KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen
Hoofdstuk 3 Algemene Bouwregels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Industrieterrein'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingplan
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Opbouw Toelichting
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Inrichting
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Hoofdstuk 5 Inventarisatie Omgevingsplan
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Akoestisch Onderzoek
5.3 Externe Veiligheid (Vervoer Gevaarlijke Stoffen)
5.4 Archeologie
5.5 Bodem
5.6 Waterhuishoudkundige Aspecten
5.7 Flora En Fauna
5.8 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk 6 Bestemmingsmethodiek
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Tankstation Sprundelseweg Te Rucphen
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Uitkomst Nibm-rekentool
Bijlage 5 Reacties Op Voorontwerp
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording
Bijlage 7 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 8 Raadsvoorstel

Bedrijventerrrein Nijverhei 2009, Sprundelseweg ongenummerd tussen 29A en 31

Bestemmingsplan - Rucphen

Vastgesteld op 27-09-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Bedrijventerrein Nijverhei 2009, Sprundelseweg ongenummerd tussen 29A en 31van de gemeente Rucphen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.7001V0003-DEF1met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.7 bedrijfsvloeroppervlak

de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte.

1.8 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.9 bestaand

ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 Bevi

Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.13 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt.

1.22 milieudeskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu.

1.23 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en telefooncellen.

1.24 overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden.

1.25 peil

voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.

1.26 Staat van bedrijfsactiviteiten "industrieterrein"

de Staat van bedrijfsactiviteiten 'industrieterrein' die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.27 tuincentrum

een bedrijf dat voor maximaal 80% is gericht op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen alsmede voor maximaal 30% is gericht op het verkopen en leveren van gewassen en andere goederen voor het inrichten van tuinen dan wel de aanleg en het onderhoud van tuinen door derden.

1.28 Wgh-inrichting

een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstanden

van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijkt te stellen bouwonderdelen.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 het bedrijfsvloeroppervlak

binnenwerks op de vloer van de ruimten die ingevolge het plan worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitsluitend de verkoop aan bedrijven en particulieren van motorbrandstoffen met uitzondering van lpg,

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. nutsvoorzieningen;
  3. d. verhardingen;
  4. e. water;

met de daarbijbehorende:

  1. f. parkeervoorzieningen;
  2. g. terreinen;
  3. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van bouwwerken, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. nadere eisen zijn noodzakelijk ter voorkoming van onevenredige aantasting van aangrenzende gronden;
  2. b. nadere eisen zijn noodzakelijk uit het oogpunt van verkeersveiligheid, brandveiligheid of brand- en rampenbestrijding;
  3. c. nadere eisen zijn noodzakelijk om te voorzien in de parkeerbehoefte in de vorm van parkeren op eigen terrein of in het voorzien in ruimte voor laden en lossen op eigen terrein;
  4. d. nadere eisen zijn noodzakelijk voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.2onder a, ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen tot een hoogte van 3 m, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. b. de hogere erf- of terreinafscheiding dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken voor de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 1 m.

Hoofdstuk 3 Algemene Bouwregels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige op de kaart aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in dit plan voor:

  1. a. het afwijken van voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  2. b. het oprichten van antennes en masten met een bouwhoogte van maximaal 15 meter.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan de regels in dit plan te wijzigen voor:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een hoogte van maximaal 3,5 meter;
  2. b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. 1. Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  2. 2. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Nijverhei 2009, Sprundelseweg ongenummerd tussen 29A en 31".

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Industrieterrein'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Nieuw Bestemmingsplan

Salland Olie heeft bij de gemeente het verzoek ingediend om het onbemande tankstation aan de Sprundelseweg te Rucphen ook verkoop van motorbrandstoffen (uitgezonderd LPG) mogelijk te maken aan particulieren. De gemeente heeft in de vergadering van 30 november 2010 besloten in principe medewerking te willen verlenen aan dit verzoek.

Het voorliggende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nijverhei 2009, Sprundelseweg ongenummerd tussen 29A en 31" voorziet in de juridisch-planologische regeling van de ontwikkeling om het mogelijk te maken op deze locatie motorbrandstof aan zowel bedrijven als particulieren te verkopen.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Sprundelseweg, tussen de nummers 29a en 31, op bedrijventerrein Nijverhei te Rucphen. In Bijlage 1 is de situering van het plangebied (1:5.000) weergegeven en op onderstaande luchtfoto (figuur 1.1) is de situering van het plangebied aangegeven (rood omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.7001V0003-DEF1_0001.jpg"

Figuur 1.1. ligging plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Vigerend Bestemmingplan

Het voorliggende bestemmingsplan betekent een herziening van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nijverhei 2009" dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 11 februari 2010.

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nijverhei 2009, Sprundelseweg ongenummerd tussen 29A en 31" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1000 (NL.IMRO.0840.7001V0003-DEF1);
  • planregels.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.

1.5 Opbouw Toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de situatie en in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 is de planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de plansystematiek. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

Dit hoofdstuk beschrijft de situatie van het bedrijventerrein in 2012.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen aan de Sprundelseweg te Rucphen, op het bedrijventerrein Nijverhei. Dit bedrijventerrein is gelegen tussen de kernen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel. Het bedrijventerrein heeft een omvang van circa 50 hectare. Het terrein is begin jaren zestig gegroeid vanuit de eerste vestiging van bedrijven langs de Sprundelseweg / Rucphensebaan. Dit groeiproces is leesbaar uit een weinig hiërarchische opzet van de structuur van dit deel van het bedrijventerrein. Het tankstation is alleen ten behoeve van verkoop van motorbrandstoffen aan bedrijven. In de avond- en nachturen is het station gesloten voor vrachtwagens.

2.2 Inrichting

Het perceel is nagenoeg volledig verhard. Op het perceel bevindt zich het onbemande tankstation. Dit tankstation is voorzien van een overkapping.

Wegenstructuur

De locatie is gelegen aan de Sprundelseweg. Deze weg heeft geen regionale ontsluitingsfunctie. De Sprundelseweg is de verbindingsweg tussen Rucphen en Sprundel. Op de Sprundelseweg geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het voor het bestemmingsplan relevante beleidskader. Dit beleidskader bepaalt de hoofdlijnen van het bestemmingsplan. Wat betreft het beleid van rijk en provincie is met name van belang het streekplan Brabant in Balans, die opgegaan is in de Verordening Ruimte. Aangezien dit plan een kleine wijziging is op het vigerende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nijverhei 2009" wordt beknopt ingegaan op het beleid van de overheden.

3.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

Met de Nota Ruimte (2004) verschuift het accent in het nationale ruimtelijk beleid van "het stellen van beperkingen" naar "het stimuleren van ontwikkelingen". Kernbegrippen in de Nota Ruimte zijn de volgende.

  • Ontwikkelingsplanologie; afstemming ruimtelijke beleid op maatschappelijke wensen en komen tot een snellere / slagvaardiger uitvoering van beleid (integrale benadering plangebied; partijen bij elkaar brengen).
  • Decentralisatie; rijksoverheid is verantwoordelijk voor de (nationale) prioriteiten als mainports, economische kerngebieden, nationale stedelijke netwerken, EHS en Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, veiligheid tegen overstromingen; daarnaast wordt veel overgelaten aan provincies, gemeenten en waterschappen, ruimte voor decentrale / regionale afwegingen en maatwerk.
  • Deregulering; minder aanwijzingen vanuit het rijk; minder regels en eenvoudige procedures (onder andere nieuwe Wro).
  • Uitvoeringsgerichtheid; accent op uitvoering; regelen van uitvoering, geen beleid "op krediet".

Met de Nota Ruimte komt het accent te liggen op de ruimtelijke ontwikkeling en de dynamiek en minder op restricties. Het nieuwe beleid vraagt om initiatief van overheden, bedrijven en burgers, maar ook om waarborgen voor bijvoorbeeld natuur, landschap en cultuurhistorie.

Onderhavig bestemmingsplan is van dusdanige aard dat zij de verantwoording legt bij de lagere overheden

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Brabant

De Structuurvisie Noord-Brabant is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het hoofddoel van de Structuurvisie Noord-Brabant is een zorgvuldiger gebruik van de ruimte. Het ruimtelijk beleid moet bijdragen aan de balans tussen het economische, het ecologische en het sociaal-culturele kapitaal van Brabant. Om te komen tot zorgvuldiger ruimtegebruik zijn vijf leidende principes voor het ruimtelijk beleid geformuleerd:

  • meer aandacht voor de onderste lagen (zoals archeologie, geomorfologie, water);
  • zuinig ruimtegebruik (accent op inbreiden, intensiveren, herstructureren);
  • concentratie van verstedelijking (in vijf stedelijke regio's);
  • zonering buitengebied;
  • grensoverschrijdend denken en handelen.

Voor de gemeente Rucphen zijn met name de eerste twee principes van belang.

De gemeente Rucphen maakt deel uit van de buiten de vijf stedelijke regio's gelegen landelijke regio's. Het ruimtelijk beleid voor de landelijke regio's gaat uit van:

  • woningbouw afgestemd op de behoefte voor opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei;
  • ruimte voor kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid;
  • accent op inbreiden en herstructureren.

Ruimte wordt geboden aan voorzieningen die qua schaal en omvang passen bij de betreffende kern of gemeente. Vaak zijn dit lokale voorzieningen soms ook voorzieningen met een functie voor omliggende landelijke kernen of gemeenten. Uitbreiding van bedrijventerrein en voorzieningen kan alleen indien elders geen capaciteit binnen het bestaande gebied beschikbaar is.

Voorliggend initiatief past met name door zuinig ruimtegebruik (accent op inbreiden, intensiveren, herstructureren) in dit beleid.

3.2.2 Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011

In de Verordening Ruimte Noord Brabant 2011 (Artikel 3.6) worden de regels weergegeven waaraan een aan te leggen of uit te breiden bedrijventerrein en kantoorlocaties moet voldoen.

In dit artikel worden algemene regels gegeven waaraan de toelichting bij een gemeentelijk planologisch besluit dat de aanleg of uitbreiding van bedrijventerreinen en kantorenlocaties mogelijk maakt, moet voldoen. Uiteraard dient gekeken te worden naar de bestaande plancapaciteit. Tevens moet in het belang van zuinig ruimtegebruik gekeken worden naar reële mogelijkheden van intensief of meervoudig ruimtegebruik van het te ontwikkelen terrein en naar de wijze waarop oneigenlijk gebruik wordt tegengegaan.

Oneigenlijk ruimtegebruik

De uitgeefbare ruimte op bedrijventerreinen en kantorenlocaties dient in het algemeen beschikbaar te zijn voor bedrijfsactiviteiten die vanwege hun milieuhinder, hun omvang en/of hun verkeersaantrekkende werking niet in een (gemengde) woonomgeving of op een woon-werklocatie passen. Uit oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik moet oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen worden voorkomen. De volgende activiteiten zijn goed inpasbaar in een (gemengde) woonomgeving of op een woon-werklocatie en dienen in het algemeen te worden geweerd op een zwaar bedrijventerrein:

  • in stedelijk concentratiegebied, bedrijven behorend tot milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van milieucategorie 2: bedrijven in een bedrijfsverzamelgebouw of een bedrijf met een kavelgrootte van meer dan 5.000 m²;
  • in kernen in landelijk gebied, bedrijven behorend tot de milieucategorie 1;
  • bedrijfswoningen;
  • kantooractiviteiten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, voor zover niet direct verband houdend met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven zoals een zogenaamd Facility Point op een bedrijventerrein.

Regels voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties

De provincie legt in het ruimtelijk beleid een sterk accent op een meer duurzame inrichting van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Duurzaam ingerichte bedrijventerreinen en kantorenlocaties zijn een onlosmakelijk onderdeel van het provinciaal beleid dat zorgvuldig ruimtegebruik centraal stelt. De provincie verstaat in dit verband onder duurzaamheid dat zuinig met de ruimte wordt omgegaan, dat de inrichting van het bedrijventerrein bijdraagt aan onze milieudoelstellingen, dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan het aanzien (beeldkwaliteit) en dat de economische kwaliteit van het terrein optimaal is. Zuinig ruimtegebruik betekent ruimtelijk gezien dat de ruimte op bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties beter wordt benut, in het bijzonder door intensief en meervoudig ruimtegebruik.

Door op de project-locatie ook verkoop van motorbrandstoffen mogelijk te maken voor particulieren wordt zuinig omgegaan met ruimtegebruik en wordt de economische kwaliteit van deze bestaande locatie verhoogd. Automobilisten kunnen vanaf de doorgaande route Rucphen - Sprundel zonder om te rijden tanken.

Ten behoeve van het voorgenomen plan is telefonisch contact geweest met de provincie Noord-Brabant. Het plan om een bestaand onbemand motorbrandstoffenverkooppunt (voor bedrijven op het bedrijventerrein) ook voor particulier gebruik geschikt te maken (zonder winkel), is vanuit de provincie geen bezwaar. Wel heeft de provincie aangegeven dat er in onderhavig bestemmingsplan een verantwoording moet worden opgenomen volgens artikel 3.7 Verordening ruimte. Hierin voorziet het onderhavige bestemmingsplan.

Tevens vindt de provincie dat zij geen werk moeten doen wat medeoverheden ook kunnen doen. Zij werken met respect voor elkaars verantwoordelijkheid, rol en taak met andere partijen samen. De wijzigingen van verkoop van motorbrandstoffen voor particulieren in plaats van alleen aan bedrijven is van een dusdanige beperkte ruimtelijke importantie, dat de gemeente dit naar eigen goed dunken kan en mag afhandelen.

De gemeente heeft in de vergadering van 30 november 2010 aangegeven in principe bereid te zijn medewerking te willen verlenen aan de verkoop van motorbrandstoffen aan particulieren.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie-plus (2003)

De Structuurvisie-plus beschrijft de visie, de ambitie en het programma voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de totale gemeente Rucphen, inclusief het buitengebied. De Structuurvisie-plus is op 25 september 2003 door de gemeenteraad vastgesteld.

De visie

De visie speelt in op de bestaande stedelijke druk op regionaal niveau. De ambitie van de gemeente Rucphen is een groene buffer tussen de stedelijke regio's van Roosendaal en Breda (Etten-Leur) te vormen. In dit kader wordt bijzondere waarde gehecht aan het buitengebied en dan met name het westelijk gelegen gedeelte tussen de Rucphense Bossen en Halderbergen.

Sectorale beleidsnota’s voor het Structuurplan Binnentuin

Het Uitwerkingsplan Landelijke Regio Alphen c.a. en Reconstructieplan De Baronie (toenmalige ruimtelijk kader provincie) en Structuurvisie-plus en Vlekkenplan (raamwerk, indeling) vormen het belangrijkste kader voor verwerking en vastlegging van de ruimtelijke ontwikkeling in het structuurplan.

Daarnaast zijn voor zover relevant ook sectorale beleidsnota's van de gemeente meegenomen bij de opstelling van het structuurplan:

  • de Woonvisie Rucphen 2005-2010;
  • het Beleidsplan Toerisme en Recreatie gemeente Rucphen;
  • het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan;
  • het Waterplan Rucphen;

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Het voorliggende bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nijverhei 2009". In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de nieuwe ontwikkeling in het plangebied van dit bestemmingplan.

Voorliggend, herziend bestemmingsplan"Bedrijventerrein Nijverhei 2009, Sprundelseweg ongenummerd tussen 29A en 31" maakt het mogelijk om op locatie motorbrandstoffen te verkopen aan zowel bedrijven als particulieren. In het vigerende bestemmingsplan is alleen verkoop van motorbrandstoffen aan bedrijven mogelijk. Het tankstation zal niet bemand worden. Hierdoor wordt het tankstation alleen bezocht om te gaan tanken.

De locatie van het verkooppunt is gunstig, grenzend aan het bedrijventerrein en gelegen aan de doorgaande verbindingsweg tussen Rucphen en Sprundel.

Het terrein voorziet in ruime opstelmogelijkheden, waardoor het overige verkeer op de Sprundelseweg hiervan geen overlast heeft.

Salland Olie heeft naar aanleiding van een geluidsonderzoek (zie 5.2) al borden geplaatst waarop wordt aangegeven dat vrachtwagens tussen 21.00 en 07.00 uur niet mogen tanken. Salland Olie zal er voor zorgdragen dat dit ook fysiek niet mogelijk is. Hierdoor wordt de overlast tot een minimum beperkt.

Hoofdstuk 5 Inventarisatie Omgevingsplan

In dit hoofdstuk wordt een inventarisatie van omgevingsaspecten beschreven. Voor een goede ruimtelijke ordening moet naar de aspecten bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, archeologische en cultuurhistorische waarden, bodem, waterhuishoudkundige aspecten, flora en fauna, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit en de aanwezigheid van leidingen en verbindingen worden gekeken. In dit hoofdstuk worden deze aspecten achtereenvolgens kort weergegeven.

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

Huidige situatie en beoogde milieuzonering

Het plangebied omvat het bestaande tankstation met ruime opstelmogelijkheid. De eerste woningen liggen op circa 12 meter van het tankstation.

De toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteit is in overeenstemming met de regelgeving en inzichten.

Toetsingskader

Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

In de directe omgeving van het plangebied staat een aantal woningen. Volgens de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009) heeft een bedrijf voor benzineservicestation zonder LPG een milieucontour van 30 meter, op basis van de minimaal aan te houden afstand in het kader van geur en geluid.

In de onderhavige situatie kan niet voldaan worden aan deze richtafstand.

Voor wat betreft geluid is hier onderzoek naar verricht (zie 5.2). Aangezien ook qua geur niet kan worden voldaan aan de richtafstand is er op de installatie een dampretour stage l en stage ll aanwezig. Dit houdt in dat er geen dampen (en dus geuren) vrij kunnen komen bij het vullen van de ondergrondse tanks. Tijdens het aftanken van auto's met benzine wordt ook hier de benzinedamp afgezogen door aanwezigheid van dampretour stage ll.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt zorggedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in de omgeving. Salland Olie heeft aan adviesbureau Van Der Boom opdracht gegeven onderzoek te doen om na te gaan of het tankstation kan voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit en welke geluidbeperkende maatregelen eventueel noodzakelijk zijn (zie 5.2Akoestisch onderzoek).

5.2 Akoestisch Onderzoek

In opdracht van Salland Olie maatschappij b.v. te Hasselt is door Adviesbureau Van Der Boom in 2010 onderzocht welke geluidbelasting ontstaat op de omgeving van het brandstoffenverkooppunt voor Salland Olie aan de Sprundelseweg te Rucphen. Het bedrijf verzorgt verkoop van brandstoffen en beschikt daartoe over een pompeiland. Het doel van dit onderzoek is na te gaan of het tankstation kan voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit en welke geluidbeperkende maatregelen eventueel noodzakelijk zijn. Bij de maatgevende nabijgelegen woningen zijn hiertoe waarneem(immissie)- punten gekozen. De geluidbelasting op de omgeving is bepaald met een rekenmodel. Het onderzoek is uitgevoerd conform de nieuwe Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999, methode II.2, II.3, II.7 en II.8).

De conclusies en maatregelelen uit dit onderzoek zijn:

  • Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten bij de woningen hooguit 41 dB(A) overdag en 32 dB(A) nachtwaarde. Daarmee kan ruimschoots aan de eisen uit het Activiteitenbesluit worden voldaan.
  • De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van de vrachtwagens bedragen in de immissiepunten bij de woningen op hooguit 64 dB(A) overdag en 67 dB(A) in de nacht. Daarmee wordt in de nacht de grenswaarde (van 60 dB(A)) overschreden ten gevolge van de vrachtwagenbeweging.
  • Conform de Wet milieubeheer (art. 8.II, 3e lid) mag van een bedrijf worden verwacht dat de geluidemissie van akoestisch relevante geluidbronnen binnen redelijke grenzen blijft en de stand der techniek zo veel mogelijk moet worden geminimaliseerd (het BBT-principe: best beschikbare technieken).
  • Bij het tankstation is geen sprake van (eigen) dominante geluidbronnen met een onnodig hoge geluidemissie. Deze pieken worden bepaald door de vrachtwagenbewegingen en komen 1 x per nacht voor. Het ligt voor de hand de vrachtwagenbewegingen tussen 21:00 en 07:00 uur vervallen. Dan kan aan de eisen worden voldaan.
  • De gemeente stelt de grenswaarden vast. Daarbij zal het referentieniveau van het gebied een belangrijke rol spelen. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden zal een afweging worden gemaakt tussen de kosten en technische mogelijkheden voor geluidbeperkende voorzieningen en de daarmee te realiseren geluidwinst. Op basis van deze afweging kan de gemeente afwijkende grenswaarden vaststellen, mits wettelijke maximale waarden niet worden overschreden.
  • Er zijn geen installaties bij het bedrijf die relevante trillingen veroorzaken. Bovendien liggen de woningen voldoende ver van de locatie om geen enkele trillingshinder dan wel schade aan gebouwen te ondervinden (conform de trillingsrichtlijnen SBR-A en –B).
  • De 50-dB(A)-contour ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting ligt op 8 meter van de wegas. De geluidbelasting op de woningen langs de weg – binnen de invloedssfeer van het bedrijf - ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
  • Gezien de bouwkundige staat van de woningen kan worden uitgegaan van een geluidwering van de gevels van minimaal 20 dB(A), waarmee de binnenniveaus van de woningen aan de wettelijke eis van 35 dB(A) kunnen voldoen.

Salland Olie heeft naar aanleiding van dit rapport al borden geplaatst waarop wordt aangegeven dat vrachtwagens tussen 21.00 en 07.00 uur niet mogen tanken.

In het rapport is rekening gehouden met het feit dat het tankstation ook door particulieren gebruikt zal gaan worden. De genoemde voertuigbewegingen in het akoestisch rapport zijn daarom zeer ruim genomen. Het is niet waarschijnlijk dat deze aantallen nu of in de toekomst overschreden worden. Het aspect geluid is dan ook geen belemmering voor de voorgenomen plannen om motorbrandstoffen te gaan verkopen aan particulieren.

Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek tankstation Sprundelseweg teRucphen toegevoegd aan dit plan.

5.3 Externe Veiligheid (Vervoer Gevaarlijke Stoffen)

Normstelling en beleid

Aspecten

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken.

  • Bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
  • In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (vierentwintig uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.7001V0003-DEF1_0002.jpg"

Figuur 5.1. Risicokaart Tankstation en omgeving (Bron: www.risicokaart.nl)

Bij figuur 5.1 hoort de volgende verklaring.

  • De rode stippellijn is buisleiding.
  • De rode stip is een inrichting overige gevaarlijke stoffen.
  • De rode stip K is een inrichting met ammoniak (ijspaleis)
  • Groene sterren zijn overige kwetsbare objecten.
  • Groene stip is een onderwijsinstelling
  • Groene ruiten zijn publieksgebouw.
  • De kleine cirkel is de risicocontour 10-6/jr van het ijspaleis.
  • De grote cirkel betreft de defensie zone c.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi (en de bijbehorende regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)) geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.(Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt). Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het groepsrisico geldt daarbij als buiten-wettelijke oriëntatiewaarde.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op de inrichting. De inrichting moet voldoen aan het Activiteitenbesluit. Er is voor het tankstation meliding gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit.

5.4 Archeologie

Algemeen

In aansluiting op het verdrag van Malta streeft de provincie Noord-Brabant naar een versterking van de relatie ruimtelijke ordening en archeologie. Concreet betekent dit dat de bescherming van het archeologisch erfgoed vastgelegd dient te worden en dat bij ruimtelijke afwegingen rekening gehouden wordt met archeologische waarden (aandacht voor de onderste lagen, zie Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant).Ter effectuering van dit beleid zijn de door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) opgestelde Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) beschikbaar als toetsingskader bij beoordeling van ruimtelijke plannen en projecten. Deze kaarten zijn door de provincie Noord-Brabant samengevoegd tot de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (CHW). Op de CHW staan alle thans bekende terreinen in Noord-Brabant die archeologisch van belang zijn of waar sprake is van een trefkans of verwachtingswaarde op aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt moeten in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge verwachtingswaarde voor archeologisch erfgoed, de archeologische waarden door middel van een vooronderzoek in kaart worden gebracht.

Conclusie

Aangezien het in dit plan gaat om verkoop van motorbrandstoffen aan particulieren mogelijk te maken en de grond niet geroerd wordt is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.5 Bodem

Algemeen

Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).

In oktober 2009 is door Hunneman Milieu-Advies, een nulsituatue bodemonderzoek uitgevoerd, ter plaatse van het toekomstige Firezone tankstation aan de Sprundelseweg 31 te Rucphen.

Vaste Bodem en grondwater

Zintuiglijk zijn in de vaste bodem, ter plaatste van de pomp-/tankinstallatie en de OBAS geen oliecomponenten waargenomen.

Analytisch zijn in de vaste bodem, ter plaatse van de bestaande pompeilanden (boring 8 en 9), licht verhoogde gehalten aan minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten aan minerale olie overschrijden de achtergrondwaarde, maar blijven beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Vluchtige aromaten zijn niet aangetoond boven de achtergrondwaarden.

Analytisch zijn in de overige boringen, ter plaatse van de pomp-/tankinstallatie en de OBAS, geen verhoogde gehalten aan oliecomponenten aangetoond.

Analytisch zijn in het grondwater (peilbuis M-1, M-2 en 4), ter plaatse van de pomp-/tankinstallatie en de OBAS, geen verhoogde gehalten aan oliecomponenten, MTBE en/of ETBE aangetoond.

Conclusie en aanbeveling

Zintuigelijk zijn in de vaste bodem, ter plaatse van de pomp-/tankinstallatie en de OBAS, geen oliecomponenten aangetroffen.

In de vaste bodem, ter plaatse van bestaande pompeilanden, zijn licht verhoogde gehalten aan minerale olie aangetoond. De verhoogde aangetoonde gehalten overschrijden in geringe mate de achtergrondwaarde, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. In het grondwater zijn geen gehalten aan oliecomponenten, MTBE en/of ETBE aangetoond boven de streef waarden.

Op basis van de onderzoeksresultaten is, vanuit mileuhygiënisch oogpunt, de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgesteld.

Het uitgevoerde bodemonderzoek is als Bijlage 3 Bodemonderzoek bij dit plan gevoegd.

5.6 Waterhuishoudkundige Aspecten

Algemeen

De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Op basis van het Besluit ruimtelijke Ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van de betrokken Waterbeheerders (artikel 3.1.6 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets. Het waterkwantiteitsbeheer binnen de gemeente Rucphen is in handen van het Waterschap Brabantse Delta. De gemeente Rucphen wil samen met het Waterschap Brabantse Delta, de Provincie Noord-Brabant en Brabant Water het watersysteem in Rucphen op orde brengen en houden.

Conclusie

Aangezien het bebouwd en verhard oppervlak gelijk blijft is een watertoets niet nodig.

5.7 Flora En Fauna

Beschermde waarden

In het kader van de planwijziging moeten ontwikkelingen getoetst worden aan de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortbescherming).

In deze paragraaf wordt beknopt ingegaan op de belangrijkste bevindingen.

Beoordeling effecten nieuwe ontwikkelingen op beschermde natuurwaarden

Bij de beoordeling van de effecten van nieuwe ontwikkelingen op natuurwaarden wordt de volgende indeling gehanteerd.

  • Functiewijzigingen die in het bestemmingsplan rechtsreeks worden toegestaan. Voor deze ontwikkelingen is in het kader van de planvorming van het bestemmingsplan een beoordeling in het licht van de Flora- en faunawet noodzakelijk en mogelijk dient er een ontheffing ingevolge deze wet te worden aangevraagd.
  • Locaties waar in het bestemmingsplan functiewijzigingen die in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt via een procedure ex artikel 3.6 Wro (uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid). Voor deze gebieden kan een beoordeling in het licht van de flora en fauna wet in een later stadium worden uitgevoerd. Bij de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid dient deze beoordeling beschikbaar te zijn. Mogelijk dient op termijn een ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
  • Voor de gebieden waar geen planologische wijzigingen aan de orde zijn, is een beoordeling van de mogelijke ontwikkeling in het licht van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk. Afhankelijk van de activiteit (renovatie, vervangende nieuwbouw, sloop- of kapvergunning) dient een beoordeling plaats te vinden en is mogelijk een ontheffing noodzakelijk.

Conclusie

Aangezien het in dit plan gaat om de verkoop van alleen motorbrandstoffen aan bedrijven, ook aan particulieren mogelijk te maken is een flora en fauna onderzoek niet noodzakelijk.

5.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De onderhavige inrichting betreft een onbemand tankstation voor motorbrandstoffen, exclusief lpg. Zo'n inrichting is niet in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. Derhalve kan niet worden volstaan met de aanname dat de ontwikkeling van geringe omvang is en dat de luchtkwaliteit als gevolg hiervan “niet in betekende mate” zal verslechteren. Dit zal nader moeten worden gemotiveerd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het grote voordeel van deze NIBM-rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is.

Uit de berekening, waarbij ook ten aanzien van het extra verkeer uit is gegaan van een worstcase-scenario, blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Zie voor de uitkomst Bijlage 4 Uitkomst NIBM-rekentool.

Hoofdstuk 6 Bestemmingsmethodiek

In dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nijverhei 2009" dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 11 februari 2010.

Daarbij is aan de gronden van het plangebied de bestemming Bedrijf toegekend. Voor de toekomstige bedrijvigheid zijn nu regels 'op maat' gemaakt.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van de betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties heeft het voorontwerpbestemmingsplan van 8 december 2011 tot en met 18 januari 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze 6 weken is een ieder de gelegenheid gegeven om zijn of haar reactie kenbaar te maken. Daarnaast is het plan toegezonden naar een aantal instanties.

Het Waterschap Brabantse Delta en de provincie Noord-Brabant hebben een overlegreactie gegeven. Beide instanties hebben aangegeven geen noodzaak te zien tot het maken van inhoudelijke reacties.

Er is één inspraakreactie ingediend.

De ingediende overleg- en inspraakreacties zijn als Bijlage 5 Reacties op voorontwerp toegevoegd bij dit plan.

De gemeente heeft de inspraakreactie beantwoord in de Nota van Beantwoording. Deze nota is als Bijlage 6 Nota van Beantwoording toegevoegd bij dit plan.

Burgemeester en wethouders hebben, ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met een publicatie in de Staatscourant en de Rucphense Bode van 27 juni 2012 en op de gemeentelijke website kennis gegeven van de aanstaande terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan “Bedrijventerrein Nijverhei 2009, Sprundelseweg ongenummerd tussen 29A en 31”.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft aansluitend vanaf 28 juni 2012 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging.

Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen bij de gemeenteraad. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot een één zienswijze.

De gemeente heeft de zienswijze beantwoord in de Nota van Zienswijze. Deze nota is als Bijlage 7 Notavan Zienswijzen toegevoegd bij dit plan. De ingediende zienswijze is ongegrond en geeft derhalve geen aanleiding om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen en/of verdere planologische medewerking aan het verzoek van de initiatiefnemer te staken.

De conclusies uit de Nota van Zienswijzen zijn op voorstel van burgemeester en wethouders (zie Bijlage8 Raadsvoorstel) overgenomen door de gemeenteraad, die in zijn vergadering van 27 september 2012 het bestemmingsplan ongewijzigd heeft vastgesteld

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

In gevolge het bepaalde in artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het hier gaat om een particulier initiatief, is een onderzoek naar de financiële haalbaarheid niet noodzakelijk. De gemeente heeft met de aanvrager een anterieure overeenkomst inzake planschade afgesloten.

oktober 2012.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Tankstation Sprundelseweg Te Rucphen

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Uitkomst Nibm-rekentool

Bijlage 5 Reacties Op Voorontwerp

Bijlage 6 Nota Van Beantwoording

Bijlage 7 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 8 Raadsvoorstel