KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Nieuwe Situatie
2.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Conclusie
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Waterparagraaf
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Flora En Fauna
4.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Regels
5.4 Handhaving Wijzigingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Omgevingsdialoog
6.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Verkeerskundig Advies
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Nota Van Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen

Bestemmingsplan Kom Sprundel, wijzigingsplan Sint Janstraat 117 te Sprundel

Wijzigingsplan - Gemeente Rucphen

Vastgesteld op 20-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het wijzigingsplan Bestemmingsplan Kom Sprundel, wijzigingsplan Sint Janstraat 117 te Sprundel met identificatienummer NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1 van de gemeente Rucphen.

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Kom Sprundel, zoals dat op 28 maart 2018 door de gemeenteraad van Rucphen is vastgesteld.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwd

Blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.7 aan huis verbonden bedrijf

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden.

1.8 aan huis verbonden beroep

Een beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar hoofdfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.9 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.10 achtergevel van een gebouw

Het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw.

1.11 afgewerkt bouwterrein

De gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond.

1.12 afwijken

Afwijken als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.13 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.15 begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.16 bestaand

Ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;

ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebruikt krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel de Wet natuurbescherming.

1.20 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping.

1.29 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.31 erker

De grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel.

1.32 escortbedrijf

De natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend.

1.33 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 gevellijn

Denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen.

1.35 grondgebonden woning

Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

1.36 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, ligging of functie dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.37 kantoor

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congressen en vergaderaccommodaties.

1.38 kap

Een constructie van één of meer dakvlakken.

1.39 KNA - conform archeologisch onderzoeksrapport

Een rapport dat verslag doet van het archeologisch onderzoek en voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.40 maatvoeringsvlak

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt.

1.41 nutsvoorziening

Voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.42 omgevingsvergunning

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.43 ondergeschikte detailhandel

Detailhandelsactiviteiten die qua uitstraling passen bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of los toegankelijk zijn, los van de hoofdfunctie.

1.44 ondergeschikte nevenactiviteit

Een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend.

1.45 opslag

Het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.46 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 overkapping

Een bouwwerk voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden.

1.48 peil

  1. a. Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.

1.49 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.50 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.51 raamprostitutie

Een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.52 seksautomatenhal

Een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven.

1.53 seksbioskoop en/of -theater

Een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven.

1.54 seksinrichting

Dee voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.55 straatprostitutie

Het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.56 voorgevel van een gebouw

Het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw.

1.57 voorgevellijn

De gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.58 waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

1.59 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.60 zijgevel van een gebouw

Een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

Van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw.

2.2 de bebouwde oppervlakte van een ander bouwperceel of een ander terrein

Door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 het bewoonbaar vloeroppervlak

Binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

2.9 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.10 ondergeschikte bouwdelen

Bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 sub a, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 meter, met dien verstande dat:

  1. a. de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 4.3 sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
    1. 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. 2. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingvergunningactiviteit bouwen verbonden voorwaarden.
  3. c. in de situatie als bedoeld in het lid 4.3 sub b onder 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. d. indien in lid 4.3 sub c onder 3 van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Nadere eisen

6.2 Bestaande afstanden en andere maten

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
  2. b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Luchtvaartverkeerzone - 11

8.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop

8.3 Vrijwaringszone - radar

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:

  1. a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
  2. b. het oprichten van licht- en vlaggenmasten, respectievelijk antennes en overige masten met een bouwhoogte van maximaal 10,00 respectievelijk 15,00 meter;
  3. c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bouwgrens met maximaal 2,50 meter toelaatbaar.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeerregeling

Met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid geldt de volgende regeling:

  1. a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Rucphen' d.d. 31 mei 2017;
  2. b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien wordt voorzien in parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is bedoeld in sub a;
  3. c. indien de 'Nota Parkeernormen Rucphen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit wijzigingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning getoetst aan deze wijziging;
  4. d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Bestemmingsplan Kom Sprundel, wijzigingsplan Sint Janstraat 117 te Sprundel.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Sint Janstraat 117 in Sprundel is in gebruik geweest als dierenwinkel met een bijbehorende opslagruimte. Sedert 2015 worden op het perceel geen bedrijfsactiviteiten meer uitgeoefend. In verband hiermede is gezocht naar een passende vervolgfunctie van de huidige bestemming van het 532 m² grote perceel. Het meest voor de hand liggend is om de bestemming 'Bedrijf' om te zetten naar 'Wonen', zodat aansluiting wordt gezocht bij de aan weerszijden gelegen woningen in dit bebouwingslint. Datzelfde geldt voor de naastgelegen winkel. Hier was vroeger ook een dierenspeciaalzaak. Deze winkel is nu tijdelijk in gebruik als kantoorruimte. Een passende vervolgfunctie naar wonen ligt voor de hand. In het bestemmingsplan 'Kom Sprundel' is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In dit wijzigingsplan dient te worden aangetoond dat een omzetting van beide percelen naar Wonen vanuit een goede ruimtelijke ordening mogelijk is.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de Sint Janstraat 117 in Sprundel. In dit bebouwingslint komen naast woningen ook verspreid liggende bedrijven, woon-zorgcomplex 'De Parel' en detailhandel voor. Het centrumgebied ligt in westelijke richting vanaf het plangebied. Direct aan weerszijden van het plangebied staan woningen. In onderstaande situatietekening (figuur 1) is het plangebied met een rode stippellijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0001.png"

Figuur 1: Situatietekening plangebied (rode stippellijn) en omgeving.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Raad van State
"Kom Sprundel" 19 september 2018 -

Het plangebied aan de Sint Janstraat 117 heeft de bestemming 'Bedrijf' met (deels) de functieaanduiding 'Specifieke vorm van Bedrijf - veevoederhandelaar' en de bestemming 'Detailhandel'. Voorts is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing met drie gebiedsaanduidingen. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2.

In de artikelen 4.6.2 (bestemming 'Bedrijf') en 7.4.1 (bestemming 'Detailhandel') van de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een vervolgfunctie naar 'Wonen' met 'Tuin' mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  1. a. de regels behorende bij de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. b. bij wijziging naar 'Wonen' met 'Tuin' de te realiseren woning(en) passen binnen het geldende gemeentelijke woningbouwprogramma;
  3. c. er aantoonbaar geen milieuhygiënische of overige belemmeringen zijn.

In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan de voorwaarden kan worden voldaan om de bestemmingen te wijzigen naar woondoeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kom Sprundel'. Plangebied rood omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie, ecologie en de Waterparagraaf. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Bebouwingsstructuur
In Sprundel bestaat er een duidelijke relatie tussen het landschap en het occupatiepatroon. Van oorsprong is de kern Sprundel een lintvormige nederzetting. Het centrum van de kern ligt op een naar het zuiden uitstekende rug in het landschap. Sprundel ontwikkelde zich aan de noordzijde van deze rug langs de Sint Janstraat, een oude verbindingsweg, met de kern en het kerkhof als spil. De kerk en het kerkhof, met zijn dominante boombeplanting, zijn mede door hun hogere ligging vanuit de omgeving duidelijk aanwezig en bepalen voor een belangrijke mate de identiteit van het dorp. De bebouwing langs de Sint Janstraat is het meest karakteristieke element in de ruimtelijke opbouw van Sprundel. Tussen de Vorenseindseweg en de Omgangstraat is de bebouwing langs de Sint Janstraat het dichtst bebouwd. De bebouwing langs de Sint Janstraat is over het algemeen eenvoudig, sober en kleinschalig.

Functionele structuur
Binnen de kern Sprundel is sprake van een grote verscheidenheid aan en menging van functies. Deze functies zijn met name geconcentreerd in het centrumgebied, langs de Sint Janstraat. De voornaamste functies in dit gebied betreffen wonen, detailhandel, horeca, (kleinschalige) bedrijvigheid, sociaal- maatschappelijke en publieke functies. Centraal in het dorp is het dorpshuis De Trapkes gelegen. In dit multifunctioneel verbouwde kerkgebouw zijn diverse functies te vinden.
De winkels in Sprundel bevinden zich hoofdzakelijk langs de Sint Janstraat. Er is geen sprake van een aaneengesloten winkelfront. De Sint Janstraat is vrij lang, waardoor winkels verspreid en solitair voorkomen. De variatie in functies sluit zich volledig aan bij de aanwezige variatie in ruimtelijke zin.

Specifiek
Het plangebied ligt in het westelijke deel van de bebouwingskern nabij de Schuurkerkstraat. Op de hoek is een Chinees restaurant gevestigd. Aan de overzijde staan grondgebonden woningen, zo ook aan weerszijden van beide deelgebieden. Achter het oostelijke perceel is een bedrijf gevestigd, welke wordt ontsloten via de Schuurkerkstraat. Beide percelen zijn in gebruik geweest als detailhandel.

2.2 Bestaande Situatie

Op het perceel Sint Janstraat 117 was een detailhandel in dierenbenodigdheden gevestigd met een opslagruimte. De bedrijfsactiviteiten zijn al enige jaren geleden gestaakt. Sinds 2015 wordt op het perceel geen detailhandel en bedrijfsactiviteiten uitgeoefend. Een aanzichttekening van de bestaande toestand is opgenomen in figuur 3. In het aangrenzende perceel was een deel van de dierenspeciaalzaak gevestigd. Dit pand is nu in tijdelijk in gebruik als kantoorruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0003.png"

Figuur 3: Voorgevel oostelijk perceel, bestaand. Achtergevel, bestaand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0004.png"

De opslagruimte aan Sint Janstraat 117 met aan weerszijden woningen (bron Google Earth).

2.3 Nieuwe Situatie

De opslagruimte van het oostelijke perceel krijgt in het wijzigingsplan de bestemming 'Wonen'. Het westelijke perceel wordt gewijzigd van 'Detailhandel' naar 'Wonen'. De bestaande gebouwen blijven behouden. Het is de bedoeling om op de bestaande fundering twee woningen te realiseren met op de voor- en achterzijde dakkapellen. De goothoogte van het oostelijk gelegen pand wordt opgetrokken tot de goothoogte van de naastgelegen woningen met een nokrichting die evenwijdig aan de weg loopt. De goot- en bouwhoogte van de woningen zijn respectievelijk afgerond aansluitend bij de aangesloten bebouwing 4,5 m en 8,5 m. Een achteruitbouw van het bedrijfspand, waar opslag plaatsvond, wordt gesloopt. Een aanzichttekening van de nieuwe situatie is opgenomen in figuur 4a en 4b.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0005.png"

Figuur 4a: Voorgevel, nieuw (indicatief).

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0006.png"

Figuur 4b: Achtergevel, nieuw (indicatief).

2.4 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Sprundel kenmerkt zich door ruime en rustige straten. De Sint Janstraat heeft in de kern een verblijfsfunctie en is ingericht als 30 km/u-zone. De Sint Janstraat is heringericht waarbij de verblijfsfunctie verder is versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0007.png"De Sint Janstraat ter hoogte van het plangebied (bron Google Earth).

Parkeren
Uitgangspunt voor parkeren is de door de gemeenteraad op 31 mei 2017 vastgestelde 'Nota Parkeernormen Rucphen', welke is gebaseerd op de CROW-publicatie 317. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De parkeernormen zijn gebaseerd op de gemiddelde kengetallen uit de CROW-publicatie 317. De gemeentelijke parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1. Hierbij kan voor de planlocatie worden uitgegaan van weinig stedelijk in het centrum.

Tabel 3.1 Parkeerkencijfers Nota Parkeernormen Rucphen.

Functies Norm (gemiddeld)* Opmerkingen
Koop vrijstaand 1,8 incl. 0,3 pp aandeel bezoekers
koop, twee-aaneen 1,7 incl. 0,3 pp aandeel bezoekers
koop, tussen/hoek 1,5 incl. 0,3 pp aandeel bezoekers

* weinig stedelijk, centrum

Aan de Sint Janstraat liggen aan één zijde langsparkeerplaatsen. Zo ook voor het plangebied. Op een woonperceel dient in beginsel te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Voor twee tussenwoningen is dat 3 parkeerplaatsen. Op beide smalle woonpercelen is hiervoor fysiek geen ruimte. Datzelfde gold voor de bedrijfs- c.q. detailhandelsfunctie, waarvoor een parkeernorm geldt van 5,3 parkeerplaatsen.Ook hier werd op de openbare weg geparkeerd. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie neemt de parkeerbehoefte met 2,4 af. Per saldo is er sprake van een verbetering van de parkeerbalans.
In verband met deze planontwikkeling is een parkeeronderzoek uitgevoerd door Juust.nl Het advies van 10 juli 2020 is opgenomen in Bijlage 1. Uit de resultaten van het parkeeronderzoek blijkt dat er geen hoge parkeerdruk aanwezig is in de omgeving van de ontwikkeling. Hiermee vormt de functiewijziging naar Wonen geen belemmering voor de parkeerbehoefte.
De parkeerdruk is zowel per sectie als per meetmoment laag. De gemiddelde bezettingsgraad is op alle secties tijdens alle meetmomenten lager dan 75% (minimaal 37% en maximaal 66%). Dit betekent dat zelfs op het drukste moment slechts 27 van de 41 parkeervakken in het gebied bezet zijn. De ontwikkeling kent een totale parkeerbehoefte van drie parkeerplaatsen. Bij realisatie van de ontwikkeling zouden dan 30 van de 41 parkeerplaatsen bezet zijn (bezettingsgraad 73%). De omgeving is dus ook tijdens het 'nieuwe drukste moment' goed in staat om de parkeervraag op te vangen. Geconcludeerd kan worden dat er geen problemen zijn te verwachten bij realisatie van de ontwikkeling.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de parkeernorm indien wordt voorzien in een parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is. Dit wordt geborgd door artikel 10.1, waarin de gemeentelijke parkeerregeling is opgenomen. De toekomstige bouwplannen worden hieraan getoetst.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen hebben geen betrekking op onderhavig plangebied.

Over het plangebied ligt wel het radarverstoringsgebied van het radarstation Woensdrecht en Herwijnen. Op de verbeelding wordt daarom de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – radar’ opgenomen. Het radarverstoringsgebied levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling als ook dat de beoogde ontwikkeling geen verstoring oplevert voor het radarstation.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

In dit wijzigingsplan wordt alleen een functiewijziging mogelijk gemaakt van een bedrijf en een winkel naar twee woningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake vaneen stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht 3.2.3.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant 2014

De structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 (Sv 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie ruimtelijke ordening. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie is in de partiële herziening doorvertaald in thans de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in veertien provinciale ruimtelijke belangen, zoals de concentratie van verstedelijking. De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigd is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken; ontwikkelen, zowel gebiedsgericht als thematisch zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de herstructurering van bedrijventerreinen; beschermen van provinciale belangen zoals zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, door middel van thans de Interim Omgevingsverordening; stimuleren, door middel van subsidies en door het beschikbaar stellen van kennis en informatie. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Op de Visiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van het stedelijk concentratiegebied. Op de structurenkaart ligt het plangebied in een kern in het landelijk gebied (figuur 5). Het wijzigingsplan maakt twee woningen mogelijk. Deze mogelijkheid past binnen het principe van bundeling van verstedelijking.

Conclusie
De Sv 2014 is zelfbindend voor de provincie. De beoogde ontwikkeling bestaat uit een vervolgfunctie van een bedrijf en detailhandel naar twee woningen op percelen in het bestaand dorpsgebied. Het bedrijfsgebouw en de winkel worden verbouwd tot woningen. Het betreft hier zorgvuldig ruimtegebruik. Deze functiewijziging van Bedrijf en Detailhandel naar Wonen tast de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied niet aan. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Het beoogde plan past binnen de beleidslijnen van de Sv 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0008.png"

Figuur 5: Uitsnede Structurenkaart van Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant 2014

3.2.2 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 14 december 2018 de Omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant’ vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Conclusie
Het initiatief stuit niet op bezwaren vanuit het beleid van de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben als eerste stap op 25 oktober 2019 een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels uit de verschillende verordeningen zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

Zorgplicht (artikel 3.5)
In hoofdstuk 3 zijn de instructieregels aan gemeenten opgenomen. Zo is in artikel 3.5 een zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit opgenomen. Op grond van lid 2 moet voor een goede omgevingskwaliteit en veilige, gezonde leefomgeving rekening worden gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik en de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering.

Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6)
Artikel 3.6 geeft regels over zorgvuldig ruimtegebruik. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  1. a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    1. 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    2. 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  2. b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  3. c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Toetsing planinitiatief aan zorgvuldig ruimtegebruik

Op grond van de Instructieregels maakt het plangebied onderdeel uit van een landelijke kern. De bebouwing vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.6, lid b van de Interim Omgevingsverordening waarbij aansluiting is gezocht bij het Bro. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt het oprichten van 2 woningen mogelijk in het bestaand stedelijk gebied. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt twee functiewijzigingen mogelijk naar woondoeleinden. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit blijven hierdoor ongewijzigd. De provinciale belangen zijn niet in het geding.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Rucphen 2030

De gemeenteraad van Rucphen heeft bij besluit van 11 december 2013 de ‘Structuurvisie Rucphen 2030’ vastgesteld. In de ‘Structuurvisie Rucphen 2030’ geeft de raad zijn visie op de ruimtelijke ontwikkelingen. Hoe moet ons landschap er in de toekomst uit zien? Waar mag worden gebouwd, of herontwikkeld? Wat moet worden beschermd? Kortom, wat past waar in de gemeente Rucphen? De gemeente Rucphen kan en zal niet alle plannen uit de ‘Structuurvisie Rucphen 2030’ zelf uitvoeren, maar zal zich uitnodigend en faciliterend opstellen naar initiatiefnemers.

De gemeente Rucphen streeft ernaar om samen met de inwoners te werken aan de leefbaarheid van de verschillende kernen binnen de gemeente. De belangrijkste opgave daarbij is het verbeteren van de uitstraling van de grootste kernen. Om deze aantrekkelijker te maken voor inwoners en recreanten, willen de gemeente de relatie van de kernen met het buitengebied herstellen door het terugbrengen van het groen: groene dooradering, een groen hart en groene randen.
Naast de leefbaarheid wordt ingezet op de kwaliteitsverbetering van woningen en de openbare ruimte. De naoorlogse uitbreidingswijken krijgen hierbij extra aandacht. Daarnaast zijn in iedere kern nog mogelijkheden voor kwalitatieve afronding. De woningvoorraad moet afgestemd zijn op de wensen van de inwoners. De opgave is breed: voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw, landgoed-wonen en dergelijke. Op de Visiekaart ligt het plangebied in 'versterken uitstraling dorpskernen' (figuur 6).

Conclusie
De structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau waarover op perceelsniveau geen uitspraken worden gedaan. Dit initiatief speelt in op de ambitie uit de structuurvisie om een kwaliteitsimpuls aan de leefbaarheid van Sprundel te geven door te voorzien in passende vervolgfunctie om een bedrijf en winkel in een woonomgeving te saneren ten behoeve van een woonfunctie. Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de structuurvisie Rucphen 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0009.png"

Figuur 6: Uitsnede Visiekaart Structuurvisie Rucphen 2030.

3.3.2 Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030

De gemeenteraad van Rucphen heeft op 23 september 2015 de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030' vastgesteld. In deze visie worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.

Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 't moet, naar samenwerking omdat 't loont. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:

  1. 1. Aantrekkelijk wonen;
  2. 2. Vrijetijdseconomie;
  3. 3. Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
  4. 4. Overheidsparticipatie;
  5. 5. Regionale samenwerking.

De eerste drie perspectieven geven aan wat de gemeente wil bereiken. De laatste twee perspectieven geven aan hoe de ambitie realiteit wordt. Hieronder wordt ingegaan op het perspectief aantrekkelijk wonen. De overige perspectieven zijn niet relevant voor deze ontwikkeling.

Aantrekkelijk wonen
In de toekomstvisie wordt aangehaald dat de gemeente handelt vanuit de overtuiging dat de meeste inwoners goed in staat zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun huidige en toekomstige woon- en leefsituatie. Meegroeien met de samenleving is het uitgangspunt voor het aantrekkelijk wonen, evenals het inspelen op behoeften van de doelgroepen. Extra aandacht gaat uit naar de jongeren en ouderen, zowel qua voorzieningen- als woningaanbod. Het tegemoetkomen aan de behoeften van deze doelgroepen is van belang voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling en vitale gemeenschappen.

Conclusie
De planlocatie is, gelet op het detailniveau, niet specifiek beschreven in de Toekomstvisie. De functiewijziging van Bedrijf en Detailhandel naar Wonen draagt bij aan het in stand houden van een goed voorzieningenniveau en levendigheid in de kern. Dit plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Structuurvisie.

3.3.3 Woonvisie gemeente Rucphen 2020-2024

De gemeenteraad van Rucphen heeft in zijn vergadering van 11 december 2019 de Woonvisie Rucphen 2020 - 2024 vastgesteld. Deze visie vervangt de Woonvisie van 2013 – 2018. In de gemeentelijke Woonvisie wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid / doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Deze vertaalslag zorgt er voor dat de Woonvisie 2020-2024 het woonkompas bij uitstek is, gebaseerd op onder andere de Toekomstvisie Puur Rucphen 2030 en de Structuurvisie Rucphen 2030. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen. Het doel van de nieuwe Woonvisie is:

  • Het bepalen van de richting van het volkshuisvestelijk beleid voor de komende vier jaar.
  • Een geactualiseerd inzicht in het woningbouwprogramma en de strategieën om tot realisatie daarvan te komen.
  • Het vormen van een toetsingskader voor initiatieven op het gebied van de volkshuisvesting.
  • Input voor andere overheden.

In de nieuwe Woonvisie worden ontwikkelingen op volkshuisvestelijk gebied beschreven. Tevens wordt vastgelegd hoe de gemeente hiermee wil omgaan. De resultaten van woningmarktonderzoek vormen input voor de beleidskeuzes die voorgesteld worden. Daarnaast zijn ook reacties van externe partijen op de voorstellen en de resultaten van het woningmarktonderzoek meegenomen in de Woonvisie. Daardoor is er een breed draagvlak ontstaan voor het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. In de nieuwe Woonvisie is beleid geformuleerd over onder andere de volgende thema’s:

  • Gewenste woningen en woonmilieus (differentiatie in o.a. type, prijs, grootte);
  • Duurzaamheid;
  • Leefbaarheid (in hoeverre kan woningbouw een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in de kernen van de gemeente Rucphen).


Transformatie
De gemeente is bereid om actief mee te denken bij het herbestemmen of anders gebruiken van leegstaande panden. Herbestemmen, mits passend bij toekomstige gewenste voorzieningen of woningbouw zijn serieuze opties. In overleg met eigenaren en exploitanten van deze panden gaat de gemeente in overleg met de omgeving om draagvlak te vinden voor een mogelijke nieuwe bestemming. De aanvrager mag bij herbestemming extra snelheid van de gemeente verwachten, leegstand leidt anders ook tot verpaupering. Hetgeen betekent dat bij algemene verzoeken en afhankelijk van de complexiteit, binnen drie maanden na indiening van het formele verzoek hiertoe het proces tot herbestemmen wordt opgestart.

Bij herbestemmen naar wonen zal worden getoetst of dit wonen past in de geschetste wensportefeuille. Transformatie van bestaande locaties noodzaakt tot een verdergaande flexibiliteit. Wat daarbij meer voor gaat komen zijn kleinschalige ingrepen in de bestaande woningvoorraad met een combinatie van ingrepen: renovatie/ levensduurverlenging, sloop/nieuwbouw, transformatie van bestaand vastgoed en kleinschalige herontwikkeling. Om versnellen van transformatie bij leegstand te stimuleren reserveert de gemeente een bouwvolume van 30 woningen voor herontwikkeling.

Conclusie
Met onderhavig wijzigingsplan wordt een transformatie van een bedrijf en detailhandel naar wonen in de woonkern van Sprundel mogelijk gemaakt. De twee woningen passen in het woningbouwprogramma, omdat gebruik wordt gemaakt van het beschikbare bouwvolume voor herontwikkeling. Deze ontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke Woonvisie.

3.3.4 Duurzaamheid

In de door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie 2020 -2024 Woonvisie is duurzaamheid één van de speerpunten. Bij alle nieuwbouw speelt het duurzaamheidsaspect een steeds voornamere rol. Momenteel geeft het Bouwbesluit een minimale EPC (energie prestatie score) van 0,4 bij nieuwbouw en gasloos. De verwachting is dat alle nieuwbouw per 1 januari 2021 de BENG eis (Bijna energieneutraal gebouw) gaat krijgen. Diverse banken stellen extra financiering beschikbaar voor duurzaamheid, goed om burgers daar extra op te attenderen. Zo is er voor een A++ woning € 9.000,- extra beschikbaar en voor een NOM woning zelfs € 27.000,-. In de praktijk blijkt momenteel nog wel dat bovenstaande ambities bij appartementen lastiger te realiseren zijn dan bij eengezinswoningen.

Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.

Conclusie
Duurzaam bouwen heeft een positieve weerslag op de leefbaarheid van woningen, de woonomgeving en op de betaalbaarheid hiervan; woonlasten worden lager. De woningen worden duurzaam gebouwd. Zo krijgen de woningen geen aardgasaansluiting. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

3.4 Conclusie

Dit wijzigingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit in de woonkern te verbeteren. Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid.

In de provinciale Structuurvisie ligt het gebied in bestaand dorpsgebied. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, omdat bestaande bebouwing in de kern passend wordt herbestemd. Mitsdien zijn de gevraagde functiewijzigingen in overeenstemming met de provinciale belangen. De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat sprake is van een nuttige vervolgfunctie van bestaande bebouwing in de woonkern van Rucphen.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit wijzigingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de twee functiewijzigingen die dit plan mogelijk maakt. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht voor zover deze relevant zijn voor het planologisch mogelijk maken van de vervolgfunctie.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit wijzigingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit wijzigingsplan voorziet in het oprichten van twee woningen in bestaande gebouwen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde planontwikkeling.

  • Plaats van het project

Het plangebied is weliswaar van archeologisch belang, maar deze waarden worden niet geschaad. Dit aspect is beschreven in paragraaf 4.3. De woning ligt buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. De nieuwe woning ligt niet binnen de invloedssfeer van deze Natura 2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. Dit onderdeel is beschreven in paragraaf 4.4.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Aan de Sint Janstraat komen in de directe omgeving naast woningen ook bedrijven, winkels en maatschappelijke voorzieningen voor. Sprake is van een gebied met een matige functiemenging. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 4.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Aan de achterzijde van het oostelijke deelgebied is een bedrijf in milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten gevestigd met een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Deze bestemming wordt geschrapt naar Wonen zonder bouwvlak. De woning ligt bovendien op een grotere afstand, te weten minimaal 30 meter. Bestaande aan weerszijden van het plangebied gelegen woningen zijn bovendien al maatgevend voor dit bedrijf. De detailhandel ligt tussen woningen. Hier zijn eveneens geen belemmeringen naar een vervolgfunctie voor wonen.

Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante bedrijven in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde functiewijzigingen naar Wonen milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit wijzigingsplan.

4.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn 30 km/uur gebieden. Deze wegen hoeven niet te worden beoordeeld in het kader van de Wet geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aangetoond te worden dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Om aan de eisen uit het Bouwbesluit te kunnen voldoen wordt een akoestisch onderzoek naar de gevelwering uitgevoerd waarin onderzocht wordt of de isolatiewaarde van de gevels voldoende is om een binnenniveau van 33 dB te kunnen garanderen. Mogelijk kan uit dit onderzoek blijken dat aanvullende isolerende voorzieningen nodig zijn aan de gevels. Dit onderzoek zal bij indiening van de bouwplannen worden uitgevoerd en de aanbevelingen worden vervolgens verwerkt in deze plannen.

Spoor- en industrielawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen spoorlijnen. Voorts ligt er in de nabijheid van het plangebied geen (gezoneerd) industrieterrein. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied vanuit spoorweglawaai en industrielawaai.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De twee woningen worden gebouwd op het fundament van voormalige winkels. Het huidige gebruik als detailhandel/ opslagruimte is qua gevoeligheid niet anders dan het beoogde gebruik als wonen. De bodem wordt niet geroerd, zodat bodemonderzoek niet noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Wanneer in de toekomst grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal een initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid van het bevoegd gezag.


Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen functiewijzigingen in het plangebied. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  1. a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  4. d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek/ beoordeling
Project NIBM
Het plan omvat het oprichten van twee woningen, zodat sprake is van een project Niet in betekenende mate (NIBM). Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2018 en de prognosejaren 2020 en 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Vosdonkseweg en Noorderstraat. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. De afstand van deze wegen tot het plangebied bedraagt minimaal 850 m. Nabij het plangebied zelf liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze weg zal naar verwachting evenwel lager zijn dan de concentraties langs de Vosdonkseweg en Noorderstraat, omdat hier minder verkeer rijdt. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
Het plan omvat de functiewijziging van bedrijf en detailhandel naar wonen door het toevoegen van twee woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter geen provinciale en/ of rijkswegen, zodat dit plan geen belemmering vormt voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen. Het gaat hierbij om de hogedruk aardgasleiding Z-520-12, met een uitwendige diameter van 108 mm en een

maximale werkdruk van 40 bar. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied op een afstand van minimaal 460 m. Gezien de afstand tot het plangebied vormt deze leiding geen belemmering. Een berekening van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de Risicokaart (figuur 7) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0010.png"

Figuur 7: Uitsnede Risicokaart.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

4.2.1 Beleid Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

4.2.2 Beleid provincie

Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater. Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het Waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk.

4.2.3 Beleid gemeente

Waterplan Rucphen, visie en maatregelen
De gemeente Rucphen wil samen met het Waterschap Brabantse Delta, de Provincie Noord-Brabant en Brabant Water het watersysteem in Rucphen op orde brengen en op orde houden. Het waterplan Rucphen geeft met de watervisie voor 2050 aan hoe dat eruit gaat zien. Daarnaast geeft het waterplan inzicht in de verschillende waterthema’s die spelen en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de wateropgave.

In het waterplan wordt het watersysteem en de waterketen beschreven en wordt ingegaan op de (bekende) knelpunten en de punten die goed zijn of potentie hebben. Daarna wordt ingegaan op de watervisie voor de gemeente Rucphen in 2050. De drie hoofdthema’s zijn de waterstructuur, water in de omgeving en waterbeleving in het groen. Ten slotte worden maatregelen beschreven. De maatregelen kunnen van verschillende aard zijn: communiceren, organiseren (werkafspraken) en feitelijke aanpassingen aan het watersysteem. Het plangebied is niet gelegen binnen een ontwikkeling in het kader van het Waterplan Rucphen.

4.2.4 Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Brabantse Delta. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Brabantse Delta als waterbeheerder
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, het watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger.

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  1. a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  2. b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  3. c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak;
  4. d. de toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit ( in m³) = toename verhard oppervlak (in m²)

x Gevoeligheidsfactor x 0,06

4.2.5 Waterhuishouding

Grondwaterbeschermingsgebied
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied en er zijn geen waterlopen en/of waterpartijen in de directe nabijheid aanwezig die van invloed zijn op de planlocatie.

Veiligheid en waterkeringen
Ter plaatse van de planlocatie liggen geen regionale waterkeringen. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Oppervlaktewater
In het plangebied ligt geen primair oppervlaktewater met een beschermingszone van 5 meter. Ook liggen er op grond van de Legger geen overige watergangen in het plangebied. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied

Toekomstige situatie
De deelgebieden aan Sint Janstraat 117 zijn planologisch bestemd als bedrijf en detailhandel. De bestaande bestemmingsvlakken wijzigen van functie naar Wonen, zonder dat er bebouwing wordt toegevoegd. In de nieuwe situatie blijft het verhard oppervlak gelijk. Voorts worden er geen sloten gedempt, zodat het realiseren van vervangend water niet nodig is. De bestaande panden zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Waterkwaliteit (riolering en dubo)
Het hemelwater van de daken van de woningen zal worden geïnfiltreerd in de bodem. Het afvalwater van de woningen wordt aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde functiewijziging.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de nieuwe Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

4.3.1 Nota Archeologie gemeente Rucphen

In 2011 is de archeologische kaart opgesteld. Sindsdien zijn er op diverse plaatsen in de gemeente archeologische onderzoeken uitgevoerd. Daarnaast is er beter kaartmateriaal beschikbaar gekomen om in te kunnen schatten waar archeologische vondsten mogelijk aangetroffen zouden zijn. Naar aanleiding hiervan is voor Sprundel een pilot uitgevoerd om te komen tot een nieuwe archeologische kaart.
Op basis van de pilot is besloten het archeologisch beleid voor de gehele gemeente aan te passen. Dit heeft geleid tot vaststelling van de “Nota Archeologie gemeente Rucphen” en bijbehorende onderbouwing. De gemeenteraad heeft de nota in zijn vergadering van 18 september 2019 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart heeft het plangebied de archeologische waarde 2, waarin het onderdeel uitmaakt van een historische woonkern (figuur 8). Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m². Dit wijzigingsplan maakt alleen een functiewijziging mogelijk zonder dat er bodemingrepen plaatsvinden, zodat een onderzoek naar archeologie achterwege kan worden gelaten. Om de archeologische waarden te beschermen wordt overeenkomstig de archeologische beleidskaart de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.

Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van toekomstig grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in thans artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze functiewijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0011.png"

Figuur 8: Uitsnede gemeentelijke Archeologische beleidskaart, plangebied zwart omlijnd.

4.3.2 Cultuurhistorie en monumenten

Monumenten
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De in het gebied aanwezige bebouwing is van eenvoudige architectuur. De ontwikkeling past qua vormgeving en schaalgrootte binnen het historische dorpsgebied. De ontwikkeling heeft verder geen invloed op de Sint Janstraat. Cultuurhistorische waarden worden in en rondom het gebied niet aangetast.

Molenbiotoop
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldoen aan de hier relevant zijnde voorwaarden:

  1. a. binnen een afstand van 100 meter van de molen mogen bouwwerken niet worden gebouwd voor zover de bouwhoogte hoger is dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande molenwiek;
  2. b. de hoogte van bouwwerken mag tussen de 100 en 400 meter van de molen niet hoger zijn dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk dan wel de beplanting en de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande molenwiek.

Toetsing aan molenbiotoop

Molen De Hoop aan het Molenerf 2 in Sprundel is een Beltmolen. Deze molenbiotoop is weergegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie en de cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen (figuur 9). Het plangebied ligt ten noordoosten van deze molen in de buitenste zone van de molenbiotoop. De afstand tussen de molen en de woning bedraagt minimaal 190 meter. De molen heeft een stellinghoogte van circa 4 meter en een vlucht (lengte van de roeden) van 23,2 meter. De woning wordt niet hoger dan 8,5 m, zodat de molenbiotoop niet wordt aangetast. In de Algemeneaanduidingsregels is de Vrijwaringszone - molenbiotoop geborgd, zodat hogere bebouwing kan worden tegengehouden.

Conclusie
De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. De molenbiotoop wordt geborgd door het opnemen van een vrijwaringszone voor de molenbiotoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0012.png"

Figuur 9: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Erfgoedkaart en foto van de molen.

4.4 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
In de nabijheid van het plangebied liggen geen Natura2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Ulvenhoutse Bos' ligt 13,6 km ten oosten van het plangebied. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op geruime afstand van het plangebied. Er worden geen (significante) effecten verwacht op dit Natura2000-gebied. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten. Het plangebied ligt evenmin in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Noord-Brabant (figuur 10). De dichtstbijzijnde bestaande natuur ligt 750 m ten zuidoosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2583KW006-DEF1_0013.png"

Figuur 10: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 13,6 km oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Ulvenhoutse Bos' is een stikstofrelevant Habitatgebied. In onderhavige situatie is er sprake van het toevoegen van twee woningen. De woningen wordt bijna energie neutraal gebouwd, zodat er geen toename van N-emissie plaatsvindt.

Op basis van de Handreiking woningbouw en AERIUS van de rijksoverheid (januari 2020) kan er bij maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgrond op minimaal 7 km afstand van een Natura 2000-gebied, worden uitgegaan dat de stikstofdepositie onder gemiddelde omstandigheden 0,00 mol/ha/jaar is. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is 13,6 km. Voor deze effectbeschrijving is daarom geen berekening nodig. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit wijzigingsplan geen belemmering.

Kort samengevat:

  • In het plangebied is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

4.4.1 Flora- en faunatoets

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Adviesbureau Wieland te Hulst een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van 19 mei 2020, Bijlage 2). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kan het volgende worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).

Conclusies en aanbevelingen
De voorgenomen maatregel bestaat uit het omvormen van een bedrijfspand tot een woning door middel van een grondige verbouwing. Het betreft een bedrijfspand waar diervoeders opgeslagen en verkocht werden. Het gebouw heeft een pannendak, geen toegangen tot spouwmuren en geen kierende gevelbeplating. De tuin bestaat uit braakliggend terrein. Er zijn geen bomen of struiken. Tijdens de veldinspectie zijn geen dagverblijven van vleermuizen, sporen van vleermuizen of uitvliegende vleermuizen aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. Tijdens de veldinspectie zijn geen broedende vogels of restanten van nesten aangetroffen. De toegangen tot de schoorsteen zijn afgesloten voor vogels. Het plangebied heeft daarom geen waarde voor grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en broedvogels. Voor dieren uit andere soortgroepen is het biotoop in het plangebied ongeschikt, of ze komen in de omgeving niet voor. Er is dus geen kans dat bij het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden beschermde natuurwaarden in het kader van de Wet natuurbescherming verstoord of gedood worden.

Gebiedsbescherming
Beschermde Natura 2000 gebieden en gebieden die zijn opgenomen in het Natuurnetwerk Brabant liggen op ruime afstand van het plangebied. De reikwijdte van de tijdelijke verstoring blijft beperkt tot enkele tientallen meters van het plangebied. De werkzaamheden vinden plaats op een kleine oppervlakte en hebben een kort tijdsbeslag. Er is een zeer beperkte tijdelijke extra stikstofdepositie omdat de werkzaamheden relatief kleinschalig zijn en binnen een kort tijdsbestek uitgevoerd worden. Grondlagen en (grond)waterstromingen worden niet verstoord. Er is dus geen significante verstoring op beschermde natuurwaarden.

Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht zal in acht worden genomen.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling.

4.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen, behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd wijzigingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één huishouden. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van het hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen is op de verbeelding een bouwvlak ingetekend, waarin het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden. Hierbij is aansluiting gezocht bij de regels van het geldende bestemmingsplan.
In het hoofdgebouw is het toegestaan om onder voorwaarden kleinschalige beroepen aan huis uit te oefenen. De voorwaarden hebben als doel om de kleinschaligheid van deze activiteiten te waarborgen en om te voorkomen dat dergelijke activiteiten het woon- en leefklimaat aantasten. Onder andere betekent dit, dat verkeer aantrekkende functies worden tegengegaan en dat op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid moet zijn.

Artikel 4 Waarde - archeologie 2

Voor dit gebied is overeenkomstig de door de gemeenteraad op 18 september 2019 vastgestelde “Nota Archeologie gemeente Rucphen” en bijbehorende archeologische beleidskaart de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouw zijnde. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten. Daarnaast is in de algemene bouwregels een bestaande afstanden en ander maten regeling opgenomen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en 'vrijwaringszone - radar'.
Ten aanzien van de molenbiotoop geldt een formule waarmee de toegestane bouwhoogte ter plaatse kan worden bepaald. Daarnaast is binnen deze aanduiding een omgevingsvergunningstelsel ingebouwd ten behoeve van het toestaan van het aanplanten van bomen, houtgewas en/of beplanting met een hoogte die meer bedraagt dan is toegestaan op basis van de molenbiotoopregeling.
Binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' mogen geen windturbines en gebouwen worden opgericht met een hoogte van 90 meter of meer.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In het artikel 'Algemene afwijkingsregels' zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter. Als laatste is het mogelijk om via een omgevingsvergunning geringe afwijkingen toe te staan, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en de bouwgrens maximaal 2,50 meter verschuift.

Artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving Wijzigingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het wijzigingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure overeenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de anterieure overeenkomst. Hiermee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.

6.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp wijzigingsplan toegezonden aan de provincie Noord-Brabant, het Waterschap Brabantse Delta en Brandweer Midden- en West-Brabant.

Resultaten vooroverleg

  • Het voorontwerp wijzigingsplan is aangemeld via het e-formulier bij de provincie Noord-Brabant. Vanuit de provincie is de reactie dat het ingevulde indieningsformulier geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
  • Het waterschap Brabantse Delta heeft bij brief van 9 april 2020 een positief wateradvies gegeven.
  • De Brandweer Midden- en West-Braband heeft medegedeeld dat het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies.

6.3 Omgevingsdialoog

Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het wijzigingsplan heeft gevonden.

Initiatiefnemer heeft de voorgenomen planwijziging besproken met de bewoners van de Sint Janstraat 115 en 119 en Schuurkerkstraat 2 te Sprundel. Alle betrokkenen hebben schriftelijk verklaard geen bezwaren te hebben tegen de planwijziging om een vervolgfunctie naar twee woningen mogelijk te maken.

6.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerp wijzigingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerp wijzigingsplan met bijbehorende stukken heeft vanaf 15 oktober 2020 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging is één schriftelijke zienswijze door de brandweer Midden- en West-Brabant ingediend. Deze zienswijze gaf geen aanleiding tot een gewijzigde vaststelling. Daarnaast zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De Nota van Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting.

Bijlage 1 Verkeerskundig Advies

Bijlage 1 Verkeerskundig advies

Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 2 Ecologisch onderzoek

Bijlage 3 Nota Van Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 3 Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen