Dorpsstraat 71-77 St. Willebrord
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Vastgesteld op 31-01-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Kom St. Willebrord, Dorpsstraat 71-77' met identificatienummer NL.IMRO.0840.2584k0023-DEF1 van de gemeente Rucphen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden.
1.6 aan-huis-verbonden beroep
een beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar hoofdfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.8 afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond.
1.9 afwijking
een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo.
1.10 Awb
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijbehorend bouwwerk
de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.18 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.21 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping.
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.23 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.24 extensieve dagrecreatie
de niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.27 kantoor
een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.28 KNA-conform archeologisch onderzoekrapport
een rapport dat verslag doet van het archeologisch onderzoek en voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.29 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en telefooncellen.
1.30 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.31 ondergeschikte nevenactiviteit
een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend.
1.32 peil
- voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.
1.33 seksinrichting
het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.34 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
1.35 weg
een weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
1.36 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.37 Wro
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
1.38 zijgevel van een gebouw
een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;
2.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 het bewoonbaar vloeroppervlak
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen);
2.9 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Nadere eisen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
- b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Vrijwaringszone - radar
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:
- a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
- b. het oprichten van licht- en vlaggenmasten, respectievelijk antennes en overige masten met een bouwhoogte van maximaal 10,00 respectievelijk 15,00 meter;
- c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bouwgrens met maximaal 2,50 meter toelaatbaar.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in dit plan te wijzigen voor:
- a. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3,00 meter toelaatbaar.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeerregeling
Met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid geldt de volgende regeling:
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Rucphen' d.d. 31 mei 2017;
- b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien wordt voorzien in parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is bedoeld in sub a, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
- c. indien de 'Nota Parkeernormen Rucphen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.
- d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- 3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kom St. Willebrord, Dorpsstraat 71-77'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Berlaere Vastgoedontwikkeling B.V. is voornemens om op de gronden van Dorpsstraat 71-77 in St. Willebrord woningbouw te realiseren. Sinds 2008 zijn diverse plannen voor de braakliggende gronden opgesteld en hiervoor zijn ook de planologische procedures doorlopen. Door marktomstandigheden zijn deze tot op heden niet gerealiseerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 11 patiowoningen (0-treden woningen) en 33 parkeerplaatsen. Deze ontwikkeling is op basis van het huidige bestemmingsplan niet mogelijk (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1 Beoogde ontwikkeling en vigerend bestemmingsplan (Bron: LSWA en www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan betreft de braakliggende gronden aan de Dorpsstraat in het centrum van de kern St. Willebrord en heeft een oppervlakte van ongeveer 3.400 m². Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Dorpsstraat. Aan de noord- en westkant van het plangebied liggen voornamelijk woningen aan de Rupchensestraat en de Lijsterstraat. Ten zuiden van het plangebied ligt aan de Lijsterstraat een autoschadebedrijf met spuitinrichting.
Figuur 1.2 Ligging plangebied (Bron www.google.nl/maps)
1.3 Geldende Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt 'bestemmingsplan Kom St. Willebrord' (vastgesteld 27 september 2012). Voor de gronden binnen het plangebied geldt de bestemming 'Centrum', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' (zie figuur 1.3). Langs de Dorpsstraat ligt een bouwvlak waarbij de bouwaanduiding 'gestapeld' is opgenomen en waar deels een maximum goot- en bouwhoogte van 8 respectievelijk 12 meter geldt en deels 3 respectievelijk 7 meter. Aan de achterzijde van de percelen zijn een aantal bouwvlakken opgenomen waarbinnen het bouwen van garages mogelijk is.
Voor het plangebied zijn reeds verschillende plannen gemaakt. In februari 2012 is een omgevingsvergunning voor bouwen en strijdig gebruik verleend voor een plan waarin 10 appartementen, 10 garageboxen, 44 parkeerplaatsen en 1.240 m2 commerciële ruimte waren voorzien. Dit bouwplan is echter niet gerealiseerd, waardoor de gronden in de huidige situatie nog braak liggen.
figuur 1.3 Geldend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid besproken. Hierbij komen achtereenvolgens het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid aan bod. In hoofdstuk 5 worden de diverse milieuplanologische aspecten behandeld. In hoofdstuk 6 komen de juridische aspecten aan de orde en in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 8 behandelt de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Hierbij vindt een beschrijving van de (wijdere) omgeving en het plangebied zelf plaats.
2.2 Gemeente Rucphen
Het plangebied is gelegen in de gemeente Rucphen, een landelijke gemeente in het westen van de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 22.288 inwoners (CBS, 1 april 2016). De gemeente bestaat uit de kernen Rucphen, Sprundel, Schijf, St. Willebrord en Zegge. Binnen de gemeente Rucphen zijn er veel verschillen in het ruimtelijk structuurbeeld aanwezig; iedere dorpskern heeft zijn eigen karakter.
2.3 De Kern St. Willebrord
Rond 1600 vestigden de eerste bewoners zich op de plaats waar nu Rucphen ligt. De heidenederzetting ('t Heike) bestond uit een aantal verspreid liggende boerderijen. Nadat in 1842 een parochie werd gesticht en de naam veranderd in St. Willebrord, trad verdichting van de bebouwing op in de directe omgeving van de Sint Willibrorduskerk.
Rond 1850 bestond St. Willebrord slechts uit verspreid liggende bebouwing en een kleine concentratie aan bebouwing langs de Dorpsstraat. De Dorpsstraat is een belangrijke en oude structuurlijn in het centrum van St. Willebrord. Langs deze straat, die de aflopende rug van de noordelijke uitloper van het plateau van Sprundel volgt, heeft de eerste bebouwing van de nederzetting zich ontwikkeld. De huidige bebouwing langs de Dorpsstraat, ter plaatse van het plangebied, vormt een nagenoeg gesloten dorpswand, voornamelijk bestaande uit twee bouwlagen met een kap. De bebouwing is over het algemeen eenvoudig, sober en kleinschalig.
Figuur 2.1 Straatbeeld Dorpsstraat in noordelijke richting (Bron: Google Streetview)
Diverse detailhandelsfuncties zijn hier gesitueerd, die veelal worden gecombineerd met de woonfunctie. De bebouwing bestaat uit één of twee bouwlagen met kap. Daarnaast zijn er ook gebouwen aanwezig die enkel dienen voor de woonfunctie.
Bij de recente herinrichting van de Dorpsstraat is de inrichting van de straat dusdanig ingericht dat het snelheidsregime van 30 kilometer per uur beter wordt nageleefd. Het aantal parkeerplaatsen is, ten opzichte van de eerdere situatie, uitgebreid. Aan weerszijden van de Dorpsstraat kan geparkeerd worden.
2.4 Plangebied
Het braakliggend plangebied ligt aan de Dorpsstraat van St. Willebrord. Via de Dorpsstraat is in noordelijke richting de A58 te bereiken. In zuidelijke richting gaat de Dorpsstraat richting Sprundel.
figuur 2.2 Impressie plangebied Dorpsstraat 71-77 St. Willebrord (Bron: Google Streetview)
Ten noorden en westen van het plangebied ligt de Rucphensestraat en de Lijsterstraat met vrijstaande woningen. Aan de Lijsterstraat is tevens het autoschadebedrijf Schepens Autoschade gevestigd.
Figuur 2.3 Straatbeeld Rucphensestraat en Lijsterstraat (Bron: Google Streetview)
Hoofdstuk 3 Beoogde Ontwikkeling
In figuur 3.1 is de plattegrond van een patiowoning weergegeven die de basis vormt van het stedenbouwkundig plan. In de woningen zullen de woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer op de begane grond worden gerealiseerd. Elke woning krijgt een opbouw welke nader in te delen is.
Figuur 3.1 Hoofdopzet van de patiowoning (Bron: Berlaere vastgoed b.v.)
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 11 van deze patiowoningen (zogenoemde 0-tredenwoningen). Daarvan zullen 3 woningen langs de Dorpsstraat worden gerealiseerd. De overige 8 woningen zijn gelegen in 2 blokken van 4 dwars op de Dorpsstraat. Deze blokken vormen een hofje, en worden gescheiden door een openbaar parkeerterrein met 22 openbare parkeerplaatsen. De parkeervoorziening voor de 11 patiowoningen wordt aan de achterzijde van het perceel aangelegd. Hiervoor zullen 11 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd (zie figuur 3.2). De parkeerbehoefte voor de 11 te ontwikkelen patiowoningen is echter groter dan 11 parkeerplaatsen. Een deel van de parkeerplaatsen ten behoeve van de patiowoningen wordt dan ook gerealiseerd in het openbaar gebied.
Figuur 3.2 Beoogd inrichtingsplan (Bron: LSWA d.d. 12 april 2017)
De woningen dwars op de Dorpsstraat zullen aan de voorzijde een tuin krijgen, de 3 woningen aan de Dorpsstraat niet. De overige panden aan de Dorpsstraat hebben dit namelijk ook niet. De ontsluiting van het woongebied zal plaatsvinden middels een nieuw aan te leggen aansluiting op de Dorpsstraat.
De panden aan de Dorpsstraat naast de patiowoning met nummer 11 in figuur 3.1 hebben een detailhandelsfunctie. Om eventuele aansluiting bij deze functie mogelijk te maken zal voor de betreffende woning met nummer 11 in de bestemmingslegging een passende regeling worden opgenomen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
4.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling en conclusie
Volgens de kaart behorend bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom deze radarstations dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom de radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied behorend bij radarstation Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gelegd op 90 meter ten opzichte van het NAP. Voor het radarverstoringsgebied behorend bij de radar op het vliegveld Woensdrecht geldt een maximale hoogte van 113 meter ten opzichte van het NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Vanuit het besluit en de regeling zijn er geen belangen die van invloed zijn op onderhavig bestemmingsplan.
4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de 'ladder voor duurzame verstedelijking' – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking aangepast. De 'treden' die moesten worden doorlopen zijn komen te vervallen. Het toetsingskader luidt nu als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Beoordeling en conclusie
De grens van het wel of geen nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt 11 woningen. Op basis van jurisprudentie, is de voorgenomen ontwikkeling, niet aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling (16 september 2015, 201501297). De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Bovendien is in het woningbouwprogramma van de gemeente Rucphen reeds rekening gehouden met de realisatie van deze 11 patiowoningen. Tevens zal als gevolg van de ontwikkeling de hoeveelheid vierkante meters centrumbestemming afnemen. De ontwikkeling hoeft om deze redenen niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening – partiële herziening 2014
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer. Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De ongewijzigde provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.
De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dit dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.
Figuur 4.1 Uitsnede van de Structurenkaart behorend bij de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Bron: provincie Noord-Brabant, 2017).
Beoordeling en conclusie
Voor het plangebied in het centrum van de kern St. Willebrord is met name het uitgangspunt van het provinciaal ruimtelijk beleid ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik van belang. De provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Voor de 'kernen in het landelijk gebied' waartoe het centrum van St. Willebrord behoort, betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal staat. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt. Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen of op andere bedrijventerreinen binnen de gemeente, wat betreft wonen, en binnen de betreffende landelijke regio, wat betreft werken. Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten binnen dat gebied, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de landelijke regio's haar plek krijgt. Dit heeft tot gevolg dat de bouwmogelijkheden per kern verschillen en dat niet iedere gemeente of iedere kern een nieuwe locatie kan ontwikkelen.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de provinciale normstelling als genoemd in de structuurvisie ten aanzien van ordening en bescherming vertaald. Hiervoor gelden de regels als opgenomen in de Verordening ruimte 2014 die hierna volgend aan bod komt.
4.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
Toetsingskader
In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten.
De Verordening ruimte Noord-Brabant is opgebouwd volgens het principe van een bestemmingsplan. Dit houdt in dat er zowel 'gebiedsgerichte regels' zijn gesteld als 'algemene regels'. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). Tenslotte zijn er ook een aantal 'procedurele bepalingen'.
Figuur 4.2 Uitsnede van de integrale kaart behorend bij de Verordening ruimte Noord-Brabant. (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2017).
Beoordeling en conclusie
Het plangebied is geheel gelegen in het bestaand stedelijk gebied, aangeduid als kern in het landelijk gebied, waar stedelijke ontwikkelingen zijn toegestaan. De te realiseren 11 patiowoningen zijn in het Woningbouwprogramma van de gemeente Rucphen opgenomen, dat regionaal is afgestemd.
In voorliggend bestemmingsplan wordt een verantwoording gegeven op de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit, beschreven in artikel 3.1 van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het beleid gesteld in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Rucphen 2030, 2013
Toetsingskader
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad van Rucphen de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.
Figuur 4.3 Visiekaart Structuurvisie Rucphen 2030.
Het centrum van de kern St. Willebrord is aangewezen als een gebied waar het versterken van de uitstraling van de dorpskern een belangrijke opgave is. Dit wordt beoogd door de relatie van de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van het groen: groene dooradering, een groen hart en groene randen. Tevens dienen de centra binnen de kernen te zijn voorzien van goede winkelvoorzieningen. Het beleid van de gemeente Rucphen is gericht op concentratie binnen de bestaande centra van de dorpskernen. Het algemeen uitgangspunt voor de drie grootste kernen binnen de gemeente is meer kwaliteit en levendigheid door ruimte voor maatschappelijke voorzieningen zoals multifunctionele centra, horeca met terrassen en ruimte voor wonen.
Ten aanzien van de woningvoorraad wordt gestreefd naar afstemming op de wensen van de bewoners. De opgave bestaat uit voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De voorkeur gaat uit naar inbreiding in plaats van uitbreiding en naar nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen.
Beoordeling en conclusie
In onderhavig bestemmingsplan wordt op een inbreidingslocatie voorzien in de realisatie van zogenoemde nul-treden woningen. De levensloopbestendige woningen voldoen aan de wensen van de bewoners van de gemeente Rucphen. De ontwikkeling is voorzien op een braakliggende locatie in de kern St. Willebrord. De ontwikkeling komt dan ook tegemoet aan de wens om inbreiding in de kernen te verkiezen voor uitbreiding van de kernen ten koste van het buitengebied.
Door het behoud van de centrumbestemming, dus winkelvoorzieningen, blijft het centrumgebied van St. Willebrord kwalitatief gezien van goed niveau. Hierdoor ontstaat er geen versnippering binnen het centrumgebied.
De ontwikkeling is passend binnen Structuurvisie Rucphen 2030.
4.4.2 Woonvisie gemeente Rucphen 2013 – 2018, 2013
Toetsingskader
De Woonvisie gemeente Rucphen 2013 – 2018 is op 11 december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin zijn de woningbouwopgaven samengebracht. Verder is beschreven welke aanpassingen van de bestaande voorraad en van het nieuwbouwprogramma nodig zijn in de periode 2013 – 2023 om in de woonbehoefte van de inwoners van de gemeente Rucphen te kunnen voorzien. Vergelijking van de behoefte op basis van de opgaven met het meest recente woningbouwprogramma laat zien dat de geplande productie voor de hele gemeente in de periode 2013 – 2018 (549 woningen) redelijk goed overeenkomt met de door de provincie geraamde behoefte voor deze periode (465 woningen). In de periode 2018 – 2023 is dit minder het geval: de geplande productie is met 267 woningen aanzienlijk hoger dan de geraamde behoefte (130 woningen).
Fricties tussen vraag en aanbod in de bestaande woningvoorraad kunnen worden ondervangen door selectieve nieuwbouw van woningen die minder goed zijn vertegenwoordigd in de bestaande voorraad. In het nieuwbouwprogramma moeten accenten liggen bij:
- sociale huurwoningen voor de primaire doelgroep en duurdere huurwoningen (bijvoorbeeld voor senioren en starters) en goedkope koopwoningen voor de groep middeninkomens;
- differentiatie van het aanbod voor senioren geschikte woningen;
- het tegemoetkomen aan de vraag van de bovengenoemde groepen van beleid alsmede aan de vraag van derden, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
Beoordeling en conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet onder meer in de realisatie van 11 patiowoningen. Deze nul-treden woningen zijn geschikt voor senioren, aangezien alle voorzieningen zich op de begane grond bevinden. Tevens is in het woningbouwprogramma van de gemeente Rucphen rekening gehouden met de realisatie van deze woningen. Voorgenomen ontwikkeling past binnen de Woonvisie van de gemeente Rucphen.
4.4.3 Visiedocument Groenbeleid Rucphen, 2008
Toetsingskader
Het Visiedocument Groenbeleid Rucphen van oktober 2008 beschrijft de waarden van groen voor luchtkwaliteit, speelruimte, economie, gezondheid, natuur, water, leefbaarheid en ruimtelijke waarde. Het rapport geeft verder aan dat de (beeld)kwaliteit van groen sterk afhankelijk is van het plan- en ontwerpproces van ruimtelijke projecten en dat daarom vroegtijdige afstemming noodzakelijk is. Bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied is het van belang dat knelpunten, zoals te weinig groen en een hoge parkeerdruk inzichtelijk worden gemaakt en daar rekening mee wordt gehouden in het plan. Als extra toetsingskader is een Groene Kaart (november 2010) opgesteld. Op deze kaart zijn waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen plus houtopstanden opgenomen.
Figuur 4.4 Uitsnede van de Groene kaart behorende bij de kern St. Willebrord.
Beoordeling en conclusie
Volgens de uitsnede van de Groene kaart, weergegeven in figuur 4.4 zijn er geen relevante waarden van groen voor luchtkwaliteit, speelruimte, economie, gezondheid, natuur, water, leefbaarheid en ruimtelijke waarde in of in de directe nabijheid van het plangebied. De voorwaarden die zijn opgesteld in het Visiedocument Groenbeleid vormen daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4.4 Groenstructuurplan ‘Landschap onthuld’, 2010
Toetsingskader
Het Groenstructuurplan komt voort uit het Visiedocument Groenbeleid en geeft richting aan het behoud en de ontwikkeling van de openbare groenstructuren in het stedelijk gebied. Het plan bevat een groensaldoregeling voor een verantwoorde omgang met groen. De regeling zorgt ervoor dat er niet onbekommerd aan de groene ruimte kan worden gesnoept. De bijbehorende Groenstructurenkaart toont de meeste relevante openbare groenstructuren in de gemeente alsmede vormt het een visiebeeld.
Figuur 4.5 Uitsnede van de kaart behorende bij het Groenstructuurplan ter hoogte van de kern St. Willebrord.
Beoordeling en conclusie
In het Groenstructuurplan wordt voor de Dorpsstraat het aanbrengen van een landschappelijke dooradering van de dorpen beoogd. Dit houdt in dat boomspiegels worden aangebracht en 90 bomen worden gerooid en verwijderd. Bij het ontwerp van de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met groen. Bij de entree van de parkeerplaatsen zijn twee bomen voorzien.
Hoofdstuk 5 Kwaliteit Van De Leefomgeving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan alle relevante sectorale aspecten. Deze toetsing geldt als basis voor de planologische afweging.
5.2 Bodem
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling en conclusie
In opdracht van Berlaere Vastgoedontwikkeling heeft Lankelma Geotechniek Zuid B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). In een grondmengmonster zijn analytisch licht verhoogde gehalten met lood, zink en som PCB aangetoond. Deze concentraties overschrijden de achtergrondwaarden maar niet de interventiewaarden. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte met koper, mobyleen en naftaleen aangetoond. Ook deze waarden overschrijden de streefwaarden maar niet de interventiewaarden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Op basis van voorgenoemde samenvatting is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet aan de orde. Geconcludeerd kan worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
5.3 Waterhuishouding
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater. Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het Waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk.
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, het watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
- a. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
- b. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
- c. de toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x Gevoeligheidsfactor x 0,06.
Waterplan Rucphen, 2007
De gemeente Rucphen heeft samen met het Waterschap Brabantse Delta, de provincie Noord-Brabant en Brabant Water het Waterplan opgesteld ten behoeve van het op orde brengen en houden van het watersysteem in de gemeente Rucphen. De wateropgave tot 2050 voor de gemeente is divers. Het varieert van het bestrijden van wateroverlast in de kernen tot het werken aan een betere waterkwaliteit en ecologie.
Toetsing/onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in de kern St. Willebrord en bestaat in de huidige situatie uit braakliggende grond. Op deze gronden geldt een niet gebruikte bouwtitel uit 2012. Deze bouwtitel voorziet in de realisatie van 10 appartementen, 1240 m² detailhandel, 10 garageboxen en 44 parkeerplaatsen, waarmee de locatie vrijwel 100% zou worden verhard.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veldpodzolgronden (leemarm en zwak lemig fijn zand), de textuur is dan ook geschikt voor infiltratie. Er is geen sprake van kwel. De NAP-hoogte bedraagt +9.54.
Waterkwantiteit
In of in nabijheid van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Er zijn geen KRW-waterlichamen aanwezig in nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in of nabij een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is gedeeltelijk aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 11 patiowoningen en 33 parkeerplaatsen.
Waterkwantiteit
Volgens de “hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen” dient alleen de toename van verhard oppervlak te worden gecompenseerd. Hierbij geldt de situatie voor 2008 als uitgangspunt omdat dit verhard oppervlak altijd aangesloten is geweest om het watersysteem (riolering). Wanneer de toename minder dan 2000 m2 bedraagt hoeft geen compensatie te worden gerealiseerd. De waterschappen vinden dit verantwoord omdat deze oppervlakte hydrologisch gezien tot dermate kleine afvoeren leiden dat deze geen probleem vormen voor de afvoercapaciteit van het afwateringsstelsel.
De toename aan verhard oppervlak ten opzichte van het nieuw ontwerp en situatie voor 2008 bedraagt ca. 930 m2. Aangezien de toename ruim binnen de grenswaarde van 2000 m2 valt hoeft er geen compensatie te worden gerealiseerd.
Overigens is er voor de betreffende gronden een vergunde bouwmogelijkheid die voorziet in de realisatie van 10 appartementen, 10 garageboxen, 44 parkeerplaatsen en 1.240 m² detailhandel. In de beoogde situatie neemt het verhard oppervlak, ten opzichte van de vergunde situatie, af.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de veiligheid aangezien er geen waterkeringen in de nabijheid aanwezig zijn.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Indien mogelijk zal het regenwaterriool als infiltratieriool worden uitgevoerd. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- 1. hemelwater vasthouden voor benutting,
- 2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- 4. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
In de Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater van de Brabantse waterschappen is het uitgangspunt opgenomen dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert.
Aangezien het hier zandgrond betreft zal het hemelwater snel infiltreren in de bodem en is afkoppeling van hemelwater op oppervlaktewater niet nodig.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. Er vindt geen aanpassing van het watersysteem plaats, aangezien er geen watergangen zijn gelegen in het plangebied.
In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats binnen een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
5.4 Cultuurhistorie
5.4 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie
Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. In de provincie dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Figuur 5.1 Uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (Bron: provincie Noord-Brabant, 2017).
Beleid gemeente
De provincie Noord-Brabant gaat ervan uit dat de informatie afkomstig uit de kaartlaag 'overige cultuurhistorische waarden: informatie van CHW 2006' op gemeentelijk niveau wordt geactualiseerd en waar nodig geacht beschermd. De Cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen biedt een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische aspecten, structuren en gebieden in de gemeente Rucphen.
Figuur 5.2 Uitsnede van de cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen.
Beoordeling en conclusie
Ter plaatse van de blauwe ster in figuur 5.2 ligt de projectlocatie. De projectlocatie ligt binnen een historisch gegroeide ruimtelijke structuur en kent een lage waarde wat betreft de historische stedenbouw. In het plangebied bevinden zich geen bepalende objecten en rijks- en gemeentelijke monumenten. Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig. De beoogde ontwikkeling vindt wel plaats op gronden die vallen binnen de zone cultuurgronden. Hier is geen toetsingskader voor opgenomen. Geconcludeerd wordt dat het aspect Cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
5.5 Archeologie
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Beleid gemeente
Om het aspect archeologie goed mee te wegen in de gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoednota opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart.
De archeologische waarden- en verwachtingskaart geeft een zo volledig mogelijk beeld van de actuele kennis van het archeologische bodemarchief van de gemeente Rucphen. De archeologische waarden- en verwachtingskaart geeft informatie over de ligging en de omvang van alle bekende en archeologische terreinen en de verwachting (hoog, middelhoog, laag) op de aanwezigheid van nog onbekende archeologische objecten en terreinen. Deze kaart vormt de inhoudelijke verantwoording van de Archeologische Beleidskaart. De Advies archeologische beleidskaart is de vertaling van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart in ruimtelijk beleid.
Om de geschiedenis weer zichtbaar te maken is bij nieuwe ontwikkelingen archeologisch onderzoek verplicht. De gemeente hanteert de oppervlakte en diepte van de effectieve bodemverstorende ingrepen als uitgangspunt voor het bepalen van de archeologische onderzoeksverplichting binnen een plangebied. Dit houdt in dat indien de bodemverstorende ingreep de ondergrens ten aanzien van de oppervlakte overschrijdt, archeologisch (voor)onderzoek binnen het plangebied noodzakelijk is. Ingrepen dieper dan de gestelde diepte-ondergrens zijn onderzoeksplichtig mits de oppervlakte-ondergrens eveneens overschreden wordt.
Voor onderhavig plangebied geldt categorie 4, een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De gestelde onderzoeksplichten voor deze categorie is in de regels van onderhavig plan vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'.
Figuur 5.3 Uitsnede Advies archeologische beleidskaart voor de kern St. Willebrord. Het plangebied is gelegen binnen archeologisch beleidsadviesgebied 4.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt binnen het archeologisch beleidsadviesgebied 4. Dit houdt in dat er een onderzoeksplicht geldt voor een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 500 m2 en een diepte van 50 cm. Met de bouwwerkzaamheden om het beoogde initiatief te realiseren, zullen grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd die dieper zullen zijn dan 50 centimeter. Daarnaast is de ontwikkeling groter dan 500 m2.
Ten behoeve van het toenmalige initiatief voor de realisatie van commerciële ruimten en appartementen binnen het plangebied is in 2008 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. door middel van grondboringen. Op basis van de onderzoeksresultaten werd gesteld dat er een kans bestond op het aantreffen van archeologische waarden uit de Prehistorie, de Romeinse Tijd en de Middeleeuwen. Aanbevolen werd om een inventariserend proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Tijdens het proefsleuvenonderzoek (zie bijlage 2) zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aangetroffen. Nader archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
5.6 Natuurgebieden
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 – 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.
Beoordeling en conclusie
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden als Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Ulvenhoutsche Bosch, ligt op 14 kilometer afstand. Effecten op natuurgebieden kunnen gezien de grote afstand en de geringe ontwikkeling op voorhand worden uitgesloten.
Figuur 5.4 Uitsnede Natuurbeheerplan provincie Noord-Brabant
5.7 Flora En Fauna
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied bestaat uit braakliggende grond en is geheel omsloten door woningen. Gezien de geïsoleerde stedelijke ligging en de afwezigheid van opgaande vegetatie, kan worden gesteld dat het gebied niet van grote betekenis is voor soorten. Soorten als veldmuis en egel maken mogelijk gebruik van het gebied, voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling in de provincie Noord-Brabant. Overige soorten worden niet verwacht. In de omgeving kunnen soorten aanwezig zijn die typisch zijn in het stedelijke gebied, hier moet men denken aan de vogels met jaarrond beschermde nesten gierzwaluw en huismus en aan gebouwbewonende vleermuissoorten als de gewone dwergvleermuis. Door het ontbreken aan opgaande beplanting en bebouwing, is het gebied niet van betekenis voor deze soortgroepen. Effecten op beschermde soorten kunnen worden uitgesloten.
5.8 Geluid
Toetsingskader
Bij het mogelijk maken van nieuwe woningen moet voldaan worden aan de wettelijke normen uit de Wet geluidhinder (hierna Wgh) indien de woningen zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van een (spoor)weg. Het plangebied is niet gelegen in de geluidzone van een (spoor)weg. Op basis van jurisprudentie is toch een onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels gewenst in het kader van een goede ruimtelijke ordening, aangezien het nieuwbouwplan binnen de invloedsfeer van de Dorpsstraat en mogelijk ook de Rucphensestraat is gelegen.
Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt, bij gebrek aan wettelijke normen voor 30 km/u-wegen, aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB volgens de Wgh als maximaal aanvaardbare waarde.
Onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMW 2012). Bij de rekenresultaten is geen aftrek toegepast conform artikel 110g. De rapportage van het onderzoek is toegevoegd in bijlage 3.
Als gevolg van het wegverkeer op de Dorpsstraat bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 68 dB, berekend op de voorgevels van de drie woningen langs de Dorpsstraat (W01, 02 en 11). Bij deze woningen wordt naast de richtwaarde van 48 dB ook de uiterste grenswaarde van 63 dB op de voorgevel, en bij woning 11 ook op de noordelijke zijgevel, overschreden en is dus geen sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Op de overige woningen van het plan bedraagt de geluidbelasting als gevolg van de Dorpsstraat ten hoogste 58 dB. Weliswaar wordt met deze geluidbelasting de richtwaarde van 48 dB overschreden, maar nergens de uiterste grenswaarde van 63 dB. Geconcludeerd kan worden dat bij de woningen W03 t/m W10 van het plangebied voldaan wordt aan een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Als gevolg van het wegverkeer op de Rucphensestraat bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 42 dB en kan geconcludeerd worden dat vanwege deze straat bij alle woningen van het plan voldaan wordt aan de richtwaarde van 48 dB en er dus sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt deels overschreden ten gevolge van het verkeer op de Dorpsstraat (maximaal 68 dB). Maatregelen om de geluidbelasting hier te doen dalen zijn niet doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige aard. Wanneer voor de situatie aftrek conform de Wgh wordt toegepast (zoals bij gezoneerde wegen), bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 63 dB, waardoor de maximaal aanvaardbare waarde niet wordt overschreden. Echter zijn ook in deze situatie geluidwerende gevelmaatregelen wenselijk in het kader van het binnengeluidniveau.
Conclusie
Er kan worden gesteld dat als gevolg van het wegverkeer op de beoordeelde wegen bij de meeste woningen sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau bij het te realiseren nieuwbouwplan. Uitzondering hierop vormen de drie woningen langs de Dorpsstraat, waar ter plaatse van de voorgevel en bij de zuidelijkste woning ook de noordelijke zijgevel, geen sprake meer is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Voor deze woningen worden geluidwerende gevelmaatregelen geadviseerd om in ieder geval in de woningen een goed akoestisch klimaat te waarborgen.
5.9 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals wonen:
- 1. ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- 2. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Het plangebied wordt omgeven door centrumgerelateerde functies. Er is daarom sprake van een gemengd gebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie kunnen daarom met één afstandstap worden verlaagd. De minimaal aan te houden richtafstand tussen de commerciële voorzieningen en gevoelige bestemmingen (woningen) bedraagt 10 meter voor het onderwerp geluid. In onderhavige situatie liggen woningen op minder dan 10 meter van de beoogde commerciële voorzieningen. Vanwege het centrumdorpse karakter van het plangebied en omgeving met een menging aan stedelijke functies, kan worden gesproken van een ‘gemengd gebied’, waarbij de richtafstand van 10 meter teruggebracht kan worden tot 0 meter, zodat in beginsel de functies wonen en commerciële voorzieningen naast elkaar toelaatbaar zijn. Ten zuiden van het plangebied ligt een autospuitinrichting, waar een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen binnen een gemengd gebied voor geldt. Het maatgevende aspect is geur. Voor de overige aspecten (geluid, gevaar en stof) geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Voor het volledige onderzoek omtrent de autospuitinrichting wordt verwezen naar Bijlage 4 van de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.
Conclusie
De minimaal aan te houden richtafstand tussen commerciële voorzieningen en woningen bedraagt binnen een gemengd gebied 0 meter. Gelet op de huidige bedrijfssituatie van garagebedrijf Schepens zal naar verwachting ter plaatse van de beoogde patiowoningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gezien de reeds aanwezige woningen op korte afstand zal het bedrijf door de realisatie van de nieuwe woningen ook niet in de bedrijfsvoering worden beperkt. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.10 Externe Veiligheid
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor), inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
5.10.1 Inrichtingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Figuur 5.5 Uitsnede Risicokaart met uitsnede ter hoogte van de kern St. Willebrord (Bron: risicokaart.nl, 2017).
Beoordeling en conclusie
In het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen. Op een afstand van circa 650 meter is de dichtstbijzijnde inrichting gelegen aan de Kaaistraat 61 in St. Willebrord. Het betreft een tankstation. waar vaste afstanden van het plaatsgebonden risico voor gelden. Het plangebied ligt op zeer ruime afstand van de inrichting, waardoor de veiligheidszone behorende bij het plaatsgebonden risico niet is gelegen in het plangebied. Het bestemmingsplan maakt bovendien geen ontwikkelingen mogelijk die een vergroting van het groepsrisico met zich meebrengen. Een nadere afweging aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet noodzakelijk. Het aspect inrichtingen en externe veiligheid belemmert de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet.
5.10.2 Transport en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling en conclusie
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Binnen en nabij het plangebied zijn geen transportroutes gelegen waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een nadere afweging aan het Besluit externe veiligheid transportroutes is niet noodzakelijk.
5.10.3 Buisleidingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling en conclusie
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Op een afstand van circa 800 meter ten zuiden is een aardgasleiding gesitueerd. Het plangebied ligt echter op zeer ruime afstand van deze buisleiding, waardoor een nadere afweging aan het Besluit externe veiligheid niet noodzakelijk is.
5.11 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uur gemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.
Beoordeling en conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 11 patiowoningen en leidt tot een toename van verkeer van 77 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 0%. Uit de nibm-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,06 µg/m³ en van fijn stof van 0,01 µg/m³ (zie figuur 5.6). Beide toenames blijven ruim beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Ter plaatse van het plangebied is overigens sprake van een vergunde bouwmogelijkheid bestaande uit 10 appartementen, 1240 m² commerciële ruimte, 10 garageboxen en 44 parkeerplaatsen. In vergelijking met onderhavig plan, de realisatie van (maximaal) 11 patiowoningen, (maximaal) 209 m² aan commerciële ruimte en 33 parkeerplaatsen is er sprake van een verbetering van het initiatief in het kader van het aspect luchtkwaliteit.
Figuur 5.6 Nibm tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-Monitoringstool 2015 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de NSL-monitoring blijkt dat ter plaatse van het plangebied in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Dorpsstraat ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen (NO2 = 25.8 µg/m³, PM10 = 19.4 µg/m³ met 7.1 overschrijdingsdagen per jaar en PM2,5 = 11.5 µg/m³). Dit betekent dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.12 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. ('Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer)).
- a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken (Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen).
Beoordeling en conclusie
Binnen het onderhavige bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
5.13 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
De gemeente Rucphen heeft in haar 'Nota parkeernormen' uniforme parkeernormen vastgelegd die een duidelijke richting geven aan de mate van faciliteren van parkeervoorzieningen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Nota Parkeernormen 2017 is gebaseerd op de nieuwe CROW- publicatie nr. 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”. Het plangebied is gelegen in de schil van het centrum.
Het maatgevende kencijfer wordt bepaald aan de hand van de stedelijkheid van de kern St. Willebrord. Volgens het CBS heeft St. Willebrord een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid. De kencijfers van het CROW zijn een landelijk gemiddelde en hebben een bandbreedte (minimum/maximum). Door deze bandbreedte ontstaat de mogelijkheid om maatwerk te leveren. De gemeente Rucphen heeft het gemiddelde van de kencijfers vastgesteld als vereiste parkeernorm. Daarbij is vastgelegd dat een afwijking van maximaal 10% (negatief) van de parkeernorm acceptabel is.
Onderzoek
Ontsluiting
De patiowoningen worden primair ontsloten op de Dorpsstraat middels een inritconstructie. De Dorpsstraat is medio 2017 opnieuw heringericht. De weg is conform nieuwe standaarden van het duurzaam-veilig principe ingericht als een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/u. In zuidelijke richting wordt ontsloten op de Noorderstraat. Van hieruit wordt de kern Sprundel bereikt en via de Vosdonkseweg wordt de A58 bereikt (richting Breda). In noordelijke richting op de Dorpsstraat wordt onder meer naar het centrum van St. Willebrord ontsloten. Via de Rucphensestraat wordt de kern Rucphen bereikt en via de Poppestraat wordt naar de A58 ontsloten (richting Roosendaal). De ontsluitingsmogelijkheden vanuit het plangebied voor het gemotoriseerd verkeer zijn goed.
Op circa 10 minuten loopafstand is de bushalte aan de Noorderstraat gelegen. Hier halteren meerdere bussen per uur tussen de treinstations van Etten-Leur / Breda en Roosendaal. De lijnbussen halteren tevens in de tussenliggende keren. De ontsluiting per openbaar vervoer is goed.
Fietsers maken op de Dorpsstraat gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer, wat gebruikelijk is op een erftoegangsweg. Tussen de kernen, buiten de bebouwde kom, zijn fietssuggestiestroken of vrij liggende fietspaden aanwezig. Voor voetgangers zijn in de omliggende straten van het plangebied trottoirs aanwezig. De ontsluiting voor het langzaam verkeer is ook goed.
Parkeren
In het plangebied worden 11 patiowoningen mogelijk gemaakt. In de Nota parkeernormen zijn geen kencijfers van een 'patiowoning' beschikbaar, daarom wordt aangesloten bij de kencijfers voor een koopwoning, etage, goedkoop. De parkeernorm bedraagt 1,3 parkeerplaatsen, inclusief 0,3 voor bezoekers. In totaal zijn 14,3, ofwel 15, parkeerplaatsen benodigd.
Daarnaast wordt één patiowoning naast de woonfunctie ook als detailhandelsfunctie bestemd. De mogelijkheid van detailhandel neemt een extra parkeervraag met zich mee. Aangesloten wordt bij de parkeernorm voor een buurtsupermarkt, 2,4 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. De oppervlakte van de bestemming Centrum op de verbeelding bedraagt 182 m². Deze mag voor 100% bebouwd worden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor een verdieping van maximaal 26,6 m². Op basis van het ontwerp is dus 208,6 m2 bvo mogelijk voor de functie van detailhandel. De parkeerbehoefte voor de detailhandel bedraagt 5 parkeerplaatsen.
De parkeerbehoefte van de bewoners van de patiowoningen wordt opgevangen op het eigen terrein. Hier worden 11 parkeerplaatsen voorzien. Daarnaast bestaat het naastgelegen openbare parkeerterrein uit 22 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van de bezoekers van de patiowoningen en de parkeerbehoefte van de detailhandelfunctie wordt op dit parkeerterrein voorzien. Een overzicht van de parkeersituatie is opgenomen in de parkeerbalans in tabel 5.2.
Bij de herinrichting van de Dorpsstraat was de exacte locatie van de inrit naar de patiowoningen nog niet bekend en is aan de Dorpsstraat een parkeerstrook aangelegd. Om de inrit naar de patiowoningen te realiseren zullen naar verwachting 2 parkeerplaatsen in deze strook opgeheven moeten worden. De 2 op te heffen parkeerplaatsen worden niet in de parkeerbalans opgenomen omdat bij de herinrichting al rekening gehouden is dat ze zouden vervallen ten behoeve van de inrit.
Tabel 5.2 Parkeerbalans (in aantal parkeerplaatsen)
Functie | Parkeerbehoefte | Parkeeraanbod |
Parkeerterrein bewoners | 11 | |
Patiowoningen (bewoners) | 11 | |
Openbaar parkeerterrein | 22 | |
Patiowoningen (bezoekers) | 4 | |
Detailhandel | 5 | |
Totaal | 20 | 33 |
Uit tabel 5.2 blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor de voorgenomen functies. Daarnaast wordt het overschot gebruikt om in de parkeerbehoefte van overige centrumfuncties te voorzien.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie wordt bepaald uit de meest recente CROW publicatie (317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Het wordt berekend op basis van dezelfde stedelijkheidsgraad als gehanteerd voor de parkeernorm. De verkeersgeneratie bestaat uit de verkeersaantrekking van de patiowoningen, de detailhandelsfunctie en het openbare parkeerterrein. Per patiowoning bedraagt de verkeersgeneratie maximaal 7 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal). De verkeersgeneratie van de woningen bedraagt daardoor 77 mvt/etmaal op basis van een gemiddelde weekdag. Daarnaast trekt de mogelijke detailhandelfunctie zelfstandig (extra) verkeer aan. Per 100 m2 bvo bedraagt de verkeersgeneratie 52 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van de detailhandelfunctie bedraagt hierdoor 108 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie van de ontwikkelingen bedraagt 185 mvt/etmaal.
Daarnaast heeft het openbare parkeerterrein een verkeersaantrekking, welke bestaat uit de verkeersbewegingen van de overige 13 parkeerplaatsen. Een turnover van 4 bezettingen per parkeerplaats per etmaal wordt worst-case geacht. Dit betekent 8 verkeersbewegingen per parkeerplaats per etmaal. De verkeersgeneratie voor de 13 parkeerplaatsen bedraagt daardoor 104 mvt/etmaal. In combinatie met de verkeersgeneratie van de woningen en de detailhandelfunctie bedraagt de verkeersgeneratie van het plangebied 289 mvt/etmaal op basis van een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de factor 1,11. Op een gemiddelde werkdag is de verkeerstoename ten opzichte van de feitelijke situatie vanuit het plangebied op de Dorpsstraat circa 318 mvt/etmaal. Ten opzichte van het vergunde bouwplan is er sprake van een verbetering in de verkeersgeneratie vanuit het plangebied.
Verkeersafwikkeling
Om te beoordelen of de verkeersafwikkeling op de Dorpsstraat tot knelpunten kan leiden is de verkeersintensiteit van de Dorpsstraat achterhaald bij de gemeente. Een verkeerstelling uit 2015 wijst op een verkeersintensiteit van 7.800 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. Met een autonoom groeipercentage van 1% wordt de intensiteit doorberekend naar de planhorizon in het jaar 2028 (10 jaar na planvoornemen). De maatgevende verkeersintensiteit bedraagt hierdoor 8.900 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. Voor een erftoegangsweg is dit een relatief hoge intensiteit, de Dorpsstraat is echter een belangrijke verkeersader van en naar de kern St. Willebrord.
Het plangebied wikkelt in de drukste periode van de dag (de spits) circa 10% van de verkeersgeneratie af op de Dorpsstraat. Een toename van 32 mvt in de spits zal naar verwachting niet tot knelpunten leiden in de verkeersafwikkeling.
Beoordeling en conclusie
De ontsluiting is voor alle modaliteiten goed. De parkeerbehoefte kan volledig worden gerealiseerd op eigen terrein, waarbij er sprake is van een overschot aan parkeerplaatsen die ten goede komen aan het totale parkeeraanbod in de kern St. Willebrord. In het vergunde plan lag er een parkeerclaim op het openbare gebied in de Dorpsstraat. In de beoogde nieuwe situatie is hiervan geen sprake meer. Voorliggend plan heeft daarmee een meerwaarde in vergelijking met het vorige plan qua parkeerclaim in de Dorpsstraat.
Ten opzichte van het vergunde bouwplan ontstaat er met de beoogde situatie ook een verbetering in de verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling in de Dorpsstraat. De verkeersafwikkeling zal naar verwachting niet tot knelpunten leiden. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
6.2 Opbouw Van De Regels
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij het bestemmingsplan "Kom St. Willebrord, Processiepark e.o.", vastgesteld op 5 juli 2017 (NL.IMRO.0840.2584K0019-DEF1), omdat dit het meest recent opgestelde bestemmingsplan van de gemeente Rucphen is.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
6.3 Regels
6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid.
Duidelijk zal zijn dat een regel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Artikel 3 Centrum
Voor een goede aansluiting op naastgelegen functies, krijgt één patiowoning aan de Dorpsstraat de bestemming 'Centrum'. Binnen dit hoofdgebouw zijn functies zoals detailhandel, wonen en zakelijke dienstverlening vrij uitwisselbaar. Binnen de bestemming 'Centrum' zijn (boven)woningen direct toegestaan.
Artikel 4 Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5 Verkeer
De wegen en bijbehorende verblijfsgebieden worden bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming geldt voor straten, erven en wegen, er is dus geen onderscheid noodzakelijk naar de wegencategorisering. Onder deze bestemming zijn tevens begrepen groenstroken, bermen en bomen langs wegen, waarvan het schaalniveau het niet toelaat deze concreet te bestemmen in het bestemmingsplan. Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van nuts- en speelvoorzieningen. Specifieke bouwbepalingen voor straatmeubilair worden in de bestemming niet gegeven. Dergelijke bouwwerken, zoals verkeersborden, wegbewijzeringsborden, verkeerslichten, verkeerssignaleringssystemen en abri's worden aangemerkt als vergunningvrije bouwwerken conform het Besluit omgevingsrecht. Voor de oprichting van een dergelijk bouwwerk wordt niet aan de bouwregels in het bestemmingsplan getoetst.
Artikel 6 Wonen
Woningen bestemd voor de huisvesting van één huishouden zijn in het bestemmingsplan bestemd tot 'Wonen'. Ter plaatse van de woningen is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – patio' opgenomen.
Algemeen
Er is gekozen om op de verbeelding bouwvlakken op te nemen met bouwaanduidingen, maximum aantal woningen en maximum bouwhoogten. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een gevellijn wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak.
Maatvoeringen
In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Daarnaast is er een bebouwingspercentage van ten hoogste 80% opgenomen per bouwperceel.
Bijbehorende bouwwerken mogen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Ook hierbij geldt dat het bebouwingspercentage van ten hoogste 80% per bouwperceel geldt. De bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter het verlengde van de gevellijn te worden opgericht.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen in het achtererfgebied worden opgericht, waarbij de maximale bouwhoogte 2,00 meter bedraagt.
Flexibiliteit
Het plan biedt daarnaast de mogelijkheid om door middel van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden op flexibele ofwel gewenste toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingen opgenomen.
Het plan bevat specifieke gebruiksregels ten aanzien van een aan huis gebonden beroep. In de standaard is daarnaast een specifieke afwijking van de gebruiksregels opgenomen ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in een woning. Mede onder invloed van de sociaaleconomische omstandigheden ontstaat er namelijk een zekere druk om in de directe woonomgeving beperkte bedrijfsmatige activiteiten te ontwikkelen. Enerzijds bestaat dit uit activiteiten die traditioneel in praktijkruimten worden uitgevoerd, zoals arts, tandarts, fysiotherapeut, advocaat of accountant, anderzijds gaat het om ambachtelijke activiteiten zoals een lijstenmakerij of een stoffeerderij. De gemeente acht stimulering van deze vorm van werkgelegenheid en goede begeleiding gewenst, aangezien voor de bevolking enige ontplooiingsruimte wordt gecreëerd en de woonomgeving wordt verlevendigd. Aan de bevoegdheden voor beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van een woning worden nadere voorwaarden gesteld, zoals dat het totaal in gebruik te nemen vloeroppervlak voor de activiteiten nooit meer bedraagt dan 50 m². Detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf.
6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van andere bouwwerken. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het strijdig gebruik opgenomen. Hier een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – radar'. Aan deze aanduiding is een beperkte bouwregeling gekoppeld, waarin de bouwhoogte wordt beperkt tot 90 meter.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter hoog én voor erkers, balkons en luifels. De afwijkingen zijn enkel mogelijk indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Ook zijn geringe afwijkingen mogelijk, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en een bouwgrens maximaal 2,50 meter verschuift.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, gene gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.
Artikel 13 Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen ten behoeve van het parkeren.
6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 14 Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 15 Slotregel
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "Kom St. Willebrord, Dorpsstraat 71-77".
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van de Bro opgenomen. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. Van een exploitatieplan kan worden afgezien, als kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin de afspraken omtrent kostenverhaal zijn opgenomen.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente Rucphen is van mening dat de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt gewaarborgd. De initiatiefnemers dragen de kosten van de planologische procedure van voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven (afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening). Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
8.2 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van voorliggend plan is overleg geweest met de provincie, het waterschap en de brandweer. De brandweer en de provincie hebben aangegeven geen aanleiding te zien tot het maken van opmerkingen.
Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven met het verzoek om de toelichting aan te passen. Het betreft hierbij m.n. de beschrijving van de toename van het verhard oppervlak en de toetsing aan het beleid van het waterschap.
Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is de waterparagraaf vaststelling aangepast (zie bijlage 5).
8.3 Ontwerpbestemmingsplan
Burgemeester en wethouders hebben, ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met een publicatie in de Staatscourant en de Rucphense Bode van 8 november 2017 en op de gemeentelijke website kennis gegeven van de aanstaande terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Kom St. Willebrord, Dorpsstraat 71-77. Het ontwerpbestemmingsplan heeft aansluitend 9 november 2017 gedurende een termijn van zes weken (t/m 20 december 2017) ter inzage gelegen in het gemeentehuis en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging.
Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen. De geboden mogelijkheid heeft niet geleid tot zienswijzen (zie bijlage 5).
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek Met Proefsleuven
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek met proefsleuven
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Notitie Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 4 Notitie Bedrijven en Milieuzonering