Kom St. Willebrord, Roosendaalseweg 23 te St. Willebrord
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Ontwerp op 14-12-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan 'Kom St. Willebrord, Roosendaalseweg 23 te St. Willebrord' met identificatienummer NL.IMRO.0840.2584KO045-ON01 van de gemeente Rucphen.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de omringende grond van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.8 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.9 bedrijfsmatig gebruik
bedrijfsmatig gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;
1.10 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.11 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, mits dat bouwwerk legaal tot stand is gekomen, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, mits dat gebruik legaal tot stand is gekomen, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.12 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.15 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.18 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder tevens internetbedrijven worden verstaan, waarbij producten ter plaatse bezichtigd, geretourneerd en/of afgehaald kunnen worden. Hieronder wordt niet verstaan volumineuze detailhandel.
1.23 dienstverlening
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals kapperszaken, schoonheidsinstituten, bankfilialen, reisbureaus en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen;
1.24 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of spijzen, voor gebruik ter plaatse en/of nachtverblijf; onder horeca wordt mede verstaan een afhaalwinkel/-centrum.
1.26 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.27 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.28 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.29 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.30 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.31 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.32 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.33 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.34 seksautomatenhal
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
1.35 seksbioscoop en/of –theater
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
1.36 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.37 straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.38 standplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
1.39 statische opslag
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel en mag niet plaatsvinden voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.40 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond;
1.41 voorgevel van een gebouw
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;
1.42 voorgevellijn
de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.43 waterberging
gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen;
1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstanden
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;
2.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
door de oppervlakten van alle op een bouwperceel/terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.9 de verticale diepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het diepste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals funderingen, rioleringen, kabels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 4,00 meter;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter.
Artikel 6 Leiding - Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
- a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 meter;
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dan overeenkomstig de andere bestemmingen wordt gebouwd, met dien verstande dat:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Nadere eisen
8.2 Bestaande afstanden en andere maten
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Bestaand gebruik
9.2 Verboden gebruik
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
- b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
- c. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de productie, opslag, stalling en dumping van:
- 1. een middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet;
- 2. grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet.
9.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - voorwaardelijke verplichting geldt de volgende regel:
- a. de gronden en bouwwerken binnen de bestemming Bedrijf mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de toegestane bedrijfsactiviteiten, indien de landschappelijke inpassing binnen 2 jaar na aanvang van het gebruik is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Luchtvaartverkeerszone - 3
10.2 Milieuzone - boringsvrije zone
10.3 Vrijwaringszone - obstakelbeheerzone
10.4 Vrijwaringzone - weg
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%, met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan voor de vergroting van de inhoud van woningen en bedrijfswoningen en vergroting van de oppervlakte van recreatiewoningen en enkel in de onderstaande gevallen waarbij aangetoond is dat afwijking noodzakelijk is:
- 1. ten gevolge van de technische eisen als opgenomen in het Bouwbesluit;
- 2. ten gevolge van een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
- 3. ter optimalisering van de bedrijfsvoering.
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 m bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-/ontvangstinstallaties en/of sirenemasten wordt verhoogd tot maximaal 40 m, met dien verstande dat:
- 1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad;
- 3. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
- a. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- b. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeerregeling
Met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid geldt de volgende regeling:
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Rucphen' d.d. 31 mei 2017;
- b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien wordt voorzien in parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is bedoeld in sub a;
- c. indien de 'Nota Parkeernormen Rucphen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning getoetst aan deze wijziging;
- d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kom St. Willebrord, Roosendaalseweg 23 te St. Willebrord'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Het Waterschap Brabantse Delta beschikt over een rioolgemaal in Sint Willebrord, aan het Kenbelstraatje in Sint Willebrord (kadastraal perceel nr. 841). Het Waterschap wil het bestaande rioolgemaal verplaatsen naar een nieuwe locatie in de directe omgeving van het bestaande gemaal, nl. naar een deel van het kadastraal perceel nr. 2408, Roosendaalseweg 23. Dit perceel heeft een totale oppervlakte van ca. 4395 m2 . Op de rest van het perceel nr. 2408 wil een initiatiefnemer een bedrijfsverzamelgebouw oprichten en (laten) gebruiken. Beide initiatieven passen niet in het vigerende bestemmingsplan voor perceel 2408.
Vanwege de gecombineerde belangen van de initiatiefnemers is een gezamenlijk principeverzoek aan de gemeente Rucphen gedaan. Bij brief van 20 januari 2023 heeft de gemeente, onder voorwaarden, positief gereageerd op het principeverzoek.
Naar aanleiding hiervan is een nieuw bestemmingsplan opgesteld, waarin beide initiatieven zijn ingepast en waarin de bestemmingsregeling voor de huidige locatie van het gemaakt wordt aangepast als gevolg van de verplaatsing. Het plangebied omvat, naast het perceel gemeente Rucphen, sectie M, nr. 2408 ook de percelen gemeente Rucphen, sectie M, nrs. 2730, opp. 905 m2, 2731, opp. 60 m2 en 841, opp. 210 m2.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan ' Kom St. Willebrord, Roosendaalseweg 23 te St. Willebrord' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen. Het nieuwe bestemmingsplan zal wellicht ook gaan dienen als grondslag voor een mogelijke onteigeningsprocedure.
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied
Het plangebied Kom St. Willebrord, Roosendaalseweg 23 te St. Willebrord ligt in het noorden van de kern Sint Willebrord, aan de Roosendaalseweg 23.
Afbeelding 1.1 liging plangebied in de omgeving
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de Roosendaalseweg (met daaraan grenzend de A58) en aan de zuidzijde door de bestemmingsgrens van het huidige gemaal aan het einde van het Kenbelstraatje.
1.3 Het Geldende Bestemmingsplan
Op de percelen geldt het bestemmingsplan Kom St. Willebrord van de gemeente Rucphen, vastgesteld in maart 2023.
Afbeelding 1.2 uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
De percelen hebben de volgende bestemmingen:
- Bedrijf - Nutsvoorziening (locatie huidige gemaal);
- Wonen (o.a. nieuwe locatie gemaal en deel bedrijfsverzamelgebouw);
- Tuin (deel bedrijfsverzamelgebouw).
Verder gelden nog de milieuzone 'boringsvrije zone' en vrijwiaringszones vanwege de A58 en luchtvaartverkeer. Aan de oostzijcde van het perceel ligt een dubbelbestemmming Leiding - Water, aansluitend aan het bestaande gemaal.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Kom St. Willebrord, Roosendaalseweg 23 te St. Willebrord' met identificatienummer NL.IMRO.0840.2584KO045-ON01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:
- verbeelding
- planregels.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.5 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- hoofdstuk 2 Planbeschrijving staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
- In hoofdstuk 3 Beleid is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste relevante beleidsstukken van overheden die relevant zijn voor het plangebied;
- de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten beschreven;
- in hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
- hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid, heeft betrekking op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
In de bestaande situatie is sprake van een perceel met een woonhuis en bijgebouwen op het noordelijke perceel en het bestaande gemaal op het zuidelijke perceel. Een deel van het noordelijke perceel is in gebruik geweest voor opslagdoeleinden. In het gebied zijn verder bomen, struiken en heggen aanwezig.
Afbeelding 2.1 foto bestaande situatie
2.2 Nieuwe Situatie
In de nieuwe situatie wordt het gemaal uitgebreid ten noorden van het huidige bedrijfsperceel. Verder worden op het huidige woonperceel zeven units opgericht, die worden gebruikt als bedrijfsverzamelgebouw(en). Op het perceel is ook voorzien in voldoende parkeerruimte. De nieuwe situatie wordt landschappelijk ingepast.
De ontsluiting van de bedrijfsverzamelunits vindt plaats via de Roosendaalseweg.
Ten noorden van het huidige gemaal wordt een nieuw gemaal opgericht, met meer capaciteit. Het huidige gemaal is bereikbaar via het Kenbelstraatje in het zuiden; in de nieuwe situatie wordt het nieuwe gemaal ontsloten via de Roosendaalseweg (geen openbare weg).
Het is nog niet duidelijk wat er gebeurt met het oude gemaal, nadat het nieuwe in gebruik is genomen.
Afbeelding 2.2 schets nieuwe inrichting plangebied
Afbeelding 2.3 schetsmatige planologische invulling nieuwe situatie (bedrijfsverzamelgebouw in paars, landschappelijke inpassing in groen, gemaal en bijbehorende voorzieningen in grijs).
Voor het bedrijfsverzamelgebouw wordt een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mag bebouwing worden opgericht, onder de volgende voorwaarden:
- 10 m van de perceelsgrens, muv de voorzijde, waar 12 meter moet worden aangehouden.
- maximaal 2 bouwlagen/7 m hoog aan de voorzijde ( voorgevel), rest 1 bouwlaag/5,5 m.
De voorgenomen ontwikkeling zijn verwerkt op de verbeelding bij dit bestemmingsplan (zie onderstaande afbeelding).
Afbeelding 2.4 verbeelding nieuw bestemmingsplan Gemaal en bedrijfsverzamelgebouw Sint Willebord.
2.3 Onderbouwing Behoefte
Er is een inventarisatie gemaakt van hoe de bevolkingssamenstelling binnen de gemeente Rucphen en de al aanwezige bedrijfsverzamelgebouwen. Verder is er overleg geweest met een makelaar die gespecialiseerd is in bedrijfspanden voor verkoop en verhuur in de gemeente Rucphen.
De gemeente Rucphen heeft ca. 22.878 inwoners(bron CBS 2020). Hiervan neemt 67% deel aan de arbeidsparticipatie. In de gemeente Rucphen is 21% van de werkzame bevolking als zelfstandige werkzaam. Dit is ruim boven het landelijk gemiddelde van 14%. Wanneer dit wordt vertaald in aantallen, betekent dat ca. 3220 zelfstandigen, waarvan ca. 2360 zzp'ers.(bron CBS).
Het aantal bedrijfsverzamelgebouwen binnen de gemeente Rucphen is de laatste jaren toegenomen. Op de Nijverheid zijn de laatste jaren 4 panden toegevoegd en ook aan de Bredaseweg in St. Willebrord is een voormalig bedrijfsgebouw verbouwd tot bedrijfsverzamelgebouw. De units in deze panden zijn voornamelijk aangeboden in het verkoopsegment. Op het moment van het schrijven van deze onderbouwing is er geen enkele koop of huurunit beschikbaar in de gemeente Rucphen. (60-300m2 bron Funda)
Uit de gesprekken met de eerder genoemde makelaar is het volgende naar voren gekomen. Ondanks het feit dat er in de gemeente Rucphen diverse bedrijfsverzamelgebouwen zijn bijgekomen, blijft de vraag naar kleine (60-300m2) bedrijfsunits/-gebouwen hoog. De gemiddelde wisseltijd tussen aanbod en verkoop/verhuur van een unit is circa 2 weken. Dit heeft vooral te maken met het aantal zelfstandigen en ZZP'ers, dat nog steeds toeneemt en die vooral ruimte nodig hebben voor het stallen van materialen en voertuigen.
In de afgelopen jaren zijn er in de gemeente vooral bedrijfsunits te koop aangeboden. Startende zelfstandigen/ZZP'ers kunnen zich vrijwel alleen huur veroorloven. Voor deze groep zijn de mogelijkheden binnen de gemeente momenteel zeer beperkt. Er is meer vraag dan aanbod. Gezien de locatie van het bedrijfsverzamelgebouw en de vraag vanuit markt is dan ook te verwachten dat er zeker voldoende belangstelling zal zijn voor de beoogde units.
De conclusie is at er zeker behoefte is aan uitbreiding van bedrijfsunits binnen de gemeente Rucphen. Ook de locatie aan de noordzijde van het dorp St.Willebrord met een vrijwel directe ontsluiting aan de A58 geeft ondernemers van het dorp de mogelijkheid om op korte afstand van hun woning een passend bedrijfsgebouw te kunnen betrekken.
2.4 Beeldkwaliteit En Landschappelijke Inpassing
De gemeente heeft aangegeven dat het perceel van de bedrijfsverzamelgebouwen landschappelijk moet worden ingepast, conform de gemeentelijke structuurvisie. De inpassing moet leiden tot een kwaliteitsverbetering voor het landschap. De locatie ligt in het gebied 'Stedelijke zone'. In de structuurvisie is aangeven welke landschapselementen in dit gebied mogen worden toegepast.
Op basis van de structuurvisie is een plan voor de Landschappelijke inpassing gemaakt, zie bijlage 7. Op onderstaande afbeelding is dit verder uitgewerkt.
Afbeelding 2.4 landschappelijke inpassing bedrijfsperceel
Om op de planlocatie Roosendaalseweg 23 aansluiting te vinden met het bestaande groen en om de locatie uit het landschap te halen, worden de volgende elementen gerealiseerd, bestaande uit inheemse soorten:
- Bossingel;
- Knip- scheerheg;
- Landschapsbomen.
Om de beeldkwaliteit op de planlocatie te verhogen, wordt aan de westzijde een robuuste ‘Bossingel’ aangeplant. Om aan de voorzijde een kwalitatieve groene uitstraling te creëren, wordt hier een ‘Knip-scheerheg’ en ‘Landschapsbomen’ aangeplant. Door gebruik te maken van verschillende soorten bomen/heesters wordt de biodiversiteit versterkt/aangevuld.
2.5 Vrijwaringszone A58
De gemeente heeft hierover overleg gevoerd met Rijkswaterstaat. Er zijn geen bezwaren tegen de beoogde bebouwing.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Deze opgaven zijn nodig om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons.
De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt samengewerkt aan de prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Toetsing:
De NOVI doet geen specifieke uitspraken met betrekking tot het plangebied.
3.1.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Afbeelding 3.1 Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations Woensdrecht en Herwijnen. De rode aanwijzer toont de ligging van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.
Beoordeling en conclusie
Volgens de kaart behorend bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom deze radarstations dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied behorend bij radarstation Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gelegd op 90 meer ten opzichte van het NAP. Voor het radarverstoringsgebied behorend bij de radar op het vliegveld Woensdrecht geldt een maximale hoogte van 113 meter ten opzichte van het NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De bestaande maten komen bovendien niet boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat uit en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Desondanks is in onderhavig bestemmingsplan wel een regeling opgenomen om de werking van de radar te beschermen in de vorm van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar'.
Voor het plangebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. De aanduiding luchtvaartverkeerzone, zoals opgenomen op de verbeelding, komt hieruit voort. Binnen deze luchtvaartverkeerzones gelden lagere hoogtematen voor op te richten bebouwing.
Afbeelding 3.2 Luchtvaartverkeerzones rond Breda International Airport.
De beperkingen in de hoogtematen zijn overgenomen in de regels binnen de aanduidingen 'Luchtvaartverkeerzone - 3' en 'Luchtvaartverkeerzone - 4'. Verder zijn er vanuit het besluit en de regeling geen belangen die van invloed zijn op het plangebied.
Conclusie
Het voorliggende plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro).
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde versie van de ladder van kracht. Het tweede lid van art. 3.1.6 luidt met de inwerkingtreding van de aangepaste ladder als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De ladder is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Voorliggende ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening, het uitbreiden van een bedrijfsbestemming voor verschillende doelstellingen (gemaal en bedrijfsverzamelgebouw).
Toetsing:
Er is behoefte aan bedrijfsverzamelgebouwen voor kleinschalige bedrijvigheid in een lage milieucategorie (maximaal 2). De invulling hiervan gebeurt binnen bestaand stedelijk gebied. Ook voor het gemaal is duidelijk dat vervanging en uitbreiding noodzakelijk is. Hiermee is voldaan aan de eisen van de ladder.
3.1.4 Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening 2014
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer. Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De ongewijzigde provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.
De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dit dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.
Afbeelding 3.3 Uitsnede van de Structurenkaart behorend bij de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant.
Beoordeling en conclusie
Voor de kern St. Willebrord is met name het uitgangspunt van het provinciaal ruimtelijk beleid ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik van belang. De provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Voor de 'kernen in het landelijk gebied', waartoe het grootste deel van de kern van St. Willebrord behoort, betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt.
Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd. Daarbij dient ook ook gekeken te worden naar mogelijke ruimte in andere kernen of andere bedrijventerreinen binnen de gemeente ten behoeve van wonen of werken.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een bestaande locatie in stedelijk gebied en is dus sprake van inbreiding en niet van uitbreiding. De behoefte aan de uitbreiding van het gemaal en ruimte voor een bedrijfsverzamelgebouw is aangetoond. De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen het vigerende provinciale beleid.
3.2.2 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu- en waterplan en de natuurvisie.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Beoordeling en conclusie
Met de Omgevingsvisie Noord-Brabant kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. De voorgenomen ontwikkeling is onderbouwd en heeft de gemeentelijke instemming. Er worden geen provinciale belangen geraakt of geschaad.
3.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
In de SVRO en de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma’s en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Op 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet in werking treedt. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze, waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Afbeelding 3.4 Uitsnede van de kaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' behorend bij de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. De kern St. Willebrord is voor het overgrote deel gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, aangeduid met de rode kleur.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt binnen de structuur 'Stedelijk gebied', aangeduid als landelijke kern. Verder zijn van toepassing de regels die horen bij de aanduiding 'stalderingsgebied', de structuur 'gemengd landelijk gebied' en de aanduiding 'beperking veehouderij'. De voorgenomen ontwikkeling omvat geen agrarische activiteit en past binnen het stedelijk gebied.
3.2.4 (ontwerp-) Omgevingsverordening Noord-Brabant
De Omgevingswet verplicht dat de provincie een omgevingsverordening vaststelt. Provinciale Staten stelden de Brabantse Omgevingsverordening in 2022 vast, waarna die gelijk met de Omgevingswet in werking zal treden. De wijzigingen ten opzichte van de huidige Interim omgevingsverordening Noord-Brabant worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de eisen die de aankomende Omgevingswet stelt aan de Omgevingsverordening. Verder zijn er een aantal andere inzichten verwerkt. Dit betreft de volgende onderwerpen:
- Er zijn regels opgenomen voor een maximale boordiepte voor bodemenergiesystemen;
- Er zijn regels opgenomen voor grondverzet in grondwaterbeschermingszones, inclusief de toepassing voor PFAS-houdende grond;
- De regels voor het kappen van houtopstanden zijn aangepast aan de Brabantse Bossenstrategie;
- Omgevingskwaliteit heeft een centrale plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan aan gemeenten. Hierbij is een bouw-sloop regeling vormgegeven en is een ruime maatwerkregeling opgenomen ter versterking van omgevingskwaliteit;
- De mogelijkheden voor collectieve woonvormen in het buitengebied zijn verruimd;Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de gebieden op de kaart die aangeven waar welke regels gelden. Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd.
Beoordeling en conclusie
Bij de inpassing wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de omgevingskwaliteit; dit gebeurt door de situering en begrenzing van de bouwmassa en de landschappelijke inpassing.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030'
In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 'het moet', naar samenwerking omdat 'het loont'. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:
- Aantrekkelijk wonen;
- Vrijetijdseconomie;
- Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
- Overheidsparticipatie;
- Regionale samenwerking.
De eerste drie perspectieven geven aan wat de gemeente wil bereiken. De laatste twee perspectieven geven aan hoe de ambitie realiteit wordt. Onderstaand wordt ingegaan op de ambities van de gemeente, uitgeschreven in de drie perspectieven, zoals hierboven benoemd.
Aantrekkelijk wonen
In de toekomstvisie wordt aangehaald dat de gemeente handelt vanuit de overtuiging dat de meeste inwoners goed in staat zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun huidige en toekomstige woon- en leefsituatie. Meegroeien met de samenleving is het uitgangspunt voor het aantrekkelijk wonen, evenals het inspelen op behoeften van de doelgroepen. Extra aandacht gaat uit naar de jongeren en ouderen, zowel qua voorzieningen- als woningaanbod. Het tegemoetkomen aan de behoeften van deze doelgroepen is van belang voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling en vitale gemeenschappen.
Vrijetijdseconomie
Rucphen is strategisch gelegen tussen grootstedelijke gebieden in de dynamische economische regio West-Brabant. Actieve en innovatieve ondernemers bouwen verder aan bezoekersintensieve attracties in de vrijetijdseconomie, de gemeente biedt ruimte om te ondernemen in de Binnentuin. In de kernen stimuleert de gemeente de 'economie van het wonen' met ontwikkeling van lokaal verzorgende beroepen. Het aantrekken van recreanten biedt als voordeel dat het draagvlak onder voorzieningen voor eigen inwoners wordt versterkt, bijvoorbeeld horeca, zwembaden en detailhandel.
Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen
De ambitie is dat alle inwoners op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Dat geldt voor alle kernen, al is ieder dorp verschillend. De insteek is hierbij 'van zorgen voor naar zorgen dat'. Het sociaal domein dient getransformeerd te worden en de manier van ondersteunen verandert. Daarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van burgers, vanuit de regie van burgers, volgens het principe van één gezin, één plan, één regisseur. De gemeente ontzorgt en het normale leven is leidend.
Beoordeling en conclusie
De voorgenomen, kleinschalige, ontwikkeling wordt niet specifiek benoemd of geadresseerd in de toekomstvisie, maar is daarmee ook niet in strijd.
3.3.2 Structuurvisie Rucphen 2030 (20113)
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad van Rucphen de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.
Afbeelding 3.5 Visiekaart Structuurvisie Rucphen 2030.
In haar structuurvisie geeft de gemeente Rucphen aan de aantrekkingskracht van de gemeente te willen versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk willen zijn. De gemeente wenst de relatie tussen de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van groen; een groene dooradering, een groen hart en groene randen. Ten aanzien van de woningvoorraad wordt gestreefd naar afstemming op de wensen van de bewoners. De opgave bestaat uit voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De voorkeur gaat uit naar inbreiding in plaats van uitbreiding en naar nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen.
Voor de kern St. Willebrord zijn aan de oost- en westkant gebieden aangemerkt als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Ontwikkeling van woningbouw is ter plaatse mogelijk zodat het bebouwd gebied van St. Willebrord afgerond kan worden. De voornaamste ontwikkeling voor de kern St. Willebrord die is opgenomen op de visiekaart behorend bij de structuurvisie, betreft de aanleg van een omleidingsweg. De nieuwe omleidingsweg, Verlengde Vosdonkseweg, is inmiddels aangelegd en verbetert het woon- en leefklimaat in de kern St. Willebrord.
Beoordeling en conclusie
Binnen het plangebied wordt ruimte geboden voor werk. De behoefte aan de bedrijfsruimte is aangetoond (zie paragraaf 2.3). Het plangebied wordt groen ingepast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid in de structuurvisie.
3.3.3 Omgevingsdialoog
De gemeenteraad heeft op 19 juni 2019 de Participatie- en Inspraakverordening vastgesteld. De verordening is op 1 juli 2019 in werking getreden. In de verordening zijn regels opgenomen over inspraak en participatie. Een nieuw instrument in de verordening is de omgevingsdialoog. Voor ruimtelijke plannen met ingrijpende effecten voor omwonenden is het goed om de omgeving vroegtijdig te betrekken. Dit wordt de omgevingsdialoog genoemd. De uitkomst van de dialoog kan de initiatiefnemer meenemen bij het verdere proces. Dit kan ervoor zorgen dat betere plannen met meer draagvlak tot stand komen. Het college heeft de 'Richtlijn omgevingsdialoog gemeente Rucphen' vastgesteld met een nadere uitwerking van de omgevingsdialoog.
Het college heeft in de richtlijn vastgesteld dat voor de volgende plannen een omgevingsdialoog nodig is:
- plannen die niet passen in het bestemmingsplan en waarvoor het bestemmingsplan aangepast moet worden (voor bijvoorbeeld de bouw van een woning, bedrijf, logiesfunctie voor werknemers, winkel of omschakeling van een agrarisch bedrijf);
- plannen die niet passen in het bestemmingsplan en waarvoor (tijdelijk) afgeweken wordt van het bestemmingsplan (bijlage II, artikel 4, lid 9 en lid 11 van het Bor) (voor bijvoorbeeld de wijziging van een leegstaande winkel naar een woning, grootschalige uitbreiding van een bestaande woning of tijdelijke logiesfunctie voor werknemers).
Voor dit plan is een omgevingsdialoog gevoerd. Het verslag hiervan is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd.
3.3.4 Visie Duurzaamheid 2019 - 2030
De Visie Duurzaamheid 2019 - 2030 is het kader voor het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Rucphen. In dit document staan de ambities van de gemeente in het kader van duurzaamheid. Met deze visie heeft de gemeente duurzaamheid integraal opgepakt. De ambities zien toe op bijvoorbeeld het klimaat, isoleren, energietransitie, duurzaam bouwen, duurzaam ondernemen, groen en water, afval en grondstoffen, landbouw en mobiliteit. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt nadrukkelijk ingezet op meer groen en ruimte voor water. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente als aantrekkelijke woongemeente. Daarnaast zorgt meer groen voor een betere leefbaarheid en gezondheid in de kernen. Een voorbeeld van een ambitie uit de visie duurzaamheid betreft het streven om binnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen per woning 75 m2 groen in de openbare ruimte te realiseren.
Beoordeling en conclusie
Er wordt gezorgd voor een ruimte groene invulling in de vorm van een landschappelijke inpassing. Bij de uitwerking van het ontwerp voor de bedrijfsverzamelunits wordt ook ruimte voor wat er gecreeerd. Hiermee wordt aan de belangrijkste items uit de visie duurzaamheid tegemoet gekomen. Verder wordt uiteraard rekening gehouden met isolatie en zuinig energiegebruik.
3.3.5 Groen R Groenbeleid gemeente Rucphen
In het Groen R groenbeleidsplan ambitie voor de groene leefomgeving vastgelegd. Het onderwerp groen, in de breedste zin van het woord, heeft een volwaardige plaats binnen de bestaande omgevingen, projecten en opgaven verworven. Daarmee wordt aangesloten bij landelijke ontwikkelingen op gebied van klimaat, duurzaamheid en biodiversiteit.
De gemeente Rucphen mag zich met recht een groene gemeente noemen. En dat wil de gemeente ook graag blijven. Dit doen we door meer, beter en bereikbaar groen. Hierbij spelen een groot aantal factoren een rol, zoals (be)leefbaarheid, klimaatadaptatie, duurzaamheid, gezondheid, biodiversiteitsherstel, landbouw etc. Op basis van kansen en bedreigingen worden keuzes gemaakt in prioritering van uitvoer. Het behouden en versterken van de groenstructuur (zowel binnen de dorpen als in het buitengebied), het vergroten van de biodiversiteit en klimaatadaptief maken van onze gemeente zijn daarbij uitgangspunten. Door het benoemen van de essentiële groenstructuur kan gericht worden gewerkt aan het groene casco. Dit wordt tevens bereikt door het stellen van heldere inrichtings- en beheereisen. We zijn ons als groene gemeente bewust van het belang van een goede biodiversiteit, waarbij we inzetten op goede robuuste en fijnmazige netwerken en een duidelijke en passende soortkeuze.
Met Groen R streven we de komende jaren naar een duurzame ontwikkeling van het groen en landschap. We gaan daarbij uit van vier basisprincipes:
- We zorgen voor genoeg en gevarieerd groen voor iedereen;
- Groen draagt bij aan de verschillende opgaven;
- De gemeente wordt natuurinclusief aangelegd en beheerd;
- Aan groen werken we samen.
Beoordeling en conclusie
Er wordt gezorgd voor een gedegen landschappelijke en groene inpassing van de ontwikkeling, hiervoor is een plan gemaakt (bijlage 7). In de planregels wordt dit aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld, zodat de aanleg en instandhouding zijn verzekerd.
3.3.6 BOOM Boombeleid gemeenter Rucphen
In het BOOM Boombeleid van de gemeente Rucphen zijn de ambities voor een groot deel van de groene leefomgeving vastgelegd. Komende jaren wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling van het bomenbestand. De aspecten gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde zijn de drie bepalende pijlers. Het behouden en versterken van de boomstructuur, het vergroten van de biodiversiteit en klimaatadaptief maken van de gemeente zijn daarbij uitgangspunt. Door het benoemen van de essentiële groenstructuur van de dorpen kan gericht worden gewerkt aan het groene geraamte. Dit wordt tevens bereikt door het stellen van heldere inrichtings- en beheereisen. De gemeente Rucphen is zich als groene gemeente bewust van het belang van een goede biodiversiteit. Hierbij wordt ingezet op goede robuuste en fijnmazige netwerken, een duidelijke en passende soortkeuze en het stimuleren van milieu- en natuureducatie.
Beoordeling en conclusie
Er wordt gezorgd voor een gedegen landschappelijke inpassing en er worden bomen geplant. De bestaande groenstructuur langs de Roosendaalsweg blijft in stand.
3.3.7 Beleidsregel groennorm gemeente Rucphen
De gemeenteraad heeft op 19 juni 2019 de Visie duurzaamheid 2019-2030 vastgesteld. In deze visie zijn ambities opgenomen die bijdragen aan het verbeteren van duurzaamheid. Ook op het gebied van groen is een ambitie opgenomen. Deze ambitie is als volgt: “Het streven om binnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, per woning, 75 m² groen (incl. retentie) in de openbare ruimte te realiseren”. In de Toekomstvisie Puur Rucphen 2030 zijn ambities opgenomen voor een aantrekkelijke woonomgeving. De belangrijkste opgave is het verbeteren van de uitstraling van de kernen. Dit wordt gedaan door de kernen weer meer onderdeel te laten uitmaken van de landelijke omgeving door de relatie met het buitengebied te herstellen. Dit door het terugbrengen van het groen en natuur in de kernen: groene dooradering, een groen hart en groene randen. De realisatie van 75 m2 openbaar groen per woning draagt hieraan bij.
Bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen waar het openbaar gebied nog ingericht moet worden, wordt deze norm in praktijk vaak gehaald. In het buitengebied is weinig openbare ruimte aanwezig en zijn vanuit de provincie en door regionale afspraken over kwaliteitsverbetering van het landschap al regels gesteld. Bij kleinschaligere ontwikkelingen in de dorpen, bijvoorbeeld het invullen van een leegkomende plek in een bestaand lint, is de ambitie lastig te behalen. Het is op die plekken niet altijd mogelijk, stedenbouwkundig of vanuit het oogpunt van beheer gewenst, om 75 m² openbaar groen te realiseren. In die gevallen is maatwerk gewenst.
Om maatwerk toe te kunnen passen is de ‘Beleidsregel groennorm gemeente Rucphen’ opgesteld. Dit als nadere uitwerking van de ambitie uit de Visie duurzaamheid 2019-2030. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getoetst aan deze nieuwe beleidsregel.
Beoordeling en conclusie
Er wordt gezorgd voor een gedegen landschappelijke en groene inpassing van de ontwikkeling, hiervoor is een plan gemaakt (bijlage 7). In de planregels wordt dit aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld, zodat de aanleg en instandhouding zijn verzekerd.
3.3.8 Parkeerbeleid
Het gemeentelijk parkeerbeleid is neergelegd in de Nota Parkeernormen Rucphen 2017. Op basis van de bebouwingsoppervlakte en de karakterisering van de omgeving geldt een parkeernorm van 18 plaatsen. Er worden 39 parkeerplaatsen voorzien, waarmee ruim aan het beleid wordt voldaan.
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Aspecten
In dit hoofdstuk worden de milieu- en planologische aspecten, voor zover relevant voor de beoogde ontwikkeling beschreven.
4.1 Milieueffectrapportage
In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C). Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.
De ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van categorie 11.2 bijlage D bij het Besluit milieueffectrapportage. De omvang van de nieuwe ontwikkeling blijft onder de drempelwaarde die bij deze activiteit wordt aangehouden, zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.
Aan de hand van de criteria uit de Europese m.e.r.-richtlijn wordt bepaald of de activiteit leidt of kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De criteria zijn:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de mogelijke effecten.
De bevindingen zijn in een aanmeldnotitie verwerkt, op grond waarvan de gemeente een besluit kan nemen of voor de activiteit al of niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. De aanmeldnotitie is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Op basis van de aanmeldnotitie heeft het bevoegd gezag besloten dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen en het doorlopen van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is. Het besluit is als ook onder bijlage 1 toegevoegd.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd.
De ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt zijn niet als geluidgevoelige functies te beschouwen. Verder is het plangebied geen onderdeel van een zogenaamde 'gezoneerd industrieterrein'. Dit betekent dat de Wet geluidhinder niet relevant is voor de beoogde ontwikkeling. Een Akoestisch Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is niet aan de orde.
De geluidsbelasting van de beoogde ontwikkeling zelf op omliggende woningen enz. wordt beoordeeld in het kader van 'Bedrijven en milieuzonering' in paragraaf 4.8.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Niet in betekenende mate
Bij de besluitvorming in het kader van een ruimtelijke plan dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is het geval indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.
- kantoorlocaties:
100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1); - woningbouw:
1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).
In dit geval gaat het om de verplaatsing van het bestaande gemaal; na ingebruikname van het nieuwe gemaal wordt het oude gemaal buiten gebruik gesteld. Verder wordt ca. 1400 m2 aan bedrijfsverzamelgebouw toegevoegd, voor bedrijfsactiviteiten in ten hoogste milieucategorie 2. Naar verwachting draagt dit niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Dit blijkt ook uit een wordt case benadering van de verkeersgeneratie van de voorgenomen ontwikkeling in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 4.1NIBM-tool, uitgaande van 600 extra voertuigbewegingen en 12% vrachtverkeer.
De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland (GCN) van het RIVM geeft aan dat ter hoogte van het plangebied de volgende achtergrondconcentraties heersen:
- 2020: PM10: 15,55 µg/m3 en NO2: 14,96 µg/m3
- 2025: PM10: 15,72 µg/m3 en NO2: 14,0 µg/m3
- 2030: PM10: 13,74 µg/m3 en NO2: 11,59 µg/m3
Deze waarden liggen ruim beneden de grenswaarde van PM10 en NO2 van 40 µg/m3.
De kans dat grenswaarden worden overschreden door de beoogde ontwikkeling is minimaal.
Conclusie
Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gezien de heersende concentraties staat het vast dat geen grenswaarden worden overschreden en dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat geldt.
4.4 Bodemkwaliteit
In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.
In september 2023 is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Roosendaalseweg 23 te Sint Willebrord (zie bijlage 2). Aanleiding voor het bodemonderzoek is de aankoop van een deel van de onderzoekslocatie door het waterschap Brabantse Delta i.v.m. een beoogde uitbreiding van het gemaal. Het overige deel van de onderzoekslocatie wordt herontwikkeld voor het plaatsen een bedrijfsverzamelgebouw.
De onderzoekslocatie is onderscheiden in drie deellocaties: het voormalige opslagterrein (westelijk deel onderzoekslocatie), de beoogde uitbreiding van het gemaal met toegangsweg (oostelijk deel onderzoekslocatie) en het overig deel van de locatie. Bij het overige deel van de locatie is ook de in het verleden gesaneerde tank voor huisbrandolie(HBO) en een geconstateerde brandplek meegenomen.
Uit de veldwaarnemingen blijkt dat de bodem tot 3,0 meter beneden maaiveld (m-mv) voornamelijk is opgebouwd uit zand. De grondwaterstand is waargenomen op een gemiddelde diepte van 1,58 m-mv. Ter plaatse van het voormalig opslagterrein bestaat de bovenlaag volledig uit repac (puingranulaat) in het zuidelijk deel van de deellocatie en asfaltgranulaat in het noordelijk deel van de deellocatie met een dikte van 10 cm tot maximaal 25 cm. Verder zijn er in twee boringen in de bovengrond sporen baksteen waargenomen.
Ter plaatse van de beoogde toegangsweg naar het gemaal is een leidingstrook met kabels en leidingen aanwezig. Door met name de hogedrukleiding moesten de boringen minimaal 5 meter uit deze leiding worden geplaatst. Hierdoor moesten de boringen naast de toekomstige toegangsweg worden geplaatst. Deze boringen vielen hierdoor in de deellocatie overig deel en zijn hierom ook opgenomen en onderzocht in deze deellocatie.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond op alle drie de deellocaties, inclusief nabij de HBO-tank en de brandplek, geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden. De grond is ook onderzocht op poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS). Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond voldoet aan de toepassingswaarde Landbouw/Natuur. In het grondwater wordt een licht verhoogd gehalte barium, cadmium, nikkel, zink, xylenen en naftaleen gemeten. De overige onderzochte parameters overschrijden de streefwaarden niet. De repac en het asfaltgranulaat is onderzocht op asbest. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal aangetoond. Ook analytisch is er geen asbest aangetroffen. Ten slotte is het asfaltgranulaat geanalyseerd op de aanwezigheid van polycyclisch aromatische koolwaterstoffen (PAK) om te bepalen of het asfaltgranulaat teerhoudend is. Uit de analyseresultaten blijkt dat het asfaltgranulaat niet teerhoudend is.
Conclusie:
De conclusie van het onderzoek is dat de resultaten geen aanleiding geven voor het uitvoeren van een vervolgonderzoek. De bodemkwaliteit van de locatie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Natuurwaarden
4.5.1 Algemeen
Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden.
4.5.2 Quickscan natuurwetgeving
In het kader van het bestemmingsplan is een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd. De quickscan of vooronderzoek is geen soortgerichte inventarisatie, maar de eerste fase in het kader van de procedure van de Wet natuurbescherming (Wnb). De quickscan is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
In de quickscan wordt het volgende geconstateerd:
- De boomstructuren rondom het woonhuis, in het bijzonder de coniferenhaag, vormen het leefgebied voor de eekhoorn. Van deze soort zijn drie nesten vastgesteld in de coniferenhaag. Voor de eekhoorn is het mogelijk om te werken middels een goedgekeurde gedragscode indien die van toepassing verklaart kunnen worden op het werk, bijvoorbeeld die van de Unie van Waterschappen. Voorwaarden is wel dat de gunstige staat van instandhouding van de eekhoorn niet wordt aangetast. Dit betekent dat met de landschapsarchitect afgestemd moet worden dat met de inrichting van groen rekening wordt gehouden met deze soort.
- Onder de dakrand van het woonhuis zijn enkele vogelnesten vastgesteld, zeer waarschijnlijk van de huismus. Huismussen zijn verder niet gehoord tijdens ruim een uur aanwezigheid. Als ze er al nog zitten, betreft het vermoedelijk een bescheiden aantal. Voor de huismus is aanvullend onderzoek nodig in het broedseizoen van deze soort. Indien de soort nog aanwezig is, is een ontheffing nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
- Het woonhuis is in beperkte mate geschikt voor vleermuizen om erin te verblijven. Voor vleermuizen is aanvullend onderzoek nodig. Bij aanwezigheid van verblijfplaatsen is een ontheffing nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
- De schuren op het terrein zijn verder niet interessant voor beschermde soorten. Hetzelfde geldt voor het braakliggend terreingedeelte.
Conclusie
Er is nader onderzoek nodig naar de mogelijke aanwezigheid van de huismus en vleermuizen. Verder moet bij de inrichting van het plangebied rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de eekhoorn, dit wordt afgestemd met het landschapsinrichtingsplan.
Vooralsnog vormt dit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Stikstofdepositie
Op basis van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb) is het verboden om een plan vast te stellen of een project te realiseren dat significante gevolgen heeft voor de instandshoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Als noch door de sloop- en bouwfase noch door de toekomstige gebruiksfase een toename van de stikstofdepositie wordt verwacht, dan kunnen significante gevolgen per definitie op voorhand worden uitgesloten en vormt de Wet natuurbescherming vanuit het aspect stikstofdepositie geen belemmering voor het plan.
Theoretisch gezien zijn sloop- en bouwfases, door 100% inzet van elektrisch bouwmaterieel, altijd technisch uitvoerbaar zonder een toename van de stikstofdepositie te veroorzaken. Een 100% emissieloze bouwplaats zal in de huidige praktijk echter nog vaak stuiten op bezwaren van logistieke en/of financiële aard, met als gevolg dat kleine, tijdelijke depositietoenames als gevolg van de sloop- en bouwfase waarschijnlijk zijn
In het kader van het plan is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke toename van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden in verband met de bouw in en het gebruik van het plangebied.
Gemaal:
Er is een Aeriusberekening voor de bouw van het nieuwe en de sloop van het bestaande gemaal gemaakt. Hieruit blijkt dat in deze fase geen stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden veroorzaakt (zie bijlage 4). In de gebruiksfase veroorzaakt het gemaal geen emissie en dus ook geen depositie. Eventueel verkeer voor onderhoud is zeer beperkt en niet relevant.
Bedrijfsverzamelgebouw:
Op basis van de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek (bedrijven en milieuzonering, zie bijlage 6) is een berekening gemaakt van de releavnte emissie in de gebruiksfase van het gebouw. In deze fase wordt geen toename van stikstofdepositie berekend. De bouwfase veroorzaakt aanmerkelijk minder verkeersbewegingen en slechts een aantal mobiele werktuigen. Deze fase vindt ook niet tegelijk plaats met de gebruiksfase. De voorlopige aanname is daarom dat ook in deze fase geen toename van depositie ontstaat. Een rapportage ter bevestiging van deze aanname volgt zo snel mogelijk na 5 oktober 2023 (actualisering Aerius calculator).
Conclusie:
De activiteiten in de bouw- en gebruiksfase leiden niet tot een toename van stikstofdepositie. Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de relevante bepalingen van de Wet natuurbescherming worden vastgesteld.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd:
- Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
- Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Putten vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
4.7.2 Ongevallen gevaarlijke stoffen
In de direct omgeving van het plangebied ligt de A58, een Basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.Volgens de Regeling basisnet geldt ter plaatse een PR=10-6 contour van 0 meter, dus plaatsgebonden risico vormt geen belemmering;
Er is een plasbrandaandachtsgebied (PAG) aanwezig van 30 m vanaf de kant van de weg. Het plangebied ligt op ca. 60 m van de kant van de weg en valt daarmee ruim buiten het PAG.
Er vinden over deze weg 4.000 transporten LPG per jaar oplaats. Volgens het HART (Handleiding Risicoanlyse Transport) is, gezien deze hoeveelheid transporten en de afstand tot de weg, het groepsrisico lager dan 10% van de oriëntatiewaarde, zolang de personendichtheid lager is dan 80 personen/ha. Daar is hier zeker sprake van. Naar verwachting zullen in het plangebied maximaal 25 personen tegelijk aanwezig zijn.
Conform artikel 7 van het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (BEVT) moet in de toelichting worden ingegaan op
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
- voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.
In dat kader wordt het volgende overwogen:
- Aan de huidige infrastructuur en dus de bereikbaarheid van het plangebied verandert niet door deze ontwikkeling, dus blijft het huidige niveau van bestrijdbaarheid ongewijzigd. Binnen het plangebied zullen zelfredzame mensen werkzaam zijn.
- In het plan moet worden gezorgd voor meerdere vluchtroutes in de tegenovergestelde richting van een eventuele calamiteit op de A58.
4.7.3 Hoogspanningslijnen
Uit de kaart van het Hoogspanningsnet blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen hoogspanningsleidingen aanwezig zijn.
Afbeelding 4-2 uitsnede kaart Hoogspanningsnet
4.7.4 Conclusie
Het transport van gevaarlijke stoffen over de A58 vormt geen probleem voor de voorgenomen ontwikkeling, onder de voorwaarde dat voldoende vluchtroutes worden ingericht in de tegenovergestelde richting van de A58.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven en milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande bedrijven in de omgeving en of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van een ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
4.8.1 Beoordelingssystematiek VNG-publicatie
De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van het bedrijf en de gevels van woningen. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.
Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.
4.8.2 Richtafstanden inrichtingen (stap 1)
De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. In de navolgende tabel worden de richtafstanden weergegeven.
Tabel - Overzicht richtafstanden per bedrijf
Milieu categorie | Richtafstand (m) |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
4.1 | 200 |
4.2 | 300 |
5.1 | 500 |
5.2 | 700 |
De omgeving kan mogelijk worden gekwalificeerd als 'gemengd gebied', gezien de verschillende functies (verkeer, bedrijvigheid, woningen, enz.), waardoor een richtafstand van 10 meter zou kunnen gelden. In het onderzoek is voor de zorgvuldigheid toch uitgegaan van een rustige woonwijk en 30 meter.
Binnen deze richtafstand, die voornamelijk voor het aspect geluid relevant is, zijn woningen gelegen (Roosendaalseweg en Kenbelstraatje). Daarom is een akoestisch onderzoek (zie bijlage 6) uitgevoerd naar de mogelijk optredende geluidbelasting als gevolg van de representatieve bedrijfsvoering in het bedrijfsverzamelgebouw en het rioolgemaal. Hierbij is beoordeeld of aan de richtwaarden uit de VNG-handreiking kan worden voldaan. Er is gekeken naar de bedrijfssituatie die maximaal planologisch mogelijk is én naar een representatieve bedrijfssituatie.
Uit de berekeningen van blijkt het volgende:
- Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Er wordt ten hoogste 48 dB(A) etmaalwaarde berekend als gevolg van de voorgenomen activiteiten op de Roosendaalseweg 23 ter hoogte van de gevels van de omliggende woningen. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit de VNG-publicatie.
- Maximale geluidniveaus
maximale bedrijfssituatie categorie 2: als gevolg van de optredende maximale geluidniveaus wordt ten hoogste 71/66/61 dB(A) in respectievelijk de dag-/ avond- en nachtperiode berekend. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde van 70/65/60 dB(A) conform de VNG-publicatie. Aan de grenswaarde van 75/70/65 dB(A) uit de VNG-publicatie wordt wel voldaan.
Representatieve bedrijfssituatie: voor de maximale geluidniveaus wordt ten hoogste 67/69/69 dB(A) berekend tijdens de dag-, avond- en nachtperiode. Hiermee wordt in de dagperiode voldaan aan de richtwaarde van 70 dB(A) uit de VNG. Gedurende de avond- en nachtperiode kan voor de geprognosticeerde bedrijfsvoering niet voldaan worden aan de richtwaarde van 65/60 dB(A) ter hoogte van de gevels van de omliggende woningen.
Voor het rioolgemaal wordt voldaan aan de richtwaarde uit de VNG.
- Indirecte hinder
Voor de indirecte hinder wordt ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde berekend als gevolg van de maximaal planologische situatie ter hoogte van de gevels van de omliggende woningen. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit VNG-publicatie.
De maximale geluidniveaus in de avond- en nachtperiode voldoen niet aan de richtwaarde. Dit betekent dat ofwel maatregelen nodig zijn om geluidreductie te creëren, ofwel in de avond en nacht geen werkzaamheden mogen worden uitgevoerd. Dit laatste is opgenomen in de planregels met een mogelijkheid om af te wijken als op basis van een akoestisch onderzoek kan worden aangetoond dat ook in de avond- en nachtperiode wordt voldaan aan de richtwaarden.
- Woon- en leefklimaat
Uit de rekenresultaten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau gedurende de representatieve bedrijfssituatie blijkt dat ten hoogste 44 dB voor de Lden wordt berekend. Op grond van onderstaande tabel is deze geluidbelasting te kwalificeren als een zeer goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is, onder voorwaarden (geluid avond- en nachtperiode), in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9.1 Algemeen
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk ruimtelijk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
4.9.2 Cultuurhistorie
De aanwezige bebouwing is niet aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument. Er zijn ook geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig die speciale regeling in het bestemmingsplan behoeven.
Conclusie
Het onderwerp cultuurhistorie is niet van belang voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9.3 Archeologie
Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Om het aspect archeologie goed mee te wegen in een gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. In 2019 heeft de gemeente op basis van verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen en verschillende archeologische onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd besloten haar bestaande archeologiekaart en het bijbehorende beleid te herzien. Het resultaat is de Nota Archeologie met bijbehorende Archeologische Beleidskaart.
Afbeelding 4.2 Archeologische beleidskaart
Deze informatie is verwerkt in het vigerende bestemmingsplan Kom Sint Willebrord (vastgesteld op 8 maart 2023). Voor het plangebied geldt geen dubbelbestemming voor de bescherming van eventuele archeologische waarden. Een onderzoek hiernaar is daarom ook niet noodzakelijk.
Conclusie
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Waterparagraaf
4.10.1 Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
4.10.2 De Watertoets
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
4.10.3 Waterbeleid
Provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Regionale water en Bodem Programma 2022-2027 (RWP) van 3 december 2021. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaat adaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven. In het RWP wordt voor het thema water en vitale bodem nadere uitwerking en invulling gegeven aan de Brabantse Omgevingsvisie. Het opgenomen beleid in dit RWP is een doorontwikkeling van het beleid zoals opgenomen in het Provinciaal Milieu- en Waterplan 20162021 (PMWP). Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Waterschap Brabantse Delta
De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerprogramma 2022 – 2027 en kent een geldigheid vanaf 1 december 2021. Hierin is de overkoepelende ambitie vastgesteld om samen met de omgeving te werken aan een klimaatbestendig en veerkrachtig waterlandschap voor de regio Midden- en West-Brabant. Om deze ambitie te bereiken zijn er 6 beleidskeuzes opgesteld:
Beleidskeuze 1 - Water als drager voor een vitale regio
Beleidskeuze 2 - Evenwicht in het water- en bodemsysteem
Beleidskeuze 3 - We werken samen
Beleidskeuze 4 - We werken duurzaam
Beleidskeuze 5 - We werken veerkrachtig en vernieuwend
Beleidskeuze 6 - We prioriteren op basis van verplichtingen en mogelijkheden
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
- b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
- c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
- d. de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
- de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
- de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.
Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloed gebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.
Gemeente
Het beleid van de gemeente Rucphen houdt bij nieuwe ontwikkelingen de hydraulische randvoorwaarden aan van waterschap Brabantse Delta.
Afbeelding 4.4 verharding huidige en nieuwe situatie
Beoordeling
Een ruimtelijke ontwikkeling mag geen negatief effect hebben op de waterhuishouding. Dit houdt in dat de waterafvoer uit het plangebied niet mag toenemen en de waterafvoer niet mag worden afgewenteld op andere gebieden. Vanwege het planvoornemen neemt de verharding met meer dan 500 m2 toe, omdat het plangebied grotendeels verhard zal worden. De toegangsweg tot het pompgemaal wordt voorzien van groenspoorplaten met een minimale doorlaat van 50%. Het water wat hierop valt wordt dan ook direct geïnfiltreerd in de bodem. De toename in overige bebouwing en verharding komt uit op ca. 2600m2. Hiervoor dient een retentievoorziening te worden gerealiseerd.
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = 2600 (in m²) x 0,06 = 156 m3
Binnen het plangebied, dat 450 m2 groot is, is voldoende ruimte voor de realisatie van waterbergende voorzieningen voor de infiltratie van deze opgave. Een concreet ontwerp wordt overlegd bij de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen. Uit de kaarten behorende bij de Keur waterschap Brabantse Delta volgt dat de locatie niet gelegen is binnen een attentiegebied, beschermd gebied waterhuishouding of het invloedsgebied Natura 2000.
Conclusie
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling
4.11 Parkeren En Ontsluiting
4.11.1 Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte en parkeernorm hanteert de gemeente de Nota Parkeernormen Rucphen 2017.
Het plangebied ligt in het gebied dat als 'schil/overloopgebied' wordt beschouwd. Voor bedrijfsverzamelgebouwen hanteert de gemeente een parkeernorm van 1,25 parkeerplaats per 100m2 bedrijfsoppervlakte.
De totale oppervlakte is rond de 1.400 m2. Dit betekent een totale parkeeropgave van 18 parkeerplaatsen op eigen terrein (17,5 afgerond naar boven). Op het terrein zijn 39 parkeerplaatsen voorzien. Er wordt dus ruim aan de eisen voldaan.
4.11.2 Ontsluiting
De ontsluiting van het bedrijfsterrein is voorzien op de Roosendaalseweg. Ook het gemaal zal op die weg worden ontsloten. Er worden geen problemen verwacht in de verkeersafwikkeling.
4.12 Duurzaamheid
De beoogde ontwikkeling maakt het mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te voorzien in een deel van de actuele volkshuisvestelijke opgave. Hierdoor wordt voorkomen dat dit in het landelijk gebied moet worden gezocht. Het bouwplan voorziet daarmee in duurzaam ruimtegebruik.
Ten aanzien van de nieuwe woningen geldt dat deze gasloos (all-electric) moeten worden uitgevoerd.
4.13 Kabels En Leidingen
Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemene Juridische Opzet
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen voor de overige kernen binnen de gemeente Rucphen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de vigerende rechten ter plaatse. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan de op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
5.2 Inleidende Regels
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2. Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.3 Bestemmingsregels
Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid.
Duidelijk zal zijn dat een regel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Artikel 3 Bedrijf
Gronden die bestemd zijn als 'Bedrijf' zijn bedoeld voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die voorkomen in categorie 1 en 2 van de in bijlage 1 van de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van een bouwvlak zijn hoofdgebouwen toegestaan. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen tevoldoen aan de genoemde bouwhoogte voor binnen en buiten het bouwvlak. Binnen de regels behorend bij de bestemming 'Bedrijf' bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet is benoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of om een bedrijf toe te laten uit maximaal 1 milieucategorie hoger. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Bedrijf' onder voorwaarden te kunnen wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen' inclusief de bestemming 'Tuin'.
Artikel 4 Bedrijf - nutsvoorziening
Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het bestaande en nieuwe gemaal met bijbehorende bebouwing en voorzieningen.
Artikel 5 Groen
Binnen de bestemming 'Groen' zijn grotere en structurele groenvoorzieningen opgenomen, maar ook structuren zoals groenstroken, bermen, wandelpaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair en overige tot de bestemming behorende voorzieningen zijn binnen deze bestemming gelegen. Wijziging, aantasting en compensatie van het groen en bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid. Op de gronden mogen kleine bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Op deze gronden rust ook de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'; op deze gronden is de uitvoering van het landschappelijke inrichtingsplan (bijlage 1 bij de regels) voorzien. Deze moet worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
5.4 Dubbelbestemming
Artikel 6 Leiding - Water
In de gronden behorende tot deze bestemming is een waterleiding gelegen. Deze bestemming strekt tot beheer en onderhoud van de leiding en bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. Met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om hiervan af te wijken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
5.5 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouw zijnde. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Daarnaast is in de algemene bouwregels een bestaande afstanden en ander maten regeling opgenomen. In lid 26.3 is tevens een regeling opgenomen met betrekking tot het ondergronds bouwen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het bestaand en verboden gebruik opgenomen. Hier is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.
Daarnaast is in dit artikel de voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing op de gronden met de bestemming Groen opgenomen.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de gronden binnen de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'Luchtvaartverkeerszone - 3'. Hierin is aangegeven wat de maximale bouwhoogte van bouwwerken mag bedragen ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak ten aanzien van Breda International Airport. Verder zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduiding 'Milieuzone - boringsvrije zone' ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater en 'Vrijwaringszone - obstakelbeheerzone'. Als laatste zijn in dit artikel regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduiding 'Vrijwaringzone - weg' voor de bescherming van de verkeersfunctie, het onderhoud en de ruimtereservering van de aangrenzende Rijksweg. Geen bouwwerken mogen worden opgericht binnen een afstand van 50 meter vanuit de rand van de meest nabijgelegen rijbaan, met uitzondering van bouwwerken en voorzieningen die nodig zijn voor het wegverkeer. In overleg met Rijkswaterstaat, de wegbeheerder, is de bebouwing in de vorm van het bedrijfsverzamelgebouw toegelaten.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van licht- en vlaggenmasten, respectievelijk antennes en overige masten met een bouwhoogte tot maximaal 10 respectievelijk 15 meter. Als laatste is het mogelijk om via een omgevingsvergunning geringe afwijkingen toe te staan, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en de bouwgrens maximaal 2,50 meter verschuift.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.
Artikel 13 Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen ten behoeve van het parkeren.
5.6 Overgangs- En Slotregels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 14 Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 15 Slotregel
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "Kom St. Willebrord, Roosendaalseweg 23 te St. Willebrord".
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Kom St. Willebrord, Roosendaalseweg 23 te St. Willebrord' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
- het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
- het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.
Er wordt een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer(s). Een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Omgevingsdialoog
De intiatiefnemers hebben een omgevingsdialoog gehouden met een aantal omwonenden. De resultaten hiervan zijn in een verslag verwoord, zie bijlage 8. Er vinden in de komende periode nog meer gesprekken plaats. De verslagen hiervan zullen te zijner tijd ook worden toegevoegd.
6.2.2 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro
pm
6.2.3 Zienswijzen
pm
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijke inpassingsplan
Bijlage 1 M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Bodem
Bijlage 3 Ecologie: Soorten
Bijlage 4 Stikstofberekening Gemaal
Bijlage 4 Stikstofberekening gemaal
Bijlage 5 Stikstofberekening Bedrijfsverzamelgebouw
Bijlage 5 Stikstofberekening bedrijfsverzamelgebouw
Bijlage 6 Milieuzonering Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Milieuzonering Akoestisch onderzoek
Bijlage 7 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 7 Landschappelijke inpassing