Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Vastgesteld op 11-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0032-DEF1 van de gemeente Rucphen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding
De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0840.9000B0032-DEF1.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingspercentage
een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald.
1.8 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.9 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.10 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijgebouw
een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.14 bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 caravan
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.21 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.22 extensief recreatief medegebruik
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met inbegrip van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.
1.23 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.26 nutsvoorzieningen
de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.27 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.28 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.29 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.30 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.31 recreatie
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.
1.32 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van bouwwerken en ten aanzien van het bebouwingspercentage, met inachtneming van de volgende regels:
- a. nadere eisen zijn noodzakelijk ter voorkoming van onevenredige aantasting van aangrenzende gronden;
- b. nadere eisen zijn noodzakelijk uit het oogpunt van verkeersveiligheid, brandveiligheid of brand- en rampenbestrijding;
- c. nadere eisen zijn noodzakelijk om te voorzien in de parkeerbehoefte in de vorm van parkeren op eigen terrein of in het voorzien in ruimte voor laden en lossen op eigen terrein;
- d. nadere eisen zijn noodzakelijk voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en leidt ten hoogste tot een beperking van het bebouwingspercentage met 15%.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Groen - Landschapselement
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een weg bestaande uit ten hoogste twee rijstroken;
- b. straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, terrassen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds;
- c. overige tot de bestemming behorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.2.3 sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 m.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het archeologisch monument.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan 0,2 m, met dien verstande dat:
- a. de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
- b. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 7.3 sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
- 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- 2. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning-activiteit bouwen verbonden voorwaarden;
- c. in de situatie als bedoeld in het lid 7.3 sub b onder twee, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; of
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
- d. indien lid 7.3 sub c onder drie van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verwijderen of wijziging van de bestemming 'Waarde - Archeologie, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 8 Waarde - Ecologie Natuur Netwerk Brabant
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie Natuur Netwerk Brabant' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud, beheer, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden (Natuur Netwerk Brabant);
alsmede voor:
- b. extensief recreatief medegebruik;
- c. behoud, beheer en herstel van aanwezige cultuurhistorische waarden;
- d. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, met dien verstande dat geen aantoonbare onevenredige aantasting plaatsvindt van het Natuur Netwerk Brabant.
- b. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor de bouw van een gebouw ten behoeve van de natuurbestemming of het extensief recreatief medegebruik, met een oppervlakte van maximaal 20 m² en een bouwhoogte van maximaal 4 m, met dien verstande dat geen aantoonbare onevenredige aantasting plaatsvindt van het Natuur Netwerk Brabant.
8.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c Wabo wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
- b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 veiligheidszone - munitie B
12.2 veiligheidszone - munitie C
12.3 veiligheidszone - munitie C1
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels in dit plan voor:
- a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
- b. het oprichten van antennes en masten met een bouwhoogte van maximaal 15 m.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in dit plan te wijzigen voor:
- a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een hoogte van maximaal 3,5 m;
- b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 m toelaatbaar.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Algemeen
In de gemeente Rucphen staat de leefbaarheid in de centra van de kernen Rucphen, Sprundel en St. Willebrord als gevolg van verkeersoverlast onder druk. Verspreid over de genoemde kernen zorgt verkeer voor algemene hinder (zie ook figuur 1.1). Om de hinder te verminderen is gekozen voor een verbetering door middel van de aanleg van nieuwe en het verbeteren van bestaande infrastructuur. De aanpak bestaat uit de volgende nieuw aan te leggen tracédelen:
- tracédeel A/Oost: een nieuwe verbinding tussen de Noorderstraat en Kozijnenhoek (de Verlengde Vosdonkseweg);
- tracédeel B/West: een nieuwe verbinding tussen Kozijnenhoek en de Bernhardstraat (de Verlengde Helakkerstraat);
- tracédeel C/Zuid: een nieuwe verbinding tussen de Sprundelseweg (vanaf de Industriestraat) en de Vorenseindseweg.
Tracédeel A/Oost en Tracédeel B/West is al aangelegd en in gebruik genomen. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op tracédeel C/Zuid.
Nut en noodzaak van een omlegging
Samengevat vormen de volgende knelpunten de noodzaak voor de gewenste verbetering van de wegenstructuur:
- De gemeente heeft drie aansluitingen op de A58, maar geen van deze aansluitingen biedt een goede regionaal verbindende route richting Zundert. Er ontbreekt een schakel in het regionale verbindende netwerk tussen A58 en N638. In de huidige verkeersstructuur voeren de doorgaande (interlokale) routes dwars door de kernen van Rucphen, Sprundel en St. Willebrord. Dit alles leidt tot hoge verkeersintensiteiten en een hoog aandeel vrachtverkeer.
- De hoofdwegen binnen de kernen voldoen bovendien niet allemaal aan de vanuit Duurzaam Veilig vereiste inrichtingskenmerken.
- De verkeersstructuur van de kernen is onvoldoende om het gebied 'Binnentuin' gelegen tussen de kernen optimaal te kunnen ontsluiten (bedrijventerrein Nijverhei, sport- en vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong', 'Binnentuin'). De knelpunten groeien ten gevolge de ontwikkelingen in het gebied 'Binnentuin'.
- (Regionaal) doorgaand (vracht)verkeer door de kernen leidt tot:
- 1. knelpunten op het gebied van leefbaarheid: geluid, trillingen en oversteekbaarheid;
- 2. verkeersonveiligheid in de kernen door functiemenging: verblijfsactiviteiten in (de centra van) de kernen versus de doorgaande verkeersfunctie;
- 3. aantasting veilige schoolomgeving en schoolroute.
De knelpunten zijn samengevat in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Knelpunten kernen (bron: verkorte planstudie)
Gewenste oplossingen
Algemeen zijn in het gemeentelijk en provinciaal beleid twee uitgangspunten geformuleerd ter verbetering van de huidige verkeerssituatie en het beperken van de verkeersoverlast.
- De gemeente Rucphen heeft de wens om het doorgaande verkeer uit de centra van kernen te weren.
- Daaraan gekoppeld is de wens van de provincie Noord-Brabant om het 'regionaal verbindend net' tussen de A58 en de A16/E19 te versterken.
Planproces
West van de A16 (2001) en Visie ontsluitingsstructuur (2002)
De gemeente is reeds in het begin van de 21e eeuw gestart met studies naar de verbetering van de ontsluitingsstructuur van de gemeente (zie ook 3.1). In de Studie West van de A16 (gemeente en provincie) (2001) zijn de situatie en knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen in beeld gebracht. De visie op de ontsluitingsstructuur (2002) heeft tot doel:
- het terugdringen van het doorgaande (regionale) verkeer door de kernen Rucphen, Sprundel en St. Willebrord;
- het verbeteren van de bereikbaarheid van het bedrijventerrein Nijverhei en de Vijfsprong;
- het weren van verkeer met bestemming Nijverhei en Vijfsprong door de kernen St. Willebrord en Rucphen.
Een en ander heeft geleid tot een tracé dat 'Kort om de kom' is genoemd. Beide studies hebben er uiteindelijk in geresulteerd dat door de gemeenteraad van Rucphen het tracé 'kort om de kom' is vastgesteld als voorkeurstracé (27 maart 2003) voor de omleiding Rucphen N638 en is opgenomen in de Structuurvisie-plus.
Kort om de kom
Het tracé 'Kort om de kom' loopt vanaf de A58 via de Rucphenseweg, ten noorden van de Bernhardstraat en over de Bosheidestraat naar de Sprundelseweg. Vanaf daar loopt het alternatief via de Dennenweg naar de Zundertseweg. Het gehele tracé gaat uit van een 80 km/u-weg buiten de bebouwde kom.
De aansluitpunten liggen bij de Sint Martinusstraat, Bernhardstraat, Sprundelseweg en de Zundertseweg. Ter hoogte van de Jan Vermeerstraat komt een ongelijkvloerse fietsoversteek (fietstunnel).
MER 2009
In sommige gevallen is de aanleg van een weg (autoweg of autosnelweg) 'mer-plichtig'. Mer staat voor milieueffectrapportage. Er moet dan een gedetailleerd onderzoek uitgevoerd worden naar de effecten die de plannen hebben op het milieu.
'Kort om de kom' was mer-plichtig. De milieueffectrapportage (MER) is op 12 februari 2009 door de raad vastgesteld. Deze MER is getoetst door de landelijke Commissie voor de m.e.r.. De Commissie heeft geconstateerd dat het regionaal belang van de nieuwe infrastructuur in het MER niet voldoende is onderbouwd en heeft geadviseerd (kort samengevat) te zoeken naar oplossingen die:
- minder ingrijpend zijn voor het landschap;
- uitgaan van lagere rijsnelheden.
Daarom heeft de gemeenteraad op 11 februari 2010 besloten:
- de voorkeursvariant uit de MER (Kort om de kom) te verlaten;
- een nieuwe, verkorte planstudie te starten.
Verkorte Planstudie 2010
Naar aanleiding van de conclusie uit de MER heeft de Gemeenteraad van Rucphen besloten een nieuwe, verkorte planstudie te doorlopen. Binnen deze studie werd in nauwe samenwerking met de provincie gezocht naar minder omvangrijke (niet-mer plichtige) oplossingen voor de huidige verkeersproblematiek. Adviesbureau Royal Haskoning heeft de verkorte planstudie uitgevoerd.
In de Verkorte Planstudie 2010 zijn 3 alternatieven beoordeeld. De voorkeursvariant (variant 6) uit de Verkorte Planstudie wordt nu (gefaseerd) door de gemeente ten uitvoer gebracht. Hiertoe is op 31 maart 2011 besloten.
Het voorkeursalternatief uit de Verkorte Planstudie voorziet in drie nieuwe tracédelen in combinatie met aanpassing van bestaande wegen:
- tracédeel A/Oost: een nieuwe verbinding tussen de Noorderstraat en Kozijnenhoek (de Verlengde Vosdonkseweg);
- tracédeel B/West: een nieuwe verbinding tussen Kozijnenhoek en de Bernhardstraat (de Verlengde Helakkerstraat);
- tracédeel C/Zuid: een nieuwe verbinding tussen de Sprundelseweg (vanaf de Industriestraat) en de Vorenseindseweg.
Het voorliggend bestemmingsplan maakt het tracédeel C/Zuid mogelijk. De tracédelen A/Oost en B/West zijn al mogelijk gemaakt in eerdere bestemmingsplannen en zijn inmiddels aangelegd.
De verkeerscijfers die zijn gebruikt voor de verkorte planstudie zijn voor onderhavig bestemmingsplan inmiddels geactualiseerd.
Mobiliteitstoets tracédeel A en B
Het verkeersmodel is daarom ten behoeve van de verdere planvorming aangepast. Dit is gedaan in de mobiliteitstoets die is opgesteld in het kader van de bestemmingsplannen die de nieuwe tracédelen A/Oost en B/West mogelijk maken. In deze mobiliteitstoets is onderbouwd op welke wijze de verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid, verkeersleefbaarheid en bereikbaarheid wordt gewaarborgd. Deze mobiliteitstoets is ook gebruikt als basis voor de Memo verkeersafwikkeling die voor dit bestemmingsplan is opgesteld en opgenomen in Bijlage 1.
Geen mer-verplichting
Voor het bestemmingsplan dat het deeltracé C/Zuid mogelijk maakt, geldt geen mer-verplichting. In de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen welke activiteiten MER-plichtig zijn. Met betrekking tot de infrastructuur zijn de volgende activiteiten MER-plichtig:
- de aanleg van een autosnelweg of autoweg;
- de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg. Alleen in die gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer.
Omdat hier geen sprake is van deze activiteiten moet worden gesteld dat de aanleg van de Omleidingsweg Rucphen Zuid niet MER-plichtig is. Ook niet wanneer alle drie de deeltracés A, B en C bij elkaar worden opgeteld qua kilometers. De Europese MER-richtlijn leidt eveneens niet tot een andere conclusie. De aanleg van de drie deeltracés leiden – gelet op de aard en de ligging van de activiteiten- niet tot een MER-plicht. Deze conclusie wordt bevestigd door de uitspraak van de Raad van State, d.d. 18 augustus 2015 (201400711/1/R3 en 201401246/1/R3).
In voorbereiding op dit bestemmingsplan is een kaart uit 1765 gevonden waaruit blijkt dat ter plaatse van het beoogde tracédeel C/Zuid al een weg heeft gelegen. De kaart is opgenomen in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Kaart uit 1765 met een weg ter plaatse van het beoogde tracé
1.2 Doel En Opzet
De doelstellingen van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid zijn als volgt.
- Beter ontsluiten van het bedrijventerrein Nijverhei richting Zundert.
- Het ontlasten van de kernen van Rucphen, Sprundel en St. Willebrord van doorgaand verkeer.
- Het beter faciliteren van het doorgaande verkeer tussen de A58 en Zundert.
1.3 Leeswijzer
De opzet van de toelichting is als volgt.
- In Hoofdstuk 2 wordt het project beschreven. Achtereenvolgens wordt daarbij kort ingegaan op de huidige situatie en de ontwikkeling (beschrijving van het project).
- In Hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op het beleidskader.
- In Hoofdstuk 4 zijn de resultaten vermeld van de toetsing van de realisering van de weg aan ruimtelijke aspecten en milieuaspecten.
- Hoofdstuk 5 bevat de vertaling van hoofdstuk 2, 3 en 4 in de planbeschrijving.
- In Hoofdstuk 6 is de toelichting op de juridische regeling opgenomen.
- Hoofdstuk 7 7 en Hoofdstuk 8 bevatten een toelichting op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Beoogde Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.1.1 Context
Algemeen
De gemeente Rucphen bestaat uit de kernen:
- Rucphen;
- Schijf;
- Sprundel;
- St. Willebrord;
- Zegge.
De gemeente ligt (met uitzondering van Zegge) ten zuiden van de A58 tussen Roosendaal en Breda. Te midden van de kernen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel ligt het gebied Binnentuin met daarin bedrijventerrein De Nijverhei, de ontwikkelingslocatie voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Nijverhei, het voorzieningencluster Binnentuin en het sport- en vrijetijdscentrum 'de Vijfsprong' met het Sneeuwattractiepark Skidôme en overige recreatieve en sportactiviteiten (onder andere manege, schietbaan, atletiek, hockey).
In de kernen van Rucphen, Sprundel en St. Willebrord staat de leefbaarheid onder druk als gevolg van de verkeersoverlast. Vooral geluidsoverlast, een gevoel van verkeersonveiligheid en barrièrewerking zorgen voor hinder. De verkeersonveiligheid en barrièrewerking worden vooral veroorzaakt door:
- de ligging en vormgeving van de doorgaande verkeersroute;
- de aanwezigheid van (vracht)verkeer op de doorgaande route naar het gebied 'Binnentuin';
- het verkeer hindert de gewenste centrumontwikkeling van Rucphen.
Tracédeel A/Oost
Vanaf de kruising Kozijnenhoek/Helakkerstraat is een nieuw tracédeel naar de rotonde Noorderstraat/Vosdonkseweg aangelegd. Dit deel van het tracé is ook al in gebruik genomen.
Figuur 2.1 weergave tracédeel A/Oost
Tracédeel B/West
Vanaf de Helakkerstraat wordt in een nieuw tracédeel naar de Bernhardstraat voorzien. Dit deel van het tracé is aangelegd en in gebruik genomen.
Figuur 2.2: Weergave tracédeel B/West
Bestaande bebouwing en ruimtelijke ontwikkelingen
De huidige bebouwing van de kernen Rucphen, Sprundel en St. Willebrord is weergegeven als bestaand stedelijk gebied (figuur 2.3).
Aan de randen van de kern Rucphen zijn locaties gereserveerd voor woningbouw. Daarnaast wordt het centrumplan Rucphen ontwikkeld en zullen er ontwikkelingen plaatsvinden in het gebied gelegen tussen de kernen van Rucphen, Sprundel en St. Willebrord. Hierbij gaat het om uitbreiding van bedrijventerrein Nijverhei en Skidôme (Vijfsprong) en om ontwikkeling van de Binnentuin.
Figuur 2.3 Bestaande bebouwing en ruimtelijke ontwikkelingen (bron: verkorte planstudie)
2.1.2 Ligging plangebied
Algemeen
Deeltracé C/Zuid is gesitueerd:
- Ten zuiden van het bedrijventerrein Nijverhei.
- Ten oosten van het MOB-complex aan de Zundertseweg.
Figuur 2.4 Luchtfoto plangebied (bron: Kadaster)
Het plangebied betreft uitsluitend het beoogde wegtracé, inclusief de aansluitingen op de bestaande infrastructuur en bijbehorende groenstroken en sloten. Het gaat hierbij om gronden aan of tussen:
- Sprundelseweg
- Zundertseweg
- Vorenseindseweg
Het deel van het tracé dat gelijk loopt met de Vorenseindseweg en in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied al bestemd is als verkeer, is in dit bestemmingsplan niet opgenomen.
Hierna is ingegaan op het ruimtelijk karakter van deze verschillende gebiedsdelen.
Sprundelseweg
De nieuwe ontsluitingsweg sluit op de Sprundelseweg aan ter hoogte van de Industriestraat, de entree van het bedrijventerrein Nijverhei. Op deze locatie wordt de aansluiting gerealiseerd door middel van een rotonde. De Sprundelseweg is ter plaatse uitgevoerd als een ontsluitingsweg met een vrijliggend fietspad aan een zijde van de weg.
Molenweg
De nieuwe ontsluitingsweg doorsnijdt de Molenweg. De Molenweg is een smalle plattelandsweg die is gelegen tussen het buitengebied van Rucphen en het MOB-complex aan de Zundertseweg. De Molenweg zal ter hoogte van de nieuwe ontsluiting worden afgesloten. Er zal geen nieuwe aansluiting worden gemaakt van de Molenweg op de nieuwe ontsluitingsweg.
Vorenseindseweg
Net ten zuiden van de kruising van de Vorenseindseweg met de Scherpenbergsestraat zal de nieuwe ontsluitingsweg op het tracé van de Vorenseindseweg aansluiten. De Vorenseindseweg is hier een ontsluitingsweg met een vrijliggend fietspad aan een zijde van de weg.
Zundertseweg
De Vorenseindseweg sluit momenteel aan op de Zundersteweg waar ook de Scherpenbergsebaan aansluit op de Zundersteweg. De Zundertseweg is de provinciale weg tussen Rucphen en Zundert en heeft vrijliggende fietspaden aan weerszijden van de weg.
2.1.3 Verkeersstructuur
Er lopen diverse doorgaande verkeersroutes door de kernen Rucphen, Sprundel en St. Willebrord. De gemeente heeft drie aansluitingen op de A58, maar geen van deze aansluitingen biedt een goede regionaal verbindende route richting Zundert. Het interlokale verkeer rijdt daardoor door deze kernen.
Figuur 2.5 Doorgaande verkeersroutes (bron: Verkorte Planstudie)
De verschillende (doorgaande) hoofdroutes zijn weergegeven in figuur 2.5 en worden gevormd door:
- de Sprundelseweg/ Rucphensebaan tussen de kernen Rucphen en Sprundel;
- de Sint Martinusstraat/Rucphenseweg, vanuit de kern Rucphen naar de A58: via de Raadhuisstraat sluit deze route aan op de Sprundelseweg/Rucphensebaan;
- de Zundertseweg (N638), tussen Rucphen en Zundert;
- de Gebrande Hoefstraat, tussen Rucphen en Roosendaal; deze ligt parallel aan de A58;
- de streng Poppestraat-Dorpsstraat-Noorderstraat, gelegen tussen de A58 en Sprundel door de kern St. Willebrord: in Sprundel wordt aangesloten op de Rucphensebaan;
- de Vosdonkseweg, tussen de A58 en de Noorderstraat;
- de Sint Janstraat, vanuit de kern Sprundel in oostelijke richting.
Daarnaast wordt ook de route Poppestraat-Bremstraat-Kaaistraat-Kozijnenhoek veelvuldig gebruikt door verkeer van/naar het gebied 'Binnentuin' waarbinnen bedrijventerrein de Vijfsprong en de voorziene uitbreidingen liggen. Ook het bedrijventerrein Nijverhei met de beoogde uitbreidingen genereert verkeer op de genoemde route.
Samengevat vormen de volgende knelpunten de noodzaak voor de gewenste verbetering van de wegenstructuur.
- De hoofdwegen binnen de kernen voldoen niet aan de vanuit Duurzaam Veilig vereiste inrichtingskenmerken (Rucphenseweg, Zundertseweg en gedeelte Vosdonkseweg).
- De verkeersstructuur van de kernen is onvoldoende om het gebied 'Binnentuin' gelegen tussen de kernen te kunnen ontsluiten (sport- en vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong', voorzieningencluster 'Binnentuin'). De knelpunten groeien ten gevolge de ontwikkelingen in het gebied 'Binnentuin'.
- De gemeente heeft drie aansluitingen op de A58, maar geen van deze aansluitingen biedt een goede regionaal verbindende route richting Zundert. Er ontbreekt een schakel in het regionale verbindende netwerk tussen A58 en N638. In de huidige verkeersstructuur voeren de doorgaande (interlokale) routes dwars door de kernen van Rucphen, Sprundel en St. Willebrord. Dit alles leidt tot hoge verkeersintensiteiten en een hoog aandeel vrachtverkeer.
- (Regionaal) doorgaand (vracht)verkeer door de kernen leidt tot:
- 1. knelpunten op het gebied van leefbaarheid: geluid en trillingen en oversteekbaarheid;
- 2. verkeersonveiligheid in de kernen door functiemenging: verblijfsactiviteiten in (de centra van) de kernen versus de doorgaande verkeersfunctie;
- 3. aantasting veilige schoolomgeving en schoolroute.
In figuur 2.6 zijn de knelpunten samengevat.
Figuur 2.6 Knelpunten
2.2 Beoogde Situatie
Dit voorliggende bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid heeft uitsluitend betrekking op deeltracé C. In onderstaande paragraaf wordt een beschrijving gegeven van dit nieuwe tracé.
2.2.1 Beschrijving maatregelen
Het voorkeursalternatief uit de Verkorte Planstudie ontlast de kernen Rucphen, Sprundel en St. Willebrord van doorgaand verkeer. Het voorkeursalternatief kent 'honing- en azijnmaatregelen'. Met 'honing' wordt het verkeer verleid om de route rond de kernen te kiezen en met 'azijn' wordt het gebruik van de routes door de kernen ontmoedigd.
Beoogd wordt dat het doorgaande (vracht)verkeer naar het gebied Nijverhei en 'Binnentuin' (recreatie) en verder naar het zuiden, zich zal verdelen over de afslagen 19 (Rucphen) en 21 (Vosdonk/Sprundel). De 'honing'-maatregelen bestaan uit het opwaarderen van bestaande wegen en het toevoegen van drie nieuwe tracédelen:
- tracédeel A/Oost: nieuw oostelijk tracédeel tussen de Vosdonkseweg en Kozijnenhoek;
- tracédeel B/West: nieuw westelijk tracédeel tussen de Bernhardstraat en Kozijnenhoek;
- tracédeel C/Zuid: nieuw zuidelijk tracédeel tussen Sprundelseweg en Vorenseindseweg.
De 'azijn'-maatregelen bestaan uit verkeersbeperkende maatregelen. Deze bestaan met name uit het afwaarderen van de verkeersfunctie van de huidige hoofdwegen binnen de kernen door het instellen van een 30 km/h-regime in combinatie met snelheidsremmende maatregelen.
Figuur 2.7 geeft een overzicht van de maatregelen.
Figuur 2.7 Voorkeursalternatief uit de Verkorte Planstudie 2010 (bron: Verkorte Planstudie)
2.2.2 Beschrijving tracédeel C/Zuid
Bij de vaststelling van het tracé voor het tracédeel C/Zuid is een aantal uitgangspunten gehanteerd. De uitgangspunten bij de tracékeuze zijn:
- de noordelijke aansluiting van tracédeel C komt op de kruising Industriestraat – Sprundelseweg;
- de zuidelijke aansluiting van tracédeel C komt op de kruising Zundertseweg – Vorenseindseweg – Scherpenbergsebaan;
- gebruik van een deel van het bestaande tracé van de Vorenseindseweg
Het vertrekpunt is het tracé zoals opgenomen in de verkorte planstudie. Dit tracé (en het definitieve tracé) is opgenomen in figuur 2.8.
Figuur 2.8 Ligging Tracédeel C; planstudie (links) t.o.v. definitief tracé (rechts)
Na het besluit van de gemeenteraad over de verkorte planstudie heeft een optimalisatie van het tracé plaatsgevonden. Hierna wordt het definitief tracé beschreven. In paragraaf 2.2.3 wordt ingegaan op de wijzigingen van het uiteindelijk tracé ten opzichte van het tracé in de Verkorte Planstudie.
Het tracédeel C/Zuid sluit ter hoogte van de Industriestraat aan op de Sprundelseweg. Deze aansluiting wordt door middel van een rotonde vormgegeven. Vanaf dit punt loopt de nieuwe ontsluitingsweg in zuidelijke richting, door een bosperceel ten zuiden van de Sprundelseweg. Daarbij wordt voor circa 400 meter de loop van een bestaande aftakking van de Sprundelseweg gevolgd. Het tracé loopt deels langs bospercelen en deel langs het open akkerlandschap. Ongeveer halverwege het tracé kruist de ontsluitingsweg de Molenweg. De Molenweg zal hier worden afgesloten voor het doorgaande verkeer en zal daarmee geen aansluiting krijgen op de nieuwe ontsluitingsweg. Een aansluiting van de Molenweg belemmert de doorstroming op het nieuwe tracédeel en heeft ook een negatieve invloed op de verkeersveiligheid. Langs het deel ten noorden van de Vorenseindseweg wordt geen fietspad aangelegd. Langs het deel dat op de bestaande Vorenseindseweg wordt aangelegd wordt het bestaande fietspad gehandhaafd.
Aangezien de zuidelijke helft van het tracé op de bestaande Vorenseindseweg ligt heeft dit gedeelte geen extra invloed op het aangrenzende landschap. Door een zo rechtstreeks mogelijke aansluiting van de Industriestraat naar de Vorenseindseweg is er op het noordelijk deel vrijwel geen sprake van doorsnijding van het open landschap. Het open landschap wordt hier slechts minimaal doorsneden. In vergelijking met eerder onderzochte tracés scoort het definitief tracé hier aanmerkelijk beter, omdat in de eerdere tracés sprake was van een duidelijke doorsnijding van het open landschap.
Het definitief tracé doorsnijdt wel een deel van het Natuur Netwerk Brabant. Door de extra doorsnijding van NNB heeft het gewijzigde tracé een grotere invloed op natuur dan het oorspronkelijke tracé. De ecologische waarde van het betreffende bosperceel voor dier- en plantsoorten is echter laag. In het betreffende bosperceel zijn geen zwaar beschermde soorten aangetroffen. De ecologische waarden die ter plaatse verloren gaan, worden door de gemeente gecompenseerd volgens de systematiek van de provinciale verordening.
De aansluiting met de Vorenseindseweg wordt als T-kruising gerealiseerd, waarbij de nieuwe ontsluitingsweg als een voorrangsrichting wordt gehanteerd. Op het deel van het tracé dat samenvalt met de bestaande Vorenseindseweg zal de weg opnieuw worden ingericht en verbreed tot 6,30 meter, waarbij één rijbaan met twee rijrichtingen wordt aangelegd. Het vrijliggend fietspad zal ter plaatse worden behouden.
Ook de kruising met de Zundertseweg wordt opnieuw vormgegeven door middel van de aanleg van een rotonde. Hierdoor kan het verkeer, komende vanaf de Scherpenbergsebaan, veiliger worden afgewikkeld op de Zundertseweg. Bijkomend voordeel is dat door de betere aansluiting deze route sneller wordt gekozen door verkeer komende vanaf Sprundel of het oosten van Rucphen en gaande in de richting Zundert. Hierdoor wordt het centrum van Rucphen verder ontzien.
Evenals de nieuwe rotonde aan de noordzijde van het tracé hebben de nieuwe rotondes tevens een positief effect op de geluidshinder en hebben deze rotondes tevens een verkeersremmende werking. De verkeersveiligheid zal hierdoor aanzienlijk verbeteren.
2.2.3 Optimalisatie ten opzichte van Verkorte Planstudie en de mobiliteitstoets 2012
Het uiteindelijke tracé van de omleidingsweg Rucphen Zuid is op een aantal punten anders dan in de Verkorte Planstudie en mobiliteitstoets die in het kader van de eerdere tracédelen is uitgevoerd. In deze paragraaf worden deze wijzigingen nader toegelicht en onderbouwd. Hierbij worden eerst de wijzigingen beschreven en wordt vervolgens een integrale afweging gemaakt over deze wijzigingen. Hierbij wordt het voornemen getoetst aan het door de gemeenteraad vastgestelde toetsingskader (2010) voor de tracékeuze in de verkorte planstudie.
Wijzigingen
Vervallen kruising Vorenseindseweg - Pauwenstraat
In alternatief 6 van de Verkorte Planstudie, dat als basis heeft gediend voor het uiteindelijke tracé, was een aansluiting op de Vorenseindseweg ter hoogte van de Pauwenstraat voorzien. In het nieuwe tracé vindt aansluiting op de Vorenseindseweg zuid-westelijker plaats ter hoogte van de afbuiging bij het MOB-complex van defensie. Hierdoor wordt de woonomgeving van minder woningen aangetast.
Rechttrekken Omleidingsweg tussen Sprundelseweg en Molenstraat
In de verkorte planstudie is het tracé voor de omleidingsweg om het bos ten zuiden van de Sprundelseweg gelegd, waarmee dit tracé door het open landschap tussen de Sprundelseweg en de Vorenseindseweg lag. In het voorgestelde tracé is gekozen voor een directere ligging door/langs het bos. Hierdoor wordt de route korter, wat leidt tot duurzaam ruimtegebruik enwaardoor het nog aantrekkelijker is voor het doorgaande verkeer om gebruik te maken van het tracé. Ook is er vrijwel geen inbreuk op het open landschap dat kenmerkend is voor het gebied tussen de Sprundelseweg / Rucphensebaan en de Vorenseindseweg.
Toetsing aan toetsingskader
Het door de gemeenteraad vastgestelde toetsingskader geeft een aantal kaders waar het nieuwe tracé voor de omleidingsweg aan dient te voldoen. Er is voor gekozen het toetsingskader ook toe te passen op wijzigingen ten opzichte van eerder vastgestelde tracés. Op die manier is gewaarborgd dat ook latere wijzigingen blijven bijdragen aan de oorspronkelijke doelstellingen van het project. De uitkomst van de beoordeling is weergegeven in figuur 2.9.
figuur 2.9 beoordeling tracédeel verkorte planstudie en tracédeel bestemmingsplan
Uit de toepassing van het toetsingskader blijkt dat het definitieve tracé op elf van de vijftien onderwerpen betere eigenschappen heeft dan het tracé uit de verkorte planstudie. Op drie onderwerpen zijn de tracés niet onderscheidend en op één onderwerp scoort het definitieve tracé minder goed dan het oorspronkelijke tracé.
Hierna is de toetsing per onderwerp toegelicht. Steeds is aangegeven in welke mate het gewijzigde tracé voldoet, in vergelijking met het oorspronkelijke tracé zoals opgenomen in de verkorte planstudie.
- 1. Verkeersintensiteiten in de kernen, onderverdeeld naar autoverkeer en vrachtverkeer
Belangrijk uitgangspunt voor de omleidingswegen is dat de verkeersintensiteit in de kernen door de aanleg van de omleidingswegen zal afnemen. Met de aanpassingen in het tracé ontstaat een korter tracé. Hoe korter het omleidingstracé hoe aantrekkelijker dit is voor zowel autoverkeer als vrachtverkeer. Gezien de beperkte aanpassingen in het tracé zal dit kwantitatief (in tijd) minimaal zijn, echter doordat de rotonde ter plaatse wordt vervangen door een voorrangskruising bij de Vorenseindseweg krijgt deze weg een aanzienlijk betere doorstroming. Ook ten aanzien van eerder bestudeerde tracés scoort deze variant een stuk beter op dit vlak. Het gewijzigde tracé levert dan ook een grotere bijdrage aan het verlagen van de verkeersintensiteiten in de kernen dan het oorspronkelijke tracé.
- 2. Doorgaand verkeer in de kernen, onderverdeeld naar vrachtverkeer en autoverkeer
Net als bij het vorige onderwerp geldt hiervoor dat het doorgaand verkeer zal afnemen als dit wordt verleid om gebruik te maken van de omleidingsroute. Een korte route en goede doorstroming is hierbij van belang. Voor zowel vrachtverkeer als autoverkeer geldt dat een kortere route met een vloeiender verloop een grotere aantrekkingskracht heeft. Het gewijzigde tracé levert dan ook een grotere bijdrage aan het beperken van doorgaand verkeer in de kernen dan het oorspronkelijke tracé.
- 3. Ontsluiting van locaties Nijverhei, Vijfsprong en Binnentuin
Tracédeel C heeft door de ligging ten zuiden van Nijverhei geen functie in een directe routing vanaf Nijverhei, Vijfsprong en Binnentuin richting A58. Het tracé heeft wel gevolgen voor het doorgaande verkeer vanaf Zundert naar de A58 en het verkeer vanaf Nijverhei richting Zundert. Zie hiervoor ook de toetsing aan punt 1 en 2.
- 4. Verkeersveiligheid
Het is van belang dat een goede en veilige ontsluiting wordt gerealiseerd. Door het aanpassen van het tracé zijn er nagenoeg geen erfaansluitingen meer op de nieuwe doorgaande weg. Daarnaast wordt het aantal bochten verminderd, waardoor de overzichtelijkheid van het totale tracédeel ten goede komt. De wijzigingen van het tracé hebben dan ook een positieve invloed op de verkeersveiligheid.
- 5. Geluid en trillingen (wegverkeer)
Door de keuze van het tracé is het aantal woningen op korte afstand van het nieuwe wegtracé geminimaliseerd. De aansluiting op de Vorenseindseweg is zo westelijk mogelijk gelegd. Daardoor zijn er geen woningen die op minder dan 30 meter van het nieuwe wegtracé liggen. De dichtstbijzijnde woning ligt op ruim 50 meter van het tracé. Ter vergelijking: bij het tracé zoals dat in de verkorte planstudie was getekend liggen er 7 woningen op korte afstand, één woning zou zelfs moeten wijken voor de aanleg van de aansluiting op de Vorenseindseweg. Het gewijzigde tracé zal in vergelijking met het oorspronkelijke tracé dan ook een beduidend kleinere invloed hebben op woningen ten aanzien van geluid en trillingen.
- 6. Externe veiligheid
Ten aanzien van externe veiligheid is alleen het transport van gevaarlijke stoffen over de weg relevant. Er is geen sprake van andere risicobronnen, of verandering van risicobronnen in of nabij het plangebied. Transporteurs van gevaarlijke stoffen worden geacht de kortst mogelijke route te volgen van het hoofdwegennet naar de plaats van bestemming. Het is dan ook de verwachting dat beide tracés gebruikt zouden gaan worden voor het transport van gevaarlijke stoffen. Zoals beschreven in paragraaf 4.10 van dit bestemmingplan worden geen knelpunten verwacht. Bij punt 5 is al geconstateerd dat het gewijzigde tracé op grotere afstand van bestaande woningen ligt. Hoewel er in beide gevallen geen sprake is van overschrijding van grens- en richtwaarden, is dit positief ten opzichte van het tracé uit de verkorte plan studie.
- 7. Verbindend netwerk
Niet relevant voor de keuzes tussen de verschillende tracés. De mate waarin de weg een toevoeging biedt aan het verbinden regionaal netwerk wordt afgemeten aan de herkenbaarheidskenmerken. De herkenbaarheidskenmerken zijn niet onderscheidend voor de varianten. Beide worden ingericht volgens ontwerprichtlijnen die gelden voor een weg met een maximum snelheid van 60 kilometer per uur. Naar verwachting zal de het gewijzigde tracé meer (doorgaand) verkeer aantrekken dan het tracé uit de verkorte planstudie. Daarom kan gesteld worden dat de toevoeging aan het verbindend netwerk voor het gewijzigde tracé groter zal zijn dan die van het oorspronkelijke tracé.
- 8. Landschap
De directe omgeving van tracédeel C bestaat uit een typerend aaneengesloten open akkerland. De openheid van het gebied is goed beleefbaar vanaf de Vorenseindseweg en vanaf de woonpercelen aan deze weg. Aan de westgrens van dit gebied liggen enkele bospercelen en het MOB complex, dat een groene bos-uitstraling heeft.
De zuidelijke helft van het tracé ligt op de bestaande Vorenseindseweg en heeft daardoor geen extra invloed op het landschap, ten opzichte van de bestaande situatie. Door een zo rechtstreeks mogelijke aansluiting van de Industriestraat naar de Vorenseindseweg is er op het noordelijk deel vrijwel geen sprake van doorsnijding van het open landschap. Het voorgestelde tracé ligt op de overgang tussen het open landschap en de bospercelen. Een open akkerperceel ter hoogte van de Molenstraat wordt hierbij wel doorsneden, echter gezien de ligging tegen het groene decor van het MOB-complex en achter een bosperceel maakt het visueel geen onderdeel uit van het open landschap dat ten oosten hiervan ligt. Hierdoor is er een minimaal gevolg van de doorsnijding van het open landschap als gevolg van het definitief tracé.
Net als in eerdere tracés is er sprake van een nieuwe doorsnijding van het landschap. In vergelijking met oudere tracés scoort het definitief tracé hier echter aanmerkelijk beter, omdat in de eerdere tracés sprake was van een duidelijke doorsnijding van het open landschap.
- 9. Cultuurhistorie en archeologie
Volgens de gemeentelijke archologische beleidskaart (2016) Ligt het oorspronkelijke tracé tussen de Rucphensebaan en de Vorenseindseweg geheel in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het definitief tracé ligt tussen de Rucphensebaan en de Sprundelseweg alleen aan de noordzijde deels in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde, verder ligt het in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting.
Er zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig in het gebied. Op dit onderwerp zijn de tracés niet onderscheidend. Wel blijkt het tracé aan te sluiten bij de ligging van een oude verbindingsweg zoals deze in 1765 al op kaart is aangegeven (zie ook paragraaf 4.7.1).
In de loop van de jaren is de betreffende verbindingsweg als noord-zuidroute komen te vervallen en deels verdwenen. Het terugbrengen van deze aansluiting op deze locatie past binnen het cultuurhistorisch netwerk in de omgeving.
- 10. Natuur
Het definitief tracé doorsnijdt een deel van het Natuur Netwerk Brabant. Door de extra doorsnijding van NNB heeft het gewijzigde tracé een grotere invloed op natuur dan het oorspronkelijke tracé. De ecologische waarde van het betreffende bosperceel voor dier- en plantsoorten is echter laag. In het betreffende bosperceel zijn geen zwaar beschermde soorten aangetroffen. De ecologische waarden die ter plaatse verloren gaan, worden door de gemeente gecompenseerd. Dit is nader toegelicht in paragraaf 4.5.
- 11. Oppervlaktewater
In het zoekgebied voor het tracé zijn geen waterlopen of grote oppervlaktewateren aanwezig. Dit aspect is dan ook niet onderscheidend in de tracékeuze.
- 12. Investeringskosten
De aanleg van tracé zuid kan plaatsvinden binnen de reeds door de gemeenteraad beschikbaar gestelde kredieten van de omleiding Rucphen/Sprundel/St. Willebrord. De investeringskosten voor het definitieve tracé zullen lager uitvallen dan voor het oorspronkelijke tracé.
- 13. Doorsnijding van gebieden waar ontwikkelingen gepland zijn
Tracédeel C/Zuid ligt niet in een gebied waar stedelijke ontwikkelingen zijn gepland. Het gebied maakt echter wel deel uit van het agrarisch landschap waar agrarische bedrijven zijn gevestigd. Het definitief tracé doorsnijdt minder agrarische percelen. Dit is positief voor de gebruikswaarde van deze agrarische percelen en voor het duurzaam functioneren van de betrokken agrarische bedrijven.
- 14. Eigendommen en grondverwerving
Voor de aanleg van het definitief tracé is minder grond nodig dan voor het oorspronkelijke tracé. Met de keuze voor het definitief tracé vervalt ook de aankoop en sloop van een woning die in vorige varianten wel zou moeten worden aangekocht en gesloopt. De beschikbare ruimte wordt duurzamer gebruikt
- 15. Fasering (verkeerskundig functioneren bij gefaseerde aanleg)
Voor het definitieve tracé zijn verschillende voordelen voor fasering, maar deze zijn niet ruimtelijk onderscheidend of relevant.
Conclusie
Uit de beoordeling blijkt dat de effecten van de variant die in het bestemmingsplan is opgenomen op de verschillende beoordelingscriteria over het algemeen positiever zijn dan de variant uit de verkorte planstudie. Het enige onderdeel waar de variant in het bestemmingsplan negatiever op scoort betreft het aspect Natuur. Ten aanzien van dit aspect vindt compensatie plaats, waardoor voor de doelstellingen van de provincie en de gemeente voor het in stand houden van het NatuurNetwerk Brabant een verbetering plaats vindt ten opzichte van de huidige situatie.
De conclusie dat het definitieve tracé beter is dan het tracé uit de verkorte planstudie, is dan ook gerechtvaardigd ondanks de grotere invloed op natuur. De volgende onderwerpen geven daarbij de doorslag:
- het probleemoplossend vermogen van het definitieve tracé is groter, door een kortere en duidelijker route met een grotere aantrekkingskracht voor doorgaand verkeer van en naar Zundert;
- de inbreuk op het typerende open landschap in het gebied tussen de Sprundelseweg / Rucphensebaan en de Vorenseindseweg is aanzienlijk verkleind en daarmee tot een miniumum teruggebracht;
- het effect op het woon-en leefklimaat voor de bewoners aan de Vorenseindseweg tussen de aansluiting van tracédeel C/Zuid en de Pauwenstraat is aanzienlijk kleiner;
- duurzamer ruimtegebruik.
De keuze wordt ondersteund door het feit dat het enige negatieve effect, de grotere aantasting van NNB, op een goede wijze zal worden gecompenseerd.
2.2.4 Versterkende 'azijn'-maatregelen
Met 'honing- en azijnmaatregelen' wordt het verkeer gestimuleerd niet langer voor de huidige doorgaande routes door de kernen te kiezen. De 'honing'-maatregelen worden gevormd door hierboven beschreven nieuwe tracédelen. De 'azijn'-maatregelen zijn bedoeld om het gebruik van de routes door de kernen te ontmoedigen. De 'azijn'-maatregelen bestaan uit verkeersbeperkende maatregelen in de vorm van het afwaarderen van de verkeersfunctie van de huidige hoofdwegen binnen de kernen door het instellen van een 30 km/h-regime in combinatie met snelheidsremmende maatregelen. Het betreft de volgende wegdelen:
- Rucphen:
- 1. Sint Martinusstraat tussen Bernhardstraat en Rucphensevaartkant: 30 km/h;
- 2. Rucphensevaartkant en Raadhuisstraat: 30 km/h;
- 3. Centrumontwikkeling Rucphen. De weg achter het voormalig Raadhuis zal worden heringericht als 30-km/h weg;
- 4. Schijfse Vaartkant tussen Raadhuisstraat en Vlettestraat: 30 km/h;
- 5. Zundertseweg tussen Vorenseindseweg en Sprundelseweg: 30 km/h binnen de kom, 60 km/h buiten de kom bij realisatie tracédeel C/Zuid.
- St. Willebrord:
- 1. Bremstraat (tussen Kaaistraat en Poppestraat)-Kaaistraat: 30 km/h;
- 2. Nachtegaalstraat-Rucphensestraat (tussen Nachtegaalstraat en Kaaistraat): 30 km/h.
- Sprundel:
- 1. Noorderstraat tussen Vosdonkseweg en Rucphensebaan: 30 km/h;
- 2. Sint Janstraat tussen Noorderstraat en Schuurkerkstraat: 30 km/h.
2.2.5 Geluidwerende maatregelen
Voor tracédeel C/Zuid blijkt uit het akoestisch onderzoek (beschreven in paragraaf 4.8) dat de aanleg niet leidt tot nieuwe overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden en dat het toepassen van geluidswerende voorzieningen niet noodzakelijk is.
2.2.6 Landschappelijke inpassing
Landschappelijke inpassing vindt plaats op die locaties waar de weg zichtbaar is vanuit de omgeving. Er is voor gekozen de verplichte boscompensatie in het kader van de Natuurbeschermingswet zo dicht mogelijk bij het plangebied vorm te geven. Op deze manier levert de boscompensatie een zo groot mogelijke bijdrage aan de landschappelijke kwaliteit. De locaties waar dit plaatsvindt worden vastgelegd op de verbeelding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Binnen de uitwerking van het project Omleiding Rucphen/Sprundel/St. Willebrord, moet rekening worden gehouden met divers beleid van het Rijk, provincie en de gemeente. In de hierna volgende paragrafen wordt op hoofdlijnen per thema ingegaan op het geldend beleidskader en wordt tracédeel C aan dat beleidskader getoetst.
3.1 Ruimtelijke Ordening
3.1.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals:
- de Nota Ruimte;
- de Structuurvisie Randstad 2040;
- de Nota Mobiliteit;
- de MobiliteitsAanpak;
- de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
- de agenda Landschap;
- de agenda Vitaal Platteland;
- Pieken in de Delta.
Het kabinet heeft de ambities voor 2040 uitgewerkt en geconcretiseerd in 3 doelen voor de middellange termijn tot 2028:
- de concurrentiekracht van Nederland vergroten;
- de bereikbaarheid verbeteren en ruimte vrij maken voor uitbreiding van wegen, spoorwegen en vaarwegen;
- zorgen voor een leefbare omgeving waarin ruimte is voor natuur en cultuur en veilig kunnen wonen (bijvoorbeeld omdat er maatregelen worden genomen tegen wateroverlast).
De belangrijkste nationale belangen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
Bestaande infrastructuur beter benutten
Het kabinet wil in de Randstad 2x4 rijstroken als standaard. Daarbuiten moeten op termijn alle hoofdverbindingen 2x3 worden. In deze kabinetsperiode wordt 800 kilometer aan extra rijstroken aangelegd.
Conclusie
Er worden geen concrete uitspraken gedaan ten aanzien van de Omleiding tracé zuid of de aanleg van (lokale) infrastructuur. De aanleg van de omleiding tracé zuid past wel in de algemene visie dat Nederland goed bereikbaar moet zijn.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het Rijk.
Hoewel het plan een ontwikkeling betreft zijn de nationale belangen zoals opgenomen in het Barro niet van toepassing op dit bestemmingsplan. Het plan voor de Omleiding Tracé Zuid heeft namelijk geen betrekking op grootschalige infrastructurele ontwikkelingen van nationaal belang, aanleg van nutsvoorzieningen van nationaal belang of een relatie met het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Ook conflicteert het plan niet met die belangen, omdat de gronden hiervoor niet zijn gereserveerd of aangewezen. Het bestemmingsplan is daarom niet in strijd met het Barro.
Ladder voor Duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen dat voor stedelijke ontwikkelingen waaronder ook wegen, een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (ook wel: de ladder voor duurzame verstedelijking). Deze onderbouwing bestaat uit de volgende onderdelen:
- a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte.
- b. Indien de ontwikkeling plaats vindt buiten bestaand stedelijk gebied dient te worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in deze behoefte
Toetsing:
De aanleg van de Omleiding Tracé Zuid is nodig om een oplossing te bieden aan de huidige verkeersproblemen die zich voordoen als gevolg van verkeersoverlast in de kern van Rucphen. Het is daarom een actuele regionale behoefte.
Aanpassing van het wegennet ter plaatse van de bestaande knelpunten biedt niet voldoende oplossing. Wel dienen als gevolg van de veranderende verkeerspatronen de bestaande wegen met knelpunten te worden aangepast.
Het betreft een project dat voornamelijk de doorstroming voor gemotoriseerd verkeer bevorderd. Daarnaast is rekening gehouden met fietsers en er is aandacht voor de verkeersveiligheid. Paragraaf 2.2 geeft een verdere beschrijving van de beoogde situatie.
3.1.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Kwaliteit van Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
- Werken aan de Brabantse energietransitie
- Werken aan een klimaatproof Brabant
- Werken aan de slimme netwerkstad
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
De omgevingsvisie schetst het beeld van een toekomstbestendige provincie, die zich richt op energietransitie en klimaatproof maken van de bebouwde omgeving. Ontwikkelingen in de bebouwde omgeving dienen duurzaam plaats te vinden, dat houdt in de juiste ontwikkelingen op de juiste plekken, waarbij tevens wordt nagedacht over beschikbare mobiliteit.
De uitbreiding van het wegennet rondom Rucphen past binnen het provinciale beleid om te zorgen voor een bereikbare provincie en leefbare woonkernen.
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO oktober 2010, herziening 2014)
De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
In het licht van het opstellen van de structuurvisie is het vigerende ruimtelijke beleid nader beschouwd. De conclusie is dat een groot deel van het provinciale ruimtelijke beleid nog steeds actueel is en daarom ongewijzigd blijft. Voorbeelden daarvan zijn:
- het principe van concentratie van verstedelijking;
- zorgvuldig ruimtegebruik;
- het verantwoord omgaan met de natuurlijke basis;
- het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden;
- het concentratiebeleid voor glastuinbouw en intensieve veehouderij.
De structuurvisie bestaat uit vier delen. Belangrijkste delen voor dit project zijn deel A en B. De twee andere delen betreffen de gebiedspaspoorten en deelstructuurvisies op specifieke onderzoeken die niet van toepassing zijn op de omleidingsweg in Rucphen.
Het project past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie. Ten aanzien van het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden kan worden gesteld dat hier met de doorsnijding van bestaand NNB gebied niet aan voldaan wordt. De waarden van de bestaande NNB en de aanwezige fauna maken dat de doorsnijding niet leidt tot versnippering van leefgebied. Daarnaast wordt in het compensatieplan een verbetering en meer robuust maken van bestaande ecologische verbindingen binnen de gemeente Rucphen, waardoor in het geheel het project zorgt voor een verbetering van de ecologische structuur van de gemeente Rucphen en de provincie Noord-Brabant.
Verkeer
In hoofdstuk 4 is het beleid ten aanzien van verkeer en infrastructuur beschreven. De hoofddoelstellingen zijn de volgende:
1. betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen;
2. bevorderen bereikbaarheid.
Met name aspect 2 is voor de aanleg van de nieuwe weg van belang. De provincie wil de bereikbaarheid tussen steden, en tussen steden en omliggende regio´s verbeteren. Daarbij wordt bestaande weginfrastructuur optimaal benut en infrastructuur uitgebouwd als dat noodzakelijk is. Nieuwe doorsnijdingen van het buitengebied door infrastructuur wil de provincie zoveel mogelijk voorkomen. Het is echter onmogelijk om een nieuwe ontsluiting aan de zuidzijde van Rucphen te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied.
De provincie vindt het van groot belang dat bij de trajectkeuze en vormgeving van wegen een goede relatie gelegd wordt met de omliggende stedelijke gebieden en het landschap. Het doel is dat elke nieuwe ingreep bijdraagt aan het behoud of de versterking van de kenmerken van het gebied. Bij route-ontwerp gaat het niet alleen om een zorgvuldige inpassing van infrastructuur in het landschap, maar ook om het herkenbaar en beleefbaar maken van het landschap en het accentueren van kwaliteiten. Daarbij is aandacht nodig voor:
- de wijze waarop de weg bijdraagt aan de herkenbaarheid van de landschaps- en ontginningsstructuur;
- de beleving van openheid versus beslotenheid zoals panorama´s, zichtrelaties, bijzondere landschappen en/of dorps- en stadsgezichten;
- de vormgeving van weg en directe omgeving (berm, bermsloot, kruisingen, afslagen, rotondes e.d.) in aansluiting op de gebiedskenmerken.
Conclusie
De Omleidingsweg Rucphen Zuid is gelegen aan de rand van het buitengebied en heeft daarmee invloed op het omliggende landschap. Bij het ontwerp is aandacht voor de inpassing van de nieuwe verkeersinfrastructuur in de omgeving. De structuurvisie Ruimtelijke ordening geeft voldoende aanknopingspunten voor de realisering van de omleidingsweg Rucphen Zuid.
Verordening Ruimte
De doelen die in Structuurvisie Ruimtelijke Ordening zijn benoemd, zijn in de provinciale Verordening Ruimte nader uitgewerkt. De verordening bevat regels die moeten worden toegepast en opgenomen in ruimtelijke plannen. Het bestemmingsplan voor de Omleidingsweg Rucphen Zuid is gelegen in het gebied dat in de verordening is aangeduid als 'gemengd landelijk gebied' .
Tabel 3.1. Verordening Ruimte (2014, geconsolideerd januari 2019)
artikel | toetsing | |
Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit | ||
1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat: a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid; b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. | a. In de tracékeuze is rekening gehouden met de landschappelijke inpasbaarheid. De vormgeving van de nieuwe groenelementen langs de weg is zodanig bestaande landschapselementen worden versterkt en dat de weg goed aansluit op deze landschapselementen. b. Er is toepassing gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Bij de toetsing aan artikel 3.1 onder 2 wordt hier nader op ingegaan. | |
2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat: a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald; b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden; c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (Ladder voor duurzame verstedelijking); d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd. | a. De voorliggende ontwikkeling vindt grotendeels plaats buiten stedelijk gebied. b. Op een deel van het geplande tracé is momenteel geen doorgaande infrastructuur aanwezig. Daar waar kan is gebruik gemaakt van het opwaarderen van bestaande wegen. Omliggende bestaande wegen binnen het bestaand stedelijk gebied bieden geen oplossing voor de verkeersproblemen. De huidige afwikkeling van verkeer op deze wegen is juist aanleiding voor de geprojecteerde nieuwe infrastructuur. c. Er is toepassing gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (Ladder voor duurzame verstedelijking). In paragraaf 3.1.1 wordt hier nader op ingegaan. d. Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe gebouwen mogelijk gemaakt. Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen in dienst te zijn en samen te hangen met de functie van de weg. | |
3. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat: a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden; b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie past in de omgeving, gelet op de bestaande en de toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid; c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald. | In Hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat bij de ontwikkeling van de Omleidingsweg Rucphen Zuid rekening is gehouden met de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving op het gebied van bodem, water, archeologie en cultuurhistorie, ecologie en landschappelijke waarden. De aanleg van de omleidingsweg Rucphen Zuid past in de omgeving, gelet op de bestaande functies in de omgeving. Hierop wordt ingegaan in Hoofdstuk 4. De beoogde ontwikkeling betreft een ontsluitingsweg die zorgdraagt voor een verbeterde ontsluiting van de gemeente Rucphen. | |
4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat niet ouder is dan 10 jaar, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet. | - | |
Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap | ||
1. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, bevat een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft. | Er is sprake van een ontwikkeling die gedeeltelijk buiten het bestaand stedelijk gebied is gelegen. De vormgeving van de nieuwe groenelementen langs de weg is zodanig dat bestaande landschapselementen worden versterkt | |
2. De bedoelde verbetering past binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft en is onderwerp van regionale afstemming in het regionaal ruimtelijk overleg, zoals bedoeld in artikel 12.4, waaronder mede begrepen de planologische voorbereiding van landschapsontwikkeling. | Aan de hand van het voorontwerpbestemmingsplan vindt regionale afstemming plaats over de voorgenomen kwaliteitsverbetering van het landschap | |
4. Indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld niet is verzekerd, wordt het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd en wordt over de werking van dat fonds regelmatig verslag gedaan in het regionaal ruimtelijk overleg. | Er is sprake van een ontwikkeling die grotendeels buiten het bestaand stedelijk gebied is gelegen. De nieuwe landschapselementen zijn opgenomen op de verbeelding en op die manier geborgd in het bestemmingsplan. | |
Artikel 5 Natuur Netwerk Brabant | ||
1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in het Natuur Netwerk Brabant dient in de eerste plaats ter bescherming, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. | Zie hierna. | |
3. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het NNB op verzoek wijzigingen mits voldaan wordt aan het nee-tenzij-principe.: a. er is sprake van een groot openbaar belang; b. er zijn voor de ontwikkeling geen alternatieve locaties voorhanden buiten NNB; c. er is geen andere oplossing voorhanden waardoor aantasting NNB wordt voorkomen; d. de negatieve effecten worden waar mogelijk beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd. | Het bestemmingsplan is aanleiding Gedeputeerde Staten te verzoeken de grens van het NNB te wijzigingen. In pragraaf 4.5 zijn de achtergronden bij het verzoek tot wijziging en de wijze van compensatie beschreven. | |
5.6 Compensatie | ||
1 De op grond van de verordening verplichte compensatie vindt, naar keuze, plaats door: a. fysieke compensatie, overeenkomstig artikel 5.7; b. financiële compensatie, overeenkomstig artikel 5.8. | De gemeente kiest voor fysieke compensatie. | |
2. De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde of verstoorde areaal en de ontwikkeltijd van de aangetaste natuur, conform de volgende indeling: a. natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder: geen toeslag; b. tussen 5 en 25 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 1/3 in oppervlak; c. tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 2/3 in oppervlak; d. bij een ontwikkelingsduur van meer dan 100 jaar: de toeslag in oppervlak en de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer is maatwerk; e. bij verstoring van natuur: maatwerk. | Er is sprake van een bosperceel met de leeftijd van meer dan 25 jaar en minder dan 100 jaar. Hierbij wordt een toeslag van 2/3 toegepast. Daarnaast wordt als gevolg van verstoring van de natuur als gevolg van geluidbelasting nog een toeslag van 1/3 toegepast. Dit is nader uitgewerkt in de Natuurtoets. | |
5.7 Aanvullende regels voor fysieke compensatie | ||
1. De fysieke compensatie vindt plaats in: a. de niet gerealiseerde delen van het Natuur Netwerk Brabant; b. de niet gerealiseerde ecologische verbindingszones. | Binnen de gemeente Rucphen zijn niet tot nauwlijks nog niet gerealiseerde NNB of EVZ-locaties. Daarom is gekozen voor locaties nabij het tracé en voor locaties ter versterking van bestaande EVZ's | |
2. In afwijking van het eerste lid kan fysieke compensatie ook plaatsvinden in, aansluitend op of nabij het aangetaste gebied indien een wijziging van de begrenzing plaatsvindt met toepassing van de saldobenadering als bedoeld in artikel 5.4. | Zie hierboven | |
3. Een bestemmingsplan als bedoeld in de artikel 5.1, zesde lid, artikel 5.3, tweede lid, artikel 5.4, tweede lid en artikel 5.5, tweede lid, borgt de uitvoering van de compensatie; | In de regels is vastgelegd dat binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de compensatie zoals is vastgelegd in het compensatieplan dient te zijn gerealiseerd en instand worden gehouden. | |
4. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid bevat een verantwoording over: a. de omvang van het netto verlies aan ecologische waarden en kenmerken en op welke locatie dat optreedt; b. de locatie waar en de wijze waarop het netto verlies, genoemd onder a, wordt gecompenseerd; c. de kwaliteit en kwantiteit van de compensatie; d. de termijn van uitvoering; e. de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen; f. het reguliere- en ontwikkelingsbeheer. | Dit is opgenomen in de natuurtoets en het compensatieplan die als bijlage zijn opgenomen in het bestemmingsplan. | |
5. De uitvoering van de fysieke compensatie wordt binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid afgerond. | Dit is in de regels vastgelegd. | |
6. In aanvulling op het vijfde lid, wordt indien sprake is van een aantasting van bedreigde soorten of hun leefgebied, de uitvoering van de compensatie in ieder geval afgerond op het moment dat de aantasting daadwerkelijk start. | Er is geen sprake van aantasting van bedreidgde soorten of hun leefgebied. | |
Artikel 7 Gemengd landelijk gebied | ||
7.1 Beschrijving gemengd landelijk gebied | ||
2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording waaruit blijkt dat: a. het aanwijzen van bestemmingen, als bedoeld in het eerste lid, een uitwerking is van de voorgenomen ontwikkeling en het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied en tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 3.1; b. het aanwijzen van bestemmingen in het gebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, geen afbreuk doet aan de ontwikkeling van de agrarische economie. | a. Zie toetsing onder 3.1 b. Met het bepalen van het tracé is rekening gehouden met de verschillende agrarische percelen die doorsneden worden. Daarbij is de keuze gemaakt om zo dicht mogelijk op de grens van agrarische percelen te zitten, waardoor zo min mogelijk restpercelen overblijven en bestaande agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast. | |
7.18 Wegen in gemengd landelijk gebied | ||
De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg of wijziging van een gemeentelijke of provinciale weg buiten bestaand stedelijk gebied, bevat: a. een omschrijving van het gebied waarop het voorbereidend onderzoek was gericht; b. een beschrijving van de aard van het verkeerskundig probleem waarop dat voorbereidend onderzoek was gericht en van de aard van de ruimtelijk relevante ontwikkelingen in het gebied; c. een onderbouwing van de voorkeur voor het in het plan opgenomen tracé, mede aan de hand van het voorbereidend onderzoek bedoeld onder a en b; d. een beschrijving van het aantal te realiseren rijstroken; e. een beschrijving van de te treffen maatregelen, de inpassing van die maatregelen en de ligging in het terrein; g. een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken, beperken of compenseren van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk | a t/m e Verwezen wordt naar de toelichting van dit bestemmingsplan en de uitgevoerde mobiliteitstoets en de Nota verkeersafwikkeling (zie Bijlage 1). g. De gemeente treft maatregelen in het kader van de kwaliteitsverbetering van het landschap, de landschappelijke inpassing en eventueel noodzakelijke compensatie, voor zover gesitueerd buiten bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 4.2 zijn uitgangspunten opgenomen. Ten behoeve van de realisering van de nieuwe infrastructuur worden verder de nodige maatregelen getroffen, zoals geluidshinderbeperkende maatregelen en de aanleg van voldoende waterberging. De realisering van deze maatregelen zijn binnen de juridische regeling van het voorliggende plan mogelijk gemaakt. Voor maatregelen buiten het plangebied bestudeert de gemeente in hoeverre hiervoor herzieningen van de bestaande juridische regeling noodzakelijk zijn en of deze op korte termijn moeten worden doorgevoerd. Verwezen wordt ook naar de mobiliteitstoets en de notitie verkeerafwikkeling. |
Conclusie
Uit de overwegingen die zijn gemaakt in de tabel, kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling past binnen de Verordening Ruimte.
3.1.3 Gemeentelijk beleid
Toekomstvisie Puur Rucphen 2030
Puur Rucphen; het staat voor het authentieke Brabantse leven in rust en ruimte. De Rucphense Bossen, De Heemtuin, de heide en de talloze fiets- en wandelpaden. De gemeente Rucphen bestaat uit leefbare dorpen in een aantrekkelijk gebied. Er zijn sterke sociale verbanden, een gevoel van geborgenheid en saamhorigheid. In de dorpen is het goed wonen en vertoeven. Dat is de verdienste van inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en de gemeente. Kortom, naast de kracht van de groene omgeving, brengt Rucphen ook de kracht van de inwoners tot uitdrukking.
Dit is uitgewerkt in een aantal perspectieven:
- 1. aantrekkelijk wonen;
- 2. vrijetijdseconomie;
- 3. zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
- 4. overheidsparticipatie;
- 5. regionale samenwerking.
Toetsing en conclusie
Perspectief 2 staat in het teken van onder andere de Binnentuin. Het is de bedoeling dat de Binnentuin samen met ondernemers wordt ontwikkeld tot hotspot voor intensieve recreatie met een actief en sportief karakter, die bovendien een internationale uitstraling heeft. Skidôme en de voorgenomen ontwikkelingen in de Binnentuin vormen het hart van een groep voorzieningen die elkaar onderling versterken. De ligging, het gebruik en de inpassing moeten op elkaar worden afgestemd. Met behulp van een modern instrumentarium worden een passende landschappelijke, groene inpassing en een goede kwaliteit van de openbare ruimte geborgd. De ontwikkeling past daarom binnen de toekomstvisie van de gemeente Rucphen.
Structuurvisie Rucphen 2030
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003. in figuur 3.1 is een uitsnede van de visiekaart opgenomen. Hierbij is het tracé van de omleidingsweg Rucphen Zuid weergegeven door middel van een stippellijn. Een exacte ligging van de ontsluiting was tijdens de vaststelling van de structuurvisie nog niet bekend. Wel wordt in de structuurvisie aangegeven dat realisatie van de omleidingsweg wenselijk is ten behoeve van de onsluiting van de kernen in de richting van Zundert.
Figuur 3.1 Structuurvisie Rucphen 2030
Groenstructuurplan (2010)
Het Groenstructuurplan biedt kansen voor het verbeteren van de kwaliteit van de stedelijke buitenruimte. In het Groenstructuurplan worden bestaande fysiek aanwezige groenstructuren (lijnen, vlakken en punten) en gewenste te ontwikkelen groenstructuren in beeld gebracht, zodat deze als uitgangspunt genomen kunnen worden voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Doel is het landschappelijke karakter van de kernen te herstellen en te versterken, zodat een meerwaarde wordt gecreëerd voor de woon-, werk-, verblijfs- en recreatiekwaliteiten in de dorpen.
Het Groenstructuurplan vormt naast uitgangspunten en inspiratiebron, ook een intern en extern communicatiemiddel. Doel is verder de bestaande en nieuw te ontwikkelen groenstructuren op gelijke voet met andere beleidsvelden mee te nemen bij toekomstige (her)ontwikkelingen.
Het Groenstructuurplan en het Visiedocument Groenbeleid geven tezamen handvatten om de te behouden, te versterken en te realiseren lokale groene karakteristieken voor de woon- werk- en recreatiekwaliteiten, in een ontwerp in te passen.
De groensaldoregeling uit het Groenstructuurplan zorgt voor een verantwoorde omgang met groen. De regeling zorgt ervoor dat er niet onbekommerd aan de groene ruimte kan worden gesnoept. Zo wordt voorkomen dat de waarden van groen (speelruimte, woonkwaliteit, gezondheid, natuurwaarde en dergelijke) verloren gaan omdat hier geen aandacht aan is besteed.
Door verschillende stappen te doorlopen, kan een bewuste keuze gemaakt worden omtrent inpassing, opoffering en compensatie. De groensaldoregeling zal hiermee onderdeel vormen in het planproces van ruimtelijke plannen en projecten, zodat een verantwoorde afweging kan worden gemaakt.
Conclusie
Het definitief tracé doorsnijdt een deel van het Natuur Netwerk Brabant. In het betreffende bosperceel zijn geen zwaar beschermde soorten aangetroffen. De ecologische waarden die ter plaatse verloren gaan, worden door de gemeente op locatie elders gecompenseerd, ook in het kader van de groensaldoregeling. Daarmee wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid. Het planvoornemen heeft verder geen invloed op de groenstructuren in of nabij het plangebied.
Groene kaart
De Groene Kaart geeft door middel van een kaart en toebehorende beschrijvingen bescherming aan de meest waardevolle houtopstanden. Doelstelling is te komen tot een vermindering van regelgeving.
Daarom dat bij vaststelling van de regelgeving (APV) als onderlegger van de Groene Kaart, het kappen van alle andere houtopstanden vrijgesteld wordt van de gemeentelijke regelgeving uit de APV. Gezien alle houtopstanden op de Groene Kaart aan bepaalde waarden moeten voldoen (bijvoorbeeld cultuurhistorisch, natuurwaarde en dergelijke) zal voor het kappen van de bomen een gedegen afweging en alternatievenonderzoek vooraf moeten gaan, voordat vergunning wordt verleend. Tevens zal het verlies aan waarden gecompenseerd worden door middel van een herplantplicht.
Ter plaatse van deeltracé C zijn een geen waardevolle bomen, maar zijn wel een aantal vlakvormige elementen aangeduid. De weg wordt landschappelijk ingepast (zie 4.2). Herplant van onder andere bomen, groen en struweel wordt betrokken bij uitvoering van de werkzaamheden. De groencompensatie bestaat zodoende uit meer dan alleen te herplanten bomen.
3.2 Verkeer En Vervoer
3.2.1 Rijksbeleid
Duurzaam Veilig (1997)
Er wordt een integrale benadering voorgestaan waarbij functie, vorm en gebruik van de weg op elkaar zijn afgestemd en daarnaast voldoende aandacht is voor zowel infrastructurele maatregelen als maatregelen op het gebied van gedragsbeïnvloeding en handhaving. Er wordt voldaan aan de normen van Duurzaam veilig.
3.2.2 Provinciaal beleid
Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Noord-Brabant 'Verplaatsen in Brabant'
Het PVVP moet op verschillende manieren bijdragen aan de kwaliteiten van Brabant. Het streven naar duurzame bereikbaarheid is terug te zien in de doelen en ambities van dit PVVP. Samengevat geeft dat het volgende beeld.
PVVP-bijdrage aan economische kwaliteit:
Een beter vestigingsklimaat door betrouwbare bereikbaarheid van economische centra, met prioriteit voor BrabantStad en de relaties met Randstad, Ruhrgebied en Vlaamse Ruit.
Door de aanleg van de omleidingsweg is het bedrijventerrein beter bereikbaar hetgeen het vestigingsklimaat ten goede komt.
Goed functionerende infrastructuurnetwerken die ook nog eens goed met elkaar zijn verknoopt.
De gemeente heeft drie aansluitingen op de A58, maar geen van deze aansluitingen biedt een goede regionaal verbindende route richting Zundert. Er ontbreekt een schakel in het regionale verbindende netwerk tussen A58 en N638. De huidige aanrijroute naar de Nijverhei en Zundert over de N638 vindt plaats via de kernen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel. Door de aanleg van de omleiding Rucphen is de N638 goed verknoopt aan de A58.
Ruimte houden voor aanleg van nieuwe infrastructuur.
Door medewerking te verlenen aan de aanleg van de omleiding Rucphen wordt aan deze doelstelling voldaan.
Zo ver mogelijk omlaag brengen van transportkosten.
De aanleg van de omleiding Rucphen resulteert in kortere rijtijden hetgeen positieve gevolgen heeft voor de transportkosten.
PVVP-bijdrage aan sociale kwaliteit:
Gegarandeerde en betere sociale bereikbaarheid met keuzemogelijkheden voor de reiziger.
Dit doel heeft betrekking op het openbaar vervoer. Door het verdwijnen van het doorgaand (vracht)verkeer uit de kernen zal de verkeersafwikkeling in de kernen gaan verbeteren hetgeen het openbaar vervoer ten goede komt.
Verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving
Door het doorgaand verkeer richting Nijverhei en Zundert uit de kernen te weren wordt de kwaliteit van de leefomgeving in de kernen verbeterd.
Verbetering van de sociale veiligheid
Het aspect sociale veiligheid speelt in dit project geen rol.
Garanties voor de bereikbaarheid in het landelijk gebied.
De bereikbaarheid in het landelijk gebied wordt door deze ontwikkeling verbeterd.
PVVP-bijdrage aan de ecologische kwaliteit:
In het ruimtelijk beleid voorkomen van mobiliteitsproblemen die negatieve gevolgen hebben voor de leefbaarheid in de toekomst.
Met toepassing van het verkeersmodel en het milieumodel is onderzocht of de aanleg van de omleiding Rucphen de leefbaarheid beïnvloedt. Voor de bewoners in de kernen heeft deze ontwikkeling positieve gevolgen voor de leefbaarheid. De aanleg van tracédeel C/Zuid levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid in de kern Rucphen ten aanzien van het verkeer tussen Nijverhei en Zundert.
Bescherming en ontwikkeling van natuur en landschap bij inpassing van nieuwe infrastructuur.
De landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering zijn met de provincie Noord-Brabant overlegd. Dit overleg heeft geleid tot hetgeen nu in het bestemmingsplan is verwoord.
Ontsnippering van natuur en landschap
Deze ambitie c.q. dit doel is bij de aanleg van de omleiding Rucphen niet aan de orde.
Vermindering van uitstoot en van het energie- en grondstoffengebruik door verkeer.
De aanleg van de omleiding Rucphen resulteert in kortere rijtijden hetgeen positieve gevolgen heeft voor het energieverbruik en uitstoot.
3.2.3 Gemeentelijk beleid
Verkeerscirculatieplan
Na realisatie van de omleiding Rucphen-Sprundel-St.Willebrord zal verkeer op een andere wijze door de gemeente gaan rijden. De realisatie van de nieuwe infrastructuur en het afwaarderen van andere wegen, is voor de gemeente Rucphen aanleiding geweest een Verkeerscirculatieplan (VCP), inclusief wegcategoriseringsplan op te stellen. Met aandacht voor fietsen, parkeren en bewegwijzering in alle dorpskernen.
Wegcategorisering 2020
Gelet op de analyse was het nodig de wegcategorisering van 1999 te wijzigen. Hieronder worden slechts de wijzigingen vermeld ten opzichte van de huidige wegcategorisering die relevant zijn voor onderhavig planvoornemen. Tezamen met de ongewijzigde situaties vormen zij de wegcategorisering 2020 van de gemeente Rucphen.
Voor Rucphen gelden de volgende gewijzigde situaties:
- St. Martinusstraat, Rucphensevaartkant, Raadhuisstraat, deel Schijfse Vaartkant en Zundertseweg zijn opgenomen in het verblijfsgebied BIBEKO, de maximumsnelheid is hier gewijzigd naar 30 km/uur.
- Zundertseweg tussen Rucphen en de Vorenseindseweg zijn opgenomen in het verblijfsgebied BUBEKO en hier geldt een 60 km/uur regime.
- Verlengde Helakkerstraat is gerealiseerd en opgenomen als erftoegangsweg BUBEKO met een snelheidsregime van 60 km/uur.
Maatregelen
Herinrichting 30 km/u
In het wegcategoriseringsplan 2020 wordt een aantal wegen afgewaardeerd naar 30 km/uur. Het betreft onder anderen de Rucphensestraat en de Zundertseweg. Deze wegen hebben niet de vormgeving overeenkomstig een erftoegangsweg. De juiste vormgeving bestaat uit:
- één (smallere) rijloper voor gemotoriseerd verkeer en (brom-)fietsers (verwijderen fietsstroken of suggestiestroken);
- parkeren op of naast de rijbaan;
- toepassen van gelijkwaardige kruispunten.
Herinrichting 60 km/u
In het wegcategoriseringsplan 2020 wordt een aantal wegen afgewaardeerd naar 60 km/uur. Het betreft onder anderen de Zundertseweg tussen Rucphen en de Vorenseindseweg. Deze wegen hebben niet de vormgeving overeenkomstig met een erftoegangsweg 60 km/uur. De juiste vormgeving bestaat uit:
- één (smallere) rijloper voor gemotoriseerd verkeer;
- (brom-)fietsers op suggestiestroken of vrijliggende fietspaden;
- toepassen van gelijkwaardige kruispunten.
Snelheidsremming 30 km/u
Voor de wegen die afgewaardeerd worden naar 30 km/uur geldt dat naast de noodzakelijke herinrichting van het dwarsprofiel dat snelheidsremming ook één van de wenselijk in te zetten maatregelen is om de snelheid dusdanig aan te passen dat de wegen overeenkomen met de functie van een erftoegangsweg binnen een verblijfsgebied.
Snelheidsremming moet onder anderen worden toegepast op de Rucphensestraat en de Zundertseweg.
Door het wijzigen van de voorrangsregeling op bovenstaande wegen (verkeer van rechts krijgt voorrang) wordt de gemiddelde snelheid reeds verlaagd. Echter op wegvakken waar weinig zijstraten aanwezig zijn of op wegvakken met lange rechtstanden is het mogelijk veelal harder dan 30 km/uur te rijden. De gemiddelde snelheid dient dan te worden verlaagd door bijvoorbeeld het toepassen van drempels, plateaus, asverspringingen, versmallingen of visuele aspecten.
Dit is maatwerk: deze maatregelen moeten op logische locaties worden aangebracht (doelmatig) en hoeven niet om de 50 meter te worden aangebracht (sober).
Snelheidsremming 60 km/u
Voor de wegen die afgewaardeerd worden naar 60 km/uur geldt dat naast noodzakelijke herinrichting van het dwarsprofiel snelheidsremming ook één van de in te zetten maatregelen is om de snelheid dusdanig aan te passen dat de wegen overeenkomen met de functie van een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom.
Snelheidsremming moet onder anderen worden toegepast tussen de Zundertseweg tussen Rucphen en de Vorenseindseweg alsmede op de Verlengde Helakkerstraat.
Door het wijzigen van de voorrangsregeling op bovenstaande wegen (verkeer van rechts krijgt voorrang) wordt de gemiddelde snelheid reeds verlaagd.
Voorwaarden om “rechts heeft voorrang” toe te passen zijn:
- voldoende zicht (zichtlengte);
- allureverschil van wegen niet aanwezig (zowel ten aanzien van de intensiteiten als inrichting);
- lage snelheden.
- Op wegvakken waar weinig zijstraten aanwezig zijn of op wegvakken met lange rechtstanden is het mogelijk veelal harder dan 60 km/uur te rijden. De gemiddelde snelheid dient dan te worden verlaagd door toepassen van drempels en plateaus.
Afsluiting
Om de verkeersveiligheid en de leefbaarheid op bepaalde wegen te verbeteren en om gebruik van de nieuw aan te leggen wegen zoveel als mogelijk te bevorderen is selectieve afsluiting van een aantal wegen essentieel.
Afsluiting geldt voor al het vrachtverkeer op de Noorderstraat (tussen de Vosdonkseweg en de St. Janstraat). Ook het vrachtverkeer met de bestemming Sprundel dient hierdoor gebruik te maken van de omleiding via Nijverhei.
De afsluiting voor vrachtverkeer kan ingesteld worden door het aanbrengen van een inrijdverbod voor vrachtverkeer op deze weg.
Als er geen vrachtverkeer meer op de Noorderstraat rijdt is er ten aanzien van herinrichting ook meer mogelijk. Het wegprofiel kan smaller worden, waardoor er meer ruimte is voor de fietsers en voetgangers en eventueel voor groen.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording
4.1 Mobiliteitstoets
De wijze waarop de verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid, verkeersleefbaarheid en bereikbaarheid wordt gewaarborgd is onderbouwd in de Memo verkeersafwikkeling. De Memo verkeersafwikkeling is opgenomen als Bijlage 1 van de toelichting. Een samenvatting van de belangrijkste conclusies zijn opgenomen in deze paragraaf.
Verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid onder druk
In de gemeente Rucphen staat de leefbaarheid in de centra van de kernen Rucphen, Sprundel en St. Willebrord als gevolg van verkeersoverlast onder druk. Binnen genoemde kernen zorgt verkeer voor algemene hinder.
Belangrijkste knelpunten
De belangrijkste knelpunten kunnen als volgt worden samengevat.
- De bestaande verkeersstructuur tussen de kernen Rucphen, Sprundel en St. Willebrord, het bedrijventerrein De Nijverhei en het zuid-noord verkeer (van Zundert naar de A58) resulteert in een aanzienlijke hoeveelheid doorgaand verkeer en (vracht)verkeer door de centra van de dorpskernen met als bestemming het bedrijventerrein. Dit is ongewenst.
- De centra van de dorpen kenmerken zich door functiemenging en daarmee samenhangend diversiteit in het verkeersaanbod (langzaam verkeer, autoverkeer). Het grote aandeel doorgaand en (vracht)verkeer naar het bedrijventerrein via de centra van de dorpen is ongewenst en leidt tot verkeersoverlast en verkeersonveilige situaties.
- De gemeente heeft drie aansluitingen op de A58, maar geen van deze aansluitingen biedt een goede regionaal verbindende route richting Zundert.
- Ook het gebied, gelegen tussen de kernen met daarin bedrijventerrein De Nijverhei plus uitbreiding, voorzieningencluster 'Binnentuin' en sport- en recreatiecentrum 'De Vijfsprong' is onvoldoende ontsloten.
Verkeersafwikkeling
De verkeersafwikkeling is bij de noordelijke en de zuidelijke aansluiting van tracédeel C/Zuid gewaarborgd door middel van een rotonde. De aansluiting met de Vorenseindseweg wordt vormgegeven door middel van een T-splitsing. Uit de kruispuntberekeningen die zijn uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling blijkt dat voor alle nieuwe aansluitingen geen knelpunten ontstaan in de verkeersafwikkeling. Bij alle drie de aansluitingen is sprake van een aanvaardbare aansluiting met het bestaande wegennet.
Bereikbaarheid
De bereikbaarheid voor doorgaand verkeer verbetert, doordat het verkeer niet meer door de kernen hoeft. Tegelijkertijd verbetert ook de bereikbaarheid van de centra in de kernen door de afname van verkeer dat hier doorheen gaat. De aanleg van tracédeel C/Zuid leidt tot een betere regionale verbinding tussen Zundert en de A58, waarbij doorgaand verkeer door de kernen zo veel mogelijk wordt beperkt.
Verkeersveiligheid
De weginrichting vindt plaats volgens de uitgangspunten van Duurzaam Veilig. Daarnaast wordt bij het wegontwerp rekening gehouden met de aanwezigheid van de bestaande fietsvoorzieningen langs de Zundersteweg en de Vorenseindseweg.
Het belangrijkste uitgangspunt voor de aanleg van de omleidingsweg is het tegengaan van doorgaand verkeer door de centra van de kernen. Dit heeft een verlaging van de verkeersintensiteiten in de kernen tot gevolg. Minder (vracht)verkeer op de wegen accentueert het verblijfsklimaat in de kernen en beïnvloed daarmee de verkeersveiligheid positief. De verkeersveiligheid verbetert omdat de aanwezige functiemenging in met name de centra van de kernen wordt opgeheven. Het doorgaande verkeer verdwijnt grotendeels en daarmee wint de verblijfsfunctie ten opzichte van de verkeersfunctie.
Door de dalende verkeersintensiteiten ter plaatse van het Munnikenheide College verbetert de verkeersveiligheid van deze schoolomgeving.
De conclusie voor het bestemmingsplan is dat de verkeersveiligheid verbetert en voldoende is gewaarborgd. Het aspect verkeersveiligheid staat de voorziene realisatie van de tracédeel C/Zuid niet in de weg.
Milieu- en leefbaarheidaspecten
De realisatie van het tracédeel Zuid, met name in combinatie met de reeds gerealiseerde of in aanleg zijnde tracédelen A/Oost en B/West werkt positief uit voor de leefbaarheid.
- De hinder door geluid en trillingen ten gevolge van het verkeer neemt in een groot deel van de kernen af, doordat het vrachtverkeer een route kiest waarlangs minder gevoelige bestemmingen liggen, dan wel over wegen die beter gefundeerd zijn.
- Doordat (vracht)verkeer andere, directere routes kan nemen, verbetert ook de externe veiligheid in de kernen. Verkeer met gevaarlijke stoffen behoeft niet meer door de kernen St. Willebrord, Sprundel en Rucphen.
- De geluidhinder langs de nieuwe tracés wordt met maatregelen zo goed mogelijk teruggedrongen. Op de andere wegen neemt de omvang van het verkeer af waardoor sprake is van een verbetering van de geluidhinder en luchtkwaliteit.
De conclusie voor het bestemmingsplan is dat er over het algemeen voor verschillende milieuaspecten een verbetering optreedt.
4.2 Niet-gesprongen Explosieven
Bij bodemroerende werkzaamheden is het verplicht om vooraf in beeld te brengen of binnen de locatie sprake kan zijn van niet-gesprongen explosieven (NGE's). In de Tweede Wereldoorlog hebben in en rondom de gemeente Rucphen verschillende gevechtshandelingen plaatsgevonden. Onder meer de ligging van het spoor en de aanwezigheid van een Duitse bunker in de directe nabijheid van de gemeente leidde er toe dat de locatie meerdere malen vanuit de lucht is bestookt. In het kader van onderzoek naar NGE"s heeft de gemeente een onderzoek uitgevoerd naar NGE's binnen de gemeentegrenzen. Op basis van dit historisch vooronderzoek blijkt dat binnen het gebied van de omleidingsweg geen verdachte locaties ten aanzien van NGE's aanwezig zijn. Bodemroerende werkzaamheden en de aanleg van de omleidingsweg worden niet belemmerd door NGE's.
4.3 Bodem
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Figuur 4.1: Bodemkwaliteitskaart
Bodemonderzoek
In het kader van de ontwikkeling is milieuhygiënisch vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek gedaan. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat in de grond geen bijmengingen met bodemvreemde materialen zijn aangetroffen. Ook zijn op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal geen asbestverdachte materialen waargenomen. De bovengrond is zeer plaatselijk licht verontreinigd met minerale olie. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is plaatselijk sterk verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met barium, kobalt en zink. Uit dit onderzoek blijkt de hypothese onverdacht voor de locatie dient te worden verworpen. In het grondwater worden de interventiewaarde voor Nikkel overschreden. Echter kan deze overschrijding worden toegeschreven aan natuurlijke oorzaken, waardoor het uitvoeren van bodemonderzoek naar verspreiding van de stof in de bodem niet doelmatig is. Ter hoogte van het defensie-terrein dient rekening gehouden te worden met een saneringsnoodzaak, welke onder BUS-condities plaats kan vinden.
Conclusie
Op basis van de conclusies van het bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorstaande ontwikkeling. Grond die vrijkomt bij graafwerkzaamheden dient op basis van het Besluit bodemkwaliteit te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen bij hergebruik buiten de locatie. Bij grondwerkzaamheden op het terrein van Defensie dient rekening gehouden te worden met een saneringsopgave.
4.4 Water
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit uitwerkingsplan is medio 2017 overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Het waterschap heeft ingestemd met het planvoornemen.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan 2016-2021
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer,
watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.
Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Huidige situatie
Algemeen
Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zwaklemig en sterklemig fijn zand. Er is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 0,8 m en 1,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
Het gedeelte van de Zundertseweg voor de nieuwe rotonde en kruising loopt in de bestaande situatie door bosrijk gebied. In de bestaande situatie bevinden zich geen watergangen en vloeit het hemelwater af in de bermen gelegen tussen de rijbaan en fietspaden. De Vorenseindseweg is in de bestaande situatie aan beide zijden voorzien van C watergangen (infiltratiesloten) en loopt ook door bosrijk gebied. Het gedeelte met het nieuwe tracé kenmerkt zich door deels weiland en deels bosrijk gebied.
In de bestaande situatie bevinden zich in de nabije omgeving geen A-watergangen. Wel doorkruist het gedeelte met het nieuwe tracé B-watergangen ter hoogte van de Molenweg. Ook evenwijdig aan de Sprundelseweg bevindt zich een B-watergang.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe weg mogelijk. In de nieuwe situatie worden de te dempen C-watergangen gecompenseerd door het graven van nieuwe infiltratiesloten met een ruimer profiel. De infiltratiesloten worden onderling verbonden door middel van duikers. Ter hoogte van de kruising van het nieuwe tracé met de Vorenseindseweg is een noodoverlaat voorzien welke aangesloten wordt op de B-watergang evenwijdig aan de Vorenseindseweg. Ter hoogte van de Molenweg worden de B-watergangen ten westen van het nieuwe tracé met elkaar verbonden middels een nieuwe stukje te graven watergang. De Molenweg wordt in de nieuwe situatie namelijk doodlopend en gedeeltelijk opgebroken en in cultuur gebracht. De B-watergang(en) worden door middel van een nieuwe duiker verbonden met de B-watergang in het oosten evenwijdig aan de Molenweg.
Ter plaatse van de nieuwe rotonde ter hoogte van de Sprundelseweg dient de bestaande B-watergang gedempt te worden. Deze wordt gecompenseerd door nieuw te graven B-watergangen welke ter plaatse van de zuidelijke aansluiting op de rotonde worden verbonden met een duiker. Het nieuwe tracé tussen het punt waar de Vorenseindseweg afbuigt tot aan de rotonde in de Sprundelseweg wordt aan weerszijden voorzien van nieuw te graven infiltratiesloten. Deze worden middels noodoverlaten aangesloten op de B-watergangen evenwijdig aan de Molenweg en Sprundelsebaan.
Waterkwantiteit
Het oppervlak van de bestaande verhardingen bedraagt 12.673 m². Het oppervlak van de verhardingen in de nieuwe situatie bedraagt 21.891 m². De totale toename van het verhard oppervlak bedraagt 9.218 m². Het overgrote deel van deze toename is toe te schrijven aan het nieuwe tracé. Op dit deel wordt er 4.144 m² verharding opgebroken en wordt er 12.056 m² verharding aangebracht. Toename op dit traject bedraagt dus 7.912 m².
Voor het gehele tracé geldt een retentie-eis van 553 m³. In totaal wordt er 1.219 strekkende meter C-watergang gedempt. De nieuw te graven infiltratiesloten hebben een totale lengte van 3.290 meter. Netto dus 2.071 meter infiltratiesloot met een gezamenlijke berging van 1.036 m³. Er wordt ruimschoots voldaan aan de retentie-eis. In bijlage 15 is een toelichting op de uitgewerkte waterhuishouding toegevoegd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Er dient ontheffing op basis van de keur te worden aangevraagd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.5 Ecologie
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van de Natuur Netwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Brabantse wal en ligt op een afstand van circa 12,5 km. Uit de natuurtoets (Bijlage 4) blijkt dat er geen sprake is van effecten op beschermde natuurgebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is deels gelegen in NNN-gebied (Natuur Netwerk Nederland). Dit gebied is door de provincie Noord-Brabant als NNB (Natuur Netwerk Brabant) vertaald in de Provinciale Verordening Ruimte. Door de ligging van de nieuwe weg is herbegrenzing van het NNB noodzakelijk. Ook heeft de nieuwe weg invloed op het omliggende NNB in de vorm van verstoring door geluid, dit wordt uitgedrukt in een 42 dB(A) geluidcontour. Het oppervlakteverlies en de invloed in de vorm van wegverkeerslawaai moeten worden gecompenseerd. Om de geluidscontour te beperken zal (m.u.v. de rotondes en het kruisvlak) stil asfalt worden toegepast (Dunne deklagen type A).
Voor compensatie 'natuur binnen NNB-gebied' geldt het hierbij gaat om 1-op-1 compensatie van bosareaal binnen NNB. Dat houdt in dat in totaal 10.574 m2 gecompenseerd dient te worden als bos. In het kader van de leeftijd van de bestaande NNB-gebied geldt een toeslag van 66%, dit leidt tot een extra compensatie van 6.979 m2. Deze mag worden uitgevoerd als nieuwe natuur. Ten slotte leidt de nieuwe weg ook tot verstoring van het bestaande omliggend NNB door een hogere geluidbelasting. Uit onderzoek blijkt dat als gevolg van de nieuwe weg de 42 dB-contour wordt verruimd over 49.628 m2 NNB. Hiervoor geldt een compensatie-eis van 33%. Als gevolg hiervan dient 16.377 m2 te worden gecompenseerd.
Naast de compensatieplicht van NNB is er een compensatieplicht voor houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming (voorheen Boswet). Bosareaal dat wordt gekapt moet één op één gecompenseerd worden. Dit houdt in dat in totaal 13.929 m2 bos dient te worden gecompenseerd.
De totale compensatie is weergegeven in onderstaande tabel. In Bijlage 5 is een overzichtstekening opgenomen van de te compenseren natuur.
Tabel 4.1 compensatie natuur
Type | Oppervlak | |
Bos-areaal | 9.429 m2 | |
Solitaire bomen (25m2 per boom) | 4.500 m2 (180 bomen) | |
Totaal buiten NNB | 13.929 m2 | |
Areaal NNB | 10.574 m2 | |
Leeftijdstoeslag (66%) | 6.979 m2 | |
Verstoringsareaal NNB (33% met geluidbelasting boven 42 dB) | 16.377 m2 | |
Totaal binnen NNB | 33.930 m2 |
Compensatie
De natuurcompensatie bestaat uit twee aspecten. Compensatie voor natuur gelegen buiten NNB en te rooien bomen en compensatie voor natuur binnen NNB (inclusief toeslag als gevolg van anciëniteit en verstoring door geluid).
Voor compensatie voor natuur buiten NNB-gebied geldt dat het hierbij gaat om herbebossing van de te rooien houtopstanden. Het gaat hierbij om herbebossing van 13.929 m2. Binnen het projectgebied is in totaal 8.140 m2 beschikbaar voor herbebossing, in Bijlage 6 is een overzicht van deze percelen opgenomen. De overige 5.789 m2 wordt gecompenseerd op het perceel U1396 aan de Rucphenseweg, dat een omvang heeft van 0,6 hectare.
Voor compensatie natuur binnen NNB-gebied geldt dat binnen de gemeente Rucphen nagenoeg alle percelen die zijn aangewezen als NNB-gebied of ecologische verbindingszone al zijn aangelegd of bestemd. Daarom is binnen de gemeentegrenzen gezocht naar locaties die leiden tot versterking of robuust maken van bestaande structuren. Hiervoor is een perceel bij het landgoed Elektoor beschikbaar. Dit perceel is gelegen tussen het landgoed Elektoor en de bestaande EVZ 'Zwarte Sloot'. Dit perceel heeft een omvang van 3,4 hectare en voldoende voor compensatie.
Hiervoor is een landschaps- en compensatieplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in Bijlage 7 bij het bestemmingsplan. De landschappelijke inpassing wordt nader toegelicht in paragraaf 4.6.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan. Adviesbureau Ecodat heeft een quick scan flora- en fauna uitgevoerd welke is toegevoegd in Bijlage 8.
Uit de bureaustudie en het veldonderzoek komt naar voren dat negatieve effecten op een aantal beschermde soorten op voorhand niet kunnen worden uitgesloten. Hiervoor is soortgericht onderzoek uitgevoerd dat is toegevoegd in Bijlage 9.
Op basis van het uitgevoerde vleermuizenonderzoek wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op essentiële gebruiksfuncties van het leefgebied van de vleermuizen door de geplande werkzaamheden te verwachten zijn. Door de werkzaamheden verdwijnen er (mogelijk) twee paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis. Inmiddels zijn de geadviseerde mitigerende maatregelen in acht genomen en uitgevoerd. Daarvan is een rapport opgesteld dat als Bijlage 10 bij deze toelichting is opgenomen.
Ten slotte is nog aanvullend onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 11. In dit rapport is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van marterachtigen binnen het plangebeid. Tevens is onderzoek gedaan naar broedvogels met als doel het vaststellen van het voorkomen van deze soorten en het volgen van ontwikkelingen in verspreiding daarvan. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling niet te verwachten zijn.
Tijdens de werkzaamheden dient verder rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van vleermuizen. Dit houdt in dat werkzaamheden alleen overdag dienen te worden uitgevoerd of dat 's nachts geen gebruik wordt gemaakt van kunstmatige verlichting, waardoor verstoring van foerageerfuncties en vliegroutes wordt voorkomen. Tevens dient de zorgplicht zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen.
Conclusie
Er is geen sprake van effecten op Natura 2000-gebieden. Door het voornemen vindt er geen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN plaats. De afname van het NNN-areaal en het verstoord gebied worden conform de provinciale regels gecompenseerd.
Als gevolg van de inrichting van de nieuwe weg gaan twee paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis verloren. Hiervoor dient een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, provincie Noord-Brabant. Aangezien het plan voldoende ruimte biedt voor mitigerende en compenserende maatregelen en het algemeen belang van de nieuwe omleidingsweg groot is, wordt verwacht dat deze ontheffing wordt verleend. De alternatieve verblijfplaatsen zijn reeds gerealiseerd. Voor de benodigde ontheffing wordt een activiteitenplan opgesteld die als onderbouwing dient bij de ontheffingsaanvraag.
4.6 Landschappelijke Inpassing En Kwaliteitsverbetering Van Het Landschap
De landschappelijke inpassing en de kwaliteitsverbetering van het landschap vinden plaats op drie verschillende locaties. Ten eerste wordt zo veel mogelijk ruimte rondom het tracé benut voor de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap. Daarnaast worden twee percelen ten noorden van Rucphen ingezet voor kwaliteitsverbetering en compensatie. Er is voor gekozen de compensatie voor de te kappen houtopstanden en Natuurnetwerk Brabant hiervoor in te zetten.
Voor de landschappelijke inpassing en compensatie is een rapport opgesteld waarin de landschappelijke inpassing wordt beschreven. Dit compensatieplan is opgenomen in Bijlage 7.
De landschappelijke kwaliteitsverbetering bij langs het tracé is op te delen in vier deelgebieden. Het gaat hierbij om de aansluiting Voreneindseweg met de Zundertseweg (A), de aansluiting van het nieuwe tracé op de Voreneindseweg (B), de verbinding tussen de bestaande bospercelen langs het nieuwe tracé (C) en de inpassing van de nieuwe aansluiting met de Sprundelseweg (D).
A. Rotonde Voreneindseweg en Zundersteweg
De oude ‘heirbanen’, de Zundertseweg en Vorenseindseweg - Scherpenbergsebaan, worden geknipt en voorzien van een rotonde. Deze verkeerstechnische oplossing zorgt er voor dat een zichtrelatie van de oude wegen verdwijnt. Met een forse beplanting die aansluit op het boscomplex wordt de locatie rondom de rotonde meer intiem gemaakt. De aansluiting met de Scherpenbergsebaan wordt meer open ingeplant. Door een aantal verspreide bomen te planten en de ondergrond in te zaaien met bloemrijk grasland wordt het zicht op de kinderboerderij ook zo veel mogelijk gehandhaafd.
Figuur 4.2 Deelgebied A
B. Aansluiting tracé op Voreneindseweg
Bij de aansluiting van het nieuwe tracé op het bestaande tracé van de Voreneindseweg wordt zo veel mogelijk aangesloten op het bestaande bosperceel. Hierbij worden extra bomen gepland die de bocht van de bestaande Voreneindseweg markeren. Daarnaast wordt aan de overzijde van het tracé door middel van nieuwe bomen de oversteekplaats voor fietsers gemarkeerd.
Figuur 4.3 Deelgebied B
C. Verbinding tussen bestaande bospercelen langs het tracé
Langs het nieuwe tracé wordt een verbindingszone aangelegd tussen de twee boscomplexen. Hierbij wordt een dubbele rij bomen gepland, waarbij de bodem wordt ingezaaid met een bloemrijk mengsel.
D. Inpassing rotonde Sprundelseweg
De inpassing ter hoogte van het perceel van de fabriek Continantal Bakeries zal zo veel mogelijk aansluiten op het bestaande bosperceel. Hierbij wordt rekening gehouden met de zichtlijnen op de nieuwe weg en over de rotonde. De beschikbare ruimte wordt ingezet om bloemrijke vegetatie te ontwikkelen aan de bosranden.
Rucphenseweg en omgeving
Omdat de gronden in de gemeente Rucphen die zijn aangewezen als Natuurnetwerk of ecologische verbindingszone inmiddels nagenoeg allemaal een passende invulling hebben gekregen is gezocht naar zwakke plekken in de structuur. Hierbij is met name gekeken naar de verbinding van de ecologische verbindingszone 'Zwarte Sloot' die momenteel doodloopt en het landgoed Elektoor. De locatie kent in de huidige situatie al een hoge belevingswaarde, met name door het kleinschalige authentieke landschap. Binnen de locatie is gekeken naar mogelijkheden om de bestaande verbinding robuuster te maken. Hierbij zijn twee locaties opgepakt. De eerste locatie ligt ten westen van de Rucphenseweg. Het noordelijke perceel is al bestemd als Natuur en zal worden ingericht ten behoeve van natuur. Het zuidelijke perceel zal hierbij aansluiten op het noordelijk perceel.
Figuur 4.4 Inrichting perceel Rucphenseweg
Ten oosten van de Rucphenseweg zijn de gronden van Landgoed Elektoor gelegen. Deze stichting heeft als doelstelling onder meer het inrichten, beheer en onderhoud van natuur, waarbij de nieuwe inrichting van het perceel aansluit bij de kernactiviteiten. Het uitgangspunt voor de inrichting van het perceel is dat het gebied aansluit bij de inrichting van het bestaande landgoed. Daarnaast markeert het perceel de overgang tussen het landgoed en de ecologische verbindingszone 'Zwarte Sloot - Kibbelvaart' welke lager is gelegen. Deze verbindingszone is geënt op de bouwstenen Nat Kralensnoer. Vanwege de hogere ligging van het perceel zal de focus hier meer liggen op de droge bouwstenen struweel en bos.
Figuur 4.5 Inrichting perceel Elektoor
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
Voor de onderwerpen cultuurhistorie en archeologie heeft de gemeente een verordening vastgesteld (Erfgoedverordening 2009 gemeente Rucphen). In deze verordening wordt een aantal zaken geregeld, te weten:
- de aanwijzing van gemeentelijke monumenten;
- instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken;
- Rijksmonumenten;
- de instandhouding van archeologische terreinen.
4.7.1 Cultuurhistorie
Onderzoek
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden opgenomen ter plaatse van het tracé van de weg. Wel blijkt uit oude kaarten (1765) dat op de plaats van het nieuwe tracé al in een eerdere periode een weg heeft gelegen.
Conclusie
De realisering van tracédeel C/Zuid vindt plaats op een locatie waar in een vroegere periode al eens een weg heeft gelegen. Het terugbrengen van deze weg heeft vanuit cultuurhistorie de voorkeur ten opzichte van het aanbrengen van een nieuwe doorsnijding in het landschap. Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.7.2 Archeologie
Onderzoek
Om de realisatie van het tracé mogelijk te maken dient inzichtelijk te worden gemaakt welke archeologische waarden binnen het plangebied kunnen worden verwacht. De noodzaak tot archeologisch onderzoek vloeit voort uit het Verdrag van Malta (1992)en de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2006).
Inmiddels is in april 2018 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, het rapport is opgenomen als Bijlage 12 bij deze toelichting. Op basis van de landschappelijke, archeologische en historische gegevens geldt er een lage archeologische verwachting voor het Paleolithicum en Mesolithicum.
Voor het Neo-lithicum tot en met de Nieuwe tijd blijkt de locatie op een dekzandrug en de flank van de dekzandrug een geschikte locatie. Voor deze periodes geldt dan ook een hoge archeologische verwachting. Gezien de in het bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen.
In het kader daarvan is vervolgonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 13. Uit dit onderzoek blijkt dat op een aantal locaties de gronden een hoge archeologische waarde hebben en dat nader onderzoek met behulp van proefsleuven noodzakelijk is indien sprake is van bodemverstoring. In het bestemmingsplan zijn deze gebieden beschermd door middel van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. In figuur 4.6 is een overzicht van de gebieden weergegeven.
Figuur 4.6 Archeologie
4.8 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
In de situatie van een nieuwe weg gelden grenswaarden volgens de Wgh waar aan voldaan dient te worden voor geluidgevoelige functies die zijn gelegen in de geluidzone van deze nieuwe weg. Het kom-bord zal ten zuiden van de nieuwe rotonde met de Industriestraat worden geplaatst. De weg heeft zodoende een geluidzone van 250 meter. De voorkeursgrenswaarde voor de woningen in deze zone bedraagt 48 dB, de maximale ontheffingswaarde bedraagt (buitenstedelijk gelegen) 58 dB.
Voor de fysieke aanpassingen op het bestaande wegennet is in het kader van reconstructie de huidige situatie (één jaar voor planvoornemen) 2017 en de toekomstige situatie (10 jaar na planvoornemen) 2028 berekend. Berekend is of er significante geluidstoename (>1,5 dB) ontstaan als gevolg van deze ontwikkeling. In de huidige situatie is gerekend ten gevolge van het verkeer op de Sprundelseweg, Vorenseindseweg, N638 en de Industriestraat. In de toekomstige situatie is gerekend met dezelfde wegen, inclusief de aansluitingen met de nieuwe verbinding. Hiervoor is de geluidbelasting berekend op woningen die zijn gelegen binnen 250 meter van de fysieke aanpassingen.
De geluidberekeningen zijn uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II (SRM II) volgens het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 (RMG 2012). De rapportage is opgenomen in bijlage 3.
Onderzoek
Als gevolg van de nieuwe verbinding wordt de voorkeursgrenswaarde op geen enkele woning in de geluidzone van de nieuwe weg overschreden. Daarnaast is op geen enkele woning in de geluidzone van de reconstructies (fysieke aanpassingen) sprake van een significante geluidtoename (> 1,5 dB).
Om deze reden geeft de gecumuleerde geluidbelasting een beter beeld van de akoestische gevolgen van de nieuwe verbinding, met name bij de reconstructie / aanpassingen op het huidige wegennet. Om deze reden is ook de gecumuleerde geluidbelasting berekend, ook wanneer geen hogere waarde per bron is berekend.
Als gevolg van de ontwikkelingen is op twee woningen een reconstructie situatie berekend ten gevolge van de gecumuleerde geluidbelasting. Op de woningen Vorenseindseweg 105 en de Sprundelseweg 48 wordt een significante geluidstoename, boven de voorkeursgrenswaarde, berekend van respectievelijk 1,74 dB en 2,46 dB. Een hogere waarde hoeft niet worden verleend, omdat de toename alleen is berekend ten gevolge van de gecumuleerde geluidbelasting.
Om de gecumuleerde toename te beoordelen wordt wel aangesloten bij de grenswaarden voor het verlenen van een hogere waarde. Deze kan worden verleend bij een toename van 2 tot 5 dB. Deze bandbreedte wordt als maximaal aanvaardbaar beschouwd. Omdat de gecumuleerde geluidbelasting minder dan 5 dB bedraagt, is er sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelasting.
Conclusie
Als gevolg van de nieuwe weg wordt de voorkeursgrenswaarde op bestaande woningen gelegen in de geluidzone van de nieuwe weg niet overschreden. Daarnaast is er geen sprake van een reconstructie situatie (>1,5 dB) toename op bestaande woningen gelegen in de geluidzone van de reconstructies (fysieke aanpassingen). De gecumuleerde geluidbelasting leidt daarnaast tot een maximale toename van 2,5 dB, wat niet de maximaal aanvaardbare toename van 5 dB overschrijdt. De nieuwe weg leidt daarmee niet tot een verslechtering van het akoestisch woon- en leefklimaat op de bestaande woningen.
4.9 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Voor het project is onderzoek uitgevoerd naar de effecten voor de luchtkwaliteit. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 14.
Uit de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit in de worst case situatie niet wordt overschreden. Omdat ter plaatse van de contourpunten ruimschoots aan de normen wordt voldaan, zal dit ter plaatse van het gehele plangebied en directe omgeving ook het geval zijn. Conentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de bron ligt. Ter plaatse van zowel het plangebied als de directe omgeving zal na de ontwikkeling uit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake zijn van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat.
4.10 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Munitiezone behorend bij MOB-complex
Het tracé van de weg komt te liggen binnen diverse munitiezones zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening”. De regels behorend bij de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – munitie – b' stellen dat hoofdverkeerswegen niet mogen worden aangelegd. Dit betreft echter een verouderde regeling met betrekking tot munitieopslagplaatsen, voortkomend uit de nota Van Houwelingen uit 1988. Na het vaststellen van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de nota Van Houwelingen echter vervallen. In vergelijking met de nota Van Houwelingen zijn in de B-zone nu wel hoofdverkeerswegen toegestaan op grond van artikel 2.6.7 van het Barro. De munitiezone is dan ook geen belemmering voor de aanleg van de nieuwe weg. De zone wordt opgenomen op de verbeelding.
De nieuwe weg zelf is zowel geen beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.12 Besluit M.e.r.
Wet en regelgeving
De aanleg van de nieuwe infrastructuur en het verbeteren van de bestaande infrastructuur voldoet niet aan de omschrijving van de wegen in de categorieën C1.2, C1.3, D1.1 of D1.2 uit de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. bestaat geen categorie voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van wegen die niet voldoen aan de omschrijving van de wegen in de categorieën C1.2, C1.3, D1.1 of D1.2. Op basis van de Nederlandse wetgeving is er dan ook geen sprake van een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht. De Nederlandse wetgeving is gebaseerd op de Europese richtlijn. Daarin wordt in categorie II.10e de 'aanleg van wegen' aangewezen als activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Op grond van de Europese aanwijzing moet in de procedure voor plannen en besluiten voor deze wegenprojecten alsnog rekening worden gehouden met een m.e.r.-beoordeling. Gezien het feit dat op grond van de Nederlandse regelgeving geen verplichtingen gelden, kan worden volstaan met een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
Onderzoek
In een m.e.r.- beoordeling wordt getoetst of een m.e.r. procedure doorlopen moet worden. De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen, een volwaardige m.e.r.-procedure is alleen noodzakelijk als sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben. Daarbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:
- de plaats van het project;
- de omvang van het project;
- de kenmerken van de potentiële milieueffecten (in samenhang met de eerste twee criteria).
Het bevoegd gezag dient een m.e.r-beoordelingsbeslissing te nemen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de omvang van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. In Bijlage17 is de vormvrije m.e.r-beoordelingsnotitie opgenomen, waaruit volgt dat de gevolgen van het project niet dusdanig zijn dat het opstellen van een MER noodzakelijk is. Het college heeft op 29 oktober 2019 het besluit genomen dat het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet nodig is.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn vertaald naar de inhoud van het bestemmingsplan en zijn verwerkt in de planregels. Aangegeven wordt welke aspecten in het bestemmingsplan geregeld worden.
5.1 Beleid
Op basis van het gestelde in Hoofdstuk 3 worden de volgende conclusies getrokken.
- De realisering van de verbetering van de verkeersontsluiting Rucphen is reeds vastgelegd in diverse beleidsvelden (Verkeer en vervoer, woon- en leefmilieu, natuur en ruimtelijke ordening) en de daaraan verbonden beleidsstukken en wet- en regelgeving.
- Algemeen geldt het uitgangspunt dat verkeersveilige en goede ontsluiting van het stedelijk gebied wordt voorgestaan, zowel op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.
- Thans vindt, na afgewogen studie en politieke besluitvorming, vertaling plaats van het beleidsvoornemen te komen tot een verbeterde ontsluitingsstructuur van Rucphen in een concreet bestemmingsplan.
- De gefaseerde ontwikkeling van het project vindt plaats binnen de gestelde randvoorwaarden in de verrichte studie en geformuleerde beleidskaders.
5.2 Verbeelding En Regels
Het initiatief is op de volgende wijze vertaald in het bestemmingsplan. De bestemmingen zijn op de verbeelding aangegeven in overeenstemming met de beoogde functie(s).
- Vooralsnog is in hoofdzaak de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Het beoogde tracé is binnen deze bestemming opgenomen, evenals daarbij behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen en water. Daarnaast zijn de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Natuur' opgenomen aangezien het plangebied enkele van deze geldende bestemmingen doorkruist. Ten aanzien van de compensatie is de bestemming 'Groen - Landschapselement' opgenomen.
- Er is hiermee gekozen voor een algemene bestemmingslegging. Dit biedt ruimte voor enige flexibiliteit bij de aanleg van de weg, onder andere ten aanzien van de exacte positie van geluidswerende voorzieningen, waterberging en landschappelijke inpassing en definitieve profilering. In de onderzoeksresultaten is steeds uitgegaan van het zogenoemde 'worstcase scenario'. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat steeds gewaarborgd, ongeacht de exacte locatie van de as van de nieuwe weg.
- Waarde - Archeologie. Deze bestemming wordt opgenomen wanneer uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het nodig is de potentiële archeologische waarde van de gronden veilig te stellen.
- Conform het geldende bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie c' opgenomen.
Door de gekozen methodiek is het gewenste ruimtelijke eindbeeld zo goed mogelijk op de verbeelding weergegeven en is ruimte voor de benodigde flexibiliteit. De dubbelbestemming dient daarbij ter borging van de aan de gronden toegekende en aanwezige waarden.
5.3 Milieu En Overige Sectorale Aspecten
Een van de uitgangspunten die ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid is de planologische haalbaarheid. Deze dient te worden aangetoond met de toets aan de verschillende sectorale wettelijke vereisten. Het betreft met name de verschillende milieuaspecten.
De ontwikkeling is vanuit de milieutechnische kant onderzocht en onderbouwd. In hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording zijn de conclusies van deze onderzoeken verwoord. In de Bijlagen bij toelichting zijn de volledige onderzoekrapportages opgenomen.
5.4 Conclusie
Op basis van de voorgaande hoofdstukken en de korte concluderende samenvatting in de paragrafen 5.1, 5.2 en 5.3 wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de realisering van het deeltracé C/Zuid
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
In hoofdstuk 6 wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe dit de inhoud van het bestemmingsplan regelt.
- In paragraaf 6.1 wordt de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan aangegeven.
- In paragraaf 6.2 wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
- Ten slotte wordt in paragraaf 6.3 aangetoond dat het bestemmingsplan handhaafbaar is.
6.1 Bestemmingsmethodiek
6.1.1 Digitale uitwisselbaarheid Ruimtelijke Plannen
Het bestemmingsplan voldoet aan de laatste richtlijn ten aanzien van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Hiermee worden alle plannen in Nederland standaard ten aanzien van de vorm. Met het opstellen van het plan onder de nieuwe Wro en Bro wordt het bestemmingsplan ook digitaal toegankelijk.
6.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Het doel van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. De terminologie in dit bestemmingsplan is conform de Wabo.
6.1.3 Opbouw van het plan
Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft op zichzelf geen rechtskracht, maar heeft een belangrijke functie omdat hierin de nagestreefde beleidsdoelen zijn verwoord en waarin een interpretatie van de regels en verbeelding is opgenomen.
Digitale raadpleging
Op de gemeentelijke website of www.ruimtelijkeplannen.nl kan het digitale bestemmingsplan worden bekeken. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm vanzelf naar de relevante delen van het bestemmingsplan 'doorverwezen'.
Analoge raadpleging
Ondergrond
Op de verbeelding is in de ondergrond de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen) weergegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van een zo actueel mogelijk digitaal bestand. Op deze ondergrond zijn vlakken getekend waarin door middel van hoofdletters (bijvoorbeeld V van Verkeer) is aangegeven welke bestemming ter plaatse zal gaan gelden.
Bestemmingen
De bestemmingen zijn in dit bestemmingsplan met een hoofdletter (bijvoorbeeld V voor Verkeer) aangeduid. De 'bestemmingen' corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels). In het renvooi is daarbij dezelfde volgorde aangehouden als in het betreffende hoofdstuk.
Aanduidingen en renvooi (analoog plan)
De betekenis van alle aanduidingen (cijfers en letters) wordt verklaard in het renvooi, een overzicht met verklaring van de aanduidingen op de verbeelding. Dit renvooi is voor zover nodig en wat betreft de aanduidingen opgesplitst in:
- gebiedsaanduidingen;
- functieaanduidingen;
- maatvoeringaanduidingen.
Leeswijzer
Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve de op de verbeelding aangebrachte aanduiding te worden bekeken, het renvooi te worden geraadpleegd voor het kiezen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden gelezen. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van en bebouwing op een perceel.
6.1.4 Wijze van bestemmen
Vertaling naar planregels en verbeelding
De bestemmingen zijn op de verbeelding aangegeven in overeenstemming met de beoogde functie(s).
- In hoofdzaak is sprake van de bestemming 'Verkeer'. Het beoogde tracé is binnen deze bestemming opgenomen, evenals daarbij behorende voorzieningen, zoals groen en water.
- De algemene bestemming 'Verkeer' betekent dat bij aanleg en realisering van het project nog enige flexibiliteit mogelijk is met betrekking tot onder andere positie van geluidswerende voorzieningen, waterberging en landschappelijke inpassing en de definitieve profilering.
- De bestemming 'Waarde - Archeologie' Deze bestemming wordt opgenomen wanneer uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het nodig is de potentiële archeologische waarde van de gronden veilig te stellen.
Flexibiliteitsregels
In de regels zijn verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het bevoegd gezag dan wel het college van burgemeester en wethouders. In alle gevallen gaat het om afwijkingsmogelijkheden van in de bestemmingsregels opgenomen regels. Indien een van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden voor het gemeentebestuur. Dat wil zeggen, dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid één of meerdere afwegingscriteria (voorwaarden) opgenomen.
6.2 Bestemmingsregeling
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels, bevat de inleidende regels.
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de in paragraaf 6.1 genoemde bestemmingen.
- Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, regels.
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat tot slot de overgangsregels en slotregel.
Hierna worden alle planregels kort nader toegelicht.
6.2.1 Inleidende regels (Hoofdstuk 1)
Artikel 1 Begrippen
Voor de begrippen is gebruikgemaakt van de standaardregels uit de SVBP2012. In dit artikel worden uitsluitend de begrippen gedefinieerd die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen zijn alfabetisch geordend.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogtematen en andere maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen en op welke wijze deze moeten worden gemeten.
6.2.2 Bestemmingsregels (Hoofdstuk 2)
Artikel 3 Bedrijf
Aan de noordzijde van het plangebied wordt het bedrijfsperceel van het daar gevestigde bedrijf doorkruist. Om er zeker van te zijn dat het bedrijf niet in haar mogelijkheden wordt beperkt zijn de geldende regels voor dit bedrijfsperceel in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Ter plaatse zijn bedrijven in de milieucategorie tot 3.2 toegestaan. Binnen het bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen worden opgericht. Omdat het niet wenselijk is dat op het perceel een nieuwe bedrijfswoning wordt gerealiseerd, is de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen.
Artikel 4 Groen - Landschapselement
Het plangebied doorkruist tevens enkele geldende groenbestemmingen. Daarnaast worden binnen het plangebied enkele compenserende maatregelen getroffen die binnen de bestemming 'Groen - Landschapselement' moeten worden gerealiseerd. Hiervoor is de aanduiding 'compensatie' opgenomen. In de bijlagen bij de regels is vervolgens het landschapsplan opgenomen in Bijlage2. In de regels is vastgelegd dat binnen drie jaar na inwerkingstreding worden van het bestemmingsplan de compensatie zoals is opgesteld in het landschapsplan dient te zijn gerealiseerd en instand moet worden gehouden.
Artikel 5 Natuur
De nieuwe ontsluitingsweg doorsnijdt een deel van het defensieterrein. Na doorsnijding blijft een klein restperceel over. Dit perceel grenst aan een perceel dat in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Natuur heeft. In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor dit perceel de bestemming natuur opgenomen. Binnen deze bestemming zijn geen bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van natuurrealisatie of ten behoeve van privacy, in verband met de ligging van de nieuwe weg ten opzichte van de ten oostelijk gelegen woning.
Artikel 6 Verkeer
De beoogde weg krijgt de bestemming Verkeer. De aansluitingen op de bestaande infrastructuur zijn eveneens opgenomen binnen deze bestemming. Bijbehorend groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, keervoorzieningen en geluidwerende voorzieningen zijn eveneens mogelijk binnen deze bestemming.
Gebouwen mogen een oppervlakte hebben van 15 m² en ten hoogste 3,5 m hoog zijn. Verder zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. De maximum hoogte van deze bouwwerken bedraagt:
- antennes: maximaal 5 m;
- openbare nutsvoorzieningen: maximaal 3,5 m;
- masten: maximaal 8 m;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: maximaal 4 m.
6.2.3 Algemene regels (Hoofdstuk 3)
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaar wisselen.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In artikel 5 is de mogelijkheid opgenomen voor burgemeester en wethouders nadere eisen te stellen. De nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is het verboden gronden, gebouwen en bouwwerk, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie is eveneens uitgesloten.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Conform het geldende bestemmingsplan geldt voor een groot deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie c'. Deels geldt ook de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie b' Aangezien er geen aanleiding bestaat om deze aanduidingen te laten vervallen, is deze in onderhavig bestemmingsplan overgenomen.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Voor een aantal, ondergeschikte, afwijkingen van bouwen en/of gebruik ten opzichte van de planregels kunnen burgemeester en wethouders met dit artikel bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
Via de algemene flexibiliteitsregels zijn afwijkingen van de bestemmingen of de bestemmingsgrenzen toelaatbaar te stellen. Overigens geldt ook hier dat deze regels als algemene regel gelden voor alle bestemmingen. Daar waar in de bestemmingsregels een specifieke regeling is getroffen voor het vergroten van bestemmingsvlakken, bouwvlakken, kan geen gebruik worden gemaakt van deze algemene regel.
6.2.4 Overgangs- en slotregels (Hoofdstuk 4)
Artikel 15 Overgangsrecht
De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet.
Deze regels zijn opgenomen in het Bro en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.
Artikel 16 Slotregel
De regels worden als genoemd in dit artikel (Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid) aangehaald.
6.3 Handhaafbaarheid
Nadat het plan eenmaal is vastgesteld zal er voldoende aandacht besteed dienen te worden aan de handhaving van de regels van het plan. Het handhaven door een gemeente is zowel van belang voor de rechtszekerheid van de burger als de geloofwaardigheid van de gemeente. Ook bij de planvoorbereiding is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan de handhaving. Zo moeten er in het plan geen regels worden opgenomen die niet te handhaven zijn.
In verband met de rechtszekerheid legt dit bestemmingsplan de beoogde situatie juridisch vast. Daarnaast zijn in het kader van flexibiliteit (beperkte) bevoegdheden tot afwijking of wijziging opgenomen. Deze flexibiliteitbepalingen vloeien voort uit de in het Handboek digitale bestemmingsplannen Gemeente Rucphen en de bijbehorende modelregels van de gemeente gemaakte beleidskeuzes.
Om vast te stellen of het bestemmingsplan ook in de toekomst blijft voldoen aan de gestelde eisen speelt nazorg een belangrijke rol. Periodieke toetsing van het bestemmingsplan aan nieuwe ontwikkelingen is daarbij noodzakelijk. Daarnaast is met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening de plicht ontstaan dat het bestemmingsplan een keer in de 10 jaar wordt herzien. Ook dit draagt bij aan het actueel houden van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Onderzoek
Het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Omleiding Tracé Zuid voorziet in het realiseren van deeltracé C, zoals opgenomen in het voornemen te komen tot een verbeterde ontsluitingsstructuur van Rucphen. De gemeenteraad stelt krediet beschikbaar voor de te verwachten kosten gemoeid met de aanleg van de deeltracé C/Zuid. Het betreft hier zowel de verwervingskosten, de te verwachten planschaderisico's als de civieltechnische kosten. Het vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening is voor deze ontwikkeling niet nodig.
Het gebied van de randweg is deels reeds in eigendom bij de gemeente Rucphen. Enkele gronden zijn inmiddels ook verworven. Met andere grondeigenaren is de gemeente in gesprek. De aankoop van de noodzakelijke gronden is geraamd en past binnen de begroting die door de gemeente voor dit tracé is opgenomen.
De aanleg van Tracé zuid kan plaatsvinden binnen het meerjaren investeringprogramma en de reeds door de gemeenteraad beschikbaar gestelde kredieten van de omleiding Rucphen/Sprundel/St. Willebrord.
Het te voteren krediet is voor wat betreft de verwervingskosten gebaseerd op een volledige schadeloosstelling in de zin van de Onteigeningswet.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het project economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Overleg
Resultaten overlegprocedure
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de onderstaande overlegpartners:
- Waterschap Brabantse Delta;
- Brandweer Midden- en West-Brabant, bureau veiligheid;
- Provincie Noord-Brabant;
- Gemeente Zundert.
Vanuit de overlegpartners zijn een aantal reacties ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Inspraak en overleg. Deze is opgenomen in de bijlage bij de toelichting.
8.2 Inspraak
Resultaten inspraakprocedure
Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft, in overeenstemming met de gemeentelijke Inspraakverordening, de inspraakprocedure doorlopen. Het voorontwerpbestemmingsplan en de daarbij behorende stukken zijn daarbij digitaal beschikbaar gesteld op de gemeentelijke website en www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode zijn diverse inspraakreacties binnengekomen. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Inspraak en overleg welke is opgenomen in Bijlage 16 bij de toelichting.
8.3 Ontwerpbestemmingsplan
In het kader van de wettelijke procedure wordt het bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder een zienswijze indienen op het bestemmingsplan. Na afloop van de periode zullen de binnengekomen zienswijzen worden samengevat en beantwoord.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Industrie
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Industrie
Bijlage 2 Compensatieplan
Bijlage 1 Memo Verkeersafwikkeling
Bijlage 1 Memo verkeersafwikkeling
Bijlage 2 Bodemonderzoek Tracédeel C
Bijlage 2 Bodemonderzoek Tracédeel C
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Natuurtoets
Bijlage 5 Overzichtstekening Te Compenseren Natuur
Bijlage 5 Overzichtstekening te compenseren natuur
Bijlage 6 Herbebossingslocaties Langs Tracé
Bijlage 6 Herbebossingslocaties langs tracé
Bijlage 7 Landschappelijke Inpassing En Compensatie
Bijlage 7 Landschappelijke inpassing en compensatie
Bijlage 8 Quickscan Flora- En Fauna
Bijlage 8 Quickscan flora- en fauna
Bijlage 9 Aanvullend Onderzoek Soortenbescherming
Bijlage 9 Aanvullend onderzoek soortenbescherming
Bijlage 10 Mitigerende Maatregelen Paarverblijven
Bijlage 10 Mitigerende maatregelen Paarverblijven
Bijlage 11 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 11 Aanvullend ecologisch onderzoek
Bijlage 12 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 12 Archeologisch vooronderzoek
Bijlage 13 Archeologisch Vervolgonderzoek
Bijlage 13 Archeologisch vervolgonderzoek
Bijlage 14 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 14 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 15 Toelichting Waterhuishouding
Bijlage 15 Toelichting waterhuishouding
Bijlage 16 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 16 Nota Inspraak en Overleg
Bijlage 17 Vormvrije M.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 17 Vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 18 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 18 Onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 19 Besluit Provincie Herbegrenzing Nnb
Bijlage 19 Besluit provincie herbegrenzing NNB