Buitengebied Rucphen 2012, herstelbesluit recreatieobjecten
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Vastgesteld op 31-01-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, herstelbesluit recreatieobjecten' van de gemeente Rucphen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.9000B0029-DEF1.
A. De inhoud van lid 1.1 en 1.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' wordt als volgt herzien:
'1.1 plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012' van de gemeente Rucphen, met inachtneming van de 1e herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 1e herziening', het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 2e herziening', het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening', het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 4e herziening' en het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, herstelbesluit recreatieobjecten' van de gemeente Rucphen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.9000B0001-DEF2 met bijbehorende regels en bijlagen, met inachtneming van de 1e herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 1e herziening' met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0008-DEF1, het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 2e herziening' met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0001-GU03, het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0013-DEF1, voor zover niet vernietigd bij uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2101), het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 4e herziening' met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0025-DEF1 en het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, herstelbesluit recreatieobjecten' met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0029-DEF1 van de gemeente Rucphen.
B. Voorts zijn de regels van artikel 1 en 2 van het plan 'Buitengebied Rucphen 2012' zoals genoemd in artikel 1.2 onder A onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
C. Van artikel 9.1.1 wordt sub i ingetrokken; als gevolg van de intrekking wordt sub j vernummerd in sub i.
D. Artikel 9.3.2 wordt ingetrokken; als gevolg van de intrekking wordt artikel 9.3.3 vernummerd in artikel 9.3.2.
E. Voorts zijn de regels van hoofdstuk 2 van het plan 'Buitengebied Rucphen 2012' zoals genoemd in artikel 1.2 onder A onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 2 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
F. Voorts zijn de regels van hoofdstuk 3 van het plan 'Buitengebied Rucphen 2012' zoals genoemd in artikel 1.2 onder A onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Overgangsrecht
3.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
3.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
J. De volgende slotregel wordt opgenomen.
Artikel 4 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, herstelbesluit recreatieobjecten'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Uitspraak Raad van State
De gemeenteraad van Rucphen heeft op 16 december 2015 het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen, 3e herziening' vastgesteld. In het bestemmingsplan zijn naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Raad van State over het moederplan 'Buitengebied Rucphen 2012' recreatieobjecten in de Rucphense bossen aangeduid als 'recreatiewoning' of voorzien van een uitsterfconstructie.
Tegen deze regeling is beroep aangetekend door diverse partijen.
Op 2 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2101) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het beroep. De Afdeling concludeert dat de gemeenteraad de betekenis van het door hem op 25 september 1979 onderschreven beleid voor het toepassingsbereik van de Verordening ruimte 2014 niet heeft onderkend. Uit het vastgestelde gemeentelijke beleid van 25 september 1979 blijkt dat enkel nog handhavend zou kunnen worden opgetreden tegen de recreatieobjecten indien zij ná 9 maart 1972 zijn opgericht of zonder bouwvergunning zijn uitgebreid, veranderd of vernieuwd.
Uit het vaststellingsbesluit blijkt niet of tegen de recreatieobjecten nog handhavend kan worden opgetreden en derhalve kan niet worden vastgesteld of de recreatiewoningen als bestaand in de zin van de Verordening ruimte 2014 moeten worden aangemerkt.
De Afdeling heeft de raad opgedragen dit alsnog te onderzoeken en binnen 26 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen voor alle vernietigde recreatiewoningen.
Uit nader onderzoek, zoals beschreven in hoofdstuk 2 van deze toelichting, blijkt dat alle recreatieobjecten alsnog van een positieve bestemming voorzien kunnen worden.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is nader ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de recreatieobjecten en het moment van plaatsing in relatie tot de datum van 9 maart 1972. Hoe de conclusie van hoofdstuk 2 is vertaald naar een juridische regeling is beschreven In hoofdstuk 3.
Hoofdstuk 2 Motivering Herstelbesluit
Dit hoofdstuk bevat de onderbouwing van het niet meer handhavend kunnen optreden tegen clandestiene bouwwerken van vóór 9 maart 1972 en derhalve positief bestemmen van de recreatieobjecten.
Aanleiding en doel
In het buitengebied van de gemeente Rucphen zijn reeds tientallen jaren solitaire recreatieobjecten aanwezig. Deze recreatieobjecten zijn veelal in de bossen in het buitengebied van de gemeente gelegen. Gedurende het grootste deel van de bestaansgeschiedenis van de objecten is voor deze objecten geen regeling opgenomen in de bestemmingsplannen die golden voor het buitengebied. In 2012 heeft de raad in het bestemmingplan “Buitengebied Rucphen 2012” besloten alle recreatieobjecten als zodanig te bestemmen met de aanduiding 'recreatiewoning'.
Tegen dit besluit heeft onder andere de Brabantse Milieu Federatie (BMF) beroep ingesteld. BMF betoogde dat het als zodanig bestemmen van de recreatieobjecten niet aanvaardbaar was, omdat deze objecten in de Ecologische Hoofdstructuur (nu Natuur Netwerk Brabant) lagen, waar ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan de provinciale Verordening ruimte nieuwvestiging verbood. In de uitspraak van 21 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1783) oordeelde de Afdeling, nadat de raad te kennen had gegeven dat voor de recreatieobjecten geen bouwvergunningen waren verleend, dat de raad had miskend dat het zonder meer als zodanig bestemmen van die recreatieobjecten een vorm van planologische nieuwvestiging in de zin van de Verordening ruimte zou kunnen zijn. Het bestemmingsplan is om die reden in zoverre op dit onderdeel vernietigd.
Na deze uitspraak heeft de raad zich opnieuw beraden over de recreatieobjecten in het buitengebied van de gemeente. De raad heeft er na nader onderzoek voor gekozen om recreatieobjecten waarvan hem was gebleken dat in het verleden een bouwvergunning was verleend als zodanig te bestemmen. Ook in gevallen waarin in het verleden toestemming was verleend voor vernieuwing of vervanging van een recreatieobject, heeft de raad ervoor gekozen dat object als zodanig te bestemmen. In beide situaties heeft de raad aan de recreatieobjecten de aanduiding 'recreatiewoning' toegekend. Voor recreatieobjecten die niet onder deze categorieën vallen, heeft de raad in het plan een uitsterfregeling opgenomen. Deze regeling houdt in dat het gebruik van deze bouwwerken voor verblijfsrecreatie is toegestaan, maar dat dat gebruik, in het geval dit een jaar of langer is beëindigd, daarna niet meer is toegestaan. Aan deze recreatieobjecten is de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – uitsterfregeling' toegekend.
Onder andere de BMF heeft opnieuw beroep ingesteld tegen deze keuze van de raad. Het BMF acht een positieve bestemming voor recreatieobjecten in de EHS (opnieuw) in strijd met de Verordening ruimte 2014. Overige appellanten komen op tegen de voor hun percelen opgenomen aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – uitsterfregeling' en wensen de aanduiding 'recreatiewoning'.
Het BMF heeft betoogd dat het toestaan van recreatieobjecten in het plan, hetzij door het als zodanig bestemmen daarvan met de aanduiding 'recreatiewoning, hetzij door het opnemen van een uitsterfregeling, in strijd is met de Verordening ruimte 2014. Het BMF wijst erop dat alle recreatieobjecten in de EHS zijn gelegen en dat de aanwezigheid van deze recreatieobjecten in de EHS niet is toegestaan. Volgens BMF staat de Verordening ruimte 2014 in de EHS alleen bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe. BMF meent hierin dat de Verordening ruimte 2014 op dit punt zo moet worden uitgelegd dat bestaande bebouwing alleen die bebouwing is die reeds in een eerder vastgesteld bestemmingsplan was voorzien. In artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening ruimte 2014 wordt echter bepaalt dat waar in de Verordening ruimte wordt gesproken over een bestaande bebouwing of bestaande planologische gebruiksactiviteit daaronder tevens wordt verstaan 'datgene waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is'. Als bestaande bebouwing in de zin van de Verordening ruimte 2014 dient dus te worden aangemerkt bebouwing waartegen op grond van de Wabo niet meer handhavend kan worden opgetreden.
In 1979 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen beleid onderschreven, inhoudende dat niet handhavend zou worden opgetreden tegen recreatieobjecten in het buitengebied van Rucphen die daar vóór 9 maart 1972 zijn geplaatst. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 2 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2101) vastgesteld dat de raad de betekenis van het door hem op 25 september 1979 onderschreven beleid voor het toepassingsbereik van de Verordening ruimte 2014 niet heeft onderkend. Hieruit blijkt dat enkel nog handhavend zou kunnen worden opgetreden tegen deze bouwwerken indien zij ná 9 maart 1972 zijn opgericht of zonder bouwvergunning zijn uitgebreid, veranderd of vernieuwd.
Nu dit uit het besluit niet blijkt, kan niet worden vastgesteld of de recreatiewoningen waarop het beroep van het BMF ziet ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan nog als bestaand in de zin van de Verordening ruimte 2014 moet worden aangemerkt. De raad dient zich hierover alsnog uit te laten.
De Afdeling heeft dan ook geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:46 van de Awb en dus onvoldoende is gemotiveerd. De conclusie is dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet goed is gemotiveerd, voor zover dat betrekking heeft op de regeling die in het plan is opgenomen voor de recreatieobjecten. De raad werd opgedragen een nieuw gemotiveerd besluit te nemen op basis van het door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde beleid in 1979. Beoordeeld dient te worden of tegen de diverse recreatieve bouwwerken nog handhavend kan worden opgetreden.
Dit hoofdstuk bevat de onderbouwing of ter plaatse van de diverse recreatiewoningen kan worden gesproken over 'bestaand' op basis van de regelgeving volgend uit de Verordening ruimte 2014. Het uitgangspunt voor deze beoordeling betreft het vastgestelde beleid uit 1979. Dit beleid is tot stand gekomen na een wildgroei aan caravans in de jaren '50 en '60. Onderstaand gaan we hier nader op in.
Ontstaan van het caravanprobleem
Vanaf 1952 maakte de provinciale kampeerverordening het mogelijk om op eigen grond te kamperen, zonder dat daarvoor enige vergunning nodig was. Wanneer met betrekking tot kamperen vragen werden gesteld door betrokkenen aan de gemeente is er steeds op gewezen dat, indien zou worden gekampeerd in een caravan, deze zou moeten zijn voorzien van twee of meer wielen met luchtbanen en trekhaak en blijvend in onmiddellijk verrijdbare toestand moet verkeren. Andere voorwaarden waren destijds niet van toepassing. Aanhakend op de toen bekende jurisprudentie werd daar vanaf 1969 aan toegevoegd dat de afmetingen, het uiterlijk aanzien en de inrichting zodanig moesten zijn, dat geen sprake zou zijn van een gebouw in de zin van de Woningwet.
Met het groter worden van de caravans ontstonden drie categorieën van caravans, waarvoor andere regels gelden met betrekking tot het wel of niet aanvragen van een bouwvergunning. Bovendien was het tot 1967/1968 vrij onzeker of en in hoeverre de burgerlijke rechter gemeentebesturen zou volgen bij maatregelen tegen de plaatsing van caravan-bouwwerken zonder bouwvergunning. In deze tijd was de caravancontrole in de gemeente Rucphen nog weinig stelselmatig. Echter ontstond er een groeiproces in het aantal locaties waarop een caravan-bouwwerk werd gesitueerd. In begin 1971 werd dan ook een aanvang gemaakt met een inventarisatie van de aanwezige kampeermiddelen.
In maart 1972 en kort daarna heeft de gemeente een vijftigtal eigenaren van ná 1 januari 1970 opgerichte caravan-bouwwerken aangeschreven hun bouwwerken te verwijderen wegens het ontbreken van een bouwvergunning. De datum 1 januari 1970 betrof in dit geval een bestuurlijke administratieve reden, het waren degenen die het meest recent clandestien bouwden. De overige zouden in een later stadium worden aangeschreven tot verwijdering. Tot aanschrijving van die overige is het niet gekomen gezien de vele gerechtelijke procedures die volgden op de aanschrijving, onder andere bij het gerechtshof in Den Bosch, de rechtbank in Breda en uiteindelijk tot aan de Kroon.
Het Gerechtshof in Den Bosch en de rechtbank in Breda hebben uitdrukkelijk gesteld dat de gemeente verplicht is de Woningwet uit te voeren en te handhaven, ook al is geruime tijd verstreken. De rechtbank van Breda voegde daaraan toe dat ten opzichte van de stacaravans pas dán politiedwang zou mogen worden toegepast, wanneer de gemeente ter handhaving van de Woningwet in de Rucphense bossen een zodanig beleid zou gaan voeren, dat daarbij gelijke behandeling van overtreders zou worden gewaarborgd.
De Kroon heeft hieraan toegevoegd dat illegaal opgerichte bouwwerken, voor zover reeds aanwezig op het moment van de eerste ter visielegging (9 maart 1972), onder het overgangsrecht dienen te vallen. Afwijkend gebruik en illegaal opgerichte bouwwerken vóór het moment van de gemeentelijke beleidsombuiging zijn (mede) tot stand gekomen op basis van de door de gemeente opgewekte (c.q. het ontstaan daarvan onvoldoende verhinderd) verwachtingen dat men dat zo zou laten.
Op basis van de uitspraken van het gerechtshof in Den Bosch, de rechtbank in Breda en de Kroon heeft de gemeente Rucphen beleid gevormd op basis waarvan niet meer handhavend kan worden opgetreden tegen clandestiene bouwwerken die zijn opgericht vóór 9 maart 1972. Hieropvolgend wordt dit beleid nader omschreven.
Beleidsbepaling met betrekking tot recreatieve bouwwerken (5 september 1979)
Op 5 september 1979 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen een voorstel inzake beleidsbepaling met betrekking tot recreatieve bouwwerken in behandeling genomen. Op grond van het voorgaande is in de vergadering van 5 september 1979 beleid vastgesteld dat als volgt luidt:
- a. géén toepassing van politiedwang met betrekking tot klandestiene caravanbouwwerken, welke tot stand gekomen zijn vóór 9 maart 1972. Opneming van een zodanige overgangsregeling in de bestemmingsplannen Rucphense bossen en buitengebied dat die strijdige bouwwerken kunnen worden gehandhaafd. Daarnaast worden vergunningen verleend om te kamperen in die bouwwerken overeenkomstig de Kampeerverordening Noord-Brabant;
- b. wél toepassing van politiedwang met betrekking tot klandestiene bouwwerken, welke:
- 1. dateren van ná 9 maart 1972;
- 2. of dateren van vóór 9 maart 1972 en welke zonder bouwvergunning zijn uitgebreid, veranderd of vernieuwd (de politiedwang zal dan gericht zijn tegen het uitbreiden, veranderen of vernieuwen)
tenzij in die gevallen waarin naar ons oordeel, alle omstandigheden in aanmerking genomen, politiedwang in redelijkheid niet toegepast dient te worden.
Uit dit beleid volgt dat niet meer handhavend kan worden opgetreden tegen bouwwerken die clandestien zijn opgericht vóór 9 maart 1972. Om te bezien hoe dit zijn weerslag heeft op de recreatiewoningen die ter discussie zijn gesteld in de uitspraak van de Afdeling inzake het bestemmingsplan “Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening” vastgesteld d.d. 16 december 2015, zijn de archiefstukken van de recreatiewoningen die zijn opgericht zonder bouwvergunning geanalyseerd. Deze gegevens komen voort uit bijvoorbeeld een aanmelding voor het gebruiken van de grond als standplaats voor kampeergelegenheid, de aanvraag voor een kampeervergunning of gegevens inzake een recreatief bouwsel, zoals opgenomen in de gemeentelijke caravanadministratie.
Onderstaande tabel geeft van de diverse recreatiewoningen (weergegeven per kadastraal perceel) aan op welke datum het recreatieve bouwwerk geplaatst is volgens de gemeentelijke gegevens. Ook zijn in deze tabel de recreatiewoningen opgenomen (weergegeven per kadastraal perceel), waarvoor de gemeente ooit instemming heeft verleend met algehele vernieuwing of waarvoor verguning is verleend. Hiervan is de datum van instemming of vergunning opgenomen.
Conclusie
Uit het bovenstaande blijkt dat een drietal recreatiewoningen niet aanwezig waren vóór 9 maart 1972. Van alle overige recreatiewoningen kan worden gesteld dat het niet meer mogelijk is om handhavend op te treden tegen deze clandestiene bouwwerken. Deze recreatieverblijven worden dan ook positief bestemd. Voor de overige drie recreatiewoningen is een nadere beschouwing noodzakelijk. In de hierop volgende paragraaf worden deze één voor één beschouwd en beoordeeld of nog handhavend kan worden opgetreden in deze casussen.
Algemene vereisten
Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS betekent de omstandigheid dat een bestuursorgaan een bepaalde overtreding lange tijd heeft gedoogd niet automatisch dat het bestuursorgaan hiertegen niet meer handhavend mag optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is tot handhaving, te allen tijde van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden, dat wil zeggen als er concreet zicht op legalisatie bestaat dan wel als handhaving zeer onevenredig is ten opzichte van de daarmee te dienen belangen, kan van handhaving worden afgezien.
Onder omstandigheden is het mogelijk dat een bestuursorgaan niet meer bevoegd is om op te treden, gelet op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In de rechtspraak wordt slechts zelden geaccepteerd dat een bestuursorgaan door het enkele verstrijken van tijd niet meer zou kunnen optreden tegen een illegaal bouwwerk. Zo heeft de voormalige Afdeling rechtspraak in haar uitspraak van 1 november 1991, zaak no. R03.89.2882 (BR 1992, p. 393) eerder overwogen dat een bestuursorgaan bevoegd was om vijftien jaar na het illegaal plaatsen van caravans alsnog op te treden. Deze caravans lagen verscholen in een boomgaard. Ook indien een bestuursorgaan weet van de overtreding en er niet tegen optreedt (passief gedogen) behoudt het bestuursorgaan de bevoegdheid om op te treden. Dit kan anders zijn indien de overtreding gedurende een hele lange tijd plaatsvindt met medeweten van het bestuursorgaan. In de rechtspraak is niet duidelijk gemaakt hoe lang deze periode dient te zijn. Dit heeft ook te maken met het feit of het bestuursorgaan door handelingen of mededelingen het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat er tegen de illegale situatie niet zou worden opgetreden. Het vertrouwensbeginsel zou dan in de weg kunnen staan aan handhaving.
In de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015 ( ECLI:NL:RVS:2015:1277) zijn de criteria voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nogmaals opgesomd. Daarvoor is het volgende nodig:
- een aan het bestuursorgaan toe te rekenen;
- concrete, ondubbelzinnige toezegging;
- gedaan door een daartoe bevoegde persoon;
- waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
K.1668/K.1885/L.2025
Via een brief d.d. 29 juli 2015 met onderwerp: vervolgstappen uitsterfregeling recreatiewoning hebben wij de eigenaren van bovenvermelde percelen onder andere het volgende medegedeeld:
'In onze brief van 17 april 2015 hebben wij u geïnformeerd over ons besluit om u een persoonsgebonden gedoogbeschikking aan te bieden in relatie tot uw recreatiewoning. Hieronder willen wij u informeren over de nieuwe inzichten en vervolgstappen.
De termijn van de ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan hebben wij gebruikt om uit te zoeken of er toch niet een andere mogelijkheid was om u tegemoet te komen. Hieruit is naar voren gekomen dat het opnemen van een uitsterfregeling meer rechtszekerheid biedt'.
'U ontvangt van ons geen gedoogbeschikking meer. Het verlenen van een persoonsgebonden gedoogbeschikking zal worden vervangen door het opnemen van een uitsterfregeling in het bestemmingsplan'.
Conclusie
Los van het feit dat betreffende bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is, moet deze schriftelijke mededeling worden aangemerkt als een aan het college van burgemeester en wethouders van Rucphen toe te rekenen, concrete ondubbelzinnige schriftelijke toezegging, gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
Er kan derhalve worden gesteld dat aan de criteria voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel zou kunnen worden voldaan en dat om die reden door ons niet meer handhavend kan worden opgetreden in deze concrete gevallen.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
Verbeelding
In de 3e herziening van het plan 'Buitengebied Rucphen 2012' zijn voor de recreatieobjecten uitsluitend de bestemmingen en aanduidingen op perceelsniveau opgenomen (bestemming 'Bos', aanduiding 'recreatiewoning' of 'uitsterfconstructie' en maatvoeringsaanduidingen. In principe zijn alleen de aanduidingen 'recreatiewoning' of 'uitsterfconstructie' vernietigd en vigeren de maatvoeringsaanduidingen en de bestemming Bos nog.
Voor de leesbaarheid van dit herstelbesluit worden voor alle locaties opnieuw de perceelsgebonden bestemming Bos, de aanduiding 'recreatiewoning' en een maatvoeringsaanduiding opgenomen. Deze maatvoeringsaanduiding komt overeen met de maatvoering die reeds in het moederplan was voorzien. Voor de motivering van de opgenomen maatvoering wordt naar eerdere plannen en besluiten verwezen.
De vigerende gebiedsgebonden bestemmingen en aanduidingen zoals dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen die voor de percelen gelden zijn niet op de verbeelding opgenomen. Hiervoor geldt de vigerende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen uit het moederplan van toepassing zijn.
Regels
Alle recreatieobjecten hebben een aanduiding 'recreatiewoning' gekregen en daarmee een positieve bestemming voor wat betreft het recreatieve gebruik. De regels met betrekking tot de uitsterfconstructie zijn niet langer noodzakelijk en worden ingetrokken.
Het betreft:
- sub i van artikel 9.1.1 ('ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitsterfregeling' geldt dat tevens het gebruik voor verblijfsrecreatie van het aanwezige, niet legale bouwwerk, is toegestaan');
- artikel 9.2.3 ('Op het moment dat het gebruik voor verblijfsrecreatie zoals bedoeld in 9.1 onder i gedurende 365 dagen is beëindigd, is dit gebruik niet meer toegestaan').
- In artikel 1 onder A 1.2 is een gewijzigde definitie van 'bestemmingsplan' opgenomen. In deze definitie wordt onder andere genoemd het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' voor zover niet vernietigd bij uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2101) met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0013-DEF1. Op Ruimtelijke plannen.nl staat van de 3e herziening ook een versie gepubliceerd met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0013-DEF2. Dit betreft de gepubliceerde versie naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017. In deze versie zijn de gevolgen van de vernietiging door de Afdeling zichtbaar. Omdat deze versie van het bestemmingsplan evenwel niet is vastgesteld door de raad, komt aan deze versie geen juridische status toe. Daarom wordt in de definitie verwezen naar het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening' voor zover niet vernietigd bij uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2101) met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0013-DEF1.
Hoofdstuk 4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
4.1 Vaststellingsprocedure
Burgemeester en wethouders hebben, ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met een publicatie in de Staatscourant en de Rucphense Bode van 1 november 2017 en op de gemeentelijke website kennis gegeven van de aanstaande terinzagelegging van het ontwerp van het herstelbesluit 'Buitengebied Rucphen 2012, herstelbesluit recreatieobjecten'. Het ontwerpherstelbesluit heeft aansluitend vanaf 2 november 2017 gedurende een termijn van zes weken (t/m 13 december 2017) ter inzage gelegen in het gemeentehuis en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging.
Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot vier schriftelijke zienswijzen.
Zienswijzen
Voor de (samenvatting van de) inhoud van de zienswijzen wordt verwezen naar bijlage 1. De zienswijzen hebben geleid tot de volgende aanpassingen van het ontwerpplan:
De ingediende zienswijzen leiden tot een aanpassing van het plan op de volgende aspecten:
- De anti-dubbeltelregel is toegevoegd in hoofdstuk 3 van de regels;
- Op de digitale verbeelding is een maatvoeringsaanduiding opgenomen betreffende het maximum bebouwd oppervlak;
- De verwijzing zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de regels, onder D is aangepast zodat een juiste verwijzing ontstaat;
- Opname in de toelichting van een overzicht kadastrale percelen van alle recreatieobjecten.
Ambsthalve
Het herstelbesluit ziet toe op enerzijds de recreatiewoningen die zijn opgericht vóór 9 maart 1972 en anderzijds recreatiewoningen die met een bouwvergunning zijn opgericht of reeds zijn gelegaliseerd. De recreatiewoningen die een bouwvergunning hebben verkregen zijn in het ontwerp herstelbesluit niet voldoende duidelijk naar voren gebracht, een weergave van de kadastrale percelen ontbreekt. Door middel van de opname van een schema met deze gegevens in de toelichting is dit verduidelijkt.