KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Toepassingsbereik
Artikel 2 Begripsbepalingen
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 4 Aanvraagvereisten
Hoofdstuk 2 Regels Voor Functies En Activiteiten
Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Water
Artikel 10 Wonen
Artikel 11 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Aanvullende Beoordelingsregels Bouwen
Artikel 14 Gebiedsaanwijzingen
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Projectgebied
1.3 Omgevingsplan En Tam-plan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Historische Ontwikkeling
2.2 Huidige Situatie
2.3 Beoogde Situatie
2.4 Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Gevolgen Voor De Fysieke Leefomgeving
4.1 M.e.r.-beoordeling
4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Water
4.5 Planologische Relevante Leidingen
4.6 Omgevingsveiligheid
4.7 Cultureel Erfgoed
4.8 Landschap
4.9 Ecologie: Gebiedsbescherming
4.10 Ecologie: Soortenbescherming
4.11 Luchtkwaliteit
4.12 Bodemkwaliteit
4.13 Geluid Door Activiteiten
4.14 Geluid Door Wegen, Spoorwegen En Industrieterreinen
4.15 Trillingen
4.16 Geur
4.17 Schaduw- En Windhinder
4.18 Luchthavens
4.19 Duurzaamheid
4.20 Gezondheid
Hoofdstuk 5 Participatie
5.1 Algemeen
5.2 Omgevingsdialoog
5.3 Afstemming Overlegpartners
5.4 Procedure
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties
Bijlage 1 Ontwikkelrichting
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Mer-beoordeling
Bijlage 4 Verkeer En Parkeren
Bijlage 5 Weging Van Het Waterbelang
Bijlage 6 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 7 Rioleringsplan
Bijlage 8 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 9 Stikstofmemo
Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 11 Nader Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 12 Gecombineerd (Water) Bodemonderzoek, Asbestonderzoek En Infiltratie Onderzoek
Bijlage 13 Verkennend Bodemonderzoek Vorenseindseweg Ong.
Bijlage 14 Asbestinventarisatie
Bijlage 15 Nader Onderzoek Asbest In Bodem 'Voormalige Druppellijn' Rucphensebaan Ong. Sprundel
Bijlage 16 Beoordeling Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 17 Onderzoek Geluidbelasting Omliggende Bedrijven
Bijlage 18 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 19 Participatieverslag

TAM-omgevingsplan Sprundel - Vissenberg III

Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen

Ontwerp op 15-04-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  1. a. De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie 'TAM-omgevingsplan Sprundel - Vissenberg III', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01.
  2. b. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  3. c. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van het plan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan.
  4. d. In afwijking van het bepaalde onder b geldt ter plaatse van de locatie 'milieuzone - verbod chemische gewasbeschermingsmiddelen' dat de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan (het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020') van toepassing blijven op de locatie, waarbij de regels in artikel 14.2 van dit TAM-omgevingsplan als afwijking gelden op de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan (het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020') en voorrang hebben op de desbetreffende regels.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 toepassing omgevingsplan

artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn van overeenkomstige toepassing op dit omgevingsplan, tenzij hierna daarvan is afgeweken.

2.2 plan

het omgevingsplan van de gemeente Rucphen.

2.3 TAM-omgevingsplan

het TAM-omgevingsplan Sprundel - Vissenberg III met identificatienummer NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01 van de gemeente Rucphen.

2.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.5 projectgebied

het gebied waarop het TAM-omgevingsplan Sprundel - Vissenberg III van toepassing is.

2.6 aaneengebouwd

blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.

2.7 achtergevel van een gebouw

het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw.

2.8 afgewerkt bouwterrein

de gemiddelde hoogte van de omringende grond van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

2.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten.

2.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

2.11 beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis

bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van bedrijvigheid waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door de bewoner van de woning als ondergeschikte activiteit in een bijbehorend bouwwerk bij de woning wordt uitgeoefend.

2.12 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan bestaat of wordt gebouwd, mits dat bouwwerk legaal tot stand is gekomen, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan bestaat, mits dat gebruik legaal tot stand is gekomen, tenzij in de regels anders is bepaald.

2.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

2.14 bouwperceel

een aaneengesloten terrein waarop krachtens het omgevingsplan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

2.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

2.16 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping.

2.17 erf

al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

2.18 extensief recreatief gebruik

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met inbegrip van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

2.19 functie

een functie geeft aan voor welk doel of welke doeleinden de als zodanig op de kaart aangegeven gronden mogen worden gebruikt.

2.20 functievlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie.

2.21 gestapeld

en hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is.

2.22 gevellijn

denkbeeldige lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen.

2.23 grondgebonden woning

woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

2.24 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

2.25 maatvoeringsvlak

een op de kaart als zodanig aangegeven vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.

2.26 nevenactiviteit

een ondergeschikte activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend.

2.27 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

2.28 overkapping

een bouwwerk voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden.

2.29 peil

  1. 1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.

2.30 seksinrichting

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

2.31 sociaal-medische voorzieningen

voorzieningen inzake volksgezondheid (medisch en paramedisch) met daaraan ondergeschikte detailhandel.

2.32 twee-aaneen

blokken van twee-aaneen gebouwde woningen, waarbij de hoofdgebouwen met elkaar zijn verbonden.

2.33 voorgevel van een gebouw

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw.

2.34 voorgevellijn

de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

2.35 vrijstaand

een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander hoofdgebouw.

2.36 waterberging

gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen.

2.37 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

2.38 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

2.39 wooneenheid

een woning.

2.40 zijgevel van een gebouw

een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen

In aanvulling op artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:

3.1 afstanden:

van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw.

3.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein:

door de oppervlakten van alle op een bouwperceel/terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald.

3.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.4 de breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.

3.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend.

3.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte ter plaatse van het bouwwerk.

3.7 het bewoonbaar vloeroppervlak:

binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

3.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3.9 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

3.10 de verticale diepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het diepste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals funderingen, rioleringen, kabels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.11 ondergeschikte bouwdelen:

bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

De aanvraag vereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn

overeenkomstig van toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Regels Voor Functies En Activiteiten

Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod

Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken anders dan overeenkomstig de in Hoofdstuk 2 aan een locatie toegedeelde functies.

Artikel 6 Groen

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Groen'.

6.2 Functieomschrijving

De als 'Groen' aangewezen locaties hebben de volgende functies:

  1. a. langzaamverkeersroutes, park, plantsoen, bermstroken, bermsloten, paden, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen;
  2. b. extensief recreatief gebruik;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; en
  4. d. andere tot de functie behorende voorzieningen.

6.3 Bouwregels

6.4 Omgevingsvergunning parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 voor het aanleggen van parkeervoorzieningen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. het stedenbouwkundig beeld wordt niet in onevenredige mate geschaad;
  2. b. het aanleggen van parkeervoorzieningen noodzakelijk is vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid;
  3. c. de aanleg van de parkeervoorzieningen heeft geen zodanige invloed op de aanwezige groenvoorziening, dat deze groenstructuur daardoor onevenredige schade wordt toegebracht en de gebruiksmogelijkheden ervan in overwegende mate wordt beperkt;
  4. d. er wordt rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Maatschappelijk'.

7.2 Functieomschrijving

De als 'Maatschappelijk' aangewezen locaties hebben de volgende functies:

  1. a. sociaal-medische voorzieningen;
  2. b. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen; en
  3. c. andere tot de functie behorende voorzieningen.

7.3 Bouwregels

Artikel 8 Verkeer

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Verkeer'.

8.2 Functieomschrijving

De als 'Verkeer' aangewezen locaties hebben de volgende functies:

  1. a. straten, voet- en fietspaden, woonerven, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, terrassen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers, bruggen en nutsvoorzieningen; en
  2. b. andere tot de functie behorende voorzieningen.

8.3 Bouwregels

Artikel 9 Water

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Water'.

9.2 Functieomschrijving

De als 'Water' aangewezen locaties hebben de volgende functies:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterlopen en waterwegen;
  4. d. retentievijvers;
  5. e. bergbezinkbassins;
  6. f. extensieve recreatie;
  7. g. andere tot de functie behorende voorzieningen.

9.3 Bouwregels

Artikel 10 Wonen

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Wonen'.

10.2 Functieomschrijving

De als 'Wonen' aangewezen locaties hebben de volgende functies:

  1. a. wonen, met per woning de huisvesting van één huishouden;
  2. b. wegen, paden, pleinen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen;
  3. c. andere tot de functie behorende voorzieningen.

10.3 Bouwregels

10.4 Verboden activiteiten

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden voor andere vormen van wonen dan de huisvesting van één afzonderlijk huishouden per woning, zoals bedrijfsmatige kamerverhuur of de huisvesting van (groepen) personen die geen huishouden vormen;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.

10.5 Omgevingsvergunning beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis

10.6 Milieuregels

Artikel 11 Waarde - Archeologie

11.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Waarde -Archeologie’.

11.2 Functieomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bestemd de instandhouding, bescherming en het behoud van archeologische waarden of verwachtingswaarden.

11.3 Beoordelingsregels voor het bouwen

Voor het bouwen ten behoeve van andere daar voorkomende functies (artikelen 6 tot en met 10), mag met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het plan betreft:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, waarbij de verstoorde oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en/of gebruik wordt gemaakt van de diepte van de bestaande fundering zonder daarbij de bestaande fundering dieper uit te graven;
  2. b. gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
  3. c. gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 500 m2, mits de indiener bij de omgevingsvergunning- aanvraag ter beoordeling een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige die hiervoor gecertificeerd is conform de Erfgoedwet, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
    1. 1. indien dit een gravend archeologisch onderzoek betreft, het verplicht is om een Programma van Eisen conform de vigerende KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag, en;
    2. 2. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;
    3. 3. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
    4. 4. geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad.
  4. d. In de situatie als bedoeld onder c, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
  5. e. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door het bevoegd gezag van de gemeente Rucphen.

11.4 Vergunning voor omgevingsplanactiviteit

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Aanvullende Beoordelingsregels Bouwen

13.1 Aanvullende beoordelingsregels bouwen - afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 afwijken van de bouwregels uit hoofdstuk 2 als het gaat om:

  1. a. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%, met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan voor de vergroting van de inhoud van woningen en bedrijfswoningen en vergroting van de oppervlakte van recreatiewoningen en enkel in de onderstaande gevallen waarbij aangetoond is dat afwijking noodzakelijk is:
    1. 1. ten gevolge van de technische eisen als opgenomen in het Besluit bouwen leefomgeving;
    2. 2. ten gevolge van een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
    3. 3. ter optimalisering van de bedrijfsvoering.
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 m bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-/ontvangstinstallaties en/of sirenemasten wordt verhoogd tot maximaal 40 m;
  4. d. de afwijkingen als bedoeld onder a, b, en c kunnen worden toegestaan als:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad;
    3. 3. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad.

13.2 Aanvullende beoordelingsregels bouwen - parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor gelden de volgende aanvullende beoordelingsregels:

  1. a. Bij de oprichting, uitbreiding of wijziging van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient tenminste te worden voldaan aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017 ' d.d. 31 mei 2017.
  2. b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a indien wordt voorzien in parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld onder a.
  3. c. Indien de 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017' als bedoeld onder a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning getoetst aan deze wijziging.
  4. d. Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Artikel 14 Gebiedsaanwijzingen

14.1 luchtvaartverkeerzone

14.2 milieuzone - verbod chemische gewasbeschermingsmiddelen

In afwijking van het bepaalde in de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan (het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020') is het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse van de gronden die zijn aangewezen als 'milieuzone - verbod chemische gewasbeschermingsmiddelen' niet toegestaan.

14.3 vrijwaringszone - obstakelbeheerzone

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  4. 4. Het overgangsrecht voor bouwwerken zoals bedoeld in lid 15.1 heeft een geldingstermijn van 10 jaar vanaf de dag van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  5. 5. Het overgangsrecht voor gebruik zoals bedoeld in lid 15.2 heeft een geldingstermijn van 10 jaar vanaf de dag van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Initiatiefnemer is voornemens om maximaal 167 woningen aan de westzijde van de kern van Sprundel te realiseren. De realisatie van kwalitatief goede, aantrekkelijke en betaalbare woningen voor uiteenlopende doelgroepen staat daarbij centraal. Na realisatie van de wijken Vissenberg Fase I en Vissenberg Fase II ligt het voornemen om op agrarische gronden het woongebied Vissenberg III te realiseren.

Voor Vissenberg III, ook wel Helianthus Park genoemd, is een ontwikkelrichting opgesteld. Hierin zijn de opgaven en ambities voor deze locatie in een voorlopig stedenbouwkundig en landschappelijk ontwerp verwoord en verbeeld. Op een uitdagende en creatieve wijze een evenwicht gevonden tussen het bouwen van woningen en een nieuwe afronding van de dorpsrand en overgang naar het buitengebied. De ontwikkelrichting is tot stand gekomen in een constructief proces tussen gemeente Rucphen, de ontwikkelaar en verschillende adviseurs op het gebied van stedenbouw en programma. Dit heeft geresulteerd in een stedenbouwkundig-landschappelijk, programmatisch, milieutechnisch en economisch haalbaar plan. De ontwikkelrichting is opgenomen in bijlage 1.

De ontwikkeling is op grond van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Rucphen, het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020', niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is dan ook een wijziging van het omgevingsplan nodig. Bij een wijziging van het omgevingsplan dient te worden gemotiveerd dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan de betreffende locaties. Met voorliggende motivering en bijbehorende bijlagen wordt hierin voorzien.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied ligt in het buitengebied van de gemeente Rucphen ten zuidwesten van de kern Sprundel. De planlocatie wordt aan de zuidzijde begrensd door de Vorenseindseweg en aan de oostzijde door het Gildenveld en het Schutterijveld. Aan de noordzijde bevinden zich woningen en ten westen bevinden zich agrarische gronden. Het projectgebied is kadastraal bekend als RPN00-U-1022, RPN00-U-1861, (deels) RPN00-U-1796, RPN00-U-232, RPN00-U-231 en RPN00-U-232. De oppervlakte van het projectgebied bedraagt circa 6 hectare.

Onderstaande afbeeldingen geven de ligging en de begrenzing van het projectgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging ligging projectgebied, rood omkaderd (Bron: Rho Basisviewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 Begrenzing projectgebied, rood omkaderd (Bron: Rho Basisviewer)

1.3 Omgevingsplan En Tam-plan

Omgevingsplan

Het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Rucphen is van toepassing, dat in het projectgebied bestaat uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' (vastgesteld 16 december 2020). Voor de gronden binnen het projectgebied gelden diverse bestemmingen, namelijk 'Agrarisch', 'Groen - Landschapselement' en 'Water'. Daarnaast geldt voor het hele gebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0003.png"

Figuur 1.3 Het tijdelijk deel van het omgevingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020', het projectgebied is daarbij rood omkaderd (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Rho adviseurs)

De beoogde woningbouwontwikkeling is in strijd met de geldende gebruiks- en bouwregels van de diverse bestemmingen. Hierdoor wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt door het opstellen van een TAM-omgevingsplan.

TAM-omgevingsplan

De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Rucphen, het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020'. Om de gewenste ontwikkeling te realiseren moet het tijdelijke deel van het omgevingsplan, het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' worden aangepast. Dat betekent dat het gemeentelijk omgevingsplan moet worden gewijzigd om het initiatief mogelijk te maken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van TAM-IMRO.

Vanwege de onzekerheden rondom het DSO is tot en met 2025 de mogelijkheid gecreëerd om via de Wro-standaarden het omgevingsplan te publiceren, TAM-IMRO ('Tijdelijke Alternatieve Maatregelen – Informatiemodel Ruimtelijke Ordening') genaamd. De wijziging van het omgevingsplan kan worden gemaakt in de software voor bestemmingsplannen en wordt gepubliceerd via de IMRO standaarden. Inhoudelijk moet dit plan voldoen aan de Omgevingswet.

Voor de opbouw van de regels wordt aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen in de gemeente Rucphen (de bestemmingsplanvariant van de TAM-IMRO), maar er worden regels toegevoegd zodat duidelijk is dat het plan onderdeel is van het gemeentebrede omgevingsplan en het toepassingsbereik wordt weergegeven. Er wordt niet meer gesproken van bestemmingen, maar van functies en activiteiten. Dit is ook terug te zien op de verbeelding. Ook zullen er voorrangsbepalingen en verwijzingen worden opgenomen om de relatie met de andere regels uit het omgevingsplan (Hoofdstuk 22 De bruidsschat) te duiden. In de motivering wordt onderbouwd dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Het TAM-omgevingsplan wordt gepubliceerd via ruimtelijkeplannen.nl en wordt via de overbruggingsfunctie getoond in het Omgevingsloket (DSO).

Het TAM-omgevingsplan moet voor 2032 worden omgezet naar het gemeentebrede omgevingsplan in de software van de gemeente en het moet dan voldoen aan de standaarden voor het omgevingsplan (STOP/TPOD) door middel van een wijziging van het omgevingsplan. Voor deze wijziging wordt een nieuw besluit genomen. Het ministerie van BZK heeft de intentie uitgesproken om in de wet- en regelgeving vast te leggen dat regels in het STOP omgevingsplan die inhoudelijk gelijk zijn aan het TAM-IMRO plan niet opnieuw appellabel worden bij het overbrengen. De wijze waarop en de voorwaarden waaronder dit mogelijk is worden momenteel uitgewerkt.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkeling en de vertaling van het plan naar de juridische regels. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het project relevant beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten en in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de participatie. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het project beschreven. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven een evenwichtige toedeling van functies aan de locatie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historische Ontwikkeling

Het lintdorp Sprundel vormt een van de lintdorpen tussen Roosendaal en Breda. De afgelopen eeuw zijn stapsgewijs het dorp en de omliggende kernen gegroeid. Het ten westen van Sprundel gelegen dorp Rucphen is mede door de ontwikkeling van het bedrijventerrein vrijwel aan Sprundel vastgegroeid. Ook de ten noorden gelegen kern Sint Willebrord is flink in omvang toegenomen en verweven met de ruimtelijke structuur van Sprundel. Door de realisatie van de doorgaande weg tussen Sint Willebrord en Sprundel zijn de kernen weer ruimtelijk herkenbaar van elkaar gescheiden.

Waar de noord- en de westzijde van de kern een min of meer continue bebouwd gebied is geworden met de buurdorpen en geen ruimte meer biedt voor nieuwe ontwikkellocaties om aan de woningbouwbehoefte te voorzien, is aan de zuidwestelijke zijde, de zuidelijke zijde en de oostelijke zijde nog ruimte voor nieuwe ontwikkelingen te vinden. Op de zuidwestelijke locatie kunnen los van de originele doorgaande lintenstructuur buurtjes worden gerealiseerd met een eigen identiteit en structuur.

Rond 1900 waren de landbouwpercelen omzoomd door bomenrijen en struiken, en vormden daarmee een kamerstructuur. In latere situaties is deze structuur door herverkaveling niet meer te herleiden. Ten noorden van de Rucphensebaan is te zien hoe de uitbreiding van industrie en bedrijvigheid Rucphen en Sprundel vrijwel aan elkaar heeft doen groeien. Een uitbreidingswijk is ten oosten van de planlocatie gerealiseerd tussen 2000 en 2019. Een bosschage staat tussen deze wijk en het projectgebied in. Deze bosschage is al zichtbaar in kaartbeelden van 1900 en heeft hierdoor historische (en ecologische) waarde.

De planlocatie ligt aan de westelijke rand van Sprundel. De historische dorpslinten begrenzen de locatie aan de noord- en zuidzijde met de achterzijde van de lintbebouwing richting het projectgebied. Binnen dit stedenbouwkundig plan wordt een relatie of een aansluiting gemaakt op deze elementen. Dit gebeurt door het versterken en behouden van doorzicht op het landschap en door te refereren aan de oude verkavelingstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0004.png"

Figuur 2.1 Kaartbeeld 1900 (Bron: topotijdreis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0005.png"

Figuur 2.2 Kaartbeeld 1970 (Bron: topotijdreis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0006.png"

Figuur 2.3 Kaartbeeld 2000 (Bron: topotijdreis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0007.png"

Figuur 2.4 Kaartbeeld 2023 (Bron: topotijdreis)

2.2 Huidige Situatie

De planlocatie ligt aan de westelijke rand van Sprundel. De historische dorpslinten begrenzen de locatie aan de noord- en zuidzijde met de achterzijde van de lintbebouwing richting het projectgebied.

Het projectgebied is in gebruik als (kleinschalig) agrarisch bouwland en weide.

De locatie is tussen twee doorgaande linten gelegen, aansluitend op de naastgelegen woonwijk. Aan de noordzijde ligt de Rucphensebaan, een brede ontsluitingsweg tussen Rucphen en Sprundel die het ten noorden gelegen bedrijventerrein ontsluit.

De dorpslinten langs het projectgebied hebben een karakteristieke structuur als oude doorlopende straten richting het centrum. Vrijstaande woningen en verspringende rooilijnen kenmerken deze lintstructuur. De uitbreidingswijk ten oosten van de locatie heeft een eigen structuur bestaande uit woonstraatjes met op elkaar georiënteerde voorgevels in een overwegend strakke rooilijn en kleine (groene) pleintjes. De woonblokken hebben geen eenduidige structuur, maar dragen bij aan de landschappelijke afronding van de huidige dorpsrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0008.png"

Figuur 2.5 Het projectgebied gezien vanaf de Rucphensebaan (Bron: Google Maps, d.d. april 2024)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0009.png"

Figuur 2.6 Het projectgebied gezien vanaf het Schutterijveld (Bron: Google Maps, d.d. april 2024)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0010.png"

Figuur 2.7 Het projectgebied gezien vanaf de Vorenseindseweg (Bron: Google Maps, d.d. april 2024)

2.3 Beoogde Situatie

2.3.1 Stedenbouwkundig ontwerp

Het stedenbouwkundig ontwerp gaat uit van een groene omkadering van het projectgebied. Groene overgangszones en landschapselementen zorgen voor een goede inbedding van de nieuwe woonwijk in het landschap. Hierbij is rekening gehouden met de aanwezige groenstructuren in en rondom het projectgebied. Binnen de woonwijk zorgen de bestaande watergang in combinatie met drie groene kamers voor de ruimtelijke structuur binnen dit project. Deze groene kamers hebben dezelfde schaalgrootte als het groen in de naastgelegen woonwijk Vissenberg II. De nieuwe groene structuren worden beleefbaar en veilig ingericht en dragen bij aan de ambities ten aanzien van klimaatadaptatie. De nieuwe woonwijk wordt ontsloten via de Vorenseindseweg. Verder is er een wandel-fietsverbinding gemaakt met de naastgelegen woonwijk.

In het stedenbouwkundig plan is ruimte voor diverse woontypologieën. De kleinschalige appartementengebouwen ten noordwesten van de verkaveling zijn alzijdige compacte gebouwen met maximaal 3 bouwlagen. Op deze manier kan de woningvoorraad van het dorp Sprundel worden uitgebreid met een goede inpassing binnen het bestaande landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0011.png" Figuur 2.8 Stedenbouwkundig ontwerp (Bron: Cier Architecten BV, 19 maart 2025)

2.3.2 Water en groen

Basis voor de groenstructuur van het stedenbouwkundig plan is de reeds aanwezige groenstructuur in het gebied. In het ontwerp zijn meerdere groenzones aanwezig met een eigen kwaliteit en beleving. Deze oost-west-groenstructuren hebben elk een eigen karakter en kwaliteit, en vormen overgangsgebieden naar de bestaande woonwijk Vissenberg II én naar het omliggende landschap. Zo komt het landschap als het ware de wijk in. De groene kamers vormen het groene casco van de wijk. Een stevige groene omzoming van het projectgebied ten westen zorgt voor een zachte overgang van de nieuwe woonwijk naar de naastgelegen weilanden.

In het noordwesten is een groen landschapselement met waterbuffer in het plan opgenomen. Binnen de woonwijk vormen de groene kamers samen met de aanwezige waterloop het groene casco van de wijk. De groene hofjes geven een bijzondere woonkwaliteit aan de wijk en hebben ruimte voor verblijf en speelgelegenheid. De inrichting van de openbare is uitnodigend, veilig ingericht en geschikt voor alle leeftijdscategorieën. De openbare ruimte stimuleert ontmoeting en sociaal contact.

Met een percentage groen van circa 37 % wordt ruim voldaan aan de ambities van de gemeente Rucphen om minimaal 75 m2 groen per woning te realiseren. In het plan wordt meer dan het dubbele gerealiseerd. Door de ruime aanwezigheid van groen in het plan wordt ook voldaan aan het beleidsuitgangspunt dat vanuit iedere woning binnen 300 m1 een park of aantrekkelijk buitengebied bereikbaar is. In figuur 2.9 is het groene ruimtegebruik aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0012.png"

Figuur 2.9 Groen ruimtegebruik (Bron: Ontwikkelrichting Helianthus Park, 20 augustus 2024)

2.3.3 Wonen

Uitgangspunt bij de ontwikkeling van Vissenberg III is een gedifferentieerd woningaanbod van vrijstaande woningen, geschakelde woningen, rijwoningen en appartementen. De woningen zijn geclusterd in 5 woonvelden. Er is een duidelijke begrenzing tussen de private en de openbare zijde van de woningen. De openbare zijde (voorgevels, voordeuren) heeft een uitnodigend karakter, de private zijde (zijtuinen en achtertuinen) biedt beschutting en privacy. Dit woonconcept past bij het dorpse karakter van Sprundel en sluit aan bij de karakteristieken van de aansluitende woonwijk. Voor de architectuur van de woningen wordt een beeldkwaliteitplan opgesteld, waarbij gestreefd wordt naar een streekeigen karakter van de wijk.

2.3.4 Programma

In het projectgebied worden verschillende typen woningen voor verschillende doelgroepen gerealiseerd. Zo zitten er appartementen, vrije kavels, rijwoningen en 2 kappers in het plan, evenals levensloopgeschikte woningen. In het projectgebied worden maximaal 167 woningen gerealiseerd. Conform de regionale woondeal West Brabant West zal de ontwikkeling voldoen aan de criteria die hierin worden gesteld. Zo zal 30 % van de ontwikkeling sociale woningbouw betreffen en zal 2/3 van het totale aantal, betaalbare woningen zijn. Voor de sociale woningen is het wenselijk om deze langdurig voor deze doelgroep beschikbaar te houden. De verschillende doelgroepen, jong, oud, alleen of met een gezin kunnen met deze ontwikkeling een nieuwe woonplek vinden. De woningen zullen op de gewenste doelgroepen aangepast worden.

Op het perceel aan de noordzijde van het projectgebied, aan de Rucphensebaan, is een huisartsenpraktijk van maximaal 400 m2 bvo voorzien.

2.3.5 Beeldkwaliteit

De gemeente Rucphen heeft geen welstandsbeleid. Er is echter wel een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld voor de woningen die in het projectgebied worden gerealiseerd, zie bijlage 2. Het beeldkwaliteitsplan geeft inzicht in de beoogde beeldkwaliteit van de bebouwing. Het beeldkwaliteitsplan wordt als een beleidsregel zoals bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet vastgesteld. Het zal vervolgens als toetsingskader dienen voor bouwplannen in het kader van de omgevingsvergunning.

2.3.6 Verkeer en parkeren

Het stedenbouwkundig ontwerp kent een logische en overzichtelijke wegenstructuur. De wijk wordt ontsloten via de Vorenseindseweg en kent één hoofdroute met een dorpslandelijke inrichting. Kenmerkend is een smal wegprofiel waar de auto te gast is. Daarnaast is er een secundaire structuur van voetpaden en achterpaden die informele verbindingen mogelijk maken tussen de woonvelden en met de groene kamers en de landschappelijke structuur. Haaks op de hoofdontsluiting worden de woonvelden ontsloten via een secundaire rijbaan met een smaller profiel. In een drietal woonvelden is een centrale parkeerkoffer opgenomen, waardoor parkeren uit het zicht is gesitueerd. Op twee plaatsen (in het noorden en ter plaatse van het bestaande Schutterijveld) zijn paden voorzien voor fietsers en voetgangers die verbinding maken tussen Vissenberg III met de naastgelegen woonwijk Vissenberg II.

Om Vissenberg III een groen karakter te geven is er voor gekozen om de openbare parkeervoorziening zoveel mogelijk te beperken. Dit is gedaan door waar mogelijk de parkeervoorziening op eigen terrein en/of uit het zicht te positioneren. Op meerdere plaatsen is daarom gekozen voor parkeerkoffers binnen de woonvelden. In de groene kamers en de landschappelijke elementen is parkeren zoveel als mogelijk vermeden. Het stedenbouwkundig plan voldoet aan de gestelde norm met betrekking tot parkeren. Daarbij is rekening gehouden met de nota parkeernormen Rucphen. Zie hiervoor ook paragraaf 4.3.

2.4 Juridische Regeling

2.4.1 Planvorm

Dit TAM-omgevingsplan bevat het planologisch-juridisch instrumentarium voor de ontwikkeling van Vissenberg III. Dit TAM-omgevingsplan is onderdeel van het omgevingsplan van de gemeente Rucphen. Het TAM-omgevingsplan maakt het mogelijk om woningbouw te realiseren. De planopzet kent een beperkt aantal functies. Aan de verschillende regelingen zijn locaties gekoppeld die terug te zien zijn op de kaart.

De planregels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), regels voor functies en activiteiten (hoofdstuk 2) en algemene regels (hoofdstuk 3).

2.4.2 Toelichting op de regels

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze kort beschreven en getoetst.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

De voor deze plannen relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de fysieke leefomgeving. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing en conclusie

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van in maximaal 167 woningen en een huisartsenpraktijk wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. De Nationale Omgevingsvisie wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het projectgebied en de beoogde ontwikkeling.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Bij het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke opgaven vindt de provincie Noord-Brabant het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:

  • Een ‘diepe’ manier van kijken: de provincie kijkt niet alleen naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar betrekt hierin de dynamiek en randvoorwaarden die de onderste lagen meegeven. Daarbij kijkt ze op verschillende schaalniveaus naar gelang een vraagstuk daarom vraagt en benut ze de factor tijd actief. Hierbij kijkt de provincie ook naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een ‘ronde’ manier van kijken: de provincie kijkt niet sectoraal maar combineert opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Vanuit een gebiedsgerichte insteek. Een nieuwe ronde manier van kijken naar een balans tussen people, planet en profit,
  • Een ‘brede’ manier van kijken: de provincie kijkt niet vanuit één gezichtspunt maar betrekt daar veel partijen bij, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

Toetsing

Met de Omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het plan voorziet in een duidelijke kwalitatieve verbetering van de leefomgeving en past daarmee binnen de Omgevingsvisie.

De intensiteit van ‘diep, rond en breed kijken’ verschilt per geval. Het is een hulpmiddel om aan de voorkant alle belangen te betrekken om uiteindelijk meer snelheid en kwaliteit te leveren. In dit plan en in het stedenbouwkundig plan als onderlegger daarvan is duidelijk oog voor de verschillende lagen die vanuit het verleden in het gebied en zijn omgeving aanwezig zijn: de historische landschappelijk structuur blijft als bomen- en groenstructuur in het gebied herkenbaar en is als groene laag leidend in de stedenbouwkundige opzet; de ontwikkeling van een kleinschalig woongebied, gelegen direct aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied van de kern van Sprundel.

In het projectgebied wordt water vastgehouden en groen aangeplant. De biodiversiteit kan hierdoor sterk toenemen omdat er meer gevarieerd groen en water komt in plaats van het grasland dat er nu is.

In de verbinding tussen stad en land wordt rekenschap gegeven aan een integrale afweging van sectorale belangen, met het oog op het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Mede in het kader van de Omgevingsdialoog worden verschillende partijen - denk aan omwonenden, belangengroepen, bedrijven - betrokken bij de ontwikkeling.

De basisopgave van de POVI is "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden accenten gelegd:

  1. 1. werken aan de Brabantse energietransitie: De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen worden gebouwd conform de wettelijke duurzaamheidseisen, waaronder aardgasvrij.
  2. 2. werken aan een klimaatproof Brabant: Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. In paragraaf 4.4 wordt hierop ingegaan.
  3. 3. werken aan een slimme netwerkstad: een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Het planvoornemen leidt tot een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 4.2 is gemotiveerd waarom dit kan worden gezien als duurzame verstedelijking.
  4. 4. werken aan een concurrerende, duurzame ecologie: Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. De beschikbaarheid van goede woningen in een prettige leefomgeving draagt bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Het planvoornemen voorziet in de bouw van maximaal 167 nieuwe woningen en een huisartsenpraktijk.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.

3.3.2 Omgevingsverordening Noord-Brabant

De omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant is op 1 januari 2024 in werking getreden. In hoofdstuk 5 van de omgevingsverordening zijn zogenoemde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun omgevingsplannen. De instructieregels richten zich op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving. Tevens is een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

Toetsing

Voor het projectgebied zijn naast de algemene 'rechtstreeks werkende regels voor activiteiten', ook regels voor gebiedsaanduidingen van toepassing. Het projectgebied bevindt zich deels in het stedelijk gebied (zie figuur 3.1). Dit zijn gebieden waar kan worden voorzien in nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als onder andere binnen stedelijk gebied niet voldoende ruimte is. In artikel 5.55 'Duurzame stedelijke ontwikkeling' worden aspecten benoemd waar specifiek rekening mee dient te worden gehouden, zoals het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Het overgrote deel van het projectgebied bevindt zich in het landelijk gebied. In de volgende artikelen wordt de ontwikkeling getoetst aan de omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0013.png"

Figuur 3.1 Uitsnede basiskaart Stedelijk gebied, Landelijk gebied, Natuur Netwerk Brabant, rood omkaderd het projectgebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Rho adviseurs)

Artikel 5.7 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Toetsing aan artikel 5.7 vindt plaats in de volgende paragrafen.

Artikel 5.8 Zorgvuldig ruimtegebruik

Onder bestaand ruimtebeslag wordt verstaan de locatie stedelijk gebied, de locatie bebouwd gebied of een bestaand bouwperceel. De ontwikkeling vindt niet plaats binnen bestaand ruimtebeslag

Binnen het dorp zelf is geen ruimte meer om woningen toe te voegen. Woningbouw in het projectgebied is voor de hand liggend. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling, want er worden meer dan 12 woningen beoogd. Hierdoor is er getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 4.2). Met het toevoegen van woningen op deze locatie aansluitend aan de kern Sprundel wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Omdat er hier sprake is van een geheel nieuwe woonwijk worden er nieuwe woningbouwvlakken toegevoegd. Alleen binnen deze bouwvlakken is bebouwing mogelijk.

Artikel 5.9 Toepassing van de lagenbenadering

Het plan heeft effecten op de ondergrond. Er vinden werkzaamheden in de bodem plaats. Om de kwaliteit van de bodem te bepalen is een bodemonderzoek worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.12). Ook is sprake van een toename van verharding, dit betekent dat moet worden voorzien in voldoende waterberging. Zie hiervoor paragraaf 4.4. Ten behoeve van de aanwezige archeologische waarden is archeologische onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.7.1).

Het plan ligt niet binnen het Natuurnetwerk Brabant en er wordt een klic-melding gedaan om de kabels en leidingen in beeld te brengen. Voor de ontsluiting wordt aangesloten op de Ruchpensebaan en Schutterijveld. Gezien de beperkte toename van verkeer worden geen

belemmeringen verwacht. Het toevoegen van levensloopbestendige woningen draagt bij aan duurzaamheid en toekomstbestendigheid van het initiatief. Het project heeft geen onomkeerbare effecten op een te beschermen belang.

Artikel 5.10 Meerwaardecreatie

Door het plan goed landschappelijk in te passen en het versterken van biodiversiteit wordt met het plan een meerwaarde gecreëerd op meerdere fronten. Zie hiervoor ook paragraaf 4.8.

Artikel 5.11 Kwaliteitsverbetering landschap

Ten behoeve van de ontwikkeling is een berekening uitgevoerd en zijn afspraken gemaakt met de gemeente, zie voor een uitgebreide beschrijving paragraaf 4.8.

Artikel 5.12 Ontwikkelrichting

Het projectgebied bevindt zich ten zuidwesten van de kern Sprundel. Het plan sluit aan bij het karakter van de directe omgeving. De noord- en westzijde van de kern zijn met name bebouwd gebied geworden met de buurdorpen, hierdoor zijn er daar geen nieuwe ontwikkellocaties om in de woningbehoefte te voorzien. Aan de zuidwestelijke zijde, de zuidelijke zijde en de oostelijk zijde is nog wel ruimte voor nieuwe ontwikkelingen te vinden. De ontwikkelingsrichting wonen voor het projectgebied is passend in de omgeving.

Daarnaast past het initiatief binnen de Omgevingsvisie Rucphen (zie paragraaf 3.4.1) en heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (zie hoofdstuk 4.

Het draagt bij aan een veilige en gezonde leefomgeving. Er zijn geen negatieve effecten op beschermde waarden, zoals bedoeld in Afdeling 5.2. Woningbouw zorgt voor

een verkeerstoename, maar zal niet voor belemmeringen zorgen. Het levert geen beperking voor agrarische ontwikkeling. Het draagt bij aan leefbaarheid van Sprundel en leidt niet tot leegstand elders. Er worden permanente woningen toegevoegd aan de woningvoorraad.

De ontwikkelingsrichting van het dorp en het projectgebied moet in samenwerking met de gemeente en een deskundige van de provincie verder worden uitgewerkt.

Artikel 5.55 Duurzame stedelijke ontwikkeling

De ontwikkeling is regionaal afgestemd en draagt bij aan het voorzien in de grote behoefte aan nieuwe harde plannen voor woningbouw in de regio, zoals onder andere geschetst in de Woondeal West-Brabant West. In het ontwerp wordt rekening gehouden met een duurzame inpassing, waarin een groene woonomgeving centraal staat. Delen van de randen van het projectgebied worden ingericht als groen. Deze randen dragen bij aan het tegengaan van hittestress en het voldoende kunnen opvangen van water. Ook door het projectgebied worden grotere groenstructuren toegevoegd met een vergelijkbaar effect. Deze groene woonomgeving draagt bij aan een gezonde leefomgeving. Het betreft een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Artikel 5.56 Afwijkende regels stedelijke ontwikkeling

In afwijking van artikel 5.55 kan een omgevingsplan voorzien in een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen, ter plaatse van Landelijk gebied als binnen Stedelijk gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is. Uit analyse van vraag en aanbod volgt dat het niet mogelijk is om alleen in stedelijk concentratiegebied in de woningbehoefte in Sprundel te voorzien. Deze behoefte is mede ingegeven door regionale afspraken: Brabantse Agenda Wonen en de Regionale Investeringsagenda. Met het stedenbouwkundig plan voor Vissenberg III, wordt ten slotte ook rekening gehouden met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het bestaand stedelijk gebied van Sprundel.

Ook moet het plan passen binnen de ontwikkelrichting voor het gebied. Hier is onder artikel 5.12 op ingegaan en ter voorbereiding op de wijziging van het omgevingsplan is een ontwikkelrichting opgesteld.

De locatie zal transformeren naar een aantrekkelijk woongebied. De kern Sprundel heeft van nature al een aantrekkelijkheid en zal verder worden uitgewerkt. Met een integraal ontwerp is sprake van een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Rucphen

In de omgevingsvisie maakt de gemeente Rucphen keuzes voor de lange termijn. Het gaat om een periode van ongeveer 30 jaar. Er wordt regelmatig vooruit geblikt naar het jaar 2040. Voor deze periode gaat de gemeente

in op drie vragen:

  • Hoe staat Rucphen ervoor en welke ontwikkelingen komen er op de gemeente Rucphen af?
  • Welke ambities heeft de gemeente voor het Rucphen van de toekomst?
  • Welke doelen stelt de gemeente om deze ambities waar te maken en welke prioriteiten gaat de gemeente hierbij geven?

De gemeente Rucphen heeft doelen gesteld om de ambities waar te maken. Om deze doelen te halen heeft de gemeente prioriteiten gesteld. De gemeente Rucphen heeft de volgende ambities met bijbehorende doelen:

Duurzaam samenleven

  • Aanpassen van de omgeving aan de veranderende weersomstandigheden
  • Vervangen van fossiele brandstoffen door alternatieve energiebronnen
  • Verminderen van de afvalproductie en verbetering van afvalscheiding
  • Een gezonde en veilige leefomgeving stimuleren

Ruime mogelijkheden voor werken en vrijetijdsbesteding

  • Het ontwikkelen van een gunstig ondernemersklimaat door ondernemers te faciliteren
  • Een omgeving die mensen uitnodigt om naar buiten te gaan en te bewegen
  • Door samenwerking worden de recreatieve mogelijkheden beter benut en uitgedragen

Prettig samenleven

  • Versterken van een aantrekkelijke woonomgeving
  • Een aantrekkelijke gemeente voor jonge mensen zijn
  • De groeiende groep oudere mensen voelt zich thuis in de gemeente
  • Woningvoorraad flexibeler maken om sneller te reageren op een veranderende woningbehoefte

Toetsing en conclusie

De nieuw te realiseren woningen en de huisartsenpraktijk sluiten aan bij een groot aantal doelen van de gemeente Rucphen. Wat betreft duurzaamheid wordt een watertoets uitgevoerd (zie paragraaf 4.4) om te bepalen of waterretentie benodigd is. Dit met betrekking tot de veranderende weersomstandigheden. Op de planlocatie worden maatregelen getroffen wat betreft wateropvang en duurzaam bouwen. De woningen worden namelijk gasloos gebouwd.

Wat betreft prettig samenleven zorgt de toevoeging van de woningen voor een grotere

woningvoorraad. Het geeft ook kansen om mensen door te laten stromen naar een ander soort woning. Vanwege leefbaarheid en duurzaamheid is het belangrijk om bij de ruimtelijke opzet te gaan voor kwaliteit. Om die reden wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen per woning minimaal 75 m2 groen (inclusief waterberging) gerealiseerd.

De woningen worden gerealiseerd aan de zuidwestzijde van de kern van Sprundel. Om de woonkwaliteit van de gemeente te vergroten is versterking van de uitstraling van de grote kernen noodzakelijk. Dit initiatief draagt bij aan de aantrekkelijkheid van de woonkern Sprundel en past binnen de kaders van de Omgevingsvisie Rucphen.

3.4.2 Woonvisie gemeente Rucphen 2020-2024

De woningmarkt is steeds in beweging en verandert in een hoog tempo als gevolg van maatschappelijke en economische ontwikkelingen en wijziging van wet- en regelgeving. Belangrijke uitdagingen zijn er zoals op het gebied van betaalbaarheid van woonlasten voor starters, het uitgangspunt van langer thuis blijven wonen door ouderen, verduurzaming van de woningvoorraad en de toewijzing van passende sociale huisvesting voor onze inwoners.

Het is dan ook noodzaak om deze ontwikkelingen nauwlettend te volgen en het woningmarktbeleid daarop aan te passen. Tussen de gemeente, de woningcorporaties en de huurorganisaties worden zogenaamde prestatieafspraken gemaakt, die gebaseerd zijn op een actuele gemeentelijke woonvisie. Hiermee is de noodzaak van een actuele eigentijdse woonvisie helder, waarbij het de uitdaging blijft om binnen de wet- en regelgeving te blijven zoeken naar lokale optimalisatie van visie en ambities. Traditioneel is de woonvisie een belangrijk instrument in de woningbouwopgave voor de gemeente.

Dat geldt zeker ook voor deze woonvisie. Echter wordt in deze woonvisie naast het perspectief van het bouwen tevens het perspectief van het wonen belicht. Daarmee heeft deze woonvisie zich ontwikkeld tot een brede WOONvisie voor de periode 2020-2024.

In de gemeentelijke Woonvisie wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid/doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Deze vertaalslag zorgt ervoor dat de Woonvisie 2020-2024 het woonkompas bij uitstek is, gebaseerd op onder andere de Toekomstvisie Puur Rucphen 2030 en de Structuurvisie Rucphen 2030. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen.

Toetsing en conclusie

Het initiatief past binnen de Woonvisie van Rucphen. De te realiseren woningen zijn bedoeld voor starters en doorstromers in de gemeente Rucphen.

Hoofdstuk 4 Gevolgen Voor De Fysieke Leefomgeving

De gevolgen voor de fysieke leefomgeving moeten in beeld worden gebracht en er zal gemotiveerd moeten worden hoe met het oog op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties rekening gehouden wordt met in ieder geval de instructieregels uit het Bkl en de provinciale milieuverordening (artikel 8.0b, eerste lid, Bkl).

Daar waar een nieuwe activiteit milieuruimte inneemt, is aandacht nodig voor de gevolgen van deze activiteit op de omgeving maar ook welke gevolgen de omgeving heeft op deze nieuwe activiteit.

De instructieregels uit het Bkl (en provinciale omgevingsverordening) kunnen verplichten tot het opnemen van regels in het omgevingsplan. Hiervoor dient extra aandacht te zijn bij het onderzoek naar de gevolgen van een activiteit voor de fysieke leefomgeving. In dit hoofdstuk is per omgevingsaspect getoetst aan het Bkl en waar nodig onderzoek uitgevoerd.

4.1 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In Bijlage V van het Omgevingsbesluit (Ob) is aangegeven welke projecten in het kader van een omgevingsvergunning voor een wijziging van het omgevingsplan project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Projecten die zijn genoemd in kolom 1 zijn m.e.r-plichtig als wordt voldaan aan de drempelwaarden uit kolom 2 en m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen als genoemd in kolom 3. In kolom 4 staat aangegeven bij welk besluit de m.e.r.(beoordelings)-plicht geldt.

Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten moet worden onderzocht of deze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. De criteria om dit vast te stellen zijn genoemd in bijlage III van Richtlijn 2011/92/EU (richtlijn m.e.r.). Samengevat zijn dit de kenmerken van een project, de locatie van een project en soort en kenmerken van de verschillende milieueffecten.

De initiatiefnemer van een in Bijlage V aangewezen project moet daarvan mededeling doen bij het bevoegd gezag, doorgaans het college van B&W. In die mededeling (de aanmeldingsnotitie) is een beschrijving van het project, de locatie en de mogelijke milieueffecten opgenomen.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 167 woningen met een mogelijkheid voor een huisartsenpraktijk. Een dergelijke ontwikkeling valt onder categorie J11 ‘Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen’. Hiervoor is een m.e.r.-beoordeling opgesteld, zie bijlage 3. Uit de mer-beoordeling blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

Toetsingskader

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist.

Bij een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand rekening gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. Artikel 5.129g Bkl legt hiervoor geen grens vast. Geldende jurisprudentie onder de Wro/Bro is vanaf 12 woningen, een functiewijziging met een oppervlak groter dan 500 m² bvo, meer dan 500 m² bvo bebouwing of een functie die gelet op de ruimtelijke uitstraling een stedelijke ontwikkeling is. Leegstand mag volgens jurisprudentie niet 'onaanvaardbaar' zijn.

Als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied moet ook rekening worden gehouden met de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien. De grens van het stedelijk gebied wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het omgevingsplan en de aard van de omgeving.

Toetsing

Planologisch worden maximaal 167 woningen mogelijk gemaakt. 30% van de ontwikkeling bestaat uit sociale woningbouw en twee derde van het totaal valt onder betaalbaar. Binnen het projectgebied komen verschillende typen woningen voor verschillende doelgroepen. Zo zitten er appartementen, vrije kavels, rijwoningen en 2 kappers in het plan, evenals levensloopgeschikte woningen.

Het tijdelijke deel van het omgevingsplan is vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is. In dit geval is de locatie sprake van het toevoegen van 12 woningen of meer ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. De locatie wordt op basis van jurisprudentie gezien als locatie buiten bestaand stedelijk gebied, omdat deze locatie een agrarische bestemming heeft.

Het project is gelet op de geldende jurisprudentie voldoende substantieel. Op de locatie is wonen nu planologisch niet toegestaan. De behoefte moet worden beschreven. Voor de locatie moet ook worden gemotiveerd dat binnenstedelijk onvoldoende ruimte is om in de behoefte te voorzien.

Beschrijving behoefte

Monitor Bevolking en Wonen (juni 2024)

De provincie Noord-Brabant heeft in haar laatste monitor Bevolking en Wonen een update gegeven wat betreft de benodigde woningbouwcapaciteit. In de regio West-Brabant West zijn in de periode 2023 tot en met 2032 nog 12.860 woningen nodig. Er is slechts harde plancapaciteit voor 5.040 woningen.

De gemeente Rucphen heeft volgens deze monitor per 1 januari 2023 een benodigde capaciteit van 595 woningen (inclusief sloop) en slechts harde plancapaciteit voor 145 woningen.

Provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose

De actuele provinciale prognose gaat uit van een groei naar 10.690 huishoudens in 2035 (een toename van 480 ten opzichte van 2023.

Woondeal West-Brabant West (maart 2023)

De provincie Noord-Brabant staat voor een grote woningopgave. Tot 2030 moeten er ruim 130.000 woningen worden gebouwd. Om dit te realiseren werd op 9 maart 2023 de regionale woondeal ondertekend door de gemeenten en woningbouwcorporaties uit de regio West-Brabant West, provincie Noord-Brabant en het Rijk. In de Woondeal staat beschreven hoe de regio West gaat bijdragen aan de woningbouwopgave. De provinciale woningbouwopgave is als basis genomen en vertaald naar concrete locaties en afspraken over de versnelde uitvoering van de woningbouw.

In de Woondeal staan de regionale afspraken over de minimale woningbouwopgave tot en met 2030, die de gemeenten in samenwerking met corporaties en marktpartijen willen realiseren. Hierin is ook het aandeel betaalbare woningen vastgelegd én voor welke doelgroepen er wordt gebouwd. Het uitgangspunt is dat minstens twee derde van de nieuw te bouwen woningen onder de categorie betaalbare woningen valt. Dit betekent dat het een sociale huurwoning, een vrije sector huurwoning tot 1.000 euro per maand of een koopwoning tot een prijsgrens van 355.000 euro is. Daarnaast moet bij projecten van 20 woningen en meer minstens 30% van de woningen sociale huur worden, zoals landelijk afgesproken.

Regio West-Brabant West wil maximaal bijdragen aan het oplossen van het woningtekort, op een manier die past bij de regio. Belangrijke speerpunten hierbij zijn het versnellen van bestaande woningbouwplannen, de uitbreiding van het aantal betaalbare woningen en de woningbouwopgaven voor aandachtsgroepen.

De regio West-Brabant West zet zich, in samenwerking met woningcorporaties en marktpartijen, in voor de realisatie van onderstaande opgave. Elke gemeente neemt een evenwichtig aandeel ('fair share') op basis van aantal inwoners van de regionale opgave van in totaal 8.630 woningen (netto), 9.635 woningen (bruto / excl. sloop). De opgave in de gemeente Rucphen is 530 woningen (exclusief sloop).

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0014.png"

Figuur 4.1 Verdeling opgave (2022-2030) naar gemeenten (Bron: Regionale Woondeal)

De totale plancapaciteit voor de periode 2022-2030 in de regio per 1-10-2022 bedraagt 14.382 woningen, waarvan 'hard' 4.930 woningen (vastgesteld of onherroepelijk bestemmingsplan). Het streven is om rond de 130% plancapaciteit te hebben ten opzichte van de te realiseren woningen: kwantitatief wordt hieraan voldaan voor de regio als geheel, namelijk circa 150%. Ook de individuele gemeenten hebben voor de periode 2022-2030 voldoende plancapaciteit in de programmering. Er is echter nog te weinig harde plancapaciteit om in de behoefte te voorzien (opgave is 8.630, waarvan 4.930 hard). Daarom moeten gemeenten er tijdig voor zorgen dat 'zachte' woningbouwplannen worden omgezet in 'harde' plannen.

De opgave in de gemeente Rucphen is 530 woningen (exclusief sloop) en er is harde plancapaciteit voor 307 woningen in de periode tot en met 2030. Ook in de gemeente Rucphen moeten daarom zachte plannen omgezet worden in harde plancapaciteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0015.png"

Figuur 4.2 Harde plancapaciteit gemeente Rucphen (Bron: Regionale Woondeal)

De woningbouwproductie bij alle omvangrijke nieuwbouwontwikkelingen bestaat uit 30% sociale huur en 40% betaalbaar. Dit geldt ook voor gemeenten die de norm van 30% sociale huur al hebben bereikt. In gemeenten waar de 30% norm nog niet is gerealiseerd, wordt extra inspanning verwacht om naar deze norm toe te groeien. Dit zou betekenen dat er in de stedelijke regio West-Brabant-West in de periode tot en met 2030 minimaal 2.890 extra sociale huurwoningen worden gebouwd, waarvan minimaal 159 in gemeente Rucphen.

Conform de regionale woondeal West Brabant West zal deze ontwikkeling voldoen aan de afgesproken criteria. Zo zal 30% van de ontwikkeling sociale woningbouw betreffen en zal 2/3 van het totale aantal, betaalbare woningen zijn.

Perspectief op wonen en woningbouw West Brabant (november 2021)

Op 19 november 2021 is het Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West 2022 vastgesteld door de regionale stuurgroep wonen West-Brabant West. Het perspectief geeft een actueel beeld en visie van de subregio West-Brabant West op de toekomstige ontwikkelingen op de regionale woningmarkt.

De autonome woningbehoefte tot 2030 wordt deels ingevuld met de in beeld gebrachte inbreidings- en herstructureringslocaties en de in uitvoering zijnde of reeds ingeplande uitbreidingslocaties.

Samengevat is de opgave:

  1. 1. woningbehoefteprognose 2020-2030: 495 woningen. Dit is gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose van 2020. Najaar 2023 is deze prognose geactualiseerd;
  2. 2. woningbouwrealisatie / toevoeging: circa 60 woningen per jaar (gem. laatste 10 jaar);
  3. 3. woningprogrammering 2020-2030: 695 woningen, waarvan hard 440 woningen;
  4. 4. binnenstedelijke mogelijkheden 2020-2030: circa 815 woningen, waarvan in programmering 385 woningen.

In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030' spreekt de gemeente Rucphen de ambitie uit dat de kernen van de gemeente zich in 2030 onderscheiden in woonaantrekkelijkheid. De kwaliteiten van Rucphen als woongemeente zijn het dorpse gemeenschapsgevoel, het kleinschalige groene karakter, de nabijheid van de bossen en het goede aanbod van voorzieningen. De gemeente wil haar aantrekkingskracht versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dicht bij (groot)stedelijke voorzieningen werk. De dorpen hebben een eigen karakter en het is er goed leven. De samenstelling van de bevolking is daarbij belangrijker dan de aantallen.

Woonvisie 2020-2024

In de gemeentelijke Woonvisie is de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen. Beschikbaarheid is een van de belangrijkste speerpunten in de visie. Bij 'beschikbaarheid' gaat het over voldoende woningen voor de verschillende doelgroepen. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen levensloopbestendig moeten zijn vertaald in appartementen en grondgebonden seniorwoningen. Daarnaast is aandacht nodig voor met name starterswoningen, om starters/ jongeren kansen te bieden in de dorpen. In de woonvisie wordt er van uitgegaan dat voor de komende 5 jaar een behoefte bestaat van 500 woningen.

Achterblijvende nieuwbouw in de afgelopen jaren door de economische crisis en momenteel juist een verhitte koopmarkt leiden tot een behoefte aan 50-100 nieuwbouwwoningen per jaar. De makelaars bevestigen bovenstaande behoefte aan woningen over die jaren en benadrukken met name de behoefte aan goedkope en middeldure koop.

De te realiseren 500 nieuwbouwwoningen van 2020-2024 in de gemeente Rucphen zijn gedifferentieerd naar kern en naar woningtype. Dit zijn de ambities per kern, vraag en aanbod bepalen uiteindelijk de concrete invulling per kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0016.png"

Figuur 4.3 Indicatieve woningbehoefte kern Sprundel (Bron: Woonvisie 2020-2024)

Prestatieafspraken 2024

In lijn met de nationale prestatieafspraken en de regionale woondeals willen Thuisvester en gemeente Rucphen de bouwproductie verhogen. In de regionale afspraken staan in de periode tot en met 2030 minimaal 159 sociale huurwoningen. In de programmering van Thuisvester zijn 205 huurwoningen opgenomen.

Gemeente Rucphen heeft in haar woonvisie melding gemaakt van minimaal 100 extra sociale huurwoningen in de periode 2020-2024. De gemeente wenst op termijn een sociale huurwoningenvoorraad van 3.000 woningen. Op dit moment heeft Thuisvester 2.770 woningen en draagt bij aan de gewenste uitbreiding.

Bij nieuwe uitbreidingen in de gemeente is Thuisvester bereid om naast 30% sociale huur, ook betaalbare huur (middeldure huur, € 808.06 t/m € 1.100,- ,prijspeil 2023) te ontwikkelen. Uit een enquête onder woningzoekenden in de gemeente Rucphen is naar voren gekomen dat er een vraag is naar gelijkvloerse woningen in de middeldure huur. Thuisvester zoekt bij ieder nieuwbouwproject naar mogelijkheden voor de bouw van deze woningen.

Motivering locatiekeuze (waarom niet binnenstedelijk)

De gemeente heeft per 1 januari 2023 een benodigde capaciteit van 595 woningen en slechts harde plancapaciteit voor 145 woningen. Binnenstedelijk is harde capaciteit voor 55 woningen. Er is te weinig harde plancapaciteit om in de behoefte te voorzien. Het is niet realistisch dat er voor de totale woningbehoefte alleen op binnenstedelijke locaties voldoende ruimte kan worden gevonden.

De gemeenteraad van Rucphen heeft in november 2022 de 'Omgevingsvisie Rucphen 1.0' vastgesteld. In de 'Omgevingsvisie Rucphen' geeft de raad zijn visie op de ruimtelijke ontwikkelingen. De concentratie van dorpskernen is kenmerkend voor de gemeente Rucphen. In de noordoostelijke hoek van de gemeente vormen de drie grootste dorpen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel samen één driehoek. De woningen worden gerealiseerd aan de zuidwestzijde van de kern van Sprundel. Om tegemoet te komen aan de gewenste woningbehoefte is kleinschalige uitbreiding van de dorpen mogelijk. Dit kan bijdragen aan de landschappelijke versterking. Concrete zoekgebieden liggen vooral in de buurt van de Binnentuin. De beoogde locatie is een logische uitbreidingsrichting van Sprundel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0017.png"

Figuur 4.4 Ruimtelijke structuur gemeente Rucphen

Conclusie

De voorgenomen woningbouw voorziet met maximaal 167 woningen in een gemengd programma waarvan twee derde betaalbaar zowel in de kwantitatieve als in de kwalitatieve behoefte. Met het toevoegen van woningen op deze locatie aansluitend aan de kern Sprundel wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Verkeer en parkeren moeten als omgevingsaspecten in het belang van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden beoordeeld. De Omgevingswet en het besluit kwaliteit leefomgeving stellen geen regels op dit gebied. De omgevingsvisie van provincie Noord Brabant en Nota Parkeernormen Rucphen 2017 gaan wel op deze aspecten in. Naast het provinciaal en het gemeentelijk beleid bieden de CROW-richtlijnen een belangrijk kader voor de beoordeling van de aspecten verkeer en parkeren.

Aangetoond dient te worden dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor het opvangen van de beoogde parkeerbehoefte en dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling van het omliggende wegennet.

Toetsing

Er is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van het plan voor verkeer en parkeren. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

De totale verkeersgeneratie vanwege het plan is afgerond 1.402 mvt/etmaal en kan vlot en veilig worden afgewikkeld over de relevante wegvakken. De verkeerstoename vanwege de beoogde ontwikkeling veroorzaakt geen veiligheidsknelpunten op het omliggende wegennet.

Ook binnen de beoogde ontwikkeling is de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid geen knelpunt. De straten zijn veilig vormgegeven. Het langzaamverkeersnetwerk is fijnmazig en veilig. Geadviseerd is om binnen de plangrenzen in plaats van losse verkeersdrempels oversteekplateau’s te realiseren. Dit is meegenomen in de constructieve uitwerking van het plan.

In het plan kunnen is in voldoende parkeerplaatsen voorzien om aan de parkeerbehoefte te voldoen.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van verkeer en parkeren. Door het treffen van maatregelen kan de verkeerssituatie worden verbeterd.

4.4 Water

Toetsingskader

Ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen en dienen voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder te worden betrokken. Dit geldt in het algemeen voor alle waterbelangen. Voorbeelden zijn:

  • watercompensatie in verband met toenemende verharding;
  • waterkwaliteit, bebouwing niet wenselijk in verband met waterwinning;
  • bebouwing in werkingsgebieden van keringen en andere waterstaatswerken;
  • waterketen, relatie met de afvoer van afvalwater, (Industriële) lozingen en of lozing oppervlaktewater.

Voor een aantal specifieke rijksbelangen stelt het Bkl aanvullende instructieregels. Deze zijn:

  • bescherming van primaire waterkeringen (artikel 5.38 Bkl);
  • behoud waterveiligheid kust (artikel 5.40 Bkl);
  • behoud waterveiligheid grote rivieren (artikel 5.46 Bkl);
  • IJsselmeergebied (artikel 5.49 Bkl).

De waterschapsverordening bevat regels specifiek gericht op het watersysteem en waterstaatswerken binnen het beheergebied van een waterschap. Hieraan moet de ontwikkeling worden getoetst.

De provinciale verordening kan instructieregels bevatten over water. In het kader van deze ontwikkeling zijn er geen artikelen van toepassing.

Beleid Waterschap Brabantse Delta

Waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5)

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) ‘Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving’. In het Waterbeheerprogramma staat hoe het waterschap haar taken in die periode uitvoert. Het waterschap bepaalt hiermee de koers voor de komende zes jaar.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel/Brabantse Delta/Aa en Maas met de ‘watertransitie’; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk dient in 2050 de waterhuishouding in het hele beheergebied toekomstbestendig te zijn. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere

weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water. Het waterschap hanteert daarbij drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt.
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan.
  • Wat schoon is moet schoon blijven.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO)

Bouw of uitbreiding van woningen, bedrijven of wegen veroorzaken vaak een groei in het verharden van dak en erf. Regenwater dat op stenen of wegen valt, stroomt meestal snel via een riool of een sloot weg. Hoe meer (tuinen van) steen, hoe meer regenwater weg stroomt. Bij hevige buien kan hierdoor wateroverlast ontstaan. Bijvoorbeeld water vanuit het riool op straat, omdat deze het regenwater niet aan kan. Of overstroming van een sloot of beek. Dat geeft dan weer risico’s voor de gezondheid en kan zorgen voor bijvoorbeeld schade in- en rondom huizen. Maar ook in droge perioden zorgt al dat afvoeren voor problemen. Het regenwater krijgt niet meer de tijd om weg te zakken in de bodem en het grondwater aan te vullen. In droge zomers hebben landbouw en natuur dan water te weinig.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO), waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Voorkomen moet worden dat regenwater snel verdwijnt in het riool of in de sloot. Het waterschap gebruikt daarvoor de voorkeursvolgorde voor (schoon) regenwater:

  1. 1. Opnieuw gebruiken;
  2. 2. Vasthouden / in laten trekken in de grond;
  3. 3. Water bergen;
  4. 4. Afvoeren naar sloten of rivieren;
  5. 5. Afvoeren naar een riool.

Waterschapsverordening

De waterschapsverordening, voorheen de keur, is een verzameling regels die het waterschap gebruikt om dammen, dijken, sloten, beken, rivieren, gemalen en stuwen te beschermen. Bij werkzaamheden in, met of rondom het water is wet- en regelgeving uit de waterschapsverordening van toepassing.

In de waterschapsverordening van het waterschap is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen (Artikel 2.2, vijfde lid: ‘Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in of te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam’). De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van

watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel ‘Hydrologische uitgangspunten bij de regels Waterschapsverordening voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’. Het verbod uit artikel 2.2 van de waterschapsverordening is van toepassing tenzij:

  • Het afkoppelen van het bestaand verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • De toename van het verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;
  • De toename van het verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • De toename van het verhard oppervlak tussen 500 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel.

Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06.

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • De bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • Afvoer mag niet meer bedragen dan 2/l/s/ha;
  • De afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 500 m2 of groter is, wordt vanuit het waterschap compenserende maatregelen geëist.

Wanneer er sprake is van een plan met een toename van verhard oppervlak groter dan 10.000 m² komt men in het vergunningentraject terecht en wordt er samen met initiatiefnemer en de gemeente bekeken hoe er compensatie kan plaatsvinden.

Toetsing

Ten behoeve van de ontwikkeling is de weging van het waterbelang onderzocht, zie hiervoor Bijlage 5. Op basis hiervan kan het volgende geconcludeerd worden.

Het projectgebied Vissenberg III, dat is gelegen aan de zuidwestzijde van de kern van Sprundel, ingeklemd tussen de Vorenseindseweg in het zuiden en de Rucphensebaan in het noorden, heeft in de huidige situatie een agrarische functie bestaande uit akkergronden en weilanden en is altijd onbebouwd en onverhard geweest. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 167 woningen en een huisartsenpraktijk in combinatie met de realisatie de ontsluiting en openbare ruimte (groen en water) en voorziet in een toekomstig verhard oppervlak van 31.485 m2.

Omdat de toename van verhard oppervlak zorgt voor versnelde afvoer van hemelwater dient deze toename van verharding gecompenseerd te worden in de vorm van waterberging. Op basis van het toekomstig verhard oppervlak bedraagt de waterbergings-

of compensatieopgave voor het projectgebied in totaal 1.889 m³. Buiten de compensatie voor het toekomstig verhard oppervlak zal ook rekening gehouden moeten worden met het bestaande oppervlaktewater dat rondom het projectgebied is en zelfs door het projectgebied loopt. Met name de lagergelegen delen in het projectgebied zijn gevoelig voor wateroverlast vanuit het oppervlaktewatersysteem.

Waterfeit Adviseurs heeft de waterhuishouding en de riolering voor het plan uitgewerkt, zie bijlage 6. De waterbergingsopgave wordt voorzien door de realisatie van een grote wadi en een drietal laagtes. Deze waterbergingsopgave is bepaald op basis van de eerste inrichtingsschets.

Waterfeit heeft ook een rioleringsplan opgesteld, zie bijlage 7. In dit rioleringsplan is het rioolontwerp verder uitgewerkt en hydraulisch getoetst. De waterbergingsopgave is opnieuw bepaald op basis van de definitieve inrichtingsschets. Tevens is een stresstest berekening uitgevoerd met een rioleringsmodel met maaiveldmodel. Deze stresstestberekening geeft inzicht in de het optredende water op straat bij extreme neerslag. Het rioolontwerp kan het type bui09 verwerken zonder dat er water op straat wordt berekend. Volgens de uitgevoerde stresstest wordt er bij 70 mm neerslag in een uur op enkele locaties water op straat berekend, maar ontstaat er geen schade. De hoeveelheid water op straat kan op één locatie eenvoudig worden verminderd door de berm richting de naastgelegen watergang iets te verlagen.


Conclusie

Het plan voldoet aan de gestelde regels voor water. Er wordt voorzien in voldoende waterberging en door het treffen van maatregelen wordt geen wateroverlast bij hevige regenval verwacht. De resultaten worden aan het waterschap voorgelegd en het advies van het waterschap wordt in het plan verwerkt.

4.5 Planologische Relevante Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Toetsing en conclusie

In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in het TAM-omgevingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

4.6 Omgevingsveiligheid

Toetsingskader

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.


Toetsing en conclusie

Woningen zijn conform artikel 5.3 van het Bkl kwetsbare gebouwen. Uit de informatie op de risicokaart (www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat het projectgebied buiten het de risicocontour (PR10-6) van het Ijspaleis valt. Het Ijspaleis dat zich ten noorden van het projectgebied bevindt heeft een ammoniakkoelinstallatie. Verder ligt het projectgebied binnen het gifwolkaandachtsgebied van een stationaire activiteit. Omdat het veroorzakende bedrijf op meer dan 1.500m afstand ligt heeft dit geen consequenties voor dit plan.

Het toelaten van de nieuwe woningen leidt niet tot nieuwe risico's op het gebied van externe veiligheid. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn een toereikende bluswatervoorziening en opstelplaatsen voor brandweervoertuigen nodig. Ook zal de bereikbaarheid van de nieuwe woningen moeten zijn gewaarborgd. Dit wordt geborgd door de artikelen 22.13, 22.14 en 22.151 van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan (de bruidsschat). De bereikbaarheid dient getoetst te worden aan het Besluit bouwwerken leefomgeving § 4.6.3 (Bereikbaarheid van een bouwwerk). Tevens dient er rekening gehouden te worden met de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening, vastgesteld door de Interregionale Adviesleidraad Bluswatervoorzieningen Bereikbaarheid 2022.

Het advies van de brandweer is om bluswatervoorziening op te nemen in de bouwaanvraag. Dit zal beoordeeld worden volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving en de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening, vastgesteld door de Interregionale Adviesleidraad Bluswatervoorzieningen Bereikbaarheid 2022. Het advies van de brandweer wordt in acht genomen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande, draagt de beoogde ontwikkeling voor het aspect omgevingsveiligheid bij aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en hoeven er geen regels te worden opgenomen met betrekking tot het thema omgevingsveiligheid.

4.7 Cultureel Erfgoed

Toetsingskader

Voor het behoud van cultureel erfgoed zijn er internationaalrechtelijke verplichten tot toetsing vooraf van activiteiten die cultureel erfgoed kunnen aantasten. Onder cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving wordt verstaan: 'monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen. In Europees verband was het zogenaamde 'Verdrag van Malta (Valletta)' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, het bodemarchief met zorg ontsloten dient te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet in 2016. Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale wet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving is sinds 2024 in de Omgevingswet geregeld. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is vooruitlopend op de Omgevingswet opgenomen op de archeologische beleidskaart en de cultuurhistorische waardenkaart. Deze archeologische waarden en verwachtingen en de cultuurhistorische waarden zijn veelal doorvertaald in respectievelijk archeologische dubbelbestemmingen en cultuurhistorische dubbelbestemmingen opgenomen in het (tijdelijk) omgevingsplan of activiteitgericht in het gemeentebrede omgevingsplan. Indien het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.

4.7.1 Archeologie

Toetsingskader

In het tijdelijk deel van het omgevingsplan, het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' heeft het projectgebied een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' en bijbehorende aanduidingen 'overige zone – waarde archeologie 2' of 'overige zone – waarde archeologie 3'. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 2' is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 500 m2 en meer dan 50 centimeter diep bedraagt. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 3' is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 1.000 m2 en meer dan 50 centimeter diep bedraagt.

Toetsing

Aangezien de omvang en diepte van de bodemverstoring de vrijstellingsgrenzen uit het omgevingsplan overstijgt, is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.

Op basis van het bureauonderzoek wordt aan het projectgebied een diverse archeologische verwachting toegekend. Voor het laat-paleolithicum geldt een lage tot hoge verwachting, afhankelijk van de intactheid van de bodem. Aan de periode neolithicum tot en met vroege middeleeuwen wordt een hoge verwachting toegekend, terwijl voor de late middeleeuwen/nieuwe tijd een lage verwachting geldt.

Deze verwachting is aangescherpt aan de hand van de resultaten van het booronderzoek. Op basis daarvan wordt de verwachting voor alle periodes voor het grootste deel van het projectgebied bijgesteld naar laag. Alleen voor het noordoostelijke deel van het projectgebied blijft een hoge verwachting op alle periodes van laat-paleolithicum tot en met vroege middeleeuwen gehandhaafd. Dit vanwege de aanwezigheid van een deels intact bodemprofiel. In de rest van het projectgebied is de natuurlijke bodemopbouw afgetopt en is sprake van een AC-profiel.

De regioarcheoloog adviseert naar aanleiding van het rapport om binnen het projectgebied een proefsleuvenonderzoek uit te voeren om de archeologische waarde van het terrein vast te stellen en om de landschappelijke ligging nader in kaart te brengen. Het proefsleuvenonderzoek omvat in eerste instantie de hoger gelegen delen van het terrein. Indien sprake is van een of meer vindplaats(en), dient het onderzoek te worden uitgebreid naar de lager gelegen delen.

Conclusie

Er is nader onderzoek nodig naar de archeologische waarden in het projectgebied.

4.7.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie

(monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied. Op basis van de Cultuurhistorische kaart van provincie Noord-Brabant is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het projectgebied aanwezig zijn. Ook zijn historische topografische kaarten beschouwd.

Toetsing

Uit de provinciale Cultuurhistorische kaart blijkt dat ter plaatse van het projectgebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig zijn.

Rond 1900 waren de landbouwpercelen In Rucphen omzoomd door bomenrijen en struiken, en vormden daarmee een kamerstructuur. In latere situaties is deze structuur door herverkaveling niet meer te herleiden. De planlocatie ligt aan de westelijke rand van Sprundel. De historische dorpslinten begrenzen de locatie aan de noord- en zuidzijde met de achterzijde van de lintbebouwing richting het projectgebied. In het stedenbouwkundig plan is een relatie of een aansluiting gemaakt op deze elementen. Dit gebeurt door het versterken en behouden van doorzicht op het landschap en door te refereren aan de oude verkavelingstructuur.

Aan de noordoostzijde van de planlocatie, tegen de uitbreidingswijk aan, bevindt zich een bosschage die al zichtbaar is in kaartbeelden van 1900. De bosschage heeft hierdoor historische (en ecologische) waarde. In het stedenbouwkundig plan is deze bosschage behouden.

Conclusie

In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met de cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het projectgebied.

4.8 Landschap

Toetsingskader

In artikel 5.11 van de omgevingsverordening Noord-Brabant is vastgelegd dat een omgevingsplan dat de ontwikkeling van activiteiten mogelijk maakt in Landelijk gebied bepaalt dat die ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant is geregeld in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. De handreiking bevat afspraken die in het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) van West-Brabant zijn gemaakt. Uitgangspunt van de investering in het landschap is dat de kwaliteitsverbetering in verhouding moet zijn met de ruimtelijke ontwikkeling. Dat betekent dat ‘rood’ wordt omgerekend naar een tegenprestatie in euro’s, die wordt omgezet in een fysieke tegenprestatie. Wanneer dat niet mogelijk is, kan worden volstaan met een financiële tegenprestatie, waarbij het investeringsbedrag in het groenfonds van de betreffende gemeente wordt gestort.


Toetsing

Met de ontwikkeling van een uitbreidingswijk van maximaal 167 woningen en een huisartsenpraktijk wordt het projectgebied betrokken bij het stedelijk gebied. Hiervoor heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden. Vanwege de uitbreiding in landelijk gebied is kwaliteitsverbetering noodzakelijk. In het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant', wordt inzake kwaliteitsverbetering van het landschap ingeval van uitbreiding uitgegaan van een basisinspanning van 1% van de uitgifte prijs.


In het projectgebied is sprake van circa 25.000 m² uitgeefbare grond. De gemiddelde uitgifteprijs bedraagt € 275 per m². Uit de gronduitgifteberekening blijkt dat de opbrengsten van uitgifte van gronden in het projectgebied 25.000 m2 x € 275,- = € 6.875.000,- bedragen. Gegeven de bijdrage van 1% kan worden gesteld dat voor de kwaliteitsverbetering ten minste een investering van € 68.750,- nodig is.


De uitwerking van de kwaliteitsverbetering en de toepassing van het richtbedrag heeft in overleg met de gemeente plaatsgevonden. Het projectgebied wordt waar mogelijk groen ingericht, de bijdrage aan kwaliteitsverbetering is echter beperkt, omdat er een forse waterbergingsopgave is. Met de gemeente is afgesproken dat de benodigde investering wordt gestort in het gemeentelijke groenfonds.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de regels voor kwaliteitsverbetering zoals is bedoeld in artikel 5.11.

4.9 Ecologie: Gebiedsbescherming

Toetsingskader

Natura 2000-gebieden

Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied. Denk hierbij aan de depositie van stikstof in een Natura 2000-gebied maar ook aan andere gevolgen, bijvoorbeeld door geluid en licht die door de activiteit worden veroorzaakt. Als een ontwikkeling plaatsvindt in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied, dan moet onderzoek uitwijzen of de ontwikkeling significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor NNN-gebieden. De gebieden die het NNN vormen zijn aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. In de provinciale omgevingsverordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden vastgesteld van deze gebieden. Deze wezenlijke kenmerken en waarden moeten worden beschermd, in stand worden gehouden, verbeterd en ontwikkeld worden. Hiertoe zijn in de provinciale omgevingsverordening instructieregels opgenomen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het projectgebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied (zie figuur 4.6). Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden is het 'Ulvenhoutse Bos' en bevindt zich op circa 14,5 kilometer ten oosten van het projectgebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De gevolgen voor verzuring en vermesting zijn niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie, voor zowel de aanleg- als gebruiksfase.

Om de eventuele toename van stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden te bepalen is met het programma AERIUS Calculator een berekening voor de aanleg- en gebruiksfase uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De memo en berekeningen zijn opgenomen in bijlage 9.

Hierbij kan geconcludeerd worden dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr. voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Op grond van de Omgevingswet voor het onderdeel Natura 2000-gebieden zijn er qua stikstofdepositie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0018.png"

Figuur 4.6 Ligging projectgebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Ulvenhoutse Bos' (lichtgroene vlak) (Bron: Rho Basisviewer)

Natuurnetwerk Brabant

Het projectgebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) (zie figuur PM). Het dichtstbijzijnde gebied is gelegen op ongeveer 700 meter afstand ten zuiden van het projectgebied. Dit is natuurgebied N16.03 Droog bos met productie. Op ongeveer 800 meter afstand ten westen van het projectgebied bevindt zich ook het NNB gebied N16.03 Droog bos met productie. De geplande activiteit ligt op voldoende afstand van deze gebieden en heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KA001-ON01_0019.png"

Figuur 4.7 Ligging projectgebied (rood omkaderd) ten opzichte van Natuurnetwerk Brabant (Bron: Provincie Zeeland, bewerking Rho adviseurs)

Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot directe effecten op Natura 2000-gebieden. Er is daarnaast sprake van een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jr. op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Brabant.

4.10 Ecologie: Soortenbescherming

Toetsingskader

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het nodig om te onderzoeken of er aanwijzingen zijn van de aanwezigheid van beschermde soorten op de locatie waar de omgevingsplanactiviteit zal worden verricht of in de directe nabijheid daarvan. Dit is de quickscan ecologie. Is het resultaat van de quickscan ecologie dat er aanwijzingen zijn dat specifieke beschermde soorten voorkomen, dan is aanvullend onderzoek nodig.

De uitkomst van het onderzoek kan aanleiding geven tot een vergunningplicht. De vergunningplicht is geregeld in het Bal, in § 11.2.2 (omgevingsvergunning soorten vogelrichtlijn), § 11.2.3 (omgevingsvergunning soorten Habitatrichtlijn), § 11.2.4 (omgevingsvergunning andere soorten) en § 11.2.5 (overige bepalingen omgevingsvergunning).

Er geldt een specifieke zorgplicht voor het verrichten van een flora- en fauna-activiteit waarbij maatregelen moeten worden getroffen om nadelige gevolgen voor beschermde soorten te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken (artikel 11.27 Bal).

Toetsing

Quickscan flora en fauna

Voor de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna op 14 april 2024 uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 10. De conclusies van deze quickscan worden hierna kort weergegeven.

Vogels

Binnen het projectgebied en de directe omgeving daarvan zijn geen beschermde functies van broedvogels met jaarrond beschermde nesten uit Categorie 1 t/m 4 te verwachten. Daarmee zijn negatieve effecten op deze soorten ook uitgesloten. Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten uit Categorie 5 welke mogelijk binnen de verstoringszone broeden, zoals ekster, koolmees en pimpelmees, zijn voldoende alternatieve broedlocaties aanwezig in de directe omgeving van het projectgebied.

Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Omgevingswet, artikel 5.1 lid 2 en artikel 11.34 Bal. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van maart tot en met augustus.

Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het projectgebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het in dat geval aan te raden het afval dat vrijkomt in het projectgebied (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het projectgebied te beperken. Het is voor de voorgenomen ingreep niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedgevallen van vogelsoorten welke van nature broeden in Europa en op natuurlijke wijze in Nederland gekomen zijn.

Vleermuizen

Het projectgebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Op basis van de aanwezigheid van voldoende alternatief foerageergebied in de directe omgeving zijn significant negatieve effecten op essentieel foerageergebied op voorhand uitgesloten. Ook zijn er geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig binnen het projectgebied of de verstoringszone van de ingreep.

Het kan op basis van dit onderzoek niet uitgesloten dat de bosranden aan de oost en noordzijde, en de bomen grenzend aan het noordelijkste perceel door vleermuizen gebruikt wordt als vaste vliegroute. Deze blijven bij de ingreep behouden. Als zowel gedurende de aanlegfase als in de gebruiksfase verlichting van deze bosranden en bomenrijen voorkomen wordt, treden er geen significant negatieve effecten op de mogelijke aanwezige vliegroute op. In dat geval zijn nadere stappen in het kader van de Omgevingswet ten aanzien van vleermuizen niet noodzakelijk.

Als het voorkomen van het aanlichten van de potentiële vliegroutes niet voorkomen kan worden kan dit leiden tot een overtreding van artikel 5.1 lid 2 en artikel 11. 46 Bal Lid 1d van de Omgevingswet. In dat geval is het noodzakelijk om voorafgaand aan de ingreep een nader onderzoek naar vleermuizen uit te voeren. Het verdient aanbeveling dit aanvullende onderzoek uit te voeren volgens het Vleermuisprotocol 2021 van de Gegevensautoriteit natuur. Bij gebruikmaking van het vleermuisprotocol wordt een eventuele ontheffingsaanvraag vrijwel zeker in behandeling genomen. Tevens geeft het vleermuisprotocol invulling aan de minimale onderzoeksinspanning voortkomend uit de Omgevingswet. Afhankelijk van de resultaten van het nader onderzoek naar vleermuizen kan het noodzakelijk zijn mitigerende maatregelen te treffen om negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast kan het noodzakelijk zijn een vergunning aan te vragen voor een ‘Flora- en fauna-activiteit’ onder de Omgevingswet.

Kleine marterachtigen

Twee percelen in het noorden van het projectgebied (zie figuur 5 in bijlage 10) zijn potentieel geschikt als leefgebied voor kleine marterachtigen. Vanuit de richtlijn uit het kennisdocument voor de kleine marterachtigen van BIJ12 kan de keuze gemaakt worden om er vanuit te gaan dat deze soorten er zitten. In dat geval moet een mitigatieplan opgesteld worden en een ontheffing worden aangevraagd. Als alternatief kan een nader onderzoek uitgevoerd worden om de daadwerkelijke aanwezigheid aan te tonen dan wel uit te sluiten. In het geval alle soorten uitgesloten kunnen worden zijn nadere stappen niet meer noodzakelijk. Voor de soorten waarbij dit niet het geval is, dient alsnog een ontheffing te worden aangevraagd.

Het nader onderzoek moet uitgevoerd worden conform de richtlijnen uit het kennisdocument van BIJ12. Er zijn verschillende methodes welke geaccepteerd worden. In overleg met een marterdeskundige kan de best passende methode voor dit gebied gekozen worden.

Overige soorten

Overige beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn in het projectgebied niet te verwachten. De ingrepen leiden dan ook niet tot overtreding van de Omgevingswet voor deze soorten.

Specifieke zorgplicht flora en fauna

In de Omgevingswet is een specifieke zorgplicht opgenomen. In het Bal is een specifieke

zorgplicht opgenomen voor onder meer alle ‘flora - en fauna-activiteiten’ die vrijwel alle ruimtelijke activiteiten betreft (art. 11.27 Bal). Kern van de zorgplichtbepaling voor flora- en fauna-activiteiten is dat als er sprake is van nadelige gevolgen op in het wild voorkomende soorten, deze, indien redelijkerwijs kan worden gevergd, moeten worden voorkomen, beperkt of ongedaan worden gemaakt. Dit geldt voor alle in het wild voorkomende planten en dieren, ongeacht of ze ook daadwerkelijk als beschermd zijn aangewezen in de Omgevingswet.

De wijze waarop invulling gegeven moet worden aan de specifieke zorgplicht is op dit moment nog niet duidelijk. De wijze waarop deze is geformuleerd in de Omgevingswet laat veel ruimte voor verschil in interpretatie. Het is de verantwoordelijk van de initiatiefnemer om af te wegen welke maatregelen hij in het kader van de specifieke zorgplicht neemt.

Nader onderzoek

Naar aanleiding van de conclusies uit de quickscan flora en fauna is op 13 augustus 2024 een nader onderzoek naar kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 11. Het volgende kan geconcludeerd worden.

Bij het onderzoek zijn geen kleine marterachtigen of sporen daarvan waargenomen binnen of in de directe omgeving van het projectgebied. De aanwezigheid van beschermde gebiedsfuncties van de kleine marterachtigen bunzing, hermelijn en wezel is binnen het projectgebied redelijkerwijs uitgesloten. Met de uitvoering van de ingreep wordt de Omgevingswet niet overtreden met betrekking tot kleine marterachtigen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de richtlijnen uit het kennisdocument kleine marterachtigen van BIJ12. Hiermee is voldoende inspanning geleverd om de aanwezigheid van kleine marterachtigen uit te sluiten. De initiatiefnemer heeft daarmee gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden om te voldoen aan de zorgplicht uit de Omgevingswet.

Aanbevelingen

Bij het uitvoeren van de ingreep dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen en dient invulling gegeven te worden aan de zorgplicht welke voor alle in het wild levende planten en dieren geldt. Er wordt aangeraden om aan een ecologisch werkprotocol op te stellen waarin de werkwijze om zorgvuldig te handelen wordt vastgelegd. Wanneer bij de werkzaamheden onverwachts beschermde soorten worden aangetroffen welke op basis van de uitgevoerde natuuronderzoeken niet te verwachten waren, dan dienen de werkzaamheden direct gestaakt te worden en dient contact opgenomen te worden met een deskundig ecoloog. In samenspraak kan vastgesteld worden op welke wijze de werkzaamheden voortgezet kunnen worden, waarbij negatieve effecten en overtreding van de Omgevingswet voorkomen wordt.

Conclusie

Het aspect soortenbescherming levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Hierbij moet rekening worden gehouden met de voorgestelde aanbevelingen.

4.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het aspect luchtkwaliteit is om meerdere redenen relevant. In de eerste plaats omdat woningen worden gerealiseerd en luchtkwaliteit een gezondheidsaspect is voor de toekomstige bewoners. In de tweede plaats omdat de een toename van de verkeersintensiteit veroorzaakt op wegen die van invloed kan zijn op de luchtkwaliteit.

Voor luchtkwaliteit zijn de instructieregels in § 5.1.4.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving relevant. Deze zijn met name relevant als het projectgebied is gelegen in een aandachtsgebied luchtkwaliteit, locaties met hogere concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het projectgebied ligt niet in een aandachtsgebied.

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet worden afgewogen of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plan aanvaardbaar is voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) is onderzocht wat de (indicatieve) luchtkwaliteit is ter plaatse van het projectgebied. Maatgevend is het toetspunt aan de Rucphensebaan , direct ten noorden van het projectgebied. Uit de kaart blijkt dat in 2024 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de omgevingswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2024; 14,3 µg/m³ voor NO2, 14,8 µg/m³ voor PM10 en voor 8,3 PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen.

Het projectgebied bevindt zich niet in de in artikel 5.51 Bkl vermeldde aandachtsgebieden voor stikstofdioxide en fijnstof. Het initiatief valt onder de standaardgevallen niet in betekenende mate luchtkwaliteit, zoals vermeld in artikel 5.54 van het Bkl. Om deze reden is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Bij iedere ontwikkeling met betrekking tot de fysieke leefomgeving is het van belang om te weten of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen gezondheidsrisico oplevert voor de gebruikers van de bodem. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bodem.

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Besluit kwaliteit leefomgeving. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.

Toetsing

Op 28 mei 2024 is een gecombineerd (water) bodemonderzoek, asbestonderzoek en infiltratie onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 12. Het volgende kan geconcludeerd worden.

Milieuhygiënisch onderzoek

Zintuigelijke waarnemingen

Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling zeer plaatselijk

sporen van baksteen aangetroffen. Verder zijn geen relevante bijzonderheden en/of

afwijkingen aangetroffen.

Grond

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond van het gehele gebied voldoet aan de

kwaliteitseisen voor kwaliteitsklasse landbouw/natuur. Wel geldt op basis van de gemeten

PFAS gehalten dat de grond bij toepassing in een grondwaterbeschermingszone voor

toepassing eerst dient te worden getoetst aan de gebiedskwaliteit van de ontvangende

bodem. Tevens geldt voor de grond uit mengmonster MM04 dat ook sprake is van een

toepassingsbeperking in een oppervlaktewaterlichaam.

De ondergrond van het noordoostelijk deel voldoet aan de kwaliteitseisen voor

kwaliteitsklasse wonen. Hier geldt op basis van de gemeten PFAS gehalten dat de grond bij

toepassing in een grondwaterbeschermingszone voor toepassing eerst dient te worden

getoetst aan de gebiedskwaliteit van de ontvangende bodem. De ondergrond van het overige deel van het onderzochte gebied voldoet aan de kwaliteitseisen voor kwaliteitsklasse landbouw/natuur. Plaatselijk geldt op basis van de gemeten PFAS gehalten dat de grond bij toepassing in een grondwaterbeschermingszone voor toepassing eerst dient te worden getoetst aan de gebiedskwaliteit van de ontvangende

bodem.

Ter plaatse van de druppellijn is geen PCB aangetoond in de bovengrond. Opgemerkt dient te worden dat de toetsingen vooralsnog zijn uitgevoerd volgens tijdelijke kaders Omgevingswet in afwachting van formele vaststelling door Rijkswaterstaat medio 2024, hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.

Grondwater

Het grondwater is niet verontreinigd.

CROW 400

Na toetsing van de resultaten blijkt dat er geen veiligheidsklasse van toepassing is.

Toetsing hypothese

Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese 'niet

verdachte locatie' formeel verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen mag de hypothese toch aanvaard worden.

Algemeen

Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en

grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld

worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden

gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het

uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Civieltechnische onderzoek

Geconcludeerd kan worden dat de onderzochte grond (onder de humeuze toplaag) ter plaatse van de toekomstige wegen voldoet aan de eisen voor zand in aanvulling en ophoging, maar niet aan de eisen voor zand in zandbed en/of draineerzand.

Waterbodemonderzoek

Geconcludeerd kan worden dat de onderzochte waterbodem voldoet aan kwaliteitsklasse AT bij toepassing in een oppervlaktewaterlicht en aan kwaliteitsklasse landbouw/natuur bij toepassing op landbodem. Wel geldt op basis van de gemeten PFAS gehalten dat de grond bij toepassing in een grondwaterbeschermingszone voor toepassing eerst dient te worden getoetst aan de gebiedskwaliteit van de ontvangende bodem.

Asbestonderzoek

In asbestgaten G01 en G02 nabij de druppellijn van het schuurtje is asbesthoudend plaatmateriaal (serpentijn) aangetroffen van respectievelijk 21,8 mg en 49,9 mg. Tevens is in de fijne fractie een concentratie gemeten van 0,11 mg/kgds. In G01 is een berekende concentratie van 40 mg/kg ds asbest aanwezig en in G02 is een berekende asbestconcentratie van 90 mg/kg ds aangetoond. De asbestconcentratie in G02 geeft formeel gezien aanleiding tot nader onderzoek.

Infiltratie onderzoek

Overzadigde zone

Aan de hand van de in het veld uitgevoerde infiltratieproeven in de onverzadigde zone (diepte 0,8/0,9 m-mv) zijn k-waarden in de onverzadigde zone nabij de toekomstige wadi bepaald tussen de 0,23 en 0,92 m/dag. De waterdoorlatendheid van de onverzadigde zone op de locatie is gemiddeld genomen matig tot vrij goed.

Bij het zuidelijk gebied, waar mogelijk een groenvoorziening wordt voorzien, is een k-waarde bepaald tussen 0,12 en 0,64 m/dag. Deze k-waarde is bepaald op een diepte van 0,5 m-mv. Een diepere meting was niet mogelijk omdat het grondwater ten tijde van het onderzoek hoog stond. De waterdoorlatendheid van de onverzadigde zone op de locatie is gemiddeld genomen matig. Een meting geeft vrij goed aan, maar gezien het zeer beperkt aantal metingen wordt een matige doorlatendheid aangehouden.

Berekende k-waarde

Aan de hand van de korrelverdeling zijn in de mengmonster nabij de toekomstige wadi,

zonder de uitbijter van k-waarde volgens formule van Seelheim, een gemiddelde k-waarde

van 2,0 m/dag bepaald. Op basis van de toetsing zou hier sprake zijn van goed doorlatende

grond.

Verkennend bodemonderzoek - Vorenseindseweg ong.

Op 3 december 2024 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Vorenseindseweg ong. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 13. Het volgende kan geconcludeerd worden.

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond voldoet aan de kwaliteitseisen voor

kwaliteitsklasse landbouw/natuur. Voor de bovengrond geldt geen beperking voor PFAS, met uitzondering van de toets voor gebiedskwaliteit in grondwaterbeschermingsgebied.

De ondergrond voldoet aan de kwaliteitseisen voor kwaliteitsklasse landbouw/natuur. Het grondwater is niet verontreinigd.

Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond

(hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling

Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek inclusief

PFAS). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.

Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en

grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld

worden dat op basis van vastgestelde kwaliteitsklassen voor zowel de boven- als de

ondergrond wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in het gemeente omgevingsplan. De

verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader

bodemonderzoek dan wel het nemen van maatregelen.

Asbestinventarisatie

Op 28 mei 2024 is een asbestinventarisatie uitgevoerd ter plaatse van de Ruchphensebaan ong. Het onderzoek is opgenomen in 14. Het volgende kan geconcludeerd worden.

Bij het vooronderzoek, visuele inspectie en na monsterneming/laboratoriumonderzoek, is

vastgesteld dat in dan wel ter plaatse van de onderzoeksbouwwerken asbesthoudend

materiaal aanwezig is. Ten tijde van onderhavig uitgevoerde asbestinventarisatie zijn geen asbestverdachte en/of asbesthoudende installatie(onderdelen) waargenomen.

Asbestverwijdering

Er bestaat momenteel geen wettelijke verplichting tot het verwijderen van asbesthoudende materialen. Kanttekening hierbij is wel dat het asbesthoudend materiaal nimmer mag leiden tot een (actueel dan wel potentieel) blootstellingsrisico. Indien overgegaan wordt tot het saneren van het asbesthoudende materiaal dient, conform

vigerende wet- en regelgeving, het materiaal verwijderd te worden door een ter zake

deskundig asbestverwijderingbedrijf welke is gecertificeerd conform het 'Certificatieschema voor Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering'.

Blootstellingsrisico

Ten tijde van de inventarisatie zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen die in redelijk vermoeden kunnen leiden tot een direct normoverschrijdende concentratie aan

asbestvezels in de lucht. Het wordt derhalve niet noodzakelijk geacht een risicobeoordeling conform NEN 2991:2015 uit te voeren.

Volledigheid en geschiktheid van het onderzoek

Ten tijde van de asbestinventarisatie waren alle bouwkundige ruimten binnen de reikwijdte van het onderzoek toegankelijk voor visuele inspectie. Daarnaast is onderzocht in hoeverre asbestverdachte materialen aanwezig kunnen zijn op niet direct zichtbare plaatsen. Onderhavige asbestinventarisatie is op basis van deze resultaten geschikt voor volledige sloop van de onderzoeksbouwwerken.

Aanvullend onderzoek

De resultaten van de uitgevoerde asbestinventarisatie in relatie tot de reikwijdte en geschiktheid van de rapportage geven geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek zoals een aanvullende asbestinventarisatie (met behulp van (grootschalig) destructief onderzoek), bodemonderzoek of risicobeoordeling.

Nader onderzoek asbest in bodem 'Voormalige druppellijn' Rucphensebaan ong. Sprundel

Op 14 januari 2025 is een nader onderzoek asbest in de bodem uitgevoerd ter plaatse van de Ruchphensebaan ong. Het onderzoek is opgenomen in 15. Het volgende kan geconcludeerd worden.

Geconcludeerd kan worden dat in de grond bij sleuf SL02 asbest is aangetroffen. De

asbestconcentratie (2,4 mg/kg ds) blijkt echter ruim onder de interventiewaarde (= 100

mg/kg ds). In de grond van de overige sleuven is geen asbest aangetoond. Middels het nader onderzoek is aangetoond dat op de locatie geen maatregelen genomen behoeven te worden voor het wegnemen van een asbestverontreiniging. De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering om tot grondroerende werkzaamheden over te gaan.

Conclusie

Het aspect bodem levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.13 Geluid Door Activiteiten

Toetsingskader

Geluid door activiteiten speelt in twee spiegelbeeldige situaties een rol:

  1. 1. de situatie waarin een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt die geluid veroorzaakt op een geluidgevoelig gebouw;
  2. 2. de situatie waarin een geluidgevoelig gebouw gerealiseerd zal worden waarop geluid wordt veroorzaakt door een bestaande activiteit die geluid veroorzaakt. Dat kan al snel leiden tot het beperken van de milieuruimte van deze bestaande activiteit (en bijvoorbeeld het beperken van een bedrijfsactiviteit). In deze gevallen is een wijziging van het omgevingsplan een beter instrument om de activiteit mogelijk te maken.

Bij de wijziging van een omgevingsplan moet rekening worden gehouden met het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen. Daarnaast zal het omgevingsplan moeten waarborgen dat het geluid door een activiteit aanvaardbaar is.

Toetsing

Het project zelf maakt geen nieuwe activiteiten met mogelijke geluiduitstraling mogelijk. Er is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten buiten het projectgebied die een mogelijke belemmering kunnen vormen voor woningbouw in het projectgebied en er is gekeken of woningbouw een belemmering kan vormen voor omliggende bedrijvigheid. De onderbouwing is opgenomen in Bijlage 16.

Aan de noordzijde van het plan zijn op het bedrijventerrein Nijverhei diverse bedrijven gelegen. Op de meeste van de bedrijven, die nabij het plan gelegen zijn, is voor het aspect geluid het omgevingsplan van de gemeente Rucphen van toepassing. Op het bedrijf IJspaleis B.V. is een vergunning krachtens de Wet milieubeheer, thans de Omgevingswet, van toepassing. Er is een onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten geluidbelastingen vanwege de relevante bedrijven op het bedrijventerrein Nijverhei op het projectgebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 16.

Uit onderzoek is gebleken dat het geluid van de nabij het plan gelegen bedrijven ter plaatse van de in het projectgebied geprojecteerde woningen in het projectgebied niet meer bedraagt dan de waarden, die opgenomen zijn in artikel 22.63 van het omgevingsplan dan wel de standaardwaarden uit het eerste lid van artikel 5.65 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Conclusie

Het project maakt geen nieuwe activiteit met mogelijke geluiduitstraling mogelijk. De akoestische situatie vanwege activiteiten in de omgeving is bovendien aanvaardbaar voor de nieuwe functies. Het project is niet in strijd met instructieregels voor geluid door activiteiten.

4.14 Geluid Door Wegen, Spoorwegen En Industrieterreinen

Toetsingskader

Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. Ze maken geluid of ze worden eraan blootgesteld. De regels over geluid gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken. De instructieregels uit afdeling 3.5 (Bkl) zijn van toepassing op de beheersing van geluid door een weg, spoorweg of industrieterrein (artikel 3.18 lid 1 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge). Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl).

Het rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels. Deze instructieregels van het Bkl voor geluid zijn gericht op aangewezen geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl). In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

Toetsing

Ten behoeve van de ontwikkeling is een een onderzoek verricht naar de geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeer op het plan Vissenberg III in Sprundel. Rondom en in het plan zijn diverse verkeerswegen gelegen, waarvan het geluid op de gevoelige bestemmingen in het plan optreedt. Er is onderzoek verricht naar het geluid vanwege de rondom en in het plan gelegen wegen. Deze wegen behoren allemaal tot het brontype gemeentewegen. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 18.

Uit onderzoek is gebleken, dat de standaardwaarde voor gemeentewegen van 53 Lden op een geprojecteerd gevoelig gebouw in het plan overschreden wordt tot 54 Lden. In artikel 5.78t Bkl is bepaald, dat geluidgevoelige gebouwen bij voorkeur worden toegelaten op een locatie waar het geluid niet hoger is dan de standaardwaarde. De gemeente kan met toepassing van artikel 5.78u Bkl afwijken van artikel 5.78t en meer geluid toestaan.

Hiervoor is onderzocht of geluidbeperkende maatregelen mogelijk zijn om het geluid te beperken tot de standaardwaarde en het geluid mag in ieder geval niet hoger zijn dan de in dat artikel opgenomen grenswaarde voor nieuwe geluidgevoelige gebouwen. Gebleken is dat er maatregelen zijn, maar deze financieel niet doelmatig zijn.

Bij twee geprojecteerde woningen bedraagt het gezamenlijk geluid meer dan 53 Lden, namelijk 54 Lden. Er kan worden geconcludeerd dat het geluidsniveau aanvaardbaar is.

Het geluidklimaat in het plangebied varieert van zeer goed tot matig.

Op de achtergevel van de woning Rucphensebaan 27 neemt de geluidbelasting van de gemeentewegen vanwege het plan met maximaal 1,6 dB toe. Na deze toename bedraagt het geluid van de gemeentewegen op die gevel ten hoogste 36 Lden. Dit geluid is 17 dB lager dan de standaardwaarde van 53 Lden, zodat er juridisch gezien geen sprake is van een toename.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de instructieregels voor geluid door wegen.

4.15 Trillingen

Beleid en normstelling

In § 5.1.4.4 van het Bkl zijn de instructieregels met betrekking tot trillingen opgenomen. Daarbij gaat het onder andere om het toelaten van een trillinggevoelig gebouw waarop trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz worden veroorzaakt door een activiteit. Volgens artikel 5.80, eerste lid, Bkl is een trillinggevoelig gebouw een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:

  1. a. woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  2. b. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  3. c. gezondheidszorgfuncties met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan; of
  4. d. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.

De instructieregels gelden niet voor trillingen door doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen. Gemeenten kunnen in die gevallen zelf bepalen of en zo ja, welke regels zij voor trillingen van activiteiten in het omgevingsplan opnemen in het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De instructieregels van het Bkl zijn wel van toepassing als in het omgevingsplan een trillingaandachtsgebied langs het spoor is vastgelegd.

Toetsing en conclusie

Het projectgebied ligt niet binnen een trillingaandachtsgebied van een spoorlijn. Het omgevingsplan bevat geen lokale regels voor trillinghinder. Geconcludeerd kan worden dat het aspect trilling geen negatieve invloed zal hebben op de beoogde ontwikkeling.

4.16 Geur

Toetsingskader

In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn algemene beoordelingsregels en specifieke beoordelingsregels voor geur opgenomen (§ 5.1.4.6 van het Bkl). De algemene regels met betrekking tot geur zijn op grond van artikel 5.90 van het Bkl van toepassing op het toelaten:

  • op een locatie van een activiteit, anders dan het wonen, die geur veroorzaakt op een geurgevoelig gebouw; of
  • van een geurgevoelig gebouw waarop geur wordt veroorzaakt door een (bestaande) activiteit, anders dan het wonen

In artikel 5.91 Bkl is vastgelegd welke gebouwen in ieder geval als geurgevoelig worden beschouwd (woonfuncties, onderwijsfuncties, gezondheidsfuncties met bedgebied, bijeenkomstfuncties voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties van voorgenoemde functies).

Toetsing

In de dichte nabijheid van het projectgebied zijn geen intensieve veehouderijen gevestigd. Wel bevindt zich ten zuidwesten van het projectgebied een veehouderij. Hier worden dieren gehouden zonder een geuremissiefactor. Uit artikel 5.112 van het Bkl blijkt dat de minimale afstandseis 50 meter is buiten de bebouwingscontour geur en 100 meter binnen de bebouwingscontour geur. De afstand van dit bedrijf tot de dichtstbijzijnde nieuwe woning is groter dan 100 meter.

Conclusie

Het aspect geur levert geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.17 Schaduw- En Windhinder

Toetsingskader

Licht kan wenselijk zijn of juist hinderlijk. Vanuit gezondheidsoogpunt is het belangrijk dat er voldoende daglicht in bouwwerken komt (daglichttoetreding). Daarnaast is ook voldoende zonlicht op gebouwen, tuinen, terrassen en speelplekken belangrijk. Een toename van schaduw kan ongewenst zijn. Dit is het onderwerp bezonning.

Wind kan hinder geven of zelfs gevaarlijk zijn. Windhinder treedt vooral op rond hoge gebouwen. De gevolgen van windhinder kunnen worden beperkt. Bij het toelaten van een nieuwe ontwikkeling zal met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties rekening gehouden moeten worden met licht/schaduw en windhinder.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling is niet relevant voor schaduw- en windhinder, omdat in de directe omgeving van het projectgebied geen schaduw- en windhinder veroorzakende objecten aanwezig zijn. Tevens zal de realisatie van de beoogde bebouwing gezien de beperkte bouwhoogte en gezien de ruime afstand tot omliggende functies geen onaanvaardbare gevolgen hebben op het windklimaat en de bezonningssituatie in de directe omgeving.

4.18 Luchthavens

Toetsingskader

Op 17 mei 2013 hebben Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant de ‘Verordening luchthavenbesluit luchthaven Seppe Noord-Brabant’ (verder: het luchthavenbesluit) vastgesteld. Dit luchthavenbesluit geldt voor luchthaven Seppe (Breda International Airport) en is in werking getreden op 4 september 2013. Op 11 april 2014 is een eerste wijziging op het luchthavenbesluit vastgesteld, die in werking is getreden op 23 augustus 2014. In het luchthavenbesluit zijn zones vastgesteld ter bescherming van de werking van de luchthaven.

Dit luchthavenbesluit geldt ook onder de Omgevingswet. In hoofdstuk 10 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn hierover regels opgenomen.

Toetsing

Het projectgebied ligt nabij vliegbasis Woensdrecht en nabij Breda International Airport. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt woningbouw buiten een straal van 15 km (17,8 km hemelsbreed) gerealiseerd. Om die reden gelden er vanuit het Bkl geen aanvullende bepalingen ten aanzien van vliegbasis Woensdrecht.

Voor Breda International Airport gelden rond het vliegveld obstakelbeheervlakken, waar in verband met de vliegveiligheid hoogtebeperkingen gelden voor het oprichten van bebouwing. In de regels en op de verbeelding zijn deze opgenomen als 'luchtvaartverkeerzone'.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling vanwege de nabijgelegen vliegvelden.

4.19 Duurzaamheid

Toetsingskader

Er is geen specifiek toetsingskader voor het aspect duurzaamheid. Vanuit de doelen van de Omgevingswet is duurzaamheid een thema waarmee bij het wijzigen van het omgevingsplan rekening moet worden gehouden. Duurzaamheid is een veelomvattend begrip waar veel aspecten onder vallen zoals onder andere de energietransitie, mobiliteit en herbruikbaarheid.

Toetsing

Energie

Bij de ontwikkeling van nieuwe woningen moet met verschillende energiebehoeftes rekening gehouden worden. Het betreft energie ten behoeve van het verwarmen en koelen van de woningen als ook voor het bereiden van warm water. Verder is er behoefte aan elektriciteit voor huishoudelijk gebruik en in toenemende mate ook voor mobiliteit.

Om te bepalen welk energieconcept in het plan het meest passende is, zullen verschillende opties worden overwogen. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij de ambities van de gemeente Rucphen.

Openbare ruimte

De nieuw aan te leggen openbare ruimte en de te planten bomen vormen beleefbaar groen. Dit is groen wat bijdraagt aan de gezondheid van de nieuwe bewoners door er naar te kijken, maar ook door er doorheen te kunnen wandelen en elkaar te kunnen ontmoeten. Het nieuw aan te leggen groen zal de biodiversiteit in het gebied sterk verbeteren.

Daarnaast levert een versterking van groen een bijdrage aan het tegengaan van hittestress. Door de aanleg van dit groen en het watersysteem kan daarnaast hemelwater infiltreren bij natte periodes (piekbuien), maar ook vastgehouden worden bij drogere periodes. Het plan geeft hiermee invulling aan meerdere klimaatvraagstukken en is daarmee klimaatadaptief.

Bouw

De woningen worden gebouwd volgens de eisen van 'Bijna Energieneutraal Gebouw' (BENG), die sinds 2021 als norm gelden.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid is voldoende meegenomen in de planvorming.

4.20 Gezondheid

Toetsingskader

Doel van de Omgevingswet is ook het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, lid 3, onder b). In lid 4 benadrukt de wet dat bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening gehouden dient te worden met het belang van het beschermen van de gezondheid. Een deel van de hiervoor beschreven omgevingsaspecten heeft een gezondheidscomponent, waarbij het in de meeste gevallen gaat om gezondheidsbescherming. Bij de afweging van de gezondheidsgevolgen kunnen ook gezondheid bevorderende aspecten een rol spelen, zoals bijvoorbeeld een groene leefomgeving, ruimte voor beweging, beschikbaarheid/ toegankelijkheid van voorzieningen en sociale cohesie.

Toetsing

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten op de gezondheid heeft.

Tijdens de bouwfase kan het beoogde ontwerp tijdelijke verstoringen veroorzaken in luchtkwaliteit, geluid, trillingen en bodem. Deze gezondheidseffecten zijn minimaal gelet op de tijdelijkheid en de maatregelen die worden genomen om de hinder zoveel mogelijk te beperken.

De beoogde ontwikkeling heeft ook positieve effecten op de gezondheid. In het projectgebied worden nieuwe fiets- en wandelpaden aangelegd. Deze nieuwe fiets- en wandelpaden kunnen de bewoners zowel in het projectgebied als daar buiten stimuleren om te fietsen of een wandeling te maken.

In het projectgebied komen meerdere soorten waterbergingen. De bestaande watergang aan de oostzijde van het projectgebied blijft behouden en wordt uitgebreid. Daarnaast heeft het parkgebied een waterbergende functie. Het parkgebied zal het meeste water opvangen. Deze waterbergingen dragen positief bij aan aan de opvang van overtollig regenwater. Ook hebben de waterbergingen een positief effect op hittestress en koele plekken.

In het gebied worden meerdere groenvoorzieningen aangelegd. Tussen de woonclusters in liggen groene zones, aan de noord-, oost- en westzijde van het projectgebied liggen groene stroken en aan de noordwestzijde komt een parkgebied. Groen heeft een positief effect op de gezondheid van mensen. Door het vele groen kan het water makkelijker worden geïnfiltreerd. Ook zorgen bestaande bomen en nieuwe bomen voor schaduw en koele plekken.

Nieuwbouwwoningen kunnen daarnaast bijdragen aan de groei van de gemeenschap door het aantrekken van nieuwe bewoners, maar zorgen ook voor de doorstroming van doelgroepen. Dit kan leiden tot een toename van de economische activiteit, nieuwe banen en een grotere diversiteit binnen de gemeenschap.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is bij de voorgenomen ontwikkeling voldoende rekening gehouden met het aspect gezondheid.

Hoofdstuk 5 Participatie

5.1 Algemeen

In artikel 10.2 van het Omgevingsbesluit is aangegeven dat bij de wijziging van een omgevingsplan moet worden aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken. En ook wat der met de resultaten is gedaan. Wie de participatie worden betrokken, hangt af van het type omgevingsplanwijziging, de aard, de omvang en de invloed op de fysieke leefomgeving voor belanghebbenden.

Goede participatie maakt een plan of initiatief beter. Deze samenwerking tussen belanghebbenden, gemeente en initiatiefnemer kan het plan inhoudelijk verbeteren en verrijken, bijvoorbeeld door lokale kennis te benutten. Daarbij draagt het bij aan de besluitvorming, door alle belangen in beeld te brengen en hierdoor beter rekening kan worden gehouden met deze belangen. Dit kan bijdragen aan het draagvlak van het plan.

5.2 Omgevingsdialoog

Ten behoeve van de ontwikkeling heeft participatie plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn weergegeven in Bijlage 19.

De dialoog is opgestart in de omgeving en met de diverse stakeholders over de opzet van de wijk. Op 7 mei 2024 is een inloopavond georganiseerd. waarvoor de direct omwonenden, bedrijven, Dorpswerk Sprundel, Wijkvereniging 't Brouwersnest, het wijkenoverleg Sprundel, Thuisvester, de gemeente en natuurwerkgroep Rucphen zijn uitgenodigd. De inloopbijeenkomst is goed bezocht. De opkomst lag tussen de 100 en 150 personen.

Aan de hand van een poster met de opzet van de nieuwe wijk is tekst en uitleg gegeven over de nieuwe ontwikkeling. Tijdens de inloopavond is er mogelijkheid geweest om vragen te stellen over het plan aan de verschillende tafels. Ook is gevraagd of men een reactieformulier wilde invullen. Aangegeven kon worden wat men goed vond aan de opzet van de wijk en wat er beter kan aan het plan. Van deze mogelijkheid hebben ook 29 mensen gebruik gemaakt.

Na de inloopavond is de projectsite geopend: www.somniumrealestate.nl/projecten/helianthuspark. Hier is ook de op de inloopavond gebruikte poster geplaatst. Ook hier is nog een aantal reacties binnengekomen. In totaal zijn er 33 reacties binnen gekomen. In Bijlage 19 zijn de reacties weergegeven per individu die zijn opgehaald naar aanleiding van de inloopavond en er is aangegeven op welke wijze ermee om wordt gegaan.

Naar aanleiding van de opgehaalde informatie is het stedenbouwkundig plan verder uitgewerkt en in procedure gebracht.

Tijdens de procedure zal wederom een inloopavond worden georganiseerd.

5.3 Afstemming Overlegpartners

Het TAM-omgevingsplan is met verschillende overlegpartners waaronder brandweer en waterschap op 13 februari 2025 aan de Omgevingstafel besproken. De provincie heeft later gereageerd. De inbreng van de verschillende overlegpartners is meegenomen in dit TAM-omgevingsplan.

5.4 Procedure

Bij de procedure van een TAM-omgevingsplan wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om tegen het ontwerp TAM-omgevingsplan een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit TAM-omgevingsplan vormt het toetsingskader voor de geplande ontwikkeling. De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden ter plaatse van het projectgebied. Hierdoor is het plan financieel haalbaar.

Kostenverhaal

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling ziet in op de realisatie van woningen. Deze ontwikkeling is op grond van artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit aangewezen als kostenverhaalplichtige activiteit. Op grond van artikel 13.12 Omgevingswet is het verboden kostenverhaalplichtige activiteiten uit te voeren voordat de hiervoor geldende kostenverhaalbijdrages zijn betaald. Dit verbod geldt niet in het geval dat het kostenverhaal is verzekerd.

Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een overeenkomst gesloten waarmee het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd is. Het toevoegen van kostenverhaalvoorschriften in de vergunning is daarmee niet noodzakelijk. Hiermee is ook aan de tweede vereiste voldaan en hieruit volgt dat de ruimtelijke ontwikkeling niet evident economisch onuitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties

Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties betekent dat er balans bestaat tussen het beschermen en benutten ten gevolge van de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Het bevoegd gezag moet beoordelen of bij realisering van de aangevraagde activiteit(en) sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Om dit te kunnen beoordelen moeten alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten (voor zover die betrekking hebben op de aangevraagde activiteit) zorgvuldig worden onderzocht en afgewogen. Dat is in de voorgaande hoofdstukken gebeurd.

Voor de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten, voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit, nader onderzocht in hoofdstukken 3, 4 en 6.

Getoetst is aan relevante omgevingsaspecten. Hieruit is gebleken dat voldaan wordt aan de instructieregels en het beleid. Dit betekent dat het project bijdraagt aan de beleidsdoelen en niet leidt tot onacceptabele effecten op de leefomgeving. Voorwaarde voor de realisatie van de woningen is dat het plan landschappelijk goed wordt ingepast. Dit is als voorwaarde in de regels opgenomen. Alles overwegende is de ontwikkeling aanvaardbaar.

Bijlage 1 Ontwikkelrichting

Bijlage 1 Ontwikkelrichting

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 3 Mer-beoordeling

Bijlage 3 Mer-beoordeling

Bijlage 4 Verkeer En Parkeren

Bijlage 4 Verkeer en parkeren

Bijlage 5 Weging Van Het Waterbelang

Bijlage 5 Weging van het waterbelang

Bijlage 6 Waterhuishoudkundig Plan

Bijlage 6 Waterhuishoudkundig plan

Bijlage 7 Rioleringsplan

Bijlage 7 Rioleringsplan

Bijlage 8 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek

Bijlage 8 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek

Bijlage 9 Stikstofmemo

Bijlage 9 Stikstofmemo

Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 10 Quickscan flora en fauna

Bijlage 11 Nader Onderzoek Flora En Fauna

Bijlage 11 Nader onderzoek flora en fauna

Bijlage 12 Gecombineerd (Water) Bodemonderzoek, Asbestonderzoek En Infiltratie Onderzoek

Bijlage 12 Gecombineerd (water) bodemonderzoek, asbestonderzoek en infiltratie onderzoek

Bijlage 13 Verkennend Bodemonderzoek Vorenseindseweg Ong.

Bijlage 13 Verkennend bodemonderzoek Vorenseindseweg ong.

Bijlage 14 Asbestinventarisatie

Bijlage 14 Asbestinventarisatie

Bijlage 15 Nader Onderzoek Asbest In Bodem 'Voormalige Druppellijn' Rucphensebaan Ong. Sprundel

Bijlage 15 Nader onderzoek asbest in bodem 'Voormalige druppellijn' Rucphensebaan ong. Sprundel

Bijlage 16 Beoordeling Bedrijfsmatige Activiteiten

Bijlage 16 Beoordeling bedrijfsmatige activiteiten

Bijlage 17 Onderzoek Geluidbelasting Omliggende Bedrijven

Bijlage 17 Onderzoek geluidbelasting omliggende bedrijven

Bijlage 18 Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 18 Onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 19 Participatieverslag

Bijlage 19 Participatieverslag