Nijverhei 2009, uitbreiding Nijverhei 2022
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Vastgesteld op 26-03-2025 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan “Nijverhei 2009, uitbreiding Nijverhei 2022” met identificatienummer NL.IMRO.0840.7001V0009-DEF1 van de gemeente Rucphen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aaneengebouwd
blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.7 achtergevel van een gebouw
het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
1.8 afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de omringende grond van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 afwijken
afwijken als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo;
1.10 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;
1.14 bed and breakfast
een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf (maximumverblijfsduur zes aaneengesloten nachten) met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis. Hieronder wordt niet verstaan een overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Aanverwante voorzieningen, zoals speeltuintjes, stallingen, detailhandel, horeca en dergelijke zijn niet toegestaan;
1.15 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig produceren, voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, inzamelen van goederen, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen. Beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis hieronder niet begrepen;
1.16 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.17 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, een agrarisch bedrijf, een kantoor, een detailhandelsvoorziening, een horecavoorziening, een maatschappelijke voorziening, een voorziening voor cultuur en ontspanning, een dag- of verblijfsrecreatieve voorziening of een sportvoorziening;
1.18 bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie;
1.19 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.20 beperkt kwetsbaar object
onder een beperkt kwetsbaar object worden verstaan:
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per ha, en;
- b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- c. kantoorgebouwen;
- d. hotels en restaurants;
- e. winkels;
- f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden;
- h. bedrijfsgebouwen;
- i. objecten die met de onder a tot en met f en h genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
- j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.21 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.22 berging
bijbehorend bouwwerk bij een woning ten behoeve van de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen en als stalling van voertuigen;
1.23 beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van bedrijvigheid waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door de bewoner van de woning als ondergeschikte activiteit in de woning of in een bijbehorend bouwwerk bij de woning wordt uitgeoefend;
1.24 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, mits dat bouwwerk legaal tot stand is gekomen, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, mits dat gebruik legaal tot stand is gekomen, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.25 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.26 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.27 Bevi
Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
1.28 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
1.29 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.30 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.31 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.32 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.33 bouwperceel
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan;
1.34 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.35 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.36 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.37 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
1.38 cultuurhistorische waarden
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;
1.39 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;
1.40 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder tevens internetbedrijven worden verstaan, waarbij producten ter plaatse bezichtigd, geretourneerd en/of afgehaald kunnen worden;
1.41 dienstverlenend bedrijf
Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, bankfilialen, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen;
1.42 discotheek
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van drank voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dans een wezenlijk onderdeel vormen;
1.43 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.44 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.45 erker
de grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel;
1.46 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.47 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
1.48 evenement
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning, cultuur en detailhandel;
1.49 extensief recreatief medegebruik
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met inbegrip van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair;
1.50 extensieve recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
1.51 garage
bijbehorend bouwwerk bij een woning ten behoeve van de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen en als stalling van voertuigen;
1.52 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.53 geluidwerende voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van de wering of reducering van geluid(overlast), zoals een geluidwal en een geluidscherm;
1.54 gesloten verharding
een verharding dat bestaat uit materiaal dat na het aanbrengen een solide geheel vormt en niet zonder meer op te delen is;
1.55 gestapeld
een hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;
1.56 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, uitsluitend voor zover het bestemmingsplan het gebruik van het betreffende gebouw voor menselijk wonen of menselijk verblijf toestaat;
1.57 gevellijn
denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
1.58 grondgebonden woning
woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld;
1.59 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder;
1.60 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.61 horecabedrijf
een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereidde en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccomodaties;
1.62 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.63 kantoor
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congressen en vergaderaccommodaties;
1.64 kap
een constructie van één of meer dakvlakken;
1.65 KNA - conform archeologisch onderzoeksrapport
een rapport dat verslag doet van het archeologisch onderzoek en voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.66 kunstwerken
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;
1.67 kwetsbaar object
onder een kwetsbaar object worden verstaan:
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- b. gebouwen bestemd voor verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 4. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlakte van meer dan 1.500 m2;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlakte meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal brutovloeroppervlakte van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.68 landschappelijke inpassing
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing en/of gebruik die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap;
1.69 maatschappelijke voorzieningen
culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, sport- en recreatieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.70 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt;
1.71 nevenactiviteit
een ondergeschikte activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend;
1.72 nok
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.73 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.74 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.75 ondergeschikte activiteit
een activiteit van zeer beperkte beroepsmatige, bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
1.76 ondergeschikte detailhandel
detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie, een en ander tot een maximum van 20% van de totale omzet en/of maximaal 20% van het totale bedrijfsoppervlak met een maximum winkelvloeroppervlak (WVO) van 100 m2;
1.77 ondergeschikte horeca
horeca van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. Voor ondergeschikte horeca geldt dat het horeca betreft ter ondersteuning van een andere hoofdfunctie/andere activiteit van het bedrijf. Het verstrekken van horeca aan derden is niet toegestaan, waarbij onder derden wordt verstaan: mensen/groepen die niet specifiek voor de hoofdfunctie van het bedrijf komen, zoals passanten. Het organiseren van feesten en partijen en dergelijke is tevens niet toegestaan;
1.78 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.79 overkapping
een bouwwerk voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden;
1.80 pantry
kleine keuken voorzien van onder andere warm en koud water, de mogelijkheid tot zetten koffie/thee, aanwezigheid van een koelkast, koffieautomaat, etc. Een pantry is niet bedoeld om maaltijden te bereiden middels fornuizen of kookplaten;
1.81 peil
- 1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.82 permanente bewoning
bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf dan wel als vaste woon- of verblijfplaats;
1.83 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.84 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.85 recreatie
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier;
1.86 seksautomatenhal
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
1.87 seksbioscoop en/of –theater
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
1.88 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.89 serre
een aangebouwd bijbehorend bouwwerk waarvan de wanden en het dak vrijwel volledig bestaan uit glasoppervlak;
1.90 sociaal-medische voorzieningen
voorzieningen inzake volksgezondheid (medisch en paramedisch) met daaraan ondergeschikte detailhandel;
1.91 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals die van deze regels onderdeel uitmaakt en is gebaseerd op de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering 2009;
1.92 statische opslag
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel en mag niet plaatsvinden voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.93 straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.94 theeschenkerij
kleinschalige dagrecreatieve horecavoorziening (inclusief terras) die uitsluitend tot hoofddoel heeft het tegen betaling verstrekken van niet-alcoholische dranken en kleine gerechten; het gebruik van ruimten voor feesten en partijen vallen hier niet onder;
1.95 tuincentrum
een bedrijf dat voor maximaal 80% is gericht op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen alsmede voor maximaal 30% is gericht op het verkopen en leveren van gewassen en andere goederen voor het inrichten van tuinen dan wel de aanleg en het onderhoud van tuinen door derden.
1.96 twee-aaneen
blokken van twee-aaneen gebouwde woningen, waarbij de hoofdgebouwen met elkaar zijn verbonden;
1.97 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.98 verkoopvloeroppervlak
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.99 vlies- of gordijngevel
een niet-dragende gevel (voorzetgevel), bevestigd aan een gebouw met een betonskelet van vloeren met kolommen;
1.100 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond;
1.101 volumineuze goederen
goederen die vanwege hun omvang een grote oppervlakte nodig hebben voor de uitstalling, zoals goederen in bouwproducten, automobielen, motorfietsen, boten, caravans, en dergelijke;
1.102 voorgevel van een gebouw
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;
1.103 voorgevellijn
de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.104 vrijstaand
een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander hoofdgebouw;
1.105 waterberging
gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen;
1.106 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
1.107 werk
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.108 werkwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, behorend bij een bedrijf op hetzelfde perceel;
1.109 Wgh
de Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.110 Wgh-inrichtingen
bedrijven als genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.111 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.112 zakelijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.113 zend-/ontvangstinstallatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.114 zijgevel van een gebouw
een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;
2.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
door de oppervlakten van alle op een bouwperceel/terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.6 de verticale diepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het diepste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals funderingen, rioleringen, kabels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 het bewoonbaar vloeroppervlak
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;
2.9 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.10 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.11 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, terrassen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers, bruggen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend een parkeerterrein;
- c. overige tot de bestemming behorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Waarde - Archeologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 7) mogen op of in deze gronden geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, waarbij de verstoorde oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en/of gebruik wordt gemaakt van de diepte van de bestaande fundering zonder daarbij de bestaande fundering dieper uit te graven;
- b. gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 2' met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 3' met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 4' met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2.
8.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming gebouwen, dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits de indiener bij de omgevingsvergunning- aanvraag ter beoordeling een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige die hiervoor gecertificeerd is conform de Erfgoedwet, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- 1. indien dit een gravend archeologisch onderzoek betreft, het verplicht is om een Programma van Eisen conform de vigerende KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag, en;
- 2. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;
- 3. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
- 4. geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad.
- b. In de situatie als bedoeld in lid 8.3 sub a, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
- c. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door het bevoegd gezag van de gemeente Rucphen.
8.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Bestaand gebruik
10.2 Verboden gebruik
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
- b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
- c. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de productie, opslag, stalling en dumping van:
- 1. een middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet;
- 2. grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet.
10.3 Voorwaardelijke verplichting
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing' gelden de volgende regels:
- a. de gronden en bouwwerken binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van bedrijfsactiviteiten indien de landschappelijke inpassing binnen 18 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels.
Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning (bw) gelden de volgende regels:
- a. de gronden en bouwwerken binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' hebben de mogelijkheid om een bedrijfswoning te realiseren, mits er voor juni 2029 een vergunningaanvraag is gedaan bij de gemeente.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Ondergronds bouwen
11.2 Bestaande afstanden en andere maten
11.3 Nutsgebouwen
Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
- a. de oppervlakte van een nutsvoorziening bedraagt maximaal 15 m2;
- b. de bouwhoogte van een nutsvoorziening bedraagt maximaal 4 m.
11.4 Nadere eisen
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Luchtvaartverkeerzone
12.2 Vrijwaringszone - obstakelbeheerzone
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Algemeen
- a. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%, met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan voor de vergroting van de inhoud van woningen en bedrijfswoningen en vergroting van de oppervlakte van recreatiewoningen en enkel in de onderstaande gevallen waarbij aangetoond is dat afwijking noodzakelijk is:
- 1. ten gevolge van de technische eisen als opgenomen in het Bouwbesluit;
- 2. ten gevolge van een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
- 3. ter optimalisering van de bedrijfsvoering.
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 m bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-/ontvangstinstallaties en/of sirenemasten wordt verhoogd tot maximaal 40 m;
- d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
met dien verstande dat:
- 1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad;
- 3. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
- a. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- b. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Parkeerregeling
Met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid geldt de volgende regeling:
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen20174 Rucphen' d.d. 31 mei 2017;
- b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien wordt voorzien in parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is bedoeld in sub a;
- c. indien de 'Nota Parkeernormen Rucphen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning getoetst aan deze wijziging;
- d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Nijverhei 2009, uitbreiding Nijverhei 2022"
Bijlage Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Het bedrijventerrein Nijverhei gelegen tussen de kernen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel is grotendeels voltooid. De behoefte aan gronden voor het vestigen van bedrijvigheid is echter nog steeds groot. Het onderhavige bestemmingsplan richt zich enerzijds op het uitbreiden van het bedrijventerrein met circa 2 hectare tussen de Struikhei en de Vosdonkseweg en anderzijds richt het zich op het actualiseren van het gebied gelegen aan de Kozijnenhoek met een omvang van circa 2,5 hectare. De huidige bestemming van deze gronden sluit niet aan bij de behoefte in de gemeente.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Rucphen en ten westen van de kern Sprundel. De noordzijde van het plangebied grenst grotendeels aan het buitengebied en wordt begrensd door de Industriestraat/Kozijnenhoek/Vosdonkseweg. De zuidzijde wordt begrensd door het bestaande bedrijventerrein en de Struikhei. Centraal door het te ontwikkelen gebied loopt de Helakkerstraat die het plangebied splitst in een westelijk en oostelijk deelgebied.
Het oostelijk plandeel is nu overwegend in gebruik als grasland. Binnen dit deel van het plangebied ligt een burgerwoning en een voormalig agrarisch bedrijf dat in 2018 voorzien is van een bedrijfsbestemming. Dit plandeel betreft de kadastrale percelen sectie U nummers 290, 296, 301, 310, 312,1019, 1591, 1485 (deels) 1592, 1593,1653 (deels), en 1654.
Luchtfoto uitbreiding Nijverhei (deel oost). Bron: ruimtelijkeplannen.nl
Het westelijk deel maakt reeds onderdeel uit van het bedrijventerrein Nijverhei. Dit deel van het plangebied wordt omsloten door de Industriestraat, Kozijnenhoek en de Helakkerstraat. Onderdeel van dit plangebied wordt gevormd door de kadastrale percelen sectie U perceelnummers 1456, 1459, 1461, 1463, 1671 (deels), 1713, 1746 (deels), 1747, 1756 (deels), 6335 en 8409 (deels).
Luchtfoto actualisering Nijverhei (deel west). Bron: ruimtelijkeplannen.nl
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden verschillende bestemmingsplannen. Voor het oostelijk deel geldt primair het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", vastgesteld op 29 maart 2012. Daarnaast zijn in de jaren daarna diverse partiële herzieningen opgesteld:
- Buitengebied Rucphen 2012, 1e herziening, vastgesteld 11 december 2013 ;
- Buitengebied Rucphen 2012, 2e herziening, vastgesteld 29 oktober 2014;
- Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening, vastgesteld 16 december 2015;
- Parapluplan parkeren en overgangsrecht Rucphen, vastgesteld 13 december 2017;
- Buitengebied Rucphen 2012, 4e herziening, vastgesteld 8 februari 2018;
- Buitengebied Rucphen 2012, herstelbesluit recreatieobjecten, vastgesteld 31 januari 2018;
- Bedrijventerrein Nijverhei 2009, Kozijnenhoek ong (voorheen nummer 34), vastgesteld 13 juni 2018.
Voor het westelijk deel geldt het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nijverhei 2009, vastgesteld op 11 februari 2010. Ook op dit plan zijn in de loop van de tijd diverse partiële hezieningen vastgesteld:
- Bedrijventerrein Nijverhei 1H, vastgesteld 26 juni 2012;
- Bedrijventerrein Nijverhei 2e herziening, vastgesteld 26 juni 2013;
- Parapluplan parkeren en overgangsrecht Rucphen, vastgesteld 13 december 2017.
De beoogde onwikkelingen zijn in strijd met de geldende bestemmingsplannen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling die de gewenste ontwikkeling mogelijk maakt.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Vanaf de jaren 80 groeien de kernen van Rucphen en Sprundel flink. Het gebied tussen Rucphen, Sprundel en St. Willebrord krijgt rond 2000 een bijzondere invulling met recreatieve en toeristische voorzieningen. De ontwikkeling van de ‘Binnentuin’ (zoals dit gebied heet) is inmiddels nog in volle gang. De 'Binnentuin' ligt ten noordwesten van onderhavig gebied. Het is de bedoeling dit gebied verder te ontwikkelen tot een recreatief en toeristisch gebied met voorzieningen van een kwalitatief hoog niveau. Naast vestiging van nieuwe voorzieningen, krijgen ook bestaande accommodaties een kwaliteitsimpuls.
Daarnaast zien we aangrenzend aan de Binnentuin de ontwikkeling van bedrijventerrein Nijverhei sinds 2009. Door het doortrekken van de Vosdonkseweg, die overgaat in de Kozijnenhoek en de Verlengde Helakkerstraat, ontstaat een randweg.
Het bestaande bedrijventerrein heeft, zoals eerder beschreven, kenmerken van een bedrijventerrein dat langzamerhand is uitgebreid. Van een bundeling van bedrijven met eenzelfde milieucategorie is geen sprake, het aantal "zware" bedrijven is relatief beperkt. In het oosten is een clustering van kleinschaligere bedrijvigheid gerealiseerd. In het westen van het plangebied zijn grootschaligere bedrijven aanwezig. Naast bedrijven biedt het vigerende gemeentelijk beleid voor bedrijventerrein ook gelegenheid bedrijfswoningen te plaatsen. Verspreid over het bedrijventerrein zijn diverse bedrijfswoningen aanwezig. Bedrijfswoningen doorbreken het bedrijfsmatige karakter van het bedrijventerrein. Destijds is voor de toelaatbaarheid van bedrijfswoningen gekozen om zodoende een representatieve uitstraling te bewerkstelligen. Tuinen eromheen zorgen voor een welkome afwisseling in de steenachtige omgeving. Met name in de laatste uitbreiding van het bedrijventerrein (noordoostelijk deel, oostrand) is sprake van een concentratie van bedrijfswoningen.
In de huidige situatie is het westelijk plandeel opgenomen in de bestemmignsplannen "Bedrijventerrein Nijverhei 2009" en "Bedrijventerrein Nijverhei 2009, 2e herziening". In deze plannen hebben de gronden de bestemming "Gemengd - 1" gekregen. Binnen deze bestemming zijn primair kantoren, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlenende bedrijven toegestaan. De gronden kunnen daarmee niet gebruikt worden voor productiegerichte bedrijven. Echter, de behoefte aan ruimte voor productiebedrijven is hoger dan aan de toegelaten functies. In dit deelgebied zijn reeds een bedrijf en het gemeentehuis gesitueerd.
Het oostelijk plandeel is geregeld in diverse bestemmingsplannen voor het buitengebied. De vigerende bestemming is hier primair gericht op agrarisch grondgebruik. Verder is aan de Helakkerstraat nog een burgerwoning gelegen en aan de Vosdonkseweg is een voormalig agrarisch bedrijf gelegen. Dit bedrijf is in 2018 herbestemd tot bedrijf. De huidige bestemming staat een gebruik als bedrijventerrein niet toe.
2.2 Beooge Situatie
In de nieuwe situatie wordt op het westelijke deel de bestemming grotendeels gewijzigd naar 'Bedrijventerrein' uitgezonderd de bestaande voorzieningen welke de bestemming 'Gemengd' houden. Voor het oostelijk plandeel wordt de bestemming eveneens omgezet in de bestemming 'Bedrijventerrein' en de bestemming 'Groen'. De bestemming bedrijventerrein zal tevens de mogelijkheid bieden voor het vestigen van zelfstandige kantoorvestigingen en dienstverlenende bedrijven uit maximaal milieucategorie 3.1.
Uitgangspunten voor deze ontwikkeling zijn:
- het ontwikkelen van een hoogwaardig bedrijventerrein met een eigentijdse uitstraling;
- het creëren van een groene en passende overgang van bedrijventerrein naar buitengebied;
- het situeren van de representatieve voorzijden richting de Kozijnenhoek en Industriestraat.
De totale omvang van de gronden waar bedrijvigheid nu mogelijk wordt gemaakt bedraagt
circa 5 ha. Het totale plangebied bedraagt 5,5 ha.
Verkeersstructuur
De hoofdverkeerstructuur wordt gevormd door de aan de noordzijde gelegen Kozijnenhoek en Industriestraat. Om de doorstroming te bevorderen dient het aantal aantakkingen/ontsluitingen op deze weg geminimaliseerd te worden. Vandaar de aanleg van een enkele weg in het westelijk deelgebied. Middels deze weg worden de nieuwe bedrijjven in het westelijke deel ontsloten. Uitzondering vormt een klein perceel aan de Helakkerstraat. In het oostelijk deelgebied worden de nieuwe bedrijfspercelen ontsloten via de bestaande Struikhei. Vooralsnog is de aanleg van een nieuwe weg hier niet aan de orde. Het bestemmingsplan voorziet wel in de mogelijkheid daartoe.
Stedenbouwkundig ontwerp plandeel west. Bron: Aveco de Bondt, 2022
Stedenbouwkundig ontwerp plandeel oost. Bron: Aveco de Bondt, 2022
Parkeren voor de nieuwe bedrijven vindt, net als bij het gemeentehuis en het naastgelegen, bestaande, bedrijf, plaats achter de voorgevellijn van de bedrijfsbebouwing, waardoor de zone tussen Kozijnenhoek/Industriestraat en de voorgevels van de bedrijven gevrijwaard blijft van parkeren en een groene invulling kan krijgen.
Groen- en waterstructuur
Plandeel west
De representatieve zijde van de nieuwe bedrijfsbebouwing bevindt zich aan de belangrijkste structuurdrager van het gebied Kozijnenhoek/Industriestraat. Evenwijdig aan de Industriestraat/Kozijnenhoek (in de westelijke bocht) wordt een (openbare) groenstrook geïntroduceerd die onder andere wordt vormgegeven door een losse boombeplanting. Dit principe sluit aan op de losse boombeplanting aan de overzijde van de weg behorende bij De Binnentuin/Vijfsprong. De groenzones aan weerszijden van de weg worden op deze wijze verweven tot één samenhangend geheel. De zone tussen de voorgevel van de nieuwe bedrijfsbebouwing en de perceelsgrens vormt de overgang naar deze groenstrook en krijgt een ‘tuininrichting’ waarmee het groene karakter versterkt wordt. In deze zone mag niet geparkeerd worden. De centraal gesitueerde weg wordt voorzien van losse boombeplanting die het groene karakter versterken.
Ten zuiden van het gemeentehuis is de wens een (compensatie-)bos aan te planten. Samen met de groen in te vullen strook tussen het gemeentehuis en het bestaande bedrijf komt het gemeentehuis hierdoor in een groene setting te staan.
Plangebied en de beoogde groen- en waterstructuur
Plandeel oost
Aan de zijde van de Vosdonkseweg wordt een voile van bomen geprojecteerd. De afwisseling in soorten (enkel- en meerstammig) zorgt voor een attractief en natuurlijk beeld waarbij tevens bijgedragen wordt aan de gewenste biodiversiteit. Ter hoogte van de rotonde zou een klein bosperceel aangelegd kunnen worden waardoor de bestaande bedrijfshal landschappelijk wordt ingepast en het zicht op het gemeentehuis vanaf de Kozijnenhoek behouden blijft. Deze gronden zijn echter in particulier eigendom.
De representatieve voorgevels presenteren zich aan de Vosdonkseweg, terwijl de ontsluiting van de percelen aan de achterzijde (Struikhei) plaatsvindt. Dit betekent dat aan de zijde van de Struikhei een rafelige bebouwingsrand zal ontstaan met parkeren. Het is belangrijk om deze zone landschappelijk in te passen, zodat ook aan deze zijde een aantrekkelijk (straat)beeld ontstaat. Aan de zijde van de Struikhei wordt dan ook een groenstrook geprojecteerd waardoor de bestaande bomen meer groeiruimte krijgen en er ruimte is voor waterberging. Het gehele oostelijk deelgebied wordt dus omkaderd door een doorgaande groenstructuur waarbij de verschillende groen- en waterelementen verbonden zijn dan wel kunnen worden.
2.3 Beeldkwaliteit
Een bestemmingsplan geeft planologische mogelijkheden voor gebruik en bebouwen maar doet dit op massa. Een bestemmingsplan mag geen regels bevatten over de vormgeving van de gebouwen daar deze niet 'ruimtelijk relevant' zijn en er specifiek regelgeving is die hier al in voorziet, namelijk het welstandsbeleid. Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld dat richting geeft aan de vormgeving van de toekomstige bebouwing. Door het vaststellen van het beelkwaliteitplan wordt dat plan onderdeel van het welstandsbeleid. Het beeldkwaliteitplan is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Het beeldkwaliteitplan beoogt het plangebied een eigen sfeer en identiteit te geven en kan daarmee geen absolute set regels geven. Het is immers nog onbekend wat en waar precies gebouwd gaat worden. Maatwerk is essentieel. Het Beeldkwaliteitplan geeft richting op de volgende onderwerpen:
- Kavelinrichting.
- Bouwmassa.
- Architectuur.
- Materiaal gebruik.
- Duurzaamheid.
- Erfafscheidingen.
- Reclame en installaties.
- Nutsvoorzieningen.
2.4 Parkeren
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en/of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
Door de gemeente Rucphen zijn in de ‘Nota Parkeernormen 2017 Rucphen’ (d.d. 31-5-2017). parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de destijds geldende publicaties van het CROW. De Nota Parkeernormen Rucphen 2017 onderscheidt parkeernormen voor het gebied ‘Centrum’, ‘Schil/overloopgebied’ en 'Buitengebied'. Onderhavig plangebied is gelegen in het gebied ‘Centrum’ en de classificatie 'weinig stedelijk'.
In de regels is gewaarborgd dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor 'bouwen' voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt. Hiertoe is in artikel 15 een regel voor opgenomen. De basis hierbij is dat het parkeren voor alle nieuwe bedrijven op eigen terrein gerealiseerd moet worden.
2.5 Verkeer
Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de verkeersgeneratiekengetallen te worden geraadpleegd. Deze zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017'. De tabellen met kenceijfers voor de verkeersgeneratie zijn opgenomen in paragraaf 2.4.
De ontsluiting van beide plandelen vindt primair intern plaats. Voor plandeel west worden de bedrijven ontsloten via de bestaande insteek vanaf de Kozijnenhoek. Plandeel oost wordt ontsloten via de Struikhei welke ten zuiden van het plangebied ligt. Via de Stuikhei wordt aangesloten op de Helakkerstraat die weer via een rotonde aanhaakt op de Kozijnenhoek/Vossendonkseweg. Door deze structuur gaat het toekomstig verkeer op in het overheersend verkeersbeeld zodra ze de rotonde bereiken. Hiermee wordt ook vermeden dat bestaande burgerwoningen last ondervinden van het verkeer. De Kozijnenhoek/Industriestraat - Vosdonkseweg is voldoende in staat om het extra aanbod aan verkeer te verwerken.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
- a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
- e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
Beoordeling
a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de realisatie van 2 hectare aan nieuw bedrijventerrein (plandeel oost).
Plandeel Oost, uitbreiding bedrijventerrein.
In plandeel west worden de gebruiksmogelijkheden van reeds voor bebouwing bestemde gronden verruimd. De huidige mogelijkheden blijven behouden voor bestaande voorzieningen maar de onderhavige wijziging maakt het mogeljk om bedrijven te realiseren. Hiermee wordt de mogelijheid gecreëerd om circa 2,5 hectare aan bedrijfsruimte te realiseren in plandeel west.
Plandeel West, verruiming gebruiksmogelijkheden door tevens bedrijven toe te staan.
De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.
b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.
Het onderhavige planvoornemen voorziet voor plandeel oost in een functiewijziging waarbij circa 2 ha agrarische gronden omgezet worden naar bedrijventerrein. De agrarische gronden mogen niet bebouwd worden waarmee nu de bebouwingsmogelijkheden worden uitgebreid, waardoor sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte. Het plandeel west behoudt de huidige mogelijkheden maar staat ook productiebedrijven toe voor circa 2 ha. In plandeel west worden de bebouwingsmogelijkheden echter niet vergroot. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen voor deelgebied oost.
c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
Op 30 september 2020 is door de Regio West-Brabant de 'Toekomstvisie bedrijventerreinen' vastgesteld. De toekomstvisie is het resulataat van de afspraken gemaakt in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) waarin de regio gemeenten onderling afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop men werk wil maken van een gezonde, toekomstbestendige bedrijventerreinenmarkt. Uit de Toekomst visie is een onderscheidt gemaakt naar verschillende werkmilieu's. Via strategisch gerichte en dynamische programmerings–afspraken wordt gewerkt aan aanbod dat past bij de vraag, zowel in hectares als in kwaliteiten. Herstructurering van bestaande terreinen en nieuwe ontwikkelingen gaan hand in hand. Eerst wordt gekeken naar het bestaande aanbod, pas daarna naar wat aanvullend nodig is. Met een adaptieve en vraaggerichte programmering wordt gestuurd op locaties met kwalitatieve meerwaarde, waarmee o.a. ook lokaal gebonden mkb ruimtelijk gefaciliteerd wordt. Aanpalende regionale opgaven worden zoveel mogelijk ingezet als vliegwiel, in het bijzonder de energietransitie, maar bijvoorbeeld ook circulaire economie, digitalisering en klimaatadaptatie.
De Toekomstvisie is vervolgens doorvertaald naar een 'Kwalitatief gestuurde programmerings- en investeringsagenda bedrijventerreinen Regio West-Brabant. In deze agenda van 11 juni 2021 is de onderhavige uitbreiding aan de Voskonkseweg opgenomen als zachte plancapaciteit. Voor het bedrijventerrein wordt uitgegaan van een vraaggericht lokaal ontwikkelen.
In september 2022 is door de provincie Noord-Brabant een nieuwe prognose bedrijventerreinen en kantoren gepubliceerd. De prognose is opgesteld door de Stec groep. Uit het rapport blijkt dat in alle vier de regio’s de verwachte ruimtevraag van bedrijven(terreinen) fors groter is dan bij de vorige prognose. In tegenstelling tot eerdere prognoses wordt ook extra ruimtevraag verwacht na 2030. Er wordt vooral ruimtevraag verwacht voor logistieke bedrijvigheid, veelal grootschalig van aard (> 3 hectare). Ook zien we dat er steeds minder direct aanbod op de markt beschikbaar is voor de huisvesting van bedrijven. Tot slot is het harde planaanbod in Noord-Brabant (in volume en kwaliteit) niet toereikend om de toekomstige ruimtevraag van bedrijven te accommoderen. Vooral voor
grootschalige logistiek en reguliere (MKB-)terreinen is er meer vraag dan aanbod.
De beoogde ontwikkeling is verder in de regio besproken. In regionaal verband zijn de deelnemende gemeenten en de provincie akkoord met de onderhavige ontwikkeling.
Voor plandeel west zijn voldoende lokale bedrijven geïnteresseerd zodat alle grond direct uitgeefbaar is. Voor dit plandeel is sprake van herontwikkeling van deze locatie. Oorspronkelijk waren hier kantoren, dienstverlendende bedrijven en maatschappelijke voorzieningen (gemeentehuis) voorzien. De herstructurering van deze gronden door ook bedrijven toe te staan voldoet duidelijk aan een behoefte.
In totaal is het bedrijventerrein (inclusief de kantorenzone) 90 ha groot. De leegstand op het bedrijventerrein is minimaal. Momenteel staat er maar een aantal m2 aan bedrijfsbebouwing leeg. In gemeente Rucphen hebben diverse lokale mkb'ers zich gemeld voor een bedrijfskavel. In totaal hebben 22 ondernemers te kennen gegeven zich te willen vestigen De vraag van deze 22 ondernemers beslaat een totale oppervlakte van circa 5,2 ha. Hieronder is een overzicht van de sectoren waar de vraag uit afkomstig is:
- Dienstverlening 5.487m2 vanuit 2 bedrijven
- Bouwnijverheid 4.739m2 4 bedrijven
- Bouwnijverheid 3 bedrijven (aannemer, producent betonvloeren en hovenier) waarvan de gevraagde opp. onbekend is.
- Transport 5.000m2 vanuit 2 bedrijven
- Productie 6.000m2 vanuit 2 bedrijven
- Bedrijfsverzamelgebouw 21.227m2 vanuit 4 bedrijven
- Automobiliteit 7.862m2 vanuit 3 bedrijven
- Verzoek vanuit een makelaar type onbekend 1.500m2
- Volumineuze detailhandel 1.000m2
Hierbij dient de kanttekening gemaakt te worden dat bij 3 bedrijven onbekend is wat het gewenste oppervlak is en het bestemmingsplan geen volumineuze detailhandel toelaat.
De vraag in totaal beslaat dus een oppervlakte van 5,2 ha. Door de verruiming van de bestemming gemengd en de uitbreiding komt er 4,5 ha beschikbaar. De vraag is hiermee beperkt hoger dan het aanbod. Hiermee is aangetoond dat er voldoende behoefte is aan nieuwe bedrijfsgrond.
d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het onderhavige plangebied is formeel gelegen buiten stedelijk gebied maar wel binnen de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar'. Binnen het bedrijventerrein is nog maar beperkt uitgeefbare grond aanwezig. Het bedrijventerrein Nijverhei is het enige bedrijventerrein in de gemeente Rucphen. Het is wenselijk om de bedrijvigheid geconcentreerd te houden op één locatie. De uitbreidingsgronden liggen tegen de kern Sprundel en St. Willebrord. Tevens grenst de te ontwikkelen locatie aan de ringweg en is er in het plangebied reeds een bedrijf aanwezig. Het bestaand stedelijk gebied omvat geen mogelijkheden om geconcentreerd circa 5 ha aan bedrijventerrein te ontwikkelen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De ontwikkeling voorziet in een behoefte en de ligging buiten het huidige bestaand stedelijk gebied is gemotiveerd. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Beoordeling
Met de omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het voorliggend initiatief betreft de realisatie van een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein alsmede het verruimen van de gebruikdsmogelijkheden van gronden die reeds deel uitmaken van het bedrijventerrein. Met onderhavig planvoornemen wordt voorzien in een behoefte binnen de gemeente en regio aan bedrijfsgronden. De ontwikkeling wordt voorzien van een ruime groene inpassing. Hiermee biedt het planvoornemen een duidelijke kwalitatieve verbetering van de leefomgeving en past daarmee binnen de omgevingsvisie.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale omgevingsvisie en doet niets af aan de waarden die de omgevingsvisie beoogd te beschermen.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden en worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Op 15 april 2022 is door de Provincie de geconsolideerde versie gepubliceerd. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Beoordeling
Het plangebied ligt op basis van de kaartbeelden behorende bij de Interim omgevingsverordening voor het plandeel west binnen het Stedelijk gebied met de aanduiding 'Landelijke kern' (art. 3.42 Iov). Het oostelijk plandeel ligt in het Landelijk gebied met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' (art.3.43). Verder gelden de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies zoals geformuleerd in art. 3.5 t/m 3.9 Iov. De toetsing wordt navolgend uitgevoerd.
Uitsnede kaartbeeld stedelijke ontwikkeling en efgoed. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022
Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling
Toetsingskader
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
De interim omgevingsverordening geeft daarnaast specifieke regels voor bedrijventerreinen. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen op een bedrijventerrein, bevat het bestemmingsplan regels over:
- a. een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang;
- b. het beperken van ontwikkelingen die een effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken, waaronder:
- 1. bedrijfswoningen;
- 2. bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;
- 3. voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.
Beoordeling
Plandeel west voorziet in een uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden door het toevoegen van de mogelijkheid om bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toe te staan. Het oostelijk plandeel betreft het uitbreiden van het totale bedrijventerrein. Hier zijn eveneens bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan met een beperking tot milieucategorie 2 afhankelijk van de nabijheid van woningen (zie paragraaf 4.9). Bedrijfswoningen zijn in beide plandelen niet toegestaan.
Zoals in hoofdstuk 2 is te lezen zijn beide terreinen ruim voorzien van groene zones en is voorzien in afdoende waterberging (zie paragraaf 4.3). Het oostelijk plandeel betreft verder een uitbreiding van het bedrijventerrein. Daar het een uitbreiding in landelijk gebied betreft gelden hiervoor aanvullende eisen zoals een goede landschappelijke inpassing. Hierover later meer.
De ontwikkeling zoals voorgestaan met dit bestemmingsplan is in regionaal verband afgestemd. Nieuwe wegen ter ontsluiting zijn verder niet aan de orde. Het terrein kan aansluiten op bestaande verharding.
Artikel 3.43 Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar
Toetsingskader
Plandeel oost ligt in het landelijk gebied met de nadere aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar'. Transformatie is naar stedelijk gebied is onder voorwaarden toegestaan.
- a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
- b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
- c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.
Beoordeling
De verantwoording van de behoefte wordt nader behandeld in paragraaf 3.2.2. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Het bedrijventerrein is centraal gelegen tussen de kernen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel en vormt het enige geconcentreerde bedrijventerrein in de gemeente. Het aansluiten op het bestaande bedrijventerrein is logisch vanuit het oogpunt van het scheiden en concentreren van functies en zo versnippering te voorkomen. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de beoogde stedenbouwkundige uitgangspunten en inrichting. Voor het plan is tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan is ook opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting.
Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Toetsingskader
In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2 Iov) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- a. zorgvuldig ruimtegebruik;
- b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
- c. meerwaardecreatie.
Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:
- 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
- er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
- b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering
- a. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
- b. De lagenbenadering omvat de effecten op:
- de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer;
- c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
- d. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
Ad c) - Meerwaarderecreatie
- 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
- a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
- b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
- 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
Beoordeling
Voorwaarden ad a:
- 1. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Dit is van toepassing voor plandeel west. Plandeel oost betreft het uitbreiden van het bedrijventerrein buiten bestaand stedelijk gebied. De verantwoording hiervoor is terug te vinden bij de behandeling van artikel 3.43 Iov.
- 2. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.2 getoetst.
- 3. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van de beoogde bouwvlakken voor de woningen is zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.
Voorwaarden ad b:
- a. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten. Aangetoond wordt dat er geen onaanvaardbare effecten te verwachten zijn.
- b. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief behoeft geen nieuwe infrastructuur te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer is beschreven in paragraaf 2.2.
- c. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in hoofdstuk 4. Aangetoond wordt dat er geen onaanvaardbare effecten te verwachten zijn op de bovenste laag.
Voorwaarden ad c:
Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief voor plandeel west de marktwaarde van de gronden verbeterd wordt en daarmee de kans op een succesvolle ontwikkeling. Voor plandeel oost betekent de onwikeling het voorzien in een behoefte aan bedrijfsgrond (zie paragraaf 3.2.2). Het stedenbouwkundig ontwerp voorziet in de aanleg van ruim groen en waterbergende voorzieningen waardoor mede een bijdrage geleverd wordt aan het voorkomen van verdroging en het tegengaan van oververhitting. Verder verzet het bestemmingsplan zich niet tegen het gebruik van duurzame energievoorzieningen.
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Toetsingskader
Art. 3.9 Iov schrijft voor dat een bestemmingsplan moet aangeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. De toelichting dient dan ook een verantwoording te bevatten van de wijze waarop de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Deze kwaliteitsverbetering dient binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied te passen. Dit kan bijvoorbeeld verzekerd worden middels landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing.
Beoordeling
Van de beoogde ontwikkelingsruimte die ondehavig bestemmingsplan wil bieden geldt dat voor plandeel oost ook voldaan moet worden aan artikel 3.9 Iov daar het buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Daarnaast dient ook voor plandeel oost een nadere kwaliteitsverbetering gerealiseerd te worden naast een goede landschappelijke inpassing. Dit houdt in dat van de waarde van de totale omvang aan bedrijfsgrond, maal de uitgifteprijs, één procent gereserveerd dient te worden voor extra kwaliteitsverbeterende maatregelen.
PM
Conclusie
Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.
3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant
Toetsingskader
Op 17 december 2021 is de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Deze verordening wordt pas van kracht op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt. De Omgevingswet verplicht dat de provincie een omgevingsverordening vaststelt. Provinciale Staten stellen de Brabantse Omgevingsverordening naar verwachting in 2022 vast, waarna die gelijk met de Omgevingswet in werking zal treden. De wijzigingen ten opzichte van de huidige Interim omgevingsverordening Noord-Brabant worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de eisen die de aankomende Omgevingswet stelt aan de Omgevingsverordening. Verder zijn er een aantal andere inzichten verwerkt. Dit betreft de volgende onderwerpen:
- Er zijn regels opgenomen voor een maximale boordiepte voor bodemenergiesystemen;
- Er zijn regels opgenomen voor grondverzet in grondwaterbeschermingszones, inclusief de toepassing voor PFAS-houdende grond;
- De regels voor het kappen van houtopstanden zijn aangepast aan de Brabantse Bossenstrategie;
- Omgevingskwaliteit heeft een centrale plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan aan gemeenten. Hierbij is een bouw-sloop regeling vormgegeven en is een ruime maatwerkregeling opgenomen ter versterking van omgevingskwaliteit;
- De mogelijkheden voor collectieve woonvormen in het buitengebied zijn verruimd;
- Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de gebieden op de kaart die aangeven waar welke regels gelden. Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd.
Beoordeling en conclusie
In de Omgevingsverordening zijn geen veranderingen voorzien in het beleid ten opzichte van onderhavig voornemen. Ook onder de Omgevingsverordening Noord-Brabant is de beoogde ontwikkeling in overeenstemming met het provinciale beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030'
Toetsingskader
In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 'het moet', naar samenwerking omdat 'het loont'. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:
- 1. Aantrekkelijk wonen;
- 2. Vrijetijdseconomie;
- 3. Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
- 4. Overheidsparticipatie;
- 5. Regionale samenwerking.
De eerste drie perspectieven geven aan wat de gemeente wil bereiken. De laatste twee perspectieven geven aan hoe de ambitie realiteit wordt. Onderstaand wordt ingegaan op de ambities van de gemeente, uitgeschreven in de het perspectief dat van belang is voor onderhavig plan.
Regionale samenwerking
Om uitvoering te kunnen geven aan divese gemeentelijke taken is het belangrijk om zoveel mogelijk samenwerkingsverbanden aan te gaan om zo krachtiger te kunnen optreden. Een van de samenwerkingsverbanden betreft strategische economische samenwerking in de Regio West-Brabant. De samenwerking is bedoeld voor strategische positionering, coördinatie, belangenbehartiging en lobby betreffende gezamenlijke strategische vraagstukken van de 19 gemeenten in de regio. De gemeente participeert in de gemeenschappelijke regeling. Samen met het bedrijfsleven staat de gemeente aan de lat wat betreft uitvoering.
Beoordeling en conclusie
In het kader van de Regio West-Brabant worden afgespraken gemaakt over het aanbieden van omvang en aard van bedrijfsgrond. Zie hiervoor paragraaf 3.2.2 waarin de afstemming in regionaal verband aan de orde komt. Door deze regionale afstemming past onderhavig plan binnen de Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030'.
3.4.2 Structuurvisie Rucpen 2030
Toetsingskader
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.
Uitsnede Visiekaart. Het plangebied is aangeduid met de gestippelde elips
Rucphen wil de aantrekkingskracht versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk. Voor bedrijven heeft de gemeente Rucphen vooral een rol voor lokale kleinschalige bedrijven. Aandacht is er voor de bereikbaarheid van de gemeente via de (digitale) weg. Het bedrijventerrein Nijverhei kan intensief benut worden door bedrijfsfuncties. Hier is ook grootschalige detailhandel mogelijk, de detailhandel die niet in de kernen past, zoals detailhandel in auto’s, caravans, of doe-het-zelf, of niet op consumenten gerichte detailhandel Voor de groei van lokale bedrijven aansluitend aan De Nijverhei moet nog ruimte gezocht worden. Groene inpassing en goede bereikbaarheid zijn hierbij randvoorwaarden. Aanleg van andere nieuwe terreinen en solitaire nieuwe bedrijven passen niet bij ons groene beeld.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig plan wordt invulling gegeven aan de uitbreiding van het bedrijventerrein Nijverhei.
3.4.3 Visie Duurzaamheid 2019-2030
Toetsingskader
De gemeente Rucphen heeft de Visie Duurzaamheid 2019-2030' vastgesteld. Dit document biedt het kader voor het duurzaamheidsbeleid van gemeente Rucphen. Het is tot stand gekomen met inbreng inwoners, ondernemers, maatschappelijke instellingen, de gemeenteraad en andere betrokkenen vanuit de gemeente en diverse afdelingen van de gemeente. Achterliggende gedachte is om duurzaamheid niet te zien als een geïsoleerd beleidsterrein maar op te pakken als een integrale opgave binnen de gemeentelijke organisatie en de samenleving. De Visie Duurzaamheid is de basis voor de Duurzaamheidsagenda met daarin opgenomen een meerjarenprogramma en een jaarlijks uitvoeringsplan.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt nadrukkelijk ingezet op meer groen en ruimte voor water. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente als aantrekkelijke woongemeente. Daarnaast zorgt meer groen voor een betere leefbaarheid en gezondheid in de kernen. Door voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijker te sturen op voldoende groen en water is het mogelijk om deze ambitie waar te maken.
Beoordeling en conclusie
In de Visie Duurzaamheid is onder andere opgenomen dat wordt gestreefd om bij nieuwbouwplannen te voorzien in voldoende openbaar groen. Per plan wordt bekeken hoe aan de doelstelling invulling gegeven kan worden. Met onderhavig plan wordt hieraan invulling gegeven door zoveel mogelijk groen aan de randen van het gebied te realiseren. De groene openbare ruimte dient tevens voor het bergen van hemelwater. In totaal wordt 20.095 m2 aan groen vastgelegd. De exacte invulling zal nog bepaald moeten worden.
Verder biedt het plan ruimte voor duurzame energieoplossingen (bijvoorbeeld plaatsing van zonnepanelen op daken) en klimaatadaptatie (voldoende groen tegen hittestress en voldoende waterberging tegen overlast bij extreme weersomstandigheden). Onderhavig plan voldoet aldus aan de Visie Duurzaamheid.
3.4.4 Visie (Vrijetijds)Economie Gemeente Rucphen 2020-2025
Toetsingskader
In de visie (Vrijetijds)Economie gemeente Rucphen wordt aangegeven hoe economie en toerisme elkaar nog meer kunnen versterken binnen de gemeente. Het doel van de visie betreft een gedragen visie voor (Vrijetijds)Economie zodat economie en toerisme elkaar nog meer kunnen versterken. In de visie wordt ingegaan op de thema's detailhandel en horeca, toerisme, samenwerking economie, arbeidsmarkt, ondernemerschap en het bedrijventerrein Nijverhei. De diverse thema's zijn doorvertaald in beleidsuitgangspunten. Deze zijn bijvoorbeeld toe op een beroep of bedrijf aan huis en op de locatiekeuze van volwaardige bedrijvigheid. Door te sturen op een goede ruimtelijke ordening kan het doel van het beleid beter worden nagestreefd.
Beoordeling en conclusie
In de Visie wordt voor het bedrijventerrein aangegeven dat de ruimtevraag gefaciliteerd moet worden voor bedrijven en groeiende lokaal gebonden bedrijven. De volgende ambities worden geformuleerd:
- Aan de oostkant kan het bedrijventerrein worden uitgebreid en afgerond door aansluitende gronden bij het bedrijventerrein te betrekken (ca. 2,4 ha).
- Voor de lange termijn wordt gezocht naar ca. 5 ha uitbreidingsruimte grenzend aan het bedrijventerrein.
Onderhavig plan voorziet in de uitbreiding aan de oostzijde van het bedrijventerrein en past als zodanig binnen de doelen en ambities van de Visie (Vrijetijds)Economie.
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische Aspecten
4.1 Inleiding
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r.
Achtereenvolgens worden behandeld:
- bodem;
- waterhuishouding;
- cultuurhistorie;
- archeologie;
- ecologie;
- akoestiek;
- bedrijven en milieuzonering;
- externe veiligheid;
- kabels en leidingen;
- luchtkwaliteit;
- milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Voor plandeel west is geen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd daar de gebruiksklasse niet verzwaard wordt door de beoogde ontwikkeling. De bodemkwalitet is reeds eerder beoordeeld. Door Aveco de Bondt is in juni 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd waar plandeel oost onderdeel van uitmaakt. De rapportage daarvan is als bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting. Het onderzoek omvat meer gronden dan die van het onderhavig plangebied. Hieronder wordt alleen ingegaan op de onderzoeksresultaten voorzover relevant voor dit bestemmingsplan.
- Op een deel van het terrein is puin aangetroffen (circa 175 m2). Bij het maken van de graafgaten brokken (metsel)puin, en sporen baksteen aangetroffen.
- Op het maaiveld of in de opgeboorde grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
- In de grond ter plaatse van de deellocatie waar puin in de bovengrond is aangetroffen (graafgaten Z01 t/m Z03 en boring Z04) is een gewogen gehalte asbest boven de interventiewaarde aangetoond.
- Geadviseerd wordt de verontreiniging met asbest te saneren. Voor het saneringstraject dient een BUS-melding ingediend te worden. Hierbij wordt er van uitgegaan dat de asbestverontreiniging vóór 1993 ontstaan is. Omdat de aanwezigheid van asbest gerelateerd is aan de puinlaag in de bovengrond en de oppervlakte van het puinhoudende deel van de locatie klein is (circa 175 m2) wordt het uitvoeren van nader asbestonderzoek niet noodzakelijk geacht. De totale hoeveelheid met asbest verontreinigde grond wordt geschat op circa 87,5 m3 (bij een laagdikte van circa 0,5 meter).
Voor de gronden waar geen puinverharding is aangetroffen zijn de volgende conclusies getroffen:
- Op het maaiveld of in de opgeboorde grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
- In de bovengrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten PAK en bestrijdingsmiddelen aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
- De grond is op basis van het Besluit bodemkwaliteit indicatief geclassificeerd als ‘Altijd toepasbaar’ en ‘klasse Industrie’.
- De grond is op basis van het Tijdelijk handelingskader PFAS indicatief geclassificeerd als ‘klasse landbouw/natuur’.
- In het grondwater is een matig verhoogde concentratie nikkel aangetoond. Dit betreft waarschijnlijk een van nature verhoogd gehalte en geeft geen aanleiding voor nader onderzoek.
- De kwaliteit van de grond en het grondwater zijn voldoende onderzocht. Er is geen aanleiding voor nader onderzoek.
Conclusie
De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Waterhuishouding
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 – 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
- het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
- het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
- inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
- helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
- het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
- afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
- een duurzame energiewinning.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
- b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
- c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
- d. de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
- a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
- b. de afvoer uit de voorziening vindt via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaats. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.
Beoordeling
Door Tritium Advies heeft op 14 april 2022 een grondwatermonitoring plaatsgevonden. Deze is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. Verder is voor het plangebied en omgeving een hoogetemeting gemaakt. De daaruit geresulteerde kaarten zijn opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting. Uit het onderzoek van Tritium blijkt dat de GHG 2,39 m-mv bedraagt. Het hoogteverloop van het terrein is aan de oostzijde het hoogts en loopt af naar het bestaande bassin.
Het plangebied bestaat uit 2 deel oost en west. Voor deelgebied west zijn de waterhuishuidkundige aspecten eerder al in een planproces beschreven en reeds uitgevoerd. De opname van dit deelgebied west als plangebied behelst geen extra toename van verharding of andere wijzigingen welke enige invloed hebben op de waterhuishoudkundige situatie. Voor deelgebied oost is deze beoordeling van toepassing. Om het regenwater beleidsmatig adequaat te verwerken in dit deelgebied is allereerst gekeken of de huidige retentievoorziening gelegen tussen de Helakkerstraat en de Struikhei nog capaciteit overheeft. Dit is niet het geval. Derhalve dient voor dit deelgebied een eigen retentievoorziening geraliseerd te worden. Ter bepaling van de juiste locatie en profilering en oppervlakte is gebrlkuig gemaakt van twee documenten. Dit zijn het GHG onderzoek en hoogte meeting:
GHG onderzoek
Het GHG onderzoek is uitgevoerd voor een 3 tal locaties. Voor deelgebied oost is gebruik gemaakt van peilbuis 1 (GWS 3,20m -maaiveld, GHG 2,39m -maaiveld en GLG 3,37m -maaiveld) en peilbuis 3 (gemiddelde GWS 3,53m -maaiveld, GHG 3,05m -maaiveld en GLG 3,82m -maaiveld).
Hoogte meeting
Uit de hoogte meeting blijkt dat de afstroomrichting van oost naar west gelegen is. Qua retentie capaciteit wordt zoals beschreven gerekend met de factor 0,06m3 per m2 toename verhard oppervlak. In de onderhavige situatie wordt vanuit gegaan dat de volledige bestemming 'Bedrijventerrein' verhard kan gaan worden. Uitgaande van een oppervlakte van 16.000 m2 dient de retentie minimaal (16.000 m2 * 0,06 m3 per m2) 960 m3 groot te zijn.
Vanuit het beheers- en visueeloogpunt is het voorlopige breedte profiel van de voorziening gesteld op 7 m. De groenstrook waar de retentie voorziening in gerealiseerd wordt heeft een toepasbare lengte van circa 230m. Dat geeft een oppervlakte van 1.610 m2. Om in deze oppervlakte 960 m3 te bergen dient de retentie een gemiddelde diepte te hebben van (960 / 1610) 0,59 cm. gezien de hoogste grondwaterstand is dit ruim voldoende. Zelfs als er in de toekomst wijzigingen plaatsvinden in de oppervlakte van de retentie, bijvoorbeeld door de toevoeging van uitrit constructies, blijven er, gezien de hoogste grondwaterstand en de beschikbare resterende oppervlakte van de groenbestemming, mogelijkheden voldoende om te voorzien in een adequate retentie voorziening van de uitbreiding van dit bedrijventerrein.
De uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling is hiermee gegarandeerd. Er is voldoende openbare (groene) ruimte beschikbaar om te kunnen voorzien in voldoende waterberging.
Conclusie
In het plangebied is voldoende openbare ruimte aanwezig waardoor voorzien kan worden in afdoende waterberging. De belangen van een goede waterhuishouding zijn niet in het geding.
4.4 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Uit de cultuurhistorische waardenkaart volgt dat enkel de wegen Vosdonkseweg/Kaaistraat, Helakkerstraat en Kozijnenhoek aangemerkt zijn als cultuurhistorisch waardevolle geografie met de waardering redelijk hoog. Verder zijn in de omgeving geen cultuurhistorische waarden aanwezig op grond van de provinciale kaart.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Met de rode contour is het plangebied geduid.
Beleid gemeente Rucphen
De gemeente heeft een Erfgoedkaart. Onderstaand is een uitsnede van de erfgoedkaart ter hoogte van het plangebied toegevoegd. Te zien is dat het plangebied gelegen is in de nabijheid van een oud erf, in de zone cultuurgronden (1840).
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Rucphen. Met de rode contour is het plangebied geduid.
Beoordeling
De Vosdonkseweg/Kaaistraat, Helakkerstraat en Kozijnenhoek zijn aangemerkt als straten die in het kader van de historische geografie een ‘redelijke hoge’ waarde hebben (op zowel provinciale als gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart). De voorgenomen plannen doen echter geen afbreuk aan deze waarde.
De gele cirkels zijn op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart aangemerkt als 'Oud erf'. In plandeel west is een gele vlek opgenomen. Deze ligt reeds binnen het bestaande bedrijventerrein en is niet meer visueel herkenbaar in het landschap aanwezig.
Conclusie
Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied.
4.5 Archeologie
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beleid gemeente
Om het aspect archeologie goed mee te wegen in gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. In 2019 heeft de gemeente op basis van verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen en verschillende archeologische onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd besloten haar bestaande archeologiekaart en het bijbehorende beleid te herzien. Het resultaat is een nieuwe Nota Archeologie met bijbehorende Archeologische Beleidskaart.
Beoordeling
Volgens de Archeologische Waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Rucphen liggen de gronden in onderhavig plan hoofdzakelijk binnen een gebied met een hoge archeologische verwachting.
Uitsnede Archeologische Waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Rucphen met het plangebied aangeduid met een blauwe contour.
Door Econsultancy is een bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase (boringen) uitgevoerd voor plandeel west. Plandeel oost is nog niet onderzocht. Het archeologisch rapport is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de delen met een intacte podzolbodem in de top van de dekzanden een hoge archeologische verwachting hebben voor resten uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum. In de delen van het plangebied waar de podzolbodems zijn afgetopt (ter plaatse van boring 1 t/m 8, 11, 13 t/m 16, 18 en 19, zie bijlage) kan deze verwachting naar laag worden bijgesteld. De verwachting voor resten uit het Neolithicum – Vroege Middeleeuwen is voor het plangebied onbekend. Van een klein deel van het plangebied is vastgesteld dat het is overveend, maar voor het grootste deel is dit niet het geval en het booronderzoek heeft hierover geen uitsluitsel kunnen geven. De verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd blijft direct onder een subrecent opgebracht of geroerd pakket middelhoog tot hoog.
De verwachtingswaarde blijft daarmee voor plandeel west hoog. Gekozen is om voor het hele gebied de dubbelbestemming archeologie te behouden. Dit betekent dat het realiseren van bebouwing op gronden met de dubbelbestemming pas mogelijk is nadat archeologisch onderzoek is uitgevoerd.
Conclusie
Door het opnemen van de dubbelbestemming 'Archeologie' worden de archeologische belangen afdoende beschermd en vormt verder geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.6 Ecologie
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.
Beoordeling
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld', welke is gelegen op een afstand van circa 12 km. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. De Roever omgevingsadvies heeft een AERIUS-berekening uitgevoerd en deze is opgenomen als Bijlage 8 van de toelichting. Met de AERIUS-berekening is aangetoond dat de stofuitstoot van de gebruiksactiviteiten niet leiden tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van 0,00 mol. Significatie negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten binnen de uitgangspunten van het onderzoek. Het onderzoek toont aan dat de realisatie uitvoerbaar is indien tenminste 75% van de te realiseren gebouwen gasloos uitgevoerd wordt. Een overeenkomstige verplichting is opgenomen in de bouwregels van dit uitwerkingsplan.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming wat betreft
natuurgebieden.
4.7 Flora En Fauna
Toetsingskader
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Beoordeling
Door Econsultancy is voor een drietal deelgebieden een quickscan soortenbescherming uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn de drie deelgebieden weergegven.
Voor heet onderhavige bestemmingsplan zijn enkel de deelgebieden B en C van belang.
Ter plaatse van deelgebied B zijn geen bijzonderheden aangetroffen. Op de zuidelijke grens van deelgebied C is een eksternest waargenomen. Met betrekking tot het eksternest op de zuidgrens van deelgebied C, wordt een onderzoek in het broedseizoen afdoende geacht om de functie van het nest vast te stellen, en gebruik door jaarrond beschermde broedvogels als ransuil, slechtvalk en boomvalk aan te tonen of uit te sluiten. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Daarnaast dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van algemene zoogdieren, streng beschermde zoogdieren, reptielen en amfibieën.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten ten aanzien van soortenbescherming.
4.8 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Beoordeling
De onderhavige ontwikeling voorziet niet in mogelijkheden voor nieuwe geluidgevoelige functies. Zo worden er binnen dit bestemmingsplan geen bedrijfswoningen toegestaan. Derhalve is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet nodig.
Conclusie
Ten aanzien van de planologische procedure voor het onderhavige bestemmingsplan bestaan geen belemmeringen met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Binnen de grenzen van het bedrijventerrein zijn bedrijfswoningen aanwezig. Voor deze bedrijfswoningen geldt dat daar de ligging een hogere belasting aanvaardbaar is. Ze liggen in een gemengd gebied. Richtwaarden uit de VNG-brochure kunnen door het aanmerken als gemengd gebied met één afstandstree verkleind worden.
De woonbebouwing van de kernen St. Willebrord en Sprundel betreffen woonwijken en gelden als rustige woonwijk. Ten noorden van Vosdonkseweg kan mogelijk woningbouw gerealiseerd worden als uitbreiding van de kern St. Willebrord. Het onderhavig plan houdt rekening met deze mogelijkheid bij het aanbrangen van de hanteren milieuzonering. Voor deze woningen gelden de ongecorrigeerde richtlijnafstanden.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de vestiging van nieuwe bedrijven mogelijk, welke potentieel een bedreiging kunnen vormen voor gevoelige functies. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van hinder veroorzakende functies moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Het bedrijventerrein is inwaards gezoneerd. Dit wil zeggen dat bedrijven uit een bepaalde milieucategorie pas zijn toegestaan op een afstand die voldoet aan de VNG-richtlijnafstanden. Binnen het bedrijventerrein zijn deels bedrijven van milieucateogrie 2 (richtlijnafstand 30 meter) tot milieucategorie 3.1 (ricthlijnafstand 50 meter) toegestaan. Binnen het bestemmingsplan zijn bedrijven uit een hogere milieucategorie toegestaan na afwijken indien deze qua effecten en milieugevolgen vergelijkbaar zijn met toegelaten bedrijven.
Conclusie
Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.
4.10 Externe Veiligheid
4.10.1 Inrichtingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.
Uitsnede van de risicokaart. Het plangebied is globaal geduid met een blauwe contour
De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een chloorbleekloogtank aan de Kozijnenhoek 21C te Rucphen. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 25 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Er zijn geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied. Het onderhavige bestemmingsplan staat verder geen kwetsbare objecten toe in het plangebied.
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.
4.10.2 Transport en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 1,8 kilometer van de Rijksweg A58 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour. Voor het groepsrisico gelden geen veiligheidsafstanden. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het plangebied vormt de ligging van de weg geen belemmering voor onderhavig voornemen. Voorts geldt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 2,6 kilomter van de spoorlijn tussen Etten-Leur en Roosendaal. Over dit spoor vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de spoorweg tot het plangebied vormt de ligging van de spoorweg geen belemmering voor onderhavig voornemen. In het plangebied worden verder geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling
4.10.3 Buisleidingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtsbijzijnde hogedruk aardgasleiding gelegen is op een afstand van circa 252 meter tot het plangebied. De 1% lethaliteitszone ligt op 75 m uit het hart van de leiding. Verder worden in het plangebied geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. De ligging van de buisleiding vormt geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
4.11 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1
- a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken2
- 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
- 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor tra nsport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.
4.12 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10 ) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
- 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
- 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het ontwikkelingen van ca 5 ha bedrijfsgrond. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 100.000 m² bruto vloeroppervlakte, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Bovendien is blijkens de luchtkwaliteitskaart ter hoogte van het plangebied geen sprake van een hoge achtergrondbelasting inzake fijnstof of stikstofdioxide. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.13 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt gelden voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
- 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
- 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling
Met het onderhavige planvoornemen is er sprake van het uitbreiden van een bedrijventerrein. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.3, De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 75 hectare of meer. Het initiatief heeft slechts betrekking op het uitbreiden met circa 5 ha. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is gelegen in een gebied waar de Provinciale milieuverordening geldt. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r. of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
5.2 Opbouw Van De Regels
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Rucphen gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor recreatieterreinen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken zijn gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
5.3 Regels
5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidiende regels
Artikel 1 'Begrippen'
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2 'Wijze van meten'
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid.
Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.
Artikel 3 'Bedrijventerrein'
De bestaande en nieuwe bedrijfspercelen zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein' en de daarbij gehanteerde milieucategorisering. Daarnaast zijn kantoren, en dienstverlenende bedrijven toegestaan.
Voor de bedrijfsfuncties in het plangebied wordt het systeem van de milieuzonering gehanteerd. Per functie wordt een koppeling gelegd met de categorie-indeling van de bij het bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Zowel de aard van de activiteit als de milieucategorie liggen derhalve per locatie vast in het bestemmingsplan. Via ontheffing kunnen bedrijven worden toegelaten uit een categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die één categorie hoger zijn dan voor het betreffende perceel geregeld en die naar aard en invloed op de omgeving in de praktijk echter vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijfsfuncties. Ingevolge de bestemmingsomschrijving zijn interne wegen (openbaar karakter) toegestaan. Dit biedt ruimte voor aanleg van ontsluitingswegen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'.
Artikel 4 'Gemengd'
Binnen de bestemming 'Gemengd' kunnen zich kantoren, dienstverlenende bedrijven en maatschappelijke voorzieningen vestigen. Voor de landschappelijke inpassing hiervan zijn regels gesteld inzake groenvoorzieningen en parkeren.
Artikel 5 'Groen'
Binnen de bestemming ‘Groen’ mogen groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en fiets- en voetpaden worden gerealiseerd. Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van nuts- en speelvoorzieningen.
Artikel 6 'Wonen'
Het plangebied bevat de bestemming ‘Wonen’ ter plaatse van een bestaande woning. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen met bouwaanduidingen voor de maximale goot- en bouwhoogte. Een hoofdgebouw mag uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak. De plaats van de voorgevel is op de verbeelding vastgelegd door de opname van een gevellijn. Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht overeenkomstig de gestelde regels.
Artikel 7 'Verkeer'
De openbare wegen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'.
Artikel 8 'Waarde - Archeologie'
Ter waarborging van de geconstateerde middelhoge archeologische verwachtingswaarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (met een gebiedsaanduiding 'overige zone') opgenomen.
5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk omvat drie artikelen:
Artikel 9 'Anti-dubbeltelregel'
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 10 'Algemene bouwregels'
In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van andere bouwwerken. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Artikel 11 'Algemene gebruiksregels'
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.
Artikel 12 'Algemene aanduidingsregels'
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen. De volgende aanduidingen komen in het bestemmingsplan voor:
Luchtvaartverkeerzone
Voor de luchtvaartverkeerzone is de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' opgenomen met daaraan gekoppeld een beperkte bouwregeling (bouwhoogte beperkt vanaf 49,14 meter).
Vrijwaringszone – obstakelbeheerzone
Voor het radarverstoringsgebied is de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – obstakelbeheerzone’ opgenomen met daaraan gekoppeld een beperkte bouwregeling (bouwhoogte beperkt vanaf 90 meter).
Artikel 13 'Algemene afwijkingsregels'
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter hoog én voor erkers, balkons en luifels. De afwijkingen zijn enkel mogelijk indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Ook zijn geringe afwijkingen mogelijk die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en een bouwgrens maximaal 2 meter verschuift.
Artikel 14 'Algemene wijzigingsregels'
In dit artikel is ten eerste een algemene wijzigingsregel opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.
Artikel 15 'Overige regels'
In dit artikel zijn regels opgenomen ten behoeve van het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid.
5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 16 'Overgangsrecht'
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 17 'Slotregel'
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
6.2 Kostenverhaal
Toetsingskader
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Beoordeling en conclusie
Het totale plangebied, wat de gemeente in eigen beheer uit gaat geven, bestaat uit twee delen: oost en west. Het westelijk deel betreft een gedeelte waarop nu al bedrijfsactiviteiten toegestaan zijn. De aanpassing van de bedrijfsactiviteiten vallen niet onder bouwplannen zoals verwoord in artikel 6.2.1 Bro. Voor dit gedeelte is het derhalve niet nodig in te gaan op het kosten verhaal.
Het oostelijk deel betreft een geheel nieuwe ontwikkeling welke valt onder een bouwplan aldus artikel 6.2.1 Bro. De gronden worden bouwrijp verkocht. Dat wil in dit geval zeggen dat door de gemeente gemaakte kosten (plankosten, aanleg infra, groen, leiding, etc.) in de m2 prijs worden doorberekend. Deze m2 verkoopprijs zal vervolgens door de gemeenteraad worden vastgesteld. Het opstellen van een exploitatieplan is, vanwege de totaal verrekening in de m2 prijs en dat de gemeente eigen uitgever is, derhalve niet nodig.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
7.1 Omgevingsdialoog
De gemeenteraad heeft op 19 juni 2019 de Participatie- en Inspraakverordening vastgesteld. De verordening is op 1 juli 2019 in werking getreden. In de verordening zijn regels opgenomen over inspraak en participatie. Een nieuw instrument in de verordening is de omgevingsdialoog. Voor ruimtelijke plannen met ingrijpende effecten voor omwonenden is het goed om de omgeving vroegtijdig te betrekken. Dit wordt de omgevingsdialoog genoemd. De uitkomst van de dialoog kan de initiatiefnemer meenemen bij het verdere proces. Dit kan ervoor zorgen dat betere plannen met meer draagvlak tot stand komen. Het college heeft de 'Richtlijn omgevingsdialoog gemeente Rucphen' vastgesteld met een nadere uitwerking van de omgevingsdialoog.
Het college heeft in de richtlijn vastgesteld dat voor de volgende plannen een omgevingsdialoog nodig is:
- plannen die niet passen in het bestemmingsplan en waarvoor het bestemmingsplan aangepast moet worden (voor bijvoorbeeld de bouw van een woning, bedrijf, logiesfunctie voor werknemers, winkel of omschakeling van een agrarisch bedrijf);
- plannen die niet passen in het bestemmingsplan en waarvoor (tijdelijk) afgeweken wordt van het bestemmingsplan (bijlage II, artikel 4, lid 9 en lid 11 van het Bor) (voor bijvoorbeeld de wijziging van een leegstaande winkel naar een woning, grootschalige uitbreiding van een bestaande woning of tijdelijke logiesfunctie voor werknemers).
Op 24 mei 2022 heeft de gemeente zelf een informatie moment gehouden in de middag en avond. Dit moment was open voor iedereen en hiervan is openbaar kennis van gegevens. Tevens zijn circa 200 adressen actief aangeschreven vanwege enige vorm van betrokkenheid. Alle bezoekers hebben ruim de tijd gekregen hun vragen en opmerkingen te plaatsen. Deze vragen gingen met name over de uiteindelijke uitgifte prijzen van de gronden, de bouw- en gebruiksmogelijkheden en fasering.
Aan de hand hiervan is het niet nodig geweest de huidige plannen te heroverwegen. De gemeente heeft hiermee zelf invulling gegeven aan de Omgevingsdialoog.
7.2 Inspraak En Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 28 juli 2022 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In de periode zijn vijf inspraakreacties en één vooroverlegreactie door de gemeente ontvangen. In bij deze toelichting is de nota van beantwoording opgenomen. In deze nota worden de ingekomen reacties samengevat en voorzien van een reactie. Waar relevant wordt aangegeven op welke wijze de ingekomen reactie geleid heeft tot een aanpassing van het onderhavig bestemmingsplan.
7.3 Tervisielegging
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan heeft in dit kader van 23 december 2023 tot en met 7 februari 2024 ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn vier zienswijzen tegen het bestemmingsplan ingebracht. In Bijlage 11 behorende bij deze toelichting is de Nota van zienswijzen opgenomen. In deze nota wordt ingegaan op de ingebrachte zienswijzen en worden deze voorzien van een reactie. Indien een zienswijze aanleiding geeft tot het aanpassen van het bestemmingsplan is dat in de reactie aangegeven.
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan Bedrijventerrein Nijverhei
Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan Bedrijventerrein Nijverhei
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Bedrijventerrein Nijverhei En Kaaistraat
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek bedrijventerrein Nijverhei en Kaaistraat
Bijlage 4 Grondwatermonitoring Vosdonkseweg E.o.
Bijlage 4 Grondwatermonitoring Vosdonkseweg e.o.
Bijlage 5 Hoogtemetingtekening
Bijlage 5 Hoogtemetingtekening
Bijlage 6 Archeologisch Vooronderzoek Bedrijventerrein Nijverhei
Bijlage 6 Archeologisch vooronderzoek bedrijventerrein Nijverhei
Bijlage 7 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 7 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 8 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 8 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 9 Nota Van Beantwoording
Bijlage 9 Nota van beantwoording
Bijlage 10 Waardevermeerdering
Bijlage 10 Waardevermeerdering