
4.4 Archeologie
4.5 Bedrijven En Milieuhinder
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Ecologie
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Beoordeling Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Systematiek
5.2 Regels
5.3 Verbeelding
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Inrichtingstekening Fase 2_versie 14-10-2021
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Mobiliteitstoets Wijzigingsplan Hofstede Fase 2
Bijlage 4 Onderzoek Verkeersgeneratie En Parkeren
Bijlage 5 Toelichting T.b.v. Verkeersafwikkeling En Parkeren
Bijlage 6 Milieuhygiënisch Bodemonderzoek
Bijlage 7 Bodemonderzoek Pfas
Bijlage 8 Archeologisch Verkennend Booronderzoek
Bijlage 9 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 11 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 12 Nader Onderzoek Kleine Marterachtigen
Bijlage 13 Verslag Omgevingsdialoog

Kom Rucphen, wijzigingsplan woonwijk Hofstede, fase II

Wijzigingsplan - gemeente Rucphen

Vastgesteld op 29-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Kom Rucphen, wijzigingsplan woonwijk Hofstede, fase II, met identificatienummer NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01 van de gemeente Rucphen.

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

De artikelen van het bestemmingsplan Hofstede, zoals vastgesteld op 6 november 2018 door de raad van de gemeente Rucphen met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0020-DEF1, zijn van overeenkomstige toepassing. In onderstaande artikelen zijn alleen de relevante gedeeltes voor het plangebied van het wijzigingsplan voor Hofstede fase 2 weergegeven.

Artikel 2 Wijze Van Meten

De wijze van meten van het bestemmingsplan Hofstede, zoals vastgesteld op 6 november 2018 door de raad van de gemeente Rucphen, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

het bevoegde gezag kan nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken
  2. b. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter borging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Nadere eisen

8.2 Bestaande afstanden en andere maten

8.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan binnen de contouren van woningen en bedrijfswoningen;
  2. b. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 meter onder peil;
  3. c. in de berekening van de inhoud van woningen en bedrijfswoningen wordt de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet meegenomen.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Bestaand gebruik

9.2 Verboden gebruik

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
  2. b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
  3. c. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de productie, opslag, stalling en dumping van:
    1. 1. een middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet;
    2. 2. grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Vrijwaringszone - radar

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemeen

  1. a. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%, met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan voor de vergroting van de inhoud van woningen en bedrijfswoningen en vergroting van de oppervlakte van recreatiewoningen en enkel in de onderstaande gevallen waarbij aangetoond is dat afwijking noodzakelijk is:
    1. 1. ten gevolge van de technische eisen als opgenomen in het Bouwbesluit;
    2. 2. ten gevolge van een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
    3. 3. ter optimalisering van de bedrijfsvoering.
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 m bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-/ontvangstinstallaties en/of sirenemasten wordt verhoogd tot maximaal 40 m;

met dien verstande dat:

  1. 1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
  2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad;
  3. 3. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:

  1. a. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. b. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeerregeling

Met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid geldt de volgende regeling:

  1. a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Rucphen' d.d. 31 mei 2017;
  2. b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien wordt voorzien in parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is bedoeld in sub a;
  3. c. indien de 'Nota Parkeernormen Rucphen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning getoetst aan deze wijziging;
  4. d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaald onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als

Regels van het wijzigingsplanKom Rucphen, wijzigingsplan woonwijk Hofstede, fase II van de gemeente Rucphen.

Behorende bij het besluit van .................

Bijlagen Regels

Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2017

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plan 'Hofstede' betreft een woningbouwontwikkeling in Rucphen. Vanwege de grote omvang van het totale woningbouwprogramma wordt deze ontwikkeling in twee fases gerealiseerd. Het bestemmingsplan Hofstede voor de eerste fase is reeds op 6 november 2018 vastgesteld. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsgebied opgenomen voor het realiseren van fase 2. Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid kan de ontwikkeling van fase 2 planologisch mogelijk worden gemaakt. Onderhavig wijzigingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied betreft een onbebouwde kavel en is gelegen aan de zuidwestkant van de kern Rucphen. Zie figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied in Rucphen

Het plangebied wordt begrensd door de planontwikkeling van fase 1, de Kerkstraat en de achtertuinen van de woningen aan de Turfberrie. Deze begrenzing is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 De begrenzing van het plangebied

1.3 Planologische Regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Hofstede, dat is vastgesteld op 6 november 2018.

In figuur 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan Hofstede

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk'. Verder heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het plangebied valt binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' waar het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht wordt beschermd.

Op de gronden is tevens de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' van toepassing. Op grond van artikel 13.2 kunnen burgemeester en wethouders binnen deze aanduiding de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' wijzigen in de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Wonen' en 'Verkeer' ten behoeve van een woongebied met maximaal 70 woningen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden (zie artikel 13.2.2Voorwaarden van de planregels):

  • de woonbehoefte dient gemotiveerd te worden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking en dient hierbij te voldoen aan de regionale en subregionale woningbouwafspraken;
  • vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt dient de groen-, water- en wegenstructuur vanuit het "Stedenbouwkundig verkavelingsplan "Hofstede van 1 september 2016" te worden opgenomen in het wijzigingsplan;
  • het wijzigingsplan voorziet in de wijzigingsmogelijkheid naar maximaal 70 woningen, passend in het gemeentelijk volkshuisvestingprogramma conform de subregionale afspraken;
  • de goothoogte bedraagt minimaal 3,50 meter en maximaal 6,00 meter;
  • de bouwhoogte bedraagt minimaal 6,00 meter en maximaal 11,00 meter;
  • de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • het wijzigingsplan dient te voorzien in een milieutechnische verantwoording.

Tevens moet de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan worden gewaarborgd. Dit betekent dat het volgende moet worden aangetoond (zie artikel 13.2.3 Uitvoerbaarheid van de planregels):

  • het wijzigingsplan, als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening, doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht;
  • de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma en de subregionale afspraken hiertoe;
  • het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  • dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is.

Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan de wijzigingsbevoegdheid. Uit deze toelichting blijkt dat aan de hiervoor geldende wijzigingscriteria wordt voldaan.

Paragraaf 2.3 gaat hier specifiek op in.

1.4 Leeswijzer

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt de toelichting de onderbouwing voor het wijzigingsplan, bestaande uit een verbeelding (plankaart) en regels. De opbouw van deze toelichting is als volgt:

  • In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • Een toetsing van het project aan de omgevingsaspecten uit oogpunt van milieu en planologie is in hoofdstuk 4 opgenomen;
  • In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht;
  • De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in hoofdstuk 6 besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

De ontwikkeling van het plan Hofstede is voor fase 1 reeds planologisch geregeld in bestemmingsplan Hofstede. In figuur 2.1 zijn fase 1 en fase 2 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.1 Fases ontwikkeling plan Hofstede (Bestemmingsplan Hofstede, 2018)

Het plangebied (fase 2) is gelegen aan de zuidwestzijde van de kern Rucphen en wordt in de huidige situatie voornamelijk gebruikt voor landbouw. De agrarische bebouwing is reeds gesloopt ten behoeve van de planontwikkeling van de wijk Hofstede.

De oostzijde van het plangebied grenst aan de Kerkstraat. Deze weg gaat van de bebouwde kom van de kern Rucphen naar het buitengebied.

De zuidzijde van het plangebied grenst aan het gedeelte van fase 1 met de bestemming natuur. Dit gebied grenst aan waardevol landschap en bosgebieden die onderdeel zijn van het Natuur Netwerk Brabant. Ten zuiden van het plangebied ligt ook de begraafplaats die omringd is door het bos en een aangelegde houtwal.

Een gedeelte van de westkant van het plangebied grenst aan een gedeelte van fase 1 met de bestemming natuur. De noordwestkant van het plangebied grenst aan de bebouwing van fase 1. Een gedeelte van de noordkant van het plangebied grenst aan de achtertuinen van de woningen aan de Turfberrie. In fase 1 van plan Hofstede is het noordoostelijke gedeelte van het plangebied reeds voorzien van de woonbestemming.

2.2 Nieuwe Situatie

2.2.1 Stedenbouwkundig plan

Er zijn op basis van de wijzigingsbevoegdheid maximaal 70 woningen toegestaan in het plangebied van Hofstede fase 2. Op dit moment is er een concrete invulling met 64 woningen. De verkavelingsstructuur voor het hele plangebied Hofstede is weergegeven in figuur 2.2. Deze verkavelingsstructuur is gemaakt in 2016 ten behoeve van het bestemmingsplan Hofstede. De verkaveling is indicatief. Dat wil zeggen dat de hoofdstructuur van wegen en openbare ruimte leidend is en dat de exacte invulling met woningen per bouwblok nog kan variëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0005.jpg"

Figuur 2.2 Indicatieve verkaveling Plan Hofstede (bureau Dhondt, september 2016)

Het stedenbouwkundig plan voor dit wijzigingsplan maakt onderdeel uit van de totale ontwikkeling 'Hofstede'. Bij het stedenbouwkundig ontwerp uit 2016 zijn de zichtlijnen belangrijke elementen als verbinding tussen het landschap en de dorpskern. Het zicht op de toren van de kerk benadrukt de nabijheid en interactie tussen het landschap, het plangebied en de kern en bijbehorende centrumfuncties. Daarnaast is het zorgdragen voor de verbinding tussen het Natuur Netwerk Brabant en de dorpskern van Rucphen een belangrijk uitgangspunt bij het ontwerp van het plangebied. Het plan vormt de natuurlijke overgang tussen de bestaande stedelijke structuur en het aangrenzend landelijk gebied. De bebouwingsdichtheid neemt naar het bos toe af en gaat over in de groene kamers van het landschap. Hofstede fase 2 volgt de hoofdstructuur van het stedenbouwkundig plan Hofstede uit 2016 (zie figuur 2.2). De wegenstructuur is gehandhaafd. Op detailniveau zijn er wat aanpassingen, zoals de invulling van de woonblokken. Het wijzigingsplan biedt ruimte voor 70 woningen. Op dit moment is er een concrete invulling met 64 woningen (zie bijlage 1).

In het plangebied van het wijzigingsplan voor fase 2 zijn verschillende woningtypen opgenomen. Zo wordt ingespeeld op de behoefte bij de verschillende doelgroepen (zie ook paragraaf 3.1.3) Het gaat om rij- en hoekwoningen, twee-onder-een kapwoningen, levensloopbestendige woningen (1 laag met kap en volledig woonprogramma op begane grond), aangevuld met een aantal vrije bouwkavels. De goothoogte bedraagt minimaal 3,5 meter en maximaal 6 meter, de bouwhoogte minimaal 6 meter en maximaal 11 meter.

Van oost naar west ligt een grote openbare ruimte, waarin water een belangrijke rol speelt. Een deel van de woningen is op deze openbare ruimte georiënteerd, het andere deel op de aansluitende woonstraten. Het stratenpatroon sluit aan op fase 1, verder heeft fase 2 een ontsluiting aan de oostzijde op de Kerkstraat.

2.2.2 Ruimtelijke inpassing

De kwaliteiten van Rucphen als woongemeente worden bepaald door het 'dorps gemeenschapsgevoel', het kleinschalige groene karakter in de nabijheid van het landschap, de bossen en het uitgestrekte landelijke gebied. De woonkernen, verweven met het landschap, bieden een aantrekkelijk en gevarieerd beeld hetgeen uitgangspunt is voor het gemeentelijk beleid om een aantrekkelijke woongemeente te zijn met optimale vrijetijdsbesteding binnen haar grenzen. De aandacht voor de afzonderlijke kernen, dus ook voor de kern Rucphen, is met name gericht op de ruimtelijke en functionele verbetering en op de beleving c.q. beeldkwaliteit van de kern, het omliggende landschap en de verweving daarvan. Bij de vormgeving van de randen van het dorp hebben de relatie met het landschap, de waterhuishoudelijke opgave binnen het stroomgebieden en de berging c.q. de infiltratie maximale aandacht gekregen. In fysiek-ruimtelijk opzicht krijgt de kern Rucphen met de voorliggende ontwikkeling van het plan Hofstede een optimale afronding van het stedelijk gebied en het aangrenzend landelijk gebied. In het onderstaand kaart beeld van de kern Rucphen is het plan Hofstede opgenomen. Dit kaartbeeld geeft aan op welke wijze het stedelijk gebied en het landschap zijn geïntegreerd. Het plangebied heeft een ruime 'grensrijkdom' met het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0006.png"

Figuur 2.3 Integratie stedelijk gebied en landschap (Bestemmingsplan Hofstede, Buro Dhondt)

In het bestemmingsplan Hofstede is de verplichting opgenomen dat de landschappelijke inpassing binnen twee jaar na onherroepelijk worden van dat bestemmingsplan moet worden aangelegd. Het bestemmingsplan is op 1 april 2020 onherroepelijk geworden. De aanleg van de landschappelijke inpassing is gestart. Een deel is al gereed, namelijk de waterretentievoorziening. Het overige deel wordt in het plantseizoen 2021 / 2022 uitgevoerd (uiterlijk 1 april 2022). Daarmee wordt de volledige landschappelijke inpassing binnen de gestelde termijn aangelegd.

2.2.3 Verkeer en parkeren

Voor het wijzigingsplan Hofstede fase 2 is een mobiliteitstoets uitgevoerd. Deze mobiliteitstoets is als Bijlage 3 opgenomen bij de toelichting. De conclusie van de mobiliteitstoets is als volgt.

Verkeer

De ontsluiting via de Kerkstraat en omliggende wegen leidt niet tot knelpunten voor de bereikbaarheid van de planontwikkeling. Met de volledige ontwikkeling van "Hofstede" blijven de verkeersintensiteiten op de Kade en de Kerkstraat ruim onder de grenswaarde van 3.000 motorvoertuigen per etmaal. De hoogste etmaalintensiteit wordt op de Kade richting centrum verwacht, namelijk 2.284 motorvoertuigen per etmaal. Deze intensiteit dient als worst-case beschouwd te worden. Na voltooiing van het plan zal de werkelijke verkeersintensiteit naar verwachting namelijk lager zijn omdat als basis voor de toekomstige verkeersintensiteit de hoogst gemeten verkeersintensiteiten zijn aangehouden over een bepaalde periode. De gemiddelde gemeten verkeersintensiteiten liggen lager. Deze aangehouden gemeten verkeersintensiteiten zouden daarom als piek beschouwd kunnen worden. Verder is bij de doorrekening van de verkeersgeneratie voor fase 2 voor de 10 woningen waarvan nog geen prijssegment bekend is, uitgegaan van het woningtype met de hoogste verkeersgeneratie. De kans is aanwezig dat in werkelijkheid deze woningen in een lager prijssegment vallen en daarmee een lagere verkeersgeneratie hebben.

Op de Kade en Kerkstraat blijft de verkeersveiligheid, ook voor langzaam verkeer, en leefbaarheid geborgd gezien het feit dat de verwachte intensiteiten na plan voltooiing nog binnen de grenzen liggen gesteld in de wegencategorisering. De Kade en de Kerkstraat zijn ingericht volgens duurzaam veilig principe. Om de snelheid te verlagen zijn op de kruispunten verkeersremmende maatregelen uitgevoerd door middel van kruispuntplateaus. Verder zijn voetpaden aanwezig. De Kerkstraat is smaller dan de Kade maar verkeer kan elkaar hier in twee richtingen passeren met gepaste snelheid. Om binnen het plan te voldoen aan een duurzaam veilige inrichting van een 30km/uur zone moeten hier verkeersremmende verkeersmaatregelen uitgevoerd worden. Hiermee wordt binnen het plan de verkeersveiligheid gewaarborgd.

Parkeren

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is aangesloten bij het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Voor het berekenen van de parkeereis voor de overige 10 woningen is rekening gehouden met type “rijwoningen” omdat met dit type woningen de overgebleven ruimte naar verwachting zal worden opgevuld en omdat voor dit type woningen over het algemeen geen parkeercapaciteit op eigen terrein mogelijk is waardoor de parkeervraag voor dit type woningen volledig op straat zal worden opgelost. Het toepassen van het type “rijwoningen” kan dus gezien worden als worst-case situatie. Tabel 1 toont de totale parkeerbehoefte van fase 2 van 150 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0007.png"

Tabel 1: parkeerbehoefte voor 70 koopwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0008.png"

Tabel 2: berekende parkeeraanbod voor 70 koopwoningen (situatie 2020).

In Fase 2 van het plan Hofstede worden vrijstaande en 2-onder-1-kap woningen gepland waarbij op eigen terrein een garage en een oprit mogelijk is. Voor de rijwoningen geldt dat parkeren in het openbaar gebied opgelost moet worden. In de memo Anteagroep (2020, zie bijlage 5) is aangegeven dat er op dat moment in het ontwerp van het openbaar gebied 65 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Uit tabel 2 is af te lezen dat het totaal parkeeraanbod circa 128 parkeerplaatsen is en dat er in het ontwerp van het gebied uit 2020 22 parkeerplaatsen tekort zijn. Deze parkeerplaatsen moeten deels gevonden worden op eigen terrein en in de openbare ruimte.

Na de toets door Antea in 2020 is in 2021 een nieuw ontwerp van de openbare ruimte gemaakt (zie bijlage 1). Daarin zijn 90 parkeerplaatsen ingetekend in het openbaar gebied. Op eigen terrein bij de woningen zijn er 68 plaatsen beschikbaar. In totaal zijn er nu 158 parkeerplaatsen in het plangebied van Hofstede fase 2. Daarmee is er sprake van een sluitende parkeerbalans.

2.3 Toetsing Aan Wijzigingscriteria

Om de in dit hoofdstuk beschreven ontwikkeling mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 13.2 van het bestemmingsplan Hofstede. Hieraan is een aantal wijzigingscriteria verbonden. In deze toelichting wordt onderbouwd dat aan deze criteria wordt voldaan. Hierna wordt per criterium kort aangegeven op welke manier is aangetoond dat wordt voldaan.

De woonbehoefte dient gemotiveerd te worden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking en dient hierbij de voldoen aan de regionale en subregionale woningbouwafspraken.

In paragraaf 3.1.3 wordt de woonbehoefte gemotiveerd.

Vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt dient de groen-, water- en wegenstructuur vanuit het "Stedenbouwkundig verkavelingsplan "Hofstede van 1 september 2016" te worden opgenomen in het wijzigingsplan.

De groen-, water en wegenstructuur uit het stedenbouwkundig verkavelingsplan is overgenomen. De bouwvlakken staan vast.

Het wijzigingsplan voorziet in de wijzigingsmogelijkheid naar maximaal 70 woningen, passend in het gemeentelijk volkshuisvestingprogramma conform de subregionale afspraken.

Het voorliggende wijzigingsplan voor fase 2 maakt ten hoogste 70 woningen mogelijk. Op dit moment is er een concrete invulling met 64 woningen. Zie voor de inpassing in het volkshuisvestingsprogramma paragraaf 3.1.3 Ladderonderbouwing.

De goothoogte bedraagt minimaal 3,50 meter en maximaal 6,00 meter

Deze afmetingen zijn vastgelegd op de verbeelding van dit wijzigingsplan.

De bouwhoogte bedraagt minimaal 6,00 meter en maximaal 11,00 meter

Deze afmetingen zijn vastgelegd op de verbeelding van dit wijzigingsplan.

De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.

Naast het maken van een ontwerp waarbij rekening wordt gehouden met de directe omgeving wordt er aandacht besteed aan de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Het ontwerp van het wijzigingsplan wordt ter inzage gelegd, zodat eenieder in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze in te dienen. De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het wijzigingsplan geven.

Tevens is er een schriftelijke omgevingsdialoog gevoerd. De reacties zijn vastgelegd in een verslag, dat is opgenomen als bijlage 13 bij de toelichting van dit wijzigingsplan.

Het wijzigingsplan dient te voorzien in een milieutechnische verantwoording.

Hoofdstuk 4 van deze toelichting voorziet in een omschrijving van de milieuaspecten.

Ook de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling moet worden gewaarborgd. Hierna wordt per criterium kort aangegeven op welke manier is aangetoond dat wordt voldaan.

Het wijzigingsplan, als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening, doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

De voorbereidingsprocedure wordt gevolgd zoals omschreven in paragraaf 6.1

De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.

Dit criterium is ook bij de wijzigingsvoorwaarden aan de orde gekomen. Hier is gesteld dat naast het maken van een ontwerp waarbij rekening wordt gehouden met de directe omgeving er aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Het ontwerp wordt voor een ieder ter inzage gelegd, zodat zij in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienen. Voorafgaand aan de formele procedure heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Het verslag van deze omgevingsdialoog is opgenomen in bijlage 13.

Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

In paragraaf 2.2 is ingegaan op de plannen voor dit wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan sluit aan bij de uitgangspunten uit het bestemmingsplan Hofstede.

Dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma en de subregionale afspraken hiertoe.

Zie paragraaf 3.1.3 Ladderonderbouwing

Het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is.

Hoofdstuk 4 van deze toelichting voorziet in een omschrijving van de milieuaspecten waarmee de haalbaarheid van het plan wordt aangetoond.

Dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is.

In paragraaf 6.2 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het wijzigingsplan. In het geldende bestemmingsplan Hofstede zijn deze uitgangspunten toegepast en waar nodig vertaald in de wijzigingsvoorwaarden. Het beleid van de verschillende overheden is sinds het vaststellen van het bestemmingsplan Hofstede gewijzigd. In dit hoofdstuk wordt het wijzigingsplan getoetst aan het actuele beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenoemde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Het mogelijk maken van de nieuwe woningen aansluitend aan de bestaande woonbebouwing van de kern Rucphen past binnen het rijksbeleid. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het rijksbeleid. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainport ontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie. Een aantal onderwerpen zijn geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Toetsing

Voor het plangebied is op grond van de kaarten van het Barro en de Rarro het onderwerp radarstations (radarverstoringsgebieden radarstations Woensdrecht en Herwijnen) relevant.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels van het Barro en het Rarro. Het hele plangebied is aangeduid als 'vrijwaringszone - radar'. Volgens de kaart behorend bij het Rarro ligt het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rond deze radarstations dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rond de radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Conform artikel 2.4 van de Rarro is rond de radarstations een cirkel met een straal van 75 kilometer vastgelegd, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (in het algemeen) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines. Het plangebied ligt in de ring (straal van 75 kilometer) van beide radarstations. Gelet op het hoogteverschil tussen de radarstations is radarstation Herwijnen (hoogte van de antenne 25 meter + NAP) bepalend voor de bouwhoogte van windturbines: het toetsingsvlak van Herwijnen ligt op een hoogte van 90 meter + NAP, terwijl het toetsingsvlak van Woensdrecht op een hoogte van 113 meter + NAP ligt.

In dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt die de toetsingsvlakken doorsnijdt. Er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Desondanks is in onderhavig wijzigingsplan een regeling opgenomen om de werking van de radar te beschermen in de vorm van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar'. In de juridische regeling zijn de bouwregels van het Rarro vertaald. Voor het oprichten van bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 63 meter. Overigens maakt dit bestemmingsplan de oprichting van windturbines niet mogelijk, zodat deze regeling uitsluitend een signalerende functie heeft.

3.1.3 Bro en Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, moet in de toelichting worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In dit geval worden 70 woningen rechtstreeks mogelijk gemaakt, dus is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Het geldende bestemmingsplan is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit geval heeft het gebied een agrarische bestemming en er geldt een wijzigingsbevoegdheid voor de realisatie van 70 grondgebonden woningen. Dat is in 2018 bewust gedaan omdat de woningbehoefteprognose toen niet toereikend was. Gelet op de huidige woningbehoefteprognose is er aanleiding om de harde plancapaciteit te vergroten.

Omdat geen sprake is van rechtstreekse bouwtitels of een uitwerkingsplicht voor woningen, is in dit geval sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip bestaand stedelijk gebied vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

De locatie wordt aan drie zijden omsloten door stedelijke functies maar heeft een agrarische bestemming. In dat geval is geen sprake van bestaand stedelijk gebied.

Gelet op het bovenstaande is hierna de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.

Beschrijving woningbehoefte

De relevante regio voor wonen is de gemeente Rucphen binnen West-Brabant West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0009.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0010.png"

Figuur 3.1 Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen, september 2017)

De woningbehoefte in Rucphen blijkt uit diverse prognoses, onderzoeken en beleidsstukken. Daarop wordt hierna ingegaan.

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2020

Doordat het aantal huishoudens de komende jaren nog sterk toeneemt, zijn er ook meer woningen nodig. Naar verwachting is in 2050 zo'n 43% van alle huishoudens een éénpersoonshuishouden. Vooral het aantal alleenstaanden van 75 jaar en ouder neemt sterk toe. Vergeleken met de vorige prognose uit 2017 ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger. De indicatie voor de gemeente Rucphen is 495 woningen in de periode 2020-2030. Onderstaande tabel is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0012.png"

Figuur 3.2 Indicatie toename woningvoorraad gemeente, 2020–2040 (ontleend aan bevolkings- en woningbehoefteprognose september 2020)

Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020

In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020 staat dat er in de regio West-Brabant in de periode 2019-2028 nog 26.900 woningen nodig zijn en er slechts harde plancapaciteit is voor 14.850 woningen. De woningbehoefte in de tabel is nog gebaseerd op de vorige prognose die lager uitkwam.

De eerstkomende tijd zal de feitelijke realisatie van woonruimte in het betaalbare segment extra inspanningen (blijven) vragen. Hierbij zal ook de middenhuur, met huurprijzen net boven de liberalisatiegrens, moeten worden betrokken. Voor de gemeentelijke en (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de mogelijkheden hier ook daadwerkelijk – bijvoorbeeld via volkshuisvestelijke en/of ruimtelijke instrumenten) op te sturen - zijn dit belangrijke onderwerpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0013.png"

Figuur 3.3 Woningbouwcapaciteit en opgaven

Perspectief op wonen en woningbouw - West-Brabant West

De regio West-Brabant West heeft in 2020 het Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West vastgesteld. Het document was een doorontwikkeling van de Regionale Agenda Wonen en zet in op vernieuwen en versterken van de regionale samenwerking; het sluit aan bij de actielijnen en richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen van de provincie. In het perspectief wordt prioriteit gelegd bij zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Men wil meer nadruk leggen op de bestaande woningvoorraad, met verduurzaming van de voorraad en het geschikt maken van woningen en de woonomgeving voor mensen met een zorgvraag. Een wijkgerichte aandacht wordt aanbevolen. Voor wat betreft nieuwbouw wil de regio inzetten op vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen. De subregio richt zich op de volgende richtinggevende principes, waarbij speerpunt 3 en 4 relevant zijn voor de beoogde uitbreiding:

  1. 1. Focus bestaande woningvoorraad (denken als een belegger)
  2. 2. Focus bestaande woonomgeving
  3. 3. Vraaggericht bouwen (Kwaliteit gaat voor kwantiteit)
    1. a. Nieuwbouw staat zoveel mogelijk in teken van een strategische toevoeging op de bestaande woonvoorraad;
    2. b. Een toenemende differentiatie van de vraag vraagt om ruimte voor nieuwe, soms ook tijdelijke en flexibele woonconcepten, zelfbouw en CPO en combinaties van wonen, werken en zorg;
    3. c. Gezamenlijke voorwaarden formuleren t.a.v. nieuwe projecten (verduurzaming, levensloopbestendigheid, etc.)
  4. 4. Reële woningbehoefte
    1. a. De actuele provinciale behoefteprognose vormt de basis voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering;
    2. b. Gemeentelijke woningbouwprogramma's gaan uit van een reële woningbehoefte en zetten in op flexibiliteit om in te kunnen spelen op veranderingen en nieuwe kansen.

In subregio West als geheel zijn ruim voldoende woningbouwplannen in beeld om voor de woningbehoefte op korte (5 jaar) en middellange termijn (10 jaar) te kunnen bouwen. De subregio West is al volop bezig met de focus te leggen op het bestaand stedelijk gebied. Voor de komende 10 jaar zit circa 2/3 van de woningbouwplannen op binnenstedelijke locaties. De gemeente Rucphen heeft naast diverse inbreidingslocaties ook enkele uitbreidingslocaties in voorbereiding. Hofstede fase 2 is een van die locaties die is opgenomen in de planning, maar nog geen onderdeel is van de harde plancapaciteit.

Woonvisie Gemeente Rucphen 2020-2024

Het aantal inwoners groeit in de gemeente Rucphen nog beperkt verder, met een ontgroening aan de onderkant en een sterke vergrijzing aan de bovenzijde. Met name door de afname van de gemiddelde woningbezetting, is er dus een behoefte om het aantal woningen uit te breiden. Vanuit het regionale woningmarktonderzoek West-Brabant (september 2019) is er een verschil in behoefte tussen huur en koop; een beperkte stijging in de behoefte aan huurwoningen gevolgd door een daling. Bij koop is er een stijging in de behoefte aan met name de grondgebonden koop. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen levensloopbestendig moeten zijn, vertaald in appartementen en grondgebonden seniorwoningen. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor met name starterswoningen, om starters/jongeren kansen te bieden in de dorpen. Dit laatste geldt met name voor de huidige koopmarkt. Momenteel zijn er slechts beperkt koopwoningen tot € 300.000,- beschikbaar.

In de woonvisie wordt ervan uitgegaan dat voor de komende 5 jaar een behoefte bestaat van 500 woningen in de volgende typen en segmenten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0014.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0015.png"

Figuur 3.4. Woningbehoefte gemeente Rucphen en kern Rucphen (Bron Woonvisie 2020-2024)

Het woningbouwprogramma in Hofstede fase 2 geeft hier mede invulling aan binnen de kern Rucphen, door een variatie aan woningen in de genoemde prijssegmenten. De huidige verkaveling is gemaakt op basis van de actuele marktvraag en de woonvisie. Daarom zijn er rbestendige woningen aan het plan toegevoegd. Ook is het aantal rijwoningen uitgebreid. De verdeling van de 64 woningen is als volgt:

  • 15 rijwoningen
  • 6 levensloopbestendige woningen
  • 11 vrijstaande woningen
  • 32 twee onder een kapwoningen

Achterblijvende nieuwbouw in de afgelopen jaren door de economische crisis en momenteel juist een verhitte koopmarkt leiden tot een behoefte aan 50-100 nieuwbouwwoningen per jaar. De makelaars bevestigen bovenstaande behoefte aan woningen over die jaren en benadrukken met name de behoefte aan goedkope en middeldure koop tot € 300.000,-.

Nieuw te realiseren woningen dienen zich te onderscheiden en iets toe te voegen op het vlak waar het meest behoefte aan is. Klantwensen staan centraal, zo weinig mogelijk beklemmende regels om tot een gewenste woningvoorraad voor onze burgers te komen.

Ook maatwerk voor de gewenste vormgeving voor de toekomstige bewoner hoort daarbij. Grotendeels welstandsvrij is de gemeente al. Hierboven is al richting aan soort, aantallen en prijsklassen gegeven. De twee hoofd doelgroepen zijn senioren (=levensloopbestendig) en starters.

De volgende woonkwaliteiten gaan reguliere toetsingscriteria bij nieuwbouw vormen:

  1. 1. Levensloopbestendig (met aandacht voor slimme domotica)
  2. 2. Politiekeurmerk veilig wonen
  3. 3. Flexibel
  4. 4. Duurzaamheid: energieneutraal

In het programma wordt hiermee rekening gehouden.

Motivering locatiekeuze (waarom niet binnenstedelijk)

Het toevoegen van maximaal 70 grondgebonden woningen is niet mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied van Rucphen. Daarom zijn in 2013 in de structuurvisie Rucphen zoekgebieden aangewezen voor stedelijke ontwikkeling. Hofstede is een van die gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0017.png"

Figuur 3.5. Uitsnede structuurvisiekaart 2013 (Bron: structuurvisie Rucphen 2030)

In 2018 is de uitbreidingslocatie vastgelegd in het bestemmingsplan. De locatie Hofstede is toen geknipt in 2 fasen, waarbij het beschrijven van de behoefte aan fase 2 door middel van een wijzigingsbevoegdheid is doorgeschoven.

De woningbouwmatrix 2021 stelt 458 harde plancapaciteit en 316 zachte plancapaciteit. Dit

wijzigingsplan maakt onderdeel uit van de harde plancapaciteit.

Conclusie

Binnen bestaand stedelijk gebied is geen ruimte voor een woningbouwontwikkeling bestaande uit 70 grondgebonden woningen. In de kernen is te weinig ruimte om te voorzien in een dergelijke woningbouwontwikkeling. De ontwikkeling past binnen de regionale verstedelijkingsafspraken. Daarmee past het wijzigingsplan in de ladder voor duurzame verstedelijking en voldoet het aan de wijzigingsvoorwaarden van het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 2.3, bij het eerste wijzigingscriterium).

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Toetsing

De rechtstreeks doorwerkende regels zijn vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening. De ontwikkeling wordt daaraan getoetst.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld.


Voorafgaand op het in werk treden van de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.


De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.


In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.


In de Iov N-B zijn regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkingsgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied is op 'Kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' aangemerkt als 'verstedelijking afweegbaar'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0018.png"

Figuur 3.6 Verstedelijking afweegbaar (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Lid 3. N.v.t.

Artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar

In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  1. a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  2. b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  3. c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  4. d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Toetsing

In paragraaf 3.1.3 wordt de behoefte aan woningbouw in regionaal verband beschouwd. Hierbij past de ambitie van de provincie om zorg te dragen voor een aantrekkelijk leef- en woonklimaat. Een aantal aspecten die een rol spelen bij duurzame verstedelijking zijn een veilige, gezonde leefomgeving en klimaatadaptatie. Bij de ontwikkeling wordt aangesloten bij de kracht van de verstedelijking en de kracht van de natuur. Door het aanleggen van voldoende waterberging wordt rekening gehouden met de klimaatadaptatie.

Uit de ladderonderbouwing blijkt ook dat er kwantitatief en kwalitatief te weinig woonruimte in de regio is, waardoor er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid dat een stedelijke ontwikkeling binnen het werkingsgebied 'Verstedelijking afweegbaar' wordt gerealiseerd.

Gezien de inpassing die voor het hele gebied Hofstede aangelegd wordt conform het huidige bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de landschappelijke inpassing en de inpassing in de omgeving. De landschappelijke inpassing wordt aangelegd in opdracht van de gemeente Rucphen. Het eerste deel is gerealiseerd in het retentiegebied tussen Schijfse Vaartkant en Kerkstraat. Het tweede deel wordt op dit moment uitgevoerd en is uiterlijk 1 april 2022 gereed. (voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassing zie paragraaf 2.2.1 en 2.2.2).

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

In de Interimverordening heeft de provincie basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies geïntroduceerd. Daarmee wordt vooruitgelopen op de stap die de Omgevingswet straks maakt van 'een goede ruimtelijke ordening' naar 'een evenwichtige toedeling van functies. De basisprincipes zijn:

  • artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik;
  • artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering;
  • artikel 3.8 meerwaardecreatie;
  • artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap.

Gemeenten moeten deze basisprincipes toepassen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen.

Toetsing

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat: nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk; er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan. Dat is hier het geval, zie de toetsing bij art. 3.43. Verder hoort bij zorgvuldig ruimtegebruik dat bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Aangezien dit een wettelijke verplichting is, is deze toets opgenomen in paragraaf 3.1.3.

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar. De lagenbenadering omvat de effecten op:

  • de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer;
  • de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Al deze waarden zijn in het geldende bestemmingsplan Hofstede in kaart gebracht en gewaardeerd. Het heeft ertoe geleid dat het stedenbouwkundig ontwerp een duidelijke afronding van de kern is, met aan de ene zijde een zorgvuldige overgang naar het landschap en aan de andere zijde een goede aanhechting aan de structuur van het dorp.

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Dit principe is ook opgenomen in de verordening ruimte zoals die gold op het moment van vaststelling van het geldende bestemmingsplan Hofstede. In dat bestemmingsplan is de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering opgenomen (zie paragraaf 3.2 van de toelichting van het bestemmingplan Hofstede), deze zijn ook voldoende juridisch geborgd in de regels van het bestemmingsplan (zie ook uitspraak ABRvS over bestemmingsplan Hofstede, 201901535/1/R2).

3.3 Gemeentelijk Beleid

Dit wijzigingsplan maakt de nieuwbouw van 70 woningen in de wijk Hofstede mogelijk. Het vigerend bestemmingsplan voorziet in deze mogelijkheid door de aanduiding van een wijzigingsgebied. Bij de totstandkoming van het vigerend bestemmingsplan is reeds rekening gehouden met deze mogelijkheid indien voldaan wordt aan een aantal voorwaarden en de uitvoerbaarheid voldoende verzekerd is. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan de voorwaarden en de uitvoerbaarheid wordt voldaan. Voor het huidige gemeentelijk beleid wordt verwezen naar het bestemmingsplan Hofstede waar reeds een toetsing aan het gemeentelijk beleid heeft plaatsgevonden. Uit die toetsing blijkt dat het bestemmingsplan, met het wijzigingsplan, uitvoering geeft aan het geldende gemeentelijk beleid. Aangezien het gemeentelijk beleid sinds het vaststellen van het bestemmingsplan Hofstede niet is gewijzigd, is een nieuwe toetsing niet nodig. De visie duurzaamheid en de woonvisie zijn recenter dan het vastgestelde bestemmingsplan Hofstede, daarom wordt het wijzigingsplan hiernaaan dit nieuwe beleid getoetst.

3.3.1 Visie duurzaamheid

De Visie Duurzaamheid 2019 - 2030 is het kader voor het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Rucphen. De Visie Duurzaamheid is de basis voor de Duurzaamheidsagenda met daarin opgenomen een meerjarenprogramma en een jaarlijks uitvoeringsplan. In de Visie Duurzaamheid staan de ambities van de gemeente Rucphen op het gebied van duurzaamheid. Deze ambities hebben betrekking op de thema's:

  • Klimaat,
  • Energie en Wonen
  • Groen en Water
  • Afval en Grondstoffen
  • Mobiliteit
  • Landbouw
  • Gemeente.

De Duurzaamheidsagenda is het instrument dat de activiteiten van de gemeente en haar omgeving bundelt en structureert. De agenda is gevuld met concrete activiteiten. De agenda kan worden aangepast als zich verdere kansen voor verduurzaming voordoen of voortschrijdend inzicht daarom vraagt (adaptief).

De ambities van de gemeente Rucphen zijn voor nieuwbouwwoningen: Bij nieuwbouw is het streven dat er duurzame woningen worden gebouwd met een Energielabel A. Het streven naar het verminderen van het verhard oppervlak in particuliere tuinen met 20% in 2030 ten opzichte van 2019. Bij nieuwe bouwplannen wordt hiermee rekening gehouden door te toetsen op waterberging. Het uitgangspunt voor het bouwen van de nieuwbouwwoningen in Hofstede fase 2 is duurzaamheid. De woningen dienen te voldoen aan de Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG), daarnaast worden de woningen gasloos uitgevoerd. Bij de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de visie duurzaamheid op het gebied van onder andere energie, groen, waterberging en infiltratievoorzieningen.

In de duurzaamheidsvisie is ook het streven opgenomen naar 75 m2 openbaar groen per nieuwbouwwoning. Om uitwerking te geven aan deze regels is een beleidsregel groennorm opgesteld. Deze locatie valt binnen deze beleidsregel onder een ontwikkeling die al eerder door de gemeente in behandeling was dan inwerkingtreding van deze beleidsregel, waardoor de norm van 75 m2 niet van toepassing is. Daarom wordt toch aan de voorwaarden uit de beleidsregel voldaan. Bovendien is voorzien in een uitvoerige landschappelijke inpassing.

3.3.2 Woonvisie 2020-2024

De woonvisie is van toepassing op een woningbouwproject zoals Hofstede fase 2. Bij de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking komt ook de inhoud van de woonvisie aan bod (paragraaf 3.1.3).

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn milieuaspecten (geluid, bodem) en water, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid.

In de volgende paragrafen worden alleen de relevante omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.

4.1 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

In het kader van het bestemmingsplan Hofstede zijn reeds bodemonderzoeken uitgevoerd in 2012 en 2016. Uit deze onderzoeken blijkt dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het gebruik van de locatie.

In 2018 is een milieuhygiënisch uitgevoerd op diverse locaties in het plan Hofstede. Het doel van dit onderzoek was het vastleggen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het verkrijgen van een indicatie van de kwaliteit van de vrijkomende materialen of bouwstoffen in het Plan Hofstede. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 6. Uit dit onderzoek blijkt dat in de grond en het grondwater slechts twee licht verhoogde concentraties worden aangetroffen. Deze concentraties zijn beperkt tot de deellocatie die buiten het plangebied Hofstede - fase 2 ligt. Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en toekomstige gebruik.

In 2020 is een verkennend bodemonderzoek naar PFAS uitgevoerd ter plaatse van het uitbreidingsplan Hofstede. De aanleiding tot het uitvoeren van het PFAS-onderzoek is het "Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie" dat met ingang van 8 juli 2019 in werking is getreden. Sindsdien dient grond waarvan het voornemen bestaat om deze op locaties elders toe te passen, op PFAS te worden onderzocht. Het doel van het onderzoek is het vastleggen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voor PFAS, om een indicatie te geven van de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond en de achtergrondwaarde binnen de herontwikkelingsgebied te bepalen. In bijlag 7 zijn de resultaten van dit onderzoek opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied in een mengmonster een gehalte PFOS is aangetoond boven de achtergrondwaarde. Deze grond is indicatief geclassificeerd als wonen/industrie. In de overige mengmonsters van de bovengrond zijn PFOS en PFOA wel boven de detectiegrenzen aangetoond maar worden de achtergrondwaarden niet overschreden. Hierbij wordt opgemerkt dat voor het plangebied met name de gehalten PFOS de grens van de achtergrondwaarde benadert.

In de ondergrond (0,5 - 1,0 m-mv) is geen PFAS aangetoond. Indicatief is de ondergrond daarmee altijd toepasbaar voor toepassing op landbodem.

Op basis van de resultaten van de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken, is de grond van het herontwikkelingsgebied in het verleden indicatief geclassificeerd als altijd toepasbaar. Na afronding van het laatste onderzoek hebben geen activiteiten plaatsgevonden in het plangebied en de omgeving daarvan, die tot verontreiniging geleid kunnen hebben. De resultaten van het PFAS-onderzoek geven aanleiding om de conclusie van destijds gedeeltelijk te herzien. Voor het toekomstige grondverzet moet er dus rekening mee worden gehouden dat op basis van PFOS de bovengrond (0 - 0,5 m-mv) gedeeltelijk dient te worden geclassificeerd als wonen/industrie.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Woningen worden door de Wet geluidhinder (Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.

Toetsing

De geluidbelasting is berekend ten gevolge van het wegverkeer (zie bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de nieuwe woningen als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de Pierestraat (wegvak buiten bebouwde kom) ten hoogste 24 dB berekend wordt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt derhalve niet overschreden in onderhavige situatie. Het aanvragen van hogere grenswaarden is hierdoor niet aan de orde. Het treffen van geluidreducerende maatregelen is hierdoor eveneens niet noodzakelijk.

Verder blijkt uit de resultaten dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een geluidbelasting variërend van 28 tot 47 dB. De woningen worden in een akoestisch goed woon- en leefklimaat gerealiseerd. Het aspect geluid staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing

De provincie ziet het Brabantse erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom is het ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart die vastgesteld is in 2010. Voor deze toelichting is de Cultuurhistorische Waardenkaart geraadpleegd.

De regio waar het plangebied in ligt bestaat uit een zwak golvend dekzandlandschap op een oudpleistocene ondergrond met afsluitende kleilagen. Hier waren van nature geen beken, waardoor een groot gebied een slechte ontwatering had. Er ontstonden veenmoerassen waarin dikke lagen veen tot ontwikkeling kwamen. Dit veen is vrijwel geheel door de mens afgegraven. De bodem van dit gebied bestaat daardoor weer voornamelijk uit dekzand. Kenmerkend is het proces van veenontginning. Tussen 1250 en 1750 hebben hier grootschalige veenafgravingen plaatsgevonden. Dit heeft de bewoningsgeschiedenis en de inrichting en vormgeving van het huidige landschap in belangrijke mate bepaald. Door de veenafgravingen nam de bevolking sterk toe en kwam er ook meer grond beschikbaar om landbouw te bedrijven. Er werden nieuwe dorpen gesticht. Dat wil echter niet zeggen dat het hele gebied door de boeren in gebruik werd genomen. Grote delen bleven 'woest' liggen: heidegronden, broekbossen en vennen. In de loop van de eeuwen werden deze gronden gebruikt om landgoederen en productiebossen aan te leggen. In de omgeving van Rucphen zijn op grote schaal bossen aangelegd voor houtproductie en als beteugeling van stuifzanden.

Vooral de hoofdwegen en spoorlijnen hebben de ontwikkeling van het stedelijke gebied bepaald. Het overige deel van het voormalige veenlandschap heeft een sterk agrarisch karakter, dat gekenmerkt wordt door een relatief grote openheid, met hier daar meer besloten delen, zoals bij de Rucphense bossen.

De ontwikkeling van het plangebied betreft een uitbreiding van de woonkern Rucphen. De ontwikkeling vindt plaats op een agrarisch gebied waaraan geen cultuurhistorische waarden zijn toegekend.

4.4 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband was het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2022 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

Toetsing

In 2017 is door Econsultancy een archeologisch bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Dit onderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden.

De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 8. Het booronderzoek heeft bevestigd dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden.

Ten behoeve van de planontwikkeling Hofstede heeft vervolgens een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden waarvan de resultaten zijn opgenomen in bijlage 9. Deze resultaten komen merendeels overeen met de gegevens over geologie, geomorfologie en bodem zoals verzameld bij het archeologisch bureauonderzoek en de inventariserend veldonderzoeken door middel van boringen. Volgens de waardering op Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.1 (d.d. 24 mei 2018), voorgeschreven wijze krijgt de vindplaats een lage waardering en is niet behoudenswaardig. De gemeente Rucphen heeft daarom besloten om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Let wel: als men tijdens bouw- of andere werkzaamheden ondanks dit onderzoek toch op archeologische resten stuit, dan moet dit volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Minister van OC&W. In dit geval kan het ook bij de gemeente Rucphen.

4.5 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Toetsing

Ten behoeve van de onderbouwing van bestemmingsplan Hofstede is onderzoek gedaan naar de mate waarin hinder kan optreden vanuit de omgeving ter plaatse van plangebied Hofstede. Hierin wordt geconcludeerd dat het acceptabel wordt geacht om af te wijken van de aan te houden richtafstand. In de onderbouwing van het bestemmingsplan wordt op basis van de uitgangspunten van de VNG-publicatie, de vigerende bestemmingsplannen en de informatie van de gemeente Rucphen geconcludeerd dat geur, stof, gevaar en geluidhinder niet te verwachten valt ter plaatse van de geprojecteerde gevoelige objecten binnen het plangebied. Voor wat betreft de aspecten licht, trilling, verkeer en visueel valt eveneens geen relevante hinder te verwachten. Anderzijds zullen omliggende bestemmingen niet belemmerd worden in de vigerende rechten die op grond van het bestemmingsplan zijn toegekend.

Deze uitgangspunten zijn voor het wijzigingsplan nog steeds actueel. Daarmee kan worden geconcludeerd dat ook bij het wijzigingsplan sprake is van een goed woon- en leefklimaat. En dat anderzijds geen sprake is van een beperking van de mogelijkheden van bestaande bedrijven in de omgeving.

4.6 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.

Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

Toetsing

In het kader van het bestemmingsplan Hofstede heeft een toetsing plaatsgevonden aan externe veiligheidseisen om te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden binnen de invloedgebieden van opgeslagen gevaarlijke stoffen, buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen en wegen en spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van externe veiligheid het plan voldoet aan de vigerende normstelling en er vanuit externe veiligheidsaspecten geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het beoogde plangebied.

4.7 Water

Toetsingskader

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

Beleid waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.

Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Toetsing

Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is reeds overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Op basis van het beleid van de gemeente Rucphen, wordt bij nieuwe ontwikkelingen aangesloten bij de hydraulische randvoorwaarden van waterschap Brabantse Delta zoals vastgelegd in de keur. In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.

De wateropgave bedraagt op grond van het stedenbouwkundig plan 2.549 m³ (fase 1 en fase 2). Binnen het plangebied is ruimte aanwezig om de waterbergingsopgave op meerdere manieren al dan niet in combinatie te verwerken:

  • Aanleg van enkele groenbuffers binnen het plan, waterpartijen en een wadivoorziening die in verbinding staat met het watersysteem ter plaatse. Waarbij de waterpartijen grotendeels in fase 1 worden aangelegd. De waterverbinding wordt middels de wadivoorziening in fase 2 gerealiseerd;
  • Aanleg van water binnen het plangebied ter plaatse van de benodigde natuurcompensatie, in bestemmingsplan Hofstede bestemd als ‘Natuur’;
  • Aanleg van waterpartijen en retentievoorzieningen ten oosten van de Kerkstraat op gemeentegronden in combinatie met de aanleg van de (mogelijk noodzakelijke) landschapsontwikkelingen.

Bij de uitwerking en fasering heeft het Waterschap Brabantse Delta in het kader van het wettelijk vooroverleg haar beoordeling gegeven op de watertoets. Voor bestemmingsplan Hofstede is een watervergunning aangevraagd waarbij tevens de ontwikkeling voor fase 2 van het plan Hofstede is meegenomen. Op 17 december 2018 heeft Waterschap Brabantse Delta de watervergunning verleend voor de voorgenomen ontwikkeling en bijhorende werkzaamheden. Deze watervergunning is gebaseerd op een op besteksniveau uitgewerkte ontwerpen.

Hieronder is de berekening weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2581K0024-VA01_0019.png"

Figuur 4.1 Overzicht verhard oppervlak en benodigde berging conform stedenbouwkundig ontwerp

Er is derhalve een verschil ontstaan in de waterbergingsopgave in de ontwerpfase en de definitieve waterbergingsopgave conform de watervergunning. In de watervergunning is uitgegaan van een verhard oppervlak van 44.613 m2. De definitieve waterbergingsopgave bedraagt derhalve 2.549 m3. In het plangebied worden 10 retentievoorzieningen aangelegd die onderling met elkaar in verbinding staan en hebben een totale bergingscapaciteit van 2.938 m3. Op de verbeelding van het wijzigingsplan is hiervoor de aanduiding 'waterberging' opgenomen (voor de onderdelen van de waterberging die binnen het plangebied van het wijzigingsplan liggen).

De inhoud in de retenties bedraagt 2.938 m3 en is met 389 m3 overcapaciteit voldoende groot om te voldoen aan de waterbergingsopgave van 2.549 m3. Daarmee voldoet het systeem aan de vereiste waterberging van 60 mm.

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.

Stresstest watersysteem en actualisatie

Het riolerings -en waterbergingssysteem van plan Hofstede is in 2018 ontworpen. Voor de uitwerking van fase 2 heeft de gemeente Rucphen dit in het voorjaar van 2021 aanvullend laten toetsen door middel van een stresstest, waarbij in een computermodel zwaardere buien op het plan worden doorgerekend dan waarop het systeem is ontworpen. Hieruit is geconcludeerd dat met enkele kleine aanpassingen het systeem vrijwel geheel voldoet aan deze zwaardere stresstest. Op enkele plaatsen komt meer water op straat dan wenselijk, doch nergens leidt dit tot wateroverlast in woningen of op belendende percelen. De voorgestelde aanpassingen worden civieltechnisch doorgevoerd.

4.8 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Bij de voorbereiding van het wijzigingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Toetsing

Voor een goed inzicht in de aanwezige potenties voor beschermde soorten binnen het plangebied en de effecten van de plannen op nabijgelegen natuurgebieden is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 10. In 2012 (BTL, 2012) en in 2016 (BTL, 2016) zijn reeds flora en fauna-onderzoeken uitgevoerd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen deel uit of ligt niet in een gebied dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming. De meest nabijgelegen beschermde natuurgebieden liggen op ongeveer 13 en 17 km ten westen en oosten van het plangebied. Het betreft de Natura 2000-gebieden Brabantse Wal en Ulvenhoutse Bos. Gezien de afstand en de aard van de ingrepen is er geen sprake van directe aantasting, zoals effecten door geluid of optische verstoring van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Indirecte effecten door stikstofemissie zijn mogelijk wel aan de orde. Om aantoonbaar te maken of er wel of geen sprake is van stikstofdepositie in kwetsbare Natura 2000-gebieden is een stikstofberekening als gevolg van de gebruiksfase uitgevoerd, waarvan de rapportage in bijlage 11 is opgenomen. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is.

Het is mogelijk dat de bouw van de nieuwe woningen leidt tot stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. De uitvoering van de werkzaamheden is nog niet exact bekend maar zal gefaseerd in de tijd plaatsvinden. In het kader van de uitvoering, ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning zal voor de uitvoeringsfase een stikstof-berekening worden uitgevoerd. De verwachting is, dat op deze afstand er geen sprake zal zijn depositie op Natura 2000-gebied als gevolg van de uitvoeringsfase. Indien uit de berekening blijkt dat in het kader van de uitvoering wel een depositie plaatsvindt, dan zal er in het kader van de omgevingsvergunning gekeken worden naar maatregelen om de stikstofemissie terug te dringen. Dit kan mede door gebruik te maken van zuiniger materieel of elektrisch materieel dat geen stikstofuitstoot heeft, of door de toepassing van afzuiginstallaties. Daarmee zijn voldoende mogelijkheden om in het kader van de uitvoering maatregelen te treffen. De Wnb staat daarmee niet

aan de uitvoering van het wijzigingsplan in de weg.

Natuurnetwerk Brabant

Natuurnetwerken (NNN) in Noord-Brabant behoren tot het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het plangebied is geen onderdeel van het NNB. Het direct aan de zuidzijde van het plangebied grenzende perceel is wel onderdeel van het NNB. Het plangebied maakt zelf geen deel uit van het NNB, waardoor ruimtebeslag en directe aantasting van NNB op voorhand is uitgesloten.

In de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant is externe werking van het NNB van toepassing. Artikel 3.16 Externe werking Natuur Netwerk Brabant zegt daarover het volgende:

"In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig Artikel 3.22 Compensatie." In het ecologisch onderzoek bij het bestemmingsplan Hofstede is geconcludeerd dat de ontwikkeling geen aantasting geeft van het nabij gelegen NNB.

Soortenbescherming

Vleermuizen

Uit de quickscan Flora en fauna blijkt dat in het bos rondom het plangebied en de woningen ten noorden en oosten van het plangebied verblijfplaatsen van soorten vleermuizen aanwezig kunnen zijn. Door tijdens de uitvoering en in de eindsituatie het aanlichten van deze zone te voorkomen, is verstoring van een eventuele verblijfsfunctie niet aan de orde.

Grondgebonden zoogdieren

In de bossen rondom het plangebied zijn sporen van eekhoorn aangetroffen en is geschikt leefgebied voor boommarter aanwezig. Het plangebied zelf is niet geschikt voor deze soorten omdat het een grote open vlakte is met weinig begroeiing. Tijdens de bouwfase kunnen de werkzaamheden echter (tijdelijk) verstorend werken op mogelijk aanwezige eekhoorns en boommarters in de bossen rondom het plangebied. Echter wordt niet verwacht dat dit significante effecten zal hebben op eekhoorn en boommarter.

De aanwezigheid van bunzing, hermelijn en wezel zijn binnen het plangebied niet uit te sluiten. Mogelijk maken deze soorten gedurende het groeiseizoen gebruik van de bosranden aan de randen van het plangebied en van de greppels met dekking biedende vegetatie die door het plangebied lopen. Door de aanwezigheid van vegetatie is niet uit te sluiten dat een rustplaats en/of voortplantingsplaats van kleine marterachtigen binnen het plangebied aanwezig is. Een aanvullend onderzoek naar bunzing, hermelijn en wezel is noodzakelijk om de impact van de ingreep volledig in beeld te brengen. Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd en de resultaten zijn opgenomen in bijlage 12. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen (sporen van) bunzing, hermelijn of wezel zijn aangetroffen. De geplande werkzaamheden zullen dan ook niet leiden tot aantasting en/of verdwijnen van vaste rust- of verblijfplaatsen of leefomgeving van bunzing, hermelijn of wezel.

Broedvogels

Het is mogelijk dat dieper in de bospercelen nesten aanwezig zijn van vogels met een jaarrond beschermd nest. De bosranden zijn tijdens het veldbezoek volledig gecontroleerd, hierbij zijn geen holtes of nesten aangetroffen. Door het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen is het niet te verwachten dat het bouwrijp maken van het terrein invloed zal hebben op deze mogelijk aanwezige nesten.

Door de aanwezigheid van bosschages in het oosten van het plangebied zijn er broedmogelijkheden voor ‘algemene’ soorten waarvan het nest niet jaarrond is beschermd. Geadviseerd wordt de werkzaamheden uit te voeren of te starten buiten het broedseizoen. Hiervoor wordt geen standaardperiode gehanteerd; ongeacht het seizoen mogen nesten van vogels die actief in gebruik zijn, niet worden aangetast of verstoord.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer (Wm) zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Op grond van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Toetsing

Het wijzigingsplan maakt de realisatie van 70 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.

Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Rucphen en omgeving de concentratie fijnstof (PM10) op minder dan 20 ug/m3 en de concentratie stikstofdioxide (NO2) op minder dan 20 ug/m3 ligt. De normen voor deze stoffen liggen op 40 ug/m3. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een dreigende overschrijding van de normen voor luchtkwaliteit.

Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.11 Beoordeling Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (onderdeel C en D), projectmer-plichtig (onderdeel C) of mer-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. In D9 is een landinrichtingsproject opgenomen, waarbij een oppervlakte van 125 hectare als drempelwaarde is opgenomen.

In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is.

Toetsing

Het plan omvat de bouw van maximaal 70 woningen. Dit wordt gerealiseerd op een locatie van ongeveer 3,3 hectare. Dit wijzigingsplan is dus niet rechtstreeks planmer- of projectmerplichtig, maar wel mer-beoordelingsplichtig. In dat kader is afgewogen of het plan mogelijk belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. In het vigerende bestemmingsplan is een beoordeling gegeven over de noodzaak om een MER op te stellen. De conclusie hierbij was dat de ontwikkeling niet van dusdanige omvang was dat de ontwikkeling het opstellen van een MER noodzakelijk maakt. Omdat de ontwikkeling van de woningen past binnen de wijzigingsbevoegdheid en de MER-wetgeving op dit onderdeel geen relevante wijzigingen heeft ondergaan wordt aangesloten bij de conclusie van het vigerend bestemmingsplan dat een MER ook voor het wijzigingsplan niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

5.1 Systematiek

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt.

5.2 Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Hofstede zoals vastgesteld op 6 november 2018 door de raad van de gemeente Rucphenzijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. Bij de regels in dit wijzigingsplan wordt verwezen naar het bestemmingsplan Hofstede.

Om de leesbaarheid van het wijzigingsplan te vergroten is de tekst van de regels bij elk artikel opgenomen. In de artikelen zijn alleen de relevante gedeeltes voor het wijzigingsplan overgenomen. Deze tekst is niet juridisch bindend. Voor de geldende regels zal steeds het bestemmingsplan Hofstede geraadpleegd moeten worden, inclusief eventuele herzieningen daarvan.

De artikelen van het bestemmingsplan Hofstede, zoals vastgesteld op 6 november 2018 door de raad van de gemeente , zijn van overeenkomstige toepassing. In onnderstaande artikelen zijn alleen de relevante gedeeltes voor het wijzigingsplan overgenomen.

5.3 Verbeelding

Bij het wijzigingsplan Hofstede - fase 2 hoort een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met de toekomstige bestemmingen weergegeven. Voor dit gebied vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan Hofstede. Na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt het plan deel uit van het bestemmingsplanHofstede.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro juncto afdeling 3.4 Awb. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.

Omgevingsdialoog

Naast de wettelijke procedure heeft er ook een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Het verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen in bijlage 13. Hieronder is een korte samenvatting van de omgevingsdialoog weergegeven: PM


Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie in te dienen. Er zijn 4 zienswijzen ingediend maar deze leiden niet tot aanpassing van het plan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

Over de verdeling van de kosten, voor de herinrichting van het openbaar gebied, zijn afspraken gemaakt. De ontwikkeling wordt gefinancierd door de ontwikkelaar en tevens eigenaar van het gebied. Deze heeft een kostenbegroting gemaakt waarbij de ontwikkelingskosten worden gedragen door de verkoop van de kavels/woningen.

Grondexplotatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van woningen. Dit zijn bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Voor dit wijzigingsplan is een overeenkomst over kostenverhaal gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.

Planschade

Tot slot wordt voor eventuele planschade een planschade overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente afgesloten.

Bijlage 1 Inrichtingstekening Fase 2_versie 14-10-2021

Bijlage 1 Inrichtingstekening fase 2_versie 14-10-2021

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Mobiliteitstoets Wijzigingsplan Hofstede Fase 2

Bijlage 3 Mobiliteitstoets wijzigingsplan Hofstede fase 2

Bijlage 4 Onderzoek Verkeersgeneratie En Parkeren

Bijlage 4 Onderzoek verkeersgeneratie en parkeren

Bijlage 5 Toelichting T.b.v. Verkeersafwikkeling En Parkeren

Bijlage 5 Toelichting t.b.v. verkeersafwikkeling en parkeren

Bijlage 6 Milieuhygiënisch Bodemonderzoek

Bijlage 6 Milieuhygiënisch bodemonderzoek

Bijlage 7 Bodemonderzoek Pfas

Bijlage 7 Bodemonderzoek PFAS

Bijlage 8 Archeologisch Verkennend Booronderzoek

Bijlage 8 Archeologisch verkennend booronderzoek

Bijlage 9 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek

Bijlage 9 Archeologisch proefsleuvenonderzoek

Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 10 Quickscan Flora en Fauna

Bijlage 11 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 11 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 12 Nader Onderzoek Kleine Marterachtigen

Bijlage 12 Nader onderzoek kleine marterachtigen

Bijlage 13 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 13 Verslag omgevingsdialoog