Rijksweg-Zuid 51 te Rucphen
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Ontwerp op 12-07-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020, Rijksweg-Zuid 51 te Rucphen' met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0071-ON01 van de gemeente Rucphen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;
1.6 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bed and breakfast
een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf (maximumverblijfsduur zes aaneengesloten nachten) met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis. Hieronder wordt niet verstaan een overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Aanverwante voorzieningen, zoals speeltuintjes, stallingen, detailhandel, horeca en dergelijke zijn niet toegestaan;
1.10 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis daaronder niet begrepen;
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, een agrarisch bedrijf, een kantoor, een detailhandelsvoorziening, een horecavoorziening, een maatschappelijke voorziening, een voorziening voor cultuur en ontspanning, een dag- of verblijfsrecreatieve voorziening of een sportvoorziening;
1.12 bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie;
1.13 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.14 bergbezinkbassin
ondergrondse voorziening om rioolwater te laten bezinken;
1.15 beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van bedrijvigheid waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door de bewoner van de woning als ondergeschikte activiteit in de woning of in een bijbehorend bouwwerk bij de woning wordt uitgeoefend;
1.16 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, mits dat bouwwerk legaal tot stand is gekomen, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, mits dat gebruik legaal tot stand is gekomen, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 boringsvrije zone
gebied rondom een waterwingebied waar zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken een aaneengesloten, slecht doorlaatbare kleilaag bevindt;
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 cultuurhistorische waarden en kenmerken
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder tevens internetbedrijven worden verstaan waarbij producten ter plaatse bezichtigd, geretourneerd en/of afgehaald kunnen worden;
1.29 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en paardrijden;
1.30 extensief recreatief medegebruik
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met inbegrip van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair;
1.31 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.34 geluidsbelasting vanwege het wegverkeer
de gemiddelde geluidsbelasting over de dag-, avond- en nachtperiode (Lden) uitgedrukt in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.35 glastuinbouwbedrijf
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen of in permanent aanwezige tunnels met een hoogte van 1,5 m of meer;
1.36 hobbymatig houden van paarden
het niet bedrijfsmatig houden van paarden, zodat er geen sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, en niet is gericht op het generen van winst;
1.37 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.38 kunstwerken
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;
1.39 kwetsbaar object
onder een kwetsbaar object worden verstaan:
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- b. gebouwen bestemd voor verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 4. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlakte van meer dan 1.500 m2;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlakte meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal brutovloeroppervlakte van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.40 landschapselementen
ecologische, cultuurhistorische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha;
1.41 landschappelijke inpassing
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden, om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing en/of gebruik die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap;
1.42 landschappelijke waarden en kenmerken
gebruikswaarde, natuurwaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;
1.43 LPG-doorzet
de doorzet van LPG in m3 per jaar;
1.44 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.45 nevenactiviteit
een ondergeschikte activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend;
1.46 normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten in lijn met de bestemming dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehandhaafd;
1.47 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.48 ondergeschikte detailhandel
detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie, een en ander tot een maximum van 20% van de totale omzet en/of maximaal 20% van het totale bedrijfsoppervlak met een maximum winkelvloeroppervlak (WVO) van 100 m2;
1.49 overkapping ten dienste van het bedrijf
een overkapping die ten dienste staat van de uitoefening van een bedrijf, een agrarisch bedrijf, een kantoor, een detailhandelsvoorziening, een horecavoorziening, een maatschappelijke voorziening, een voorziening voor cultuur en ontspanning, een dag- of verblijfsrecreatieve voorziening of een sportvoorziening;
1.50 paardenbak
een niet overdekt en al dan niet omsloten terrein, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, voor het africhten, trainen en berijden van paarden en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.51 pantry
kleine keuken voorzien van onder andere warm en koud water, de mogelijkheid tot zetten koffie/thee, aanwezigheid van een koelkast, koffieautomaat etcetera; een pantry is niet bedoeld om maaltijden te bereiden middels fornuizen of kookplaten;
1.52 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.53 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.54 recreatie
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier;
1.55 recreatiewoning
een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning. Onderbouwen dan wel onderkelderen van een dergelijk gebouw is niet toegestaan;
1.56 ruimtelijke kwaliteitsverbetering
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
1.57 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.58 slopen
het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken;
1.59 straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.60 theeschenkerij
kleinschalige dagrecreatieve horecavoorziening (inclusief terras) die uitsluitend tot hoofddoel heeft het tegen betaling verstrekken van niet-alcoholische dranken en kleine gerechten; het gebruik van ruimten voor feesten en partijen vallen hier niet onder;
1.61 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.62 veehouderij
een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren, nader te onderscheiden in:
- a. intensieve veehouderij: een veehouderij met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en waarvan de productie (nagenoeg) niet afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel, zoals een rundveemesterij, een varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier- of geitenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
- b. niet-intensieve veehouderij: een veehouderij waarvan de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel, in die zin dat het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij;
en tevens nader te onderscheiden in:
- c. grondgebonden veehouderij: een veehouderij die voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;
- d. niet-grondgebonden veehouderij: een veehouderij die niet voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de (interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;
1.63 volumineuze goederen
goederen die vanwege hun omvang een grote oppervlakte nodig hebben voor de uitstalling, zoals goederen in bouw- en doe-het-zelf producten, automobielen, motorfietsen, boten, caravans, en dergelijke;
1.64 voorgevel
de gevel van een gebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.65 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
1.66 weg
als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.67 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen of in de regels bepaalde afstands- en hoogtematen maximaal 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Groen - Landschapselement
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 5 Leiding - Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat overeenkomstig de andere bestemmingen wordt gebouwd, met dien verstande dat:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. de veiligheid van de waterleiding niet mag worden geschaad;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
5.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het verwijderen van de dubbelbestemming 'Leiding - Water', indien de betreffende leiding als zodanig niet meer in gebruik is en/of niet meer in gebruik mag worden genomen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 en 4) mogen op of in deze gronden geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, waarbij de verstoorde oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en/of gebruik wordt gemaakt van de diepte van de bestaande fundering zonder daarbij de bestaande fundering dieper uit te graven;
- b. gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 3' met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming gebouwen, dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits de indiener bij de omgevingsvergunning- aanvraag ter beoordeling een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige die hiervoor gecertificeerd is conform de Erfgoedwet, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- 1. indien dit een gravend archeologisch onderzoek betreft, het verplicht is om een Programma van Eisen conform de vigerende KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag, en;
- 2. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;
- 3. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
- 4. geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad.
- b. In de situatie als bedoeld in lid 6.3 sub a, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
- c. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door het bevoegd gezag van de gemeente Rucphen.
6.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergronds bouwen
8.2 Bestaande afstanden en andere maten
8.3 Nadere eisen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Algemene gebruiksregels
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 5 bedoelde gronden en bouwwerken:
- a. te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving;
- b. te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven voor een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
- c. te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven ten behoeve van de productie, opslag, stalling en dumping van:
- 1. een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet;
- 2. grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet.
9.2 Voorwaardelijke verplichtingen
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Geluidzone - luchtvaart 48 dB(A) Lden
10.2 Luchtvaartverkeerzone - 2
10.3 Milieuzone - boringvrije zone
10.4 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
10.5 Veiligheidszone - lpg
10.6 Veiligheidszone - luchtvaart
10.7 Vrijwaringszone - obstakelbeheerzone
10.8 Vrijwaringszone - weg
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten,percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%, met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan voor de vergroting van de inhoud van woningen en bedrijfswoningen en voor de vergroting van de oppervlakte van recreatiewoningen, en enkel in de gevallen waarbij is aangetoond dat afwijking noodzakelijk is:
- 1. ten gevolge van de technische eisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit; of
- 2. in verband met een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning; of
- 3. ter optimalisering van de bedrijfsvoering;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 m bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-/ontvangstinstallaties en/of sirenemasten wordt verhoogd tot maximaal 40 m;
- d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
met dien verstande dat:
- 1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- 3. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad.
11.2 Kleinere afstand van bouwwerken tot de weg
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de minimale afstand van bouwwerken tot de as van de weg zoals voorgeschreven in hoofdstuk 2, met dien verstande dat
- a. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 9 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregels
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020, Rijksweg-Zuid 51 te Rucphen'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Rijksweg-Zuid 51 te Rucphen is al geruime tijd Machinehandel Jansen B.V. gevestigd. Het bedrijf is gespecialiseerd in de wereldwijde in- en verkoop van nieuwe en gebruikte grondverzet- en wegenbouwmachines. Op de locatie is dan ook een ruim assortiment aan gebruikte en nieuwe machines te vinden.
Door de toenemende diversiteit aan machines is de voorraad in de loop der jaren gegroeid en is het bedrijventerrein onvoldoende van omvang gebleken om alles op een veilige manier te kunnen stallen. Daarnaast is er door de vernieuwing van het machinepark is er sprake van steeds nieuwere machines, welke zijn voorzien van de nodige computers, sensoren en elektronica en hierdoor gevoeliger zijn voor vocht.
Gelet op bovenstaande situatie en behoefte, is de wens van de initiatiefnemer dan ook om een deel van het perceel kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie U, nummer 1479 (tevens in eigendom) definitief bij het bedrijfsterrein te betrekken. Daarnaast is het voornemen een goed geïsoleerde bedrijfsruimte te bouwen ten behoeve van de opslag en het verkoopgereed maken van (vochtgevoelige) machines.
De gewenste ontwikkelingen zijn niet realiseerbaar binnen de kaders van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, derhalve is voorliggend bestemmingsplan opgesteld waarmee de gewenste ontwikkelingen mogelijk gemaakt kunnen worden.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het bedrijfsterrein van Machinehandel Jansen B.V. is gelegen aan de Rijksweg-Zuid 51 te Rucphen, direct ten zuiden van de A58, afslag 21. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Ruchpen, sectie U, nummers 708 en 709 en een gedeelte van het perceel nummer 1479 (kadastrale aanduidingen: RPN00-U-708, RPN00-U-709 en RPN00-U-1479).
Figuur 1.1 Ligging en begrenzing van het plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 16 december 2020 vastgesteld door gemeenteraad van Rucphen.
De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Bedrijf' en ter plaatse van het perceel RPN00-U-1479 als 'Agrarisch met waarden - Natuur'. Ten behoeve van de instandhouding, bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem is een groot deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (kruisarcering). Het gehele bestemmingsvlak 'Bedrijf' is voorzien van een bouwvlak waaraan de volgende aanduidingen en maatvoeringen zijn gebonden:
- Functieaanduiding: bedrijfswoning;
- Functieaanduiding: detailhandel volumineus;
- Functieaanduiding: verkooppunt motorbrandstoffen met lpg;
- Maatvoering: maximum bebouwd oppervlak: 220 m2;
- Maatvoering: maximum bouwhoogte 8 m en maximum goothoogte 4,5 m.
Ter hoogte van het plangebied zijn daarnaast de volgende gebiedsaanduidingen van toepassing:
- geluidzone - luchtvaart 48 dB(A) Lden;
- luchtvaartverkeerzone - 2;
- milieuzone - boringsvije zone;
- milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied;
- overige zone - waarde archeologie 3;
- veiligheidszone - lpg;
- veiligheidszone - luchtvaart;
- vrijwaringszone - obstakelbeheerzone;
- vrijwaringszone - weg.
In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingplan weergeven.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020'
Toets bestemmingsplan
Onderhavig planvoornemen voorziet in de uitbreiding van de bestemming 'Bedrijf' ter plaatse van het als 'Agrarisch met waarden - Natuur' bestemde gebied (binnen het plangebied). Hoewel dit deel van het plangebied in de feitelijke situatie al in gebruik is door het bedrijf, is het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten hier conform het vigerend bestemmingsplan niet toegestaan. Met de beoogde bestemmingswijziging wordt de feitelijke situatie daarmee gelegaliseerd.
Naast het uitbreiden van het bedrijfsterrein is ook het voornemen om ter plaatse van het plangebied een bedrijfsruimte met een oppervlakte van circa 1.600 m2 te realiseren. De oppervlakte van de beoogde bedrijfshal overschrijdt daarmee het maximaal toegestane bebouwde oppervlak. Daarnaast is de bedrijfsruimte voor een deel voorzien ter plaatse van het als 'Agrarisch met waarden - Natuur' bestemde perceel (RPN00-U-1479) waar geen bouwmogelijkheden voor het oprichten van een bedrijfshal aanwezig zijn.
Het vigerende bestemmingsplan kent geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden die toereikend genoeg zijn voor onderhavig planvoornemen. Om de realisatie van het planvoornemen mogelijk te maken is daarom besloten om voorliggend bestemmingsplan in procedure te brengen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en landschap komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 komen respectievelijk de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Het voornemen van de initiatiefnemer is om het deel van het perceel RPN00-U-1479 definitief bij het terrein van het bedrijf te betrekken. Het betreffende perceel is in eigendom van de initiatiefnemer en door de groei van het machinepark rond omstreeks 2016 bij het bedrijfsterrein betrokken. Conform het vigerende bestemmingsplan is het uitvoeren van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten hier echter niet toegestaan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de ter plaatse vigerende bestemming gewijzigd van 'Agrarisch met waarden - Natuur' naar 'Bedrijf', waarmee de bestaande situatie planologisch wordt gelegaliseerd.
Figuur 2.1 Kaartweergave bedrijfsterrein in de beoogde nieuwe situatie
Naast de uitbreiding van het bedrijfsterrein is het voornemen om goed geïsoleerde bedrijfsruimte op het terrein te realiseren ten behoeve van de opslag en het verkoopgereedmaken van (vochtgevoelige) machines. Deze bedrijfsruimte is voorzien op de percelen RPN00-U-709 en RPN00-U-1479 en heeft een omvang van circa 64 x 25 meter met een hoogte van 8 meter en is, vanuit het oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaamheid, volledig voorzien van zonnepanelen. Voor wat betreft de positionering van de bedrijfsruimte op het terrein is rekening gehouden met de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen aanduiding 'vrijwaringszone - weg'.
Figuur 2.2 3D-impressies bedrijfsterrein en bedrijfshal in de beoogde nieuwe situatie
Verkeer en parkeren
Machinehandel Jansen B.V. betreft een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf gelegen in het buitengebied van de gemeente Rucphen. Het bedrijfsterrein is in de bestaande situatie volledig verhard en wordt met name gebruikt ten behoeve van de opslag van grondverzet- en wegenbouwmachines. Het bedrijfsterrein fungeert daarmee in feite als een grote parkeerplaats voor deze machines. Voor het parkeren van auto's kan eveneens gebruik worden gemaakt van het bedrijfsterrein.
In de bestaande situatie is er geen sprake van een grote parkeerdruk of parkeeroverlast. De uitbreiding van het bedrijfsterrein heeft feitelijk gezien al plaatsgevonden, met voorliggend bestemmingsplan wordt enkel de bestemming ter plaatse omgezet. Als gevolg van de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan zal de parkeerbehoefte van het bedrijf naar verwachting niet toenemen ten opzichte van de bestaande situatie.
Het bedrijfsterrein is gelegen direct ten zuiden van de rijksweg A58, ter hoogte van afslag 21. Het merendeel van de verkeersbewegingen vanuit het bedrijf zal vanaf de Rijksweg-Zuid richting het zuiden naar de Rucphenseweg rijden om vervolgens de A58 op te gaan. Als gevolg van de uitbreiding van het bedrijfsterrein zal de verkeersgeneratie van het bedrijf naar verwachting niet onevenredig toenemen.
De uitbreiding van het bedrijfsterrein heeft feitelijk al plaatsgevonden, De verkeersgeneratie als gevolg van de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan zal naar verwachting geen belemmering vormen voor de verkeersafwikkeling.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.
Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonden steden en regio's
- 4. Toekomstig bestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op onderhavige ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebied (Rarro, geconsolideerde versie d.d. 1 december 2020)
Beoordeling en conclusie
Zoals te zien is in bovenstaand figuur is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter ten opzichte van het NAP. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Rucphen 2020' is deze maximale bouwhoogte gewaarborgd middels de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone -obstakelbeheerzone'.
In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.
Voor het projectgebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. Er dient sprake te zijn van een obstakelvij (start- en landings)vlak. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 2' mag de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van 9,14 m en 54,14 m boven NAP. De beoogde nieuwe bebouwing overschrijdt deze maat niet.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Bij toepassing van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing, dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
- 1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- 2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- 3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- 4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
- 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
Beoordeling
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Onderhavige ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein ter plaatse van een als 'Agrarisch met waarden - Natuur' bestemd perceel en de bouw van een bedrijfsruimte ter grootte van 1.600 m2. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de bestemming gewijzigd naar 'Bedrijf' en wordt de bouw van een nieuwe bedrijfsruimte mogelijk gemaakt. Zowel de uitbreiding van het bedrijfsterrein als de bouw van de bedrijfsruimte is te omschrijven als een stedelijke ontwikkeling.
2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Op basis van jurisprudentie wordt geconcludeerd dat voor ontwikkelingen die voorzien in de uitbreiding van een bedrijfsterrein in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. In onderhavig planvoornemen bedraagt de uitbreiding van het bedrijfsterrein circa 2.070 m2, derhalve is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van Machinehandel Jansen B.V. omvat Rucphen en de omgeving. Hoewel het bedrijf ook internationaal actief is komen veel werknemers uit de omgeving en ook veel klandizie komt uit de regio. Het bedrijf is daarmee gebonden aan de locatie. Gezien de aard en omvang van onderhavig planvoornemen is regionale afstemming niet noodzakelijk.
3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Door de uitbreiding van het machinepark is het bestaande bedrijfsterrein van onvoldoende omvang gebleken om alle machines op een veilige wijze te kunnen stallen. Omstreeks 2016 is daarom een deel van het perceel RPN00-U-1479, wat tevens in eigendom is van de initiatiefnemer, in gebruik genomen door het bedrijf. De feitelijke uitbreiding van het bedrijfsterrein heeft derhalve al plaatsgevonden. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de bestemming ter plaatse gewijzigd naar 'Bedrijf' waarmee de bestaande situatie planologisch wordt ingepast.
Door de continue vernieuwing van het machinepark beschikt het bedrijf over steeds meer nieuwere machines die zijn uitgerust met de nodige computers, sensoren en elektronica. Deze nieuwere machines zijn hierdoor gevoeliger voor vocht, het langdurig buiten stallen van deze machines kan hierdoor schadelijk zijn. De bouw van een goed geïsoleerde bedrijfsruimte waar de nieuwere machines op een veilige wijze kunnen worden gestald is hierdoor noodzakelijk.
Vanuit het oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaamheid word de bedrijfsruimte volledig voorzien van zonnepanelen. Daarnaast zal er een landschappelijke inpassing van het bedrijfsterrein plaatsvinden door de realisatie van een groenstrook van circa 1.000 m2 bestaande uit bomenrijen en bosschages.
4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied
Het plangebied aan de Rijksweg-Zuid 51 is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied.
5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
Het bedrijf is al ruim veertig jaar gevestigd op de huidige locatie. Het stallen van het uitgebreide machinepark neemt veel ruimte in beslag, deze benodigde ruimte is niet of zeer beperkt beschikbaar in het bestaand stedelijk gebied. De ligging naast de A58 is daarnaast van belang voor de goede bereikbaarheid van het bedrijf voor vrachtverkeer van en naar de locatie.Het bedrijf is daarmee gebonden aan de locatie.
Conclusie
Uit de bovenstaande beoordeling wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De nieuwe Omgevingswet (welke naar verwachting 1 januari 2023 in werking zal treden) bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:
- 1. Werken aan de Brabantse energietransitie;
- a. Doel 2050: 100% duurzame energie, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.
- b. Doel 2030: ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 en ten minste 50% duurzame energie.
- 2. Werken aan een klimaatproof Brabant;
- a. Doel 2050: Brabant is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
- b. Doel 2030: Brabant handelt al sinds 2020 klimaatbestendig en waterrobuust; in 2030 zijn de eerste grote gebiedsopgaven daartoe al gerealiseerd.
- 3. Werken aan de slimme netwerkstad;
- a. Doel 2050: Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.
- b. Doel 2030: Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.
- 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie;
- a. Doel 2050: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.
- b. Doel 2030: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. We werken aan een circulaire economie door duurzamer om te gaan met de beschikbare grondstoffen en natuurlijke bronnen. We verminderen daartoe samen met maatschappelijke partners het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) volgens de landelijke afspraken met 50%.
- c. De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de (planologische) uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein en de mogelijkheid om ter plaatse een nieuwe bedrijfsruimte te realiseren. De voorgenomen ontwikkelingen zijn gewenst om zo de machines van het bedrijf op een veilige wijze te kunnen stallen. Door het bedrijfsterrein landschappelijk in te passen wordt er geen afbreuk gedaan aan de landelijke omgeving en past het voornemen binnen de omgevingsvisie.
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale omgevingsvisie en doet niet af aan de waarden die de omgevingsvisie beoogd te beschermen.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV)
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim Omgevingsverordening (IOV). Deze Omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim Omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim Omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Figuur 3.2 Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 15 april 2022)
Beoordeling
Onderhavig planvoornemen voorziet in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie in het Landelijk gebied.
Artikel 3.71 Bestaande niet-agrarische functie in Landelijk gebied
Op basis van artikel 3.71 onder c. van het IOV kan een bestemmingsplan voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
- 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
- 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
- 3. hoe de uitbreiding bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in Landelijk gebied.
De beoogde uitbreiding van het bestaande bedrijfsterrein en de bouw van een nieuwe bedrijfshal betreft een ontwikkeling van relatief kleine aard en omvang. De effecten op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied zijn toegelicht in hoofdstuk 4 van voorliggend bestemmingsplan. Het slopen van overtollig en leegstaand vastgoed in het landelijk gebied is niet van toepassing in onderhavig plan. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld welke middels een voorwaardelijke verplichting in de planregels is geborgd.
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in landelijk gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. In de toelichting van het bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
- a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
- b. de afspraken uit het regionaal overleg worden nagekomen.
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan de volgende aspecten omvatten:
- a. de landschappelijke inpassing van bebouwing, voor zover expliciet vereist op grond van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant;
- b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
- c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
- d. het wegnemen van verharding;
- e. het slopen van bebouwing;
- f. de realisering van Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
- g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden;
De uitvoering van kwaliteitsverbetering van het landschap heeft regio West-Brabant in 2014 vastgelegd in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. Deze notitie geeft aan hoe de gemeenten in de regio West-Brabant toepassing geeft aan artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.
Het afsprakenkader biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen. In het afsprakenkader is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van een drietal categorieën:
- Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
- Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief.
- Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.
Onderhavig projectgebied is gelegen in het landelijk gebied 'Verstedelijking afweegbaar'. Conform het afsprakenkader geldt voor stedelijke uitbreiding in zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling een minimale investering in kwaliteitsverbetering van 1% van de totale waardevermeerdering van de grond. Dit bedrag zal worden geïnvesteerd in de landschappelijke inpassing van het plangebied. De uitvoering van de landschappelijke inpassing is middels een voorwaardelijke verplichting verankerd in de planregels van dit bestemmingsplan. Derhalve wordt voldaan aan artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Rucphen
De gemeente Rucphen heeft op 2 november 2022 de "Omgevingsvisie Rucphen" vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Voor het toekomstbeeld van de gemeente Rucphen in 2040 zijn in de omgevingsvisie drie ambities geformuleerd waaraan verschillende doelstellingen zijn gekoppeld:
- 1. Duurzaam samenleven:
- a. Aanpassen van de omgeving aan de veranderende weersomstandigheden;
- b. Vervangen van fossiele brandstoffen door alternatieve energiebronnen;
- c. Verminderen van de afvalproductie en verbetering van afvalscheiding;
- d. Een gezonde en veilige leefomgeving stimuleren
- 2. Ruime mogelijkheden voor werken en vrijetijdsbesteding:
- a. Het ontwikkelen van een gunstig ondernemersklimaat door ondernemers te faciliteren;
- b. Een omgeving die mensen uitnodigt om naar buiten te gaan en te bewegen;
- c. Door samenwerking worden de recreatieve mogelijkheden beter benut en uitgedragen;
- 3. Prettig samenleven:
- a. Versterken van een aantrekkelijke woonomgeving;
- b. Een aantrekkelijke gemeente voor jonge mensen zijn;
- c. De groeiende groep oudere mensen voelt zich thuis in de gemeente;
- d. Woningvoorraad flexibeler maken om sneller te reageren op een veranderende woningbehoefte.
Economische ontwikkeling is op strategisch niveau neergelegd bij de regio West-Brabant. Deze samenwerking is bedoeld om positionering van de regio, coördinatie en belangenbehartiging samen op te pakken en meer voor elkaar te krijgen. Binnen de gemeente Rucphen is de Nijverhei het centrale bedrijventerrein. De gemeente streeft ernaar om het bedrijventerrein zo intensief mogelijk te benutten. Het bedrijventerrein word daarom aan de oostkant met 2,4 hectare uitgebreid om zo ondernemers de ruimte te bieden om te werken aan de continuïteit van hun bedrijf. Binnen de gemeente Rucphen is het vestigen van nieuwe bedrijven buiten het bedrijventerrein niet mogelijk, tenzij het gaat om bedrijvigheid die niet passend is op een bedrijventerrein. Bij uitbreiding van bestaande overige bedrijven heeft verplaatsing naar de Nijverhei de nadrukkelijke voorkeur vanuit de gemeente. De gemeente werkt uitsluitend mee als een nieuwe ontwikkeling past binnen het landschap.
Beoordeling en conclusie
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het deel van perceel RPN00-U-1479 definitief bij het bedrijfsterrein van Machinehandel Jansen B.V. betrokken en wordt tevens de bouw van een nieuwe bedrijfsruimte mogelijk gemaakt. Een verplaatsing van het bedrijf naar het bedrijventerrein de Nijverhei is niet wenselijk. Machinehandel Jansen B.V. is al meer dan veertig jaar gevestigd op de huidige locatie. De feitelijke uitbreiding van het bedrijfsterrein heeft daarnaast al reeds plaatsgevonden, van verdere uitbreiding van het bedrijfsterrein is geen sprake.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen zal het bedrijfsterrein landschappelijk worden ingepast. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, welke middels een voorwaardelijke verplichting is geborgd in de planregels van voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor het voorgenomen initiatief. De volledige rapportage is als Bijlage 1 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan. Hieronder volgen de conclusies uit het onderzoek.
Verkennend bodemonderzoek
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL).
Tijdens de terreininspectie zijn op het maaiveld, bestaande uit klinkers, diverse olievlekken/oliesporen waargenomen. De olievlekken/oliesporen zijn hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de landbouwmachines/werktuigen welke op de onderzoekslocatie opgeslagen staan. Tijdens uitvoering van het veldwerk zijn er geen olievlekken/ oliesporen onder de klinkers waargenomen.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, zwak grindig, matig fijn tot matig grof zand. De bodem is bovendien zwak humeus. Zintuiglijk blijkt de bovengrond plaatselijk zwak tot matig baksteenhoudend en plaatselijk (boring 04, traject: 0,07-0,4 m -mv) zwak koolashoudend.
Analytisch is de zwak baksteen- en koolashoudende bovengrond (boring 04) licht verontreinigd met lood. De zintuiglijk baksteenhoudende en zintuiglijk schone bovengrond zijn licht verontreinigd met minerale olie. De zintuiglijk schone ondergrond is niet verontreinigd. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Conclusie en advies
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van de verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
Asbest
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk zwak tot matig baksteenhoudende bijmengingen aangetroffen (eenduidig materiaal). Conform bijlage A van de NEN 5725 is baksteen niet verdacht op het voorkomen van asbesthoudend materiaal. Derhalve zijn er op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het "Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie" of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Conclusie
Op basis van het verkennend bodemonderzoek kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geen aanleiding geeft tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.2 Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein en de mogelijkheid voor het bouwen van een bedrijfshal. Er worden derhalve geen nieuwe geluidsgevoelige functies en/of objecten mogelijk gemaakt binnen het plangebied, een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet van toepassing.
Ten aanzien van de ruimtelijke procedure van het voorliggende bestemmingsplan bestaan geen belemmeringen met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.
4.3 Water
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
4.3.1 Watertoets
In het kader van de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied is een watertoets uitgevoerd. Hierin wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. De volledige rapportage van de watertoets is aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 2. Hieronder volgen de meest relevante aspecten en conclusies uit de watertoets.
Beleid
Waterschap Brabantse Delta
Waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5)
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) 'Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving'. In het Waterbeheerprogramma staat hoe het waterschap haar taken in die periode uitvoert. Het waterschap bepaalt hiermee de koers voor de komende zes jaar.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Brabantse Delta met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk dient in 2050 de waterhuishouding in het hele beheergebied toekomstbestendig te zijn. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water. Het waterschap hanteert daarbij drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
- Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt;
- Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan;
- Wat schoon is moet schoon blijven.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO)
Bouw of uitbreiding van woningen, bedrijven of wegen veroorzaken vaak een groei in het verharden van dak en erf. Regenwater dat op stenen of wegen valt, stroomt meestal snel via een riool of een sloot weg. Hoe meer (tuinen van) steen, hoe meer regenwater weg stroomt. Bij hevige buien kan hierdoor wateroverlast ontstaan. Bijvoorbeeld water vanuit het riool op straat, omdat deze het regenwater niet aan kan. Of overstroming van een sloot of beek. Dat geeft dan weer risico’s voor de gezondheid en kan zorgen voor bijvoorbeeld schade in- en rondom huizen. Maar ook in droge perioden zorgt al dat afvoeren voor problemen. Het regenwater krijgt niet meer de tijd om weg te zakken in de bodem en het grondwater aan te vullen. In droge zomers hebben landbouw en natuur dan water te weinig.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO), waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Voorkomen moet worden dat regenwater snel verdwijnt in het riool of in de sloot. Het waterschap gebruikt daarvoor de voorkeursvolgorde voor (schoon) regenwater:
- 1. Opnieuw gebruiken;
- 2. Vasthouden / in laten trekken in de grond;
- 3. Water bergen;
- 4. Afvoeren naar sloten of rivieren;
- 5. Afvoeren naar een riool.
Keur
De keur is een verzameling regels die het waterschap gebruikt om dammen, dijken, sloten, beken, rivieren, gemalen en stuwen te beschermen. Bij werkzaamheden in, met of rondom het water is wet- en regelgeving uit de keur van toepassing.
In de keur van het waterschap is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen (Artikel 3.6 'Verbod afvoer door verhard oppervlak'). De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel 'Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Het verbod uit artikel 3.6 van de keur is van toepassing tenzij:
- Het afkoppelen van het verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
- de toename van het verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;
- de toename van het verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
- De toename van het verhard oppervlak tussen 500 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel.
Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06.
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
- De bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
- Afvoer mag niet meer bedragen dan 2/l/s/ha;
- De afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.
Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 500 m2 of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist. Voor plannen groter dan 10.000 m2 geldt Beleidsregel 13 'Afvoer door toename en afkoppelen van verhard oppervlak'. Op basis van deze beleidsregel zijn plannen met een omvang van meer dan 10.000 m2 vergunningsplichtig en dient een waterhuishoudkundigplan te worden opgesteld conform de onderwerpen zoals genoemd in paragraaf 4.6 van de hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen.
Gemeente Rucphen
Het (hemel)waterbeleid van de gemeente Rucphen is vastgelegd in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). De Rucphense gemeenteraad heeft op 13 december 2017 het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 (vGRP) vastgesteld. Gemeente Rucphen maakt daarnaast onderdeel uit van waterkring 'De baronie en het Samenwerkingsverband Water West-Brabant' (SWWB).
De gemeente Rucphen streeft naar een verbeterde duurzaamheid en een vermindering van de wateroverlast door waterneutraal te bouwen. Bij nieuwbouwplannen dient het hemelwater gescheiden ingezameld te worden en mag niet meer worden aangesloten op het riool. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren waar het kan, bufferen waar mogelijk en als het niet anders kan, dan pas afvoeren.
Projecteffecten
Verhard oppervlak
Het plangebied is volledig in gebruik als opslagterrein voor grondverzet- en wegenbouwmachines, en daardoor voorzien van een klinkerverharding. Ten aanzien van het toekomstig verhard oppervlak wordt de huidige verharding verwijderd en voorzien van een bedrijfshal van 1.600 m2. Kortom de verhardingssituatie blijft ongewijzigd.
Waterbergingsopgave
Het plangebied is in de huidige situatie volledig verhard. In de nieuwe situatie is daardoor geen sprake van een toename in het verhard oppervlak met meer dan 500 m2. Conform het beleid van waterschap Brabantse Delta en de gemeente Rucphen is ten aanzien van de ontwikkeling geen compenserende berging benodigd. Water wordt bij de verdere planuitwerking expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen en op een duurzame wijze verwerkt. In de toekomstige situatie wordt het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) gescheiden van het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) ingezameld en binnen de projectlocatie verwerkt zoals in de huidige situatie het geval is. Binnen het planvoornemen vormt het klimaat adaptief ontwikkelen het uitgangspunt. Er wordt gekeken naar reële mogelijkheden om het afstromend hemelwater (gedeeltelijk) op locatie vast te houden en te infiltreren.
Kwaliteit
Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater ten opzichte van de huidige situatie niet mag verslechteren. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen. Om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood). De emissies vanuit bouwmaterialen worden beperkt door gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.
Riolering
Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater mogelijkerwijs wijzigen. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van de waterhuishouding worden er geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de ruimtelijke procedure van het plan.
4.4 Flora En Fauna
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Natura 2000-gebieden
Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Ook alle grote wateren en de gehele Noordzee behoren tot het NNN. Voor deze gebieden is het Rijk verantwoordelijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land. Het Natuurnetwerk Brabant maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
4.4.1 Ecologische quickscan
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een ecologische quickscan opgesteld. De volledige rapportage van het onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Gebiedsbescherming
In algemene zin kan er door een plan sprake zijn van negatieve gevolgen, op vanuit de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde gebieden. Hieronder wordt beschreven voor welke gebieden er mogelijk sprake is van negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ingrepen op de onderzoekslocatie. Verder wordt beschreven of een vervolgtraject noodzakelijk is en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van vergunningen.
Natura 2000
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld', bevindt zich op circa 13 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied.
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de bouw op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt noodzakelijk geacht. Dit kan in eerste instantie worden onderzocht middels een modelberekening (AERIUS-calculator). In paragraaf 4.5 van voorliggend bestemmingsplan worden de stikstofeffecten van de planvoornemens nader verantwoord.
Natuurnetwerk Nederland
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het betreft de natuurbeheertype droog bos met productie.
Initiatiefnemers van ingrepen binnen of in de directe nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland dienen in Noord-Brabant de effecten van de ingreep op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk te onderzoeken. Gezien de aard van de voorgenomen ingreep zullen de wezenlijke waarden en kenmerken ten opzichte van de oorspronkelijke situatie niet veranderen. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.
Houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.
Wegens het ontbreken van bomen op de onderzoekslocatie, kan het onderdeel houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming buiten beschouwing worden gelaten. Vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
Als gevolg van de voorgenomen ingreep op de onderzoekslocatie kunnen er overtredingen van verbodsbepalingen uit soortbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming optreden. Hieronder wordt beschreven voor welke soorten er sprake is van dreigende overtreding van de Wet natuurbescherming en of met eenvoudige maatregelen overtreding is te voorkomen. Verder wordt beschreven voor welke soorten een vervolgtraject noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat toetsing van de ingreep aan de Wet natuurbescherming op basis van de huidige onderzoeksinspanning niet mogelijk is, en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van ontheffingen
Algemene broedvogels
Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen beginnen, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien de bouwwerkzaamheden binnen het broedseizoen beginnen, kan dit enkel nadat tijdens een broedvogelinspectie is bevestigd dat er geen broedgevallen aanwezig zijn.
Vleermuizen
Alle vleermuissoorten zijn opgenomen in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn, dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd. Vleermuizen worden ook benoemd in Bijlage II van de conventie van Bonn.
Gelet op het bosschage en de bomenrij in de directe omgeving van de onderzoekslocatie, zijn bij de bouwwerkzaamheden, overtredingen van de Wet natuurbescherming te vermijden als mogelijke vliegroutes functioneel behouden blijven. Hierdoor wordt geadviseerd geen additionele (bouw) verlichting toe te passen richting bovengenoemde elementen. Indien verstoring door een toename van verlichting dreigt, dient een verlichtingsplan in samenwerking met een ter zake kundige te worden opgesteld, waar maatregelen in worden vastgelegd om verstoring door verlichting te voorkomen.
Overige zoogdieren en amfibieën
Voor de te verwachten soorten geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Als gevolg van graafwerkzaamheden kunnen dieren verwond of gedood worden. Dit houdt een overtreding van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming in. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Dieren die gedurende de werkzaamheden worden aangetroffen dienen de gelegenheid te krijgen om veilig weg te komen.
Overige soort(groep)en
Overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.
Conclusie
Op basis van onderhavige quickscan Wet natuurbescherming is er geen aanvullend ecologisch onderzoek benodigd voor de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door de start van de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen (lopend globaal van maart tot half augustus) uit te voeren. Indien de bouwwerkzaamheden binnen het broedseizoen gestart dienen te worden, kan dit enkel nadat tijdens een broedvogelinspectie is bevestigd dat er geen broedgevallen aanwezig zijn.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht voor algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
Ten aanzien van Natura 2000-gebieden zijn bezwaren mogelijk als gevolg van een toename in stikstofdepositie. Dit kan onderzocht worden middels een modelberekening (AERIUS-calculator). Indien nodig, moet een vergunning worden aangevraagd voor de bouw en de daarbij behoorde stikstofdepositie.
Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde houtopstanden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden op de onderzoekslocatie.
4.5 Stikstofdepositie
Op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is het verboden om zonder vergunning projecten of andere handelingen uit te voeren die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De juridische basis voor de Wet natuurbescherming zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Per gebied zijn voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelen bepaald.
Het grootste gedeelte van de Nederlandse natuurgebieden heeft te lijden onder verzuring, vermesting en verdroging. Hierdoor gaan kwetsbare en vaak bijzondere planten- en diersoorten achteruit en maken plaats voor meer algemene soorten. Een teveel aan stikstof, in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak, is hier voor een groot deel debet aan.
Voor wat betreft stikstofdepositie dient voor nieuwe of gewijzigde plannen onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Met behulp van een rekenprogramma (AERIUS Calculator) moet worden bepaald of een plan een bijdrage (>0,00 mol/ha/jaar) aan stikstofdepositie veroorzaakt ter plaatse van Natura 2000-gebieden.
Indien een bijdrage van 0,00 mol/ha/jaar wordt berekend, kan worden gesteld dat er geen sprake is van een bijdrage en daarmee het initiatief niet tot significante negatieve effecten kan leiden.
Beoordeling
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied waar stikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn betreft 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld', gelegen op circa 13 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd van zowel de aanlegfase als de toekomstige gebruiksfase. De volledige berekeningen en bijbehorende rapportage is aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 4. Hieronder volgt een korte samenvatting met de belangrijkste resultaten en conclusies.
Beoordeling
Aan de Rijksweg-Zuid 51 te Rucphen is men voornemens een bedrijfshal te realiseren. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek noodzakelijk naar de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden.
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitatals de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen, het vervoer van personeel en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de sloop en constructie. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan.
De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2022.1).
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden als gevolg van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect stikstofdepositie zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor de realisatie van het initiatief. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies kan de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij de ontwikkeling van milieugevoelige functies in de directe omgeving van bedrijfsfuncties en bij de vestiging of uitbreiding van (nieuwe) bedrijfsfuncties in de directe omgeving van gevoelige functies.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van verschillende typen bedrijfsfuncties en -activiteiten, waarbij deze zijn ingedeeld in verschillende milieucategorieën. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de minimale afstand die tussen de milieubelastende- en milieugevoelige functies moet worden aangehouden, als gevolg van hinder in de vorm van geur, stof, geluid en of gevaar.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.
De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel. 15rt
Milieu categorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 15000 | 1000 |
Tabel 4.1 Richtafstanden VNG-publicatie
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Rucphen, direct ten zuiden van de rijksweg A58, afslag 21. In het buitengebied van de gemeente Rucphen zijn meerdere agrarische en niet-agrarische bedrijfsfuncties gevestigd waardoor de omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf' ter plaatse van een deel van het perceel RPN00-U-1479 (dat feitelijk al in gebruik is door Machinehandel Jansen B.V.) en de mogelijkheid om binnen het bedrijfsterrein een nieuwe bedrijfshal te bouwen ter grootte van 1.600 m2. Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van nieuwe (bedrijfs)activiteiten, de bestaande bedrijfsactiviteiten blijven gehandhaafd.
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor het bedrijf Machinehandel Jansen BV, dat actief is in de groothandel in machines voor de bouwnijverheid, een richtafstand van 50 meter in het gemengd gebied. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie betreft de woonlocatie aan de Rijksweg-Zuid 56, gelegen op circa 75 meter ten zuiden van het plangebied (gemeten van bestemmingsvlak tot bestemmingsvlak). De richtafstand van de bedrijfsactiviteiten behorende bij het machinehandel bedrijf reikt niet tot aan de woonbestemming. Als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van de machinehandel wordt geen negatieve milieuhinder verwacht op millieugevoelige functies.
Conclusie
Het machinehandel bedrijf betreft geen milieugevoelige functie, milieuhinder als gevolg van andere bedrijven kan derhalve worden uitgesloten. Als gevolg van de uitvoering van bedrijfsactiviteiten wordt eveneens geen hinder verwacht op omliggende milieugevoelige functies. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.7 Verkeer En Parkeren
Op 31 mei 2017 heeft de gemeenteraad van Ruchpen de Nota Parkeernormen Ruchpen 2017 vastgesteld. De doelstelling van de nota betreft het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in de gemeente Rucphen om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Waar mogelijk wordt hiermee de bereikbaarheid en leefbaarheid van de gemeente gewaarborgd.
Parkeren
Het machinehandel bedrijf betreft een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf in het buitengebied. Door de groei van het machinepark heeft het bedrijf omstreeks 2016 een deel van het perceel RPN00-U-1479 in gebruik genomen, om zo de machines te kunnen stallen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bestemmingswijziging naar 'Bedrijf' ter plaatse van de uitbreiding en de mogelijkheid om een nieuwe bedrijfshal te bouwen. De uitbreiding van het bedrijfsterrein heeft in de bestaande situatie al plaatsgevonden, ten opzichte van de bestaande situatie voorziet voorliggend bestemmingsplan niet in verdere uitbreiding.
Het bedrijfsterrein is in de bestaande situatie volledig verhard en wordt met name gebruikt ten behoeve van de opslag van grondverzet- en wegenbouwmachines. Het bedrijfsterrein fungeert daarmee in feite als een grote parkeerplaats voor deze machines. Voor het parkeren van auto's kan eveneens gebruik worden gemaakt van het bedrijfsterrein. In de bestaande situatie is er geen sprake van een grote parkeerdruk of parkeeroverlast.
In tabel 4.2 zijn de parkeernormen en verkeersgeneratie behorende bij een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf opgenomen, zoals vermeld in de gemeentelijke Nota Parkeernormen.
Tabel 4.2 Parkeernormen en verkeersgeneratie (bron: Nota Parkeernormen Rucphen 2017)
Het bedrijfsterrein behorende bij de machinehandel heeft in de bestaande situatie een oppervlakte van circa 10.000 m2. Op basis van de parkeernormen in tabel 4.2 dienen er voor dit bedrijf dan 105 parkeerplaatsen aanwezig te zijn voor dit bedrijf. Dit aantal is een zeer ruime overschatting waardoor gesteld kan worden dat de kencijfers van de Nota niet in aanmerking komen voor deze ontwikkeling.
Ten opzichte van de bestaande situatie voorziet voorliggend bestemmingsplan niet in een verdere uitbreiding van het bedrijfsterrein, als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan zal de parkeerbehoefte van het bedrijf dan ook niet toenemen. Aangezien er in de bestaande situatie ook geen sprake is van een parkeerprobleem kan er worden geconcludeerd dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.
Verkeer
Het bedrijfsterrein is gelegen direct ten zuiden van de rijksweg A58, ter hoogte van afslag 21. Het merendeel van de verkeersbewegingen vanuit het bedrijf zal vanaf de Rijksweg-Zuid richting het zuiden naar de Rucphenseweg rijden om vervolgens de A58 op te gaan. Omdat de feitelijke uitbreiding van het bedrijfsterrein al heeft plaatsgevonden zal de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan naar verwachting niet leiden tot een onevenredige toename van de verkeersgeneratie van het bedrijf.
4.8 Cultureel Erfgoed
Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden.
4.8.1 Archeologie
Op grond van het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020" zijn ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de bijbehorende gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde archeologie 3' van toepassing. Conform de bestemmingsplanregels is het verplicht gesteld dat bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm onder het maaiveldniveau voorafgegaan moeten worden door een archeologisch onderzoek.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd aan dit bestemmingsplan, hieronder volgt een samenvatting met de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek.
Beoordeling
Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.
Volgens het bureauonderzoek heeft de top van het dekzand een middelhoge verwachting voor resten uit het Laat-Paleolithium - Mesolithicum en een lage verwachting voor bewoningssporen en sporen van landgebruik uit het Neolithicum - Vroege Middeleeuwen. Archeologische resten worden alleen verwacht als het gebied voor de periode van veenvorming droog genoeg is geweest om podzolisatie te laten plaatsvinden en wanneer deze podzolbodem niet is afgetopt bij de ontginning van het gebied in de Middeleeuwen. Aan het maaiveld worden sporen van landgebruik uit de Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd verwacht. De archeologische verwachting voor dit niveau is laag.
Uit het veldonderzoek is gebleken dat het dekzand in het plangebied onder een humeuze toplaag met een dikte van 35 tot 175 cm ligt. Deze huneuze toplaag betreft een geroerde/opgebrachte bouwvoor. De bouwvoor heeft een lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. De geroerde/opgebrachte bouwvoor is het dikst ter plaatse van boring 2, 5 en 6. Deze boringen liggen binnen het aangegeven vergraven deel in het plangebied en bevestigen hiermee dat dit deel van het plangebied is vergraven. Onder de humeuze toplaag is in het plangebied geen (restant van een) podzolbodem aangetroffen. Het plangebied heeft daarom een lage verwachting voor resten uit het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum.
Uit het archeologisch vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat het plangebied een lage verwachting heeft voor de top van het dekzand voor de periode Laat-Paleolithicum - Mesolithicum, er is geen (restant van een) bodzolbodem aangetroffen. De verwachting voor resten uit het Neolithicum - Vroege Middeleeuwen blijft laag. Op basis van het vooronderzoek is niet vastgesteld of het plangebied overveend is geraakt. De geroerde/opgebrachte bouwvoor heeft een lage verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om bij de wijziging van het bestemmingsplan het plangebied vrij te geven voor de geplande werkzaamheden
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.8.2 Cultuurhistorie
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Brabant
Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. In de provincie dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Figuur 4.1 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant.
Beoordeling en conclusie
Ter hoogte van het plangebied is de Rijksweg-Zuid deels aangewezen als een historische geografische lijn van zeer hoge waarde. Het planvoornemen voorziet echter niet in wijzigingen aan de Rijksweg-Zuid, waarmee er ook geen afbreuk wordt gedaan aan deze waarde. Binnen het plangebied zijn verder geen elementen aanwezig van cultuurhistorische waarde die behouden dienen te blijven. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.9 Luchtkwaliteit
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
- 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bedrijfsterrein en de bouw van een nieuwe bedrijfshal. De uitbreiding van het bedrijfsterrein heeft een oppervlakte van circa 2.070 m2. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.
4.10 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd met als doel het bepalen of er sprake is van overschrijdingen van de grens- en streefwaarden zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hiertoe wordt onder andere het groepsrisico bepaald. Daarnaast worden de overige risicobronnen rondom het plangebied beschouwd. De volledige rapportage van het onderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan, hieronder volgend de belangrijkste conclusies.
Inventarisatie risicobronnen
Met behulp van de Atlas Leefomgeving kan een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied worden gemaakt. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.
Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart
Transport
Op circa 110 meter is de rijksweg A58 gelegen (1). Op circa 825 meter ten noorden van het plangebied is het spoorwegtraject Route 12, Roosendaal Oost – Breda aansl. (2) gelegen. Via deze transportroutes die onderdeel uitmaken van het Basisnet, worden gevaarlijke stoffen vervoerd. In de onderstaande tabel zijn per bron de invloedsgebieden en aantallen transporten per stofcategorie weergegeven.
Tabel 4.3 Overzicht invloedsgebieden en aantallen transporten
Het plangebied is gelegen binnen 200 meter van de rijksweg en bevindt zich binnen het invloedsgebied van de in de bovenstaande tabel grijs gearceerde stofcategorieën. Een kwantitatieve risicoanalyse en een verantwoording van het groepsrisico is derhalve noodzakelijk.
Omdat het plangebied niet is gelegen binnen 200 meter van het spoorwegtraject, is een kwantitatieve risicoanalyse niet noodzakelijk. Wel is een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing vanwege het invloedsgebied van stof categorieën B2 en D4.
Tot slot zijn er routes die niet zijn aangewezen als een basisnetroute. Het transport van gevaarlijke stoffen vindt voornamelijk plaats over provinciale wegen. Het gaat voornamelijk om stofcategorie GF3 met een invloedsgebied van 355 meter. Voor zover bekend zijn er binnen een straal van 355 meter behoudens het basisnet geen transportroutes gelegen die het plan kunnen belemmeren.
Inrichtingen
Op circa 22 meter ten westen van het plangebied is een benzine- en LPG-tankstation met vulpunt (3) gelegen. Voor LPG-tankstations is het invloedsgebied vastgesteld op 150 meter vanuit het vulpunt en de ondergrondse tank. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van het tankstation is gelegen, is derhalve een kwantitatieve risicoanalyse noodzakelijk.
Op circa 450 meter ten noordwesten van het plangebied is een inrichting met propaanopslagtank gelegen (4). Deze inrichting heeft invloedsgebied van 30,5 meter. Het plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van de propaantank, derhalve levert deze inrichting geen belemmeringen op. Binnen een straal van 1 kilometer zijn geen verdere risicovolle inrichtingen gelegen.
Buisleidingen
Op circa 540 meter ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een buisleiding (5). Het betreft een hogedruk aardgastransportleiding met een diameter van 8,6 inch en 40 bar werkdruk. De bijbehorende inventarisatieafstand bedraagt 95 meter. Het plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van de buisleiding. De grootste inventarisatieafstand voor hogedruk aardgastransportleidingen bedraagt 580 meter. Overige buisleidingen liggen buiten de grootste inventarisatieafstand, derhalve bestaan er geen belemmeringen voor het voorgenomen plan.
Berekening groepsrisico
Vanwege de ligging van het plangebied nabij de rijksweg A58 en een LPG-tankstation, is een berekening van het groepsrisico uitgevoerd.
Rijksweg A58
Er is geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.
Uit de berekeningen volgt dat het gesommeerd groepsrisico in zowel de bestaande als de toekomstige situatie ruim lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Ruimtelijke maatregelen tot het verlagen van de groepsrisico (zoals het verlagen van de aanwezigheid van personen) zijn niet noodzakelijk. Het mogelijk aantal slachtoffers in zowel de huidige situatie als in de toekomstige situatie blijft gelijk.
Omdat het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde kan volgens artikel 8 lid 2a van het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
LPG-tankstation
Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico voor de toekomstige situatie en huidige situatie, uitgaande van hittewerende coating, onder de oriëntatiewaarde ligt. Na realisatie van de uitbreiding neemt het maximaal aantal slachtoffers toe. De normwaarde bedraagt in de huidige situatie 0,006. In de toekomstige situatie is de normwaarde 0,009. Het groepsrisico na realisatie van de bedrijfshal neemt slechts zeer beperkt toe. Het groepsrisico is in de toekomstige situatie lager dan 0,1 x oriëntatiewaarde. Derhalve volstaat een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Beperkte verantwoording van het groepsrisico (A58)
Analyse scenario's
Door een ongeval met een tankwagen op de A58 en/of een ketelwagen op het spoorlijn kunnen giftige stoffen vrijkomen. Via de A58 vindt vervoer plaats van stofcategorieën LT2, GF3, GT3 en GT4. Via het spoortraject vindt vervoer plaats van de stoffen B2 en D4. Er moet rekening gehouden worden met de scenario’s fakkelbrand, explosie (koude en/of warme BLEVE) en wolkbrand / gaswolkexplosie. De toxische wolk kan zich snel ontwikkelen en verplaatsen. Afhankelijk van het type stof, windrichting en plaats van de calamiteit kunnen hoge concentraties optreden.
Hieronder wordt aangegeven welke maatregelen in geval van een calamiteit getroffen kunnen worden. De verantwoording is gericht op mogelijkheden ter bestrijding van calamiteiten, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
Zelfredzaamheid
Via waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert worden personen in de omgeving gewaarschuwd. Bij een calamiteit met giftige gassen is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen. Ventilatievoorzieningen moeten eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.
Het ontstaan van een koude BLEVE is niet preventief te bestrijden, omdat de calamiteit zonder aankondiging plaats vindt. Wel dienen overlevenden het pand te ontvluchten in verband met secundaire branden. Er wordt verondersteld dat de huidige voorzieningen in orde zijn, zoals duidelijke vluchtborden en vluchtroutes, en deze uit te breiden voor de toekomstige situatie. De vluchtroutes dienen van de bron af te zijn gericht. Hiermee wordt de zelfredzaamheid verhoogd.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten als gevolg van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. Voor een goede bestrijdbaarheid is het van belang dat het voor de brandweer mogelijk is om:
- op tijd ter plaatse te zijn;
- voldoende opstelplaatsen te hebben;
- voldoende blusmiddelen te hebben.
Beperkte verantwoording van het groepsrisico LPG-tankstation
Zelfredzaamheid
In geval van een calamiteit met een tankwagen bij het LPG-tankstation is het handelingsperspectief vluchten van de bron af. De zelfredzaamheid van personen wordt in grote mate bepaald door de mogelijkheden om van de bron af te vluchten en door de mogelijkheden om te schuilen. De vluchtroutes vanuit de bedrijfshal moeten zodanig worden ingericht dat van de risicobron af vluchten mogelijk is. Het gebouw beschikt over meerdere uitgangen. Afhankelijk van de locatie van een incident kan een van deze uitgangen worden gekozen, waarna aanwezige personen van de risicobron af kunnen vluchten.
Omdat wat betreft de bron sprake is van een bestaande situatie, moet worden verondersteld dat de voorzieningen ter bestrijding van calamiteiten voldoen aan de geldende eisen. BHV’ers kunnen door de brandweer op de hoogte worden gebracht over het gewenste handelingsperspectief. Het regelmatig uitvoeren van een evacuatie bevordert de efficiëntie.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid gelden geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.
Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico. Ter bevordering van de zelfredzaamheid bij realisatie van de bedrijfshal wordt geadviseerd rekening te houden met het centraal uit te schakelen van de ventilatievoorzieningen en met meerdere vluchtroutes.
Omdat wat betreft het LPG-tankstation sprake is van een bestaande situatie, moet worden verondersteld dat de voorzieningen ter bestrijding van calamiteiten op orde zijn. Tevens wordt er geadviseerd om de vluchtroutes vanuit de bedrijfshal zodanig moeten worden
4.11 M.e.r.-beoordeling
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Beoordeling en conclusie
De activiteit zoals met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt beperkt zich tot de bestemmingswijziging van een deel van het perceel RPN00-U-1479 naar de bestemming 'Bedrijf' en de bouw van een bedrijfshal ter grootte van 1.600 m2.
Wanneer de drempelwaarden uit de D-lijst (oppervlakte van 100 hectare of meer, op aaneengesloten gebied worden 2000 of meer woningen gebouwd, een bedrijfsvloeroppervlakte van minimaal 200.000 m2) worden vergeleken met de voorgestane ontwikkeling wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Gelet op het karakter van het project in vergelijking met de drempelwaarden, de locatie en de conclusie van voorgaande paragrafen uit dit hoofdstuk zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.
Een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Plansystematiek
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor onderhavige ontwikkeling. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Het bestemmingsplan biedt een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Het bestemmingsplan bestaat uit:
- de toelichting;
- de planregels;
- de verbeelding.
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.
5.2 Bestemmingen
In onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Artikel 3 Bedrijf
De bedrijven in het plangebied zijn bestemd als 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan, voor zover ze zijn opgenomen op de Lijst van bedrijfsactivititeiten (bijlage bij de planregels). Bedrijven die in een hogere milieucategorie vallen of die niet voorkomen op de Lijst van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid Conform het huidige, feitelijk aanwezige gebruik. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Artikel 4 Groen - Landschapselement
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en/of cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle landschapselementen. Ten behoeve van de verplichte landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.
Artikel 5 Leiding - Water
De op de verbeelding 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, naast de primaire bestemming, mede bestemd voor de aanwezige waterleiding die bescherming behoeft. De leidingbeheerder beoordeelt of de veiligheid van de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en of er geen kwetsbaar object wordt toegelaten. De leidingbeheerder geeft daarmee advies over een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dat daarmee wordt gegarandeerd.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dient ter bescherming van het archeologisch monument en van de hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Deze paragraaf beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
6.1.1 Toepassing grondexploitatie
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m2 bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.
Aangezien onderhavig planvoornemen een particulier initiatief betreft wordt een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer om de procedurekosten te kunnen verrekenen. Mogelijke planschade is eveneens voor rekening van de initiatiefnemers. Er zijn geen openbare werken gepland. Er zijn ook geen andere omstandigheden bekend die bijzondere kosten met zich meebrengen voor de gemeente. Het plan wordt derhalve financieel-economisch haalbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Omgevingsdialoog
Een omgevingsdialoog is een zorgvuldige afstemming tussen de initiatiefnemer van een (bouw)plan en de omgeving. Met de 'omgeving' wordt bedoeld iedereen waarop het plan effect kan hebben, zoals bijvoorbeeld omwonenden, scholen, maatschappelijke voorzieningen en aangrenzende bedrijven. De omgevingsdialoog is er specifiek op gericht om alle wensen, belangen en bezwaren van de omgeving te kunnen betrekken in het verdere ontwerp van het plan. Doel van de omgevingsdialoog is niet om 'overeenstemming' over het plan te verkrijgen. Aanleiding voor het starten van een omgevingsdialoog is het moment dat een initiatiefnemer een ruimtelijke ontwikkelingsproject wil uitvoeren dat niet past in het geldende bestemmingsplan.
In het kader van de omgevingsdialoog heeft de initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling aan de Rijksweg-Zuid 51 de omwonenden en ondernemers in de omgeving van het plangebied per brief geïnformeerd over het planvoornemen. In de brief is in het kort een uitleg gegeven over het initiatief en zijn de aangeschrevenen in de gelegenheid gesteld om te reageren. Op basis van de uitgevoerde omgevingsdialoog zijn er vanuit de omgeving van het plangebied geen bezwaren op het initiatief. In Bijlage 7 is een verslag van de omgevingsdialoog toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.
6.2.2 Vooroverleg
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de Provincie Noord-Brabant, het Waterschap Brabantse Delta en de Brandweer Midden- en West-Brabant. Het vooroverleg heeft niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
6.2.3 Zienswijzen
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf (datum) gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er (aantal) zienswijzen ingediend.
6.2.4 Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbende én geen belanghebbenden die kunnen aantonen dat hij/zij niet in staat was een zienswijze af te geven én (niet) belanghebbenden indien het beroep betrekking heeft op een wijziging die is aangebracht t.o.v. het ontwerpbestemmingsplan tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 3 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeologisch onderzoek
Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 6 Onderzoek externe veiligheid