Limburglaan 16 Someren-Heide
Wijzigingsplan - Gemeente Someren
Vastgesteld op 26-03-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan 'Limburglaan 16 Someren-Heide' van de gemeente Someren.
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02019001-VS01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 verbeelding:
de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.
1.4 aan huis verbonden bedrijf:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.
1.5 aan huis verbonden beroep:
Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.
1.6 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.7 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.8 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.9 aardkundige waarden:
waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.
1.10 abiotische waarden
geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (= niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
1.11 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.12 agrarisch gebruik/doeleinden:
het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.
1.13 agrarisch verwant bedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.14 agrarische waarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de goede mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en /of bedrijfsexploitatie.
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.16 bedrijf(sinrichting):
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
1.17 bedrijfsgebouw:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.
1.19 beeldkwaliteit:
beeldkwaliteit is het samenstel van de beoordeling van:
- a. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
- b. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
- c. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
- d. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
- e. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
- f. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
- g. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
- h. abiotische omgeving, patronen en structuren.
1.20 beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:
het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 waarin geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten zijn opgenomen en op 29 juni 2011 door de raad vastgesteld.
1.21 besluit omgevingsrecht:
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
1.22 bestaande bebouwing:
bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.23 bestaand gebruik:
Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het onderhavige bestemmingsplan of planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.
1.24 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.25 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.26 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
1.27 bewoning:
het verblijven in of gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.
1.28 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.29 bodemingreep (diepte, oppervlakte):
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.
De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse.
De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.
1.30 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.31 bouwen, ondergronds:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.32 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.33 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.34 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.35 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.36 carport:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.37 dagrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.
1.38 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/ verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.39 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.40 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.41 erotische dienstverlening:
elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.
1.42 escortbedrijf:
het bedrijfsmatig aanbieden van prostitutie die wordt uitgeoefend op een andere plaats dan die waar het escortbedrijf wordt uitgeoefend.
1.43 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.44 gebruiken:
gebruiken, doen of laten gebruiken.
1.45 groene erfinrichting:
groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.
1.46 groenvoorzieningen:
allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
1.47 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
1.48 Huishouden:
één of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op duurzaam samen zijn.
1.49 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.
1.50 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate.
1.51 hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium:
het door de waterschappen De Dommel en Aa en Maas gezamenlijk ontwikkeld toetsinstrumentarium voor het bepalen van de benodigde infiltratie en berging voor het hydrologisch neutraal ontwikkelen.
1.52 infiltratie:
het indringen van water in de bodem.
1.53 infiltratievoorziening:
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem;
1.54 landschappelijke waarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
1.55 landschapselement:
een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal.
1.56 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van de bovenkant van het terrein.
1.57 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.58 ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.
1.59 ondersteunende detailhandel:
detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.60 peil:
voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.61 perceel:
zie bouwperceel.
1.62 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.63 (hemelwater)piekberging:
een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.
1.64 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.65 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.66 Verordening ruimte:
de Verordening ruimte Noord-Brabant.
1.67 verhard oppervlak:
de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
1.68 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.69 wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.70 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
1.71 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.72 wonen:
het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.
1.73 woning/wooneenheid:
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
2.4 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden;
- b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. infiltratie;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. extensief recreatief medegebruik;
- g. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
- a. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
- b. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
- c. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
- d. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
- e. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
- f. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
- g. het gebruik van opstallen voor bewoning;
- h. het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en/of (sleuf)silo’s en/of mestopslagsilo’s;
- i. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
- j. het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch verwante bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering, editie 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
- b. per bestemmingsvlak is één bedrijf toegestaan;
- c. bedrijfswoning;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
- e. verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' zijn de gronden tevens bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. productiegebonden detailhandel (verkoop eigen producten) is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
- j. extensief recreatief medegebruik;
- k. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
6.2 Bestaande maten en hoeveelheden
- a. Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
- b. In het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.
6.3 Ondergronds bouwen
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 10% regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:
- a. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
- b. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
- c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit 8.2.
7.2 Bouwen op kleinere afstand tot de as van de weg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor overschrijding van de bouwgrens met dien verstande dat:
- a. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting aanwezig is;
- b. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
- c. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
- d. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
- e. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m1 te worden aangehouden.
7.3 Geringe afwijkingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de voorgeschreven afstand tot de bestemmingsgrens, in het geval de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteit anderszins duurzaam geborgd is en belangen van derden niet onevenredig geschaad worden.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
- a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
- b. Regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
- c. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen;
- d. Het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.
8.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
8.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden
Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
8.4 Parkeren, laden en lossen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het wijzigingsplan 'Limburglaan 16 Someren-Heide' ".
Hoofdstuk 1 Toelichting
1.1 Aanleiding
Dit wijzigingsplan is opgesteld voor herbestemming van de locatie Limburglaan 16 te Someren-Heide, hierna ook het plangebied genoemd. De initiatiefnemer is de eigenaar van deze locatie. Het plangebied is thans bestemd als 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing met een bedrijfswoning en behorende bijgebouwen. Ter plaatse was in het verleden een varkensbedrijf aanwezig. Dit varkensbedrijf is reeds sinds 2001 niet meer aanwezig binnen het plangebied. Hergebruik ten behoeve van de veehouderij ligt niet meer in de rede. Het betreft geen duurzame locatie voor de veehouderij.
Beoogd wordt de agrarische bestemming om te zetten naar een passende herbestemming. Het plangebied wordt herbestemd naar een agrarisch verwant bedrijf betreffende een hoveniersbedrijf. De bedrijfswoning binnen het plangebied wordt hiermee een bedrijfswoning bij deze bedrijfsbestemming.
Artikel 4.7.4 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' biedt de mogelijkheid tot herbestemming van de agrarische bedrijfsbestemming naar een agrarisch verwant bedrijf. Deze voorwaarden zijn met vaststelling van het Parapluplan NAF-beleid Someren aangevuld. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden uit de vigerende bestemmingsplannen.
1.2 Beeld Van Het Plangebied
1.2.1 Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen aan Limburglaan 16 te Someren-Heide, in het buitengebied, ten westen van Someren-Heide. Navolgende figuur betreft een topografische kaart waarop de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving is aangeduid.
Figuur 1: Topografische kaart van de omgeving van het plangebied. De ligging van het plangebied is aangeduid
1.2.2 Begrenzing van het plangebied
Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Someren, sectie G, nummer 5432 en een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als: gemeente Someren, sectie G, nummer 5433 Het plangebied omvat het huidige agrarische bouwvlak binnen dit kadastrale perceel en heeft een oppervlakte 8.491 m². Een omvang van 6.205 m² is daarbij in eigendom van de initiatiefnemer.
Navolgende figuur geeft een kadastraal overzicht weer van het plangebied. Inmiddels is het kadastraal perceel vernummerd in de twee hiervoor genoemde percelen. Het kadastrale perceel waarbinnen dit gelegen is, is hierbij groen gearceerd en het plangebied voor herontwikkeling is omkaderd.
Figuur 2: Kadastraal overzicht plangebied (in groen) met de planlocatie met een bolletjeslijn aangeduid
1.2.3 Juridische status van het plangebied
De gemeenteraad van Someren heeft op 26 juni 2013 het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' vastgesteld. Het plangebied kent in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en de (inmiddels op provinciaal niveau) vervallen gebiedsaanduidingen ''reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Navolgende figuur betreft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' ter plaatse van het plangebied.
Figuur 3: Aanwijzing plangebied in bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'
Herbestemming van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch' is binnen de regels van de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2013', 'niet rechtstreeks mogelijk. Wel wordt in artikel 4.7.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' de mogelijkheid geboden om middels een wijzigingsprocedure de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van vestiging van het beoogde hoveniersbedrijf.
In de vigerende bestemmingsplan 'Plattelandswoningen Someren', eveneens van toepassing op het plangebied blijft deze wijzigingsbevoegdheid ongewijzigd. Derhalve wordt in dit wijzigingsplan gesproken over 'het vigerende bestemmingsplan'. Hiermee wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'.
In het bestemmingsplan 'Parapluplan NAF-beleid Someren' zijn enkele wijzigingen in de regels aangebracht, waarmee harmonisatie tussen de diverse bestemmingsplannen binnen de gemeente Someren wordt bewerkstelligd. In dit bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid genoemd als artikel 4.7.8.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een beschrijving van de huidige situatie opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 worden de uitgangspunten van het provinciaal- en gemeentelijk beleid verwoord die betrekking hebben op de beoogde herbestemming. Hoofdstuk 5 geeft de relevante milieuaspecten weer. Hoofdstuk 6 gaat in op de overige relevante planologische aspecten. In hoofdstuk 7 volgt de planopzet en in hoofdstuk 8 komt de uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 9 wordt ten slotte in de procedure beschreven.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Someren is van oorsprong een kransakkerdorp of tiendakkerdorp. Rondom de centrale kern met een kerk en marktplaats was een aantal kleinere agrarische buurtschappen gelegen. Kenmerkend zijn de lange bebouwingslinten, die een tamelijk rechtlijnig karakter hebben. De linten onderscheiden zich van elkaar door de aard van de bebouwing en de al dan niet aanwezige laanbeplanting. Als gevolg van de ontginningen in de 19e eeuw is ten zuiden van Someren de kern Someren-Heide ontstaan. Navolgende figuur geeft een uitsnede van het nog niet ontgonnen gebied, thans Someren-Heide, in de periode rond circa 1950.
Figuur 4: Beeld van de omgeving van het huidige Someren-Heide en het gebied ten westen hiervan vóór de heide-ontginning
De benaming 'Heide' is overgenomen van het uitgestrekte ontginningsgebied waaruit het ontginningsdorp Someren-Heide in 1920 is ontstaan. Het jonge landschap in de omgeving van het plangebied is opgebouwd uit een rechtlijnige blokverkaveling, die zich sterk noord-zuid oriënteert. Het gebied is in de jaren 50 ontgonnen. Dit betreft met name de Limburglaan, waaraan het plangebied gelegen is, de Brabantlaan en de Gelderselaan. Drie rechte wegen doorkruisen het gebied van oost naar west. Dit betreft de Michelslaan, Smulderslaan en Kraaiendijk. Langs deze lijnen hebben zich bebouwingslinten gevormd. Navolgende figuur geeft een beeld van deze ontginning. Het rechtlijnige ontginningspatroon is hierin duidelijk herkenbaar.
Figuur 5: Beeld van de ontginning in de omgeving van het plangebied, kaart ontleend van de website Topotijdreis, uit 1952
De locaties die in deze periode in dit gebied ontgonnen zijn, zijn veelal in gebruik genomen ten behoeve van de veehouderij. Ook het plangebied aan Limburglaan 16 is ten behoeve van de intensieve veehouderij in gebruik genomen en jarenlang als zodanig geëxploiteerd. De locatie Limburglaan 16 betreft naar huidige begrippen echter geen duurzame veehouderijlocatie. De exploitatie van de veehouderij is ook in circa 2001 gestaakt.
Navolgende figuur geeft een beeld van de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving.
Figuur 6: Ligging plangebied binnen landschapsstructuur, in een jonge heideontginning
2.2 Functionele Structuur
Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Someren-Heide. In deze omgeving voert agrarische bedrijvigheid de boventoon. In de omgeving zijn enkele voormalige agrarische bedrijfswoningen als burgerwoning in gebruik genomen.
2.3 Huidige Invulling Plangebied
Het plangebied is thans bestemd als 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning met bijgebouwen met een omvang van circa 70 m² en bedrijfsgebouwen met een omvang van 540 m². Dit betreft een veldschuur met een oppervlakte van circa 120 m² en een loods met een oppervlakte van circa 420 m². Navolgende figuur geeft een luchtfoto van de situatie binnen het plangebied weer.
Figuur 7:Luchtfoto van het plangebied
Navolgende foto's geven de bedrijfsbebouwing weer.
Figuur 8 :Veldschuur binnen het plangebied
Figuur 9: Loods binnen het plangebied
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
3.1 Beoogd Planologisch Regime
Middels dit wijzigingsplan wordt de huidige bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' gedeeltelijk omgezet naar de bestemmingen 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch verwant bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing', ten behoeve van kwaliteitverbetering van het landschap. Hiermee is de landschappelijke inpassing van het perceel verankerd. De omliggende gronden worden conform de aansluitend gelegen agrarisch gronden bestemd als naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.
De beoogde bedrijfsbestemming omvat de bestaande woning met bijbehorende bijgebouwen, bedrijfsgebouwen, bijbehorende erfverharding en tuin. Binnen het plangebied is sprake van een omvang van 540 m² aan bedrijfsgebouwen. Op basis van het gemeentelijk vab-naf-beleid wordt maximaal 600 m² toegestaan bij herbestemming naar een bedrijfsbestemming voor agrarisch verwant bedrijf, zoals een hoveniersbedrijf. De bedrijfsbestemming krijgt een omvang van 4.773 m². Naast de gebouwen is er sprake van een ruime siertuin. Dit is passend bij een hoveniersbedrijf. Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast door omzoming van het bedrijf met groen. Deze gronden worden bestemd ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing is verankerd in dit wijzigingsplan. De overige gronden binnen het plangebied worden bestemd naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' overeenkomstig de omliggende agrarische gronden. Hierna is een weergave van de beoogde planologische situatie na herontwikkeling weergegeven, geprojecteerd op een luchtfoto.
Figuur 10: Beoogde planologische situatie
Middels de beoogde herontwikkeling wordt toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.7.4 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en het daarop aangevulde 'Parapluplan NAF-beleid Someren'.
3.2 Landschappelijke Inpassing
3.2.1 Inleiding
Nieuwe bebouwing dient landschappelijk te worden ingepast. Hierbij dient aangesloten te worden bij het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011' van de gemeente Someren. Het plangebied is in dit Beeldkwaliteitplan van de gemeente Someren aangeduid als gelegen binnen een jonge heideontginning.
3.2.2 Landschappelijke inpassing van het plangebied
3.2.3 Voorwaarden voor beheer en onderhoud
3.3 Verkeer En Parkeren
Binnen het plangebied wordt een hoveniersbedrijf bestemd. Deze werkzaamheden van het bedrijf vinden veelal elders plaats. Ten behoeve van deze werkzaamheden vinden verkeersbewegingen plaats bestaande uit een personenbestelbus met aanhanger. Dit zijn maximaal zes verkeersbewegingen per dag. Daarnaast vinden gemiddeld vier vervoersbewegingen per dag met een personenauto plaats, ten behoeve van bewoning van de bedrijfswoning. Deze vervoersbewegingen wijzigen niet met de beoogde herbestemming.
De Limburglaan wordt bereikt via de Smulderslaan of de Kraaiendijk en is voornamelijk in gebruik voor bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit is laag. Er is voldoende mogelijkheden voor laden, lossen en parkeren op eigen terrein.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Provinciaal Beleid
4.1.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 vastgesteld. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de 'Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014'. De kwaliteiten binnen de provincie Noord-Brabant zijn sturend bij de te maken ruimtelijke keuzes.
Deze ruimtelijke keuzes zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:
- het versterken van regionale contrasten tussen klei-, zand- en veenontginningen;
- de ontwikkeling van een vitaal en divers platteland;
- het creëren en behouden van een robuust water- en natuursysteem;
- het realiseren van een betere waterveiligheid door preventie;
- de koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
- het geven van ruimte voor duurzame energie;
- de concentratie van verstedelijking;
- het ontwikkelen van een sterk stedelijk netwerk: Brabantstad;
- het creëren van groene geledingszones tussen steden;
- het ontwikkelen van goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
- het ontwikkelen van economische kennisclusters;
- internationale bereikbaarheid;
- de beleefbaarheid van stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: 'Groenblauwe structuur', 'Landelijk gebied', 'Stedelijke structuur' en 'Infrastructuur'. Het plangebied is gelegen binnen het 'Landelijk gebied'. De Verordening ruimte Noord-Brabant geeft nadere regels voor ontwikkelingen binnen deze structuur.
4.1.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
4.2 Gemeentelijk Beleid
4.2.1 Beleidsnota 'Niet-agrarische functies in het buitengebied en maatregelen ter stimulering van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen'
De gemeenteraad van de gemeente Someren heeft in de vergadering van 25 februari 2016 het 'Beleid voor niet agrarische functies in het buitengebied en maatregelen ter stimulering van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen' (vab-naf) vastgesteld. Het doel is om een aantrekkelijk, groen en landelijk buitengebied te creëren dat er in combinatie met een vitale dorpskern voor zorgt dat iedere bewoner en bezoeker een prettige fysieke en sociale leefomgeving wordt geboden. Er is een duidelijke scheiding tussen stedelijk gebied en buitengebied en er is sprake van zo min mogelijk leegstand van voormalig agrarische bedrijfsgebouwen. Duurzaamheid is daarbij het kernwoord.
De gemeente Someren wil uitbreidingsruimte toekennen, mits een ontwikkeling bijdraagt aan een aantrekkelijk, groen en landelijk buitengebied. Om te bepalen wanneer een ontwikkeling bijdraagt aan een aantrekkelijk, groen en landelijk buitengebied heeft de gemeente Someren op basis van de pijlers voor duurzaamheid vier principes gedestilleerd die een ontwikkeling kansrijker maken:
- 1. bijdragen aan de sloop van stallen (natuurlijk kapitaal);
- 2. ruimte bieden aan innovatie (economisch kapitaal);
- 3. bijdragen aan een maatschappelijke en/of zorgbehoefte uit de Somerense gemeenschap (menselijk kapitaal);
- 4. de uitgangspunten van Cradle to Cradle als vertrekpunt hanteren (natuurlijk, menselijk en economisch kapitaal)."
Ter plaatse van het plangebied is thans geen sprake meer van een agrarisch bedrijf. De vergunning is reeds ingetrokken. Ingezet wordt op omzetting naar een agrarisch verwant bedrijf, waarbij herbenutting van een vab-locatie plaatsvindt.
Hoofdstuk 5 Toets Aan Wijzigingsvoorwaarden
5.1 Inleiding
Middels dit wijzigingsplan wordt beoogd een agrarische bedrijfslocatie te wijzigen naar een bedrijfsbestemming. Hiervoor is in artikel 4.7.4 van het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit artikel is gewijzigd in het eveneens vigerende bestemmingsplan 'Parapluplan NAF-beleid Someren'. De wijzigingsbevoegdheid is in artikel 4.7.8 van dit bestemmingsplan opgenomen. Dit artikel is hierna opgenomen.
"Wijzigingsbevoegdheid naar Bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch technisch hulpbedrijf. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
- a. het agrarisch bedrijf is beëindigd en hervatting van de agrarische activiteiten ligt niet meer in de rede;
- b. het wijzigen van de bestemming is niet toegestaan ter plaatse van de bestemming Groenblauwe mantel;
- c. de omschakeling naar een agrarisch verwant bedrijf en agrarisch-technisch hulpbedrijf draagt aantoonbaar bij aan de ontwikkeling van het gemengd landelijk gebied;
- d. de beoogde ontwikkeling mag niet leiden tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
- e. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
- f. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening;
- g. de vrijgekomen agrarische bebouwing moet worden gesloopt met dien verstande dat er maximaal 600 m² bebouwing mag overblijven voor het agrarisch verwant bedrijf. Deze krijgen de bestemming 'Bedrijf' terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden;
- h. de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;
- i. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt gehandhaafd;
- j. indien de bestaande bebouwing bouwtechnisch of anderszins ongeschikt is voor het agrarisch verwant bedrijf, is nieuwbouw toegestaan;
- k. de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;
- l. de totale omvang van het bestemmingsvlak bedraagt maximaal 1,5 hectare, waarbij wordt aangetoond dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;
- m. buitenopslag is niet toegestaan;
- n. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
- o. de bestemming 'Bedrijf' dient in ieder geval aan te sluiten op de openbare weg met in- en uitritten;
- p. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan."
Hierna wordt de beoogde herontwikkeling van het plangebied getoetst aan deze wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en het hierop aangevulde 'Parapluplan NAF-beleid Someren'.
5.2 Toets Aan Wijzigingsvoorwaarden
5.2.1 Sub a; hervatting agrarische bedrijfsactiviteiten niet meer in de rede
Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd. Er is al enkele jaren geen milieuvergunning meer aanwezig op de locatie en de opstallen voor het houden van dieren zijn gesloopt. Ter plaatse wordt geen agrarisch bedrijf meer beoogd. Uitbreiding van bebouwing en/of de aanvraag van een nieuwe milieuvergunning ligt niet in de rede. De agrarische bestemming wordt omgezet naar de bestemming 'Bedrijf', waarmee zeker wordt gesteld dat ter plaatse geen agrarische activiteiten meer plaats zullen vinden.
5.2.2 Sub b; niet toegestaan binnen Groenblauwe mantel
Het plangebied is niet gelegen binnen de Groenblauwe mantel.
5.2.3 Sub c; bijdragen aan ontwikkeling gemengd landelijk gebied
Met de beoogde herbestemming wordt een bestaande locatie herbestemd naar een passende bestemming ter plaatse. Toevoeging van het beoogde hoveniersbedrijf draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengd landelijk gebied.
5.2.4 Sub d; geen sprake van twee of meer zelfstandige bedrijven
De beoogde wijziging leidt tot de bestemming van één zelfstandig bedrijf.
5.2.5 Sub e; geen sprake van zelfstandige kantoorvoorziening
Met de beoogde herbestemming is geen sprake van bestemming van een kantoorvoorziening. Uitgesloten is dat een zelfstandige kantoorvoorziening al dan niet met baliefunctie wordt gerealiseerd.
5.2.6 Sub f; geen sprake van zelfstandige detailhandelsvoorziening
Met de beoogde herbestemming is geen sprake van bestemming van detailhandel. Uitgesloten is dat een detailhandelsvoorziening wordt gerealiseerd.
5.2.7 Sub g; vrijgekomen agrarische bebouwing moet gesloopt, maximaal 600 m² resteert voor het agrarisch verwant bedrijf.
Op grond van het vab-naf beleid mag een omvang van maximaal 600 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen behouden blijven. Het initiatief voldoet aan de wenst tot het 'Cradle to cradle principe. De bestaande gebouwen worden hergebruikt, waarmee optimaal en op de meest duurzame manier gebruik gemaakt wordt van bestaande gebouwen. De locatie rondom de woning en bedrijfsgebouwen krijgt de bestemming 'Bedrijf' terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden. Inpassing van het bedrijf vindt plaats op basis van het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011. Binnen het plangebied resteert bedrijfsbebouwing met een omvang van 550 m².
5.2.8 Sub h; duurzame sloop overtollige bedrijfsbebouwing
Binnen het plangebied is geen sprake van overtollige bedrijfsbebouwing. Er vindt geen sloop plaats. Een omvang van 550 m² aan bedrijfsbebouwing blijft gehandhaafd.
5.2.9 Sub i; cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt gehandhaafd
Binnen het plangebied vindt geen sloop plaats. Er is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
5.2.10 Sub j; bij ongeschiktheid gebouwen is nieuwbouw toegestaan
Alle gebouwen kunnen worden herbenut. De gebouwen zijn geschikt voor herbenutting. Er is geen sprake van nieuwbouw.
5.2.11 Sub k; gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag
Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot rondom de bestaande bebouwing en tuin. Er is na herbestemming sprake van een gunstige verhouding tussen het bruto en netto ruimtebeslag.
5.2.12 Sub l; maximale omvang van 1,5 hectare
Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot rondom de bestaande bebouwing en tuin. De omvang van het bestemmingsvlak betreft een omvang van 4.773 m² en is hiermee minder dan de maximaal toegestane omvang.
5.2.13 Sub m; buitenopslag is niet toegestaan
Binnen het plangebied vindt geen buitenopslag plaats. Alle bedrijfsmaterialen worden in de bestaande bebouwing opgeslagen. Dit betreft overigens vooral rijdend materieel.
5.2.14 Sub n; geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen
Uit deze toelichting blijkt dat er met de beoogde herbestemming geen sprake is van planologische of milieuhygiënische belemmeringen.
5.2.15 Sub o; bestemming 'Bedrijf' dient aan te sluiten op de bestemming verkeer met in- en uitritten
Bij herbenutting van het plangebied wordt de bestaande inrit herbenut. Deze is opgenomen binnen de bestemming 'Bedrijf' en deze sluit aan op de bestemming 'Verkeer'.
5.2.16 sub p: waarborging ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing
Middels een landschappelijk inpassingsplan is aangetoond dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
5.3 Conclusie
De beoogde herbestemming past binnen de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 4.7.4 'Buitengebied 2013' en de inmiddels gewijzigde voorwaarden uit artikel 4.7.8 uit het bestemmingsplan 'Paraplu NAF-beleid Someren' van de gemeente Someren.
Hoofdstuk 6 Milieuaspecten
6.1 Agrarische Bedrijven
6.1.1 Inleiding
Bij besluitvorming omtrent de (her)ontwikkeling van de locatie dient in het kader van het aspect 'geur' antwoord gegeven te worden op de vragen:
- Is ter plaatse een aanvaardbaar woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object).
- Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).
De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De wet geeft onder andere normen voor de voor- en achtergrondbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Gemeenten mogen, binnen bepaalde grenzen, bij verordening van de normen in de Wet geurhinder en veehouderij afwijken (artikel 6 van de wet).
6.1.2 Geurverordening gemeente Someren
De Wet geurhinder en veehouderij biedt middels artikel 6 de mogelijkheid aan gemeenten om bij verordening, binnen gestelde marges, afwijkende normen vast te stellen. Door de gemeenteraad van de gemeente Someren is de 'Verordening geurhinder en veehouderij 2010' vastgesteld. De 'Verordening Geurhinder en Veehouderij 2010' stelt een norm van 14 oue/m³ voor de maximale voorgrondbelasting voor het plangebied.
6.1.3 Artikel 14 Wet geurhinder en veehouderij
Artikel 14, tweede lid Wet geurhinder en veehouderij bepaalt dat de vaste afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij, in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij en in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij, voor wat betreft belemmering voor andere veehouderijbedrijven beoordeeld dient te worden als ware het nog een bedrijfswoning bij een veehouderij. De veehouderij is na 19 maart 2000 gestopt. De herbestemming van het plangebied brengt derhalve geen belemmeringen voor omliggende veehouderijen met zich mee.
6.1.4 Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting veroorzaakt door alle veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt 13-20 oue/m³. Hiermee is er sprake van een matig woon- en leefklimaat. Er wordt voldaan aan een maximaal toegestane achtergrondbelasting van 28 oue/m?³. De maximaal toegestane waarde van 28 odour units is bepaald omdat hantering van een hogere waarde ernstige geurhinder tot gevolg kan hebben.
Navolgende figuur geeft een uitsnede van de kaart met de indicatieve achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied.
Figuur 19: Beeld met indicatieve achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied
6.1.5 Endotoxinen
De intensieve veehouderijen binnen de agrarische sector dragen bij aan de emissies van fijn stof PM10 in Nederland. Dit geëmitteerde fijn stof bestaat uit een aantal stoffen, waarvan endotoxinen onderdeel uit (kunnen) maken. Op 7 juli 2016 zijn onderzoeksrapporten gepubliceerd waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's lopen door de blootstelling aan emissies uit veehouderijen. Endotoxine is voor luchtwegklachten een relevante component in de (fijn)stof emissie uit veehouderijen.
De ontwikkeling van een landelijk toetsingskader voor endotoxine door het Rijk, op advies van de Gezondheidsraad, is nog niet afgerond. Vooruitlopend daarop is door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. Deze notitie haakt in op de lopende ontwikkeling van het landelijke endotoxinetoetsingskader en maakt gebruik van de daaruit voortkomende onderzoeksresultaten. De voorlopige onderzoeksresultaten zijn voor de Gezondheidsraad in 2012 aanleiding geweest om voor de algemene bevolking een gezondheidskundige advieswaarde voor endotoxine van 30 EU/m³ aan het Rijk te adviseren.
Op 30 april 2018 is de definitieve 'Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0; een stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is' van kracht geworden. Beoordeeld dient te worden of een nader advies van de GGD noodzakelijk is bij een ruimtelijke ontwikkeling. Het plangebied wordt niet doorsneden door endotoxinen contouren van omliggende veehouderijbedrijven. Een nader advies van de GGD is dan ook niet noodzakelijk.
6.2 Geluid
De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen. De reikwijdte van de Wet geluidhinder is beperkt tot een geluidszone langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven.
De systematiek van de zonering Wet geluidhinder voor wegverkeer houdt in dat langs een (toekomstige) verkeersweg een geluidszone ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt in de volgende situaties:
- via een ruimtelijk besluit de aanleg van een weg mogelijk maken;
- via een ruimtelijk besluit een geluidsgevoelige bestemming in de zone realiseren;
- de reconstructie/wijziging van een bestaande weg.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in een geluidszone van bestaande wegen niet getoetst te worden (artikel 76 lid 3 Wgh). In onderhavige situatie betekent dat dat ten aanzien van de reeds bestaande woning binnen het plangebied geen akoestisch onderzoek inzake de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer hoeft te worden uitgevoerd. De beoogde ontwikkeling heeft geen toevoeging van geluidgevoelige bestemmingen tot gevolg. In het kader van de herontwikkeling wordt dan ook geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.
6.3 Bodem
Binnen het plangebied vindt herbestemming van een agrarische bedrijfslocatie naar een agrarisch verwant bedrijf plaats. Er vindt geen nieuwbouw plaats. In het kader van de beoogde herontwikkeling is een onderzoek naar de bodemkwaliteit ter plaatse dan ook niet noodzakelijk.
6.4 Waterhuishouding
6.4.1 Inleiding
Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gestileerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap De Dommel.
6.4.2 Beleidskader
6.4.3 Omgang met hemelwater
Alle bebouwing op het perceel is voorzien van regenpijpen die het hemelwater dat valt op daken opvangt en middels infiltratiebuizen afvoert naar perceelssloten. Het hemelwater infiltreert hier in de bodem. Het bestaande slotensysteem dat gelegen is rondom het bedrijf blijft ongewijzigd behouden.
6.4.4 Kwaliteit van te lozen en infiltreren hemelwater
Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen, dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt et cetera). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.
6.5 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden. Belangrijk aspect in de Wet luchtkwaliteit is het begrip 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM). Ontwikkelingen, projecten en activiteiten die NIBM bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven door het bevoegd gezag (in principe) niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. De toetsing vindt op provinciaal en landelijk niveau plaats in het kader van de projecten die wél 'In Betekenende Mate' (IBM) bijdragen. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekenende mate'. De bijlage geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto (vervanging van bestaande woningen geldt als bijdrage neutraal). Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen.
Aangezien het plan slechts de herbestemming van een agrarische bedrijfsbestemming naar een agrarisch verwant bedrijf ten behoeve van vestiging van een hoveniersbedrijf mogelijk maakt, valt dit plan onder het begrip NIBM en hoeft de luchtkwaliteit niet verder te worden onderzocht in het kader van de Wet luchtkwaliteit. Binnen het plangebied is sprake van een fijnstofconcentratie van 25 microgram per m³. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat in het kader van fijnstof.
6.6 Bedrijven En Milieuzonering
6.6.1 Inleiding
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen.
De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, bevat richtafstanden voor milieubelastende activiteiten. In de lijst 'Bedrijven en Milieuzonering' worden richtafstanden gegeven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden worden nagestreefd tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied'. In een gemengd gebied mag deze richtlijnafstand met één afstandstap verkleind worden.
6.6.2 Bedrijven in de omgeving
In de omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven aanwezig. Voor wat betreft agrarische bedrijven is het aspect geur toegelicht in paragraaf 6.1 van deze toelichting. Voor de aspecten fijnstof, gevaar en geluid dient een richtlijnafstand van maximaal 50 meter te worden gehanteerd in een rustig buitengebied. Geen bedrijven zijn gelegen binnen deze richtlijnafstanden. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling.
6.6.3 Bedrijvigheid binnen het plangebied
Voor een hoveniersbedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 500 m² dient in een rustig buitengebied een richtlijnafstand van 50 meter tot een belendend object te worden opgenomen. Voor een bedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak tot 500 m² geldt in een rustig buitengebied een aan te houden richtlijnafstand van 30 meter. Een bedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak wordt gekarakteriseerd als een categorie 3.1 bedrijf. Gemotiveerd kan worden afgeweken van deze richtlijnafstand.
In beginsel geldt een aan te houden afstand van de grens van een bestemmingsvlak tot een gevel van een belende woning. De grens van het bestemmingsvlak van het hoveniersbedrijf, het dichtst bij de gevel van een woning gelegen tot deze voorgevel van de woning aan Limburglaan 19 betreft 42 meter. De bebouwing is echter gelegen op een afstand van 62 meter tot deze gevel. De inrit van het bedrijf is gelegen op een afstand van 62 meter tot deze woning. De omvang van het bedrijf is begrensd op een bebouwd oppervlakte van 550 meter. Voor bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlak tot 500 meter geldt een aan te houden richtlijnafstand van 30 meter. De bedrijfsbestemming is behoudens de bedrijfsbebouwing en de ontsluiting geheel in gebruik als bedrijfswoning en als tuin bij de bedrijfswoning. Uitbreiding van de bestaande bebouwing is ook niet toegestaan. Gezien de grootte van het bedrijf, de aanwezige afstanden tussen de bedrijfsvoering en de dichtstbijzijnde woning en de te allen tijde minimaal aanwezig afstand van 42 meter tot het bestemmingsvlak, kan gemotiveerd worden afgeweken van de in beginsel aan te houden richtlijnafstand van 50 meter. Ter plaatse is sprake exploitatie van een categorie 2 bedrijf en is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
6.7 Externe Veiligheid
6.7.1 Inleiding
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. Er is geen sprake van de toevoeging van een beperkt kwetsbaar object. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg en het water) en kabels en leidingen. Deze aspecten worden in de navolgende subparagrafen nader toegelicht.
6.7.2 Risico's
Ten aanzien van risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar contour. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
6.7.3 Bedrijven
Het plangebied is op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant niet aangewezen als gelegen in een risicogebied van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die een uitstraling over het plangebied hebben. Het aspect bedrijven vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
6.7.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op het grondgebied van de gemeente Someren bevindt zich geen spoortracé. Dit aspect is dus niet van toepassing.
Het transport van gevaarlijke stoffen moet primair via het hoofdwegennet plaatsvinden en kernen dienen vermeden te worden. Binnen de gemeente Someren zijn de Rijksweg A67 en de provinciale wegen N266 en N612 aangewezen als wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden. Het plangebied ligt op een afstand van deze wegen en ligt daarmee op zodanige afstand van deze route dat beïnvloeding normaliter niet plaats zal vinden.
Het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 5 kilometer van de Zuid-Willemsvaart. Het gevaar van vervoer van gevaarlijke stoffen over het Zuid-Willemsvaart is hiermee verwaarloosbaar.
6.7.5 Kabels en leidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Dit aspect is niet van toepassing op de herbestemming van het plangebied. Voor hoogspanningslijnen gelden geen risicoafstanden, maar gezondheidsafstanden. Aan de oostzijde van de gemeente Someren, parallel aan de gemeentegrens met Asten, bevindt zich een hoogspanningslijn. Deze hoogspanningslijn bevindt zich op een afstand van meer dan 5 kilometer van het plangebied en vormt daarmee geen risico voor de beoogde ontwikkeling.
6.7.6 Conclusie
Het plangebied is niet gelegen in een risicogebied van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. Het plangebied is ook niet gelegen in de nabijheid van infrastructuur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook buisleidingen en hoogspanningslijnen zijn op grote afstand van het plangebied gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de herbestemming van het plangebied.
Hoofdstuk 7 Archeologie, Cultuurhistorie En Natuur
7.1 Archeologie
7.1.1 Beleidskader
In 1992 is het Verdrag van Valletta door de landen van de Europese Unie ondertekend. Dit verdrag verplicht tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij realisatie van bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. In de Wamz zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta voor Nederland nader uitgewerkt. Eén van de uitgangspunten van de Wamz is dat op gemeentelijk niveau op verantwoorde wijze wordt opgegaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz heeft dan ook een decentraal karakter en heeft gemeenten tot bevoegd gezag gemaakt wat betreft de zorg voor het archeologische bodemarchief binnen hun grondgebied.
Met de Erfgoedwet (1 juli 2016) beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed: roerend (cultuurgoederen en verzamelingen) en onroerend (monumenten en archeologie). De Erfgoedwet kent nieuwe bepalingen voor gemeenten. Zo kunnen gemeenten een gemeentelijke erfgoedverordening vaststellen en dienen gemeenten een erfgoedregister bij te houden. Ook dient het College van burgemeester en wethouders het voornemen om cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekendmaken.
7.1.2 Nota Archeologiebeleid gemeente Someren
De gemeente Someren heeft in het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg en de Erfgoedwet een eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Someren'. In deze nota zijn enerzijds de gemeentelijke ambities en opgaven op het gebied van de economische ontwikkeling, ruimtelijke inrichting, infrastructuur, e.d., en anderzijds het behoud en beheer van het gemeentelijk bodemarchief toegelicht en uitgewerkt.
Onderdeel van de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Someren' is de 'Archeologiekaart van Someren'. Navolgend is een uitsnede van een geactualiseerde versie (mei 2015) van deze beleidskaart weergegeven, waarop het plangebied met groen is omcirkeld.
Figuur 21: Uitsnede Archeologiekaart gemeente Someren 2015
Het plangebied is op de Archeologiekaart van Someren gedeeltelijk aangeduid als een locatie in een categorie 6 gebied (lage archeologische verwachting). Er vindt geen roering van de bodem plaats en er is geen archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
7.2 Cultuurhistorie
Binnen het plangebied vindt geen sloop van bebouwing plaats. Als gevolg van de beoogde herontwikkeling gaan dan ook geen cultuurhistorische waarden verloren. De laanbeplanting aan Limburglaan wordt niet aangetast.
7.3 Natuur
7.3.1 Inleiding
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht geworden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Zowel in de voorgaande als nieuwe wetgeving zijn de nationale natuurwetgeving en internationale richtlijnen en verdragen verankerd, zoals Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetland-Conventie, Conventie van Bern, Cites en Verdrag van Ramsar. De wet is opgesplitst in de bescherming van gebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van soorten (soortenbescherming).
7.3.2 Gebiedsbescherming
De Wnb voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te wetende Natura 2000-gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijn is bedoeld ter bescherming van bedreigde levensgemeenschappen van planten en dieren en bedreigde soorten van planten en dieren en hun leefgebieden. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het vereist dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in deze Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.
De omzetting van de agrarische bedrijfsbestemming tot een agrarisch verwant bedrijf heeft geen negatieve gevolgen op Natura 2000-gebieden. Een bestaande bedrijfslocatie wordt herbenut naar een minder intensieve functie. Het bestemmingsvlak wordt daarbij verkleind.
7.3.3 Soortenbescherming
In de Wet natuurbescherming geldt een aantal verbodsbepalingen ter bescherming van planten- en diersoorten. Er is sprake van 2 beschermingsniveaus, te weten: Europees beschermde soorten volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn en Nationaal beschermde soorten. Voor alle inheemse diersoorten, beschermd of onbeschermd, geldt de zorgplicht. De zorgplicht wil zeggen dat men deze niet onnodig mag doden, verwonden of beschadigen. Voor onbeschermde soorten geldt geen ontheffingsplicht maar alleen de zorgplicht. Naast soorten beschermt de Wet natuurbescherming ook verblijfplaatsen die als 'vast' kunnen worden aangemerkt. Een vaste verblijfplek betreft een verblijfplek waarnaar een dier regelmatig terugkeert en niet slechts eenmalig voor een specifieke functie gebruikt wordt, zoals de nesten van de meeste vogels. Voor beschermde soorten dienen de effecten op populatieniveau te worden getoetst. In tegenstelling tot de voorgaande Flora en faunawet is de bescherming in mindere mate individueel en dient de staat van de instandhouding van de gehele populatie in aanmerking te worden genomen.
Er is geen sprake van sloop van opstallen of verwijdering van erfbeplanting als houtsingels of bosstroken. Er is juist sprake van een forse verbetering van de erfbeplanting door versterking van bestaande beplanting met beplanting in streekeigen soorten. Een bestaande buxushaag wordt vervangen door een beukenhaag. Dit gebeurt buiten het broedseizoen. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling ontstaan dan ook geen conflicten met planten- of diersoorten.
7.4 Mer-beoordeling
7.4.1 Inleiding
De Nederlandse regelgeving voor de milieueffectrapportage ("m.e.r.") is opgenomen in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Er dient in ieder geval een MER te worden opgesteld indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 Wet natuurbescherming nodig is. Daarnaast zijn in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen voor ontwikkelingen. Wanneer een ontwikkeling groter is dan de genoemde drempelwaarde dient een MER te worden opgesteld. Op grond van een uitspraak van het Europese Hof d.d. 15 oktober 2009 en het daarop per 1 april 2011 aangepaste Besluit milieueffectrapportage geldt dat de omvang van het project niet het enige criterium mag zijn om te bepalen of een MER nodig is. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zoals opgenomen in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage zit, kan een project immers nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Wanneer een project beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden (vergewisplicht).
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In dit besluit is de nieuwe procedure voor vormvrije-mer beoordelingen opgenomen. In het Besluit m.e.r. staan alle activiteiten opgenomen waarvoor een milieueffectrapportage (MER), aanmeldingsnotitie of vormvrije-mer noodzakelijk is. In deze mer-beoordeling worden de milieugevolgen van het plan in beeld gebracht. Als gevolg van de herziening van de m.e.r. richtlijn is nu wettelijk verankerd dat verzachtende maatregelen mogen worden meegenomen in de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. Er is namelijk vastgelegd dat het bevoegd gezag deze nadrukkelijk dient te beschouwen in de beslissing. Dit biedt dus de kans om reeds in een vroeg stadium maatregelen, die effecten kunnen wegnemen, te betrekken in de effectbeoordeling.
7.4.2 Toets aan drempelwaarden
Op grond van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage dient een MER te worden opgesteld bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen dan wel de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlakte met een omvang van meer dan 200.000 m². De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied overschrijdt deze drempelwaarden niet.
7.4.3 Vormvrije m.e.r. beoordeling
Op basis van de criteria die genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling wordt voor de beoogde ontwikkeling een vormvrije m.e.r.- beoordeling uitgevoerd. Hierna wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan deze voorwaarden.
7.4.4 Kenmerken van het project
Binnen het plangebied wordt een voormalige veehouderij herbestemd naar een hoveniersbedrijf. Hiertoe wordt de bestaande bedrijfswoning en de bestaande bebouwing herbenut. Het bestaande bestemmingsvlak wordt met deze ontwikkeling verkleind.
7.4.5 Plaats van het project
Het plangebied is gelegen in het voormalige landbouwontwikkelingsgebied van de gemeente Someren. De omgeving betreft een rustig buitengebied. De beoogde herbestemming van een voormalige agrarisch bedrijf naar een hoveniersbedrijf past binnen de aard en schaal van het gebied.
7.4.6 Kenmerken van potentiële effect
Het effect van de beoogde ontwikkeling op de omgeving is beperkt en valt binnen de hiervoor gestelde normen. Dit is middels rapporten en onderzoek in het kader van geur, akoestiek en archeologie aangetoond. Er is geen sprake van een grensoverschrijdende karakter. Uit deze toelichting en de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de kans op negatief effect op de omgeving zeer klein is.
7.4.7 Conclusie
Uit gevoerd onderzoek blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen aantasting van milieu en omgeving met zich meebrengt waardoor een MER dient te worden opgesteld.
Hoofdstuk 8 Planopzet
8.1 Plansystematiek
8.1.1 Algemeen
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar biedt een overzicht van de onderzoeksresultaten en planmotivatie De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
8.1.2 Verbeelding
Op de verbeelding, die bestaat uit één kaartblad, zijn de bestemmingen en aanduidingen van de gronden in het plangebied aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen is terug te vinden in de regels. Een aantal gegevens heeft juridisch gezien geen betekenis en is alleen op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale en topografische gegevens en huisnummers).
8.1.3 Regels
In de regels staan regels voor het gebruik van gronden binnen de bestemming in het plangebied en voor het oprichten en gebruiken van bebouwing op die gronden. Middels de regels van onderhavig wijzigingsplan worden de regels van de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2013' overgenomen waarbij het 'bestemmingplan Parapluplan NAF-beleid Someren' is geïntegreerd in deze regels. Daarbij is dit wijzigingsplan afgestemd op het bestemmingsplan voor deelgebied 1 van het buitengebied.
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Economische Uitvoerbaarheid En Grexwet
Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel dat mogelijkheden biedt voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit wijzigingsplan biedt geen nieuwe bouwmogelijkheden binnen het plangebied. Een overeenkomst in het kader van het bepaalde in de Grexwet is dan ook niet aan de orde. Wel wordt tussen initiatiefnemer en de gemeente Someren een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten, welke regelt dat eventuele planschade als gevolg van de beoogde ontwikkeling verhaald wordt op initiatiefnemer.
9.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Dit wijzigingsplan is conform de wettelijke vereisten kenbaar gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ontvangen op dit wijzigingsplan. Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpwijzigingsplan.
Hoofdstuk 10 Procedure
10.1 Procedure
Dit wijzigingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerp-wijzigingsplan na behandeling door het college van burgemeester en wethouders wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage wordt gelegd. Het ontwerpwijzigingsplan zal ook digitaal raadpleegbaar zijn op de site van de gemeente en op ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbenden kunnen in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente. Binnen acht weken na afloop van de termijn dat het ontwerpwijzigingsplan ter inzage heeft gelegen stelt het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan vast. Daarbij worden eventueel ingediende zienswijzen betrokken. Tegen de vaststelling van een wijzigingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan burgemeester en wethouders overleggen met het bestuur van de bij het plan betrokken waterschap. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel zijn in het kader van dit wijzigingsplan betrokken in het vooroverleg. De overlegpartners stemmen in met de beoogde ontwikkeling.
10.3 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 11 januari 2019 tot en met 21 februari 2019 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen op het ontwerpwijzigingsplan.