Kom St. Willebrord, Lijsterbesstraat ongenummerd naast 23 en 25
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Vastgesteld op 03-02-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan “Kom St. Willebrord, Lijsterbesstraat ongenummerd naast 23 en 25” met identificatienummer NL.IMRO.0840.2584K0028-DEF1 van de gemeente Rucphen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.6 achtergevel van een gebouw
het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
1.7 afwijken
afwijken als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo;
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bed and breakfast
een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf (maximumverblijfsduur zes aaneengesloten nachten) met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning en/of bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de eigenaren van de betreffende woning. Hieronder wordt niet verstaan een overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Aanverwante voorzieningen, zoals speeltuintjes, stallingen, detailhandel, horeca en dergelijke zijn niet toegestaan;
1.12 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.13 bedrijfsmatig gebruik
bedrijfsmatig gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;
1.14 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.15 berging
bijbehorend bouwwerk bij een woning ten behoeve van de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen en als stalling van voertuigen;
1.16 beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van bedrijvigheid waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door de bewoner van de woning als ondergeschikte activiteit in of in een bijbehorend bouwwerk bij de woning wordt uitgeoefend.
1.17 bestaand
- 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, mits dat bouwwerk legaal tot stand is gekomen, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- 2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, mits dat gebruik legaal tot stand is gekomen, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.24 bouwperceel
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan;
1.25 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder tevens internetbedrijven worden verstaan, waarbij producten ter plaatse bezichtigd, geretourneerd en/of afgehaald kunnen worden. Hieronder wordt niet verstaan volumineuze detailhandel.
1.30 dienstverlening
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals kapperszaken, schoonheidsinstituten, bankfilialen, reisbureaus en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen;
1.31 erf
al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;
1.32 erker
de grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel;
1.33 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
1.34 garage
bijbehorend bouwwerk bij een woning ten behoeve van de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen en als stalling van voertuigen;
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 gevellijn
denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
1.37 grondgebonden woning
woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld;
1.38 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.39 horecabedrijf
een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereidde en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccomodaties;
1.40 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.41 kap
een constructie van één of meer dakvlakken;
1.42 KNA - conform archeologisch onderzoeksrapport
een rapport dat verslag doet van het archeologisch onderzoek en voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.43 kunstwerken
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;
1.44 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt;
1.45 nevenactiviteit
een ondergeschikte activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend;
1.46 nok
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.47 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.48 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.49 ondergeschikte detailhandel
detailhandelsactiviteiten die qua uitstraling passen bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of los toegankelijk zijn, los van de hoofdfunctie;
1.50 ondergeschikte activiteit
een activiteit van zeer beperkte beroepsmatige, bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
1.51 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.52 overkapping
een bouwwerk voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden;
1.53 peil
- 1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.54 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.55 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.56 recreatie
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier;
1.57 seksautomatenhal
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
1.58 seksbioscoop en/of –theater
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
1.59 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.60 straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.61 standplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
1.62 statische opslag
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel en mag niet plaatsvinden voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.63 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond;
1.64 volumineuze detailhandel
Onder volumineuze detailhandel worden bedrijven die handelen in producten verstaan die veel ruimte in beslag nemen. Producten die je niet zo snel 'onder de arm' mee de winkel uit neemt en daardoor minder geschikt zijn voor de verkoop in de woonkern. Hieronder wordt verstaan de detailhandel in auto's, boten, caravans, keukens, badkamers en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen.
1.65 voorgevel van een gebouw
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;
1.66 voorgevellijn
de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.67 vrijstaand
een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander hoofdgebouw;
1.68 waterberging
gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen;
1.69 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
1.70 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.71 zijgevel van een gebouw
een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;
2.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijkt te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.6 de verticale diepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het diepste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals funderingen, rioleringen, kabels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 het bewoonbaar vloeroppervlak
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;
2.9 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.10 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.11 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;
2.12 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Nadere eisen
6.2 Bestaand
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
- b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
- c. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de productie, opslag, stalling en dumping van:
- 1. een middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet;
- 2. grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 vrijwaringszone - obstakelbeheerzone
8.2 milieuzone - boringvrije zone
8.3 luchtvaartverkeerzone
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone (met nummer)' dat ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door de lineaire interpolatie van:
a. ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 5' van 49.14 m en 54.14 m boven NAP;
in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%, met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan voor de vergroting van de inhoud van woningen en bedrijfswoningen en vergroting van de oppervlakte van recreatiewoningen en enkel in de onderstaande gevallen waarbij aangetoond is dat afwijking noodzakelijk is:
- 1. ten gevolge van de technische eisen als opgenomen in het Bouwbesluit;
- 2. ten gevolge van een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
- 3. ter optimalisering van de bedrijfsvoering.
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 m bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-/ontvangstinstallaties en/of sirenemasten wordt verhoogd tot maximaal 40 m;
met dien verstande dat:
- 1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad;
- 3. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in dit plan te wijzigen voor:
- a. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3,00 meter toelaatbaar.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeerregeling
Met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid geldt de volgende regeling:
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Rucphen' d.d. 31 mei 2017;
- b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien wordt voorzien in parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is bedoeld in sub a;
- c. indien de 'Nota Parkeernormen Rucphen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning getoetst aan deze wijziging;
- d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan “Kom St. Willebrord, Lijsterbesstraat ongenummerd naast 23 en 25".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers wensen op percelen aan de Lijsterbesstraat ongenummerd in St. Willebrord gronden te ontwikkelen, zodanig dat maximaal twee vrijstaande woningen naast de bestaande woningen aan de Lijsterbesstraat 23 en 25 kunnen worden gerealiseerd. Initiatiefnemer heeft hiertoe een verzoek ingediend bij de gemeente Rucphen. De gemeente heeft in haar brief d.d. 14 januari 2019 met het kenmerk AZ18/031019-UA19/879962 aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief.
Het perceel van het plangebied, gelegen tussen en naast de Lijsterbesstraat 23 en 25 en kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie D, nummers 7414 (ged.) en 8978, is momenteel in gebruik als zijtuinen behorend bij de bestaande woningen. De gronden hebben de bestemming 'Wonen' conform het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" en daarop volgende herzieningen. Ter plaatse zijn de twee bestaande woningen toegestaan, woningvermeerdering is op basis van de regels niet mogelijk. Derhalve dient voor de betreffende gronden een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden, waarbij aan de betreffende percelen woningvermeerdering met maximaal twee woningen wordt toegestaan.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Onderhavig plangebied is aan de westelijke rand van de kern St. Willebrord gelegen. Binnen het stedelijk gebied van St. Willebrord valt een onderscheid in vier onderdelen te maken. Ten eerste het historische dorpscentrum rondom het Processiepark en de Onze Lieve Vrouwekerk, centraal in het stedelijke gebied. Direct ten zuiden daarvan is het economische centrum van het dorp gelegen. Rondom deze centra is ten derde het woongebied gelegen waarvan de stedenbouwkundige structuur zijn oorsprong kent in de oude agrarische verkavelingsstructuur. Tot slot zijn daaromheen, rondom de uitwaaierende voormalige landwegen, de uitbreidingsgebieden uit de tweede helft van de vorige eeuw gelegen. Het plangebied is gelegen ten westen van een van de uitbreidingsgebieden van de tweede helft van de vorige eeuw, op de overgang met het buitengebied. Aan de zuidzijde wordt het plangebied omringd door de bebouwing van deze uitbreidingsgebieden. Deze bebouwing ligt met de rug naar het plangebied toe. Ten oosten van onderhavig plangebied ligt de woningbouwontwikkeling 'Hazelaarstraat - Lijsterbesstraat St. Willebrord'.
Satellietfoto van het plangebied en de directe omgeving. Het plangebied is weergegeven met een rode contour. Bron: streetsmart.cyclomedia.nl, 2019.
Begrenzing
Het plangebied wordt in het oosten begrensd door de gronden behorend tot de woningbouwontwikkeling 'Hazelaarstraat - Lijsterbesstraat'. De zuidelijke plangrens wordt gevormd door de achterste perceelsgrenzen van de woningen aan de Hazelaarstraat 24 tot en met 28. In het westen wordt het plangebied begrensd door een groenstructuur. In het noorden wordt het plangebied begrensd door het zandpad Lijsterbesstraat. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen die bekend staan als gemeente Rucphen, sectie D, nummers 7414 (ged.) en 8978.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012", zoals vastgesteld op 29 maart 2012 en de daarop volgende herzieningen. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor het 'Wonen'. De realisatie van nieuwe woningen is echter niet mogelijk binnen de woonbestemming, daar woningvermeerdering is uitgesloten. Voorliggend bouwplan is dan ook strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
Uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving. Het plangebied is weergegeven met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de bestaande situatie van het dorp en het plangebied gegeven. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan de vigerende ruimtelijke beleidskaders. Hoofdstuk 4 gaat in op de geldende randvoorwaarden en planologisch relevante (milieu)aspecten voor het plan, waarna in het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de toelichting van de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk gemaakt en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de resultaten van de planologische procedure.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Beoogde Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven. De ruimtelijke structuur wordt beschreven aan de hand van een korte (historische) beschrijving van de gemeente Rucphen, de dorpskern St. Willebrord en een beschrijving van de huidige inrichting en gebruik van het plangebied.
2.2 Gemeente Rucphen
Het plangebied is gelegen in de gemeente Rucphen, een grote landelijke gemeente in het westen van de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 22.457 inwoners (CBS, 31 mei 2018). De gemeente bestaat uit de kernen Rucphen, Sprundel, Schrijf, Sint Willebrord en Zegge. Binnen de gemeente Rucphen zijn veel verschillen in het ruimtelijk structuurbeeld aanwezig; iedere dorpskern heeft zijn eigen karakter.
2.3 St. Willebrord
Ontstaansgeschiedenis
De plaats waar nu Sint Willebrord is gelegen was oorspronkelijk voornamelijk bedekt met veenlagen, die moerassig en ontoegankelijk waren. Bepalend voor de ontginning en de ontwikkeling van het gebied is de turfwinning geweest. Na 1250 was voor de groeiende stadsbevolking en voor de stedelijke nijverheid steeds meer brandstof nodig. Het veen werd afgegraven, gedroogd, in turven gesneden en per boot afgevoerd. Het vervoer gebeurde in speciaal gegraven kanaaltjes en vervolgens met grotere schepen over de hoofdkanalen naar de steden. In de omgeving van Sint Willebrord waren fijnmazige vaartenstelsels aanwezig. Nadat het veen was weggegraven, bleven de onderliggende zandgronden over. Er ontstond een vestigingspatroon van boerderijzwermen. De wat hogere gronden waren niet overal geschikt als landbouwgrond. Daar waren slechts kleine vruchtbare ‘landbouweilandjes’ gelegen tussen de heidevelden, afgegraven moeren en andere ‘woeste gronden’. Sint Willebrord is rondom een dergelijk ‘landbouweilandje’ ontstaan. De heidevelden werden gebruikt voor het weiden van schapen. Soms was de beweiding zo intensief, dat plaatselijk de wind vat kreeg op het losse zand en zandverstuivingen ontstonden. Sint Willebrord is, in vergelijking met andere nabijgelegen nederzettingen, de jongste kern. Pas rond 1600 vestigden zich op deze plek de eerste bewoners. De heidenederzetting die oorspronkelijk ’t Heike werd genoemd, bestond uit een groep verspreid liggende, kleine boerderijen. Nadat in 1842 een parochie werd gesticht en de naam werd gewijzigd in St. Willebrord, trad een verdichting van bebouwing op rond de Sint Willebrorduskerk.
Ruimtelijke structuur
Kenmerkend voor de kern St. Willebrord is dat de huidige stedenbouwkundige structuur gedeeltelijk de oude verkavelingsstructuur van het agrarisch cultuurlandschap weerspiegelt. Bij de naoorlogse uitbreiding van het dorp is de bebouwing langs bestaande (land)wegen geplaatst en heeft uitbreiding voor een belangrijk deel kavelsgewijs plaatsgevonden. Het Processiepark van de Onze Lieve Vrouwekerk vormt het ruimtelijke centrum van het dorp. Het onderhavige plangebied is gelegen in de westelijke dorpsrand.
2.4 Bestaande Situatie Plangebied
De bestaande woningen worden ontsloten via de Lijsterbesstraat, een zandpad dat een verbinding vormt tussen de Populierenstraat en de Kaaistraat. Aan het zandpad zijn momenteel twee grondgebonden woningen gelegen die ook ontsloten worden via dit zandpad. Het plangebied bestaat uit deze bestaande woningen met bijbehorende erven en tuinen. De gronden zijn gelegen op de overgang van het stedelijk gebied naar het buitengebied. Vanuit het plangebied is er dan ook direct zicht op het open buitengebied. Ter plaatse is sprake van grondgebonden vrijstaande woningen bestaande uit één bouwlaag met kap. De percelen hebben momenteel, vanwege de opgaande begroeiing in de tuin en de aanwezigheid van een erfafscheiding in de voortuin, een relatief ontoegankelijke aanblik.
2.5 Beoogde Situatie Plangebied
Initiatiefnemers zijn voornemens om in de (zij)tuinen behorend bij de bestaande woningen aan de Lijsterbesstraat 23 en 25 ieder één woning te realiseren. Dit betekent dat er binnen de woonbestemming twee grondgebonden woningen worden toegevoegd. Het betreffen beide vrijstaande woningen, bestaande uit één bouwlaag met kap. De nieuwe woningen worden gesitueerd in dezelfde gevellijn als de bestaande woningen. Ter plaatse worden parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien.
2.6 Verkeer En Parkeren
De parkeernormen van de gemeente Rucphen zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Rucphen 2017. In deze nota is vastgelegd dat voor vrijstaande koopwoningen in een gebied dat is aan te merken als ‘overige bebouwde kom’ minimaal 2,3 parkeerplaats per woning dient te worden aangelegd. In het onderhavige plan wordt ruimschoots aan deze norm voldaan door per woning drie parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.
Het plangebied wordt ontsloten via de Lijsterbesstraat. Dit betreft een bestaand zandpad, waarlangs de bestaande woningen reeds ontsloten worden. Gezien de intensiteit die vergroot wordt als gevolg van het toevoegen van twee woningen, maar niet dermate groter is dan vergeleken met de bestaande intensiteit, bestaat er voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Bovendien is ter plaatse enkel sprake van bestemmingsverkeer. Om de bereikbaarheid te verbeteren voor zowel bestemmingsverkeer als ook hulpdiensten wordt het bestaande zandpad door de initiatiefnemer voorzien van halfverharding en verbreed tot ten minste 5 meter.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 2012
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op onderhavig plan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk.
3.2.2 Beleid en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Voorliggend plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en het radarstation op vliegbasis Woensdrecht. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. De maximale toegestane hoogte van bouwwerken in het radarverstoringsgebied van radarstation Woensdrecht bedraagt 113 meter boven N.A.P. In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt boven de genoemde hoogtes. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation.
Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en Woensdrecht. De blauwe aanwijzer toont de ligging van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
Voor het plangebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. De aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 5' komt hieruit voort en stelt beperkingen aan de hoogtematen ter plaatse van het plangebied. De beoogde situatie ziet echter niet toe op dergelijke hoogtes zoals begrensd. Het is dus niet van invloed op onderhavig planvoornemen.
Bijlage 8 bij Verordening luchthavenbesluit luchthaven Breda International Airport.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plan geen regels uit het Barro en de Rarro van toepassing, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2017
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
- a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
- e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
- a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-oppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van twee grondgebonden woningen mogelijk. De ontwikkeling is reeds gelet op de kleinschalige omvang niet als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft niet te worden doorlopen.
Conclusie
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers-en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Beoordeling
Met de Omgevingsvisie Noord-Brabant kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Hiermee kiest de provincie een blikveld dat enigszins boven het huidige initiatief uit stijgt. Het voorliggend initiatief is passend binnen de omgeving en zorgt voor een kwalitatieve verdichting van het bestaand stedelijk gebied. Dit past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is relatief kleinschalig en betreft een inbreidingslocatie in het bestaand stedelijk gebied van St. Willebrord. Het voornemen past binnen de kernwaarden zoals door de provincie Noord-Brabant zijn geformuleerd in haar Omgevingsvisie.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden en worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is binnen de Interim omgevingsverordening gelegen binnen het 'Stedelijk gebied'. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Omgevingsverordening. Ten eerste moet worden voldaan aan de regels voor ontwikkeling binnen het 'Stedelijk gebied'. Daarnaast moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit van de ruimtelijke kwaliteit. De toetsing wordt hierna uitgevoerd.
Uitsnede kaartbeeld stedelijke ontwikkeling van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is aangeduid met de rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling
Toetsingskader
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van twee woontitels in het bestaand stedelijk gebied van St. Willebrord. De nieuwbouw van woningen is toegestaan binnen het Stedelijk gebied als bepaald in artikel 3.42 Iov, mits passend binnen de woningbouwafspraken zoals deze op regionaal niveau zijn bepaald en mits de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Uit de regionale woningbouwafspraken, gemaakt in het document 'Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West 2019' volgt dat vanuit zorgvuldig ruimtegebruik in de regio primair ingezet wordt op het bestaand stedelijk gebied en de kansen voor transformatie en herbestemming. In dit document geeft de gemeente Rucphen aan dat 60% van de woningbouwplannen binnen de gemeente op inbreidingslocaties is gelegen.
De prognose inzake de woningbouwbehoefte toont dat er tot aan 2028 behoefte is aan de bouw van minimaal 365 en maximaal 525 woningen. Er bestaat in de woningbouwprogrammering een harde plancapaciteit van 295 woningen. Binnen de woningbouwprogrammering bestaat voldoende ruimte om te voorzien in de bouw van twee woningen in onderhavig plangebied. Derhalve past het plan binnen de regionale afspraken.
Onderhavige ontwikkeling betreft voorts een ‘duurzame stedelijke ontwikkeling’: de ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door gebruikmaking van een inbreidingslocatie. Tevens bevordert het plan een gezonde leefomgeving door woningen te realiseren binnen de kern van St. Willebrord, alwaar voorzieningen per fiets te bereiken zijn. Tot slot wordt de mogelijkheid tot productie en gebruik van duurzame energie niet belemmerd.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in artikel 3.42 Iov.
Artikel 3.12 Boringsvrije zone
Een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Een deel van de noord- en noordwestzijde van het plangebied is gelegen binnen deze zone. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is daarom een beschermende gebiedsaanduiding opgenomen.
Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Toetsingskader
In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- a. zorgvuldig ruimtegebruik;
- b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
- c. meerwaardecreatie.
Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:
- 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
- er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
- b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.
Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:
- 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
- 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
- a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
- c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
- 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
Ad c) - meerwaarderecreatie:
- 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
- a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
- b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
- 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
Beoordeling
Voorwaarden ad a:
- a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan sprake.
- b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.3 getoetst.
- c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van het beoogde bouwvlak en de bestemmingen zijn zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.
Voorwaarden ad b:
- a. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten.
- b. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief behoeft geen nieuwe infrastructuur te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer is beschreven in hoofdstuk 2.
- c. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in hoofdstuk 4. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.
Voorwaarden ad c:
Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan meerwaardecreatie door te voorzien in de woningbouwopgave binnen bestaand stedelijk gebied. Hierdoor blijft het buitengebied ontlast.
Conclusie
Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Toekomstvisie Puur Rucphen 2030
Toetsingskader
In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 't moet, naar samenwerking omdat 't loont. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:
- 1. Aantrekkelijk wonen;
- 2. Vrijetijdseconomie;
- 3. Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
- 4. Overheidsparticipatie;
- 5. Regionale samenwerking.
De gemeente Rucphen wil haar aantrekkingskracht versterken voor mensen die graag rustig en landelijk willen wonen, maar wel dichtbij (groot)stedelijke voorzieningen en werk. De gemeente Rucphen handelt vanuit de overtuiging dat de meeste inwoners goed in staat zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun huidige en toekomstige woon- en leefsituatie. Meegroeien met de samenleving is het uitgangspunt. Zelf bouwen zit in de genen van de inwoners van de gemeente. (Collectief) particulier opdrachtgeverschap wordt dan ook gestimuleerd. Aandachtspunten bij (zelf)realisatie zijn groene inpassing, duurzaamheid (isolatie/energie) en levensloopbestendigheid.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling ziet toe op de bouw van woningen waardoor vooral keuze 1 van belang is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van twee extra woningen en betreft een particulier initiatief. Dit past binnen het uitgangspunt om mee te groeien met de samenleving en het stimuleren van particulier opdrachtgeverschap.
Conclusie
Voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de toekomstvisie Puur Rucphen 2030.
3.4.2 Woonvisie gemeente Rucphen 2020 - 2024
Toetsingskader
In de Woonvisie 2020 - 2024 van de gemeente Rucphen wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid / doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen.
Het aantal inwoners van de gemeente Rucphen stijgt nog steeds en groeit in de gemeente Rucphen nog beperkt verder, met een ontgroening aan de onderkant en een sterke vergrijzing aan de bovenzijde. Met name door de afname van de gemiddelde woningbezetting, is er dus een behoefte om het aantal woningen uit te breiden. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen wel levensloopbestendig moeten worden gerealiseerd. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor met name starterswoningen, om starters/jongeren kansen te bieden in de dorpen binnen de gemeente Rucphen.
In de woonvisie wordt er van uitgegaan dat voor de komende 5 jaar een behoefte bestaat aan 500 nieuwe woningen. Achterblijvende nieuwbouw in de afgelopen jaren door de economische crisis en momenteel juist een verhitte koopmarkt leiden tot een behoefte aan 50-100 nieuwbouwwoningen per jaar. Benadrukt wordt een behoefte aan goedkope en middeldure koopwoningen tot € 300.000,-.
De te realiseren 500 nieuwbouwwoningen van 2020-2024 in de gemeente Rucphen zijn gedifferentieerd naar kern en naar woningtype. Dit zijn de ambities per kern, vraag en aanbod bepalen uiteindelijk de concrete invulling per kern.
Woningbouwambitie per kern. Bron: Woonvisie 2020-2024.
Beoordeling
Een van de belangrijkste kwaliteiten van de kern St. Willebrord volgens de bewoners is het ruime wonen in een groen woonmilieu. Onderhavige ontwikkeling biedt de mogelijkheid om twee vrijstaande woningen toe te voegen, aan de rand van de kern St. Willebrord. Ter plaatse is sprake van een groen woonmilieu, dat aantrekkelijk kan zijn voor doorstromers. Met het onderhavige initiatief wordt tegemoet gekomen aan de vraag naar het wonen in een groen woonmilieu, nu deze ziet op de realisatie van twee vrijstaande woningen op ruime percelen.
Conclusie
Onderhavig initiatief is passend binnen de woonvisie van de gemeente Rucphen.
3.4.3 Structuurvisie Rucphen 2030
Toetsingskader
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.
Rucphen wil de aantrekkingskracht versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk. De belangrijkste opgave voor de gemeente is het verbeteren van de uitstraling van de grootste kernen. Om deze aantrekkelijker te maken voor inwoners en recreanten, wil de gemeente de relatie van de kernen met het buitengebied herstellen door het terugbrengen van groen, een groene dooradering, een groen hart en groene randen. Algemeen uitgangspunt voor de drie grootste kernen, waaronder St. Willebrord, is meer kwaliteit en levendigheid door ruimte voor maatschappelijke voorzieningen zoals multifunctionele centra, horeca met terrassen en ruimte voor wonen. De woningvoorraad moet worden afgestemd op de wensen van de inwoners. De opgave is breed: voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw, e.d. De voorkeur van de gemeente Rucphen gaat uit naar het invullen van deze woningbouwbehoefte via inbreiding en nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen.
Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Rucphen 2030. Het plangebied is weergegeven met een rode ster.
Beoordeling
Blijkens de visiekaart is het plangebied gelegen in het gebied 'versterken uitstraling dorpskernen'. In het gebeid 'versterken uitstraling dorpskernen' is het uitgangspunt dat versterking van de uitstraling van de grote kernen noodzakelijk is om zo de woonkwaliteit en de recreatieve aantrekkelijkheid van de gemeente te vergroten. De grote kernen zijn stenig en hebben hun relatie met het buitengebied verloren. Het beleid is gericht op herstel van deze relatie. In het groenstructuurplan is aangegeven hoe: landschappelijke dooradering van de dorpen, een groen dorpshart en groene dorpsranden. Het onderhavige initiatief betreft de realisatie van maximaal twee vrijstaande woningen aan de rand van de kern St. Willebrord. Onderhavig plangebied bestaat momenteel uit twee bestaande woningen met tuinen. In deze tuinen worden twee extra woningen toegevoegd. Onderhavige ontwikkeling is kleinschalig van aard, waardoor het voorzien in een landschappelijke dooradering van de kern niet mogelijk is. Wel zal ter plaatse meer relatie ontstaan tussen de kern en het naastgelegen buitengebied. Ten aanzien van het toevoegen van woningen vormt de woonvisie het afwegingskader. Hieraan is reeds in paragraaf 3.4.2 getoetst.
Conclusie
De beoogde bouw van maximaal twee woningen is passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.
3.4.4 Visiedocument Groenbeleid Rucphen en Groene Kaart, 2008
Toetsingskader
Het Visiedocument Groenbeleid Rucphen van oktober 2008 beschrijft de waarden van groen voor luchtkwaliteit, speelruimte, economie, gezondheid, natuur, water, leefbaarheid en ruimtelijke waarde. Het rapport geeft verder aan dat de (beeld)kwaliteit van groen sterk afhankelijk is van het plan- en ontwerpproces van ruimtelijke projecten en dat daarom vroegtijdige afstemming noodzakelijk is. Bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied is het van belang dat knelpunten, zoals te weinig groen en een hoge parkeerdruk inzichtelijk worden gemaakt en daar rekening mee wordt gehouden in het plan. Ook dient bekend te zijn of er binnen de invloedssfeer van het plan bomen aanwezig zijn, zodat hier een overwogen keuze in gemaakt kan worden. Als extra toetsingskader is een Groene Kaart (november 2010) opgesteld. Op deze kaart zijn waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen plus houtopstanden opgenomen.
Uitsnede Groene Kaart. De ligging van het plangebied wordt aangegeven met de blauwe contour.
Beoordeling
Uit de Groene Kaart blijkt dat ten noorden van het plangebied waardevolle particuliere houtopstanden aanwezig zijn in de vorm van puntvormige elementen (bomen). Met het planvoornemen worden geen relevante groenstructuren gekapt. De waardevolle groenelementen in de nabijheid van het plangebied blijven dan ook behouden. Enkel zal sprake zijn van beheer in de vorm van dunning. De ontwikkeling voldoet hiermee aan de Groene Kaart.
Conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de Groene Kaart. Er zijn vanuit het visiedocument groenbeleid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.4.5 Groenstructuurplan Rucphen
Toetsingskader
Met het Groenstructuurplan Gemeente Rucphen ‘Landschap onthuld' zet de gemeente een beleidslijn uit voor de toekomst van het groen in de vijf kernen. Door de relatie met het landschap buiten de bebouwde kom te herstellen en meer variatie te bieden op wijkniveau wordt een duurzaam ‘frame’ aangelegd met een lange levensduur. Door groenstructuren te ontwikkelen die gerelateerd en ontleend zijn aan en geïnspireerd zijn op de ontstaansgeschiedenis, het omliggende landschap, de stedenbouwkundige opbouw en de verkeer- en ontsluitingsstructuur houden de dorpskernen hun ‘eigen’ verhaal overeind.
Uitsnede groenstructuurkaart kern St. Willebrord. Het plangebied is aangeduid met de rode ster.
Beoordeling
Op de Groenstructuurkaart is het plangebied aangeduid als onderdeel van de dorpskern. Ten noorden van het plangebied is de aanduiding 'dorpsrand' opgenomen, waarin contact met natuur en landschap wordt nagestreefd. Onderhavige gronden zijn gelegen op de overgang van het stedelijk gebied van de kern St. Willebrord naar het buitengebied. Ten noorden van het plangebied is sprake van een groene dorpsrand als overgang naar het buitengebied. Deze dorpsrand blijft behouden met onderhavig plan. Ter plaatse worden geen wijzigingen aan de groenstructuur voorzien.
Conclusie
Onderhavig initiatief is passend binnen het Groenstructuurplan van de gemeente Rucphen.
3.4.6 Beleidsregel "Criteria voor particulieren die op eigen grond één woning wensen te bouwen"
Toetsingskader
In de herijkte woonvisie 2008 - 2012 - vastgesteld door de gemeenteraad op 20 maart 2008 - is aangegeven dat het wenselijk is om de criteria die van toepassing waren in de Woonvisie 2005 - 2010 voor het bouwen van woningen door particulieren op eigen grond, te verruimen. Daarbij heeft de raad de uitgangspunten als volgt geformuleerd: “De gemeente zal op een zorgvuldige wijze onder voorwaarden medewerking verlenen aan woningbouw op particuliere kavels. Uitgangspunt is dat daarbij de gehele bebouwde kom als zoekgebied zal worden beschouwd. De gemeente maakt een voorstel, waarbij een soepele houding wordt aangenomen”. Op basis van deze opdracht heeft het college een beleidskader als toetsingscriterium vastgesteld.
Beoordeling
Ter beoordeling of medewerking wordt verleend voor het bouwen van een woning op eigen grond, zijn in de beleidsregel een aantal planologische criteria geformuleerd. Navolgend wordt per criteria ingegaan of wordt voldaan het betreffende criterium.
1. De locatie is gelegen in een van de bestemmingsplannen voor de bebouwde kommen.
Met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Kom St. Willebrord" is hiervan sprake.
2. De locatie betreft de opvulling van een ruimte in het straatbeeld die - in geval van een binnenstedelijke uitbreiding - aan één kant is omgeven door (woon)bebouwing.
Met de bestaande woningen aan de Lijsterbesstraat 23 en 25 is hiervan sprake. Het onderhavige initiatief betreft voorts een binnenstedelijke uitbreiding.
3. De locatie heeft een breedte van minimaal 15 meter. Een kleinere stramienmaat dan 15 meter kan worden toegestaan, indien het straatbeeld ter plaatse van de locatie waarvoor
een verzoek word gedaan, wordt gekenmerkt door een kleinere stramienmaat. De minimale breedte is alsdan nooit kleiner dan 12 meter.
Beide locaties hebben een breedte van meer dan 15 meter.
4. De locatie heeft een diepte van minimaal 25 meter. Het college kan hiervan afwijken als
het perceel een oppervlakte van minimaal 400 m² heeft.
Beide locaties hebben een diepte van meer dan 25 meter.
5. Invulling van de locatie is passend binnen de stedenbouwkundige opzet van de straat.
Aan de Lijsterbesstraat zijn thans enkel vrijstaande woningen gesitueerd. Met de toevoeging van twee vrijstaande woningen wordt dit straatbeeld voortgezet. Het plan is daarmee passend binnen de stedenbouwkundige opzet van de Lijsterbesstraat.
6. De locatie is rechtstreeks gelegen aan de openbare weg.
De locatie ligt aan de Lijsterbesstraat. Deze weg is openbaar toegankelijk.
7. De locatie mag niet zijn gelegen binnen milieuhygiënische belemmeringzones.
Hiervan is geen sprake. Dit is nader verantwoord in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
8. De locatie moet passen binnen de uitgangspunten van de Wet Geluidhinder.
Hiervan is sprake. Dit is nader verantwoord in paragraaf 4.8 van deze toelichting.
9. De economische uitvoerbaarheid van realisering van woningbouw op de locatie moet door de aanvrager gewaarborgd worden (exploitatieovereenkomst, bouwrijpmaken, planschade laten onderzoeken en uitbetalen).
Het plan is economisch uitvoerbaar. Dit is nader gemotiveerd in hoofdstuk 6 van deze toelichting.
10. De gemeente zal medewerking verlenen in de vorm van een partiële planherziening. De kosten van planontwerp en planprocedure komen voor rekening van de aanvrager.
Initiatiefnemers dragen de kosten voor het planontwerp en de planprocedure.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de beleidsregel "criteria voor particulieren die op eigen grond één woning wensen te bouwen".
3.4.7 Nota uiterlijk van bouwwerken
Toetsingskader
De gemeenteraad heeft op 18 september 2019 de ‘Nota uiterlijk van bouwwerken Rucphen 2019’ vastgesteld. Per 1 oktober 2019 is welstandstoetsing voor nagenoeg de gehele gemeente afgeschaft. In de nota is opgenomen dat enkel nog voor rijksmonumenten, cultuurhistorische waardevolle panden en Leisuregebied Binnentuin welstandsregels gelden. Daarnaast is een excessenregeling van kracht zodat tegen excessen opgetreden kan worden. Met het nieuwe beleid krijgen inwoners en bedrijven ruimte om zelf invulling te geven aan hun bouwwerken (kwaliteit).
Beoordeling en conclusie
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of welstandsregels van toepassing zijn. Voor voorliggend plan zijn geen welstandsregels van toepassing.
Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante (Milieu)aspecten
4.1 Inleiding
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r.
Achtereenvolgens worden behandeld:
- bodem;
- waterhuishouding;
- cultuurhistorie;
- archeologie;
- ecologie;
- akoestiek;
- bedrijven en milieuzonering;
- geur en veehouderij;
- externe veiligheid;
- kabels en leidingen;
- luchtkwaliteit;
- milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied is momenteel al sprake van een woonbestemming. De gronden worden dan ook al gebruikt voor het wonen als tuin behorend bij de bestaande woningen. Gesteld kan worden dat de gronden reeds geschikt zijn voor de functie wonen. Ten behoeve van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt te zijner tijd een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit ter plaatse inzichtelijk te maken.
Conclusie
De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.
4.3 Waterhuishouding
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 – 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
- het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
- het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
- inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
- helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfunctie van het watersysteem;
- het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
- afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
- een duurzame energiewinning.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Aa en Maas 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- a. de waterparagraaf schriftelijke instemming heeft verkregen van het waterschap en de maatregelen in de waterparagraaf zijn uitgevoerd, of voor zover;
- b. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
- c. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
- d. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
- e. de toename aan verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
- a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
- b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.
Uitsnede van de Keurkaart van het waterschap Brabantse Delta waarop het plangebied is aangeduid met een rode ster. Bron: brabantsedelta.webgispublisher.nl, 2019.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022
De gemeente Rucphen heeft samen met het Waterschap Brabantse Delta, de provincie Noord-Brabant en Brabant Water het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 opgesteld. De term verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Hierbij is er voor de gemeente sprake van drie zorgplichten:
- a. zorgplicht voor inzameling en transport stedelijk afvalwater;
- b. zorgplicht voor afvloeiend hemelwater;
- c. zorgplicht voorkomen structureel nadelige gevolgen van grondwater.
De gemeente dient zorg te dragen voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen. Deze taakverantwoordelijkheid geldt alleen indien de burger niet zelf op eigen terrein het hemel- en grondwater doelmatig kan verwerken. De uitvoering van werkzaamheden wordt intern integraal afgestemd en bij voorkeur gecombineerd met wegbeheer en reconstructie van de openbare ruimte zodat kosteneffectief 'werk-met-werk' gemaakt kan worden.
Voorgesteld wordt om te kiezen voor risicogestuurd rioolbeheer. Hiermee kan naar verwachting voldoende invulling worden gegeven aan de gemeentelijke zorgplicht en en kan de stijging van de rioolheffing op een aanvaardbaar niveau worden gehouden, conform de ambities van de betrokken overheidsinstanties.
Beoordeling
Uit de kaarten behorend bij de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 volgt dat het plangebied niet is gelegen binnen een beschermd gebied dat volgt uit de Keur. Er is derhalve geen specifiek beschermingsregime uit de Keur van toepassing. Verder is het plangebied ook niet gelegen binnen een beschermingszone van een grondwaterwingebied.
De beoogde woningen zijn voorzien op gronden die momenteel in gebruik zijn als tuin en zijn niet verhard. Het verhard oppervlak (bebouwing en erfverharding) zal in de nieuwe situatie toenemen, maar niet meer bedragen dan 2.000 m2. Conform het beleid en regelgeving van het waterschap is bij een toename van minder dan 2.000 m2 verhard oppervlak de aanleg van retentie niet noodzakelijk.
In zijn algemeenheid is voor de waterhuishouding in nieuwe projecten de realisatie van een duurzaam gescheiden systeem uitgangspunt. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op (niet vervuilde) terreinverhardingen, zoveel als mogelijk apart dient te worden ingezameld en dat alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De hoeveelheid afvalwater die getransporteerd wordt naar de rioolzuiveringsinstallatie zal hiermee beperkt toenemen. Voor onderhavig project wordt het schone hemelwater zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze afgevoerd. Het afvalwaterriool van de woningen wordt opgevangen in een septic tank, gelijk aan de woningen aan de Lijsterbesstraat 23 en 25. De effecten van de ruimtelijke ontwikkeling blijven hierdoor hydrologisch neutraal. Het hemelwater dient afgevoerd te worden naar oppervlaktewater of een infiltratievoorziening in de bodem. Lijsterbesstraat 23 en 25 zijn voorzien van een IBA Klasse II en ten behoeve van afvalwater van elke nieuwe woning dient ook een IBA II gerealiseerd te worden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de waterhuishouding binnen het plangebied wordt gerespecteerd.
4.4 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) uit 2010. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in de regio ‘West-Brabantse Venen’, zoals aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. In de ‘West- Brabantse Venen’ heeft de winning en het transport van turf het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten van) turfvaart en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk gemaakt. Op de afgeveende gronden worden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en productiebossen aangelegd. Het plan is op de schaal van de hele regio echter een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling die geen specifieke aanknopingspunten biedt om invulling te geven aan het beleid voor de regio.
Voor het overige zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig in de directe omgeving van het plangebied.
Conclusie
Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied.
4.5 Archeologie
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beleid gemeente
Om het aspect archeologie goed mee te wegen in een gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. In 2019 heeft de gemeente op basis van verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen en verschillende archeologische onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd besloten haar bestaande archeologiekaart en het bijbehorende beleid te herzien. Het resultaat is een nieuwe Nota Archeologie met bijbehorende Archeologische Beleidskaart.
Beoordeling
Volgens de Advies archeologische beleidskaart van de gemeente Rucphen liggen de gronden in onderhavig plan binnen het archeologisch beleidadviesgebied 3. Voor gronden binnen dit gebied geldt een onderzoeksplicht bij een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m2 en een diepte van 50 cm. Onderhavig initiatief overschrijdt deze grenswaarden, waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is. ADC Archeoprojecten heeft voor het plangebied een archeologisch inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
Het plangebied bevindt zich ter plaatse van een terrasafzettingswelving met daarop een laag dekzand. Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de natuurlijke ondergrond uit kalkloos zwak siltig, matig fijn zand bestaat. Deze afzetting wordt geïnterpreteerd als dekzand (Laagpakket van Boxtel, Formatie van Boxtel). Hierop bevindt zich een 55 tot 80
cm dik akkerdek.
De oorspronkelijke top van de in het gebied aanwezige dekzanden wordt beschouwd als een potentieel archeologisch niveau voor de periode Laat-Paleolithicum tot Neolithicum. Dit niveau bleek echter in het merendeel van de boringen door landbouwkundig gebruik van de locatie te zijn opgenomen in het akkerdek. Vindplaatsen uit genoemde periode zullen, omdat zij hoofdzakelijk uit vondststrooiingen bestaan, grotendeels zijn verstoord. In de boringen 1 t/m 3 die ter plaatse van een voormalige erf zijn verricht, zijn geen vondsten of lagen aangetroffen die hiermee in verband gebracht kunnen worden. Ook in boring 2, die ter plaatse van het op het minuutplan van 1832 weergegeven woonhuis is verricht, zijn geen vondsten of lagen aangetroffen die aan deze bebouwing te koppelen zijn. De bodemprofielen in dit deelgebied komt overeen met de bodemprofielen in het oostelijke deelgebied waar op basis van oude kaarten geen resten van een Nieuwetijds erf zijn aan te treffen.
De verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum – Mesolithicum alsook voor de Nieuwe tijd dient naar laag te worden bijgesteld. De lage verwachting voor de overige perioden dient te worden gehandhaafd. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het plangebied wordt vrijgegeven voor archeologische waarden. Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om te wijzen op de plicht om archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het planvoornemen doet geen afbreuk aan archeologische waarden binnen het plangebied.
4.6 Ecologie
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.
Beoordeling
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft de ‘De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld’ op Belgisch grondgebied, welke is gelegen op een afstand van circa 13,2 km. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Gelet op de aard van onderhavig initiatief en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, is er geen sprake van relevante emissies.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming.
4.7 Flora En Fauna
Toetsingskader
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb.De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Door Veldbiologische Werken is in mei 2019 een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Rapportage daarvan is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. De percelen zijn momenteel ingericht als tuin met gemaaide gazons, conifeer- en struikbeplantingen, conifeerhagen, fruitbomen en andere loofbomen. Er zijn geen gebouwen of andere opstallen aanwezig. Uitgaande van de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en de te verwachten effecten van de voorgenomen ingreep wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermde soorten. Ten allen tijde dient wel de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Conclusie
Behoudens het in acht nemen van de algemene zorgplicht zijn er voor het plan geen gevolgen ten aanzien van (beschermde) soorten.
4.8 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, bestemmingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art. 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van de Canadastraat, de Kastanjestraat, de Lijsterbesstraat en de Populierenstraat. Ter plaatse is een maximum snelheid toegestaan van 60 km/u. Daarnaast ligt het plangebied binnen de invloedssfeer van de Hazelaarstraat, waar een maximum snelheid geldt van 50 km/u binnen de bebouwde kom en 60 km/u buiten de bebouwde kom. De Roever Omgevingsadvies heeft in mei 2019 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor het toevoegen van de beoogde woningen. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden ter plaatse van de beoogde bouwvlakken. Het aanvragen van hogere waarde is dan ook niet noodzakelijk. Ook de cumulatieve geluidbelasting, van belang voor het aantonen van een goed woon- en leefklimaat, wordt niet overschreden. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste 50 dB, daar waar 53 dB is toegestaan. Een onderzoek naar de geluidwering van de toekomstige gevels is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse sprake is van een acceptabel leefklimaat.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Bedrijven zijn hierin opgenomen in een tabel, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan (enigszins) van afgeweken worden in situaties waarin geen sprake is van een rustige woonwijk of bij afwijkende bedrijven. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
Beoordeling
Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering zijn zowel de op dit moment in het plangebied en omgeving aanwezige functies als de planologisch mogelijk te maken functies beschouwd. Geconstateerd is dat het plangebied niet is gelegen binnen een 50 dB(A) contour die op basis van de Wet geluidhinder rondom gezoneerde bedrijventerreinen is gelegen. Ten aanzien van het garanderen van een goed woon- en leefklimaat is de omgeving van het plangebied in een straal van 100 meter rondom het plangebied gescreend op het voorkomen van milieuhinderlijke bedrijvigheid. Een straal van 100 meter komt overeen met de grootste afstand behorende bij categorie 3 bedrijven genoemd in de VNG publicatie. Uit deze beoordeling is gebleken dat er binnen deze afstand geen relevante milieuhinderlijke bedrijvigheid is gelegen, met uitzondering van de veehouderij aan de Kastanjestraat 25.
De gemeente Rucphen hanteert in het buitengebied ten aanzien van agrarische bedrijvigheid een wijze van zoneren die uitgaat van richtafstanden. Hierbij wordt de gebiedstypering 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' gebruikt, waardoor richtafstanden als opgenomen in de VNG-publicatie niet met één afstandsstap mogen worden teruggebracht. Aan de Kastanjestraat 25 is een (niet-intensieve) rundveehouderij gelegen. Op basis van de VNG-publicatie worden inrichtingen voor het 'fokken en houden van rundvee' (SBI-1993: 0121) gecategoriseerd als milieucategorie 3.2-bedrijven. Maatgevend is het aspect geur (richtafstand: 100 meter). Op dit aspect wordt in de volgende deelparagraaf separaat ingegaan, op basis van het specifiek daarvoor geldende toetsingskader. Voorts gelden richtafstanden voor geluid (30 meter) en stof (30 meter). De richtafstanden worden in beginsel gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning of bijbehorend bouwwerk die planologisch mogelijk is (p. 77 VNG-publicatie). De veehouderij is bestemd als 'Agrarisch'. Deze bestemming wordt gescheiden van het plangebied door de verkeersbestemming, en is op 5 meter van de bestaande bestemming 'Wonen' gelegen. Aldus geldt dat de richtafstanden overlappen met het plangebied. De richtafstanden dienen gemotiveerd te worden toegepast, hiervan kan zodoende worden afgeweken.
De voor de woning hindergevende activiteiten (geluid, stof) vinden binnen de inrichting in hoofdzaak plaats in de bedrijfsgebouwen. Het betreft dan met name het aanvoeren van bulkvoer, kuilvoer en vee en het afvoeren van kadavers, mest en vee (transport, laden en lossen). Ook komt geluid en stof vrij bij werkzaamheden als voederen in de dierenverblijven. Het beweiden van dieren behoort niet tot de hindergevende activiteiten. Gelet hierop kan uit worden gegaan van het meten van richtafstanden vanuit de grens van het bouwvlak van de veehouderij. Het bouwvlak van de veehouderij is op 5 meter afstand van het onderhavige plangebied gelegen.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij en de geurverordening van de gemeente Rucphen geldt dat het zuidelijk deel van het bouwvlak niet kan worden gebruikt voor het (realiseren van bebouwing voor het) fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren (50 meter afstand tot bestaande woningen aan de Lijsterbesstraat 23 en 25, deze afstandsmaat wordt nader toegelicht in paragraaf 4.10 van deze toelichting). Tevens geldt op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening" (art. 3.2.1, sub a, onder e) dat op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' uitbreiding van de bestaande oppervlaktemaat aan bedrijfsbebouwing niet is toegestaan. Deze aanduiding is gelegen ter plaatse van het bouwvlak van de veehouderij aan de Kastanjestraat 25. Aldus geldt dat het zuidelijk deel van het bouwvlak niet kan worden benut.
De richtafstand vanaf deze 50-meter grens tot aan de bestaande bestemming 'Wonen' aan de Lijsterbesstraat 23 en 25 dient dus als uitgangspunt. Daar de toe te voegen woningen worden gebouwd in lijn met de bestaande woningen aan de Lijsterbesstraat 23 en 25 wordt de bestaande veehouderij niet in ontwikkelingsmogelijkheden van zijn bedrijfsvoering beperkt. Voorts geldt dat ook andere mogelijk geluid- en stofhinderlijke activiteiten (voeder- en mestopslag) op grond van het Activiteitenbesluit reeds niet mogelijk zijn in het zuidelijk deel van het bouwvlak. Bovendien is het plangebied is het gebruik voor de functie 'Wonen' op basis van het vigerende bestemmingsplan al toegestaan. Binnen de bouwvlakken is het mogelijk om milieugevoelige bebouwing op te richten. Bovendien kan vergunningvrij vanaf 1 meter achter de voorgevel van de bestaande gebouwen reeds milieugevoelige bebouwing worden gebruikt in bijvoorbeeld het kader van mantelzorg. Ter plaatse van de te realiseren woningen is aldus sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor onderhavige wijziging.
4.10 Geur En Veehouderij
Toetsingskader
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet worden gewaarborgd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat op plaatsen waar het vestigen van een (geur)gevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Verder moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen onevenredig in hun belangen worden geschaad. Om de milieucontouren te bepalen moet worden uitgegaan van de ‘omgekeerde werking’ van de milieuregelgeving. In de bestemmingsplantoets wordt daardoor getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan zou kunnen worden aan de eisen die de milieuregelgeving stelt.
Uitsnede ligging veehouderijen geprojecteerd op het vigerend bestemmingsplan. Ter plaatse van de rode sterren worden onderhavige woningen planologisch mogelijk gemaakt.
Beoordeling
In de nabije omgeving van het plangebied zijn drie veehouderijen gelegen. Het betreffen de veehouderijen aan de Canadastraat 13, Canadastraat 15 en de Kastanjestraat 25 in St. Willebrord. Gelet op de geuremissies en de ligging van de veehouderijen ten opzichte van het plangebied is de veehouderij aan de Kastanjestraat 25 maatgevend voor de geurbeoordeling.
Kastanjestraat 25
Voor de Kastanjestraat 25 is op 8 augustus 2016 een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer gedaan voor de volgende veebezetting:
- 16 zoogkoeien ouder dan 2 jaar (A2.100)
- 91 vleesstieren en overig vleesvee van 6 tot 24 maanden (A6.100).
Vaste afstanden
Voor zoogkoeien zijn in de Rgv geen geuremissiefactoren vastgesteld. Voor deze dieren gelden afstandseisen. Daarom zijn voor deze veehouderij de afstandscontouren in beeld gebracht. De afstandscontouren zijn bepaald in een worst-case situatie, uitgaande van de rand van het te benutten bouwvlak. De afstandseis bedraagt 50 meter. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de gevel-gevel afstand, welke ook 50 meter bedraagt. Door de aanwezigheid van de woningen aan de Lijsterbesstraat 23 en 25 is niet het gehele bouwvlak te benutten voor het realiseren van stallen. Daar de woningen in lijn worden gebouwd met de woningen aan de Lijsterbesstraat 23 en 25, en dit is geborgd in de regels door het opnemen van een gevellijn, wordt de veehouderij niet verder in zijn ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Het deel van het plangebied dat geschikt is voor 'Wonen' kan worden benut voor de realisatie van geurgevoelige objecten zonder dat de veehouderij in haar belangen wordt geschaad. Ter plaatse is dan ook sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat.
Voorgrondbelasting
Voor vleesstieren zijn in de Rgv geuremissiefactoren vastgesteld. De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid de standaardnormen aan te passen middels een gemeentelijke verordening. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de gemeente Rucphen in haar geurverordening een aangepaste geurnorm heeft vastgesteld. Daarom gelden de standaard geurnormen voor uit onderstaande tabel. Het plangebied betreft bebouwde kom. Daarom bedraagt de geurnorm 3 ouE/m3.
* het plangebied ligt in een concentratiegebied
De geurnorm van 3 ouE/m3 wordt ter plaatse van de bestaande woning aan de Lijsterbesstraat 23 bereikt. De geurbelasting kan ter plaatse van deze woning niet verder toenemen. Gesteld kan worden dat hierdoor de geurbelasting in de richting van het plangebied niet kan toenemen. Wanneer geurgevoelige objecten worden gerealiseerd in of achter de gevellijn in het plangebied wordt de veehouderij niet in haar belangen geschaad en is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat.
Geurcontour Kastanjestraat 25 worst-case
Achtergrondbelasting
De normen op grond van de Wgv gelden voor de geurbelasting van een individuele veehouderij. De (hoogste) geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object wordt ook wel ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.
De Wgv kent geen normen voor de achtergrondbelasting of de mogelijkheid dergelijke normen te stellen. De achtergrondbelasting die optreedt of op kan treden is dan ook een gevolg van de aanwezige veehouderijen en de individuele geurbelasting. De gemeenteraad heeft reeds beoordeelt of de milieukwaliteit (de mate van geurhinder) die behoort bij een bepaalde achtergrondbelasting acceptabel is en of deze past binnen de doelstellingen voor een gebied. Deze beoordeling is op onderstaande afbeelding voor de gehele gemeente weergegeven. Het plangebied ligt in een gebied waar sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Achtergrondbelasting, het plangebied is aangeduid met de rode ster.
Het plangebied ligt in een gebied met een 'goed' woon- en verblijfsklimaat. De achtergrondbelasting is geen knelpunt.
Conclusie
Wanneer geurgevoelige objecten buiten de worst-case geur- en afstandscontouren worden gebouwd is geen sprake van een knelpunt. Het bouwvlak en de gevellijn van onderhavig bestemmingsplan staan in lijn met de bestaande woningen aan de Lijsterbesstraat 23 en 25. Het plan vormt geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen veehouderij. Ter plaatse van de nieuwe woningen is bovendien sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.11 Externe Veiligheid
4.11.1 Inrichtingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Uitsnede van de risicokaart betreffende de inrichtingen. Het plangebied aangeduid met de rode aanwijzer. Bron: risicokaart.nl, 2019.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met chloorbleekloogtank (3 m3) aan de Kozijnenhoek 21c in Rucphen. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 850 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.
4.11.2 Transport en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Uitsnede van de risicokaart betreffende transportroutes. Het plangebied aangeduid met de rode aanwijzer. Bron: risicokaart.nl, 2019.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 1,18 kilometer van de Rijksweg A58 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour. Voor het groepsrisico gelden geen veiligheidsafstanden. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het plangebied vormt de ligging van de weg geen belemmering voor onderhavig voornemen. Voorts geldt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 1,8 kilometer van de spoorlijn tussen Etten-Leur en Roosendaal. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de spoorweg tot het plangebied vormt de ligging van de spoorweg geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.11.3 Buisleidingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Uitsnede van de risicokaart betreffende buisleidingen. Het plangebied aangeduid met de rode aanwijzer. Bron: risicokaart.nl, 2019.
Beoordeling
Om te beoordelen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde hogedruk aardgasleiding is gelegen op een afstand van circa 930 meter tot het plangebied. Gelet op de ruime afstand voor de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de buisleiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
4.12 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
- 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
- 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
- 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg
- 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 2 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Bovendien is blijkens de luchtkwaliteitskaart ter hoogte van het plangebied geen sprake van een hoge achtergrondbelasting inzake fijnstof of stikstofdioxide. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.13 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1
- a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
- 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
- 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.
4.14 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
- 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
- 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling
Met het onderhavige planvoornemen is er sprake van de nieuwbouw van woningen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van 2 woningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is gelegen in een gebied waar de Provinciale milieuverordening geldt. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
5.2 Opbouw Van De Regels
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Rucphen gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor woningen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
5.3 Regels
5.3.1 Hoofdstuk 1. Inleidende regels
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2. Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3.2 Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid.
Artikel 3. Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4. Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om te wonen in vier grondgebonden woningen, waarvan er twee reeds bestaand zijn. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Hoofdgebouwen worden uitsluitend vrijstaand opgericht met een maximum goot- en bouwhoogte zoals aangeduid op de verbeelding.
5.3.3 Hoofdstuk 3. Algemene regels
Artikel 5. Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 6. Algemene bouwregels
In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van andere bouwwerken. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Artikel 7. Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten. Daarnaast is gebruik van gronden verboden voor productie, opslag, stalling en dumping van een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet en grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet.
Artikel 8. Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen op de verbeelding opgenomen
gebiedsaanduidingen. De volgende aanduiding komt in het bestemmingsplan voor:
Vrijwaringszone - radar
Voor de bescherming van de radarverstoringsgebieden van Vliegbasis Woensdrecht en radarstation Herwijnen en bescherming van de obstakelbeheerzones van Vliegbasis Woensdrecht is de aanduiding 'vrijwaringszone - obstakelbeheerzone' opgenomen met daaraan gekoppeld een beperkende bouwregeling.
Milieuzone - boringvrije zone
Voor de 'boringvrije zone' rondom het waterwingebied is ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringvrije zone' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningstelsel ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater.
Luchtvaartverkeerzone-5
Voor de luchtvaartverkeerzone is de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone-5' opgenomen met daaraan gekoppeld een beperkende bouwregeling.
Artikel 9. Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10% indien dit noodzakelijk is vanwege de eisen uit het Bouwbesluit, Wmo of bedrijfsvoering.
Daarnaast is een regeling opgenomen voor geringe afwijkingen die noodzakelijk zijn in het belang van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en een bouwgrens maximaal 2,5 meter verschuift.
Daarnaast is een regeling opgenomen om toe te staan dat dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-/ontvangstinstallaties en/of sirenemasten wordt verhoogd tot maximaal 40 m.
Artikel 10. Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is ten eerste een algemene wijzigingsregel opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.
Artikel 11. Overige regels
In dit artikel zijn regels opgenomen ten behoeve van het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid.
5.3.4 Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 12. Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 13. Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
6.2 Kostenverhaal
Toetsingskader
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Beoordeling en conclusie
Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van 2 woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichting. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Initiatiefnemer sluit met de gemeente Rucphen een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd. Hierbij dient vermeld te worden, dat de gemeente alleen medewerking verleend aan het initiatief, als de exploitatiekosten van het initiatief voor de gemeente niet negatief zijn. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Bestuurlijk vooroverleg heeft plaatsgevonden. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven. De brandweer Midden- en West-Brabant zag aanleiding om een vooroverlegreactie in te dienen. De binnengekomen reacties zijn samengevat in een Nota van Beantwoording. Deze is als Bijlage 4 gevoegd bij deze toelichting. In deze nota is tevens verwerkt hoe het plan is aangepast naar aanleiding van de binnengekomen inspraakreacties en welke ambtshalve aanpassingen zijn doorgevoerd.
7.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 17 oktober 2019 gedurende een termijn van zes weken (t/m 27 november 2019) voor inspraak ter inzage gelegen. Gedurende bovenvermelde termijn kon een ieder schriftelijk of mondeling een inspraakreactie naar voren brengen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.
7.3 Omgevingsdialoog
De initiatiefnemers hebben op 10 februari 2019 een omgevingsdialoog gevoerd met de omwonende van het plangebied. De plannen zijn mondeling uitgelegd en ook kort beschreven in een brief die omwonenden konden lezen. Door middel van een reactieformulier konden omwonenden reageren op het plan. Alle omwonenden die zijn benaderd hebben het reactieformulier ingevuld. Het betreft in totaal 7 omwonenden. Geen van de omwonenden heeft bezwaar tegen de voorgenomen plannen. De plannen zijn derhalve niet gewijzigd naar aanleiding van de omgevingsdialoog. De getoonde beelden, de brief en de schriftelijke reacties zijn (in geanonimiseerde vorm) als Bijlage 5 opgenomen.
7.4 Tervisielegging
Burgemeester en wethouders hebben, ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.8 van de
Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met een publicatie in de Staatscourant en de Rucphense Bode van 18 november 2020 en op de gemeentelijke website kennis gegeven van de aanstaande terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ‘Kom St. Willebrord, Lijsterbesstraat ongenummerd naast 23 en 25’. Het ontwerpbestemmingsplan heeft aansluitend vanaf 19 november 2020 gedurende een termijn van zes weken (t/m 30 december 2020) ter inzage gelegen in het gemeentehuis en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging.
Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot één zienswijze. De zienswijze is binnen de daarvoor gestelde termijn ontvangen en gelet daarop ontvankelijk. In de als Bijlage 6 bijgesloten nota zienswijzen wordt de zienswijze samengevat en beantwoord en wordt toegelicht of de zienswijze leidt tot aanpassingen in het vast te stellen bestemingsplan. Daarnaast is in de nota van zienswijzen een nota van ambtshalve wijzigingen opgenomen. Ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan hebben de volgende wijzigingen plaatsgevonden:
- In plaats van één bouwstrook zijn vier afzonderlijke bouwvlakken opgenomen (incl. een gevellijn);
- Binnen drie van de vier bouwvlakken is de goot- en bouwhoogte aangepast van 5 en 9 meter naar 6 en 10 meter (conform het bestemmingsplan Kom St. Willebrord). Binnen het bouwvlak gelegen tussen Lijsterbesstraat 23 en 25 komt een goot- en bouwhoogte te gelden van 6,5 en 10 meter.
- De aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is komen te vervallen. In de regels is in art. 4.2.1, sub b een regeling opgenomen strekkende dat per bouwvlak het is toegestaan om één hoofdgebouw op te richten (derhalve begrensd tot maximaal 4 woningen binnen het plangebied). De aanduiding ‘vrijstaand’ per bouwvlak is overgenomen conform de systematiek van het bestemmingsplan Kom St. Willebrord.
- In het ontwerpbestemmingsplan is tussen de uiterste zijden van het bouwvlak / de bouwstreek een ruimte gelaten van 3 meter tot de grens van de woonbestemming (conform de systematiek van het bestemmingsplan voor het buitengebied). Voor de kom is deze afstand minimaal 2 meter. De verbeelding is gewijzigd door de maatvoering van 2 meter aan te houden (derhalve wordt het bouwvlak iets uitgebreid richting oosten en westen).